Gepubliceerd: 17 december 2010
Indiener(s): Khadija Arib (PvdA)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32529-5.html
ID: 32529-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 17 december 2010

De algemene commissie voor Jeugdzorg1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

  

blz.

   

I.

ALGEMEEN

1

   

1.

Inleiding

1

2.

Achtergrond

2

3.

Vormen van pleegzorg en rolverdeling in de pleegzorgketen

6

4.

Hoofdlijnen wetsvoorstel

6

5.

Externe consultatie

8

6.

Financiële gevolgen van het voorstel van wet

9

7.

Administratieve lasten

9

   

II.

ARTIKELSGEWIJS

10

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering ten aanzien van het verbeteren van de positie van pleegouders. Zij staan in algemene zin positief ten opzichte van een verbetering van de positie van pleegouders, maar hebben echter nog enkele vragen bij het voorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering ten aanzien van het verbeteren van de positie van pleegouders. Pleegouders vervullen een belangrijke rol in onze samenleving. Zij voeden kinderen op die in de knel zitten en om wat voor reden dan ook tijdelijk of langdurig niet meer in hun eigen gezin kunnen opgroeien. Genoemde leden hechten veel waarde aan deze vorm van zorg door pleegouders. De Wet op de jeugdzorg kent op dit moment een beperkte regeling van de rechtspositie van pleegouders. Pleegouders hebben op grond hiervan weinig zeggenschap over hun pleegkind, waardoor geen recht wordt gedaan aan de belangrijke functie die zij binnen de jeugdzorg vervullen. Deze leden hebben in de notitie die aan deze wetswijziging ten grondslag ligt het nut en de noodzaak van pleegouders nadrukkelijk omschreven en zijn het dus eens met de versterking van de positie van pleegouders

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel dat strekt tot het verbeteren van de rechtspositie van pleegouders ten opzichte van de overige partijen in de jeugdzorgketen van de Wet op de jeugdzorg en daarnaast tot het verbeteren van de financiële positie van pleegouders. Zij zien de noodzaak van een verbetering van de positie van pleegouders en hopen dat dit er toe zal leiden dat het aantal pleegouders zal toenemen. Zij hebben voorts wel enkele opmerkingen, bezwaren en vragen over de wijze waarop deze verbetering wordt ingevuld.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van enkele wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders). Zij zien in voorliggende wijzigingen een noodzakelijke verbetering van de positie van pleegouders, maar hebben nog wel vragen bij dit voorstel over het fundamentele recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij waarderen de inzet om de positie van pleegouders op diverse punten te versterken.

2. Achtergrond

De leden van de VVD-fractie lezen inde memorie van toelichting dat een crisisplaatsing geen gevolgen heeft voor het recht op kinderbijslag. Echter, wanneer is overgegaan in een plaatsing op basis van een indicatiebesluit van bureau jeugdzorg heeft dit wel gevolgen voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Hoe lang duurt een crisisplaatsing maximaal? Is het mogelijk dat er meerdere crisisplaatsingen binnen een bepaalde tijd bijvoorbeeld een jaar plaatsvinden?

De voorliggende voorstellen hebben geen betrekking op de situatie waarin een kind minder dan vijf aaneengesloten etmalen per week uit huis is geplaatst. Kan inzicht worden gegeven in de financiële aspecten voor pleegouders en natuurlijke ouders wanneer een kind respectievelijk 1, 2, 3 of 4 dagen per week bij pleegouders verblijft?

Genoemde leden vragen wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van het aantal pleegouders en hoe dit aantal zich verhoudt tot vraag naar pleegouders. Tevens vragen zij of er een inschatting te maken is van de gevolgen van voorliggende aanpassingen voor het aantal beschikbare pleegouders. Kan een beschouwing worden gegeven van de mogelijke implicaties van dit voorstel voor het aantal pleegouders?

De leden van de PvdA-fractie willen slechts ingaan op twee voorgestelde wijzigingen. Zij vragen of de verhoging van de pleegoudervergoeding de extra bijzondere kosten die pleegouders maken (voor het pleegkind) zal dekken. Waar kunnen pleegouders bijvoorbeeld terecht om deze eventuele extra bijzondere kosten te declareren?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichtingdat de wetswijziging voorziet in het schrappen van de kinderbijslag inclusief het kindgebonden budget wanneer de natuurlijke ouders niet langer voor hun kind(eren) zorgen. De Raad van State vindt dit niet binnen de doelstelling van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) passen omdat zij aangeeft dat kinderbijslag zorgt voor ontplooiingsmogelijkheden van het kind als onderdeel van het gezin en dat het niet specifiek kindgebonden is. In dit voorstel van wet vervalt ook de ouderbijdrage waardoor ouders er volgens de regering niet financieel op achteruit gaan, de ouderbijdrage is immers € 30 hoger dan de gemiddelde kinderbijslag. Wel erkent de regering dat indien ouders ook het kindgebonden budget ontvangen en dat de mogelijkheid bestaat dat ouders wellicht een paar euro tot 1000 euro er op achteruit kunnen gaan. Deze leden zijn benieuwd om hoeveel ouders dit gaat en welke gevolgen dit heeft. Zij zijn het eens met de wijziging van de wet, maar willen wel kijken naar mogelijke vervelende gevolgen waardoor het kind niet langer centraal staat. Want in het geval dat ouders er substantieel op achteruit gaan kan dit wellicht het teruggaan van de kinderen naar de natuurlijke ouders belemmeren. Genoemde leden weten dat het, helaas, niet vaak genoeg voorkomt dat kinderen zullen terugkeren naar de natuurlijke ouders wanneer zij al geruime tijd bij pleegouders of in instellingen verblijven. Toch willen zij dat de regering dit goed bekijkt om hier zorgvuldig mee om te gaan. Elke keer opnieuw moeten we het kind centraal stellen en daarbij elke keer opnieuw bekijken wat hiervoor de juiste omgeving is. Het is daarom goed om de rol van de pleegouders te versterken, maar we moeten ervoor waken de rol van de natuurlijke ouders niet onnodig te verzwakken.

Dit speelt met name wanneer kinderen gedeeltelijk worden opgevangen. De Raad van State is hier erg kritisch over en die kritiek delen wij. Wij vragen daarom de regering nog eens goed te kijken naar deze gevallen waar kinderen gedeeltelijk worden opgevangen, maar waar ouders wel de kinderbijslag verliezen. Wederom moeten we het belang van het kind centraal stellen en de leden van de CDA-fractie vragen met de Raad van State of dat in deze gevallen wel voldoende is geborgd.

Genoemde leden hechten er ook veel belang aan het feit dat de regeling pleegzorg een landelijk kader bevat met duidelijke criteria voor vergoedingen aan pleegouders zodat er geen regionale verschillen optreden en dat iedere pleegouder dezelfde aanspraak heeft op financiële vergoedingen. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) geeft aan dat het vervallen van de kinderbijslag voor de natuurlijk ouders en het verhogen van de pleegoudervergoeding alleen goed uitvoerbaar is als de gegevensuitwisseling met de bureaus jeugdzorg goed verloopt. Kan de regering toelichten of deze gegevensuitwisseling wel voldoende is.

De leden van de SP-fractie steunen de vereenvoudiging van de «financiële stromen». De ouders van een uit huis geplaatst kind ontvangen kinderbijslag maar moeten een verplichte ouderbijdrage betalen. Het schrappen van de kinderbijslag en de ouderbijdrage lijkt deze leden inderdaad een zinnige vereenvoudiging. Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat ouders van een uit huis geplaatst kind met zo min mogelijk administratieve rompslomp te maken hebben. Eigenlijk zouden zij zoveel mogelijk automatisch moeten ontvangen waar ze recht op hebben en moeten betalen wat ze verschuldigd zijn. Het verrekenen van geldstromen is dan ook een zinnige vereenvoudiging. Daarbij vragen deze leden wel in hoeverre van de ouders nog verwacht wordt dat zij voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen. Ouders ontvangen namelijk momenteel nog kinderbijslag als de kinderen door jeugdzorg uit huis geplaatst zijn en ouders kunnen aantonen dat zij kosten maken, bijvoorbeeld reiskosten, kleding voor de jeugdige, kosten voor school, in hoeverre wordt van ouders verwacht dat zij nog steeds een bijdrage leveren aan deze kosten? Daar komt bij dat in het geval van plaatsing in het civielrechtelijk kader bureau jeugdzorg nog een bijdrage kan leveren aan de onderhoudskosten zoals een vergoeding voor kleding, een fiets en schoolkosten, maar deze vergoeding geldt niet voor een plaatsing in het vrijwillig kader. In hoeverre wordt ook iets gedaan aan deze ongelijke positie van kinderen die zijn geplaatst met instemming van ouders, ook wel «het vrijwillig kader» genoemd of op civielrechtelijke titel?

Genoemde leden vragen of het laten vervallen van de ouderbijdrage enkel geldt voor plaatsing van de jeugdige in een residentiële voorziening of ook bij semiresidentiële plaatsingen. Indien het laten vervallen van de ouderbijdrage enkel bij een residentiële plaatsing is, wat is hierin de afweging is geweest?

Uit de rekensom op pagina 3 en 4 van de memorie van toelichting valt op te maken dat mensen met lagere inkomens er harder op achteruit gaan dan mensen die alleen kinderbijslag ontvangen en geen kindgebonden budget. De kinderbijslag en de ouderbijdrage vallen ongeveer tegen elkaar weg. Maar de financiële achteruitgang die ontstaat door het verlies aan kindgebonden budget kan wel oplopen tot maximaal € 1307 per jaar. Daar schrikken deze behoorlijk van. Is het werkelijk de bedoeling van dit wetsvoorstel de verschillen tussen rijke mensen met kinderen en arme mensen met kinderen nog verder te vergroten? Kan de regering met rekenvoorbeelden een aantal gezinssituaties inzichtelijk maken inclusief de gevolgen van dit wetsvoorstel op het besteedbaar inkomen, met name de verschillen tussen hogere inkomens, middeninkomens en lagere inkomens? Is de regering bereid er voor te zorgen dat de mensen met lage inkomens er in ieder geval niet op achteruit gaan, gelet op het feit dat er weer meer kinderen in armoede opgroeien? Zo nee, waarom niet? Graag een toelichting van de regering hierop.

Genoemde leden vragen hoe de regering pleegkinderen tegemoet wil komen wanneer zij 18 jaar worden. Wanneer een pleegkind 18 jaar wordt is het in de meeste gevallen zo dat de begeleiding en de vergoeding stopt, dit terwijl het pleegkind nog niet uit huis is. Wat gebeurt er met de vergoeding en begeleiding van de kinderen die 18 jaar zijn geworden?

De leden van de SP-fractie constateren dat ouders weer recht op kinderbijslag en kindgebonden budget krijgen als de indicatie voor verblijf in de vorm van pleegzorg of verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder eindigt. Herleeft dit recht vanzelf en zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Raad van State met recht opmerkt dat het voorstel niet differentieert op basis van de duur van de pleegzorg. In een situatie dat een kind slechts een gedeelte van de tijd in een pleeggezin is opgenomen, vervalt toch de volledige kinderbijslag voor de ouders. Deze ouders hebben echter wel degelijk onderhoudskosten. Daarbij vervalt in deze gevallen eveneens het recht op het kindgebonden budget. Deze leden vinden deze situatie in principe onwenselijk, omdat dit direct van invloed is op het kind en de eventuele andere kinderen van het gezin. Hoeveel kosten zou differentiatie met zich meebrengen? Welke gevolgen heeft dit voor de pleegoudervergoeding? Wil de regering overwegen om alsnog over te gaan tot differentiatie en zo nee, waarom niet?

Ten aanzien van de verbetering van de financiële positie van pleegouders vragen genoemde leden waarom de regering er voor kiest om een pleeggezin met drie of meer pleegkinderen een toeslag te verlenen en pleegouders met twee pleegkinderen niet. Wordt deze toeslag gedifferentieerd naar het precieze aantal pleegkinderen dat een pleeggezin opneemt en zo nee, waarom niet? Genoemde leden constateren ten aanzien van de uitvoering van de nieuwe financiering dat de SVB afhankelijk is van de gegevensuitwisseling met de bureaus jeugdzorg. Hoe gaat de regering waarborgen dat deze uitwisseling soepel zal verlopen?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van het recht op familie- en gezinsleven. In het wetsvoorstel wordt het recht op kinderbijslag meteen in het eerstvolgende kwartaal ontzegd. In hoeverre wordt hierdoor rekening gehouden met de emotionele gevolgen van deze maatregel? Is er geen ruimte voor gewenning mogelijk, aangezien ouders binnen korte tijd de zeggenschap over dagelijkse levensbehoeften moeten overdragen?

In hoeverre kunnen biologische ouders nog invloed hebben op het voorzien in de kosten van de opvoeding van de kinderen? Genoemde leden menen dat de maatregel invloed heeft op de emotionele band tussen kind en biologische ouder(s). In hoeverre houden biologische ouders nog wel zeggenschap? Is dit afhankelijk van de welwillendheid van de pleegouders?

Genoemde leden vragen in het kader van het recht op familie- en gezinsleven naar het karakter van reguliere pleegzorg. De leden menen dat ook reguliere pleegzorg bedoeld kan zijn als tijdelijke oplossing en dat het doel van terugkeer naar huis niet uit het oog verloren mag worden. In hoeverre draagt de maatregel van ontzegging van kinderbijslag bij aan het op de achtergrond raken van het tijdelijke karakter van uithuisplaatsing? Vergroot deze maatregel niet de afstand tot de biologische ouders?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de problemen die nu optreden voor pleeggezinnen die afspraken moeten maken met de biologische ouders over het bijdragen in de kosten. Dit speelt met name bij netwerkpleegzorg, waar het systeem van ouderbijdrage niet van toepassing is en waar vaak broze afspraken tussen biologische ouders en pleegouders bestaan. Is de regering van mening dat netwerkpleegzorg een reële en op zijn minst gelijkwaardige mogelijkheid is en blijft? Op welke manier dragen voorliggende wijzigingen bij aan het behouden van deze mogelijkheid?

Is de optie van salarisbetaling voor pleegouders die te maken hebben met jongeren met ernstige gedragsproblemen overwogen? Hierbij gaat het juist om begeleiders die de relevante opleiding hebben genoten voor het begeleiden van jongeren met ernstige gedragsproblemen, in lijn met gezinshuizen. Heeft de regering deze optie meegewogen?

De leden van de SGP-fractie leden vragen een nadere uitwerking van de hoop dat verbetering van de positie van pleegouders zal betekenen dat meer mensen pleegouder willen worden. Deze leden kunnen zich wel voorstellen dat door deze verbeteringen meer pleegouders pleegouder willen blijven, maar zien niet direct dat een toename in de rede ligt.

Voorts vragen zij hoe de termijn van vijf aaneengesloten etmalen precies beoordeeld en ingevuld moet worden. Zij vragen of bijvoorbeeld een termijn van vier aangesloten etmalen en een afzonderlijk etmaal hier ook onder valt.

Genoemde leden vinden het begrijpelijk dat de kinderbijslag stop wordt gezet omdat de kosten voor onderhoud van het betreffende kind niet of nauwelijks meer aanwezig zijn. Zij vragen of het bedrag dat door het stopzetten van de kinderbijslag wegvalt direct en volledig ten goede komt aan hun kind in het betreffende pleeggezin.

Is het waar dat ouders verplicht zijn onderhoudskosten te betalen wanneer blijkt dat de pleegvergoeding ontoereikend is? Zij vragen of het niet wenselijk is met het wegvallen van kinderbijslag voor ouders en het overhevelen naar pleegouders de volledige verantwoordelijkheid voor onderhoudskosten bij pleegouders te leggen.

3. Vormen van pleegzorg en rolverdeling in de pleegzorgketen

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 2 en 9 van de memorie van toelichting dat onderdelen van het gezag worden overgeheveld naar bureau jeugdzorg, en niet naar de pleegouders. De overwegingen die ten grondslag liggen aan deze keuze zijn helder. Genoemde leden vragen zich op welke manier de werkbaarheid van deze situatie gewaarborgd is, zowel voor de pleegouders als voor het bureau jeugdzorg.

De leden van de CDA-fractie hechten veel waarde aan de uniformering van (financiële) rechten en plichten van pleegouders juist ook als het pleeggezin meerdere pleegkinderen vanuit verschillende (juridische) plaatsingen in huis heeft. Een enorme complexiteit aan rechten en plichten. Voor pleegouders zit hier een grote ongelijkheid in de administratieve lasten. De regering stelt een pleegcontract ter beschikking maar biedt dit een oplossing in bovengenoemde situaties?

Pleegzorg als hulpverlening in het kader van de Wet op de jeugdzorg betekent dat pleegouders, die dus als mede hulpverlener recht hebben op het blokkaderecht zoals opgenomen in art 1:253s en art 1:336a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Harmonisatie van dit recht is, zo stellen deze leden, voor zowel vrijwilliger pleegzorg als pleegzorg op basis van wet op de jeugdzorg is noodzakelijk. Daar komt de regering in de memorie van toelichting niet op terug. Waarom niet en is de regering hiertoe alsnog toe bereid?

In het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen is gekozen genoemde onderdelen van het gezag over te hevelen naar het bureau jeugdzorg en niet naar de pleegouders. Omdat bureau jeugdzorg verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Wordt door deze verschuiving de positie van de pleegouders juist niet verzwakt? Immers men is afhankelijk van bureau jeugdzorg.

4. Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat pleegouders recht van inspraak hebben. Bijvoorbeeld in pleegouderraden, zodat zij inspraak hebben op het pleegzorgbeleid van pleegzorginstellingen. Genoemde leden zijn verheugd dat dit recht nu wettelijk is verankerd. Ook is het goed dat bij een wettelijk geschil over medezeggenschap tussen pleegouderraden en zorgaanbieders die pleegzorg aanbieden een vertrouwenscommissie kan bemiddelen en eventueel bindende uitspraken kan doen. Ook in individuele gevallen kan momenteel een beroep worden gedaan op het klachtrecht. Deze leden vinden het een goede zaak dat de positie van pleegouders ook op deze manier wordt versterkt.

Genoemde leden hechten veel waarde aan een landelijke richtlijn voor alle bureaus jeugdzorg en pleegzorgorganisaties waarin uniformering van uitvoeringstaken en verantwoordelijkheidsverdeling tussen bureau jeugdzorg en de pleegzorg organisaties helder uiteen wordt gezet. Juist ook omdat hier in de praktijk veel onduidelijkheid over bestaat. Een richtlijn waarbij rechten en plichten van pleegouders en de communicatie hierover richting pleegouders wordt opgenomen. De regering geeft zelf aan dat de informatievoorziening aan pleegouders dient te worden verbeterd omdat het belangrijk is dat pleegouders van de feiten en omstandigheden die de pleegkind(eren) betreffen goed op de hoogte zijn. het is ook goed dat pleegouderorganisaties voortaan moeten worden voorzien van de informatie door de bureaus jeugdzorg, van de zorgaanbieders die pleegzorg bieden, van provincies en van het Rijk.

De regering kiest er voor om bepaalde onderdelen van het gezag over te hevelen naar bureau jeugdzorg en niet naar de pleegouders. Hiervoor, zo geeft de regering aan, is bewust gekozen vanuit het uitgangspunt dat het bureau jeugdzorg verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De leden van de CDA-fractie vinden dat bureau jeugdzorg en pleegzorginstellingen verplicht dienen te worden om bij aanpassing van het behandelingsbeleid instemming te verkrijgen van pleegouders. Dit instemmingsrecht dient wettelijk verankerd te worden in de Wet op de jeugdzorg, aldus deze leden. Pas dan wordt de positie van de pleegouders versterkt. Graag vernemen zij een reactie op dit voorstel van de regering.

Genoemde leden vinden dat er door pleegzorgorganisaties geen maximale leeftijden gehanteerd mogen worden voor de geschiktheid van netwerkpleegouders, zoals grootouders. Dat is nu wel het geval. De kwestie van Oma Boom staat ons allen nog helder op het netvlies. Een duidelijke situatie van onmacht waarbij mensen verstrikt raken tussen de vele regelgeving. Waar het menselijke element wordt vergeten en waarbij het kind niet centraal staat en de systemen niet ondersteunend zijn aan de situatie maar juist tegen werken. Deze leden vinden dat regelgeving en kaders ondersteunend moeten zijn aan precaire situaties. Graag zien zij deze aanpassing in de wet die nu voorligt.

Pleegouders kunnen niet alle gevolgen overzien van juridische keuzes die nodig zijn om de zorg voor pleegkinderen op zich te nemen in een vaak hectische tijd (Oma Boom). Hierdoor dient de mogelijkheid van voorlopig voogdij gecreëerd te worden voor natuurlijke personen (grootouders e.a.) zodat ze wel het gezag kunnen voeren en voor de pleegkinderen de noodzakelijke zaken kunne behartigen maar dat ze langere tijd krijgen om te besluiten in welk kader (pleegzorg of voogdij) de kinderen willen opvoeden. Dit vraagt om aanpassing van de Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 241 lid 2.

De leden van de SP-fractie steunen het verbeteren van de positie van de pleegouders van harte. De pleegouders geven een kind dat hulp nodig heeft warmte en aandacht en zijn inderdaad «een serieuze partij bij de hulpverlening». Het verbeteren van de rechtspositie van de pleegouders is dan ook erg goed. Genoemde leden zijn bijvoorbeeld erg te spreken over het feit dat pleegouders ook instemmingsrecht krijgen op het hulpverleningsproces en de begeleiding van de jeugdige. Graag ontvangen zij een toelichting wat deze wet verandert in de positie van pleegouders (instemmingsrecht) ten opzichte van de rechten van de ouders (geen instemmingsrecht) en de positie van bureau jeugdzorg? Wat zijn de gevolgen als de pleegouders niet instemmen met het hulpverleningsplan van bureau jeugdzorg?

De leden van de SP-fractie delen de hoop van de regering dat het verbeteren van de rechtspositie van de pleegouders tot gevolg zal hebben dat meer mensen pleegouder willen worden. Wordt dit ook nog op andere manieren gestimuleerd en zo ja, hoe?

Genoemde leden vragen of pleegouders nu ook de mogelijkheden krijgen om bijvoorbeeld hun pleegkind te kunnen inschrijven op een school, of bijvoorbeeld zicht te krijgen op de behandeling van het pleegkind bij een therapeut. Zo ja, hoe wordt dit geregeld en zo nee, waarom niet? Deze leden vinden het belangrijk dat pleegouders een stem krijgen in behandeltrajecten, maar ook in de rechtbank. In hoeverre voorziet dit wetsvoorstel hierin? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om pleegouders ook automatisch als belanghebbende bij de rechtbank aan te wijzen in het geval van een ondertoezichtstelling of voogdijzaak? Graag hierop een toelichting van de regering.

De blijvende zorg van deze leden betreft de positie van pleegouders wanneer een ouder verhuist, of vanwege een afgewezen asielaanvraag het land uit wordt gezet. In dat geval wordt een pleegkind geregeld uit het pleeggezin getrokken en moet het kind mee met de ouder omdat die het gezag heeft. Ook in het geval een kind soms al jaren in het pleeggezin woont. Pleegouders, maar ook bureau jeugdzorg, staan hierin geregeld onmachtig. In hoeverre wordt in dit wetsvoorstel hiervoor een oplossing geboden? Graag een toelichting van de regering.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het voornemen dat een voogdijplan, gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringplan niet mag worden vastgesteld voordat overleg met de pleegouders heeft plaatsgevonden. De leden ondersteunen ook dat pleegouders een instemmingsrecht krijgen aangaande de omschrijving van hun rol in het hulpverleningsplan en de wijze waarop hun begeleiding wordt vormgegeven. Pleegouders zullen hierdoor meer serieus genomen worden. Deze leden willen graag weten of terugkoppeling over de uitvoering van bovenstaande plannen ook verplicht wordt gesteld? Zo nee, is de regering bereid hierin alsnog te voorzien? Dienen pleegouders verder bij een tussentijdse wijziging van bovenstaande plannen wederom geraadpleegd te worden? Indien dit niet het geval is zien zij dit graag aangepast. Is de regering daartoe bereid?

De leden van de D66-fractie streven naar pleegzorg van hoge kwaliteit. Daarvoor zijn een goede begeleiding en scholingsmogelijkheden van pleegouders belangrijk. Is de minister verder bereid binnen het beoogde toeslagenkader specifieke ruimte te zoeken voor een financiële vergoeding van scholingsmogelijkheden voor pleegouders.

Genoemde leden zijn van mening dat pleegouders meer informatie moeten krijgen. In dat kader ondersteunen zij de verplichting voor bureau jeugdzorg, zorgaanbieders, provincies en het Rijk om pleegouders meer informatie zoals jaarverslagen en voorgenomen beleidskaders te verstrekken. Zij vinden dat pleegouders voor de verzorging en opvoeding van een jeugdige van informatie moeten worden voorzien die hiervoor noodzakelijk is. Het is daarbij van belang dat de privacy van de betrokkenen uit de voorgaande gezinssituatie zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Hoe gaat de regering dat controleren?

Tot slot vragen deze leden of de regering in het geval van doorgang van het wetsvoorstel bereid is om een actieve wervingscampagne op te zetten waarbij de nieuwe pleegvoorwaarden onder de aandacht worden gebracht?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de betrokkenheid van natuurlijke ouders bij de pleegzorg voldoende in het oog wordt gehouden. Zij vragen welke waarborgen er zijn dat ouders contact met hun kind kunnen onderhouden, zeker wanneer bijvoorbeeld sprake is van vrijwillige plaatsing in een instelling.

5. Externe consultatie

Pleegouders krijgen een instemmingsrecht voor zover het betreft de omschrijving in het hulpverleningsplan van de rol van de pleegouders en de begeleiding van de pleegouders. Wanneer instemming wordt onthouden betekent dit volgens de regering in zijn algemeenheid dat het kind niet bij de betreffende pleegouders kan worden geplaatst. De leden van de VVD-fractie vragen de regering het risico in te schatten dat instemming wordt onthouden en welke gevolgen het onthouden van instemming heeft voor het betreffende pleegkind. Bij de laatste vraag denken genoemde leden met name aan langer durende wachttijden voor kinderen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de SVB aangeeft dat dit wetsvoorstel uitvoerbaar is onder de voorwaarde dat de gegevensuitwisseling met de bureaus jeugdzorg goed verloopt. Denkt de regering dat dit goed, zorgvuldig en tijdig zal lukken? Is hier reeds mee geëxperimenteerd?

De leden van de D66-fractie vinden het noodzakelijk dat onderhavig wetsvoorstel de medezeggenschap van pleegouders substantieel verbetert. Het huidige voorstel voorziet in een goede stap voorwaarts. Vanuit het veld komt echter het verzoek om de medezeggenschap van pleegouders ook bij bureaus jeugdzorg te verankeren. Daarnaast wordt voorgesteld het klachtrecht jegens de bureaus jeugdzorg en ondersteuning door een onafhankelijke vertrouwenspersoon expliciet voor pleegouders te regelen. De regering geeft aan hierin niet te willen voorzien, omdat er geen directe relatie tussen pleegouders en bureaus jeugdzorg zou bestaan. Kan de regering dit toelichten en daarbij meenemen hoe zij die relatie dan zou beschrijven? De regering onderschrijft dat voor pleegouders een sterkere positie ten opzichte van de bureaus jeugdzorg gewenst is. Kan de regering uitleggen, waarom bovenstaand voorstel daar volgens hen geen bijdrage voor aanlevert?

6. Financiële gevolgen van het voorstel van wet

Ten aanzien van het voorstel de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de ouderbijdrage te laten vervallen hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. In de memorie van toelichting wordt op pagina 14 een toelichting gegeven op de financiële gevolgen van het voorstel. Deze toelichting roept enige vragen op. Kan de regering een wat uitgebreidere toelichting van de genoemde getallen laten zien. Zo wordt aangegeven dat vanaf 2010 de pleegvergoeding is verhoogd met € 200. Het is niet duidelijk waar deze verhoging vandaan komt/wat hieraan ten grondslag ligt. Heeft deze verhoging te maken met het voorliggende wetsvoorstel? Daarnaast wordt aangegeven dat de feitelijke verhoging van de pleegvergoeding sinds 2009 € 600 is. Is dat inclusief de huidige geraamde € 400 of is deze hier al in meegenomen en betreft het de eerder genoemde € 200 plus de geraamde € 400?

De geraamde besparing is € 6 miljoen per jaar. Hierbij zijn echter de gevolgen voor de uitvoeringskosten niet meegenomen. Kan de regering inmiddels uiteenzetten wat de verwachte gevolgen voor de uitvoeringskosten zijn? In het nader verslag wordt gesproken over zowel besparingen als meerkosten. Kan een overzicht worden gegeven van de verschillende posten die vallen onder besparingen en onder meerkosten? Hoe kan worden aangegeven dat de pleegvergoeding jaarlijks met € 400 kan stijgen ten opzichte van 2010, als nog geen inzicht bestaat in de gevolgen voor de uitvoeringskosten?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de memorie van toelichting dat nog onduidelijk is hoe hoog de uitvoeringskosten zullen zijn. Is de regering bereid om hierover alsnog duidelijkheid te verschaffen?

7. Administratieve lasten

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar het terugdringen van de administratieve lasten van pleegzorgwerkers. Op welke manier wil de regering het probleem van administratieve belasting terugdringen?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 28a

De leden van de SP-fractie constateren dat tenminste één van de pleegouders 21 jaar moet zijn, en dat «enig leeftijdsverschil» met het kind in ieder geval nodig is. Maar welk leeftijdsverschil zal in de praktijk worden gehanteerd? Dit is niet opgenomen in de wet. Waarom niet?

Genoemde leden hebben een vraag over de verklaring van geen bezwaar van de raad voor de kinderbescherming. Het is goed dat zorgvuldig wordt beoordeeld of de pleegouder(s) geschikt is/zijn, maar enige toelichting is hierop nog wel gewenst. Want is deze verklaring van geen bezwaar nu een «zwaardere» of «lichtere» toets dan de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)? Wat zijn de verschillen?

Artikel 28D

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met betrekking tot de informatievoorziening over jeugdigen aan pleegouders er voldoende waarborgen worden geboden om misbruik van deze informatie door pleegouders te voorkomen. Wat zijn die waarborgen en waar staan deze waarborgen beschreven?

Artikel III

De leden van de SP-fractie vragen wat er gebeurt indien het kind op de eerste dag van het kwartaal bij een pleegouder of in een accommodatie van een zorgaanbieder verblijft, waardoor geen recht op kinderbijslag bestaat, maar vanaf dag 2 weer bij de ouders verblijft. Vanaf wanneer herleeft dan het recht op kinderbijslag? Zal dit niet tot financiële problemen leiden in bepaalde situaties? Hoe wordt dit voorkomen?

Artikel VII

De leden van de SP-fractie constateren dat de overgangsbepaling er toe leidt dat reeds vastgestelde ouderbijdragen geïnd zullen blijven worden. Maar zullen de ouders die ouderbijdragen verschuldigd blijven dan ook dezelfde periode kinderbijslag blijven ontvangen? Is ook hiervoor overgangsrecht voorgesteld? Met andere woorden, zal steeds wanneer iemand ouderbijdrage verschuldigd is daar kinderbijslag tegenover staan, en zal spiegelbeeldig steeds wanneer de ouderbijdrage niet langer verschuldigd is geen kinderbijslag worden ontvangen? Is dit één op één goed geregeld, inclusief de overgangstermijnen?

De voorzitter van de commissie,

Arib

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp