Kamerstuk 32512-25

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 10 december 2012, inzake wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen ("Claw back"-regeling) (32512)

Dossier: Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers

Gepubliceerd: 14 december 2012
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: economie markttoezicht ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32512-25.html
ID: 32512-25

Nr. 25 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 14 december 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Financiën hebben op 10 december 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • het wetsvoorstel Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidbepalers (clawbackregeling) (32 512).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Van Vliet

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, Groot, Van Oosten, Oskam, Schouw en Van Vliet,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 18.00 uur.

De voorzitter: Welkom bij dit wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijksbeleidbepalers; de clawbackregeling.

Dit debat hangt al maanden in de lucht. Wij hebben deze zaal gereserveerd tot 22.00 uur, wat volgens mij vrij riant is. Er zijn verschillende amendementen via Parlis gepasseerd. Dit is een wetgevingsoverleg en het staat de leden vrij om hun tijd zelf te bepalen, maar ik stel zes à zeven minuten spreektijd voor in eerste termijn, met maximaal twee onderlinge interrupties als tweetrapsraketten; anders worden het oeverloze onderlinge discussies. Ik zal wel enige coulance betrachten. Ikzelf heb ook een inbreng en zal te zijner tijd de voorzittershamer overgeven aan de heer Schouw.

Ik heet ook de minister en zijn ambtenaren welkom. Ik begrijp dat de minister van Financiën is geëxcuseerd vanwege zijn verblijf in het buitenland. Zijn ambtenaren zijn wel hier. Het woord is aan mevrouw Gesthuizen van de SP.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Voordat ik inga op de onderliggende wet, wil ik de aanloop ernaartoe bespreken. Bij deze wet zijn namelijk twee nota's van wijziging ingediend, die specifieke aandacht verdienen. Op 15 december 2009 is het amendement (31 058, nr. 24) van oud-PvdA-Kamerlid Tang en mijn gewaardeerde oud-collega Irrgang aangenomen, dat zorgde voor een beperking van bonussen van bestuurders bij overnames of fusies. Het meest in het oog springende voorbeeld daarvan was dat van oud-topman van ABN AMRO Rijkman Groenink, die maar liefst 28,4 miljoen euro incasseerde bij de verkoop van ABN AMRO aan Fortis, Royal Bank of Scotland en Banco Santander.

Bij de invoering van de Wet flex-bv probeerde de vorige minister van Justitie dit amendement, dat dus mede was ingegeven door deze toestand en het ook had gehaald, weer uit de wet te halen. Dat is door de huidige minister van Justitie teruggedraaid. Men begrijpt dat ik daar zeer mee in mijn nopjes ben. Het voornaamste argument van de vorige minister was de strijdigheid met het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De tweede nota van wijziging kwam naar aanleiding van het amendement-Tang/Irrgang, de derde is een variant, waarin rekening is gehouden met de bezwaren van de vorige minister. Ik heb uit de overlevering meegekregen dat er constructief overleg is gepleegd tussen de huidige minister en mijn illustere voorganger. Ik wil de minister bij dezen bedanken voor diens constructieve houding. Dat staat niet alleen in mijn spreektekst; ik zeg dat oprecht, omdat ik dat meen.

Het onderliggende wetsvoorstel heeft volgens de SP-fractie wat overlap met een eerder goedgekeurd wetsvoorstel bij Financiën, namelijk het wetsvoorstel over een bonusverbod bij staatsgesteunde instellingen, maar ook met de bankenbelasting. Misschien is het wat lastig dat de minister van Financiën er vanavond niet is, maar ik hoop dat zijn adviseurs er wel zijn. Waarom wordt in het Burgerlijk Wetboek en in de Wet op het financieel toezicht een verschillend bonusbegrip gebruikt? In de oorspronkelijke wettekst stond in artikel 135, lid 6 nog «variabele beloning», maar in de eerste nota van wijziging is «variabel» vervangen door «niet-vaste». De definitie in het BW is dus ruimer opgesteld, en de bonus kan dan ook – om het zo maar te zeggen – «groter» uitvallen. Kan dit niet tot problemen in de uitvoering leiden? Waarom worden deze wetten niet op deze punten met elkaar in overeenstemming gebracht? Kan hierover worden overlegd met de minister van Financiën? Graag een reactie.

Een ander punt waar overlap is, is bij de reikwijdte. Juist bij de Wet op het financieel toezicht is de reikwijdte uitgebreid naar de dagelijksbeleidbepalers, mede door een amendement van de leden Plasterk en, mijn voorganger, Irrgang. Het gaat om het gewijzigd amendement op stuk 33 058, nr. 16. In het BW bestaat dit begrip niet, maar wordt verwezen naar de feitelijke beleidsbepaler. Een en ander is te vinden in artikel 2:138 lid 7 BW. Volgens de twee artikelen bestaat er geen verschil. Wat is volgens de minister het verschil tussen de bestuurder en de feitelijke beleidsbepaler? Als er wordt verwezen naar de feitelijke beleidsbepaler, is er dan toch geen sprake van uitbreiding? En hoe kan volgens de minister ook hier meer overeenstemming worden bereikt tussen beide wetten? Een goed voorbeeld hiervan is ING Holding, want dit is geen financiële onderneming. Een logische vraag is dus ook hoe daarmee dan, na aanname van het wetsvoorstel, zou worden omgegaan. Volgens mijn fractie is er dan geen sprake van uitbreiding naar de dagelijks beleidsbepaler van toepassing en billijkt het juist een uitbreiding in het Burgerlijk Wetboek.

Momenteel bestaan er verschillende gedragscodes met een clawback. Mijn fractie neemt aan dat de wet leidend is en dat, indien nodig, contracten worden aangepast. Kan de minister dat bevestigen? Levert dit wellicht nog problemen op? Zo ja, hoe worden die dan opgelost?

Voorzitter. Ik heb mij in mijn inbreng beperkt tot dat deel van de wet waarover wij vragen hebben, namelijk de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers. Over de deskundigheidstoetsing van de commissarissen heb ik geen opmerkingen en vragen. Mijn fractie kan zich dan ook geheel vinden in de lijn die de minister voorstelt.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter, een puntje van orde. Dit is mijn eerste wetgevingsoverleg. Ik heb aan mijn mentor gevraagd of ik spreektijd moest aanvragen. Haar antwoord luidde dat je bij een wetgevingsoverleg de tijd mag nemen die je nodig hebt. Ik denk dat ik ongeveer elf minuten nodig heb. Als dat te veel is, kan dat eventueel gecompenseerd worden door tijd van mijn tweede termijn af te halen. De minister moet dan natuurlijk wel antwoord geven op mijn vragen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Het is een heel coulante voorzitter.

De voorzitter: O ja?

Ik geef u wel een seintje wanneer ik vind dat u eigenlijk tot afronding over zou moeten gaan.

De heer Oskam (CDA): Ik zal de vaart erin houden.

Voorzitter. De afgelopen jaren is er veel kritiek geweest op het beloningsbeleid van grote vennootschappen en dan vooral op financiële ondernemingen. Velen zien het beloningsbeleid in de financiële sector zelfs als een van de belangrijkste oorzaken van de kredietcrisis. Hoe groter de bonussen die in het vooruitzicht zijn gesteld, hoe aantrekkelijker het wordt om risico's te nemen. Als het misgaat, volgt er immers geen malus. Dat dan weer niet!

Het is goed dat er met de clawback opnieuw een initiatief is genomen om de mogelijkheid tot excessief beloningsbeleid te beperken. Het is hoog tijd dat wij de behandeling van het wetsvoorstel afronden. Er zijn de voorbije jaren natuurlijk al de nodige initiatieven ontplooid om hoge beloningen vooraf te beperken, zoals de Code Banken en de controle door de toezichthouder op risico's. Het is belangrijk dat vooral vooraf goede afspraken worden gemaakt over het beloningsbeleid. In aanvulling daarop vindt de CDA-fractie het verstandig dat er nu ook een mogelijkheid komt om onterechte bonussen terug te vorderen. Zelfregulering is gewoon niet voldoende. Met behulp van codes kunnen bestaande contracten immers niet worden gewijzigd. Het is van groot belang dat het vertrouwen in het bedrijfsleven zo snel mogelijk wordt hersteld. En dit wetsvoorstel draagt daaraan bij.

De kern van het wetsvoorstel is dat bonussen die ten onrechte zijn uitgekeerd, kunnen worden teruggevorderd. Dit draagt bij aan het terugdringen van een klimaat waarin bonussen te vaak excessief zijn en zomaar even worden uitgedeeld. Daardoor valt ook het maatschappelijk draagvlak onder de bonus weg. Door dit wetsvoorstel wordt nu echt vastgelegd dat bonussen gebaseerd moeten zijn op een werkelijk behaalde prestatie. Hierdoor kan het maatschappelijk draagvlak voor de bonus hopelijk weer toenemen, zodat een bonus op den duur misschien weer zijn echte betekenis kan terugkrijgen, namelijk het goede. Je doet iets en daar krijg je iets voor terug.

Een en ander neemt niet weg dat er zorgvuldig naar het wetsvoorstel moet worden gekeken. We spreken immers toch over de wettelijke mogelijkheid tot terugvordering van een bonus die al is uitgekeerd. Dit is en blijft een forse juridische ingreep. Ik wil het vanavond eerst hebben over de precieze juridische context. Daarna behandel ik een aantal overige punten, zoals het amendement-Tang/Irrgang, de derde nota van wijziging die de minister voorstelt ter vervanging van het amendement en de internationale context.

De juridische context. De Nederlandse corporate governance code geeft de raad van commissarissen een aantal mogelijkheden om zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van de beloning goed uit te voeren. Hierin is ook een redelijkheidstoets en een clawbackbevoegdheid opgenomen. In de redelijkheidstoets is geregeld dat de raad van commissarissen de waarde van een in een eerder boekjaar toegekende voorwaardelijke beloningscomponent naar beneden of boven mag aanpassen. Daarnaast is er een clawbackmogelijkheid om de variabele bezoldiging die is toegekend op basis van onjuiste gegevens, terug te vorderen. Met dit wetsvoorstel wordt dit nader geconcretiseerd. De bevoegdheden gaan bovendien gelden voor alle nv's en voor banken en verzekeraars die worden gedreven in de vorm van een bv.

De redelijkheid en billijkheid. In de memorie van toelichting staat dat de raad van commissarissen meer houvast krijgt bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden om de beloning vast te stellen. De Raad van State heeft gevraagd om verduidelijking van het begrip «maatstaven van redelijkheid en billijkheid». Dit is van belang om te kunnen bepalen of een bonus excessief is. Ook moet op de een of andere manier naar voren komen dat een bonus is bedoeld om het langetermijnbelang van een onderneming te stimuleren. Zoals vaker bij het onderwerp beloning, wordt er dan gewerkt met een peer group, een groep van vergelijkbare ondernemingen. In de toelichting staat dat er rekening moet worden gehouden met criteria zoals de bedrijfsomvang en de beloningsverhouding binnen het bedrijf en de sector. Er kan ook sprake zijn van excessieve beloning bij een enorme koersstijging of plotselinge verliezen bij staatssteun. Kan de minister nog eens duidelijk aangeven in welke gevallen er nu sprake is van een excessieve beloning? Op welke manier kan dit met behulp van de begrippen «redelijkheid» en «billijkheid» worden vastgesteld? Ook het begrip «passende hoogte» blijft wat de CDA-fractie betreft nog wat onduidelijk. Kan de minister hierop nog eens nader ingaan? Verdient dit begrip eigenlijk geen betere of scherpere definitie?

De heer Schouw (D66): Ik ben ontzettend blij dat mijn collega van het CDA dit punt van redelijkheid en billijkheid aan de orde stelt. Het is een enigszins grof criterium. De D66-fractie heeft dan ook een amendement ingediend om te bekijken of «redelijkheid en billijkheid» afgezet kan worden tegen de vennootschap. Hoe kijkt de CDA-fractie daar tegenaan?

De heer Oskam (CDA): Ik heb al gezegd dat «redelijkheid en billijkheid» heel arbitrair is, vandaar dat wij het scherper gesteld willen hebben binnen de context van het nieuwe wetsvoorstel.

De heer Schouw (D66): Ik wil graag met mijn CDA-collega in overleg gaan om te bekijken of wij het amendement dat ik heb ingediend, samen nog wat kunnen aanscherpen. Ik vind namelijk dat mijn collega hiermee een belangrijk punt heeft.

De heer Oskam (CDA): U weet dat wij altijd openstaan voor samenwerking.

De voorzitter: De heer Oskam vervolgt zijn betoog.

De heer Oskam (CDA): In de memorie van toelichting wordt stilgestaan bij de vraag in hoeverre hier nu sprake is van een eenzijdige aanpassing van de arbeidsvoorwaarden door de werkgever. Er staat ook dat er sprake is van een eenzijdige rechtshandeling als door een vennootschap een beroep wordt gedaan op de bestaande beperkende werking van redelijkheid en billijkheid of op onverschuldigde betaling. Het valt nog maar te bezien hoe de rechter daarop zal antwoorden. Enkele arresten lijken dit als een aantasting van de arbeidsvoorwaarden te beschouwen. Wordt hiermee voldoende rekening gehouden in het wetsvoorstel?

Ik kom bij de bonus. Natuurlijk dringt de vraag zich op wat een bonus precies is. Een juridisch sluitende definitie is noodzakelijk. «Bonus» is geworden: het niet-vaste deel van de beloning. Vroeger was een bonus het variabele deel, maar nu is een bonus het niet-vaste deel. De toekenning ervan is geheel of gedeeltelijk afhankelijk gesteld van het bereiken van bepaalde doelen of het zich voordoen van bepaalde omstandigheden. Door het begrip «niet-vast» vallen vertrekvergoedingen en aanstellingsbonussen ook onder de regeling. Betekent dit nu dat vertrekvergoedingen en aanstellingsbonussen ook niet meer mogen verstrekt? Wanneer wordt beoordeeld dat deze niet redelijk en billijk waren?

Het wetsvoorstel biedt verder de mogelijkheid om behalve bij bestuurders, ook bij bepalers van het dagelijks beleid binnen een onderneming een bonus terug te vorderen. Dat is geregeld in artikel 1:111 van de Wet op het financieel toezicht. Daar staat: bevoegd is, degene die de beloning vaststelt. Tot hoever gaat dit binnen een onderneming? Vallen hier ook mensen in de dealing room onder? Het is belangrijk om dit te weten.

Mijn volgende punt betreft de deskundigheidseisen aan commissarissen. De deskundigheidseisen die aan bestuurders worden gesteld, moeten ook voor de raad van commissarissen gaan gelden. Heb ik goed begrepen dat deze eisen alleen gelden voor de raad van commissarissen van financiële ondernemingen? Waarom niet voor alle nv's? Waarom is er voor dit onderscheid gekozen? Bovendien blijft onduidelijk wat precies onder deze deskundigheid wordt verstaan. Ik zou er zelf voor pleiten dat de leden van de raad van commissarissen in ieder geval worden gewezen op de risico's van overmatig en excessief beloningsbeleid. Gaat de minister hier ook voor zorgen? Hoe worden de deskundigheidseisen inhoudelijk vastgesteld? Uiterlijk 1 januari 2015 moeten alle rvc-leden op hun deskundigheid zijn getoetst. Is dat niet veel te laat? Waarom is voor deze datum gekozen en niet voor een eerdere datum?

Ik kom bij het amendement-Tang/Irrgang. Bij nota van wijziging heeft de minister de discussie over dit amendement verplaatst naar het wetsvoorstel waarover wij vandaag praten. Bestuurders ontvangen vaak een deel van hun beloning in aandelen of opties op aandelen of kopen aandelen in de door hen bestuurde vennootschap. Als deze vennootschap goed boert, heeft dit over het algemeen een positief effect op de waarde van de aandelen. Het amendement regelt dat elke vermogensvermeerdering die samenhangt met een waardestijging van deze aandelen, door de bestuurders aan de vennootschap moet worden afgedragen. Het is daarbij om het even op welke wijze die aandelen zijn verkregen.

Het kabinet heeft duidelijk gemaakt dat er grote juridische en praktische bezwaren kleven aan het amendement. De CDA-fractie sluit zich bij die bezwaren aan. Een praktisch bezwaar is bijvoorbeeld dat de betalingsplicht ook van toepassing is als de bestuurder zijn aandelen of opties niet verkoopt of als de verwachte overname respectievelijk transactie niet doorgaat. Een veel fundamenteler bezwaar is de spanning met het EVRM dat bepaalt dat iedere persoon ongestoord recht heeft op zijn eigendom. De Commissie vennootschapsrecht heeft zich ook tegen het amendement uitgesproken vanwege onder andere negatieve gevolgen voor het vestigingsklimaat en vanwege het feit dat een beroep op de kapitaalmarkt door vitale en groeiende familievennootschappen hierdoor wordt ontmoedigd. Bovendien wordt het doel van het amendement, namelijk het wegnemen van oneigenlijke prikkelvorming ten tijde van een fusie, niet bereikt.

De minister stelt in de derde nota van wijziging een alternatief voor. Daarmee wil hij voorkomen dat de bestuurder zich bij zijn of haar taak als vertegenwoordiger van de vennootschap laat leiden door persoonlijke financiële belangen, de tegenstrijdig belangregeling. Het veld heeft weinig enthousiast gereageerd op dit alternatief. Als er een probleem speelt op het vlak van het tegenstrijdig belang, zou het niet moeten uitmaken of de aandelen nu zijn toegekend als beloning of op andere wijze zijn verkregen. Bovendien los je het probleem van het tegenstrijdig belang niet op door bestuurders een eventuele waardevermindering te ontnemen. Een bevriezingsregeling creëert namelijk nieuwe tegenstrijdige belangen en zou kunnen leiden tot ander oneigenlijk gedrag van bestuurders, zoals het tegenwerken van een overname om verlies van mogelijke toekomstige waardestijging te voorkomen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

De bestuurder moet op grond van de voorgestelde regeling afrekenen als hij de aandelen of certificaten verkoopt tegen een prijs die hoger ligt dan de prijs van vier weken voor de aankondiging van het bod. Stel nu dat de bestuurder een deel van de aandelen zelf heeft gekocht of geërfd – dit zijn reële voorbeelden – en een ander deel aan hem is toegekend in de vorm van bezoldiging. Stel verder dat de bestuurder de aandelen ver na de gestanddoening van het bod in plukjes verkoopt, maar tot het einde van zijn laatste benoemingstermijn per saldo nog aandelen in beheer houdt. Hoe moet de vennootschap dan nagaan of de verkochte aandelen bezoldigingsaandelen zijn of aandelen die met eigen geld zijn aangeschaft of die zijn geërfd? Levert dit geen fiscale onzekerheden op voor de bestuurder?

Een ander punt is dat de door de minister voorgestelde regeling van overeenkomstige toepassing is als de vennootschap een zogenaamd «artikel 107a-besluit» neemt. Hoe wordt dan bepaald wat de bestuurder moet afrekenen? Wat gebeurt er als de aandelen in de tussentijd zijn gesplitst? Het is razend ingewikkeld. Wat bedoelt de minister verder precies met de frase «na beurs»? Bedoelt hij de slotkoers van het betreffende aandeel op de datum waarop de waarde wordt bepaald? Zo ja, welke slotkoers geldt dan als een aandeel niet alleen in Nederland staat genoteerd maar bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten? Wat bedoelt de minister precies met de beëindiging van het openbaar bod? Moeten wij dit lezen als «een bod gestand doen»? Zo ja, is dit dan inclusief of exclusief de eventuele na-aanmeldingstermijn ex artikel 17 van het Besluit openbare biedingen Wft? Vooralsnog lijkt het er volgens de CDA-fractie op dat de derde nota van wijziging voor weinig verbetering heeft gezorgd.

Tot slot heb ik nog een vraag over de internationale context waarover VNO-NCW zich zorgen maakt. Kan de minister nog eens op een rijtje zetten op welke wijze deze regeling zich verhoudt tot de regelingen van de ons omringende landen? Wat zijn volgens de minister de gevolgen van deze regeling voor het vestigingsklimaat in Nederland?

De voorzitter: Er heeft zich niemand gemeld met een interruptie. Het woord is aan de heer Van Oosten van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Het komt zelden voor dat de naam van mijn partij zo uitgebreid en uitvoerig wordt voorgedragen. Dank u wel.

Voorzitter. De VVD vindt het goed om, waar dat kan, een klap te slaan op het «vennootschappelijk drieluik», zoals mij verteld is dat de flex-bv, de maximering van het aantal commissariaten en de clawbackregeling genoemd worden. De VVD vindt het van groot belang dat de Tweede Kamer een heel stevig signaal afgeeft dat de maatschappelijke beroering over excessieve bonussen, zeker als die op gespannen voet staan met de langetermijnbelangen van de onderneming, serieus genomen wordt. De VVD wijst tegelijkertijd ook altijd op de verantwoordelijkheid van de ondernemingen en de bestuurders zelf. Die verantwoordelijkheid moet ook maximaal genomen kunnen worden door met name een van de hoge toezichthoudende organen, namelijk de raad van commissarissen. Een wettelijke regeling waarmee aansluiting wordt gezocht bij de huidige wetssystematiek – de heer Oskam sprak al onder meer over de eisen van redelijkheid en billijkheid en dwaling en bedrog – kan wat dat betreft dan ook op onze instemming rekenen. Er wordt namelijk expliciet mee gemarkeerd dat de politiek de maatschappelijke discussie over excessieve beloningen oppakt en aanpakt. Verantwoordelijkheden blijven echter waar ze thuishoren, namelijk bij de eigen organen van een bepaalde onderneming. De regeling markeert en stimuleert dus ook het bewustzijn voor de omgang met bezoldiging en bonussen.

Lastiger vinden wij de recente derde nota van wijziging. Ik val met mijn uitleg een beetje in herhaling, maar het ziet met name op het tegengaan van oordeelsvorming bij bestuurders in overnamesituaties. Daarvoor wordt een regeling geïntroduceerd die ertoe moet bijdragen dat persoonlijk gewin door waardestijging van de aandelen van bestuurders wordt geblokkeerd. Wij zijn echter niet onverdeeld enthousiast over de derde nota van wijziging. Hij roept ook een aantal vragen bij ons op en die stel ik graag aan de minister.

Ook wijs ik de aanwezige collega's op twee amendementen die het CDA en de VVD gezamenlijk hebben ingediend. Ik vraag daar steun voor. Wij hebben er eigenlijk al over gesproken, maar het eerste amendement regelt dat het nieuwe lid 7 in feite wordt teruggebracht tot de kern van het wetsvoorstel: voorkomen dat bestuurders als gevolg van een overname buitensporig veel verdienen als daar geen reden voor is. In dat geval krijgt de raad van commissarissen de bevoegdheid om terug te vorderen, maar wel aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Wat de VVD betreft blijft de bepaling daarmee in lijn met wat dit wetsvoorstel beoogt, namelijk de raad van commissarissen in staat stellen om ervoor te zorgen dat bezoldiging bijdraagt aan het langetermijnbelang van de desbetreffende onderneming.

Het tweede amendement betreft een horizonbepaling en regelt dat het nieuwe lid 7, als dat er komt, komt te vervallen indien wij niet binnen een bepaalde periode evalueren en wederom accorderen. Met name een signaal van VNO-NCW houdt mij daarbij bezig. Ook de heer Oskam refereerde daaraan. Die organisatie stelt expliciet te vrezen voor de Nederlandse concurrentiepositie doordat in ons vennootschapsrecht een unieke positie ten opzichte van de buitenlanden wordt geïntroduceerd. Zo'n opmerking van VNO-NCW houdt natuurlijk niet in dat wij meteen elk initiatief moeten laten vallen, maar ik wil het zeker niet negeren. Daarvoor zijn de belangen namelijk veel en veel te groot. Een horizonbepaling kan dan een verstandige middenweg vormen, niet in de laatste plaats omdat de minister zelf ook belang hecht aan de Nederlandse concurrentiepositie. Hij onderstreept dit ook in de memorie van toelichting.

Ook verwijst de VVD naar het streven naar een gelijk speelveld op dit punt. Zij refereert daarvoor ook weer aan de memorie van toelichting. De minister benadrukt daarin dat een Europese en internationale aanpak van het tegengaan van excessieve beloningen de voorkeur van de regering heeft. Ik verneem graag welke initiatieven de minister op dit terrein reeds heeft genomen c.q. welke op de rol staan.

Voordat ik afrond wil ik een aantal vragen stellen die deels wat technisch van aard zijn. Mijn spreektekst is nog driekwart pagina lang.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De twee amendementen zijn ingediend door de voorgangers van de heren Van Oosten en Oskam, namelijk de leden Van der Steur en Van Toorenburg. Ik heb die amendementen natuurlijk goed bekeken en eigenlijk wordt daarmee de situatie teruggebracht naar die van de eerste nota van wijziging. Ik heb met name een opmerking over het amendement op stuk nr. 14 waarin dit letterlijk wordt gesteld. Als de VVD en het CDA sterk voor het aanpakken van excessen zijn, kan ik met de beste wil van de wereld niet snappen waarom zij dit amendement indienen. Dat geldt voor de heer Oskam, maar zeker voor de heer Van Oosten. Met dit amendement wordt alles eigenlijk weer helemaal ongedaan gemaakt.

De heer Van Oosten (VVD): Volgen mij is daar niks geheimzinnig aan. Het is namelijk ook bij eerdere gelegenheden uitgesproken en ook in het andere amendement benoemd. Het heeft deels te maken met het eigendomsrecht dat eenieder van ons geniet. Het heeft ook te maken met de verhouding met het EVRM. Dat heb ik niet in dit verband meegemaakt, maar ik ken die discussie wel uit de Handelingen. Gelijktijdig maken wij ons druk om het signaal dat wij onder meer van VNO horen. Dat hebben wij allebei uitgesproken. VNO zegt dat wij een unieke situatie creëren in ons vennootschapsrecht. Daarvan moet je je heel bewust zijn en je moet er goed over nadenken wat de effecten, en ook de langetermijneffecten, op bijvoorbeeld onze werkgelegenheid kunnen zijn. De VVD ziet dit maatschappelijk debat aan en wil dit zeker oppakken, maar wil zich niet alleen door emotie laten leiden, maar ook door ratio. Daarom is het amendement dat wij hebben voorgesteld, ingediend.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter, mag ik in tweeën of in drieën interrumperen?

De voorzitter: We hadden tweetrapsraketten afgesproken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Oké, in tweeën. Excuus. Ik begrijp dat dit dan meteen mijn laatste vraag wordt in deze interruptie.

Ik maak mij erg zorgen over de CDA- en VVD-voorstellen, want daarmee regelen wij het als Kamer niet zelf. Wij leggen de bevoegdheid neer bij de raad van commissarissen, maar in het verleden waren er altijd al anderen die iets konden doen aan het beloningsbeleid binnen bedrijven. Het probleem is dat die toch tamelijk vrijblijvende aanpak gewoon niet heeft gewerkt. Ik hoor welke argumenten de heer Van Oosten gebruikt, namelijk een argument uit een lobbybrief van VNO-NCW. De heer Van Oosten begrijpt dat de SP VNO-NCW heel serieus neemt, maar dit was echt een knap staaltje behoorlijk belabberd lobbywerk met het argument van het vestigingsklimaat. Dan kun je werkelijk iedere regeling om zeep helpen.

De voorzitter: Kunt u toewerken naar de vraag?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik snap vooral ten aanzien van artikel 1 van het EVRM werkelijk niet waarom wij dan ook niet zouden moeten zeggen: dan heffen wij voortaan ook geen belasting meer! Misschien kan de heer Van Oosten dat nog eens goed uitleggen. Ook dat is in strijd met het recht op persoonlijk eigendom.

De heer Van Oosten (VVD): Ik vind de vraag van mevrouw Gesthuizen wel erg ver reiken voor dit kader. Ik heb toch heel helder uitgelegd wat de beweegredenen waren van onze voorgangers en onze twee fracties om de beide amendementen in te dienen. Daar staan wij achter. Nogmaals heb ik in dit debat gevraagd om expliciete steun van de collega's. Ik ben benieuwd wat de collega's van de SP op dat vlak gaan doen.

Dan heb ik nog wat vragen van technische aard. Ik richt mij met name op het bewuste lid 7. Dat zal de minister niet verbazen. In de eerste plaats vraag ik mij af in hoeverre de regeling van lid 7 betrekking heeft op slechts die aandelen waarover een bestuurder vrijelijk kan beschikken. Dat is, lijkt mij, niet het geval indien aandelen aan allerlei beperkingen onderhevig zijn. Een bestuurder kan ze dan niet te gelde maken en bijgevolg ook niet de bedoelde winst. Hierover moeten wij geen onduidelijkheid laten bestaan. Het kan helpen als de minister zich hierover expliciet uitlaat.

Een andere vraag die bij mij leeft, betreft de duur van de doorwerking in tijd van de effecten van een openbaar bod op de koers van een onderneming. Gesteld dat een bestuurder zijn aandelen na een openbaar bod eerst langere tijd nadien verkoopt – laten wij zeggen pas na een jaar – in hoeverre kan dan nog gesteld worden dat nog altijd rechtstreekse effecten van een openbaar bod aanwezig zijn? Hoe verklaart de minister dat?

Ook vraag ik mij af waarom een overgangsregeling ontbreekt ten aanzien van dit wetsvoorstel. Dit zou tot allerlei ingewikkelde complicaties kunnen leiden. Ik verwijs dan naar een proefschrift van de heer Schild van 6 november 2012. Als het nodig is, heb ik dit natuurlijk bij mij. Daarin staat expliciet dat een redelijke termijn van inwerkingtreding in dat geval heel nuttig is, zodat bestuurders en rechtspersonen er rekening mee kunnen houden. Dat zou er voor pleiten dat de minister ten minste een redelijke termijn introduceert voor de inwerkingtreding van de wet, bijvoorbeeld met een goede voorlichting vooraf. Graag krijg ik hierop een reactie.

Voorzitter, ik heb nog twee alinea's. Ik zie u scherp kijken! Ik heb een technische vraag over de juiste uitleg van het wetsvoorstel, namelijk over het begrip «beëindiging van een openbaar bod». Ook de heer Oskam refereerde hieraan al voor een deel. Dit begrip staat in lid 7. Aan welk moment denken wij dan precies? Is dat het moment dat het bod gestand wordt gedaan? Hoe verhoudt zich dit tot een uitkoopprocedure? Of is het de beëindiging van uitsluiting van de uitkoopprocedure? Wellicht krijgen wij daarover helderheid in de beantwoording van de minister. Dan is dit goed vastgelegd.

Ten slotte verneem ik graag van de minister hoe de waarde van aandelen op objectieve wijze na gestanddoening van het openbaar bod kan worden bepaald, ingeval de onderneming niet langer op de beurs genoteerd staat.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Wat mij betreft is het motto van vandaag: beter laat dan nooit. Het is een goede zaak dat er meer wettelijke mogelijkheden komen om onterecht verkregen bonussen te kunnen terugvorderen. Andere landen zijn ons daarin al voorgegaan. Dat het in Nederland zo lang heeft geduurd, heeft alles te maken met het amendement-Tang/Irrgang. Mevrouw Gesthuizen heeft de geschiedenis daarvan al even geschetst. Ik sluit mij graag aan bij haar woorden van dank over het feit dat de minister op een zeer constructieve manier gehoor heeft gegeven aan de wens van een brede meerderheid in de Tweede Kamer, door dit amendement, zij het aangepast, in het wetsvoorstel te schrijven. Ik wil de minister echter nog meer bedanken voor het feit dat hij hiermee impliciet ook de grondgedachte onder het amendement overneemt, namelijk dat beslissingen over fusies en overnames moeten worden genomen in het belang van alle stakeholders van een onderneming en dat dit soort beslissingen niet vertroebeld mag worden door het financieel eigenbelang van de bestuurders. Dat is heel belangrijk, want fusies en overnames behoren tot de meest ingrijpende beslissingen waarvoor een onderneming kan komen te staan. Het gaat dan niet alleen om de belangen van aandeelhouders, maar ook om de belangen van klanten, werknemers, financiers en leveranciers.

Naar de mening van de PvdA-fractie is dit wetsvoorstel een gezonde correctie op de doorgeschoten invloed van het Angelsaksische aandeelhoudersdenken. Volgens dat denken is alles wat goed is voor de aandelenkoers, automatisch ook goed voor de onderneming. Alles wat goed is voor de portemonnee van de bestuurder, zou dan per definitie ook goed zijn voor de onderneming. In het niet zo heel verre verleden hebben wij echter voorbeelden gezien van situaties waarin de kortetermijnkoers van het aandeel en het kortetermijnprivébelang van bestuurders wel degelijk op gespannen voet hebben gestaan met het belang van de onderneming op lange termijn. Ik verwijs naar ABN AMRO, Stork, ING, HEMA, Praxis en nog een hele stoet van andere bedrijven. Wij hebben gezien dat bedrijven volgepompt werden met schulden, dat er roekeloos gefuseerd en overgenomen werd en dat er onverantwoorde superdividenden werden uitgekeerd, waardoor het voortbestaan van de hele onderneming op het spel werd gezet.

Dit wetsvoorstel is een stap op weg naar een meer op de lange termijn gericht ondernemingsbestuur, zoals wij dat ooit hadden en dat ons land groot en stabiel heeft gemaakt. Wij gaan nu wat meer op Duitsland en wat minder op Engeland en Amerika lijken. Als dat betekent dat sommige hedgefondsen en sommige buitenlandse premiejagers niet meer naar ons land komen, dan neem ik dit soort verslechteringen van onze concurrentiepositie graag voor lief. Wij steunen dus het wetsvoorstel.

Ik heb nog een paar opmerkingen. Mijn eerste punt gaat over de definitie van zelfgekochte aandelen. Mijn fractie heeft er begrip voor dat de minister niet het risico wil lopen dat het wetsvoorstel sneuvelt bij het Europese Hof. Via de derde nota van wijziging wordt geprobeerd dat te voorkomen. Geregeld wordt dat de terugstortingsplicht niet geldt voor het aandelenbezit dat een bestuurder al eerder als privébelegger had gekocht of geërfd. Met die aanpassing kan de PvdA-fractie goed leven. Het is echter nog niet helemaal duidelijk wat precies onder de bepaling «zelf gekocht» moet worden verstaan. Ik vat die op als: niet in relatie staand tot het arbeidscontract dat de bestuurder heeft met de vennootschap. In het geval van een erfenis of een eerdere privébelegging is dat inderdaad het geval. Daarmee zou strijdigheid kunnen ontstaan met het eigendomsrecht. Dat ligt volgens mij weer anders als de bestuurder bij indiensttreding geacht wordt een aandelenbelang in de onderneming te nemen. Dit komt soms voor; soms willen commissarissen dat. Daar is dan ook de bezoldiging voor de bestuurder op afgestemd, bijvoorbeeld in de vorm van leningen of extra beloning ter compensatie van het risico dat de bestuurder daarbij loopt. Mij lijkt dat een aandelenbelang dat wordt aangegaan in het kader van de arbeidsovereenkomst, wel degelijk moet vallen onder de clawbackbepalingen. Graag hoor ik van de minister of dit inderdaad het geval is.

Het tweede punt dat voor mij nog onduidelijk is, betreft de woorden «onjuiste informatie», op basis waarvan bonussen en variabele beloningsbestanddelen kunnen worden teruggevorderd. De vraag is wat precies bedoeld wordt met het woord «onjuiste» en hoe het zit met de bewijslast. Ik wil twee gevallen voorleggen. Als de onjuiste informatie gewoon in het jaarverslag staat, hebben ook de commissarissen het jaarverslag ondertekend en zijn zij medeverantwoordelijk voor die onjuiste informatie. Wat betekent dit voor het kunnen terugvorderen van verstrekte bonussen? Betekent dit dat er eerst weer een procedure aangespannen moet worden om de jaarrekening te wijzigen of kan dat op een wat gemakkelijkere manier?

Dan het tweede geval. Wat gebeurt er als de informatie ontbreekt? Er staat dan geen onjuiste informatie in het jaarverslag, maar er ontbreekt wel essentiële informatie. Ik geef het voorbeeld van de woningcorporaties. In het jaarverslag kan staan dat de risico's van rentederivaten keurig zijn afgedekt, maar er staat niet wat er gebeurt als de rente nog verder zakt en tot wat voor enorme verliezen dat kan leiden. In dat geval is het onjuiste informatie, omdat essentiële informatie ontbreekt. Hoe zit het dan met de mogelijkheid tot terugvordering van variabele beloningen?

Ten slotte wil ik nog ingaan op de horizonbepalingen. Ik hoorde van mijn VVD-collega dat hij hiertoe een amendement heeft ingediend. Wij zijn op zich niet tegen horizonbepalingen. Wetgeving sluit je niet voor de eeuwigheid af en als zich, hoewel mij dat vrij theoretisch lijkt, in de praktijk zwaarwegende nadelen zouden voordoen, moet je natuurlijk altijd bereid zijn wetgeving te heroverwegen. Het is wel een strenge horizonbepaling, want als we niets doen, vervalt de werking van lid 7 automatisch. In dat verband heb ik een vraag aan de minister. Is het mogelijk dat de minister redelijk op tijd begint met de evaluatie van de wijze waarop een en ander in de praktijk heeft uitgewerkt? Dit om te voorkomen dat de Kamer in 2017 wordt overvallen door het buiten werking treden van die bepaling en niet genoeg tijd heeft om zaken te heroverwegen. Ik snap dat de Kamer daar zelf ook bij is, maar ik zie graag dat de minister van Justitie op dit punt een helder signaal afgeeft.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Het heeft een tijdje geduurd en we hebben uitgekeken naar deze behandeling. Een en ander zou eigenlijk bij het vorige kabinet aan de orde zijn geweest, maar daar is het niet van gekomen. Onze fractie is dan ook zeer dankbaar voor het feit dat het vanavond wel kan. Ik zie aan de minister dat hij ook blij is dit kluifje weer een stap verder te kunnen brengen.

De clawbackregeling die we vandaag bespreken, moet er in de eerste plaats voor zorgen dat grote bedrijven, meer specifiek de naamloze vennootschappen, beter in staat zijn om de exorbitante bonussen van hun bestuurders aan te passen en eventueel terug te vorderen. De achterliggende gedachte van dit wetsvoorstel kan de fractie van D66 dan ook steunen. Wel is er ruimte voor verbetering van het voorliggende voorstel.

De sleutel voor een gezond beloningsbeleid ligt naar de opvatting van mijn fractie bij voldoende checks-and-balances tussen de algemene vergadering van aandeelhouders, de raad van bestuur, de raad van commissarissen en de ondernemingsraad. Ik wil daar meteen een vraag aan koppelen.

Is het kabinet het met de fractie van D66 eens dat het echt gaat om checks-and-balances tussen de verschillende organen van het bedrijf en meer openheid en discussie over beloningen binnen de vennootschap? Ik heb daartoe een viertal amendementen ingediend.

Het eerste amendement gaat over de bevoegdheid om bonussen aan te passen. Het tweede amendement gaat over het vastleggen van de algemene beginselen van goed beloningsbeleid. Het derde amendement betreft de goedkeuring bij vertrekbonussen. Het vierde amendement betreft het verbeteren van het draagvlak voor het beloningsbeleid bij de algemene vergadering van aandeelhouders en de ondernemingsraad. Ik loop ze alle vier even langs, want mijn fractie hecht eraan te kijken hoe we een en ander kunnen verbeteren.

Allereerst ga ik in op de bevoegdheid om bonussen aan te passen. De raad van commissarissen kan de hoogte van een bonus bijstellen, zo regelt het voorstel nu. Als het kan, wordt het wettelijk vastgelegd. In het wetsvoorstel gebeurt dit zodanig dat het eigenlijk niets uithaalt, want het voorgestelde criterium betreft de redelijkheid en billijkheid. Ik zei dit net al tijdens een interruptie. Het is al geregeld dat een bepaling in een overeenkomst niet van toepassing is als deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Is de minister het met de D66-fractie eens dat dit eigenlijk al algemeen overeenkomstenrecht is? Om de wettelijke aanpassingbevoegdheid sterker te maken en hieraan ook echt betekenis te geven, stelt mijn fractie het volgende criterium voor: een bonus kan worden verlaagd als dit voor de vennootschap onredelijk en onbillijk zou zijn. Dat sluit overigens ook aan bij bestaande Duitse regelgeving. Dit is vermeld in het amendement op stuk nr. 16.

Ik vervolg met het amendement op stuk nr. 19 dat handelt over de beginselen van een goed beloningsbeleid, want goede prestaties moeten natuurlijk worden beloond. Bij variabele beloning moet duidelijk zijn aan welke prestaties de beloning gekoppeld is. Daarnaast moet zij gericht zijn op het langetermijnbeleid van de onderneming. Dit laatste zijn wij denk ik wel met elkaar eens. Mijn tweede amendement legt de algemene beginselen van goed beloningbeleid vast, want dat is thans nog niet in de wet vastgelegd. Het zou goed zijn dat te doen en ook dit is naar voorbeeld van het Duitse recht.

Mijn amendement op stuk nr. 18 gaat over de vertrekregeling. Het vertrek van een bestuurder betekent vaak ook een flinke bonus voor deze bestuurder. Volgens de corporate governance code bedraagt die vergoeding bij ontslag maximaal eenmaal het vaste deel van het jaarsalaris. Nu blijkt dat 50% van de beursgenoteerde nv's deze regeling eigenlijk niet toepassen. Dit mag, maar dan moet de vennootschap de afwijking wel heel goed kunnen motiveren. In de praktijk zien wij dat die motivering vaak niet zo sterk is. Het komt er vaak op neer dat wordt verwezen naar een interne regeling zonder daarbij aan te geven waarom de code niet wordt toegepast. Mijn fractie vindt dat dit moet worden doorbroken, want er wordt niet voor niets een code afgesproken. Daar moet iedereen zich dan ook aan houden. Door middel van het amendement op stuk nr. 18 stelt D66 voor dat aandeelhouders goedkeuring moeten geven bij een vertrekbonus die hoger is dan in de code is afgesproken, dus hoger dan één jaarsalaris.

De heer Van Oosten (VVD): Ik heb een vraag over de governance code. Als wij dit gaan codificeren, zal dat dan niet de werking van de code ondergraven? Want als bij elke bepaling uit die code, waarvan wordt gemeend dat die op dit moment onvoldoende functioneert, wordt voorgesteld er maar een wettelijke bepaling van te maken, is dat het einde.

De heer Schouw (D66): Ik wil niet wettelijk vastleggen dat het maar één jaarsalaris mag zijn. Ik wil checks-and-balances in de onderneming. Ik wil dat de raad van commissarissen ook aan de aandeelhouders gaat uitleggen waarom zij iemand twee of drie jaarsalarissen meegeeft en het niet gaat verdonkermanen. Ik schrijf niets voor, ik versterk alleen de checks-and-balances. Als een raad van commissarissen het niet kan of durft uit te leggen, dan is er sprake van een heel ander probleem.

De heer Van Oosten (VVD): Ik zal het nog eens kritisch beschouwen. Ik vraag mij wel af wat dan precies het verschil is met hoe het nu in de governance code is geformuleerd. Ik kom daar dan nog wel op terug.

De heer Schouw (D66): Ik kan het wel even toelichten. In de governance code staat niet dat het moet worden uitgelegd aan de aandeelhoudersvergadering als de bonus hoger is dan een jaarsalaris. In 50% van de gevallen krijgen vertrekkende bestuurders meer mee dan een jaarsalaris. Dat is niet de bedoeling van de code. 50% van de bedrijven lapt de code aan zijn laars en daar moeten wij in het kader van de checks-and-balances iets aan doen.

Ik heb ook nog een amendement op stuk nr. 20 ingediend. De minister zal blij zijn dat ik zijn wetsvoorstel op het punt van de transparantie verder wil verbeteren. Er kan natuurlijk een heel goede reden zijn om een bestuurder extra te belonen, maar dat vraagt wel om een stevige onderbouwing. Om meer draagvlak binnen een onderneming te creëren voor het beloningsbeleid van topbestuurders en om het bestuur en de raad van commissarissen te dwingen tot meer openheid over dat beleid, heb ik een amendement ingediend. Daarin wordt geregeld dat het standpunt van de ondernemingsraad over beloningen – de ondernemingsraad mag namelijk wat zeggen over de beloningen – meer nadruk krijgt in de algemene vergadering van aandeelhouders. Het is toch wel boeiend dat die daarover ook wat te zeggen krijgt. Daarnaast regelt het amendement dat de algemene vergadering van aandeelhouders jaarlijks een oordeel mag geven over de uitvoering van het beloningsbeleid. Die kan daarover dus in gesprek gaan. De vennootschap zal zo het beloningsbeleid beter moeten onderbouwen. Dat draagt naar de opvatting van mijn fractie bij aan een goede corporate governance.

Ik had nog een aantal opmerkingen over en bedenkingen bij het amendement-Tang/Irrgang, maar daarover zijn voldoende vragen gesteld door de woordvoerders van het CDA en de VVD. Gemakshalve sluit ik mij ook aan bij de belangwekkende vragen die de heer Groot heeft gesteld over een aantal uitvoeringskwesties die te maken hebben met deze wet en de evaluatie.

De heer Groot (PvdA): De heer Schouw wil met zijn laatste amendement een versterkte rol aan de ondernemingsraad geven, in de zin dat een meerderheid van de algemene vergadering van aandeelhouders nodig is om een beloningsbeleid goed te keuren. Een versterkte rol van de ondernemingsraad is oké. Ik zit echter met het volgende. Nederland is ook vestigingsplaats van een aantal heel grote multinationale ondernemingen. Is het dan een goede zaak dat een ondernemingsraad, die in Nederland gevestigd is en toch maar ziet op een beperkt aantal Nederlandse werknemers, het beloningsbeleid van een multinational wereldwijd gaat bepalen? Is dat niet uit balans?

De heer Schouw (D66): Dat is een goede vraag. De ondernemingsraad heeft adviesrecht. Hij kan advies uitbrengen en bepaalt helemaal niets. Uiteindelijk bepaalt de raad van commissarissen, gehoord hebbende of instemmende de algemene vergadering van aandeelhouders. Het advies dat de ondernemingsraad uitbrengt, komt echter meer in de etalage te staan. Nogmaals, als een onderneming daar bang voor is, wegloopt en niet durft uit te leggen, dan moet de onderneming dat zichzelf aantrekken. Het is niet zo dat de ondernemingsraad de beloningen gaat voorschrijven. Dat kan niet en dat past niet.

De heer Groot (PvdA): Het gevolg is wel dat het advies van de ondernemingsraad het gewicht doet veranderen van het beloningsbeleid waarmee de aandeelhoudersvergadering moet instemmen. Het heeft dus wel een materieel effect. Het is meer dan alleen een advies.

De heer Schouw (D66): Er komt wel wat bij. Als de ondernemingsraad – dat zijn toch vaak ook verstandige mensen – negatief adviseert over het beloningsbeleid en zegt dat het beloningsbeleid gierend uit de klauw loopt, dan moet de vergadering van aandeelhouders met twee derde meerderheid daarmee kunnen instemmen. Dat legt wel een beetje druk erop, dat ben ik met de heer Groot eens. Wij zitten hier echter – en zo is iedereen ook begonnen in zijn woordvoering – om iets te doen aan exorbitante beloningen. Wij kiezen ervoor om het door middel van checks-and-balances te doen.

Voorzitter: Schouw

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van Vliet van de Partij voor de Vrijheid, en hij weet precies hoeveel spreektijd hij heeft.

De heer Van Vliet (PVV): Dank u wel, het is wel intimiderend!

Voorzitter. Toen ik vennootschapsrecht liep bij prof. Harm-Jan de Kluiver in Mestreech hadden wij het over sterfhuisconstructies. Ik vind het wetsvoorstel geen sterfhuisconstructie, het is namelijk een heel goed wetsvoorstel. Bij een onderneming vertegenwoordigen de aandeelhouders het kapitaal en vertegenwoordigen de werknemers in de medezeggenschap de arbeid. Dat zijn helaas twee poten in dit clawbackberenverhaal die niet zo goed aan de orde komen. Het zijn namelijk altijd weer de raad van bestuur en de raad van commissarissen die onderling hun zaken regelen. In zijn algemeenheid vind ik – dat is ook mijn ervaring in het bedrijfsleven – dat raden van commissarissen, veelal afkomstig uit het old boys network, wel wat strenger toezicht zouden mogen houden op raden van bestuur die een heel grote broek aantrekken, zeker waar het aankomt op de beloning. Vandaar dat mijn fractie met grote sympathie naar dit wetsvoorstel kijkt. Overigens vind ik clawback wel een wat vreemde term; eigenlijk zou je aan Nederlandse werknemers, burgers en belastingbetalers duidelijk moeten maken dat we het vennootschapsrecht een stukje aanpassen om onevenredigheden er uit te halen. Ik had dus liever een Nederlandse term gezien, maar dat terzijde.

Het laatste amendement van de heer Schouw spreekt ons zeer aan, temeer omdat daarin de medezeggenschap aan de orde komt, waar ik het zojuist over had. De vragen die collega Gesthuizen stelde aan CDA en VVD leven ook bij mijn fractie. Juist omdat dit een heel goed wetsvoorstel is, zou ik het jammer vinden als het op bepaalde punten weer wordt afgevlakt, gaat verwateren of van toon gaat verflauwen. Dat neemt niet weg dat ook mijn fractie een paar aanvullende opmerkingen had over dit goede voorstel van de regering. Die hebben we dan ook gemeend te moeten verwoorden in amendementen. Desgewenst zal ik daar nog een toelichting op geven.

Waar we spreken over aandelentransacties zou het eigenlijk geen pas geven dat je marsroutes vrijlaat waarlangs men zich alsnog kan onttrekken aan de reikwijdte van dit wetsvoorstel. In de praktijk heb ik zelf gezien dat fusies en splitsingen, ook grensoverschrijdende, echt aan de orde zijn. Het zijn modellen die in de praktijk gehanteerd worden. Ik zou er dan ook voor willen pleiten – vandaar mijn amendement op dat punt – om die weg op te nemen in dit goede wetsvoorstel.

Dat brengt mij op mijn volgende vraag. Nu we toch zo goed bezig zijn wat betreft nv's en banken die een andere rechtsvorm hebben, is mijn vraag aan de minister waarom we nu niet meteen zouden kunnen doorpakken naar alle vennootschappen waarin de Staat meer dan de helft van de aandelen heeft dan wel de vennootschappen die voor meer dan de helft gefinancierd worden uit publieke middelen. De reuring ontstaat namelijk vooral als het gaat om bonussen en onterechte megabeloningen bij staatsinstellingen of staatsdeelnemingen. Het is een uitgelezen kans om dit wetsvoorstel veel power en dynamiek mee te geven door ten aanzien van entiteiten waarin de Staat voor meer dan de helft deelneemt dan wel voor meer dan de helft financiert, de minister, met controle door het parlement, het laatste woord te laten hebben als het gaat om excessen op beloningsgebied die kunnen leiden tot gekleurde beslissingen.

Ik heb er niet zo'n geweldige megastudie van gemaakt als collega Oskam, maar wel complimenten in zijn richting. Toen ik dit vak aan de universiteit studeerde werd het als zeer saaie, droge kost ervaren, zo niet muggenzifterij, maar je zie waartoe zo'n wetsvoorstel toch kan leiden. Het heeft namelijk een geweldige maatschappelijke impact.

De voorzitter: Dank u wel. Voor de kijkers thuis nog het volgende. Ik geloof dat de minister heel erg beaamde de complimenten die u overbracht aan de heer Oskam. Ik draag het voorzitterschap weer aan u over.

Voorzitter: Van Vliet

De voorzitter: Dank u wel. We zijn hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn van de zijde van de commissie. De minister heeft behoefte aan een schorsing van tien minuten.

De vergadering wordt van 18.55 uur tot 19.05 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering. De minister gaat antwoorden op de eerste termijn van de Kamer. Ik stel twee interrupties per fractie voor. Dat zijn dan weer tweetrapsraketten. Wij zullen vervolgens zien hoe het verder vlot. Het woord is aan de minister van Veiligheid en Justitie.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun inbreng en voor hun steun in grote lijnen voor het wetsontwerp, natuurlijk met inachtneming van alle opmerkingen en amendementen. In ieder geval ging het richting «goed». Als nieuwe minister heb ik goed geluisterd naar mijn voorganger, die ik toevallig zelf ben. Het is belangrijk om in dit soort wetgevingsprocessen consistentie te betrachten. Juist ik moet dat doen als minister van Veiligheid en Justitie, met een streep onder het laatste. Vandaar dat ik dat heb gedaan en dit ook nodig vind.

Ik dank trouwens mevrouw Gesthuizen en de heer Groot voor hun complimenten voor de wijze waarop wij hier goed overleg hebben gepleegd en ik uiteindelijk mijn verantwoordelijkheid heb genomen. Die trek ik door in dit debat. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan.

Het wetsvoorstel is in 2010 ingediend vanwege de maatschappelijke ophef over bonussen van bestuurders van met name financiële ondernemingen. Ons wetsvoorstel verduidelijkt de eigen verantwoordelijkheid van bedrijvenbestuurders om buitensporige beloning te voorkomen. De raad van commissarissen kan de hoogte van een excessieve bonus aanpassen en een reeds uitgekeerde bonus terugvorderen. Ik noem drie situatie waarin een bonus excessief kan zijn.

Ten eerste als een bedrijf onverwacht zwaar verlies lijdt, waardoor massaontslagen dreigen. De kredietcrisis heeft geleerd dat zulke situaties zich kunnen voordoen. Dan is het gek dat een bestuurder wel het afgesproken bedrag krijgt. Ten tweede als een bonus achteraf gezien onterecht is uitbetaald. Dan kan de bonus worden teruggevorderd. Ten derde als een bonus zo hoog is dat een bestuurder geneigd is zijn eigenbelang bij het welslagen van een overname voorop te stellen omdat hij een «klapper» kan maken met de verkoop van de aandelen. Op die laatste situatie ziet het voorgestelde artikel 135, lid 7 naar aanleiding van het amendement-Tang/Irrgang en met name de derde nota van wijziging. Lid 7 regelt dat de koerswinst die een bestuurder op zijn aandelen maakt als gevolg van een overname, wordt ingehouden op zijn bezoldiging. Lid 7 is het resultaat van mijn toezegging aan de Kamer in de oude samenstelling om de grote lijnen van het amendement-Tang/Irrgang intact te laten binnen de kaders van het EVRM, waarover vragen zijn gesteld. Ik heb twee zaken gewijzigd. Het gaat alleen om aandelen die als bezoldiging aan de bestuurder zijn toegekend en de regeling is alleen van toepassing als de bestuurder ook echt verkoopt.

Voor financiële ondernemingen zijn twee aanvullingen op de Wet op het financieel toezicht geregeld, zeg ik namens minister Dijsselbloem van Financiën. De regeling geldt voor alle financiële ondernemingen en voor alle dagelijksbeleidbepalers.

Mijn betoog is zo opgebouwd dat ik eerst alle vragen van de commissie in volgorde van spreker zal beantwoorden en daarna de amendementen zal doornemen.

Mevrouw Gesthuizen vraagt waarom is gekozen voor een niet-vaste beloning en niet voor variabel. In de nota van wijziging is de definitie van bonussen gewijzigd. Een bonus is het niet-vaste deel van de beloning. Hiermee is beoogd dat ook incidentele in hoogte vaststaande beloningen onder de definitie vallen, bijvoorbeeld een welkomstbonus en een vertrekvergoeding. Dit is ook in lijn met de Wet financieel toezicht: bij staatssteun geen bonus. Daar is ook voor een niet-vaste beloning gekozen.

Mevrouw Gesthuizen heeft ook gevraagd waarom het begrip «feitelijke beleidsbepaler» van artikel 138 niet is gebruikt. Een feitelijke beleidsbepaler is iemand die geen formele functie vervult, maar wel het beleid mede bepaalt. Deze feitelijke beleidsbepaler kan aansprakelijk worden gesteld in geval van het faillissement van de vennootschap. Een feitelijke beleidsbepaler is bedoeld om stromanconstructies tegen te gaan. Dat beoordeel je achteraf en voor de aanpassingsbevoegdheid wil je vooraf duidelijkheid hebben wie onder de regeling valt. Het begrip «feitelijke beleidsbepaler» is daarvoor niet geschikt.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd of het wetsvoorstel ook bij bestaande contracten werkt. Moeten contracten worden aangepast? Het wetsvoorstel geeft een nadere inkleuring van de redelijkheid en billijkheid en de onverschuldigde betaling in verband met bonussen. Deze werken ook door bij bestaande contracten. Die hoeft men niet aan te passen. Deze wet gaat voor op contracten met bepalingen die afwijken van de wet.

De heer Oskam wil ik natuurlijk net als iedereen complimenteren met de gedegen voorbereiding. Ik dank hem daarvoor. Het zijn heel veel vragen en ik zal ze zo goed mogelijk beantwoorden, zoals dat voor alle vragen geldt. Als er iets niet lukt, is er altijd nog een tweede termijn.

De heer Oskam heeft gevraagd of vertrekvergoedingen en aanstellingsbonussen niet meer mogen worden verstrekt. Op welk moment wordt beoordeeld dat deze niet redelijk en billijk waren? Het wetsvoorstel verbiedt bonussen niet. Het verbiedt ook geen vertrekvergoedingen en aanstellingsbonussen. Als er vertrekvergoedingen of aanstellingsbonussen zijn overeengekomen, zal dit bij beursgenoteerde vennootschappen worden bekendgemaakt langs de lijnen die daarvoor gelden. Het is aan de aandeelhouders om te bepalen of zij deze bonussen redelijk vinden. Als zij erop aandringen kan een bonus worden bijgesteld, zo hebben we recent kunnen zien.

De heer Oskam heeft ook gevraagd of ik kan aangeven in welke gevallen sprake is van een excessieve beloning en op welke manier die met behulp van het begrip «redelijkheid en billijkheid» kan worden aangepast. Ik heb al een aantal voorbeelden genoemd, waarin een eerder overeengekomen bonus excessief kan zijn. In mijn inleiding heb ik onverwacht zware verliezen genoemd, maar ook het geval waarin de koers explosief is gestegen na overname geruchten of als de bestuurder de vennootschap in diskrediet heeft gebracht. Maatstaven van redelijkheid en billijkheid vormen een handvat voor de raad van commissarissen om te bepalen wat redelijk is. Zij vormen een houvast voor de rechter om te beoordelen of in deze omstandigheden nakoming van het contract mag worden gevergd. De kracht van de redelijkheid en billijkheid is nu juist het open karakter. Iedere concretisering in de wet zou een beperking opleveren. Dit neemt niet weg dat de vennootschap met de bestuurder kan overeenkomen in welke gevallen de bonus in ieder geval wordt aangepast.

De heer Oskam heeft ook gevraagd naar de dagelijkse beleidsbepaler en of dat ook mensen in de dealing room zijn. Zo heb ik zijn vraag althans begrepen. Ik heb deze vraag ook vele malen gesteld sinds ik wist dat ik collega Dijsselbloem moest vervangen. Het gaat om de laag direct onder het bestuur, met een grote verantwoordelijkheid. De Nederlandsche Bank en de AFM toetsen op geschiktheid en betrouwbaarheid. Meestal gaat dit niet om de dealers. Dit betreft internationale verplichtingen en regelingen met betrekking tot de beloningen zelf. Volgens het beleid van de Nederlandsche Bank vallen risk takers onder de clawbackregeling. Iemand in de dealing room kan een risk taker zijn. Een en ander wordt per instelling vastgesteld, in overleg met de Nederlandsche Bank. Volgens mij is dit dus goed dichtgetimmerd. Anders zou ik het ook niet aan de Kamer zeggen.

De heer Oskam vroeg of het begrip «passende hoogte» niet een betere definitie verdient. De raad van commissarissen kan de hoogte van de bonus aanpassen tot een «passende hoogte». Een «passende hoogte» betekent bijvoorbeeld dat deze nul kan zijn als de vennootschap aan de rand van de afgrond staat. In het geval van een explosieve koersstijging kan een gemiddelde worden genomen van de koers in het afgelopen jaar. «Passende hoogte» is dus een open norm. Het is aan de algemene vergadering van aandeelhouders om de verantwoording van de raad van commissarissen te beoordelen. Ik vind «passende hoogte» daarom wel een goede definitie.

Is de aanpassing van de bonus een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden? Vanaf 1 januari 2013 heeft een bestuurder van een beursvennootschap geen arbeidsovereenkomst meer met de vennootschap. Er is dan ook geen sprake van een wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Bestuurders van gewone nv's kunnen wel een arbeidsovereenkomst hebben. De jurisprudentie van de Hoge Raad inzake de wijziging van arbeidsvoorwaarden is in dat geval van belang. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, waaronder: de aard van de gewijzigde omstandigheden; het belang van de werkgever; en de positie van de werknemer en diens belang bij het in stand houden van de arbeidsvoorwaarden. Deze omstandigheden moeten dus worden meegewogen bij de aanpassingsbevoegdheid.

Indien een bestuurder niet alleen aandelen heeft gekregen als bezoldiging, maar zelf ook aandelen heeft gekocht, en hij een deel van zijn aandelen verkoopt, hoe moet de vennootschap dan nagaan welk deel hij heeft gekocht? De bestuurder moet aantonen dat hij zijn zelfgekochte aandelen heeft verkocht. De bestuurder doet er dus goed aan om, bijvoorbeeld, twee effectenrekeningen aan te houden. Indien de bestuurder niet kan aantonen dat hij zijn zelfgekochte aandelen heeft verkocht, mag de vennootschap ervan uitgaan dat deze aandelen als bezoldiging zijn toegekend. Hier is dus goed over nagedacht. De vraag van de heer Oskam was goed, maar het antwoord ook.

De heer Oskam vroeg verder hoe het zit met de fiscale aspecten van de regeling. Indien de bestuurder zijn aandelen met winst verkoopt, wordt het deel van de winst dat is gerelateerd aan de overname, op diens bezoldiging ingehouden. De bestuurder realiseert derhalve bij de verkoop van zijn aandelen de volledige winst en betaalt daarover gewoon belasting. Hij krijgt alleen minder bezoldiging, waarover hij dan ook minder belasting hoeft te betalen. Er zijn derhalve geen bijzondere fiscale consequenties.

Hoe werkt de regeling in het geval van een artikel 107a-besluit, zoals de verkoop van een belangrijke deelneming? En hoe wordt bepaald wat de bestuurder moet afrekenen? De regeling kent in het geval van een belangrijk bestuursbesluit drie peilmomenten. Ten eerste: vier weken voordat het besluit aan de aandeelhouders ter goedkeuring wordt voorgelegd. Ten tweede: vier weken na het nemen van het besluit. Ten derde: de dag waarop de bestuurder zijn aandelen verkoopt, of diens benoeming eindigt. Als de bestuurder zijn aandelen verkoopt tegen een hogere koers dan het eerste peilmoment, wordt de waardevermeerdering als gevolg van het besluit ingehouden op zijn bezoldiging. Dat wil dus zeggen dat ten hoogste de waardevermeerdering tussen het eerste en het tweede peilmoment wordt ingehouden. Stel dat de koers van het aandeel eerst op 10 staat en dat na het nemen van het besluit de koers naar 20 is gestegen. Als de bestuurder na een jaar zijn aandelen verkoopt en de koers is 25, dan wordt er 10 op zijn bezoldiging ingehouden. Als de koers na een jaar weer is gedaald tot 15, dan wordt er 5 ingehouden.

Wat wordt precies bedoeld met het begrip «nabeurs»? Met nabeurs wordt bedoeld de slotkoers van het betreffende aandeel op de dag waarop de waarde wordt bepaald. Ik zal een voorbeeld geven. Indien vandaag een openbaar bod wordt aangekondigd – dat is dus maandag 10 december – is het eerste peilmoment vier weken daarvoor, te weten maandag 19 november. Het gaat om de slotkoers van de aandelen op die dag.

Welke slotkoers geldt, indien de aandelen niet alleen in Nederland maar bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten genoteerd zijn? Artikel 135 lid 7 is bijvoorbeeld van toepassing op naamloze vennootschappen waarvan de aandelen op een gereglementeerde markt zijn genoteerd. De regeling is dus niet beperkt tot aan de Nederlandse beursgenoteerde effecten. Nabeurs kan dus ook op een buitenlandse beurs betrekking hebben. Als aandelen zowel in Nederland als in de Verenigde Staten zijn genoteerd, kan de vennootschap kiezen van welke beurs de slotkoers wordt genomen. Wel moet voor de verschillende peilmomenten dezelfde beurs worden gehanteerd. Ik verwacht niet dat het veel zal uitmaken welke beurs wordt genomen. De koersen zullen een vergelijkbaar verloop hebben, zo zeggen deskundigen.

Wat wordt bedoeld met beëindiging van het openbaar bod? Is dat de gestanddoening van het bod en, zo ja, is dat dan inclusief de eventuele na-aanmeldingstermijn? Openbaar bod kan eindigen met de al dan niet gestanddoening of met de intrekking van het bod. Eventuele na-aanmelding speelt geen rol. Het doel van de regeling is het tegengaan van oneigenlijke oordeelsvorming door bestuurders. Met het oog op dat doel is het niet relevant of het bod al dan niet doorgaat. Het gaat erom dat een bestuurder daadwerkelijk winst maakt bij de verkoop van zijn aandelen en die koerswinst zal vooral worden gemaakt als het bod doorgaat.

Stel dat de aandelen van een bestuurder tussen overname en verkoop worden gesplitst. Hoe wordt dan bepaald wat hij moet afrekenen? Splitsing van aandelen houdt in dat bijvoorbeeld een aandelenkapitaal van 100 aandelen met een nominale waarde van 1000 worden gesplitst in 200 aandelen met een nominale waarde van 500. Dit kan de verhandelbaarheid van de aandelen verhogen. Indien de aandelen zijn gesplitst, zal de waarde op het moment van de verkoop, het derde peilmoment, niet gauw boven de waarde van de aandelen vier weken voor de aankondiging van het bod, het eerste peilmoment, uitstijgen. Als er geen waardevermeerdering is, is de regeling niet van toepassing. Ik verwacht niet dat splitsing zal worden gebruikt om de regeling te ontgaan. Voor de splitsing van aandelen is namelijk een statutenwijziging nodig. De algemene vergadering van aandeelhouders moet er dus mee instemmen.

Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich met de ons omringende landen? Wat zijn de gevolgen voor het vestigingsklimaat? Ook in de ons omringende landen heeft men aandacht voor excessieve bonussen van bestuurders van beursvennootschappen. Dat kunnen we ook altijd in de internationale media volgen. In Duitsland kent men een aanpassingsplicht in paragraaf 87 van de Aktiengesetz. Ook in het Verenigd Koninkrijk heeft de regering voorgesteld om excessieve bonussen in te perken. Voor het overige hebben de meeste landen algemene privaatrechtelijke normen op basis waarvan een contract wegens bijzondere omstandigheden kan worden aangepast en een onverschuldigde betaling kan worden teruggevorderd. Onze aanpassingsbevoegdheid en terugvorderingsbevoegdheid sluiten zich daarbij aan. In alle gevallen gaat het om uitzonderlijke omstandigheden, laten wij dat centraal stellen. Ik verwacht dan ook niet dat het wetsvoorstel een negatieve invloed heeft op het Nederlandse vestigingsklimaat.

Ik kom bij de vragen van de heer Van Oosten.

De heer Oskam (CDA): Dank voor de antwoorden; zeer uitvoerig en duidelijk. Ik mis de antwoorden op een paar vragen. Ik heb gevraagd naar de inhoud van de deskundigheidseisen aan de raad van commissarissen. Gaat de minister nog iets doen aan de bewustheidsbevordering inzake excessief beleid? Is 1 januari 2015 niet te laat? Wat gaat de minister doen aan oneigenlijk gedrag van bestuurders bij tegenstrijdige belangen?

De voorzitter: Ik zie de minister al knikken ten teken dat hij hier nog op ingaat.

Minister Opstelten: Die vragen komen verderop in mijn betoog aan de orde. Dank dat de heer Oskam mij daar nog even aan herinnert.

De heer Van Oosten vraagt of artikel 135, lid 7, alleen betrekking heeft op aandelen waarover de bestuurder vrijelijk kan beschikken. Lid 7 heeft betrekking op alle aandelen die aan de bestuurder als bezoldiging zijn toegekend. Lid 7 geldt in twee gevallen: bij verkoop van aandelen of bij vertrek van de bestuurder. In dat laatste geval wordt de koerswinst als gevolg van de overname in mindering gebracht op zijn bezoldiging. Als de bestuurder zijn aandelen verkoopt, heeft hij daarover vrijelijk kunnen beschikken. In de praktijk zal de bestuurder na zijn vertrek vrijelijk kunnen beschikken over niet-verkochte aandelen omdat de aandelen zogezegd vrijvallen.

Waarom ontbreekt een overgangsregeling? Dit zijn vragen die ook ik bij de voorbereiding van de derde nota van wijziging nadrukkelijk aan de orde heb gesteld. De derde nota van wijziging voorziet niet in een overgangsregeling. Dat zou betekenen dat je een tijdlang twee soorten aandelen hebt: aandelen die je als bezoldiging hebt gekregen voor de inwerkingtreding van de wet en aandelen die je erna hebt gekregen. Dat zouden wij niet moeten willen. Er zijn al aarzelingen, gezien het feit dat iemand ook aandelen kan hebben geërfd. Nog een groep erbij lijkt mij niet werkbaar. Doorgaans zal uit het contract of anderszins wel blijken of aandelen indertijd als bezoldiging zijn toegekend.

Verder vraagt de heer Van Oosten welk moment bedoeld wordt met «beëindiging van een openbaar bod»: het moment van afsluiting van de uitkoopprocedure? De term «beëindiging van een openbaar bod» komt uit het amendement-Tang/Irrgang. Een bod kan eindigen met al dan niet gestanddoening of intrekking van het bod. Eventuele procedures die naar aanleiding van de gestanddoening van het bod worden gevoerd, vallen niet onder het begrip «beëindiging».

Hoe wordt de waarde van aandelen bepaald als een onderneming niet langer aan de beurs staat genoteerd?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb een vraag over iets wat de minister twee zinnen eerder zei over het onderscheid tussen aandelen die via bezoldiging en aandelen die bijvoorbeeld via aankoop in het bezit van de bestuurder zijn gekomen. Ik ben heel blij met deze wet, het is een stap in de goede richting. Aandelen die een bestuurder zelf heeft gekocht, zouden echter een perverse prikkel kunnen zijn als hij aan de knoppen zit om bepaalde beslissingen te nemen. Dit blijft natuurlijk zo, maar dat punt laten wij even rusten. Het gaat dus alleen om aandelen die via bezoldiging in het bezit van de bestuurder zijn gekomen. Ziet de minister risico's in dat verband? Ziet de minister mogelijkheden voor bestuurders en bedrijven om de wet te omzeilen bijvoorbeeld door te werken met een tussenpersoon of door aandelen via een bepaalde constructie niet deel te laten uitmaken van een beloning maar op de een of andere manier toch onder positieve voorwaarden in het bezit te laten komen van een bestuurder?

Minister Opstelten: De kern van dit wetsvoorstel is het signaal dat je ermee afgeeft. Er zijn altijd mensen die zullen trachten dit te ontwijken. Dat is nu eenmaal zo, maar wij moeten dat voorkomen. Ik zal in dezen niet naïef zijn. In de hele systematiek van het bestuur van de ondernemingen zijn er duidelijke verantwoordelijkheden waardoor je mag verwachten dat onze beursgenoteerde ondernemingen de regels van het spel zullen volgen. De heer Schouw noemt dit «checks-and-balances».

Mevrouw Gesthuizen (SP): Begrijp ik het goed dat dit wetsvoorstel een signaal aan de markt is? Moeten bestuurders volgens de minister ongeacht de soort aandelen – of die nu via bezoldiging of via persoonlijke aankopen in hun bezit zijn gekomen – opletten, omdat wij niet tolereren dat er omwille van persoonlijk voordeel beslissingen worden genomen die niet per se in het belang zijn van de onderneming maar vooral goed voor de eigen portemonnee?

Minister Opstelten: Als een bestuurder aandelen krijgt onder niet-zakelijke voorwaarden, bijvoorbeeld via een niet-zakelijke lening, vallen die onder de regeling. Duidelijker kan ik het niet zeggen.

De heer Van Oosten (VVD): Ik heb een vraag ter verheldering. Mevrouw Gesthuizen vraagt expliciet aan de minister of dit nu echt om alle aandelen gaat die iemand krijgt. Zij vraagt naar de signaalfunctie. Ik begrijp goed dat de signaalfunctie zich verder uitstrekt. Mijns inziens beperkt de werking van het nu voorgestelde lid 7 zich echter wel degelijk tot wat daarin staat, namelijk: de aandelen die je als bezoldiging hebt ontvangen. Ik had daarover de vraag gesteld of dit vrijelijk beschikbaar is. Die werking strekt zich toch niet uit tot al het andere?

Minister Opstelten: Zeker, maar mevrouw Gesthuizen stelde een algemene vraag. Lid 7 is gewoon duidelijk daarin. Ik heb aan de hand van vragen hierover van de heer Van Oosten en van de heer Oskam reeds heel veel antwoorden gegeven en sommetjes aangereikt.

De heer Van Oosten vroeg hoe de waarde van de aandelen wordt bepaald als een onderneming niet langer aan de beurs staat genoteerd. In de praktijk kunnen zich twee situaties voordoen. In de eerste situatie wordt het bod gestand gedaan en worden alle aandelen aangeboden. In dat geval kan de onderneming niet langer beursgenoteerd zijn, maar dan heeft de bestuurder ook zijn aandelen aangeboden. In de tweede situatie worden niet alle aandelen aangeboden. In dat geval zal de koers van de niet aangeboden aandelen de waarde bepalen. Als de beursnotering binnen vier weken na de gestanddoening wordt beëindigd, kan de waardebepaling door deskundigen plaatsvinden.

De heer Groot vroeg of aandelen onder de clawbackregeling vallen als zij verkregen zijn bij de indiensttreding van een bestuurder. Het hangt ervan af of de bestuurder zelf voor de aandelen heeft betaald. Als hij ze zelf heeft gekocht, vallen ze buiten de regeling. Als hij ze als welkomstbonus heeft gekregen, vallen ze onder de regeling. Het is dan namelijk een niet-vaste, want niet-repeterende, beloning.

De heer Groot vroeg wat in artikel 135, lid 8 met «onjuiste informatie» wordt bedoeld. Op grond van artikel 135, lid 8 mag de raad van commissarissen een bonus terugvorderen als die is bepaald op basis van onjuiste informatie over de doelen of omstandigheden waarvan de bonus afhankelijk was gesteld. Als er bijvoorbeeld fouten zijn gemaakt bij de berekening van de omzet, en de omzet mede de hoogte van de bonus bepaalde, is er sprake van onjuiste informatie. Op basis daarvan mag je de bonus terugvorderen. Het betreft ook de situatie dat uit de kwartaalcijfers blijkt dat er winst is gemaakt, maar kort daarna een voorziening moet worden getroffen vanwege een onverwachte tegenvaller. De regeling is dus niet beperkt tot fraudegevallen. Ook als er een fout wordt gemaakt, is er sprake van onjuiste informatie. Het is mogelijk dat deze onjuiste informatie pas later aan het licht komt en daarom mag een vennootschap tot vijf jaar na dato terugvorderen.

De heer Groot vroeg ook of eerst een procedure moet worden aangespannen om de jaarrekening te kunnen wijzigen. De onjuiste informatie hoeft niet uit de jaarrekening naar voren te komen. Als een bonus wordt toegekend vanwege een topdrienotering in de duurzaamheidsindex, staat dat niet in de jaarrekening. Als de doelen wel uit de jaarrekening naar voren komen, zoals in het geval van een omzetstijging, dan is het eerst aan de vennootschap in kwestie om een eventuele foute berekening te herstellen. Als die vennootschap daar niet toe overgaat, kan een aandeelhouder een procedure aanspannen.

De heer Schouw stelde een algemene vraag: moet er iets veranderen in de checks-and-balances ten aanzien van beloningen? Hij heeft ook een aantal amendementen ingediend, maar daar ga ik zo dadelijk op in. Het antwoord op de vraag is nee, want daar gaat dit wetsvoorstel niet over. Het wetsvoorstel gaat over het aanpakken van excessen en terugvordering van onterecht uitgekeerde bonussen. Daartoe moeten wij het beperken, anders komen wij nooit tot een wet die in het Staatsblad verschijnt.

Ik zie geen aanleiding om een verandering in het systeem aan te brengen. De algemene vergadering van aandeelhouders stelt het bezoldigingsbeleid vast. De raad van commissarissen stelt de bezoldiging binnen het beleid vast. Over deze vaststelling moet de raad van commissarissen zich verantwoorden tegenover de algemene vergadering van aandeelhouders. Elke bezoldiging is zichtbaar in de jaarrekening. De ondernemingsraad heeft ook invloed, want die geeft aan wat hij van het bezoldigingsbeleid vindt. Het betreft dus niet een recht van advies, maar een recht van standpunt. Daar is destijds ook veel over gesproken. Het gaat dus om een standpuntrecht. Dit systeem past in de voorhoede van het ondernemingsrecht binnen de EU en daar wil ik geen verandering in aanbrengen.

De heer Schouw (D66): Dit is een leuke poging van de minister, maar die strandt in elk geval op mijn rationaliteit. Ik heb de minister namelijk gevraagd of hij het met mij eens is dat het bij een gezond beloningsbeleid echt om goede checks-and-balances in een onderneming gaat tussen de algemene vergadering van aandeelhouders, de raad van bestuur, de raad van commissarissen en de ondernemingsraad. Het samenspel tussen die organen moet logisch en evenwichtig zijn. De minister zei daarnet echter: nee, daar gaat het niet om. Dat is toch een heel raar, een heel vreemd, antwoord?

Minister Opstelten: Ik kan ook zeggen dat het een heel rare vraag is. Dat is niet zo. Laten wij ons tot de vraag beperken. Ik heb de verantwoordelijkheden ten aanzien van het beloningsbeleid zoals die zijn geregeld in het wetsvoorstel om die reden nog een keer duidelijk aangegeven. Zoals die in het wetsvoorstel staan, vind ik het goed. Je kunt ze «checks-and-balances» noemen, maar je kunt ze ook de bestaande «verantwoordelijkheden» noemen. Ik wil niet zeggen dat het wetsvoorstel er niets mee te maken heeft, maar het gaat over een ander onderwerp. Het is heel gericht. Het gaat gewoon over het aanpakken van excessen en het terugvorderen van onterechte bonussen. Het gaat niet over meer en ook niet over minder. De Kamer en de regering willen deze gang van zaken wijzigen. Daarom zitten wij hier bij elkaar.

De heer Schouw (D66): Het is een antwoord van de minister, maar wil hij hiermee zeggen dat je niets doet aan excessieve beloningen, als je bijvoorbeeld meer invloed geeft aan een ondernemingsraad of raad van commissarissen? Ik draai het maar eens om.

Minister Opstelten: Nee, wij gaan in dit wetsvoorstel uit van de bestaande verantwoordelijkheden. Dat vind ik heel juist. Ik kom dadelijk op de amendementen. Ik ben heel nadrukkelijk van mening dat de doelstelling van het wetsvoorstel binnen die bestaande verantwoordelijkheden kan worden gerealiseerd. Er is geen enkele aanleiding om die te veranderen. Misschien kan ik daarop dadelijk nog een korte toelichting geven.

Graag kom ik op de amendementen. Ik denk dat het belangrijk is om toe te lichten waarom ik de derde nota van wijziging heb voorgesteld. Ik heb hierover in mijn inleiding iets gezegd. Ik acht het echt mijn plicht als minister om ervoor te zorgen dat de wet straks in het Staatsblad komt. Het is noodzakelijk dat wij de maatregelen nemen die wij voorstaan. Eigenlijk iedereen hier aan tafel benadrukt dit, natuurlijk met verschillende invalshoeken.

Vorig jaar heb ik met de Kamer in de oude samenstelling afgesproken om het amendement-Tang/Irrgang in grote lijnen intact te laten, in overeenstemming met het EVRM. Dat heb ik toen gezegd. Dat is ook een kwestie van techniek. Het doel van de regeling is om de prikkel tot oneigenlijke oordeelsvorming van bestuurders bij overnames tegen te gaan. Ik vind het belangrijk dat er een signaal wordt afgegeven dat excessen in dit land worden tegengegaan. Kan dit doel ook op een andere wijze worden bereikt? Ja, maar ik heb gehoor gegeven aan de wens van de Tweede Kamer voor de invulling ervan. Langs die lijn doe ik de verdediging van dit wetsvoorstel.

Dan kom ik op de amendementen in de volgorde waarin zij zijn ingediend. Dat is dus de volgorde van de nummers en niet de volgorde waarin over de amendementen is gesproken. In de eerste plaats kom ik op het amendement-Van Vliet op stuk nr. 10, dat gaat over de clawbackbevoegdheid van de Staat, als die voor 50% aandeelhouder is of als de Staat een onderneming heeft gefinancierd. Zo heb ik het begrepen. Ik denk dat dit amendement als zodanig niets toevoegt. In het wetsvoorstel is al geregeld dat de algemene vergadering van aandeelhouders een bijzondere vertegenwoordiger kan aanwijzen die de onterecht verkregen bonus namens de vennootschap terugvordert. Met 50% van de aandelen zal de Staat zichzelf in de praktijk altijd kunnen aanwijzen als bijzondere vertegenwoordiger. Daarom ontraad ik het amendement, want wat de heer Van Vliet wil, kan al worden gerealiseerd. Als de Staat geen aandeelhouder is maar de onderneming wel heeft gefinancierd, kan de Staat contractueel dezelfde positie afdwingen.

In het amendement op stuk nr. 11 wordt een uitbreiding van artikel 135, lid 7 voorgesteld. Het amendement regelt dat in geval van overnames de plicht tot inhouding van de koerswinst op de bezoldiging van de bestuurder wordt uitgebreid met situaties van fusie en splitsing. De uitbreiding van de regeling tot juridische fusie en splitsing is technisch problematisch. Een juridische fusie heeft tot gevolg dat twee ondernemingen worden samengevoegd. De aandeelhouders van de twee fuserende vennootschappen worden van rechtswege aandeelhouder in de nieuwe vennootschap. De aandelen in de nieuwe vennootschap zijn niet te vergelijken met de aandelen in de oude vennootschap. Artikel 135, lid 7 veronderstelt dat de aandelen wel met elkaar te vergelijken zijn. Ik verwijs naar mijn rekensommetjes. Er zijn drie peilmomenten waarop men de waarde van de aandelen berekent om te bekijken of de bestuurder winst maakt. Deze peilmomenten zijn niet bruikbaar als men de aandelen niet met elkaar kan vergelijken. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 11 in deze vorm. Als de heer Van Vliet de peilmomenten vastlegt op uiterlijk de dag vóór de dag waarop de fusie of splitsing van kracht wordt, dan heb ik geen probleem met het amendement. Daartoe zal het amendement gewijzigd moeten worden.

In het amendement op stuk nr. 14, ingediend door de leden Van der Steur en Van Toorenburg, wil men, als ik het oneerbiedig mag zeggen, de tijd terugdraaien tot vóór de tweede en derde nota van wijziging. Dat is kort samengevat waar het amendement over gaat. Ik heb aangegeven met welke intentie ik mijn eigen beleid verdedig. Ik begrijp dat de fracties van VVD en CDA er de voorkeur aan geven om op een andere wijze oneigenlijke prikkels voor bestuurders in overnamesituaties tegen te gaan. Dat is technisch mogelijk, maar ik constateer dat het amendement afwijkt van de wens van de meerderheid van de Kamer in oude samenstelling. Het is mijn nadrukkelijke wens dat wij eerst een aantal jaren ervaring opdoen met de regeling in het wetsvoorstel. Daartoe dient de horizonbepaling waarover is gesproken. Mocht de wet aanpassing behoeven, dan kan dat later altijd worden bezien.

De voorzitter: Ik begrijp dat u het amendement op stuk nr. 14 ontraadt.

Minister Opstelten: Ja, ik ontraad het amendement.

Het amendement op stuk nr. 15, eveneens ingediend door de fracties van CDA en VVD, heeft tot gevolg dat artikel 135, lid 7 in 2017 komt te vervallen. Dit betekent dat de regeling een tijdelijk karakter heeft; zij werkt vanaf de inwerkingtreding tot 1 juli 2017. Beursvennootschappen hebben daarmee vier jaar de tijd om ervaring op te doen met de regeling. Het is vervolgens aan de Kamer om te bezien of de regeling na vier jaar zou moeten worden verlengd. Als de Kamer niets doet, loopt de regeling af. Ook het 30%-streefcijfer voor het bestuur en de raad van commissarissen, dat nu is ingegaan, heeft een dergelijke horizonbepaling. Dat heeft voordelen. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer. Ik wil best toezeggen dat wij tijdig zullen evalueren, zodat de Kamer op tijd kan besluiten of er een nieuwe actie nodig is, opdat niemand verrast wordt.

Het amendement op stuk nr. 16 is ingediend door de heer Schouw. Ik vat het amendement kort samen: het betreft het verlichten van de toets van de aanpassingsbevoegdheid. Aanpassing van de bonus is mogelijk als deze voor de vennootschap onredelijk en onbillijk is. Het wetsvoorstel hanteert de norm «naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar». Dit is een bekend begrip in het Burgerlijk Wetboek, zoals de heer Schouw ook zei. Het gaat erom te bepalen in welke gevallen je een eerder gemaakte afspraak naast je mag neerleggen. In artikel 248 van boek 6 van het BW staat dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In artikel 135, lid 6, wordt deze norm ook gehanteerd voor de aanpassingsbevoegdheid van de raad van commissarissen. Is er reden om deze norm te wijzigen? Ik meen van niet. Bij beide normen gaat het om uitzonderlijke omstandigheden waarin eerdere afspraken terzijde worden geschoven. Ik heb twee redenen voor handhaving van de wettelijke norm. De norm is bekend en als zodanig aanvaard in het ondernemingsrecht. Dat biedt meer handvatten voor de interpretatie door de rechter en in de praktijk. Uit de norm blijkt dat de belangen van beide partijen worden afgewogen. Dat is niet vanzelfsprekend als je alleen met het belang van de vennootschap rekening houdt. In Duitsland, waaraan de heer Schouw zijn norm heeft ontleend, is veel kritiek op de regeling, vooral vanwege de rechtsonzekerheid. Ik denk dat we er wat dat betreft niet op vooruit zouden gaan en daarom moet ik dit amendement ontraden.

Dan kom ik nu bij het amendement op stuk nr. 18. Dit amendement regelt dat een vertrekvergoeding die meer dan één jaarsalaris bedraagt, de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders behoeft. Er kunnen zich twee situaties voordoen. Ofwel de vertrekvergoeding vloeit voort uit het bezoldigingsbeleid dat is vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het nogmaals verlenen van goedkeuring is dan dubbelop. Ofwel de vertrekvergoeding vloeit niet voort uit het bezoldigingsbeleid en in dat geval is het logisch dat de algemene vergadering van aandeelhouders hieraan goedkeuring verleent. Dit laatste wordt nu voorgesteld in het Verenigd Koninkrijk. Ik meen dat het in Nederland niet nodig is om hiervoor een uitdrukkelijke wettelijke regeling te treffen. In de Nederlandse corporate governance code wordt de vertrekvergoeding beperkt tot eenmaal of hooguit tweemaal het jaarsalaris. In de toelichting wordt het rapport van de Monitoring Commissie van vorig jaar genoemd. Ik heb in dat rapport gelezen dat er vorig jaar twee gevallen van niet-naleving zijn geconstateerd. Dit jaar heb ik geen krantenkoppen over excessieve vertrekvergoedingen van bestuurders van beursvennootschappen gezien. Het lijkt erop dat één jaarsalaris de norm is geworden. Ik ontraad het amendement dan ook om die reden. Wat betreft de bevoegdheidsverdeling merk ik het volgende op: de algemene vergadering doet het beleid en de commissarissen doen de uitvoering, en dat moeten we gewoon zo houden.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 19 betreffende de langetermijnfocus. Het amendement regelt twee dingen: het bezoldigingsbeleid moet dienstbaar zijn aan de integriteit en soliditeit van de vennootschap, en gericht zijn op de lange termijn. Verder moet de beloning passend zijn ten opzichte van de prestaties, de aard van de vennootschap en de beloningsverhoudingen binnen de onderneming. Ik heb hier juridisch gezien moeite mee. Hiermee worden enkele gedragsnormen in het BW geïntroduceerd. Deze normen zijn afkomstig uit principes van de AFM en de Nederlandsche Bank, en uit de corporate governance code. Boek 2 van BW bevat duidelijke regels voor de afbakening van de bevoegdheden van de organen van de vennootschap. Ik heb daarover in antwoord op een algemene vraag van de heer Schouw ook iets gezegd. De code gaat over de invulling van deze bevoegdheden. Er zijn geen externe toezichthouders voor het gedrag van bestuurders en commissarissen bij een naamloze vennootschap. Je moet dus duidelijk zijn in wat je verlangt van bestuurders, commissarissen en aandeelhouders. Ik vind het niet duidelijk wat met dienstbaar zijn aan de integriteit en soliditeit van de vennootschap wordt bedoeld. De toevoeging van het langetermijnbelang leidt tot verwarring. Het langetermijnbelang is hetzelfde als het belang van de vennootschap, zo heb ik dat geleerd. Het voorstel dat een variabele beloning alleen berust op een grondslag die over twee of meer jaren wordt berekend, betekent dat een goedpresterende bestuurder die na één jaar vertrekt, geen variabele beloning kan krijgen. De rechter moet kunnen toetsen of de bezoldiging in strijd is met de wet. Het lijkt mij buitengewoon lastig voor een rechter om te beoordelen wat een passende verhouding is. Ik ontraad het aannemen van dit amendement. Het staat in de code en dat moet zo blijven.

Het amendement op stuk nr. 20 regelt twee dingen. Het eerste is dat een negatief standpunt van de or tot gevolg heeft dat een algemene vergadering van aandeelhouders het beleid slechts kan vaststellen met een twee derde meerderheid. De algemene vergadering van aandeelhouders moet een oordeel geven over het gevoerde bezoldigingsbeleid. Sinds 2010 kan het standpunt van de or aan de algemene vergadering van aandeelhouders worden gemeld. Daardoor kan de algemene vergadering dit standpunt bij de discussie betrekken. Ik geloof niet dat het stellen van zwaardere eisen aan de besluitvorming die discussie verder brengt. Formaliteit en regels leiden naar mijn idee eerder af van een inhoudelijke discussie. Dit is nu juist niet de bedoeling. Ik heb niet de indruk dat het huidig standpuntrecht niet werkt, integendeel. Wij hebben er nog maar twee AVA-seizoenen ervaring mee op kunnen doen. Wat wel tot meer discussie en draagvlak kan leiden, is het tweede deel van het amendement van de heer Schouw: de discussie op de algemene vergadering van aandeelhouders over het gevoerde beloningsbeleid. Op dit punt vind ik het amendement technisch nog niet helder geformuleerd. Als concreet wordt voorgesteld dat de uitvoering van het beloningsbeleid in het afgelopen boekjaar jaarlijks op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders moet staan, heb ik daar geen problemen mee. In dat geval zou het amendement moeten worden bijgesteld. Ik ontraad het aannemen van dit amendement op het punt van het standpuntrecht van de or en in deze vorm op het punt van het gevoerde beloningsbeleid. Mocht dit laatste onderdeel worden aangepast conform de door mij voorgestelde zin, dan laat ik dat punt aan het oordeel van de Kamer.

De heer Oskam vroeg waarom deskundigheidseisen voor commissarissen pas vanaf 2015 gelden. Bij nota van wijziging is de deskundigheidstoets voor commissarissen uit dit wetsvoorstel geschrapt. Hiervoor is een afzonderlijk wetsvoorstel gemaakt. Deze wet is al sinds 1 juli 2012 in werking getreden. De deskundigheidstoets werkt dus nu al en niet vanaf 2015. Ik denk dat sprake is van een misverstand. Er is wel een overgangsregeling voor zittende commissarissen. Bij zittende commissarissen wordt bij herbenoeming getoetst of uiterlijk voor 2016. Commissarissen van grote banken en verzekeraars zullen ruim voor 2016 worden getoetst.

Tot slot kom ik bij de vraag van de heer Oskam over de verhouding van het wetsvoorstel tot de regeling voor tegenstrijdig belang. Per 1 januari 2013 geldt een nieuwe regeling voor tegenstrijdig belang. Die regeling houdt in dat het besluit aantastbaar is, als een bestuurder handelt met een tegenstrijdig belang. De bestuurder is aansprakelijk voor eventueel door hem veroorzaakte schade. Dit wetsvoorstel heeft een ruimere strekking. Ook als de bestuurder geen tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap maar wel een excessieve bonus krijgt, werkt de regeling.

Voorzitter. Ik wil het hierbij laten, in de hoop dat ik de vragen van de Kamer heb beantwoord.

De voorzitter: Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn. Als neutrale voorzitter kan ik melden dat de deskundigheidstoets van commissarissen is besproken bij de behandeling van het tweede financiëlemarktenpakket met minister De Jager, de voormalige minister van Financiën. Ik kan dus bevestigen wat de minister hierover stelt; het is al geregeld.

Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn, waarschijnlijk om te reageren op het commentaar op de amendementen. Het staat de leden vrij om ook nog andere zaken aan te dragen. Ik verzoek de leden alleen iets beperktere spreektijden te hanteren dan in eerste termijn en alstublieft geen onderlinge interrupties.

Het woord is aan mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dank u, maar wij hebben nog twee uur de tijd.

De voorzitter: Die tijd hoeft niet per se vol ge-je-weet-wel te worden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Hartelijk dank aan de minister voor zijn heldere beantwoording. Het is een hele kluif als je daar ineens zonder de andere verantwoordelijk minister van Financiën voor staat.

Ik wil op twee punten nog ingaan. Het eerste betreft een vraag die niet geheel helder is beantwoord en gaat over het verschil tussen feitelijk beleidsbepaler en bestuurder. Het ene wordt genoemd in artikel 2:138 BW en het andere in artikel 238. De minister is er wel op ingegaan, maar ik kon uit zijn antwoord niet het antwoord op mijn vraag afleiden. Mijn vraag was wat volgens de minister het verschil is tussen bestuurder en feitelijk beleidsbepaler. Misschien kan de minister dat het best uitleggen in antwoord op een andere vraag die ik heb gesteld over ING Holding. Dat is een voorbeeld van een bedrijf dat geen financiële onderneming is. Mijn vraag was hoe daarmee vervolgens wordt omgegaan. Het gaat mij dus om het verschil tussen hetgeen is bepaald in de Wet op het financieel toezicht en hetgeen nu in het Burgerlijk Wetboek wordt geregeld. Het Burgerlijk Wetboek kent het begrip «dagelijks beleidsbepaler» niet.

Het tweede punt betreft het amendement van de heer Van der Steur en mevrouw Van Toorenburg, nu dus van de collega's Van Oosten en Oskam. De minister heeft oordeel Kamer daarover uitgesproken. Dat verbaasde mij een klein beetje, omdat het lijkt dat de minister zichzelf of degene die het moet evalueren niet helemaal vertrouwt. Hoeveel tijd is er volgens de minister nodig om te zien of dat wat wij vandaag, hopelijk volgende week bij stemming en daarna in de Eerste Kamer gaan regelen, werkt? Dat is belangrijk, want als de minister een bepaald aantal jaren aangeeft, is dat voor ons een soort van houvast als in de toekomst onverhoopt blijkt dat de publicatie van dit besluit nog enige tijd op zich zal laten wachten. Omdat er een harde datum in het amendement staat, wil ik graag weten wat de minister ziet als een minimale tijd die nodig is om de zaak te evalueren.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Heel knap, zo veel antwoorden op zo veel vragen.

Een vraag is blijven liggen en die gaat over de bewustheidsbevordering. Wij weten dat de branche het zelf niet kon oplossen. Daarom wordt zij nu met deze wet geconfronteerd. De minister heeft steeds gezegd dat van de wet een signaalfunctie moet uitgaan. Dat snapt iedereen. De vraag is of hij een extra inspanning wil leveren, al dan niet samen met VNO-NCW, om de nv's en de financiële bv's erop te attenderen. Het is namelijk vijf voor twaalf. Het is een liberaal wetsvoorstel waaraan de partijen zelf invulling kunnen geven. Ook met de amendementen-Van der Steur/Toorenburg met de horizonbepaling blijft die ruimte bestaan. Het is niet voor niets dat mevrouw Gesthuizen van de SP vraagt of het allemaal wel verstandig is. Het lijkt mij dus voor de hand liggen dat de overheid nog even wijst op de consequenties.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vele vragen die door mij en de collega's zijn gesteld. Volgens mij is er één vraag van mij blijven liggen. Dus die stel ik dan gewoon nog een keer. Ik heb ten aanzien van de Nederlandse concurrentiepositie gevraagd welke initiatieven de minister wellicht heeft ondernomen om tot een gelijk speelveld op dit punt te komen, juist ook vanwege de unieke positie die het Nederlandse vennootschapsrecht wellicht op het punt van lid 7 zou gaan innemen.

Verder heb ik nog een vraag over de deskundigen die geraadpleegd zouden moeten worden zodra de waardebepaling van de aandelen moet plaatsvinden als een onderneming niet langer op de beurs staat. Ik vraag de minister wat te expliciteren aan welk soort deskundigen dan wordt gedacht.

Ten slotte heb ik goede nota genomen van zijn advies over het amendement op stuk nr. 14 dat door onze voorgangers Van Toorenburg en Van der Steur is ingediend. Hij ontraadt dat amendement. Het terugbrengen van de redelijkheidstoets bij de raad van commissarissen zou volgens de minister neerkomen op het teruggaan in de tijd. Dat mag dan zo zijn, maar dat laat onverlet dat wij volhardend zijn wat dit amendement betreft en dat wij afwachten hoe de Kamer er zich over zal uitspreken.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de uitgebreide antwoorden en voor de toezegging dat deze wet tijdig zal worden geëvalueerd, mocht het amendement over de horizonbepaling worden aangenomen.

Ik heb nog wel behoefte aan enige verheldering ten aanzien van de vraag welke aandelen nu wel en niet onder de terugvordering vallen. Het is mij duidelijk dat aandelen die worden gegeven als een welkomstbonus vallen onder de mogelijkheid tot terugvordering en dat privébeleggingen daarbuiten vallen. Er is wat mij betreft nog wel een schemergebied. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de vennootschap leningen verstrekt aan de bestuurder waarmee hij geacht wordt aandelen te kopen, waarbij dan tegelijkertijd een hogere beloning aan hem wordt gegeven om het risico op die aandelen te dragen? Zouden die aandelen dan toch ook niet onder de terugvordering moeten vallen?

Er is van verschillende kanten betoogd dat als bestuurders niet privé kunnen verdienen aan fusies en overnames, dit een schending van de mensenrechten is. Wat doet de minister tot de overtuiging brengen dat hij wat betreft dit onderdeel van het wetsvoorstel niet zal stranden bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ook ik dank de minister en zijn staf voor de beantwoording. Je kunt zien dat de minister zich daar het weekend echt mee bezig heeft gehouden, want het is natuurlijk formidabel hoe hij de vragen heeft beantwoord. Tegelijkertijd vraag ik begrip van de minister voor ons; hij snapt natuurlijk dat ook wij er enorm veel tijd aan hebben besteed. Zie de amendementen. De minister begrijpt natuurlijk ook heel goed dat ik niet onmiddellijk ga liggen voor zijn argumentatie rondom de amendementen die ik heb ingediend.

Dat betreft allereerst mijn amendement op stuk nr. 16. De toets inzake onredelijkheid en onbillijkheid zit al in het Burgerlijk Wetboek. Dus wat de minister hieromtrent opneemt in het wetsvoorstel, voegt daar niets aan toe, tenzij je er aan toevoegt: onbillijk voor de vennootschap. Dit naar Duits voorbeeld: unbillig für die Gesellschaft. De minister zegt over informatie te beschikken dat er in Duitsland veel kritiek op is. Ik beschik over informatie dat dit in Duitsland zeer effectief is en dat men staat te applaudisseren. De minister snapt dat ik niet houd van argumentatieve willekeur. Ik daag de minister daarom uit om met die informatie te komen. Ik laat mij graag overtuigen, maar dit is iets te gemakkelijk.

Ik heb net zo'n opmerking in verband met mijn amendement op stuk nr. 18. Uit het onderzoek van de heren Akkermans, Van Ees en Hooghiemstra naar corporate governance in Nederland, blijkt toch echt dat 50% van de onderzochte ondernemingen zich niet houdt aan dat ene jaarsalaris en dat er veel meer wordt meegegeven. De minister tovert even uit de mouw dat het maar om twee gevallen zou gaan. Ik daag hem uit. Waarom deugt dat rapport niet? Ik kan het hem overhandigen. Waarom komt hij op twee gevallen? Ik vind wel dat wij over dezelfde informatie moeten beschikken.

Ik wijs de minister erop dat ik met het amendement op stuk nr. 19 heb beoogd meer te doen dan de minister nu heeft gedaan. Dat kan voor een rechter de toetsing verbeteren en duidelijker maken. Wat ik daarin heb opgeschreven, heb ik gebaseerd op een formulering die in de Code Banken wordt gehanteerd. Ik snap dus niet goed waarom de minister nu zegt: juridisch komt mij dat niet uit of is het onlogisch. Ik kan zijn redenering echt niet volgen.

Ik begrijp de handreiking van de minister in verband met het amendement op stuk nr. 20. Ik hecht er zeer aan om ook de komende dagen met mijn collega's te spreken over de amendementen. Of ik het zal wijzigen, zal de minister wel geworden.

Voorzitter: Schouw

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Wat het amendement over de juridische fusies en splitsingen betreft, ben ik bereid die peilmomenten vast te leggen zoals het ministerie adviseert. Ik zal over dit punt een gewijzigd amendement indienen. Ik neem aan dat ik dan van de minister mag rekenen op het oordeel van de Kamer. Ik zal het morgen laten uitwerken door het Bureau Wetgeving.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 10 over de staatsdeelnemingen en de publieke financiering. In verband met de signaalfunctie hoef ik weinig toe te voegen over de reden waarom ik met dit amendement ben gekomen. Ik zal het graag in stemming laten brengen. Dit amendement zal ik dus niet wijzigen.

De voorzitter: Ik geef de leiding van de vergadering over aan de heer Van Vliet.

Voorzitter: Van Vliet

De voorzitter: De minister heeft behoefte aan vijf minuten schorsing.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de interventies in tweede termijn. Mevrouw Gesthuizen is ingegaan op het feit dat het toepassingsbereik van het BW-deel niet tot de dagelijkse beleidsbepalers strekt, zoals in de Wet financieel toezicht. Het is heel logisch, maar ook weer technisch. De aanpassings- en terugvorderingsbevoegdheid in het BW ziet uitsluitend op bestuurders. Daarvoor zijn twee redenen. Het BW kent het begrip «dagelijkse beleidsbepaler» niet. Het BW-deel sluit juist aan bij bestaande bevoegdheden en bestaande organen van de vennootschap. Het deel van de Wet financieel toezicht kent het begrip «dagelijkse beleidsbepalers» wel. Bovendien wordt de urgentie om bonussen te kunnen aanpassen en terugvorderen vooral gevoeld bij financiële ondernemingen. Ik zie geen noodzaak bij verder ingrijpen bij andere ondernemingen. Voor ING betekent dit inderdaad dat de delen die geen financiële onderneming zijn onder de BW-regeling vallen. Ik begrijp de vraag trouwens heel goed als je aan de ING denkt, maar het geldt voor de delen die geen financiële onderneming zijn.

De laatste vraag die ik had laten liggen, was die van de heer Oskam. Hij blijft echter vriendelijk naar mij en ik waardeer dat zeer. Het is echter wel een kernvraag, namelijk wat de regering doet aan de bewustwording van partijen. Ik zal de commissie-Streppel vragen om de betrokkenen bewust te maken. De commissie komt deze week met haar jaarlijkse rapport. Dat is de monitoringcommissie. Ik heb daar jaarlijks een ontmoeting mee. Ik zie de heer Streppel dus binnenkort en ik zal hem overbrengen dat dit de wens is die uit de Kamer naar voren is gebracht en die ik graag zal overnemen.

De heer Van Oosten heeft gevraagd wat ik of mijn collega van Financiën aan Europese en internationale initiatieven heb ondernomen om excessieve beloningen tegen te gaan. Voor financiële ondernemingen is een serie initiatieven ontplooid. Het Financial Stability Board heeft een aantal principes neergelegd voor het beloningsbeleid bij financiële instellingen. Daarna zijn in de Kapitaalsrichtlijn 3 verschillende eisen aan het beloningsbeleid opgenomen. Deze principes en eisen zijn door de AFM en DNB geïmplementeerd in de regeling Beheerst beloningsbeleid. Het kabinet blijft inzetten op strenge Europese regels voor beloningen en gelijk aan het Europese speelveld is hierbij het uitgangspunt. Dit geldt voor allerlei richtlijnvoorstellen. Ik noem de UCITS V en VI en de richtlijn solvabiliteit II. Voor beursvennootschappen is een consultatie van de Europese Commissie gehouden over het Groenboek Corporate Governance. Daarin werd onder meer gevraagd of de algemene vergadering van aandeelhouders zou moeten stemmen over het beloningsbeleid en het verslag over de beloningen. Ik verwacht dat de commissie op korte termijn met een reactie komt en daarbij zullen de beloningen van de bestuurders ongetwijfeld ook aan de orde komen.

De heer Groot vroeg of aandelen die een bestuurder heeft gekocht met een lening van de vennootschap, ook onder de regeling vallen. Op grond van de artikelen 383c en 383d moet de vennootschap opgave doen van de aandelen en opties die als bezoldiging zijn toegekend. Dit blijkt dus uit de jaarcijfers. Als een aanstaand bestuurder zelf aandelen in het bedrijf koopt, vallen die niet onder zijn bezoldiging; dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Als hij daarvoor dezelfde prijs betaalt als ieder ander, zie ik niet wat daar mis mee is. De vraag was of aandelen die met een lening zijn gekocht, kwalificeren als bezoldiging. De wet stelt hoge eisen aan het verstrekken van leningen aan bestuurders van beursvennootschappen. Het is alleen toegestaan dat een bestuurder een lening tegen billijke marktvoorwaarden krijgt, met voorafgaande goedkeuring van 95% van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders. Voor beursvennootschappen bepaalt de code bovendien dat de vennootschap geen persoonlijke leningen verstrekt, tenzij in de normale uitoefening van het bedrijf en tegen de voor het gehele personeel – dat is heel belangrijk – daarvoor geldende voorwaarden, en na goedkeuring van de raad van commissarissen. Ik verwacht niet dat dergelijke leningen aan bestuurders voorkomen bij beursvennootschappen. Dergelijke leningen zijn vooral bekend in de private-equitysector. Als zij al voorkomen, vallen ze niet onder de regeling. Een lening tegen billijke marktvoorwaarden kwalificeert dus niet als bezoldiging als ieder ander een lening onder dezelfde voorwaarden van de vennootschap kan krijgen. Dit was een wat uitgebreid antwoord, omdat ik bij de voorbereiding zelf onder de indruk was van de buitengewone checks and balances en zorgvuldigheid waarmee met deze situatie wordt omgegaan.

De heer Schouw had een vraag over het amendement op stuk nr. 18 over de vertrekvergoeding. Ik geef nu een voorproefje van wat in het rapport van de monitoringcommissie staat; dus wat voorinformatie over de naleving van de code over het boekjaar 2011, uit het rapport van de monitoringcommissie van december 2012. In 2011 werden 15 vertrekvergoedingen uitbetaald; 10 maal conform de code van niet meer dan 1 jaarsalaris. Er was 5 maal een afwijking van 1 jaarsalaris, vanwege een oude afspraak over een hogere vergoeding. De 5 afwijkingen zijn goed uitgelegd in het jaarverslag van de onderneming. De monitoringcommissie zal daarom aangeven dat de code in 2011 voor 100% is nageleefd. Maar dit rapport verschijnt dus nog. De heer Schouw stelde deze vraag terecht, omdat dit nog niet bekend is.

Nu de opmerking naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 16. Ik ben het ermee eens dat we niet zomaar een begrip uit het buitenland moeten importeren. Ik heb uit de rechtsliteratuur in Duitsland begrepen dat er veel kritiek bestaat vanwege rechtsonzekerheid. Ik heb nu niet de vindplaats van deze rechtsliteratuur bij de hand. Ik zal de Kamer het artikel toezenden, zodat zij daarvan zelf kennis kan nemen. Ik heb mijn opmerking daarop gebaseerd. Ik herhaal mijn opmerking dat ik geen voordelen zie, maar wel nadelen. Uit de norm blijkt niet uitdrukkelijk dat de belangen van beide partijen worden afgewogen. Er kan dan verder niet worden aangesloten bij bestaande begrippen en daarom ben ik – ik herhaal dit nog maar een keer – er geen voorstander van om de norm te wijzigen.

Mevrouw Gesthuizen vroeg hoeveel tijd er nodig is om te bepalen of de regeling werkt. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat het kan. Stel dat de wet per 1 juli in werking treedt, dan moeten ondernemingen minstens twee jaar de tijd krijgen om ervaring op te doen. Daarna kan worden geëvalueerd. De uitkomst van die evaluatie moet voor 1 juli 2016 bekend zijn. Ik zeg dat zo nadrukkelijk, omdat ik heel precies wil opereren en ik met de commissie een spoorboekje wil vaststellen. Er moet voor 1 juli 2016 duidelijkheid zijn, opdat eventueel tijdig een nieuw wetsvoorstel kan worden ingediend. Op 1 januari 2017 treedt dan de horizonbepaling in werking.

Voorzitter, ik meen dat ik de opmerkingen naar aanleiding van mijn judicia over de amendementen hiermee van een reactie heb voorzien. Ik ben natuurlijk altijd benieuwd naar de wijze waarop de Kamer na mijn judicia zal stemmen. Ik leef na dit debat in ieder geval in de wetenschap en de hoop dat het wetsontwerp de Kamer zal halen.

De voorzitter: Er is nog tijd voor een korte nabrander. Dat wordt dan een laatste interruptie, want we gaan geen derde ronde houden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik distilleer uit de laatste opmerking van de minister dat twee jaar ervaring nodig is voor de bedrijven om te kunnen spreken van een redelijke evaluatietermijn. Ik vind het belangrijk om dat op te merken, want twee jaar is op zichzelf niet overdreven lang. Heel vaak vinden we het zelfs te kort om al na een of twee jaar te evalueren. Als het zeker is dat het bij twee jaar blijft, neem ik genoegen met het antwoord van de minister.

De voorzitter: De minister knikt.

De heer Van Oosten (VVD): Ik heb een vraag gesteld over de deskundigen die eventueel ingezet zouden kunnen worden. Ik heb geen expliciet antwoord gekregen, maar misschien mag ik de woorden van de minister zo uitleggen dat wij naar bevind van zaken zullen handelen.

De voorzitter: De minister knikt en noemt het woord «accountant».

De heer Schouw (D66): Ik bedank de minister voor de toezegging dat hij ons een literatuuroverzichtje zal sturen over vennootschappen en onredelijk en onbillijk. Ik hecht namelijk zeer aan het amendement en bovendien heb ik begrepen dat het daar goed werkt. Ik zie het graag tegemoet. Kan het misschien binnen een week naar de Kamer worden gestuurd?

Ik verschil nog steeds met de minister van mening over de feiten die een rol spelen bij het amendement op stuk nr. 18. Ik heb mij echt gebaseerd op een rapport uit 2011. De minister komt nu met nieuwe feiten uit een rapport uit 2012. De feiten die hij presenteert, staan haaks op die uit 2011. Ik vraag hem daarom om ons daarover nader te informeren.

Minister Opstelten: Ik informeer de commissie nu. Ik informeer de Kamer met de cijfers die ik nu noem. De cijfers over 2011 zijn afkomstig van de monitoringcommissie. Het zijn echt de feiten! Ik mag de commissie die feiten geven, ook al is dat rapport nog niet openbaar gemaakt. Ik draag al kennis van dit rapport en ik kan de heer Schouw daarom zeggen dat de commissie zal aangeven dat de code in 2011 voor 100% is nageleefd.

De heer Schouw (D66): Uit een eerder rapport dat ik heb aangehaald blijkt dat 50% van de beursgenoteerde nv's die best practice niet toepast. Dat moet wel verklaard worden. Ik kan het niet verklaren.

Minister Opstelten: Ook dat kan ik, maar ik dacht dat dit voldoende was. Het gaat om twee verschillende zaken. De heer Schouw meldt dat 50% van de vennootschappen de codebepaling niet toepast. Vaak zal het gaan om bestaande contracten. Dit staat in het jaarverslag. De commissie-Streppel heeft niet alleen gekeken naar de vraag wat vennootschappen rapporteren, maar ook naar wat er daadwerkelijk wordt betaald. Dat is vorig jaar in twee gevallen hoger geweest dan de code toestaat. Dat zijn de gegevens.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij hiermee de tweede termijn afronden. Dank aan de minister en zijn ambtenaren voor de beantwoording. Wij moeten nog even een belangrijke conclusie trekken, namelijk of de commissie van mening is dat zij het wetsvoorstel afdoende heeft behandeld en er dus geen plenaire afronding meer nodig is. Dan kunnen wij volgende week stemmen over zowel het wetsvoorstel als de ingediende amendementen.

De heer Schouw (D66): Wat mijn fractie betreft, is het antwoord: nee. Dat mag ook duidelijk zijn. Ik wil een heel korte plenaire afronding.

De heer Van Oosten (VVD): Ik zou een korte plenaire afronding enkel over één voorgesteld amendement lastig vinden. Wellicht kunnen wij tot iets geraken waardoor de heer Schouw het antwoord krijgt waar hij net wat meer mee kan, maar wij wel voortgang kunnen houden op dit dossier. Wij hebben er nu een hele avond over gesproken. Laten wij het voorstel dan ook in stemming brengen.

De heer Schouw (D66): Ik was niet van plan om te traineren. Het is immers belangrijk dat wij dit snel afhandelen. Er zijn echter een paar dingen over tafel gegaan die ik eventjes wil hernemen. Als het deze week kan worden ingepland – het hoeft maar tien minuten of een kwartier te zijn – vind ik dat prima.

De voorzitter: Van de Griffie heb ik begrepen dat het deze week niet meer kan vanwege de begrotingen. Als wij nu niet afronden en vervolgens volgende week stemmen, dan wordt het na het reces. Misschien kan de minister de heer Schouw tegemoetkomen?

Minister Opstelten: Dat weet ik niet. Ik zou het jammer vinden als wij dit wetsvoorstel dit jaar niet kunnen afhandelen. Wij zullen het ook met spoed bij de senaat aankaarten. Als wij de Kamer schriftelijk, in welke vorm dan ook, van dienst kunnen zijn, dan zijn wij daartoe gaarne bereid, morgen, overmorgen of wanneer dan ook. Die prioriteit heeft het voor mij zeker.

De voorzitter: Misschien kan de heer Schouw even heel kort omschrijven wat er in die brief zou moeten staan om hem tegemoet te komen.

De heer Schouw (D66): Ik denk dat dat niet gaat lukken. Wat ik precies wil, weet de minister; dat heb ik heel nauw omschreven. Ik wil wel even de ruimte hebben om te reageren op waar de minister mee komt. Ik wil hem best tegemoetkomen; hij komt mij immers ook royaal tegemoet. Als dat schriftelijk kan, is dat prima. Maar laten wij dat dan wel snel doen. Wij zijn het er met elkaar over eens dat wij wel tempo moeten maken. Ik wil echter wel dat er recht gedaan wordt aan de punten die mijn fractie belangrijk vindt. Dat geldt, denk ik, voor elke fractie in dit huis.

De voorzitter: De minister heeft al toegezegd dat hij daarover nog deze week een brief stuurt.

Minister Opstelten: Ik stel voor dat ik alle amendementen nog eens langsloop en goed op een rij zet wat ik heb gezegd. Vervolgens geef ik de Kamer mijn oordeel daarover. Dat zal niet anders zijn dan wat ik nu heb gezegd. Bovendien zal ik de leden der Kamer het artikel uit de Duitse rechtsliteratuur sturen. Ik zal dit alles op korte termijn doen.

De heer Oskam (CDA): Kan de minister ons ook de cijfers uit 2012 sturen? Hij noemde die nieuwe cijfers net, maar wij kennen die niet.

Minister Opstelten: Ik moet in dit verband netjes opereren. Het rapport komt donderdag. Wij zullen het rapport meesturen.

De voorzitter: Deze toezegging van de minister wordt genoteerd. Ik kijk nog een keer naar de heer Schouw. Is dit wat hem betreft voldoende voor de voortgang?

De heer Schouw (D66): Ik heb nog één opmerking. Ik reflecteer. Misschien helpt het als de minister ook reflecteert op zijn antwoorden van vandaag in relatie tot de antwoorden die hij schriftelijk zal geven.

De voorzitter: Ik zie dat hij ja knikt.

Minister Opstelten: Ik reflecteer altijd. Ik geef echter geen valse hoop, want ik moet duidelijk en eerlijk zijn. Ik zal dit alles nog een keer uitvoerig, to the point en met de achtergronden en de bronvermelding van de informatie op een rij zetten voor de Kamer; natuurlijk naar vermogen. Ik hoop dat ik de heer Schouw daarmee heb bediend.

De voorzitter: Ik dank de minister voor de toezeggingen. Ik concludeer namens de commissie dat wij dus toch volgende week dinsdag kunnen stemmen. Wij zullen daartoe ook de tussentijds ingekomen stukken bestuderen. Wij hopen dus dit jaar nog de behandeling van het wetsvoorstel en de bijbehorende amendementen af te ronden.

Ik dank de geachte collega's voor hun inbreng. Ik dank ook de belangstellenden op de publieke tribune en sluit de vergadering.

Sluiting 20.40 uur.