Gepubliceerd: 9 maart 2011
Indiener(s): Bas Jan van Bochove (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32500-VIII-146.html
ID: 32500-VIII-146

Nr. 146 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 2011

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 10 februari 2011 overleg gevoerd met minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 november 2010 inzake Jaarwerkplan 2011 van de Inspectie van het Onderwijs (32 500 VIII, nr. 50).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Biskop, Dijsselbloem, Elias,

en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over het jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs. Wij hebben een spreektijd van vier minuten afgesproken. Ik stel voor dat wij ons daaraan houden en dat wij na de eerste termijn kijken of er nog een tweede termijn nodig is. Zo ja, dan spreken wij die af.

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Bij de vorige behandeling van het jaarprogramma heeft de CDA-fractie al gevraagd of het niet beter zou zijn om wat eerder in het traject hierover te spreken. Toen was het vrij laat, maar nu is zelfs het jaar al begonnen op het moment dat wij over het jaarprogramma praten. Je vraagt je dan af of dit debat geen mosterd na de maaltijd is. De opkomst van de collegas zou ook een indicatie daarvan kunnen zijn. Wat kunnen wij vandaag nog meegeven dat in het jaarprogramma van de inspectie nog echt een rol krijgt?

Risicogericht werken houdt in dat het toezicht voornamelijk de aandacht richt op scholen waarmee iets mis lijkt te zijn. Dat zou betekenen dat scholen die zo nu en dan in opspraak raken, al in een toezichttraject zitten. Klopt die veronderstelling?

Er gaan steeds vaker stemmen op dat de aard van het onderwijstoezicht gedetailleerder en technischer wordt en dat de kwaliteit van het onderwijs verloren dreigt te gaan in de cijfertjes. In Noord-Nederland is een initiatief gestart om met een aantal onderwijsbetrokkenen naar alternatieven te kijken. Herkent de minister die gevoelens uit het veld? Kent zij de initiatieven in Noord-Nederland en hoe staat zij daar tegenover? Als ik de reacties in het veld zie, waardeert men de inspectie zeer, maar ziet men die min of meer afglijden van een kwalitatieve input naar een kwantitatieve. Er komen bijvoorbeeld opmerkingen over het toetsen van de vrijwillige ouderbijdrage. De richtlijnen daarover zijn onduidelijk. Die bieden veel interpretatieruimte en veel ruimte om van mening te verschillen. Het gaat er meer om of alle kopjes in het jaarverslag goed staan. De kernvraag is dan of het toezicht zich langzamerhand niet meer ontwikkelt tot een onderwijspolitie dan dat het gaat om de kwaliteit van onderwijs. De kwaliteit van onderwijs kan natuurlijk bevorderd worden door meer opbrengstgericht werken, maar – zo zeggen ook de mensen uit het veld – het kan toch niet de bedoeling zijn dat het alleen maar een beoordeling op scores van de Cito-toets wordt. In het jaarwerkplan staat wel dat breder wordt gekeken, maar de ervaring in het veld is anders. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

In het jaarwerkplan lezen wij dat het afgelopen jaar veel aandacht is besteed aan de ontwikkeling van het taal- en rekenniveau in de verschillende sectoren. Ondanks die aandacht lijkt het de laatste jaren nog steeds niet op het goede spoor te zitten. Welke relatie kan er gelegd worden met het toezicht? Kijken wij wel goed genoeg en doen wij niets met de resultaten, of kijken wij wel maar zien wij niets?

Ten slotte juicht de CDA-fractie het onderzoek naar de Ad-programma’s toe, en ook die naar werkplekleren. Bij dat laatste staat nadrukkelijk de beperking tot het niet-bekostigd onderwijs. Dat begrijpen wij niet helemaal. Wat ligt daaraan ten grondslag?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Voor de PvdA is de inspectie ongelofelijk belangrijk. Zij zijn de oren en de ogen van de minister, en dus ook voor ons. Wij stellen hier de kaders vast, de opdrachten voor het onderwijs, de bekostiging en alle voorwaarden en vervolgens bekijkt de inspectie of daarmee ook deugdelijk onderwijs wordt gegeven. Dat is immers de kernopdracht voor de overheid: het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs. Voor een zo belangrijke organisatie zou moeten gelden dat het gezag onomstreden is. Nu is dat misschien te hoog gegrepen, want iedereen die moet toezien en soms streng moet zijn, zal altijd discussies krijgen over de legitimiteit, de juistheid van het oordeel, de juistheid van sancties et cetera. Zeker in deze tijd waarin het gezag van niemand onomstreden is – gezag moet elke dag weer worden gewonnen, dat weten de Kamerleden ook – is dat een behoorlijke opgave.

Je ziet dan ook dat er in dit kritische tijdsgewricht meer kritiek komt op de inspectie. Dat is ook logisch. Dat is extra complex omdat de inspectie van de politiek de opdracht krijgt om preciezer te kijken en om strenger te worden. Dat is de afgelopen jaren ook gebeurd. Je zou heel algemeen kunnen zeggen dat waar de inspectie vroeger een soort van meekijkende vaderrol had, zij nu een echte concretere, aanwijzender toezichthouder aan het worden is. Daarop is kritiek mogelijk. De adviesrol verdwijnt, die wordt natuurlijk weggedrukt. Het is ook lastig te combineren. De toezichtrol en de handhavende rol worden sterker. Die keuze heeft de politiek echter bewust gemaakt en ik blijf daar ook achter staan.

Ik vind wel dat naarmate wij de inspectie strenger en eerder laten optreden, bij bijvoorbeeld zwakkere scholen, wij ook sterker moeten staan in onze onderbouwing. Wij moeten het goed en objectief doen, met alle relevante omstandigheden rekening houden. Dan nog moeten wij ingrijpen waar het onderwijs zwak of zwakker is. De onderbouwing van waarop wij beoordelen, moet dus wel heel sterk zijn. Daarover gaat een groot deel van de discussie op dit moment. Beoordelen wij de goede zaken? Hebben wij nu de goede instrumenten om een school te kunnen beoordelen?

Een aspect licht ik er in elk geval uit. Er wordt door scholen die in discussie zijn met de onderwijsinspectie, vaak gezegd dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met hun populatie. Daar ben ik niet van. Ik vind dat wij al in ruime mate rekening houden met de populatie van scholen. Ik vraag mij zelfs af of wij soms niet te veel rekening houden met vermeend niet kunnen van leerlingen vanwege hun achtergrond, vanwege de populatie. Desalniettemin proberen wij natuurlijk te meten; meten is weten. Wij praten veel over de toegevoegde waarde, maar het blijft buitengewoon moeizaam. Hoe wil minister de positie van de inspectie versterken door de maatstaven en wijze van beoordeling verder te verbeteren? Een eenvoudige gedachte is dat de toegevoegde waarde zou kunnen worden vastgesteld met een leerlingvolgsysteem. Door vaker en ook vroeg te toetsen kun je de ontwikkeling van kinderen beter meten en dus op enig moment iets zeggen over de toegevoegde waarde die de school heeft bereikt. Ik weet dat dit in zijn eenvoud makkelijker is gezegd dan gedaan. Ik heb met het Cito ook besproken hoe ingewikkeld het is. Wat kunnen we verwachten om het meetinstrumentarium nog verder te verbeteren en hopelijk daarmee een deel van de discussie te beslechten?

De inspectie wordt afstandelijker. Zij kijkt jaarlijks naar cijfers, letterlijk cijfers op afstand. De scholen worden eens per vier jaar bezocht en alleen indien nodig volgt er intensiever toezicht. Dat wordt binnenkort ook geregeld in de Wet op het onderwijstoezicht. Die discussie zullen wij bij de behandeling voeren. Wat mij betreft voeren wij dan ook een meer fundamenteel debat over de rol en de taakafbakening van de inspectie.

Ik maar daar aan de hand van het jaarwerkplan toch enkele opmerkingen over.

De voorzitter: U hebt al vier minuten gesproken. Wilt u zo langzamerhand gaan afronden? Wij hadden vier minuten afgesproken. Gezien het aantal sprekers wil ik coulant zijn. Laten wij afspreken dat u het mag oprekken tot vijf à zes minuten, maar dan moet het echt klaar zijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik ga mijn best doen, voorzitter.

Wat opvalt in het jaarwerkplan is de veelheid aan opdrachten en onderzoeken. Waarschijnlijk komen ze allemaal van ons, dus de minister mag die bal onmiddellijk terugkaatsen. Wij moeten daar echt een keer kritisch naar kijken. Ik bedoel dat niet in de zin dat het allemaal niet deugt, maar het lijkt dat de inspectie het grootste onderzoeksbureau in Nederland is op het gebied van onderwijs. Het aantal onderzoeken dat wordt aangekondigd, 39 pagina’s met gemiddeld 4 per pagina, is echt te veel. De minister mag de bal meteen terugkaatsen en mij vragen om aan te geven wat eruit kan. Ik wil in de mij resterende spreektijd een voorzetje doen.

Ik vind dat wij met het thema leraar echt kritischer moeten omgaan. Wat is het wettelijk kader als het gaat om de kwaliteit van leraren? Ik pak dit punt eruit omdat in de Wet op het onderwijstoezicht, die wij binnenkort gaan behandelen, juist het beoordelen van de kwaliteit van leraren expliciet aan de inspectie wordt opgedragen. Wij zullen dan die discussie wel voortzetten. Het wettelijk kader is natuurlijk de bevoegdheidseisen, bijvoorbeeld de Wet BIO. In de Wet op het voortgezet onderwijs staat ergens dat het bevoegd gezag of het schoolbestuur verantwoordelijk is voor het op peil houden van de kwaliteit van de leraren. Dan heb je het dus over personeelsbeleid, over bijscholing en nascholing van docenten. Wij hebben dus een wettelijk kader op basis waarvan de inspectie echt toezicht kan uitoefenen.

Mijn eerste vaststelling is dat het wettelijk kader mogelijk sterker moet. De wet bevat voor onbevoegde docenten nog veel te veel mogelijkheden om te verlengen, te verlengen en te verlengen. Als wij het thema leraren steviger oppakken, moet dan niet ook het wettelijk kader strenger worden? Moet niet een aantal open einden daarin worden gedicht? Vindt de minister ook dat de hoofdtaak van de inspectie zou moeten zijn om toe te zien op wat uit de wet voortvloeit?

Dat geldt niet voor alle thema’s. Een van de eerste zaken onder het kopje «leraar» in het jaarwerkplan is de beoordeling van het pedagogisch en didactisch handelen. Mijn eenvoudige opvatting zou zijn dat dit nu juist de verantwoordelijkheid is van de docenten en de scholen zelf. Hoe gaat de inspectie daarop beoordelen? Krijgen wij dan toch niet een eigen visie op wat goede pedagogiek is? De minister herkent deze discussie. Een ander thema is de professionele ruimte voor de leraren. Ik zeg daarmee niet dat het geen relevant thema is. Het is een zeer relevant thema. Het komt van Rinnooy Kan en uit het lerarenbeleid van minister Plasterk, maar moet de inspectie daar bovenop gaan zitten? Moet de inspectie onderzoek doen – wat doet zij daar vervolgens mee? – naar de professionele ruimte voor een leraar in een school en of leraren genoeg doen met de ruimte die zij hebben? Ik vind dit glibberige thema’s waarvan ik mij afvraag of de inspectie zich daarmee moet bezighouden. Op de thema’s bevoegdheid en kwaliteit, waarvoor een wettelijk kader bestaat, zou ik juist strenger willen zijn.

De voorzitter: Mijnheer Dijsselbloem, wilt u afronden?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Tja, dat zal moeten. Het is jammer, want ik had nog veel interessante tekst.

De heer Elias (VVD): Wij zijn met weinigen. Als de heer Dijsselbloem concrete suggesties heeft, kan dat interessant zijn. Misschien mag hij toch een minuutje meepikken.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij vasthouden aan de vergaderorde. Er komt vast nog een tweede termijn en ook nog een uitwisseling met de minister. De heer Dijsselbloem is handig genoeg om daarin zijn punten naar voren te brengen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb nog twee concrete vragen.

De voorzitter: Als u die concreet en kort houdt, zonder toelichting.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Wij gaan binnenkort de wet wijzigen en de bestaande praktijk van de inspectie codificeren. De inspectie werkt eigenlijk al op de manier die straks via de wetswijziging wordt vastgesteld. Heeft de inspectie of hebben anderen die werkwijze, die al een paar jaar wordt gehanteerd, ook geëvalueerd? Hoe bevalt die eigenlijk? Dadelijk slaan we de wet, maar dan ...

Mijn tweede vraag staat ook in relatie tot het wetsvoorstel. Wat is er eigenlijk gebeurd met de motie van de VVD en de PvdA, die is ingediend bij de behandeling van het parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen? Die motie ging over de afbakening van de rol van de inspectie. Dat was een van de aanbevelingen van de commissie. Door het vorige kabinet is die niet overgenomen. Toen is een motie ingediend dat die wel moest worden overgenomen. Dat betreft ook de discussie over wat en hoe. Waar gaat de inspectie op toezien en wat is aan de scholen? De motie komt niet terug in het vervolgtraject en dat zou toch moeten.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik wil eerst een paar algemene opmerkingen maken en dan een paar specifieke vragen stellen.

Individuele klachten van ouders kunnen bij de school of bij de landelijke klachtencommissie worden ingediend. De klachten die de inspectie ontvangt, worden in het schooldossier opgeborgen. Zodra het er veel zijn, kan dat aanleiding zijn tot risicotoezicht. Is dat voldoende? Is er voldoende borg voor individuele klachten van ouders? Zo nee, zou dan moeten worden overwogen om dit eventueel bij de inspectie te leggen?

De inspectie komt pas in actie als er risico op een zwakke of slechte school bestaat. Er wordt uitgelegd dat zij uitgaat van risicotoezicht. Instellingen met goede resultaten minder belasten met onderzoek, dat lijkt mij allemaal prima. Een keer per vier jaar wel bezoeken, want anders komen er statistische afwijkingen. Dat snap ik ook allemaal. Ik vraag toch aandacht voor onverwacht toezicht, een beetje naar analogie van hetgeen in het regeerakkoord op pagina 36 staat over de Inspectie voor de Gezondheidszorg, dat onaangekondigde bezoeken kunnen worden uitgevoerd met behulp van mysteryguests.

Ik las net op mijn telefoontje dat er een brief is binnengekomen bij Parlis dat er vliegende brigades komen voor het primair onderwijs. Vallen die onder de inspectie? Gaat de inspectie dat doen of is het een ander orgaan? Hoe zit dat? Ik wilde de minister al vragen naar het idee van vliegende brigades onder de paraplu van de inspectie. Ik vind het raar dat er niet zoiets is als een heel klein orgaan van vijf of zes mensen – van pedagogen, misschien een enkele ouder, leraren, bedenk het maar – dat met enig gezag onverwacht een school binnenstapt. Men blijft daar niet weken, maar een ochtend of een dag, en brengt heel beknopt op twee of drie A4»tjes een verslag uit wat men daar aantreft. Ik vind het raar dat van tevoren wordt aangekondigd dat de inspectie komt, dat dan soms leerlingen worden uitgezocht die wel interessant kunnen zijn en aardig hun verhaaltje kunnen doen, om met de inspectie te praten. Ik heb dat zelf als ouder meegemaakt. Mensen in mijn omgeving die leraar zijn, zeggen dat je extra je best gaat doen om een aardige les te maken als je weet dat de inspectie komt. Het antwoord tot nu toe van de inspectie, voor zover ik het begrepen heb van de inspectie, is altijd dat de zaken waarnaar zij op zoek is, zo structureel zijn, zoveel dieper liggen en dat de mensen van de inspectie daar zo veel verstand van hebben dat zij er heus wel achterkomen als een toneelstukje wordt opgevoerd. Zo gaat het over en weer ongeveer. Ik pleit ervoor om een clubje in te stellen, en voor mijn part zit daar een oud-journalist bij. Dat stapt dan een keer binnen en kijkt om zich heen, gewoon zoals een ouder dat op een willekeurige school doet. Die mensen mogen dan ook, zonder dat iedereen begint te gillen en te schreeuwen, onverwacht een keer een klas binnenstappen en achterin gaan zitten. Het is niet uitgewerkt, maar gewoon een idee voor een vorm van een vliegende brigade. Ik hoor graag het oordeel van de minister daarover.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De vliegende brigade was een heel ander idee. De PvdA heeft in het verleden bepleit dat een school die van de inspectie het oordeel zwak of zeer zwak heeft gekregen, vervolgens niet alleen wordt gelaten en als een Baron van Münchhausen zichzelf uit het moeras moet trekken, maar dat een vliegende brigade adviseert om die school er binnen dat jaar weer bovenop te helpen.

Wat is het vervolgens dat er zo veel wantrouwen is in de professionaliteit in die sectoren dat wij met invalteams gaan werken? De heer Elias brengt het heel sympathiek, maar de facto wordt toch een soort van inval gedaan in scholen? Die sfeer van «nu hebben we je» begint een beetje te ontstaan. In de jeugdzorg is er precies dezelfde discussie. In de verpleeghuizen wil men het ook gaan doen.

De heer Elias (VVD): Doe dit nou niet. Dit is precies waarom ik het wel sympathiek meen en waarom het gevaarlijk is om het zo’n stempeltje te geven. Voor je het weet is er een zwaarwegende discussie over invallen en gaan wij 70 jaar terug in de geschiedenis. Dat is niet de bedoeling. De bedoeling is – ik vind dat volstrekt legitiem vanuit het uitgangspunt dat iedere onderwijseuro doelmatig en goed wordt uitgegeven – om zicht te krijgen hoe zaken op scholen lopen. Daardoor stuit je op structuurvragen, die voor ons van belang zijn om mee te nemen in de politieke oordeelsvorming. Het is dus helemaal niet zo onsympathiek. Bovendien, als je de zaken op orde hebt, ben je toch zelfs trots als mensen binnenvallen en komen kijken? De term «vliegende brigade» zoals door de heer Dijsselbloem bedoeld in eerdere onderwijskundige discussies, heb ik dan in mijn voorbereiding gemist. Daar zouden wij dan een ander woord voor moeten zoeken. Zolang het maar geen «invalteam» heet, vind ik het verder prima.

De voorzitter: Mijnheer Elias, u hebt nog twee minuten.

De heer Elias (VVD): Dat kan dus niet.

Ik heb onlangs schriftelijke vragen gesteld over de rol van de inspectie bij bijvoorbeeld klachten inzake openbare basisschool De Spelelier in Boxtel. Daar vertrokken 35 leerlingen in twee jaar tijd uit onvrede met de school. Het gaat me niet om de casuïstiek, maar in mijn ogen is dat voor de inspectie aanleiding om risico’s te onderzoeken. In dit geval wordt de inspectie geïnformeerd door de school. De bevindingen van het vierjaarlijkse onderzoek zijn onvoldoende om van het basistoezicht af te wijken. Dat snap ik niet. Als er 35 leerlingen vertrekken in een zo korte tijd, ga je daar toch kijken? Ik vraag mij af waarom dit niet gebeurt en waarom met teamleden en het bestuur wordt gesproken, maar niet met de ouders. Ik vraag mij af waarom de landelijke klachtencommissie en de inspectie niet met elkaar verbonden worden.

Dan naar aanleiding van het jaarwerkplan zelf. Onderwijsopbrengsten is voor de VVD een belangrijk thema. Het thema leerwinst. Hoe maken wij dat meetbaar? Je ziet toch een zekere koudwatervrees in het onderwijs, ook nu weer rond de Cito-toets. Het is teaching to the test, angst voor cijfertjes enzovoorts. Laat toch vooral duidelijk zijn, mevrouw de minister, dat het erom gaat dat wij een uniforme eindtoets krijgen. Het gaat ook om longitudinaal onderzoek en bijhouden wat de kinderen in de loop der jaren leren, zeker in het basisonderwijs, maar ook in het voortgezet onderwijs. Het moeten niet van die stressachtige tests zijn die hier bedoeld worden. Wat is daarin de rol van de onderwijsinspectie in relatie tot dit onderwijs? Dat is voor ons van groot belang.

Wij hebben eerder gesproken over de schuivers bij het maken van examens. Zijn de checks-and-balances daar wel in orde? Bij de begrotingsbehandeling heb ik het voorbeeld aangehaald van de samenvatting havo Nederlands, die ingewikkelder was dan de samenvatting Nederlands voor het vwo. De twee commissies die het hadden opgesteld, hadden geen contact met elkaar gehad. Dat kan natuurlijk niet. Hoe kan dit gebeuren? Wat is de rol van de inspectie daarbij? Het antwoord van de minister indertijd in tweede termijn dat het nog werd geëvalueerd en zo, vond ik een beetje zwak. Ik heb dat toen verder laten lopen. Mijn vraag was toen hoe zoiets überhaupt kon voorkomen. Als er al een fout wordt gemaakt, moet er toch ergens in het proces een check-and-balance zijn dat die fout eruit gezeefd wordt.

Bij het punt aandacht voor kwetsbare leerlingen viel mij op dat kwetsbare leerlingen eigenlijk niet worden gedefinieerd. Kinderen uit het speciaal onderwijs vallen eronder, maar ook hoogbegaafde kinderen die zich vervelen. Hoe verhoudt dit toetsingsplan van de inspectie zich tot de maatregelen inzake passend onderwijs? Scholen wordt nu al gevraagd om te anticiperen op de beleidsbrief passend onderwijs. Vallen zij dan te snel of juist niet snel genoeg onder het risicotoezicht? Op pagina 19 van de brief staat een aantal punten, met name rond autistische kinderen. Dat zijn knelpunten in het voortgezet speciaal onderwijs, die voor de minister aanleiding zouden kunnen zijn om mee te nemen in het AO passend onderwijs. Ik vraag het mij af en geef dat even mee. Ik heb vragen gesteld over het Leonardo-onderwijs voor hoogbegaafden. Ik herhaal het. De groep dreigt ondergesneeuwd te raken. De inspectie onderzoekt ook scholen die verbonden zijn aan gesloten instellingen en andere vormen van jeugdzorg. Hier komen diverse terreinen samen. Er worden zelfs vijf toezichtsorganen genoemd. Graag hoort de VVD welk toezichtsorgaan verantwoordelijk is voor wat, om te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen. Zo heb ik nog heel veel concrete vragen die ik nu maar achterwege laat.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Dank voor de opmerkingen en vragen in eerste termijn. Ik verheug me al op de wetgeving straks, op de WOT (Wet op het onderwijstoezicht) en natuurlijk ook op de wet rond het speciaal onderwijs, waarvan wij de kwaliteit willen verhogen en waarop de inspectie ook toezicht houdt. Ik ben het heel erg eens met de heer Dijsselbloem dat het heel fundamenteel is dat we het goed doen. Wij moeten echter ook heel goed opletten waarvoor de inspectie er wel is en waarvoor niet. Ik moet toegeven dat de motie van PvdA en VVD niet in die zin is opgepakt. Ik vind het wel interessant om bij de behandeling van de WOT die discussie te voeren. Het risico dat de inspectie op een bepaald moment wordt ingezet voor gevalsbehandeling in plaats van het ordeningsvraagstuk en dat de inzet te scherp wordt of te zeer doorslaat naar de waan van de dag, is altijd aanwezig. Ik zie dat ook. Wij hebben daarin een goed evenwicht gevonden, maar het is wel opletten geblazen.

In de vorige periode hebben wij bijvoorbeeld gesproken over de vrijwillige ouderbijdrage, de schoolboeken et cetera. Dat was een topitem. De inspectie heeft daar enorm veel tijd in gestoken. Al die scholen zijn gecontroleerd en er is in de jaarplannen gekeken, terwijl het toch zo geregeld is dat er op de scholen zelf een gemeenschap van mensen is die daarop let. Die bestaat uit ouders, die instemmen via de medezeggenschapsraad, docenten en leerlingen. Die moet de ruimte krijgen om zijn werk te doen. Als dat niet gebeurt, moet men daar de vinger opsteken. Ik vind het heel erg relevant, ook in relatie tot de werktaak die de inspectie heeft.

Ik ben met de woordvoerders van mening dat wij heel trots mogen zijn op wat de inspectie doet, want zij doet echt geweldig werk. Wij moeten echter heel goed kijken wat de inspectie wel doet en wat niet. Het gevaar van gevalsbehandeling is er altijd. Ik vind het vooral interessant dat de ordening goed wordt bewaakt en dat verantwoordelijkheden die lager liggen, niet worden overgenomen vanuit het toezicht. Het lijkt mij ontzettend leuk om straks bij de behandeling van de WOT, die een breder kader vormt om erover te spreken, een debat te hebben. En dan natuurlijk ook het debat over de ruimte voor vrijheid en het hoe en uiteindelijk de inspectie die toeziet op grond van het andere deel van artikel 23, namelijk de aanhoudende zorg van de regering voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook dat is een subtiel evenwicht, dat je steeds opnieuw heel scherp in beeld moet brengen. Dat moet je doen, wil je uiteindelijk het draagvlak bij scholen behouden en het voor de inspectie werkbaar houden. Dit alles als inleidende opmerkingen, voorzitter. Ik verheug me op dat debat. Dat lijkt mij echt mooi. Wij zijn hier vaak met veel praktische dingen bezig, maar dit is een vrij fundamentele zaak. Dan gaat het natuurlijk ook over de relatie tussen de minister en de inspectie. Wat mandateer en delegeer je en wat houd je echt bij de minister zelf?

De heer Biskop merkt op dat we laat zijn. Dat klopt, maar de Kamer is zelf kennelijk ook even niet wakker geweest. In juni lag dit er al. Toen heeft de Kamer al de mogelijkheid gehad hierover te debatteren. Naar aanleiding van wat de heer Dijsselbloem heeft gezegd, zeg ik: het plan ligt er zoals het er ligt. We leven zelfs al in het jaar waarover het plan gaat. Nu veel aan het plan veranderen, is volgens mij niet correct tegenover de organisatie, die er al op ingesteld is. Er zitten wezenlijke en prima punten in het plan. Het is mooi dat we dit kader voor het nieuwe toezicht nu hebben. Ik zou het niet verkeerd vinden dit te bespreken tijdens de behandeling van de WOT, omdat dit een apart AO zou schelen. De Kamer kan dan alvast meegeven wat zij zinvol vindt en waar zij vraagtekens bij zet, zodat de inspectie waar mogelijk een iets compacter werkplan krijgt.

Ik ben het ermee eens dat er veel op het bordje van de inspectie ligt en dat wij ook veel van de inspectie vragen. Het is terecht dat de Kamer dit zegt. Gelukkig voert de inspectie al dit werk uit. Mijn beeld is dat dit buitengewoon degelijk gebeurt, maar ook de inspectie heeft haar grenzen. In de kwestie InHolland bijvoorbeeld heeft de inspectie een brandweerfunctie, wat erg veel aandacht vergt. Dit zijn punten die we in de gaten moeten houden.

Ik nodig de Kamer uit eerder in het proces betrokken te zijn. Ik kan aan de Kamer laten weten wanneer het praktisch is om dit te doen en welke informatie er is, zodat de Kamer van tevoren al kan meesturen bij het opstellen van het jaarplan. Dit jaarplan heeft immers vaak een politiek-bestuurlijk accent.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb een korte, bijna procedurele vraag. De behandeling van de wijziging van de WOT is al aangemeld voor het plenaire debat. Het lijkt mij een goed idee om het toezichtskader dat in voorbereiding is, daarnaast te leggen. Dan hebben wij er een beeld van, kunnen we nagaan wat het betekent en kunnen we dit invullen. Is dit mogelijk? Zo ja, op welke termijn?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voor de goede orde zeg ik dat het toezichtskader bestaat uit de kaders die zijn vastgesteld. Bedoelt de heer Dijsselbloem de ideeën voor het toezicht van het komende jaar?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ja, ik bedoel inderdaad het toetsingskader dat in voorbereiding is voor het komende jaar. Dat wordt elk jaar gegeven.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Sorry. De verwarring komt door de terminologie. Het toetsingskader gebruiken wij om scholen mee te beoordelen. Het toezichtsplan is het jaarwerkplan waarin de toezichtsactiviteiten voor 2012 zijn opgenomen. Is dat wat de heer Dijsselbloem bedoelt?

De heer Dijsselbloem (PvdA): De minister had het over het toezichtskader.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dan heb ik het niet goed gezegd. Excuus. Het gaat over de voorbereiding van het jaarwerkplan voor 2012.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb het zelf al uitgedraaid en op mijn bureau liggen. Ik vind het interessant om eens in het toezichtskader te bladeren. De wet is algemeen. Het jaarwerkplan is al iets specifieker en als je het toezichtskader erbij pakt, dan zie je pas hoe ingewikkeld het is.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Over het toezichtskader kunnen we praten bij de bespreking van de WOT. We kennen de toezichtskaders, omdat ze openbaar zijn. Misschien is het goed om hier meteen op voort te borduren. Er zijn vragen over gesteld. Is dat kader wel goed, is het evenwichtig en zijn het niet alleen maar cijfers? De totstandkoming van het toezichtskader voor het middelbaar beroepsonderwijs, havo en vwo is een heel evenwichtig traject. Dit traject bestaat uit overleg met kringen rondom het onderwijs, zoals docenten, ouders en leidinggevenden. Er is ook een sterke wetenschappelijke betrokkenheid, want er moet een zekere mate van evidentie zijn. Zo ontstaat zo’n kader. Af en toe wordt dit kader aangepast, bijvoorbeeld voor het middelbaar beroepsonderwijs, waar we het toezicht op de examens gaan integreren in het generieke toezicht. Dan wordt opnieuw met alle betrokkenen gesproken, om uiteindelijk tot een goed vergelijk te komen. Tot op heden lukt dat vrij goed.

Natuurlijk is er wel kritiek vanuit de sector. Zo is gevraagd of het niet te cijfermatig is. Ik ben daar nuchter in. Uiteindelijk telt het resultaat. Dit sluit volgens mij aan bij wat de heer Elias zegt. Met het resultaat zetten kinderen een volgende stap in hun onderwijsloopbaan. Het moet echter wel meer zijn dan dat. Want waarmee begint risicogericht toezicht? Dat begint met een scala aan cijfers. Minimaal eens in de vier jaar komt de inspectie op een school. Dat is belangrijk, want die moet proeven en zien wat er gebeurt. Daarnaast komt de inspectie ook regelmatig op scholen voor themaonderzoeken, waardoor zij weet wat er gebeurt. Elk jaar opnieuw wordt er een risicogerichte analyse gemaakt. Die bestaat uit jaarcijfers, cijfers van de centrale examens, klachten en krantenartikelen over de school. Kortom, het is een brede analyse van bijvoorbeeld de rendementen van de onderbouw en de bovenbouw en ook van het voortijdig schoolverlaten. Aan de hand daarvan bepaalt de inspectie of het nodig is om naar de betreffende school te gaan. Rammelt het ergens, valt er iets op en moet de inspectie ernaartoe? Aan de hand van deze vragen gaat de inspectie ermee aan de slag. Er wordt dus breder gekeken dan alleen naar de cijfertjes van de Cito-toets of het centraal examen. Als de inspectie op de school komt, kijkt zij heel goed naar zowel het proces als naar de argumentatie voor eventueel achterblijvende resultaten. Zij onderzoekt waardoor die veroorzaakt worden. Zoals de heer Dijsselbloem zei, hebben we dan inderdaad ten dele een gewogen beoordeling, waarbij de sociaaleconomische achtergrond van de ouders wordt betrokken. Daar moet je vooral niet te ver in gaan. Je moet immers durven verwachtingsvol te zijn, zoals Fons van Wieringen zegt. «Verwachtingsvol» noem ik soms ook «veeleisend». Ook bij kinderen in een achterstandssituatie moet je het onderste uit de kan halen. Alles bij elkaar geeft dat uiteindelijk het gewogen beeld van onze inspectie. Het is goed om aan de ene kant op een evenwichtige manier te kijken naar de cijfers – deze zetten de zaak op scherp, zoals de heer Elias zegt – en aan de andere kant naar het proces ernaartoe. Dat gebeurt aan de hand van de kaders die wij voor elke schoolsoort kennen en die zich in de loop van de tijd ontwikkelen.

De heer Biskop (CDA): Ik snap hoe het in elkaar steekt en dat het in elkaar steekt zoals het in elkaar steekt. Mijn punt was echter dat als je met ouders en leraren praat over het toezicht, er het gevoel en het beeld bestaat dat het om de cijfertjes gaat en niet meer om de kwaliteit van de school. Natuurlijk snap ik hoe het in elkaar zit en dat je overal cijfertjes voor nodig hebt. Het gaat mij echter om het beeld dat leraren en ouders ervan hebben.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik kan mij dat best voorstellen. Er is nu sprake van een overgangssituatie. Vroeger was de inspectie, zoals de heer Dijsselbloem al zei, een vaderfiguur, die gezellig een kop koffie kwam drinken en informeerde naar de gang van zaken. Dat paste bij de filosofie uit die periode, van besturing op allerlei vlak. Het wordt echter steeds relevanter dat het onderwijs opbrengstgericht werkt. In the end willen we goede resultaten zien van alle investeringen. Dat is heel scherp in beeld. Voor de politiek en het bestuur is dat het meest zichtbare van de daden van een school. Achter dat verhaal gaat veel meer schuil. De inspectie biedt veel ruimte aan scholen om daar op een eigen manier vorm aan te geven. Het zicht houden op cijfers mag de ruimte voor de pedagogische en didactische aanpak absoluut niet belemmeren.

Ik ken het voorbeeld van Noord-Nederland dat de heer Biskop noemt. De inspectie is in overleg met de scholen aldaar. Natuurlijk is het goed dat scholen betrokken zijn. Zonder wrijving is er geen glans. De inspectie kan er alleen maar beter van worden als er kritische feedback wordt gegeven.

De heer Biskop sprak ook over de ouderbijdrage. De inspectie heeft daar vele uren in gestoken. Ik hoor wel eens dat scholen zeggen: jeetje, moet de inspectie daarvoor ook komen opdraven? Moet dat allemaal uitgezocht worden? Ik heb een bestuurder hierover gesproken, wat mij aan het denken heeft gezet. Wij maken hier allerlei wetten en geven bevoegdheden en invloed aan ouders, docenten et cetera. We moeten het ook eens durven overlaten aan de scholen. Dat is de ordening. Ik heb mij voorgenomen om daar scherper op te zijn. Anders zitten we steeds heel dicht tegen de scholen aan. Dan wordt ook de verantwoordingslast heel zwaar. Het aardige van het risicogericht toezicht is dat een school die het eigenlijk heel goed doet, nauwelijks verantwoordingslast heeft, behalve over datgene wat wij wettelijk van de school vragen. Aan de hand daarvan doet de inspectie haar zaken. Naarmate wij de inspectie dichter naar de school toe laten gaan, zal de school meer informatie moeten ophoesten en krijgt de school het gevoel dat de inspectie zich meer bezighoudt met het hoe dan met het wat. Ik wil hier heel goed over nadenken. Het gaat dus niet om de scores alleen, maar om het resultaat en om het geheel van de wijze waarop de school haar zaken tot stand brengt. Daarnaar wordt alleen gekeken als het resultaat niet op orde is.

De heer Dijsselbloem heeft gesproken over het belang van gezag. Ik heb al gezegd dat als er getwijfeld wordt aan de inspectie, wij een probleem hebben. Ik beluister in de Kamer altijd veel waardering voor de inspectie en voor haar inzet. De inspectie is inderdaad meer een inspectie geworden en minder een critical friend. Waar nodig gaat de inspectie zelf sanctioneren. Een voorstel hiertoe staat in de WOT. Ik vind dit goed, omdat dit de inspectie tanden geeft. De inspectie komt binnen en geeft als het nodig is gevolg aan de bevindingen die zij doet. Over de taakverdeling tussen de inspectie en mij komen we nog te spreken. Naar aanleiding van de vragen heb ik al een kleine concessie gedaan aan de Kamer. Ik vind dit overigens zelf ook een heel goede concessie.Als je scherp ingrijpt, moet je dit goed kunnen onderbouwen. Daarom vind ik het van belang dat de inspectie veel kritische feedback organiseert. Dat doet men ook, ook op wetenschappelijk niveau. Ik vind dit heel belangrijk.

Ik kom op de vraag van de heer Dijsselbloem over de leraar. Dit is een principepunt. Ik ben het met hem eens.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb ook aan de minister gevraagd of zij bepaalde beleidswijzigingen verwacht voor het instrumentarium om tot goede cijfers en een goed oordeel te komen. Ik heb het stuk Analyse en waardering van opbrengsten van de inspectie gelezen. Dit stuk gaat over het primair onderwijs. Dit stuk bevat 90 pagina’s. In deze 90 pagina’s legt de inspectie uit hoe zij de opbrengsten in het primair onderwijs gaat beoordelen. Dat dit stuk 90 pagina’s bevat, zegt wel iets. Het is razend ingewikkeld. Bijna 30 pagina’s gaan over indicatoren, toetsen en cijferreeksen. Deze zijn allemaal verschillend. Sommige scholen zullen meerdere van deze toetsen, reeksen en cijfers moeten leveren. Ik begrijp dat ik het onmogelijke vraag, maar doe het toch. Kan het eenvoudiger? Ik heb mij zitten verplaatsen in de eenpitter op de lagere school die zo’n document krijgt. Tegelijkertijd vraag ik of het eenduidiger kan. Mijn kernvraag is dus of er een beter meetinstrument komt. Of blijft het zo ingewikkeld en omstreden?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ingewikkeld kan goed zijn, maar eenvoud is het kenmerk van het ware. Je wilt niet over een nacht ijs gaan. Je wilt alle aspecten die ertoe doen, meewegen in het kader waarmee je weegt of scholen kwalitatief door de beugel kunnen. Het kader van de inspectie is complex. De meeste eenpitsdirecteuren zullen dit document nooit bekijken. Zij wachten tot de inspectie langskomt en hun vraagt: heb je daar, daar en daar goed op gelet en mag ik je er even op wijzen dat dit niet klopt? Ik schat in dat dit de belevingswereld is van de meeste eenpitters. Dat is maar goed ook. Het zijn uiteindelijk de mensen die het uitvoeren. Misschien kan de inspecteur-generaal straks nog iets meer vertellen over het kader. Mij is verteld dat ik haar het woord mag geven. Misschien is het ook een goede zaak om een technische briefing te organiseren, met name voor de nieuwkomers in de commissie, die nog niet zoveel van de inspectie hebben meegemaakt. Ik bied dit bij dezen aan. Ik hoor wel of de leden van de Kamercommissie dit wensen. Voor een goede beoordeling is in het basisonderwijs bijvoorbeeld de Cito-score erg belangrijk. We willen toe naar een begintoets, maar we moeten dit wel heel zorgvuldig doen. We hebben ervaringen elders in de wereld. Australië is een voorbeeld van een land waar het heel goed ontwikkeld is. Overigens wordt de begintoets daar niet in groep 1 gedaan, maar pas in groep 3. Heel belangrijk zijn ook de leerlingvolgsystemen. Daarbij is een aantal aspecten aan de orde. We willen scherper kijken naar rekenen en taal, omdat we weten dat deze vakken de basis zijn van het goed kunnen functioneren op allerlei andere vlakken. Ik denk dat dit reële aspecten zijn. Ik zou ze niet snel op een andere manier weten te organiseren. Ik ben blij dat er naast deze hoofdlijnen nog een wat diepgaander kader is met veel meer aspecten. Op die manier probeer je zo veel mogelijk te wegen.

Ik vind het prima om een technisch overleg te plannen voorafgaande aan de bespreking van de WOT. Deze bespreking grijpen we aan voor een wat dieper debat. Aan de hand van een powerpointpresentatie kunnen we wat verder inzoomen op de achtergronden van het kader.

Ik kom te spreken over het thema van de leraar. De heer Dijsselbloem heeft wel een punt. Inderdaad is het de vraag waar je op toeziet. Zie je toe op het toepassen van de wettelijke voorschriften of ga je de leraar beoordelen? Ik vind het niet de taak van de inspectie om de leraar te beoordelen op zijn pedagogisch-didactische aanpak. Deze beoordeling heeft te maken met het hoe, en daarover gaat de school. Ik vind het wel goed dat de inspectie heel gericht kijkt naar het klimaat van taakgerichtheid op een school. Is een school taakgericht, weet zij waarmee zij bezig is en doet zij haar zaak? Wordt er duidelijk uitgelegd? Wordt kennis goed overgedragen? Ook wordt beoordeeld op de actieve betrokkenheid van de leerlingen. De taak van de inspectie is om te bekijken of de leraar voldoet aan artikel 5 van de wet BIO (Wet op de Beroepen in het onderwijs). Als een leraar ongediplomeerd, onbevoegd of onbekwaam is, moet hij binnen twee jaar de zaken op orde hebben. Op dat soort zaken willen wij scherper letten. We hebben te maken met een lerarentekort, hoewel ik het idee heb dat door de crisis dit tekort meevalt. Dit is een van de punten waarop de inspectie scherper wil toezien. Deze zaken hebben alle te maken met het wettelijk kader dat de Kamer mij heeft meegegeven, om het maar eens simpel te zeggen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Is de minister het met mij eens dat in de onderwijswetgeving nog te veel mogelijkheden zitten om het onbevoegd voor de klas staan telkens te verlengen? Dat maakt het voor de inspectie heel moeilijk om erop toe te zien. Want waar ziet de inspectie op toe? Op de wettelijke bepalingen. Maar als in de onderwijswetgeving ruimte is om het contract van een onbevoegde docent telkens te verlengen, hoe kan de inspectie dan ingrijpen? Je zult de wet daarvoor strakker moeten maken.

De minister noemt drie aspecten van het toezicht op het handelen van de leraar door de inspectie. Deze aspecten staan voor mij niet ter discussie. Er zijn meer aspecten te formuleren die op zichzelf een goede indicatie geven voor goed leraarschap. De vraag is echter op basis van welk wettelijk kader de inspectie toezicht gaat houden. Er bestaat een fundamenteel verschil tussen onderzoek naar de stand van het didactisch handelen en de didactische kwaliteit van leraren – een universiteit of een andere instelling zou zo’n onderzoek ook kunnen doen – en de rol van de toezichthouder. De toezichthouder moet zich baseren op een bepaald wettelijk kader. Op basis daarvan moet hij een uitgewerkte kwaliteitsmaatstaf leveren. Mijn onderliggende visie is dat de toezichthouder zich moet bezighouden met wat-vragen en niet met hoe-vragen. Over didactiek en pedagogiek wordt zeer verschillend gedacht. Er zijn alle stromingen die er een eigen visie op hebben. Nu zijn we op zoek naar een drietal aangrijpingspunten die helemaal niet ter discussie staan. Al zijn deze aangrijpingspunten wetenschappelijk onomstreden, dan nog is het de vraag of de overheid op deze aangrijpingspunten de kernkwaliteit van het onderwijs moet toetsen. Ik denk dat wij andere aangrijpingspunten hebben. We moeten sterker vasthouden aan het wettelijk kader.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: We krijgen dit bij de behandeling van de WOT helemaal in beeld. Het toezicht op de leraar komt daarbij ook in beeld. Ik beloof de heer Dijsselbloem dat ik me gedegen zal voorbereiden op dit vraagstuk. We gaan er scherper op toezien, omdat de zorg over de kwaliteit van de leraren heel vaak aan de orde is geweest in de Kamer. Ik ben het met de heer Dijsselbloem eens dat we de grenzen heel goed moeten afbakenen. Met heel veel plezier bespreek ik deze zaken rondom de wetgeving. Ik zorg ervoor dat ik dit onderwerp dan heel scherp in beeld heb. We kunnen dan ook met elkaar praten over de wet BIO en over artikel 33, lid 5 van de WVO, waarin staat dat een school de bevoegdheid van een onbevoegde docent binnen twee jaar op orde moet hebben. Er is inderdaad uitstel mogelijk van deze periode van twee jaar. Dit is zo geregeld om te voorkomen dat scholen tegen onmogelijkheden oplopen. We weten dat de werkelijkheid altijd weerbarstiger is dan de theorie. Het lijkt mij prima om hierover wat dieper met elkaar door te praten bij gelegenheid van de behandeling van de WOT. Dit aspect is daarbij namelijk aan de orde.

Ik kom te spreken over de evaluatie van het risicogericht toezicht. Ik kan de Kamer een verheugende mededeling doen. In mei jongstleden is de evaluatie van het risicogericht toezicht gestuurd. Het beeld ervan is positief. Het risicogericht toezicht is minstens zo effectief en intens als het toezicht dat wij in het verleden kenden. Toch heeft de inspectie haar werk met 7,5% minder personeel gedaan. Het rapport ligt er. Dit geeft volgens mij aan dat er heel goede stappen gezet zijn.

Ik heb bij een vraag van de heer Dijsselbloem de afkorting «RK» staan. Kan de heer Dijsselbloem toelichten wat hij bedoelt te vragen?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik heb een opmerking gemaakt over de professionele ruimte. Ik wilde weten of dit een thema is waarop de inspectie moet toezien. Dit is een voorbeeld dat van de commissie-Rinnooy Kan kwam. De inspectie krijgt ook een rol bij het thema leraarschap. Zij moet de convenanten die zijn afgesloten, onder andere na Rinnooy Kan, monitoren. Ik vind het verstandig dat zij worden gemonitord, maar weer vraag ik mij af of de inspectie, die wij een formele toezichtsrol willen geven, de voor de hand liggende partij is om dit soort dingen te monitoren. Het gaat om het monitoren van afspraken met het veld et cetera. De inspectie heeft nog steeds te veel rollen. Dit maakt haar niet sterker.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mijn voorganger heeft dit bedacht of het is uit de Kamer gekomen. In ieder geval is het geaccordeerd. Ook dit heeft te maken met het debat over de vraag waarop je de inspectie allemaal laat toezien. Hoeveel wil je weten en hoeveel vertrouwen heb je erin dat de sector dingen zelf oppakt? Naarmate wij beter in staat zijn om het resultaat op een gewogen wijze tot stand te laten komen en constateren dat dit goed gaat, kunnen wij meer afstand nemen. We komen van een hoe-toezicht en gaan naar een wat-toezicht. Daaraan heeft de heer Dijsselbloem zelf een belangrijke bijdrage geleverd. Ik ben het eens met de heer Elias dat je dan ook moet durven om scherp te zijn op het wat. Je moet de exameneisen verscherpen en als de examenresultaten niet goed zijn, moet dit als een minnetje op je staat worden aangetekend. Dit is de uitdaging voor ons. Scholen vinden dit griezelig, omdat zij worden aangesproken op het resultaat. Uiteindelijk worden zij daarop ook beoordeeld. Zij worden breder beoordeeld, maar ook het resultaat telt. Gelukkig kijken we ook altijd naar het proces, dus er zit altijd nuance in. Het is wel spannend voor scholen. Zij moeten daaraan wennen. Daardoor zijn zij kritisch, vinden zij dat het wel heel dichtbij komt en voelen zij dat ze het echt moeten waarmaken.

De heer Elias heeft gevraagd of het voldoende is voor de inspectie om de rol van het risicogericht toezicht te vervullen. Ik denk van wel, maar je moet ook gewoon naar een school toegaan, ook onaangekondigd. Dat gebeurt ook. In het kader van het toezicht op de onderwijstijd loopt de inspectie een school soms onverwacht binnen, kijkt zij rond en haalt dossiers uit de kasten. Ik vind dit goed. De mensen die dat doen zijn niet de vliegende brigades. Dit zijn gewoon de inspecteurs van de inspectie. Zij komen soms alleen of met zijn tweeën. Vliegende brigades hebben wij in de afgelopen jaren ingesteld. De heer Elias sprak zojuist over de brief. Excuus dat de brief net even te laat is. Hij is voor tienen binnengekomen, maar ik had hem eigenlijk een uurtje eerder bij de Kamer willen hebben. Dit ging eventjes mis bij mij. In deze brief schrijf ik twee dingen. Conform een aangenomen motie gaan we de periode dat een school zeer zwak is, verkorten naar één jaar. Als het nodig is, zullen we doorzetten. Daarnaast schrijf ik in de brief dat het hartstikke goed gaat met de ontwikkeling van de zeer zwakke scholen. De scholen hebben een geweldige prestatie geleverd in de afgelopen jaren. Het aantal zeer zwakke scholen is gehalveerd in het voortgezet onderwijs en bijna gehalveerd in het basisonderwijs. Dit komt door de inzet van de scholen. De inspectie zit er scherper bovenop dan in het verleden. We gaan nog een slag maken. Wij gaan nog eerder in het proces bijsturen, zodat wij voorkomen dat een school zeer zwak wordt. Als een school dit actief oppakt, blijft hij niet zoals vroeger in zijn eentje achter, nadat de inspectie het pand verlaten heeft, maar krijgt hij direct ondersteuning. Deze ondersteuning komt uit de sector zelf. De PO-Raad en de VO-raad kunnen dit prima doen. Deze raden zorgen ervoor dat er gesprekken ontstaan met mensen die dit proces al een keer doorgemaakt hebben. Zij wisselen ook uit welke lessen geleerd zijn. Scholen ontmoeten elkaar in ploegjes, waarin zij bekijken hoe ver zij zijn en waar het fout gaat. Dit is een soort intervisie. Als het echt nodig is, zijn er de vliegende brigades. Deze bestaan uit experts die langskomen op een school en bekijken waarom het een school niet lukt om het onderwijskundig proces op orde te krijgen. Zij bekijken waar het fout zit. Dan wordt ook dieper gekeken, ook naar de aanpak. Dat mag dan ook, want dan is het «wat» gewoon niet op orde.

De heer Elias (VVD): De brief van de minister was erg laat bij ons, een stuk later dan de minister een toelichting kon geven bij RTL. Ik weet niet wat de precieze prioriteiten van de minister zijn geweest in dit geval. Ik zal er verder niet over vallen. Ik zei «vliegende brigades», een begrip dat kennelijk al ingeburgerd is en voor iets anders staat dan ik bedoel. Ik moet dus op zoek naar een ander woord. Ik snap wat wordt bedoeld met de vliegende brigades. Zij bieden ondersteuning, hulp, intervisie en experts. Dat is prima. Dat moet de inspectie zeker doen. Mijn vraag ging hier echter niet over. Mijn vraag is of je door onverwachte ogen preciezer wilt weten wat zich op een school voordoet. Ik heb de minister hierover in algemene termen iets horen zeggen. De minister heeft gezegd dat er al mogelijkheden zijn om een school onverwacht binnen te stappen. Een of twee inspecteurs van de inspectie doen dit. Zij lichten dan ordners, mappen enzovoort. Stappen zij ook onverwacht de klas binnen en gaan zij achterin zitten? Melden zij daar iets over? Dat interesseert mij. Dat zou ik wel willen weten.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik moet vaststellen dat de heer Elias net iets te laat lid is geworden van deze Kamercommissie om de terminologie volledig te beheersen. Je kunt ook spreken van EHBO-teams. Je kunt ze van alles noemen. Het begrip «vliegende brigades» is al zover ingeburgerd dat we het niet kunnen terugdraaien. De beschrijving die de heer Elias geeft komt echter overeen met wat de inspectie al doet. Wij maken hier geen aparte commissies van, omdat Nederland al een begeleidingsindustrie heeft waar wel een miljard in omgaat. Zeg ik dat goed? In ieder geval gaan er vele miljoenen in om. Deze industrie bestaat uit de KPC, de CPS, de APS en noem maar op. Het is goed dat deze er zijn. Scholen kunnen deze instanties inhuren en zich laten begeleiden als er een probleem is en als zij bijvoorbeeld een nieuwe werkwijze willen introduceren. Het is goed dat dit gebeurt, maar de inspecteur komt een school binnen op grond van de bevoegdheid die de inspectie van het onderwijs in Nederland heeft. Hij komt namelijk toezien. Als hij binnenkomt, kijkt hij bijvoorbeeld naar de onderwijstijd. Dit gebeurt altijd tijdens de onverwachte bezoeken. Hij kijkt ook naar zijn dossier. Natuurlijk benut hij dan ook de mogelijkheid om even een klas in te lopen om te kijken hoe het daar gaat. Straks, als we met de leraren aan de slag willen, moet dat zeker ook gebeuren. De heer Dijsselbloem vindt dat de inspectie de leraar dan niet op te veel punten mag bekritiseren, maar die discussie krijgen we nog. Dit is in ieder geval een taak voor de inspectie. Ik wil voorkomen dat we straks naast een inspectie, ook nog een vliegende brigade krijgen en allerlei andere organisaties – CPS, APS en KPC-Groep – die zich hiermee bezighouden.

De heer Elias (VVD): Ik vind het wel goed dat dit gebeurt, maar het wordt kennelijk versleuteld in de integrale informatie. Kennelijk gebeurt het niet heel vaak. Op de scholen die ik bezocht heb, zeggen de leraren: ik moet er niet aan denken dat iemand onverwacht bij mij de klas binnenstapt; dat wil ik niet, want het is mijn domein. Een groot aantal leraren heeft dat nog nooit ervaren. In ieder geval hebben zij er geen weet van dat de inspectie dit doet. Dat valt mij op. Misschien heb ik te weinig gesprekken gevoerd, maar ik ben toch op heel wat scholen geweest. In ieder geval leeft het idee dat de inspectie niet onverwacht de klas binnen komt stappen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Er zijn 7 500 basisscholen in Nederland. Dat is best veel. Wat de heer Elias benoemt, is core business voor de inspectie. Toezien op alle aspecten die voor het onderwijs relevant zijn, is gewoon de basistaak van de inspectie. Zo nodig zal zij ook onverwacht langskomen. Ik zie deze opmerkingen van de leraren als een aansporing voor de inspectie om dit wat vaker te doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vind wel dat we scherp moeten zijn in wat we van de inspectie vragen. Werkt het systeem nu risicogestuurd en hebben we een stelsel dat structureel goed is of moeten we daarnaast ook zeggen: loopt u vooral eens een keer binnen en kijkt u eens om u heen? Het doet mij heel erg denken aan de geschiedenis van de inspectie. De commissie-Dijsselbloem heeft gesprekken gevoerd met een aantal voorgangers van deze minister. Zij hebben beschreven hoe de inspectie zich heeft ontwikkeld. Vroeger nodigde de inspectie directeuren uit bij motel Eindhoven. Dan kregen ze een kopje koffie, sigaar erbij, en werd gevraagd: hoe gaat het bij u op school? Ik zie de minister nu verveeld kijken, maar dit is wel fascinerend materiaal. De tweede fase was dat de inspecteurs ook de scholen ingingen, maar dan kwamen ze niet verder dan de directeurskamer. De derde fase was dat de inspecteurs achter in de klas gingen zitten. Maar toen kwam het, want als je daar zit, moet je ook een oordeel kunnen vormen over wat daar gebeurt en waar het fout gaat. Vervolgens ontwikkelde de inspectie een opvatting over wat goede pedagogiek of didactiek is. Ja, dat is allemaal fijn beschreven in een heel goed rapport.

De voorzitter: U moet nu wel een vraag stellen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vind het prima dat de inspecteurs af en toe de school binnenlopen en achter in de klas gaan zitten, maar zij moeten dat wel doen binnen een afgesproken kader. Het is niet goed als inspecteurs een persoonlijke opvatting ontwikkelen over het functioneren van de leraar. Voordat je het weet zit je namelijk op de stoel van de professional, van de schooldirecteur of van het bevoegd gezag. Laten we scherp blijven op wat het kader is en op welke wettelijke basis het oordeel berust. De inspectie moet niet meer at random in de klas gaan kijken.

De voorzitter: Ik verzoek de minister kort te reageren op deze oproep. Ik vraag alle leden, ook al hebben we veel tijd, om het kort te houden en zeker niet de hele inhoudsopgave van rapporten weer te geven.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Het onderwerp is gewoon te leuk. Ik laat me ook meeslepen. De basis is het risicogericht toezicht. De basis is het kader waarbinnen de inspectie toeziet. Ik vind het echter wel goed om feeling te houden met wat er gebeurt in de scholen. Dat kan door af en toe die onverwachte binnenkomst bij een school. Dat doet de inspecteur die de school kent. De inspectie is daarop ingesteld en zij moet dat evenwicht zelf in stand houden, binnen de wettelijk gestelde kaders. Het is wel goed dat de heer Dijsselbloem mij op dat wettelijk kader wijst. Hij heeft daar een punt.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Elias wil interrumperen. Ik stel voor dat ieder in deze termijn twee keer mag interrumperen. Dan is dit de tweede interruptie voor de heer Elias. De minister kan vervolgens haar betoog afronden. Daarna is er nog gelegenheid voor een tweede termijn.

De heer Elias (VVD): U bepaalt de orde. Ik denk alleen dat het sneller gaat als we de gelegenheid krijgen voor korte interrupties in plaats van een lange tweede termijn. Met betrekking tot het onverwacht binnenvallen zei de minister dat de inspectie zelf het evenwicht moet bewaren. Hoe verhoudt dit zich tot haar mededeling, naar aanleiding van mijn opmerking over signalen van scholen, dat die onverwachte bezoeken vaker zouden moeten plaatsvinden?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het is uiteindelijk aan de inspectie om dat evenwicht te bewaren. Ik kan dat niet doen, want voor je het weet neemt dit een enorme vlucht. Er is een basis, namelijk het risicogericht toezicht. De inspectie heeft de ruimte om, indien zij dat nodig vindt, onverwacht binnen te komen. Zij doet dat ook, bijvoorbeeld als het gaat om onderwijstijd. Ik wil de inspectie niet opleggen om dat vaker of minder vaak te doen. De inspectie is erop ingericht om dat te doen op basis van een wettelijk kader. Hier geldt: zoals de inspectie de scholen de ruimte moet bieden om goed te kunnen functioneren, zo moet ik als minister de inspectie die ruimte bieden. Door wat de heer Dijsselbloem zei, werd ik hierop gewezen. Daar laat ik het voor dit punt even bij.

Ik kom bij de vraag over Boxtel. Het lijkt mij goed als de inspecteur-generaal daarop ingaat. Zij zal straks in algemene zin een aantal opmerkingen maken ter afronding van de eerste termijn.

Dan het punt van de examens Nederlands. Het College voor Examens hoort daarop toe te zien. Het is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van de examens. Als men daarbij structureel de mist ingaat, is er sprake van een andere situatie, maar dat gevoel heb ik niet.

Tot slot de kwetsbare leerlingen. Ik ben het ermee eens dat dit zowel leerlingen zijn uit het speciaal onderwijs als hoogbegaafde vwo-leerlingen die onvoldoende uit de verf komen. Het gaat erom dat kinderen tot hun recht komen. Ook die kinderen verdienen goed onderwijs. De inspectie moet erop toezien dat dit voldoende gebeurt.

Dit is het wat mij betreft in eerste termijn. De inspecteur-generaal zal nog een aantal aanvullende opmerkingen maken.

De voorzitter: Dat lijkt mij goed. Ik geef het woord aan mevrouw Roeters, inspecteur-generaal van het Onderwijs.

Mevrouw Roeters: Voorzitter. Ik dank de leden voor de gestelde vragen. In het bijzonder dank ik de leden voor de belangstelling voor het werk van de inspectie, ook al spreken we over een plan dat al in uitvoering is. Ik wil op twee punten ingaan. Ten eerste het risicogericht onderzoek. Ten tweede ga ik in op de casus Boxtel.

De taak van de inspectie is toezicht houden op scholen, dus niet op leraren of op schoolleidingen. Ik vind de geschiedenis van de inspectie fascinerend. De inspectie is dit jaar 210 jaar oud. Zij heeft zich al die jaren ontwikkeld en wij zijn nu op het punt gekomen dat de inspectie systematisch toezicht houdt op scholen. Wij bepalen de kwaliteit van de scholen aan de hand van drie categorieën: basis, zwak en zeer zwak. Onder de basiscategorie vallen een heleboel scholen. Daarin onderscheiden we nu nog niet meerdere categorieën. Het regeerakkoord geeft aan dat er ook ruimte moet komen voor excellentie.

Besturen zijn verantwoordelijk voor hun school, ook voor de kwaliteit van hun school. Het dikke boek van 90 pagina’s dat eerder is aangehaald, is zo dik doordat we te maken hebben met verschillende toetsvormen. In het regeerakkoord wordt ook gesproken over de invoering van een verplichte eindtoets. Dat zal het boek aanmerkelijk dunner maken. We moeten al die eindtoetsen van verschillende leveranciers herijken op eenzelfde manier. Daarom zijn er zulke ingewikkelde berekeningen opgenomen. Dat wordt vanzelf eenvoudiger bij het invoeren van een ijktoets.

De minister gaf al aan dat onze risicoanalyse in zekere zin mooi van eenvoud is. Daarbij wordt uitgegaan van drie boxen. De eerste betreft de opbrengsten. Bij ons gaat het om de resultaten die de leerlingen boeken. Het gaat dus niet om mooi onderwijs. Je kunt wel heel mooi onderwijs geven, maar als de resultaten van de leerlingen niet voldoende zijn, kun je je afvragen wat de leerling eraan heeft. De eerste box in het basisonderwijs betreft dus de resultaten van de eindtoets. De tweede box betreft de jaarverslagen, de jaarstukken, alle documenten die wij van een school hebben, bijvoorbeeld ook de stukken die scholen schrijven om anderen te informeren over hun wel en wee. Die gebruiken wij ten volle, omdat wij daaraan naast de financiële situatie kunnen zien hoe het bijvoorbeeld met het ziekteverzuim gesteld is en welke risico’s er zijn. De derde box, die door de heer Elias werd genoemd, betreft de signalen. In deze box zitten klachten. De school is zelf verantwoordelijk voor klachten, maar wij willen wel graag op de hoogte gehouden worden van de aard van de klachten. Wij krijgen bijvoorbeeld klachten via het LAKS. Wij willen zo goed mogelijk geïnformeerd zijn over hoe het in het onderwijsveld gaat. Die signalen worden opgenomen in het schooldossier. Als er een urgent signaal is, gaan we erop af. Wij krijgen duizenden vragen binnen van ouders. Die koppelen we ook aan de school, zodat we daar ook gebruik van kunnen maken. Daarnaast hebben we een abonnement bij het ANP op alle berichten over scholen in de landelijke en regionale pers. Op grond daarvan maken wij een risicoanalyse om de risico’s zo goed mogelijk te detecteren.

We moeten altijd een afweging maken tussen hanteerbaarheid en perfectie. Velen vinden dat wij te grofmazig zijn, maar het instrument moet hanteerbaar blijven en het moet ook te begrijpen zijn. Natuurlijk is het mogelijk om steeds fijnmaziger te werken. De scholen worden daar zo weinig mogelijk mee lastig gevallen. Wij hebben bijvoorbeeld de afspraak met Cito dat wij de resultaten rechtstreeks krijgen, zodat wij scholen daar niet om hoeven te vragen.

Als er risico’s gesignaleerd zijn, doen wij verder onderzoek. Dat kan deskresearch zijn. Het kan zijn dat wij dat telefonisch doen, maar het kan ook zijn dat wij bij een school op bezoek gaan. Bij een bezoek werken wij met een toezichtskader. Daarin staan de indicatoren waar wij op letten. Wij hebben gemerkt dat het bij risico’s vaak draait om het functioneren van het team dan wel de schoolleiding en het bestuur. In ons jaarwerkplan staan hiervoor programmalijnen.

Ik ga kort in op het toezicht op het leraarschap, dat vandaag niet ter discussie staat. Dat komt nog terug bij de behandeling van de WOT. De leraar vervult een cruciale rol in de klas. In onze opvatting moet de schoolleiding professionele ruimte voor de leraar creëren. Dan denken we aan elementen als budget voor scholen, tijd voor scholing, tijd voor intervisie, tijd voor teamwork, tijd voor gesprekken. Dat zien wij als professionele ruimte. Die moet gefaciliteerd maar ook gebruikt worden. Nogmaals, wij zien niet toe op de leraar. Dat doet de werkgever. Wij zien toe op het leraarschap. Dat is voor ons het afgelopen halfjaar een zoektocht geweest. Wat is dat precies, hoe definiëren we dat? Daar hebben we uitvoerig en intensief over gesproken, vooral met de leraren zelf maar ook met de schoolleidingen en andere organisaties.

Er is een vraag blijven liggen naar aanleiding van De Spelelier te Boxtel. Ik wil niet al te veel op de details ingaan.

De heer Elias (VVD): Het gaat mij erom daaruit algemene lessen te trekken.

Mevrouw Roeters: Ja. Wij hebben vaker te maken met een conflict tussen een school en een bepaalde groep ouders. In dit geval was dat ook zo. In een dergelijke situatie vragen wij het bestuur om informatie. Het bestuur heeft die informatie verstrekt. In ons oordeel heeft het bestuur adequaat gehandeld. Wij hebben die school ook bezocht en wij hebben geconstateerd dat de klachten van de ouders voor ons geen aanleiding vormden om een ander arrangement te geven. Aan zulk soort situaties besteden wij in het algemeen altijd aandacht.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik heb een feitelijke vraag.

De voorzitter: Ik stel voor dat u die feitelijke vraag stelt en dat wij dit deel van het overleg dan afronden. Daarna zal ik inventariseren of er nog behoefte is aan een korte tweede termijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter Ik heb een voorstel van orde. Misschien kunt u iets meer ruimte geven voor het stellen van vragen. Dan zouden we geen tweede termijn hoeven te hebben. Dan vervolgen we deze discussie bij de behandeling van de WOT.

De voorzitter: Ik zie iedereen instemmend knikken.

De heer Elias (VVD): Ik heb een korte feitelijke vraag aan de inspecteur-generaal naar aanleiding van haar antwoord op mijn vraag. Ik begrijp dat wij nu niet over de casuïstiek moeten praten. Allemaal tot je dienst, maar mij dunkt dat je in het kader van hoor en wederhoor ten minste met die ouders zou moeten praten. Waarom is alleen met het bestuur en met de schoolleiding gesproken en niet met de ouders die de klachten hadden? Of is dat niet de taak van de inspectie?

Mevrouw Roeters: Ik weet niet of wij in dit onderhavige geval met ouders gesproken hebben. Wij hebben daar de mogelijkheid toe en wij doen het ook in voorkomende gevallen.

De heer Elias (VVD): Naar mijn informatie is dat hier niet gebeurd, terwijl er 35 kinderen weggingen.

De voorzitter: Mijnheer Elias, ik vind het wel van belang dat u zich aan de vergaderorde houdt en dat u via de voorzitter spreekt.

De heer Elias (VVD): Mevrouw de voorzitter. Mag ik de inspecteur-generaal vragen waarom, zoals uit mijn informatie blijkt, niet met de ouders is gesproken, terwijl er 35 kinderen in korte tijd bij die school weggegaan zijn? In welke gevallen wordt met ouders gesproken en waarom gebeurt dat? Ik hoef het niet te weten in dit specifieke geval, maar het lijkt mij zo voor de hand te liggen. Op de vraag of dit de lijn van de inspectie is, heb ik al antwoord gekregen.

De voorzitter: De minister wil graag in algemene zin antwoorden.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het is niet de lijn van de inspectie. De inspectie heeft een relatie met het schoolbestuur en de inspectie heeft een relatie met de ouders. Het gebeurt incidenteel wel. Het lijkt mij goed om in dit geval na te gaan hoe de inspectie dit ervaren heeft, maar het is echt aan de inspectie om dat te beoordelen.

De voorzitter: Ik stel voor dat elk lid nog een laatste vraag kan stellen. Ik verzoek de leden om korte vragen te stellen en de minister en de inspecteur-generaal om kort te antwoorden, zodat wij deze vergadering wat eerder kunnen beëindigen dan gepland, zoals wij ons hadden voorgenomen.

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Vorige week is in de Kamer Vensters voor Verantwoording toegelicht. Wanneer een dergelijk systeem, dat nu door de scholen zelf naar voren wordt gebracht, gemeengoed wordt in het onderwijs, zal dit invloed hebben op het toezichtskader en op het toezicht. Graag een reactie van de minister.

De minister zegt dat er steeds meer zeer zwakke scholen bij komen. We hebben 53 zeer zwakke po-scholen en 22 zeer zwakke afdelingen in het voortgezet onderwijs. Zijn dit allemaal nieuwe scholen? Hoeveel daarvan worden er gesloten volgens het nieuwe beleid?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Wat een spannende vraag van de heer Biskop.

Ik dank de inspecteur-generaal voor haar toelichting. Ik had een vraag gesteld over de complexiteit van alle meetinstrumenten. Zij heeft duidelijk gemaakt dat scholen ook andere toetsen hanteren en dat de inspectie die vergelijkbaar moet maken. We wachten de voorstellen van het kabinet af om dat systeem te vereenvoudigen en te komen tot een goede landelijk uniforme toets. Dat zal nog heel ingewikkeld worden, maar wij wachten de voorstellen af.

Ik heb twee vragen. De eerste betreft klachten. Ik weet dat scholen de klachten zelf moeten afhandelen. Dat is overigens in andere publieke en semi-publieke sectoren ook altijd het geval geweest. Ik stel echter vast dat deze coalitie dat anders wil aanpakken in de wereld van de verpleeghuizen. Het kabinet wil dat de inspectie daar voortaan met klachten aan de slag gaat. Ik wil nu geen discussie voeren over de verpleeghuizen, maar ik vraag wel naar enige consistentie in hoe de verschillende inspecties omgaan met klachten.

Mijn tweede vraag betreft de professionele ruimte. De inspecteur-generaal heeft beschreven hoe zij dat ziet en waar zij op zal letten. Prima. Het lijkt mij een adequate beschrijving van waar het om gaat. Maar de kernvraag is steeds weer: op basis van welk wettelijk kader gebeurt dit? Hebben we ergens geregeld dat er tijd moet zijn voor de verschillende factoren die de inspecteur-generaal noemde? Als er geen wettelijk kader is, moeten wij dit overlaten aan de verantwoordelijkheid van scholen.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik heb behoefte aan meer feitelijke informatie over de aantallen onverwachte bezoeken die hebben plaatsgevonden. Ook krijg ik graag een terugkoppeling over de kwestie Boxtel. Welke lessen kunnen we daaruit trekken? Het kan ook zijn dat er iets is fout gegaan. Ik wil daar graag iets meer over weten.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik begin bij het laatste. Ik stel voor dat wij de heer Elias informeren over Boxtel. Ik zal laten nagaan of we het cijfer van het aantal bezoeken boven water kunnen krijgen. Ik wil er wel op wijzen dat het eind zoek is als de inspectie dit soort gegevens aan de Kamer moet verstrekken. Ik zal nagaan of we daar iets over kunnen melden en zo niet, dan krijgt de heer Elias die cijfers niet.

De heer Elias (VVD): Dat antwoord vind ik onacceptabel. Ik wil dat weten om te kunnen beoordelen of het in voldoende mate gebeurt, om daar eventueel later een politiek vervolg aan te geven. De minister kan niet tegen mij zeggen dat zij mij die informatie niet verstrekt.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik steun de minister wel, omdat het karakter van dit soort bezoeken is dat ze onverwacht zijn. De minister heeft principieel volstrekt gelijk dat het ter beoordeling van de inspectie is wanneer dat nodig is. Een cijfer of een kans voor een school zegt helemaal niets. Daarmee weet je niet of het gebeurt op de momenten dat het nodig is. Dat is de kernvraag.

De voorzitter: Ik geef de minister het woord om misschien iets specifieker in te gaan op de vraag van de heer Elias.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik waardeer de betrokkenheid van de heer Elias. Ik ben hier eerlijk in. Ik word erop aangesproken of zeer zwakke of zwakke scholen het beter gaan doen. Ik stel vast dat daarin een positieve lijn te constateren is. Die willen we versterken. De inspectie houdt het toezicht en dat moet zij doen op een manier die door haar bepaald wordt. Zij moet zich houden aan het wettelijk kader. Ik ben hier zo scherp op, omdat de indruk dreigt te ontstaan dat de inspectie niet levert. Het lijkt een beetje op het bonnen tellen bij de politie en dat hebben we net afgeschaft. Het gaat erom dat de inspectie doet wat nodig is. Ik moet als minister het idee hebben dat de inspectie haar doelen op een adequate manier bereikt. Hoe de inspectie dat doet, hoe vaak men belt of hoe vaak men aankomt bij een school, maakt in feite niet uit. Ik vind het te ver gaan om daarop toe te zien. Ik ben daar maar gewoon eerlijk in. Dat moeten we niet doen. Het zegt ook niets over de waarde van goed toezicht. Het suggereert alsof het die waarde wel heeft en dat is niet het geval. Toezicht is een heel scala van activiteiten.

De heer Elias (VVD): Ik vraag gewoon om feitelijke informatie. De minister geeft daar een zekere kwalificatie aan. Ik wil gewoon weten hoe vaak dat gebeurt. Ik heb het recht om die informatie te vragen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De Kamer heeft ook gezegd dat de inspectie met minder mensen eigenlijk nog meer werk moet doen. Daar moeten we dan ook rekening mee houden bij het opvragen van informatie. Het moet allemaal weer uitgezocht worden, dossiers moeten gelicht worden, zaken moeten bij elkaar opgeteld worden. Het gaat mij gewoon te ver. De inspectie heeft ruimte om toe te zien en als de inspectie dat niet goed doet, in die zin dat het steeds slechter gaat met scholen, ben ik de eerste die aan de bel trekt bij de inspectie om te zeggen: gij zult het anders doen. De inspectie is professioneel genoeg om dit zelf te bepalen. Ik heb tegen de heer Elias gezegd dat ik dit graag overlaat aan de inspectie zelf.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Dijsselbloem over de klachten. Misschien is er in de zorg aanleiding voor om de inspectie bij klachten in te schakelen. Ik hecht eraan dat het bestuur verantwoordelijk is voor de afwikkeling van klachten. Ik zou niet in het kader van eenduidig beleid dat spoor willen volgen. Mij bevalt dit goed. Zijn er veel klachten, dan krijgt de inspectie die ook in beeld en kan men vervolgens risicogericht het toezicht versterken. De professionele ruimte valt onder het wettelijk kader van de Wet BIO, maar het lijkt mij goed als ik daar bij de technische briefing of bij de behandeling van de WOT nader op inga.

De heer Biskop vraagt of Vensters voor Verantwoording het toezichtskader zal veranderen. Ik mag vooral hopen dat het de kwaliteit verhoogt en de horizontale verantwoording verbetert. Laten we eerlijk zijn: het begint bij de school, bij de ouders, bij de leraren, bij de directie. Daar moet de verantwoording eerst afgedragen worden. Het toezicht van de inspectie is daaraan complementair. Ik hoop dat Vensters voor Verantwoording ertoe leidt dat de belangrijkste betrokkenen verantwoording afdragen.

Tot slot kom ik bij de vraag over de 53 en 22 scholen en afdelingen. Die vergelijking wil ik nu niet maken. Die is niet relevant, want we gaan anders toezien. We gaan eerder beginnen. Ik hoop dat we uiteindelijk op nul uitkomen door de zeer zwakke scholen een jaar te begeleiden. Ik heb daar heel veel hoop op. In de lijn die we de afgelopen jaren ingezet hebben, is dit een mooie afronding. Er is toezicht, er wordt op een bepaald moment geholpen, maar op een bepaald moment moet de school de zaken op orde hebben.

Voorzitter. Hier laat ik het bij.

De voorzitter: Ter afsluiting zal ik de toezeggingen opsommen. De minister zal de Kamer informeren wanneer het jaarwerkplan aan de Kamer wordt gestuurd. Zij stuurt de conceptversie in juni aan de Kamer. Er wordt geïnventariseerd in hoeverre er behoefte is aan een technische briefing inzake het meetinstrumentarium en de opbrengstcijfers, voorafgaand aan de behandeling van de WOT. Voorts informeert de minister de heer Elias nader over de kwestie Boxtel.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik maak graag gebruik van de mogelijkheid van een technische briefing. Mag ik mijn wens neerleggen dat die zo praktisch mogelijk wordt? Ik verzoek de minister om met een theoretische casus te komen van een school in het primair onderwijs waar de inspectie toezicht op uitoefent. Het helpt mij als ik weet hoe de inspectie opereert, welke factoren zij meeweegt, et cetera.

Mevrouw Roeters: Graag zelfs.

De voorzitter: Die toezegging hebt u binnen.

De heer Elias (VVD): Ik sluit niet uit dat ik het verslag van dit algemeen overleg op de plenaire agenda geplaatst wil hebben.

De voorzitter: Waarvan akte. Dan sluit ik hierbij vergadering.