Gepubliceerd: 9 maart 2011
Indiener(s): Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: landbouw organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32658-6.html
ID: 32658-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 maart 2011

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag omtrent bovengenoemd wetsvoorstel dat de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met grote voortvarendheid heeft uitgebracht.

In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik op de door de verschillende leden gemaakte opmerkingen en gestelde vragen in. Ik heb in mijn reactie vragen die hetzelfde onderwerp betreffen zoveel mogelijk gegroepeerd en in samenhang met aanverwante onderwerpen behandeld. Daarbij houd ik bij de beantwoording de volgorde van het verslag aan en ga achtereenvolgens in op:

  • 1. Achtergronden van het voorstel

  • 2. Inhoud van het voorstel

  • 3. Het huidig kader

  • 4. Compensatie

  • 5. Bedrijfseffecten, regeldruk en gevolgen voor de administratieve lasten

  • 6. Artikelsgewijze toelichting

1. Achtergronden van het voorstel

De leden van de fracties van de PvdA en SP vragen naar de huidige en toekomstige betrokkenheid van de minister van VWS bij het onderhavige wetsvoorstel en de op basis daarvan te nemen maatregelen.

Over de inhoud van het wetsvoorstel is overeenstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), die primair verantwoordelijk is voor de Warenwet en die overigens ook steeds bij het daaraan voorafgaande beleid inzake de viswateren met betrekking tot de dioxineproblematiek betrokken is geweest. Waar het wetsvoorstel aangrijpt bij vangstbeperkingen en niet bij het als levensmiddel verhandelen van de vangsten, is de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) primair verantwoordelijk.

De maatregelen die de minister van ELI in dat kader ingevolge de voorgestelde wetswijziging kan treffen, zullen ingevolge artikel 54c, zesde lid, worden genomen in overeenstemming met de minister van VWS. Beoogd is deze betrokkenheid van de minister van VWS in de toekomst – onder de werking van de Wet dieren – op dezelfde wijze voort te zetten. Hiertoe zal bij nota van wijziging op het – thans in uw Kamer aanhangige – wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II 32 574, nr. 2), in de Wet dieren op dit punt een aan artikel 54c, zesde lid, vergelijkbare bepaling worden opgenomen. Voor deze procedure is gekozen om de omvang van het onderhavige wijzigingsvoorstel zo beperkt mogelijk te houden en daarmee bij te dragen aan de gewenste spoedige inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel voor de aanvang van het palingvisseizoen.

De leden van de SP-fractie hebben verschillende vragen over de oorzaak en de gevolgen van de dioxine vervuiling en de maatregelen daartegen. De leden van de CDA-fractie vragen naar de monitoring van de water- en bodemkwaliteit en de gevolgen van een substantiële verbetering van die kwaliteit.

De huidige belasting met PCB’s en dioxines is voornamelijk van historische aard en het gevolg van de geografische positie van Nederland (benedenloop van twee, voormalig zeer sterk vervuilde rivieren). Trends aan gehalten in PCB’s in paling uit het Benedenrivierengebied laten zien dat sinds 1980 de gehaltes aanzienlijk zijn gedaald, maar na de jaren negentig vindt er weinig tot geen afname meer plaats in de Nederlandse wateren. Tot en met 2010 werden vervuilde waterbodems op basis van het Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren aangepakt. Vanaf 2010 vallen waterbodemsaneringen niet meer onder de Wet Bodembescherming, maar onder de Waterwet. Uitgebreide achtergrondinformatie, trends, relaties en risico’s van dioxineachtige stoffen, PCB's en kwik in paling en zijn leefomgeving zijn na te lezen in het Deltares/Imares rapport «Aal in het Benedenrivierengebied» 2009. Ik zal als verantwoordelijk staatsecretaris voor visserij de vervuiling met dioxines en dioxineachtige PCB’s in paling en andere vis blijvend monitoren. Mocht hieruit blijken dat er een substantiële verbetering optreedt in de te sluiten gebieden, dan zal ik mijn beleid hierop aanpassen. Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit op korte termijn aan de orde is.

Ik zal overigens in de betrokken gebieden niet alleen voor paling een vangstverbod in stellen, maar ook voor wolhandkrab. Verderop in dit onderdeel van deze nota gat ik hier verder op in.

De leden van de SP-fractie vragen zich in dit verband af in hoeverre de voorgestelde wijziging een structurele oplossing is. Tevens vragen deze leden of de hoofdreden voor dit wetsvoorstel de handhaafbaarheid is.

Terecht wordt door de leden van de SP-fractie gesteld dat dit wetsvoorstel geen structurele oplossing is voor dioxinevervuiling. De aanpak van dioxinevervuiling geschiedt via de communautaire en nationale milieu wet- en regelgeving.

Dit wetsvoorstel beoogt – in afwachting van de totstandkoming en inwerkingtreding van de Wet dieren – zo spoedig mogelijk te voorzien in een wettelijke grondslag om ter aanvullende bescherming van de volksgezondheid een vangstverbod in met dioxine vervuilde gebieden in te kunnen stellen. Daar het vangstverbod zich richt op de fase die vooraf gaat aan de verhandeling, wordt voorkomen dat verontreinigde paling als levensmiddel op de markt wordt gebracht. Daarmee zal het wetsvoorstel het ingevolge de Warenwet gestelde verhandelingsverbod in belangrijke mate ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts naar het uitgiftebeleid van visrechten voor met dioxine vervuilde gebieden en de mogelijkheid tot eenzijdige opzegging zonder compensatie.

De overheid heeft de sector afgelopen jaren gewezen op de eigen verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven teneinde te voorkomen dat verontreinigde paling – in strijd met de Warenwet – in de handel zou worden gebracht. Daarbij was vooral de hoop gevestigd op door de sector te ontplooien initiatieven om te komen tot certificering of een vrijwillige staking van de visserij. De invoering van een volledige vangststop door middel van een vangstverbod was destijds niet aan de orde, zoals is toegelicht in paragraaf 2 van de memorie van toelichting. Met dit wetsvoorstel wordt dit vangstverbod geïntroduceerd en zal het in belangrijke mate het ingevolge de Warenwet al geldende verhandelingsverbod ondersteunen.

Voor wat betreft het opzeggen van de contracten en daaraan gekoppelde compensatie, verwijs ik naar de antwoorden die zijn opgenomen in het onderdeel «compensatie» van deze nota.

Voorts zijn door leden van de fracties van de SP, de ChristenUnie, de Partij voor de Dieren en de SGP vragen gesteld die betrekking hebben op de concrete maatregelen die op basis van de voorgestelde wetswijziging zullen worden getroffen en de uitwerking daarvan.

In de bij deze nota behorende bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de gebieden waar een vangstverbod zal gaan gelden.1 In bijlage 2 bij deze nota is een overzichtskaart opgenomen.1 De gebieden zijn geselecteerd op grond van het door mij ontvangen onderzoeksrapport van IMARES en RIKILT dat ik eveneens als bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag toezend.1 In dat rapport worden de gebieden beschreven die, op basis van de beschikbare data betreffende dioxines en dioxineachtie PCB’s in aal en wolhandkrab, de Europese productnormen overschrijden.

Uit het onderzoek blijkt dat in een deel van de binnenwateren de daar gevangen aal, binnen de lengteklasse 30 tot 40 centimeter, gemiddeld hogere waardes bevat dan wettelijk is toegestaan (12 picogram per gram versgewicht). Deze aal is derhalve een risico voor de volksgezondheid en mag op basis van de Warenwet niet op de markt worden gebracht.

Het betreft een zeer aanzienlijk gebied: het stroomgebied van de grote rivieren (Maas, Waal, Neder-Rijn/Lek en IJssel), daarnaast het hele Benedenrivierengebied inclusief Haringvliet, Volkerak en Biesbosch, de Hollandse IJssel, het Noordzeekanaal, de Roer, de uitstroompunten daarvan in het kustwater en het Ketelmeer. De gehaltes in aal uit het IJsselmeer overschrijden de norm niet. In navolging van het onderzoeksrapport strekt het vangstverbod zich tevens uit tot water dat met vervuilde gebieden in open verbinding staat tot in beginsel de eerste waterkering gerekend vanaf de vervuilde gebieden.

Eén gebied dat in voornoemd rapport als vervuild wordt aangemerkt, het Vossemeer, wordt niet aangewezen. De reden daarvoor is dat dit gebied op grond van de huidige norm van 12 pg/g versgewicht als vervuild geldt, maar op grond van de nog in te voeren nieuwe Europese norm niet meer. Uit het rapport blijkt dat het Vossemeer dus voldoet aan de nieuwe Europese norm, waardoor sluiting nu niet opportuun is. Voor een nadere toelichting van de nieuwe Europese norm verwijs ik kortheidshalve naar het rapport van IMARES/RIKILT.

Uit het onderzoek blijkt dat ook de wolhandkrab in de voor aalvisserij te sluiten gebieden veel te hoge dioxine-waardes bevat. Op grond daarvan zal ik voor deze gebieden ook de visserij op wolhandkrab sluiten.

Voor een aantal gebieden zal de komende jaren nog nader onderzoek noodzakelijk zijn om vast te kunnen stellen of de daar aanwezige paling aan de normstelling voldoet. Hieruit kan voortkomen dat in de komende jaren nog enkele aanvullende gebieden gesloten moeten worden.

Voor het aantal beroepsvissers dat door de in te voeren maatregelen wordt getroffen wijs ik op onderdeel 5 van deze nota.

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheid dat vervuilde paling uit het gebied zwemt en naar de gevolgen daarvan.

Omdat de dioxine-ophoping in gebieden gebonden is aan vervuild bodemslib ter plaatse, zal niet snel sprake zijn van dioxine-verspreiding vanuit de nu vervuilde gebieden naar gebieden die nu nog schoon zijn. Wel kan paling van het ene naar het andere gebied toezwemmen. Voor rode aal geldt echter dat migratiebewegingen normaal gesproken beperkt zijn. Dit geldt niet wanneer sprake is van schieraal die uittrekt richting zee. In het uittrekseizoen voor schieraal is op basis van de Europese Aalverordening echter een vangstverbod ingesteld, waarmee de visserij in het schieraalseizoen is stilgelegd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de te hanteren normen.

Ten aanzien van de door deze leden genoemde verlaging van de norm van 12 picogram (pg) naar 9 pg kan ik melden dat er een voorstel ligt van de Europese Commissie voor de herziening van de normen voor dioxines en dioxineachtige PCB’s in levensmiddelen. Voor paling wordt hierin een verlaagde totaal-TEQ norm van 10 pg/g voorgesteld en 6,5 pg/g voor schubvis. Daarbij wordt de berekening van de totaal-TEQ aangepast aan de nieuwe inzichten over de toxiciteit van bepaalde dioxinen en dioxineachtige PCB’s. De toxiciteit van een groep dioxineachtige PCB’s, uitgedrukt in relatieve dioxineachtige toxiciteit (TEF’s), wordt aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Een uitgebreide toelichting op het voorstel wordt gegeven in het hiervoor toegezegde rapport van IMARES/RIKILT.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de maatregelen in relatie tot de gemiddelde consumptie van paling en die van andere verontreinigde producten, zoals zuivel.

Het merendeel (circa 95%) van de paling dat door consumenten wordt gegeten, is afkomstig uit de kweek. Dioxine speelt hier geen rol. Het overige deel komt van wilde paling.

Geschat wordt dat liefhebbers maandelijkse 150 gram paling consumeren (rapport «Risicobeoordeling inzake aanwezigheid van dioxines en dioxineachtige pcb’s in paling» van het RIVM en RIKILT). Bij het vaststellen van de norm voor dioxine is rekening gehouden met het consumptiegedrag. Zo is de norm voor dioxine voor zuivel lager dan die voor vis, omdat zuivel veel meer geconsumeerd en gedronken wordt dan vis. Daarom is het belangrijk bij zuivel een strengere norm te hanteren.

2. Inhoud van het voorstel

De leden van de VVD-fractie informeren naar het toekomstige beleid met betrekking tot het vissen op wolhandkrab.

In 2010 is in het kader van de wettelijke onderzoekstaken (WOT) onderzoek verricht naar vervuiling van wolhandkrab met dioxines en dioxineachtige PCB’s. Uit dit onderzoek blijkt dat ook wolhandkrab, in de met dioxines en dioxineachtige PCB’s vervuilde gebieden, zeer hoge concentraties van deze stoffen bevat. In overleg met het ministerie van VWS is geconstateerd dat de aangetroffen waarden dusdanig ver boven de voedselveiligheidsnormen voor krab liggen dat er sprake kan zijn van een risico voor de volksgezondheid. Ik zal in deze gebieden dan ook niet alleen de visserij op paling maar tevens de visserij op wolhandkrab verbieden. In de overige wateren waar er geen sprake is van dioxinevervuiling, zal de visserij op wolhandkrab nog gewoon zijn toegestaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of het voorgestane vangstverbod niet te rigide is, daar het geen ruimte laadt voor bijvangsten of andere activiteiten die niet leiden tot het op de markt brengen van paling met te hoge dioxinegehalten.

Zoals deze leden terecht aangeven, zal het verbod op vissen met aalvistuigen resulteren in het mislopen van bijvangst. In de meeste gevallen hebben beroepsvissers alleen het aalvisrecht en daarmee dus geen recht op het behouden van de bijvangst die uit andere vis bestaat. Een uitzondering hierop is de bijvangst van wolhandkrab, waarvoor eind 2009 in de huurovereenkomsten voor het aalvisrecht een bijzondere voorwaarde is opgenomen dat deze mag worden behouden.

Zoals hiervoor is uiteen gezet, zal het vangstverbod zich ook uitstrekken over de wolhandkrab. Dit betekent dat de bijvangst van wolhandkrab als inkomstenbron in de vervuilde gebieden komt te vervallen. In het geval dat een beroepsvisser in de te sluiten gebieden wel schubvisvisrecht bezit, kan deze met andere, niet-aalvistuigen, blijven vissen op schubvis.

De leden van de CU-fractie vragen naar nut en noodzaak van de in artikel 54c opgenomen mogelijkheid maatregelen te treffen als vis gevaar loopt een gevaarlijke stof op te nemen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen in het kader van de beoogde naadloze overgang naar de Wet dieren, naar het verschil in redactie tussen het voorgestelde artikel 54c, eerste lid, en artikel 5.10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.

Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat artikel 5.10 van het wetsvoorstel voor de Wet dieren aan de basis heeft gelegen van artikel 54c, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel. Eerstgenoemd artikel biedt een ruime en algemeen geformuleerde grondslag voor het treffen van maatregelen bij dieren in tal van situaties. Bij het redigeren van het voorgestelde artikel 54c, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel is hierbij zoveel als mogelijk aangesloten. Het voorgestelde artikel 54c, eerste lid, is bij het redigeren ervan aangevuld met de zinsnede uit artikel 5.10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren «en daarmee een ernstig gevaar voor mens, dier en milieu kan opleveren» aangezien het enkel opnemen van een schadelijke stof door een vis nog geen aanleiding hoeft te zijn voor het treffen van maatregelen. Het gaat om de mate waarin dit gebeurt en daarmee ook om de mate waarin er risico’s aanwezig zijn voor mens, dier en milieu. Omgekeerd zal deze passage in artikel 5.10, eerste lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel voor de Wet dieren worden aangevuld. Dit zal geschieden bij de eerder genoemde nota van wijziging.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet is gekozen voor een aanlandingsverbod of terugzetplicht.

Een aanlandingsverbod of terugzetplicht zou de vangst van verontreinigde paling nog steeds mogelijk maken en daarmee het risico dat de paling in de handel wordt gebracht aanwezig laten. Het oogmerk van het onderhavige wetsvoorstel is juist om dit te voorkomen. Zoals hiervoor is aangegeven ondersteunt het wetsvoorstel daarmee het ingevolge de Warenwet geldende verhandelingsverbod.

Een aanlandingsverbod zou overigens ook een groot beslag leggen op de handhavingsinzet en naar het zich laat aanzien een ingrijpend en uitgebreid – eveneens te controleren – registratiesysteem vergen. Het vangstverbod is daarentegen door middel van zichtcontroles eenvoudig te handhaven.

3. Het huidige kader

De leden van de SGP-fractie vragen naar de bereidheid om het vangstverbod van drie maanden in het kader van het aalbeheerplan in te trekken en de vrijkomende compensatiegelden in te zetten voor de uitzet van jonge paling uit verontreinigde gebieden in schone gebieden.

Het is nog te vroeg om iets te zeggen over het effect van het instellen van een vangstverbod op de schieraaluittrek. Dit zal moeten blijken uit de monitoringsgegevens. Op zijn vroegst is hierover iets te zeggen bij de evaluatie van het aalbeheerplan in 2012. Als blijkt dat het instellen van het vangstverbod een gunstig effect heeft op de schieraaluittrek, zal nader bekeken worden in hoeverre het vangstverbod van drie maanden als maatregel in het aalbeheerplan, kan worden gewijzigd. Dit vraagt overigens altijd de goedkeuring van de Europese Commissie. In het overleg dat ik hiervoor heb toegezegd om de mogelijkheden voor de uitzet van jonge paling te verkennen, neem ik de suggestie om de vrijvallende middelen hiervoor te benutten, mee. Omtrent die uitzet heb ik onlangs eveneens een rapport van IMARES ontvangen. Ik doe dit rapport eveneens hierbij toekomen.1 Er blijken overigens nog onduidelijkheden omtrent de effecten van de uitzet van jonge paling aanwezig.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de consequenties van de intrekking van de huurovereenkomsten voor de pacht van viswater en bijbehorende pachtkosten.

De leden van SGP zullen hiermee doelen op de beëindiging van de huurovereenkomsten en de verleende toestemming. In onderdeel 4 van deze nota wordt hierop ingegaan.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af wat de invloed is van de intrekking van huurovereenkomsten en schriftelijke toestemmingen voor de positie van de betreffende beroepsvissers binnen de VBC's.

Vissers hoeven uitsluitend voor de wateren die ze huren of waarvoor zij een toestemming hebben van de staat te participeren in de VBC's. Dit betekent dat voor wateren waar deze huurovereenkomst of schriftelijke toestemming wordt ingetrokken omdat daar niet meer op aal gevist kan worden, ook geen deelname aan de VBC meer nodig is. Voor percelen water waar beroepsvissers op schubvis blijven vissen, blijft de VBC-aanpak van toepassing.

De leden van de SGP-fractie vragen zich af wat de consequentie is van de intrekking van huurovereenkomsten en toestemmingen voor de mogelijkheden om op schubvis of wolhandkrab te vissen?

Voor de mogelijkheden om op wolhandkrab te vissen verwijs ik naar de eerdere antwoorden hierover. Wat betreft de mogelijkheden om op schubvis te vissen zal er geen verandering optreden. In gebieden waar door de beroepsvissers al op schubvis mocht worden gevist, kan dit blijven plaatsvinden.

4. Compensatie

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat op het moment van aanwijzing van de gebieden – met de toepassing van de daarop betrekking hebbende leerstukken – de proportionaliteit van de aanwijzing in relatie tot compensatie van ondernemers zal worden bezien. De leden van de fracties van CDA en SGP vragen waarop hier wordt gedoeld.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of, indien sprake is van compensatie van goedwillende ondernemers, naar andere vormen van compensatie kan worden gekeken. Ook vragen de leden of de op de overeenkomsten van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden in acht zullen worden genomen en of dat geldt voor elke soort visserij, zowel schubvis als aalvis, en elk gebied en elke periode.

De leden van de CristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de proportionaliteit van de compensatiemaatregelen en of in reële compensatie van de vissers is voorzien. De leden van de SP-fractie vragen of de regering in de regel niet bereid is tot compensatie van de vissers.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts in hoeverre de regering de normoverschrijdingen en het voorgestelde vangstverbod voor paling toerekenen aan het normale bedrijfsrisico en vragen in hoeverre de regering bereid is de geleden schade te compenseren en bijvoorbeeld omscholing te vergoeden.

In reactie op deze vragen geef ik allereerst aan dat de aanwijzing van de gebieden en het daarmee gepaard gaande vangstverbod zijn vorm zal krijgen bij ministeriële regeling. Vooralsnog ben ik van oordeel dat – gelet op de algemene rechtsbeginselen, met name het evenredigheidsbeginsel – er ten algemene, of in specifieke gevallen, niet moet worden voorzien in daarmee samenhangende nadeelscompensatie. In dit kader is relevant dat naar verwachting het vangstverbod betrokken ondernemers in gelijke mate zal gaan treffen en er dus geen sprake zal zijn van een onevenredig nadeel voor een specifieke groep.

Ik ben van oordeel dat de sector, gelet op de specifieke factoren die spelen bij de visserij op met name de grote rivieren en de kennis omtrent de dioxineproblematiek, zich had kunnen instellen op een nadere maatregel van overheidswege in het belang van de volksgezondheid aanvullend op de Warenwet. Omtrent de dioxineproblematiek is al vanaf 2007 met de sector gecommuniceerd.

De beëindiging van de met ondernemers gesloten huurovereenkomsten en verleende toestemmingen, voor zover deze betrekking hebben op de palingvangst, zal plaatsvinden met in achtneming van de daarop van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden. Huurovereenkomsten en toestemmingen die betrekking hebben op schubvis hoeven niet te worden beëindigd.

Ingevolge de Algemene Voorwaarden zullen aan de ondernemers tegemoetkomingen worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, welke wegens beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij worden goedgemaakt. Dit zullen met name bedrijfsmiddelen betreffen die met het oog op de visserij worden ingezet én op het tijdstip van inwerkingtreding van het vangstverbod niet economisch zijn afgeschreven. Maar het kunnen bijvoorbeeld ook kosten betreffen die gemoeid zijn met als gevolg van het vangstverbod overtollig geworden personeel (dat met het oog op de visvangst werd ingezet).

Tevens zal ik bezien of en in welke mate er, anders dan als nadeelcompensatie, een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling in de te sluiten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Een dergelijke tegemoetkoming vergt goedkeuring van de Europese Commissie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar alternatieve compensatiemogelijkheden, zoals herverdeling van visrechten of de inzet van beroepsvissers als BOA's.

Het eenzijdig van overheidswege uit doorvoeren van een herverdeling van visrechten is niet mogelijk. Al het viswater van de Staat is immers reeds uitgegeven aan beroepsvissers en sportvissers. Voor herverdeling zouden dus reeds uitgegeven visrechten moeten worden ingetrokken. Hiervoor zou de Staat eenzijdig de lopende verhuurovereenkomsten op niet met dioxines vervuilde wateren moeten beëindigen. Op de verhuurovereenkomsten zijn echter de voor huurders beschermende bepalingen van de Visserijwet 1963 van toepassing. Dit vormt derhalve een wettelijk beletsel voor de herverdeling. Dit laat onverlet dat partijen onderling de rechten kunnen overdragen en verhuren.

Inzet van beroepsvissers voor andersoortige activiteiten, bijvoorbeeld als BOA, gebeurt ook nu reeds. De mogelijkheden voor een dergelijke verandering in activiteiten zijn echter beperkt en zal hooguit voor enkele beroepsvissers tot een verbreding van de perspectieven kunnen leiden.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel vissers naar verwachting failliet zullen gaan en welk flankerend beleid wordt gevoerd.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het onderdeel Bedrijfseffecten van deze nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de SP-fractie vragen naar de compensatie van vissers voor het vangstverbod van de afgelopen periode.

Naar aanleiding hiervan merk ik op dat de vissers voor het jaar 2010 een tegemoetkoming hebben ontvangen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de wetenschappelijke onderbouwing dat daadwerkelijk herstel van de palingstand optreed door sluiting van de gebieden.

Het effect van het sluiten van de gebieden op de schieraaluittrek en het daarmee samenhangende aalherstel moet nog worden onderzocht. In de Europese aalverordening wordt geen onderscheid gemaakt in kwaliteit van paling in relatie tot vruchtbaarheid. Doel van de Europese aalverordening is om zodanige maatregelen te nemen dat op termijn 40% van de oorspronkelijk aanwezige schieraal naar zee kan ontsnappen.

5. Bedrijfseffecten, regeldruk en administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vragen zicht af hoe de regering staat tegenover het idee om in overleg met de binnenvisserij een verkenning te verrichten naar de toekomst van de binnenvisserij.

Ik zie hiervoor vooralsnog geen aanleiding. Het is thans al mogelijk voor de individuele beroepsvissers op paling om subsidie te verkrijgen voor het opstellen van bedrijfsplannen met behulp van het LEI.

De leden van de SGP-fractie vragen een inschatting van het effect van het wetsvoorstel op het economisch functioneren van de sector.

In totaal worden naar schatting 85 vissers door het vangstverbod geraakt waarvan 57 vissers die in Staatswateren vissen. De groep ondernemers die door de aanwijzing geraakt zullen worden, is divers. Een groot deel bestaat uit eenmanszaken of kleinere bedrijven waarin enkele personen werkzaam zijn. Er zijn echter ook enkele grotere bedrijven die een groot areaal viswater tot hun beschikking hebben en meerdere personen in dienst hebben. Daarnaast is er ook verscheidenheid in vangst. Het ene bedrijf vangt alleen aal, het andere heeft aan de bijvangst van wolhandkrab een aanvulling op de inkomsten en ten slotte zijn er ook bedrijven die schubvisrechten hebben en daarmee omzet genereren. Voor veel bedrijven zal na het sluiten van de visserij op paling en wolhandkrab geen basis meer resten om te kunnen voortbestaan.

Ik heb vooralsnog geen kwalitatieve of kwantitatieve informatie over de omvang van de schade die op grond van de Algemene Voorwaarden zal worden vergoed. Uit navraag bij sectorpartijen bleek dat dit, mede vanwege de grote diversiteit in het soort bedrijven, niet was aan te geven.

Voor veel bedrijven in de dioxinegebieden zal gelden dat met stopzetting van de aalvisactiviteiten onvoldoende basis rest om hun bedrijf voort te zetten. Voor een deel van de bedrijven, die tevens beschikken over visrecht buiten de dioxinegebieden of die beschikken over voldoende arealen schubvisrecht, zal het mogelijk zijn het bedrijf te continueren. Naar verwachting zal dit slechts voor een klein deel van de bedrijven uit het te sluiten gebied mogelijk blijken.

6. Artikelsgewijze toelichting

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het voorgestelde artikel 54c, eerste lid, ook het gevaar voor het milieu is opgenomen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord dat in onderdeel 2 van deze nota is opgenomen op de vragen van de leden van de CU-fractie en van de fractie van de Partij voor de Dieren over artikel 54c.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker