Gepubliceerd: 1 februari 2011
Indiener(s): Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32618-3.html
ID: 32618-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1. INLEIDING EN BELEIDSACHTERGROND

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk een hoger collegegeld te vragen aan studenten die langer dan wenselijk studeren. Studenten die langer studeren dan de reguliere studieduur voor een bachelor- of een masteropleiding, beide nog vermeerderd met een uitloopjaar, zijn een verhoogd bedrag verschuldigd, namelijk het «basis»bedrag van het wettelijke collegegeld, vermeerderd met een opslag. In dit wetsvoorstel wordt de groep «langstudeerders» die het verhoogde wettelijke collegegeld zal moeten gaan betalen, afgebakend.

De maatregel «langstudeerders» bestaat uit een collegegeldverhoging voor studenten en een ombuiging bij de instellingen. De maatregel heeft een tweeledig doel: (1) het behalen van de financiële taakstelling die het kabinet zich gesteld heeft en (2) het verhogen van het studierendement. Studenten en instellingen hebben hierbij een gedeelde verantwoordelijkheid.

De maatregel kan niet los gezien worden van de opgave van dit kabinet om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zichzelf, maar om een gezonde rijksbegroting en daarmee een duurzame economie te verwezenlijken. Dat is ook van belang voor de huidige generatie studenten die in de samenleving van morgen zal werken en leven.

Dit kabinet wil echter ook de kwaliteit en het rendement van het hoger onderwijs verbeteren. Daarvoor is een ombuiging binnen de onderwijsbegroting noodzakelijk. De middelen die door de maatregel «langstudeerders» vrijvallen, zijn voorwaarde om in het onderwijs te kunnen investeren.

De maatregel «langstudeerders» ondersteunt daarbij tevens de doelstelling van dit kabinet om het rendement van het hoger onderwijs te verhogen. De verwachting is dat studenten een bewustere studiekeuze zullen maken en hun eigen studievoortgang beter zullen bewaken. Van studenten wordt gevraagd dat zij in een redelijke tijd afstuderen en anders een grotere financiële bijdrage leveren om hun opleiding af te ronden.

Sinds 1950 is de deelname aan het hoger onderwijs in Nederland sterk gestegen. In 1950 was nog maar 5% van de bevolking hoger opgeleid en in 2009 stroomt 47% van een leeftijdscohort het hoger onderwijs in. De verwachting is dat de deelname aan het hoger onderwijs de komende jaren zal groeien, namelijk een groei van 38% in het wetenschappelijk onderwijs (wo) en 19% in het hoger beroepsonderwijs (hbo) in de komende 10 jaar.

De grotere instroom in het hoger onderwijs is een positieve ontwikkeling. Het geeft aan dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is toegenomen. Daar tegenover staat dat er de afgelopen decennia een trend is van lang studeren. De studierendementen in het hoger onderwijs in Nederland zijn laag te noemen. Onder «studierendement» wordt in dit verband begrepen: de gemiddelde tijdspanne waarbinnen een student een bachelor- of een mastergraad behaalt. Van de hbo-studenten (cohort 2001) heeft na 5 jaar maar 55% van de studenten een hbo-diploma gehaald (1cijferHO/CBS) en in het wo heeft na 5 jaar maar 47% van de studenten het (doctoraal/master)diploma gehaald. Mede door de toename van de aantallen studenten in het hoger onderwijs en de lange verblijfsduur in het hoger onderwijs zijn de kosten voor de rijksoverheid aanzienlijk toegenomen. De kosten van langstuderen acht dit kabinet te hoog in verhouding tot het totale budget dat beschikbaar is voor het hoger onderwijs. De kosten leggen een groot beslag op de publieke middelen en rechtvaardigen een hogere bijdrage van langstudeerders.

De aanpassingen in dit wetsvoorstel liggen in het verlengde van het beleid dat de afgelopen periode is gevoerd om de onderwijskwaliteit en het studiesucces te bevorderen. Onder het thema «studiesucces» wordt ook de verbetering van het studierendement begrepen. Er zijn in 2008 meerjarenafspraken gemaakt met de VSNU en HBO-Raad om het studiesucces en de kwaliteit in het hoger onderwijs te verbeteren. Naar aanleiding van deze meerjarenafspraken concludeerde de Inspectie van het Onderwijs (Werken aan een beter rendement, 2009) dat er bij de instellingen een sterk gevoel van urgentie bestaat om de problemen in het hoger onderwijs op het gebied van uitval en achterblijvend rendement aan te pakken. De oorzaken van achterblijvend studiesucces hebben veelal te maken met verkeerde studiekeuze, weinig contacturen, te veel vrijblijvendheid en met deze factoren samenhangende verminderde motivatie bij de student. De afgelopen jaren hebben instellingen in dit kader verschillende activiteiten opgezet om het studiesucces te verbeteren.

In juni ontvang ik de eindevaluatie van de Inspectie over het instrument meerjarenafspraken tussen OCW en de instellingen. Deze zal worden betrokken bij de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek. Hierbij zal ook een integraal pakket aan maatregelen gericht op verbetering van kwaliteit en studierendement nader uitgewerkt worden.

HOOFDSTUK 2. LANGSTUDEERDERS EN VERHOOGD WETTELIJK COLLEGEGELD

2.1 Uitwerking van de collegegeldverhoging voor langstudeerders

Op grond van de wet heeft een student die nog geen graad heeft behaald en aan het nationaliteits- en woonplaatsvereiste voldoet, het recht een bachelor- en een masteropleiding te volgen tegen wettelijk (dat wil zeggen: wettelijk gemaximeerd) collegegeld. Dit wetsvoorstel introduceert een wettelijk collegegeld volgens basistarief en een wettelijk collegegeld volgens verhoogd tarief, waarbij het basistarief overeenkomt met het oorspronkelijke wettelijke collegegeld. Studenten mogen na de reguliere studieduur zowel bij het volgen van een bachelor- als een masteropleiding nog een extra jaar tegen het wettelijke collegegeld volgens basistarief studeren. Hierna geldt het verhoogde wettelijke collegegeld. De berekening van de reguliere studieduur is gerelateerd aan de wettelijke studielast van een opleiding. De studielast is uitgedrukt in studiepunten, waarbij 60 studiepunten overeenkomen met een jaar studie (artikelen 7.4 tot en met 7.4b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; hierna WHW te noemen). Onder reguliere (of nominale) studieduur wordt dus begrepen: de tijd die een student in het hoger onderwijs nodig heeft om een opleiding af te ronden, gelet op de wettelijke studielast die voor die opleiding geldt. Langstuderen in de zin van dit wetsvoorstel betekent: langer gebruik maken van het hoger onderwijs dat door de gezamenlijke bekostigde instellingen wordt verzorgd, dan de studielast van de opleiding waarvoor de student zich inschrijft, vermeerderd met een uitloopjaar, rechtvaardigt. Het aantal inschrijvingsjaren is dus bepalend.

De maatregel treedt in werking in het studiejaar 2011–2012. Dit betekent dat studenten die in dat studiejaar langstudeerder zijn of worden, een verhoogd wettelijk collegegeld moeten betalen. De snelle invoering van de maatregel is noodzakelijk om de beoogde taakstelling vanaf 2012 te kunnen realiseren en daarbij ook de in het regeerakkoord genoemde investeringen in het onderwijs te kunnen doen. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs blijft geborgd doordat studenten ook het hogere bedrag kunnen lenen (zie paragraaf 2.2). Hierdoor worden zij niet belemmerd in het alsnog afronden van hun opleiding.

Een student kan zowel een bachelor- als een masteropleiding tegen wettelijk collegegeld volgens het basistarief volgen gedurende de in de wet beschreven studieduur plus een jaar. Beide opleidingen kennen dus een uitloopjaar. Dit past in de visie van deze regering op de bachelor-masterstructuur, namelijk dat de bacheloropleiding en de masteropleiding op zichzelf staande, afgeronde opleidingen zijn. Deze visie wordt breed gedeeld binnen de landen die deelnemen aan het Bolognaproces en is al vele jaren de praktijk in de Angelsaksische landen. Met het geven van een uitloopjaar in elke studie wordt recht gedaan aan de zelfstandige positie van bachelor- en masteropleidingen. De regering wil bevorderen dat studenten de keuze voor een masteropleiding – mogelijk bij een andere instelling dan waar de bacheloropleiding is gevolgd – doordacht maken. In het wetsvoorstel «ruim baan voor talent» wordt het principe «eerst je bachelor, dan je master» verankerd. Een uitloopjaar bij beide opleidingen ondersteunt deze maatregelen.

Van de student wordt een bewuste keuze voor een opleiding verwacht en indien nodig een tijdige overstap naar een andere opleiding. Met het uitloopjaar in de bachelorfase kan de student studievertraging opvangen, die verband houdt met onder meer de propedeutische functie en het bindend studieadvies waardoor de student kan besluiten van studie te veranderen. Door het uitloopjaar in de master wordt de mobiliteit van de student bevorderd: als de student zijn master aan een andere instelling wil volgen, mag hij daar een jaar uitlopen zonder dat dat financiële gevolgen heeft. Met de mogelijkheid van een uitloopjaar in de bachelor- en masterfase is het verder mogelijk extra vakken of een opleiding te volgen, die iets meer van de student vraagt dan in de reguliere tijd haalbaar is, zoals vaak het geval is bij bètastudies. Ook biedt dit studenten de gelegenheid om bestuursfuncties te vervullen en te participeren in de medezeggenschap. Overigens kunnen instellingen zelf via het profileringsfonds studenten in voorkomende gevallen financieel ondersteunen.

Masteropleidingen in het wo en het hbo kennen een uiteenlopende wettelijke studielast. Hoofdregel is dat een masteropleiding 60 studiepunten bedraagt, vertaald naar één jaar. De wet kent ook diverse masteropleidingen met een hogere studielast. Hieronder vallen de technische wo-masteropleidingen (twee jaar), de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde (drie jaar) en de opleidingen bouwkunst hbo (vier jaar). Niet alle masteropleidingen kennen een studielast die deelbaar is door 60, te vertalen in een heel studiejaar. Dit is bijvoorbeeld het geval bij masteropleidingen van 90 studiepunten. De duur van deze opleidingen wordt vertaald naar 2 jaar.

Het voorgaande betekent dat:

  • een student die is ingeschreven bij een bacheloropleiding in het hbo, vanaf het zesde studiejaar het verhoogde wettelijke collegegeld is verschuldigd,

  • een student die is ingeschreven bij een bacheloropleiding in het wo vanaf het vijfde studiejaar het verhoogde wettelijke collegegeld is verschuldigd,

  • een student die is ingeschreven bij een masteropleiding, eveneens na de reguliere studieduur van de opleiding (die uiteenloopt tussen de verschillende masteropleidingen in het hbo en wo) en één uitloopjaar het verhoogde wettelijke collegegeld is verschuldigd,

  • een student die al een opleiding in het hoger onderwijs heeft afgerond en vervolgens een tweede opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgt en het wettelijke collegegeld is verschuldigd, na de reguliere studieduur van die opleiding in zowel de bachelor- als de masterfase plus één uitloopjaar het verhoogde wettelijke collegegeld is verschuldigd.

Een bijzondere regeling wordt getroffen voor een student die in overeenstemming met artikel 5.6, tiende lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 een extra jaar prestatiebeurs is verleend vanwege een functiebeperking. Deze student komt voor één extra jaar in aanmerking voor het wettelijke collegegeld volgens het basistarief. Indien de student het extra jaar prestatiebeurs heeft verkregen in de bachelorfase, mag hij dit extra uitloopjaar indien nodig gebruiken bij het afronden van de bachelorfase en indien daar niet nodig, bij het afronden van de masteropleiding.

DUO zal het aantal inschrijvingsjaren vaststellen van een student – en dus ook het studiejaar waarin het verhoogde wettelijk collegegeld is verschuldigd – op basis van het aantal keren dat een student vanaf 1991 op 30 september van een studiejaar blijkens het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) was ingeschreven. Gekozen is voor het jaar 1991, omdat de registraties in het CRIHO, dat wordt beheerd door DUO, sindsdien voldoende betrouwbaar zijn. Totdat inschrijvingen bij de Open Universiteit worden geregistreerd in BRON-HO, de beoogde opvolger van CRIHO, kan de maatregel «langstudeerders» niet worden doorvertaald naar studenten die bij deze instelling studeren.

Er zal op jaarbasis slechts één peildatum gelden. De keuze daarvoor sluit aan bij de vormgeving van het onderwijsaanbod in studiejaren en is bedoeld om de samenhang en eenvoud in de regelgeving en uitvoering te behouden. Uitgangspunt blijft dat studenten zich inschrijven voor een geheel studiejaar. Dit past bij het doel een ambitieuzer studieklimaat te bevorderen, waarbij student en instelling een serieus commitment aangaan.

De WHW kent diverse eigen bijdragen: wettelijk collegegeld, collegegeld OU, instellingscollegegeld, examengeld en overige bijdragen. De onderhavige wetswijziging brengt, afgezien van het verhoogde bedrag voor langstudeerders, geen verandering in de uitgangspunten die aan die begrippen ten grondslag liggen.

De wettelijke bepalingen die het wettelijke collegegeld volgens het basistarief betreffen (betaling ineens of in termijnen, indexering, vermindering en vrijstelling en terugbetaling bij uitschrijving etc.) zijn ook van toepassing op het verhoogde wettelijk collegegeld.

2.2 Overige

De aanpassing van de collegegeldsystematiek betreft zoals gemeld alle studenten die het wettelijke collegegeld verschuldigd zijn. De maatregel «langstudeerders» heeft dus geen gevolgen voor studenten die het instellingscollegegeld betalen, zoals studenten die al een opleiding in het hoger onderwijs hebben afgerond en een tweede bachelor- of masteropleiding volgen.

Het minimuminstellingscollegegeld en de maximumhoogte van het collegegeldkrediet worden gerelateerd aan het volledige wettelijke collegegeld volgens het basistarief. Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 kunnen studenten via het collegegeldkrediet lenen om het collegegeld te betalen. Dit krediet bedraagt jaarlijks maximaal vijf maal het volledige wettelijke collegegeld volgens het basistarief. Voor het studiejaar 2010–2011 gaat het om € 8 565 op jaarbasis. Dat is voldoende om de verhoging van € 3 000 voor langstudeerders op te vangen. Het huidige kredietmaximum wordt daarom ongemoeid gelaten.

Tijdige en volledige informatieverstrekking voor aanstaande en zittende studenten over het collegegeld is van groot belang. Met inachtneming van de besluitvorming door de Staten-Generaal en onder verwijzing naar de maatregel in het regeerakkoord zal aan instellingen en studenten op diverse manieren informatie worden gegeven over de beoogde aanpassing van de collegegeldsystematiek en de gevolgen daarvan. Bij deze informatievoorziening zullen naast DUO, VSNU en HBO-raad, de instellingen en de studentenorganisaties nauw betrokken worden.

De maatregel «langstudeerders» zal naar verwachting een positieve bijdrage leveren aan het studierendement en de studieduur in het hoger onderwijs. Studenten zullen vanwege deze maatregel meer gerichte afwegingen maken over het volgen van onderwijs. De gevolgen van de maatregel zullen worden gemonitord. Naast de beleidsmatige monitoring zal ook aandacht bestaan voor mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik. Indien daartoe aanleiding is worden aanvullende maatregelen en zo nodig aanpassing van regelgeving overwogen.

Met dit wetsvoorstel is ook voorzien in een reparatie die na inwerkingtreding van de Wet versterking besturing noodzakelijk is gebleken. Degene die een masteropleiding heeft afgerond wordt geacht tevens een bachelorgraad te hebben en kan niet alsnog tegen wettelijk collegegeld een bacheloropleiding volgen. Ook het afsluitend examen van een ongedeelde opleiding is gelijkgesteld met een bachelor- of mastergraad. Ook zullen studenten die ingeschreven staan aan een ongedeelde opleiding, indien zij langstudeerder zijn, het verhoogde tarief verschuldigd zijn.

In dit wetsvoorstel is conform het regeerakkoord tevens een maatregel opgenomen ter voorkoming van de zogenoemde budgettaire weglek via fiscale regelgeving. Zonder deze maatregel zou die kunnen optreden ter zake van de voorgestelde verhoging van het wettelijke collegegeld voor langstudeerders. De maatregel ziet op de aftrek van scholingsuitgaven en de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. De maatregel is zo vormgegeven dat het ingevolge de opslag verschuldigde deel van het wettelijke collegegeld voor langstudeerders voor de toepassing van de hiervoor genoemde fiscale regelingen buiten toepassing blijft. Het maximum van het hiervoor genoemde collegegeldkrediet biedt voldoende ruimte voor de langstudeerder om zelf in de financiering van het verhoogde collegegeld te voorzien.

HOOFDSTUK 3. FINANCIËLE CONSEQUENTIES, UITVOERBAARHEID, ADMINISTRATIEVE LASTEN EN GEVOERD OVERLEG

3.1. Financiële consequenties

De financiële maatregel in het regeerakkoord onder de noemer «langstudeerders» betreft de student en de instelling, want daar ligt een gedeelde verantwoordelijkheid. In totaal bedraagt de taakstelling € 370 mln. Deze taakstelling is berekend uitgaande van een gemiddelde onderwijsbijdrage aan het hoger onderwijs over de afgelopen jaren van € 6 000 per student. Op grond van dit wetsvoorstel vindt een verhoging van het wettelijke collegegeld voor langstudeerders plaats met € 3 000. Op basis van de verwachting dat van de collegegeldverhoging een positief effect uitgaat, veronderstelt de regering een gedragseffect bij studenten met als gevolg een afname van het aantal langstudeerders in de komende vier jaar met uiteindelijk structureel 25%. Er vindt een instellingsspecifieke verrekening plaats van de inkomsten van het verhoogde collegegeld van € 3 000 per langstudeerder bij de betreffende instelling. Daarnaast worden de instellingen generiek gekort op basis van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs met als uitgangspunt het principe van evenredige verdeling. De totale taakstelling wordt verwerkt in de rijksbegroting via de miljoenennota 2012.

3.2 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De uitvoeringsorganisatie DUO heeft een uitvoeringstoets op dit wetsvoorstel uitgebracht. Van DUO wordt verwacht dat zij instellingen gegevens levert over het volgens DUO verschuldigde collegegeld (wettelijk collegegeld volgens het basistarief, wettelijk collegegeld volgens het verhoogde tarief, instellingscollegegeld). DUO zal daartoe onder meer een koppeling moeten leggen tussen gegevens die zijn opgenomen in het CRIHO en gegevens gerelateerd aan de WSF 2000 betreffende studenten die een extra jaar prestatiebeurs is verstrekt vanwege een functiebeperking. DUO heeft in haar reactie gemeld de maatregel in haar huidige vorm uitvoerbaar te achten.

De Inspectie van het Onderwijs heeft aandacht gevraagd voor het tijdig informeren van zowel instellingen als studenten over de historie van een student. Daarnaast heeft de Inspectie gewezen op de risico’s van strategisch gedrag bij in- en uitschrijving rond 30 september. De regering is zich bewust van dit risico, dat om die reden nauwlettend zal worden gemonitord (zie ook onder «2.2 Overig»).

3.3 Regeldruk

Bij het uitwerken van deze maatregel uit het regeerakkoord is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de regeldruk niet te verhogen. Voor uitvoering van de maatregel «langstudeerders» hoeven instellingen en studenten niet meer gegevens aan de overheid te leveren dan voor de inwerkingtreding van dit voorstel. Instellingen krijgen wel te maken met aanvullende handelingen, waaronder:

  • a. de tijdige algemene voorlichting aan studenten over het verhoogde wettelijk collegegeld;

  • b. de vaststelling of een student verhoogd wettelijk collegegeld is verschuldigd;

  • c. een mogelijke aanpassing van de procedureregels inzake inschrijving, bedoeld in artikel 7.33 van de WHW; en

  • d. een mogelijke aanpassing van de instellingsregels inzake financiële ondersteuning en aanvullende ondersteuning op basis van het profileringsfonds.

3.4 Gevoerd overleg

Er heeft bestuurlijk overleg met VSNU, HBO-raad, ISO en LSvB over de technische uitwerking van het wetsvoorstel plaatsgevonden. Genoemde betrokkenen maken zich zorgen over de financiële gevolgen van het voorstel voor studenten en indirect voor instellingen en hebben de regering verzocht zich nader te beraden op de maatregel. Dit overleg heeft geresulteerd in de keuze voor een extra uitloopjaar in zowel de bachelor- als de masterfase.

De ondertekening van deze memorie van toelichting geschiedt mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Financiën.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Onderdelen A, E, F en G

De verwijzingen in deze artikelen zijn aangepast. Het betreft technische aanpassingen zonder inhoudelijke component.

Onderdeel B

Het eerste lid van artikel 7.43 is aangepast omdat er met dit wetsvoorstel twee typen wettelijk collegegeld zijn ontstaan. Dit heeft consequenties voor de formulering van dit artikel.

Onderdeel C

Omwille van de leesbaarheid is er voor gekozen de systematiek van de verschillende soorten collegegeld opnieuw op te schrijven. In de plaats van de twee artikelen over wettelijk collegegeld en instellingscollegegeld, zijn vijf nieuwe artikelen gekomen. In deze vijf artikelen worden de diverse soorten collegegeld geregeld. De volgende soorten collegegeld zijn daarbij te onderscheiden:

  • 1. wettelijk collegegeld. Het wettelijk collegegeld is bedoeld voor studenten voor wie de minister van OCW een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Dit collegegeld kent twee variabelen. Het betreft:

    • a. volledig collegegeld voor voltijdse opleidingen; of

    • b. gedeeltelijk collegegeld voor deeltijdopleidingen en duale opleidingen.

tegen een bepaald tarief:

  • a. basistarief; of

  • b. verhoogd tarief.

Er zijn dus vier combinaties mogelijk. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

  • 2. collegegeld OU. Het collegegeld OU is bedoeld voor studenten die zijn ingeschreven voor een of meer onderwijseenheden bij de OU. Het betreft twee soorten collegegeld:

    • a. collegegeld voor de categorie studenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 7.45a; en

    • b. collegegeld voor studenten die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 7.45a.

  • 3. instellingscollegegeld. Dit collegegeld wordt door de instellingen vastgesteld voor studenten die geen recht hebben op wettelijk collegegeld en die geen onderwijseenheden bij de OU volgen.

Artikel 7.45 is nieuw. Het definieert de twee soorten volledig wettelijk collegegeld en de daarvan afgeleide twee soorten gedeeltelijk wettelijk collegegeld. Het bedrag van het volledige wettelijke collegegeld wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het gedeeltelijke wettelijke collegegeld is geen vaststaand bedrag. De instelling bepaalt het bedrag, dat ligt tussen een minimum- en een maximumbedrag. Deze bedragen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Het zesde lid is materieel gelijk aan het oude zesde lid van artikel 7.46 (oud).

Het zevende lid is materieel gelijk aan het oude zevende lid van artikel 7.45 (oud).

Artikel 7.45a is materieel gelijk aan het oude artikel 7.45, met dien verstande dat het zevende en het achtste lid uitgebreid zijn ten opzichte van het oude achtste lid. Ook studenten die een aan een bachelor- of mastergraad gelijkwaardig afsluitend examen hebben behaald, hebben geen recht meer op wettelijk collegegeld.

Artikel 7.45b geeft aan welke studenten die recht hebben op het wettelijke collegegeld het verhoogde tarief verschuldigd zijn. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is daarop uitvoerig ingegaan. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen – naar analogie van artikel 7.45a, derde lid – nog andere uitzonderingscategorieën worden vastgesteld dan de studenten die een opleiding volgen op het terrein van gezondheidszorg of onderwijs of worden belemmerd door een functiebeperking.

Het begrip «inschrijving» wordt gebruikt in de zin van hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 1, van de wet, dus in de zin van artikel 7.32 en verder.

Artikel 7.45c beschrijft het collegegeld OU. Materieel is er niets veranderd.

In artikel 7.46 (nieuw) zijn de bepalingen die betrekking hebben op instellingscollegegeld van het oude artikel 7.46 overgenomen. Materieel is er niets gewijzigd.

Onderdeel D

De wijzigingen in artikel 7.48 zijn grotendeels technisch van aard. Naast de technische aanpassingen zijn wijzigingen aangebracht die oneigenlijk gebruik en misbruik van de wet voorkomen. De wijziging in het eerste lid leidt ertoe dat een student die ingeschreven is voor twee parallelle opleidingen en bij één van die opleidingen langstudeerder wordt, slechts eenmaal het basistarief verschuldigd is en eenmaal de opslag van het verhoogde tarief.

Het zevende lid ziet erop dat studenten die een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgen en die bovendien al eerder een opleiding gevolgd en afgesloten hebben in het hoger onderwijs, geen parallelle studie kunnen volgen tegen wettelijk gemaximeerd tarief. Voor een dergelijke parallelle opleiding is instellingscollegegeld verschuldigd. De regeling van artikel 7.45b, vierde lid, is bedoeld om de toegankelijkheid van twee specifieke categorieën opleidingen te faciliteren.

Onderdeel H

In het overgangsrecht zijn drie artikelen opgenomen uit een oogpunt van wetgevingseconomie. De vermelde bedragen zijn reeds geïndexeerd. Door deze bepalingen op te nemen, hoeft lagere regelgeving voor het studiejaar 2011- 2012 niet aangepast te worden. Daarmee wordt tijd bespaard.

ARTIKELEN II EN III

Deze artikelen beogen een goede afstemming tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel ruim baan voor talent te bewerkstellingen. In laatstgenoemd wetsvoorstel wordt verwezen naar het wettelijk collegegeld. De samenloopbepalingen maken duidelijk welk tarief (basis of verhoogd) daarbij geldt. De opgestelde samenloopbepalingen hebben slechts een technisch karakter.

ARTIKEL IV

Met dit wetsvoorstel wordt niet beoogd een wijziging aan te brengen in de regeling van het collegegeldkrediet. Om die reden is artikel 3.16a, tweede en derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) in technische zin aangepast. Artikel 3.16a is ook bedoeld om langstudeerders, voorzover ze onder de WSF 2000 vallen, in staat te stellen het verhoogde collegegeldtarief via het collegegeldkrediet te financieren.

ARTIKEL V

De verwijzingen in de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing zijn aangepast. Dit was in het wetsvoorstel Versterking besturing verzuimd en is hiermee rechtgezet. De bovengrens voor collegegeld voor dit type opleidingen wordt gehandhaafd op het oude niveau.

ARTIKEL VI

Onderdeel A

In artikel 6.13, tweede lid, van de Wet IB 2001 zijn bepaalde uitgaven uitgezonderd van de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Met de voorgestelde wijziging van genoemde bepaling worden tevens de uitgaven die zien op de opslag op het wettelijke collegegeld voor langstudeerders (per 1 september 2011 € 3000) niet als uitgaven voor levensonderhoud aangemerkt. Indien een ouder van een studerend kind zonder aanspraak op studiefinanciering (of met alleen recht op een studenten OV-jaarkaart) de kosten van het wettelijke collegegeld volgens het verhoogde tarief voor zijn rekening neemt, wordt maximaal het wettelijke collegegeld volgens het basistarief in aanmerking genomen voor de vaststelling of die ouder ten minste in belangrijke mate bijdraagt in het levensonderhoud van zijn kind. Deze vaststelling is bepalend voor het al dan niet in aanmerking kunnen nemen van de forfaitair aftrekbare bedragen aan levensonderhoud van kinderen.

Onderdeel B

In artikel 6.28 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbeperkingen opgenomen voor de scholingsuitgaven. Met het voorgestelde artikel 6.28, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 wordt een aftrekbeperking toegevoegd op basis waarvan uitgaven die verband houden met de opslag op het wettelijke collegegeld voor langstudeerders (per 1 september 2011 € 3000) niet als scholingsuitgaven worden aangemerkt. Indien een student zonder aanspraak op studiefinanciering het wettelijke collegegeld volgens het verhoogde tarief betaalt, wordt maximaal het wettelijke collegegeld volgens het basistarief in aanmerking genomen voor de aftrek van scholingsuitgaven.

Onderdeel C

In artikel 6.29 van de Wet IB 2001 is de aftrek van scholingsuitgaven geregeld voor studenten die aanspraak maken op studiefinanciering. Bij aanspraak op studiefinanciering – waaronder ook het recht op alleen een studenten OV-jaarkaart valt – is de aftrek van scholingsuitgaven beperkt tot de aftrek van de zogenoemde normbedragen. Deze normbedragen bestaan uit een component voor leermiddelen en een component voor collegegeld. De component voor collegegeld wordt gebaseerd op 1/12 gedeelte van het wettelijke collegegeld. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.29, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt de verwijzing naar de WHW zodanig aangepast dat voor de toepassing van artikel 6.29 van de Wet IB 2001 1/12 deel van het volledige wettelijke collegegeld volgens het basistarief in aanmerking wordt genomen als normbedrag voor collegegeld. De eventueel op de student van toepassing zijnde opslag op het volledige wettelijke collegegeld vanwege langstuderen blijft hiermee buiten beschouwing voor de aftrek van scholingsuitgaven. Aangezien langstudeerders per definitie geen studiebeurs ontvangen, sorteert deze wijziging een beperkt effect. Slechts voor die langstudeerders die geen studiebeurs ontvangen, maar wel vanwege het recht op een studenten OV-jaarkaart een aanspraak op studiefinanciering hebben, leidt de wijziging van artikel 6.29 van de Wet IB 2001 tot een aftrekbeperking. De combinatie van langstudeerder en recht op een studenten OV-jaarkaart kan zich per student gedurende maximaal één collegejaar voordoen.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.29, vierde lid, van de Wet IB 2001 wordt geregeld dat voor de vaststelling of er sprake is van een zogenoemde dure studie, de opslag op het wettelijke collegegeld voor langstudeerders buiten beschouwing blijft. Voor deze vaststelling worden de uitgaven voor wettelijk collegegeld gemaximeerd op het wettelijke collegegeld volgens het basistarief. In lijn met de huidige tekst van artikel 6.29, vierde lid, van de Wet IB 2001 wordt laatstgenoemd bedrag naar rato van het aantal maanden in het kalenderjaar waarop dit betrekking heeft in aanmerking genomen. Dat laatste geldt eveneens met betrekking tot uitgaven voor lesgeld als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet.

ARTIKEL VIII

De regering hecht er veel waarde aan dat deze wet met ingang van het studiejaar 2011–2012 in werking treedt. Zoals uit het algemeen deel van de memorie van toelichting blijkt, heeft deze wijziging van de WHW voor een belangrijk deel een financiële achtergrond. Het is van groot belang dat reeds in 2011–2012 een begin wordt gemaakt met het behalen van de financiële doelstellingen. Een jaar wachten zou de financiële druk op instellingen alleen maar vergroten.

Het wetsvoorstel kent geen overgangsrecht. Dat betekent dat ook studenten die in het studiejaar 2010–2011 een opleiding volgen, geconfronteerd kunnen worden met het verhoogde collegegeld als zij in september 2011 hun opleiding willen vervolgen. Hoewel de hoogte van het collegegeld de afgelopen decennia regelmatig naar boven is bijgesteld, hebben studenten de onderhavige maatregel niet kunnen voorzien op het moment dat zij aan hun opleiding begonnen. De regering heeft dat aspect zwaar laten meewegen bij de keuze voor het tijdstip van inwerkingtreding. Toch heeft de regering de inwerkingtreding van deze maatregel niet willen uitstellen. Zij heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen:

  • 1. het is van groot belang voor ons land dat de financiële doelstellingen met betrekking tot het hoger onderwijs zoals verwoord in het regeerakkoord worden gehaald. Zonder ombuigingen zijn investeringen in het hoger onderwijs niet mogelijk. Het is dus van groot belang, dat er geen tijd verloren gaat;

  • 2. de regeling is redelijk en proportioneel; de regeling laat het beginsel dat een bachelor- en een masteropleiding tegen wettelijk collegegeld mogen worden afgerond onverlet; er zijn maatregelen getroffen voor bepaalde situaties van overmacht (onder meer functiebeperkingen); instellingen kunnen bovendien gebruik maken van de voorzieningen van het profileringsfonds;

  • 3. er zal voor tijdige voorlichting worden gezorgd, zodat iedere student weet wat hem of haar staat te wachten;

  • 4. studenten zullen ook het verhoogde collegegeld tegen gunstige voorwaarden kunnen lenen via de regeling van het collegegeldkrediet.

De regering is er al met al van overtuigd dat geen enkele student als gevolg van dit wetsvoorstel de komende jaren hoeft uit te vallen en heeft dit een belangrijke overweging gevonden om de maatregelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra