Gepubliceerd: 8 september 2010
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Tjeenk Willink
Onderwerpen: ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32477-4.html
ID: 32477-4

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 30 juni 2010 en het nader rapport d.d. 3 september 2010, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 3 juni 2010, no. 10.001548, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met wijziging van de markt- en overheidbepalingen, met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt tot versoepeling van de artikelen 5 tot en met 7 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en de overeenkomstige bepalingen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De belangrijkste wijzigingen van de huidige artikelen 5 tot en met 7 Wet Bpf 2000 zijn de volgende:

  • het verbod op het gebruik van de naam en beeldmerken van het bedrijfstakpensioenfonds in het economisch verkeer wordt ingevolge het gewijzigde artikel 5, eerste lid, Wet Bpf 2000 beperkt tot communicatie met consumenten (en werkgevers) over financiële producten;

  • de naam en het beeldmerk van het bedrijfstakpensioenfonds mogen, ingevolge het nieuwe artikel 5, derde lid, onder a. Wet Bpf 2000, in de richting van consumenten en werkgevers wel worden gebruikt wanneer uitsluitend informatie wordt gegeven over de wijze waarop financiële producten zich verhouden tot een pensioenregeling van het fonds;

  • een pensioenuitvoeringsorganisatie mag ingevolge het nieuwe artikel 6, derde lid, Wet Bpf 2000 bij de uitvoering van een pensioenregeling uitsluitend de naam of het merk van het pensioenfonds gebruiken.

Voor de voorgestelde versoepelingen worden in de memorie van toelichting de volgende drie redenen aangevoerd:

  • 1°. informatievoorziening over pensioenen is van steeds groter belang. De huidige bepalingen werpen (te) grote belemmeringen op voor een adequate informatievoorziening 2 over producten die rondom het tweede pijlerpensioen kunnen worden georganiseerd;

  • 2°. pensioenuitvoeringsbedrijven hebben de behoefte zich te profileren op de markt. Indien zij niet kunnen vermelden voor welke fondsen zij actief zijn, wordt dit bemoeilijkt;

  • 3°. de huidige markt- en overheidbepalingen hebben ook betrekking op situaties waarin de markt- en overheidproblematiek in het geheel niet speelt.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 3 juni 2010, nr. 10.001548, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 30 juni 2010, nr. W12.10.0204/III, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State heeft enkele opmerkingen, alsmede redactionele kanttekeningen gemaakt.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merkt het kabinet het volgende op.

Voorgesteld artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000

De Raad merkt op dat het doel van het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 – verbetering van de informatievoorziening aan een individuele deelnemer – niet zonder meer wordt gediend. Voorts is de Raad van oordeel dat de verruiming van het verbod in het zojuist vermelde artikel het risico inhoudt dat met deze uitzondering het verbod van het eerste lid wordt uitgehold en niet valt uit te sluiten dat dit kan leiden tot oneerlijke concurrentie.

Hoewel – zoals de Raad terecht opmerkt – het gewijzigde artikel 5 niet volstaat om «op maat» een aanvullende pensioenvoorziening te kunnen aanbieden, draagt het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 bij aan vergroting van het pensioenbewustzijn van deelnemers. Het is een stap in de richting van het tot stand komen van aanvullende pensioenvoorzieningen als deelnemers dat wensen. De reden daarvoor ligt daarin dat vermelding van de fondsnaam in uitingen van aanbieders van financiële producten, leidt tot meer herkenning bij deelnemers dan zonder die vermelding. Herkenning van de fondsnaam zal vermoedelijk leiden tot het aandachtiger lezen van uitingen van aanbieders van financiële producten. Het verstrekken van een machtiging door deelnemers is een volgende (tussen)stap op weg naar het uiteindelijk aanbieden (en desgewenst afnemen) van een op de fondsregeling aanvullende pensioenvoorziening.

Daarnaast wordt met dit voorstel bereikt dat de informatieverstrekking aan de deelnemers van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op het punt van het mogen verwijzen naar de fondsnaam bij het onder de aandacht brengen van aanvullende financiële producten, niet meer achterloopt op de informatieverstrekking aan deelnemers van andere pensioenuitvoerders. Het is wenselijk dit verschil weg te nemen.

Overigens is het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 niet het enige of het meest ultieme instrument om de informatieverstrekking aan deelnemers te verbeteren. Ook andere instrumenten dragen daaraan bij, zoals het uniform pensioenoverzicht en het Pensioenregister.

1. Het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 regelt dat de naam en het beeldmerk van het bedrijfstakpensioenfonds bij het geven van informatie aan consumenten en werkgevers mogen worden gebruikt, wanneer die informatie uitsluitend betrekking heeft op de wijze waarop de aangeboden financiële producten zich verhouden tot de pensioenregeling van het fonds.

Volgens de toelichting vormt het een belangrijke belemmering dat bij het onder de aandacht brengen van een financieel product niet mag worden vermeld hoe het product zich verhoudt tot de pensioenregeling, waardoor de deelnemer minder goed kan worden geïnformeerd.3 Het kunnen vermelden van de namen van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kan volgens de toelichting de toegevoegde waarde van die informatie vergroten en op die manier bijdragen aan vergroting van het pensioenbewustzijn. Het voorstel wordt daarbij in zoverre gepresenteerd als informatieverstrekking ten behoeve van de deelnemer, in aanvulling op het pensioenoverzicht en het pensioenregister.4 De deelnemer kan aan de hand daarvan zijn individuele situatie met betrekking tot zijn oudedagsvoorzieningen beoordelen.

In de toelichting wordt vermeld dat de gedachte hierachter is, dat deelnemers bekend zijn met de naam van hun eigen pensioenfonds en dat informatie over mogelijke aanvullingen op het tweede pijlerpensioen bij hen tot herkenning zal leiden en hen meer zal aanzetten tot nadenken over dergelijke aanvullingen, als de naam van het fonds in die informatie staat.5 Hieruit blijkt naar het oordeel van de Raad dat het niet zozeer gaat om het geven van voorlichting aan betrokkene over de situatie aangaande zijn oudedagsvoorzieningen of de relatie van financiële producten tot een pensioenregeling, maar om het aanprijzen van financiële producten door middel van commerciële informatie (reclame) over een financieel product. Daarbij merkt de Raad op dat een aanbieder van financiële producten niet kan voorzien in adequate voorlichting aan de betrokkene, omdat hij alleen over algemeen beschikbare informatie, zoals het pensioenreglement van een pensioenfonds, kan beschikken. Hij heeft niet de beschikking over gegevens aangaande de individuele situatie van de betrokkene. In zoverre is adequate aanvullende informatievoorziening als hiervoor bedoeld, toegesneden op de betrokkene, niet mogelijk. Op grond van het voorgestelde artikel 6, vierde lid, Wet Bpf 2000, kan een deelnemer het pensioenfonds machtigen zijn gegevens aan een aan te wijzen derde te verstrekken. Eerst als die toestemming is verleend, kan een aanbieder van financiële producten vervolgens desgewenst een advies op maat vaststellen.

Blijkens het vorenstaande wordt met het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 het daarmee volgens de toelichting beoogde doel, verbetering van de informatievoorziening aan een individuele betrokkene, niet zonder meer gediend. Voorts is de Raad van oordeel dat de verruiming van het verbod in artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 het risico inhoudt dat met deze uitzondering het verbod van het eerste lid wordt uitgehold en niet valt uit te sluiten dat dit kan leiden tot oneerlijke concurrentie tussen aanbieders van financiële producten die dienen als aanvulling op de verplichte pensioenregeling.

De Raad adviseert het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a. Wet Bpf 2000, nader te bezien.

Het oordeel van de Raad dat het voorgestelde artikel 5, derde lid, onder a, Wet Bpf 2000 het verbod van het eerste lid uitholt en mogelijk leidt tot oneerlijke concurrentie, wordt niet gedeeld. Ten eerste staat de mogelijkheid van naamsgebruik open voor alle aanbieders van financiële producten (gelijk speelveld). Daarbij gelden voor allen dezelfde voorwaarden. Zo mag een aanbieder van financiële producten alleen algemeen toegankelijke informatie over de fondsregeling gebruiken bij het onder de aandacht brengen van de eigen producten. Van hun kant moeten verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen gelijke voorwaarden hanteren voor alle aanbieders van reclame-uitingen in informatiedragers van het bedrijfstakpensioenfonds.

Daarnaast draagt het voorstel op een aantal punten bij aan een aanscherping van het gelijke speelveld. Zo zij verwezen naar het voorgestelde artikel 6, derde lid, Wet Bpf 2000, op grond waarvan bij de uitvoering van de fondsregeling alleen de naam van het fonds mag worden gebruikt. Ten slotte wordt in de markt- en overheidbepalingen de categorie werkgevers toegevoegd. In de markt- en overheidbepalingen wordt onder consument eveneens de werkgever begrepen omdat ook zij producten afnemen als verzekeringnemer en kunnen fungeren als doorgeefluik aan hun werknemers, met werknemers als verzekeringnemers.

Het bovenstaande beperkt in de ogen van de regering het risico op directe en indirecte associatie tussen een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds en een daaraan gelieerde verzekeraar.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De redactionele opmerkingen van de Raad van State zijn verwerkt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.10.0204/111 met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

  • Artikel III (overgangsrecht) en artikel IV (inwerkingtreding) beter op elkaar afstemmen.

  • De opbouw van de toelichting in overeenstemming brengen met aanwijzing 211 en verder van de Aanwijzingen voor de regelgeving.