Gepubliceerd: 23 augustus 2010
Indiener(s): Eimert van Middelkoop (minister defensie, minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (GPV)
Onderwerpen: huisvesting organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32460-3.html
ID: 32460-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt , omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

I. ALGEMEEN DEEL

Hoofdstuk 1 De Intrekkingswet Wet stedelijke vernieuwing

1.1 Aanleiding voor het intrekken van de Wet stedelijke vernieuwing

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv) in te trekken. De intrekking van de Wsv is in het coalitieakkoord van het kabinet-Balkenende IV (Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4) afgesproken en dit is bij het afsluiten van de bestuursakkoorden met gemeenten en provincies in 2007 en 2008 herbevestigd. Door middel van deze intrekking wordt vorm gegeven aan de wens om het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) te decentraliseren (Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 1). Met decentralisatie wordt beoogd om zowel de regels op rijksniveau als de bestuurslasten te verminderen. Gemeenten krijgen een grotere beleids- en financiële vrijheid, zodat op lokaal niveau meer ruimte bestaat om samenhang aan te brengen en maatwerk toe te passen op de lokale omstandigheden.

In het bestuursakkoord met de gemeenten en de kabinetsreactie op het advies van de Interbestuurlijke Taakgroep Gemeenten (Taakgroep-d’Hondt) en het bestuursakkoord met de provincies (Commissie-Lodders) zijn, naast afspraken over bestuurlijke en financiële onderwerpen, concrete voorstellen gedaan voor verdere decentralisatie. Het ISV krijgt in de periode 2010–2014 een ander karakter, waarbij het Rijk zich meer richt op het uitzetten en bewaken van hoofdlijnen. Bij de rijksoverheid staat de samenwerking met andere overheden en het vertrouwen in andere overheden in toenemende mate centraal. In het actieprogramma «Andere Overheid» (Kamerstukken 2003/04, 29 362, nr. 1) is als uitgangspunt geformuleerd dat het Rijk zich zo veel mogelijk dient te beperken tot sturing op de hoofdlijnen en dat de decentrale overheden meer beleids- en uitvoeringsruimte dienen te krijgen. Dit is in lijn met de Code Interbestuurlijke Verhoudingen van januari 2005: «Decentraal wat kan, centraal wat moet» (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VII, nr. 15).

Dit wordt gerealiseerd door de bestuurlijke, en daaruit voortvloeiende financiële, verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te verhelderen en te vereenvoudigen. Indien de rijksoverheid geen politiek-beleidsmatige reden heeft om zelf te sturen op een beleidsterrein, zal de geldstroom overgeheveld worden naar het gemeente- of provinciefonds. Dit wetsvoorstel beoogt de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling te verhelderen.

1.2 Achtergronden stedelijke vernieuwing

Het doel van de Wsv is het stimuleren van stedelijke vernieuwing. De reikwijdte van de Wsv is beperkt tot ingrepen in de fysieke leefomgeving voor de onderdelen wonen, milieu, ruimte, grootschalig groen en fysieke aspecten van economische activiteiten. De Wsv werd noodzakelijk geacht om drie redenen. Ten eerste vereist artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet (hierna: de Fvw) een wettelijke grondslag voor specifieke uitkeringen uit ’s Rijks kas aan gemeenten. Ten tweede konden bundeling en ontschotting van relevante subsidiestromen niet goed gerealiseerd worden door de bestaande regelingen te wijzigen. Ten derde werd het van belang geacht dat de taakverdeling tussen overheden duidelijk werd geregeld. Daarbij is gekozen voor een wettelijke regeling, omdat in het stedelijk vernieuwingsbeleid het zwaartepunt ligt bij het stimuleren van de betrokkenheid van andere partijen. Er is geen rechtstreekse relatie gelegd tussen het ISV en concrete activiteiten van de subsidieontvanger (de gemeente), zoals veelal het geval was bij subsidieregelingen vóór de inwerkingtreding van de Wsv. De beleidsvrijheid maakt het mogelijk kansrijke aspecten en potenties van specifieke gemeenten te versterken.

Het verstrekken van financiële middelen voor stedelijke vernieuwing door het Rijk aan gemeenten en provincies vindt voortaan plaats via een decentralisatie-uitkering of een verzameluitkering op basis van de Fvw. Het wetsvoorstel beoogt derhalve de Wsv in te trekken en de daarop gebaseerde regelingen te doen vervallen. Als het Rijk financiële middelen via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten en provincies beschikbaar stelt, blijft taakuitoefening en de verdeling van de verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten in hoofdlijnen ongewijzigd. De relevante bepalingen in de Wsv worden bij het intrekken van de wet ondergebracht in de Woningwet. Hierbij worden de procesvereisten, zoals het opstellen van een meerjarig ontwikkelingsprogramma, geschrapt.

Het beleid en de uitvoering rond stedelijke vernieuwing is nog volop in ontwikkeling. Als er behoefte is om bij algemene maatregel van bestuur alsnog rijksmiddelen te verstrekken voor stedelijke vernieuwing, kan op grond van artikel 81 van de Woningwet hierin worden voorzien. In dat geval wordt, zoals de Financiële verhoudingswet voorschrijft, beredeneerd en met kwantitatieve gegevens gestaafd wat de financiële gevolgen zijn van eventuele wijzigingen in de taken van gemeenten en provincies. Daarnaast wordt toegelicht hoe het Rijk de financiële gevolgen voor provincies en gemeenten opvangt.

Daarnaast kan het Rijk, afhankelijk van de maatschappelijke ontwikkelingen rond bouwen, wonen en woonomgeving, afspraken maken met steden over de aanpak van stedelijke vernieuwingsopgaven. Deze kunnen verschillende vormen aannemen: van convenanten tot afspraken binnen toekomstige bestuursakkoorden.

Hoofdstuk 2 Gevolgen intrekken Wsv

Het intrekken van de Wsv heeft ingrijpende gevolgen voor de wijze van verstrekking van gelden voor stedelijke vernieuwing, maar veel minder voor de taakuitoefening en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende bestuurslagen. Deze zaken blijven grotendeels ongewijzigd. Onder de Wsv worden gelden verstrekt voor investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing en voor uitzonderlijke en tijdelijke stimulansen op het gebied van de stedelijke vernieuwing.

2.1 Gevolgen voor het Rijk

Het Rijk draagt op basis van de Wsv zorg voor stedelijke vernieuwing en de verdeling van de hiervoor verstrekte middelen. Na intrekking van de Wsv zullen door middel van decentralisatie-uitkeringen op basis van de Fvw de verstrekkingen van ISV plaats gaan vinden conform de huidige verdeelsleutel voor rechtstreekse gemeenten en provincies. Voor het beleidskader zal geen nieuwe algemene maatregel van bestuur worden opgesteld, omdat gedurende het derde investeringstijdvak (hierna: ISV-3) de Wsv wordt ingetrokken en voor deze periode reeds ontwikkelingsprogramma’s en afspraken zijn gemaakt in 2009 die doorlopen tot en met het einde van de periode in 2014. Deze afspraken blijven ook na het intrekken van de Wsv van kracht. Het in 2010 door het Rijk verstrekte voorschot zal na de intrekking niet meer verantwoord hoeven te worden volgens de systematiek van de Wsv. Door middel van een overgangsartikel zal dit voorschot omgezet worden in een definitieve bijdrage. Pas na afloop van het derde tijdvak wordt besloten of nieuw beleid wordt ingezet.

Met het decentraliseren van het ISV door middel van een decentralisatie-uitkering als bedoeld in de Fvw, doet het Rijk in zijn sturing nadrukkelijk een stap terug, terwijl het betrokken blijft bij de stedelijke vernieuwing. De regierol van gemeenten wordt zo ook versterkt. Het Rijk formuleert wel landelijke doelstellingen, maar deze zijn beperkt tot hoofdlijnen beperkt. Onder de Wsv zijn de landelijke doelstellingen nog talrijk en gedetailleerd.

Door de intrekking van de Wsv komen ook de stimuleringsregelingen woningbouw te vervallen. Voor al deze regelingen kunnen al enige tijd geen aanvragen meer worden gedaan. Voor de stimuleringsregelingen wordt ervoor gekozen deze regelingen in stand te laten, zodat «oude» gevallen als «oud» afgedaan kunnen worden.

2.2 Gevolgen voor de provincies

De provincie krijgt nu nog budget toegewezen op basis van het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing voor gemeenten die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. Dit zijn de zogenaamde «niet-rechtstreekse gemeenten». De provincie draagt zorg voor de verdeling van het budget. De wijze van verdeling is vastgesteld in de provinciale verordening. De provincie ontvangt de uitkeringen voortaan via de decentralisatie-uitkering vanuit het provinciefonds. Dit laat onverlet dat provincies in het kader van het provinciale ruimtelijk beleid zorgdragen voor het regionale omgevingsbeleid. In dat kader leveren de provincies een bijdrage aan het oplossen van stedelijke transformatie-, herstructurerings-, verstedelijkings- en krimpvraagstukken en dus ook een bijdrage aan stedelijke vernieuwing.

Voor de verantwoording en vaststelling van het investeringsbudget voor het eerste en tweede investeringstijdvak blijven de Wsv en het Besluit verantwoording stedelijke vernieuwing ISV-2 van kracht door middel van overgangsrecht (artikel IV, tweede lid). Omdat verantwoording en vaststelling voor het overgrote deel reeds hebben plaatsgevonden, zal dit naar verwachting om een klein aantal gevallen gaan.

Bij de intrekking van de Wsv zullen de verleende voorschotten voor 2010 door het Rijk definitief worden vastgesteld. De verleende voorschotten voor niet-rechtstreekse gemeenten moeten ook definitief worden vastgesteld. In de praktijk betekent dit voor provincies dat zij hun verordeningen hierop moeten aanpassen. Voor de provincies geldt daarnaast nog dat de rechtmatigheidsverklaring van de provinciale accountant op de provinciale jaarrekening over 2010 voor de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van belang is om te kunnen beoordelen of de provincies de Wsv op de juiste wijze hebben uitgevoerd.

Indien sprake is van verantwoording van gemeenten naar provincies, past het binnen de ingezette lijn van decentralisatie dat op de provinciale bijdragen in het kader van stedelijke vernieuwing het principe van Single information en Single audit (SiSa) van toepassing is. Provincies hebben in het bestuursakkoord met het Rijk afgesproken om grote aandacht te besteden aan het beperken van de administratieve lasten voor gemeenten, met name de verantwoording van inhoudelijke en financiële gegevens.

2.3 Gevolgen voor de gemeenten

Gemeenten kunnen, als zij zijn aangemerkt als rechtstreekse gemeente, ISV aanvragen bij het Rijk. Als een gemeente niet als rechtstreekse gemeente is aangemerkt, kan ISV worden aangevraagd bij de provincie. Het wetsvoorstel laat de verantwoording en de vaststelling voor gemeenten vervallen voor het derde investeringstijdvak. Gemeenten leggen dus, noch naar aard, noch naar omvang, verantwoording af aan het Rijk of de provincies over de wijze waarop de gemeente het beleid uitvoert. Daarom worden er vooraf geen prestatie-indicatoren meer opgesteld. Daarnaast wordt de hoofdrol van gemeenten op het gebied van stedelijke vernieuwing versterkt met de decentralisatie van stedelijke vernieuwing door de mogelijkheid om het terugvorderen van budget bij verwijtbaar handelen te laten vervallen.

Hoofdstuk 3 Voorbereiding van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel is voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg (IPO), dat heeft ingestemd met de opzet ervan. In antwoord op de vragen die het IPO had over het doorschuiven van het budget en het opleggen van verplichtingen in het kader van het tweede en het derde investeringstijdvak, is aangegeven dat verplichtingen kunnen worden opgelegd na ieder tijdvak. Zij maken dan onderdeel uit van de verlening van het investeringsbudget voor het daarop volgende tijdvak. Voor ISV-3 is hiervoor geen overgangsrecht geschreven.

Dit wetsvoorstel is voorts aan de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) voorgelegd, die zich kan vinden in het voorstel. De vragen van de VNG over het overgangsrecht voor de verschillende ISV-tijdvakken zijn zodanig beantwoord, dat is aangegeven dat de verantwoording voor het eerste en tweede investeringstijdvak, voor zover nog van toepassing, plaatsvindt met behulp van SiSa. Voor het derde investeringstijdvak is SiSa niet meer van toepassing voor de rechtstreekse gemeenten.

Hoofdstuk 4 Bestuurlijke lasten

De intrekking van de Wsv en de uitvoering van de decentralisatie van het ISV leiden tot een verlaging van de bestuurlijke lasten. Deze maatregelen dragen bij aan de kabinetsdoelstelling om de interbestuurlijke lasten met 25% terug te brengen. Voor het verstrekken van een investeringsbudget moeten twee beschikkingen genomen worden – één voor de verlening van dat investeringsbudget en één voor de vaststelling daarvan. Bij de vaststelling van het investeringsbudget wordt vastgesteld in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en hoeveel het exacte bedrag bedraagt.

In de situatie na het intrekken van de Wsv wordt, als de gemeente een bijdrage ontvangt, voor stedelijke vernieuwing van de gemeente nog wel beleid verwacht ten aanzien van stedelijke vernieuwing. Het Rijk stelt daarbij geen procesvereisten meer. Verder vervalt de verantwoording aan het Rijk. Er is dus ook geen sprake meer van een vaststelling achteraf van de bijdrage door het Rijk. De verantwoording vindt alleen nog horizontaal plaats in de verhouding tussen gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders. Het Rijk zal de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing monitoren op basis van landelijke bronnen als het WoON en de Leefbarometer.

Het Rijk stelt daarnaast ook geen vereisten meer aan de wijze waarop gemeenten hun middelen besteden. Dit wordt eveneens een zaak van horizontale verantwoording.

Hoofdstuk 5 Financiën

De financiële middelen voor het derde investeringstijdvak worden door het Rijk aan de rechtstreekse gemeenten met ingang van 2011 via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds verstrekt. Voor de niet-rechtstreekse gemeenten verstrekt het Rijk de financiële middelen aan de provincies via het provinciefonds. Uitgangspunt voor verdeling zijn de voor de derde investeringsperiode door het Rijk aangegane verplichtingen.

Binnen de algemene uitkering van het gemeentefonds is ook financiering beschikbaar binnen de verdelingsmethodiek van het fonds voor stedelijke vernieuwing. Deze moet echter gezien worden als een eigen bijdrage van gemeenten. In verhouding tot de middelen in de nieuwe decentralisatie-uitkeringen is dat bovendien een beperkt bedrag.

Indien na 2014 geen vergelijkbaar budget meer voor de decentralisatie-uitkeringen beschikbaar komt en het Rijk, provincies en gemeenten tot de conclusie komen dat stedelijk vernieuwingsbeleid en uitvoering (in enigerlei vorm) gecontinueerd moeten worden, dan zal door het Rijk conform artikel 2 van de Financiële verhoudingswet met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd moeten worden wat de financiële gevolgen zijn. Tevens zal dan in de toelichting van de op te stellen regelgeving moeten worden aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor gemeenten (en provincies) kunnen worden opgevangen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Als gevolg van het intrekken van de Wsv vervallen de op die wet berustende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Het is daarom nodig te voorzien in overgangsrecht.

De op de Wsv berustende algemene maatregelen van bestuur zijn:

  • a. het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing;

  • b. het Besluit bodemmiddelen ISV-3;

  • c. het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2010, en

  • d. het Besluit verantwoording stedelijke vernieuwing ISV-2.

Artikel IV, tweede lid, voorziet in overgangsrecht voor het Besluit verantwoording stedelijke vernieuwing ISV-2, alsmede in overgangsrecht voor het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing.

De op de Wsv berustende ministeriële regelingen zijn:

  • a. de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 (vervalt op 1 januari 2011),

  • b. de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche (vervalt op 1 januari 2013), en

  • c. de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche (vervalt op 1 januari 2013).

Artikel IV, vijfde lid, voorziet in het voortbestaan van deze ministeriële regelingen.

Artikel II

Dit artikel betreft de wijziging van een verwijzing naar de Wet stedelijke vernieuwing in de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel III

Onderdeel A introduceert de begripsomschrijving van «stedelijke vernieuwing» in de Woningwet. De begripsomschrijving verschilt niet van de reeds bestaande omschrijving die is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet stedelijke vernieuwing.

Onderdeel B voegt een nieuwe paragraaf 4a toe aan de Woningwet, bestaande uit artikel 80a. Dit artikel bestaat uit (gedeelten van) de bestaande artikelen 2, 3 en 4 van de Wet stedelijke vernieuwing. Het eerste, tweede en derde lid van artikel 80a geven de bevoegdheidsverdeling aan tussen de bij stedelijke vernieuwing betrokken overheden. In tegenstelling tot de situatie onder de Wet stedelijke vernieuwing, zal het voor gemeenten niet langer nodig zijn om een ontwikkelingsprogramma vast te stellen. Het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten zullen de met de zorg belaste organen zijn. Deze wijzigingen doen recht aan de dualistische taakverdeling binnen de decentrale overheden, waarbij het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten het beleid uitvoeren en de gemeenteraad en provinciale staten de kaders stellen en controle op het bestuur uitoefenen.

Het derde lid van artikel 80a verschilt van het huidige artikel 4, eerste lid, van de Wet stedelijke vernieuwing waar het gaat om de ministers die zijn betrokken bij de zorg voor de bevordering en ondersteuning van stedelijke vernieuwing. Met het voorgestelde artikel 80a, derde lid, zal de minister voor Wonen, Wijken en Integratie als enige minister met deze taak belast zijn.

In het kader van decentralisatie worden de middelen voor stedelijke vernieuwing niet meer via een specifieke uitkering aan de rechtstreekse gemeenten en de provincies verstrekt. Met de intrekking van de Wet stedelijke vernieuwing worden de hiertoe bestemde rijksmiddelen verdeeld via het gemeentefonds. De artikelen 81 en 82, van de Woningwet worden met de onderdelen C en D van artikel III hieraan aangepast.

Artikel IV

Tweede lid

De voorgenomen intrekkingsdatum van de Wsv is 1 januari 2011. Op die datum is reeds één jaar verstreken van het derde investeringstijdvak (ISV-3, 2010–2014). Het eerste en tweede investeringstijdvak zijn op 1 januari 2011 beide afgelopen. Het is echter denkbaar dat na 1 januari 2011 nog handelingen voor de afronding en verantwoording van het eerste en het tweede investeringstijdvak moeten worden verricht. De verwachting is dat ISV-1 en ISV-2 voor wat betreft de programmagemeenten voor het overgrote deel afgerond zullen zijn vóór 1 januari 2011. Voor projectgemeenten ligt dat anders, omdat projecten vaak een langere doorlooptijd hebben. Dit betekent dat projecten die gedurende ISV-1 en ISV-2 zijn gestart, nog kunnen doorlopen tot in 2010, en zelfs tot na 1 januari 2011. Daarom bepaalt artikel IV, tweede lid, dat de Wsv en de daarop gebaseerde regelgeving, het Besluit verantwoording stedelijke vernieuwing ISV-2 en het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing, op nog niet vastgestelde investeringsbudgetten van toepassing blijven na 1 januari 2011. Dit betekent dat de Wsv van toepassing blijft op de afrekening en verantwoording van aan zowel programma- als projectgemeenten verstrekt investeringsbudget. De benodigde handelingen kunnen verricht worden op dezelfde wijze als onder de Wsv. Dit zorgt voor helderheid en eenduidigheid, omdat afronding van ISV-1 en ISV-2 kan geschieden conform de systematiek waaronder die investeringstijdvakken zijn aangevangen. In deze gevallen blijft de verantwoording dus verlopen via het systeem van Sisa.

Voor de provincies geldt daarnaast nog dat de rechtmatigheidsverklaring van de provinciale accountant op de provinciale jaarrekening over 2010 voor de minister voor Wonen, Wijken en Integratie van belang is om te kunnen beoordelen of de provincies de Wsv op de juiste wijze hebben uitgevoerd. Omdat het aan provincies verleende investeringsbudget op 1 januari 2011 nog niet vastgesteld zal zijn, blijft de Wsv zoals die laatstelijk luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op de verantwoording door de provincies. Die verantwoording geschiedt derhalve volgens het Sisa. De door het Rijk en provincies voor ISV-1 en ISV-2 aan programmagemeenten opgelegde, nog niet vervulde verplichtingen en door de programmagemeenten nog niet bestede saldi, zijn via de toekenningsbeschikking voor ISV-3, respectievelijk door de gemeenten zelf, toegevoegd aan de verplichtingen en saldi voor ISV-3. Over deze verplichtingen en saldi zal geen verantwoording meer aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie of de provincie worden afgelegd. Voor rechtstreekse programmagemeenten zal het regime van de Fvw van toepassing zijn.

Derde lid

ISV-3 loopt van 2010 tot en met 2014. Op basis van de Wsv wordt jaarlijks een voorschot verleend op het verleende investeringsbudget. Omdat dit wetsvoorstel voorziet in het intrekken van de Wsv met ingang van 1 januari 2011 wordt ISV-3 na één jaar gestopt. De vaststelling van het in 2010 verleende voorschot zal daarom niet na afloop van ISV-3 plaatsvinden. In artikel IV, derde lid, is daarom voorzien in het vaststellen van het op voet van de Wsv voor ISV-3 verleende investeringsbudget op het bedrag van het in 2010 verleende voorschot. Daarmee wordt ISV-3, bedoeld in de Wsv, formeel afgesloten. De verdere rijksfinanciering van stedelijke vernieuwing loopt vanaf 1 januari 2011 via een decentralisatie-uitkering als bedoeld in de Fvw.

Vierde lid

Op basis van artikel 6, vierde lid, van de Wsv, hebben provincies verordeningen opgesteld, waarin zij regels hebben gegeven over de verdeling van investeringsgelden over de niet-rechtstreekse gemeenten. Deze verordeningen kennen soms naast artikel 6, vierde lid, van de Wsv, nóg een grondslag, maar in enkele gevallen fungeert de Wsv als enige grondslag. Het is wenselijk dat die verordeningen, voor zover die betrekking hebben op de verantwoording van het door provincies verleende investeringsbudget, ook na 1 januari 2011 van kracht blijven. Artikel IV, vierde lid, voorziet in daartoe strekkend overgangsrecht, alsmede in een nieuwe grondslag voor de provinciale verordeningen.

Vijfde lid

Door intrekking van de Wsv komt ook alle op die wet gebaseerde regelgeving te vervallen. Voor de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 tweede tranche en de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche is het wenselijk, gelet op de termijn die benodigd is voor de afhandeling van de aanvragen, om die regelingen ook na 1 januari 2011 te laten doorlopen. Met deze bepaling wordt voorzien in een grondslag voor die regelingen, zodat deze ook na die datum in stand kunnen blijven. De Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 (eerste tranche) blijft van kracht tot de in die regeling bepaalde einddatum van 1 januari 2011, tenzij die regeling voor die datum wordt ingetrokken.

Artikel V

De decentralisatie van het ISV zal plaatsvinden per 1 januari 2011. Vanaf die datum vindt verstrekking van de financiële middelen plaats via het gemeentefonds en via het provinciefonds. Om per die datum de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de feitelijke werkelijkheid, verleent artikel V terugwerkende kracht aan de wet tot en met 1 januari 2011. De datum van inwerkingtreding wijkt af van het systeem van vaste verandermomenten van regelgeving. Nu de doelgroepen gebaat zijn met spoedige inwerkingtreding, wordt voldaan aan een van de toegestane uitzonderingen op het systeem.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. van Middelkoop