Gepubliceerd: 24 juni 2010
Indiener(s): Ank Bijleveld (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32428-4.html
ID: 32428-4

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 april 2010 en het nader rapport d.d. 16 juni 2010, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 26 februari 2010, no.10.000537, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende derde aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Derde Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), met memorie van toelichting.

Dit wetsvoorstel bevat aanvullingen op en wijziging van de eerdere voorstellen houdende aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de rechtspositieregeling van de Rijksvertegenwoordiger, vormvoorschriften bij het binnentreden in woningen, de regeling van de bestuurlijke boete bij het toezicht op de pensioenbranche, en onderzoeksbevoegdheden bij verdenking van rijden onder invloed. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 februari 2010, nr. 10.000537, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april 2010, nr. WO4.10.0066/I, bied ik U hierbij aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het advies rekening zal zijn gehouden.

De opmerkingen van de Raad van State worden in het navolgende besproken.

Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Raad aangehouden.

1. Rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger

Het wetsvoorstel brengt de Rijksvertegenwoordiger onder de werking van de (Europees-Nederlandse) Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Wet Appa); hij krijgt in hoofdzaak dezelfde rechten als een lid van gedeputeerde staten. De toelichting concludeert echter dat de socialezekerheidswetgeving van de openbare lichamen op hem van toepassing zal zijn, omdat hij zijn woonplaats heeft in een van de openbare lichamen en dus aldaar ingezetene is.2 De regeling in de Wet Appa voor gedeputeerden is daarom van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «Algemene nabestaandenwet» telkens moet worden gelezen: Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, en dat voor «Algemene Ouderdomswet» moet worden gelezen: Wet algemene ouderdomsverzekering BES.

De Raad merkt op dat de algemene weduwen- en wezenverzekering van de BES een andere systematiek heeft dan het Europees-Nederlandse nabestaandenpensioen. Uit de toelichting blijkt niet waarom het woonplaatscriterium bepalend moet zijn voor de toepasselijkheid van BES-regelgeving. Evenmin blijkt dat systematisch is nagegaan of toepassing van de Wet Appa op basis van dat criterium mogelijk is en een wenselijk resultaat oplevert. Voorts is van belang dat de bepalingen in de Wet Appa die van toepassing zullen zijn op de Rijksvertegenwoordiger verwijzingen bevatten naar Europees-Nederlandse wetten: de Algemene Kinderbijslagwet,3 de Pensioenwet,4 de Wet privatisering ABP5 en de Wet inkomstenbelasting 2001.6 Er moet rekening mee worden gehouden dat de pensioenregeling van de voormalige Rijksvertegenwoordiger en van zijn nabestaanden moeilijk uitvoerbaar is en bovendien onvoorziene en onwenselijke effecten kan hebben.

Dit roept de meer algemene vraag op of het verstandig is dat de bezoldiging en de uitkeringsrechten van de (voormalige) Rijksvertegenwoordiger en diens nabestaanden deels worden beheerst door BES-wetgeving en deels door Europees-Nederlandse wetgeving, zoals in ieder geval de Wet Appa. Daarbij is het voorts – mede afhankelijk van de uitkomst van de parlementaire behandeling van de BES-belastingwetgeving – mogelijk dat de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger zal worden belast volgens de BES-belastingwetgeving. Het is in het Europese deel van Nederland al niet altijd eenvoudig fiscale en sociale wetgeving op elkaar af te stemmen; vermenging van fiscale en sociale wetgeving van de twee delen van Nederland zou aanzienlijk complexer kunnen zijn.

Van belang is daarbij de motie-Remkes/Van Gent, die onlangs door de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aanvaard. Daarin wordt de regering verzocht – rekening houdend met koopkrachtverschillen – geen onderscheid te maken tussen de pensioenarrangementen van Europees-Nederlandse ambtenaren en politieke ambtsdragers en die van de ambtenaren en politieke ambtsdragers op de BES-eilanden, en uit te gaan van de regelgeving in het Europese deel van Nederland.7

De Raad adviseert dit vraagstuk nader te onderzoeken en geeft in overweging voor de bezoldiging, de belasting, de pensioenrechten en de socialezekerheidsrechten van de (voormalige) Rijksvertegenwoordiger en diens nabestaanden consequent te kiezen voor de regelingen van het Europese deel van Nederland óf die van de BES.

1. Rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger

De Raad van State wordt gevolgd in diens advies om voor de bezoldiging, de belasting, de pensioenrechten en de sociale zekerheidsrechten van de (gewezen) Rijksvertegenwoordiger te kiezen voor één stelsel. Voor al die aspecten is nu gekozen voor regelingen van het Europese deel van Nederland. Van de gelegenheid is verder gebruik gemaakt om artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES toe te voegen aan de artikelen 19, 64 en 143, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) en om de waarnemer van de Rijksvertegenwoordiger onder de Appa te brengen. Ten slotte is in een aantal bepalingen de Nederlandse Antillen gewijzigd in Curaçao en Sint Maarten.

2. Binnentreden in woningen

In de Pensioenwet BES is aan De Nederlandsche Bank (DNB) en aan toezichthouders die door DNB zijn aangewezen, de bevoegdheid verleend om woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.8 Door de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel worden de regels inzake het huisrecht in artikel 12 van de Grondwet van toepassing; de Algemene wet op het binnentreden, die uitvoering geeft aan dat artikel, wordt echter niet van toepassing in de openbare lichamen.9

Het wetsvoorstel geeft gedeeltelijk uitwerking aan de eisen die artikel 12 van de Grondwet stelt. Wat echter ontbreekt is een bepaling die erin voorziet dat vóór het binnentreden een legitimatie wordt getoond en dat het doel van het binnentreden wordt meegedeeld; dat wordt wel verlangd door artikel 12, tweede lid, van de Grondwet.

De Raad adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te vullen.

2. Binnentreden van woningen

De Pensioenwet BES is conform het advies van de Raad aangepast. In artikel 20 is een nieuw lid ingevoegd waarin is bepaald dat vóór het binnentreden een legitimatie moet worden getoond en het doel van het binnentreden moet worden medegedeeld.

3. Bestuurlijke boete

DNB, die toezicht gaat houden op het pensioenstelsel in de openbare lichamen, krijgt de bevoegdheid bestuurlijke boetes op te leggen. Deze bevoegdheid wordt summier geregeld. Een geldboete kan worden opgelegd, indien niet of niet tijdig wordt voldaan aan een uit de Pensioenwet BES voortvloeiende verplichting. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald. Om welke overtredingen het gaat wordt in de wettekst niet verduidelijkt; evenmin wordt duidelijk aan welke natuurlijke of rechtspersonen een boete kan worden opgelegd. De vormvoorschriften zijn beperkt tot de bepaling dat de betrokkene vooraf schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het voornemen een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden.10

De Raad merkt op dat het legaliteitsbeginsel vereist dat een bestraffende sanctie en het strafbare feit waarop die betrekking heeft, op een voldoende bepaalde en toegankelijke wettelijk regeling zijn gebaseerd.11 De wet dient daartoe voor de bestuurlijke boete voldoende gedetailleerdere procedurevoorschriften te bevatten en te bepalen bij welke overtredingen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

De Raad adviseert het voorstel op dit punt aan te passen.

3. Bestuurlijke boete

Naar aanleiding van dit advies van de Raad van State zijn in artikel 22a van de Pensioenwet BES de artikelen opgesomd, waarvan overtreding de grondslag kan bieden voor een bestuurlijke boete van DNB. Deze artikelen bevatten voorschriften die zich richten op natuurlijke personen (o.a. de werkgever) en rechtspersonen (de pensioenuitvoerder). Door deze aanpassing wordt op het niveau van de Pensioenwet BES meer duidelijkheid geboden over de overtredingen waarom het gaat en de (rechts)personen waaraan de boete kan worden opgelegd. Tevens is aan artikel 22a een nieuw lid gevoegd dat een aantal procedurevoorschriften met betrekking tot de bestuurlijke boete uit de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing verklaart. Daarbij is aansluiting gezocht bij de procedurevoorschriften die tot 1 juli 2009, dus voor de invoering van de Vierde tranche in de Awb, in de Pensioenwet waren opgenomen.

4. Rijden onder invloed

Bij eilandsverordening kan worden voorzien in een onderzoek om vast te stellen of de bestuurder van een motorrijtuig gebruik heeft gemaakt van alcohol of van andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen. Het onderzoek kan bestaan uit een blaastest, bloedonderzoek of onderzoek van ander menselijk materiaal. Dit laatste soort onderzoek wordt mogelijk gemaakt voor het geval dat in de toekomst naast alcohol tevens gehandhaafd gaat worden op andere stoffen die de rijvaardigheid verminderen – bijvoorbeeld drugs – en hiervoor ander onderzoek dan van adem en bloed noodzakelijk is.12

De Raad merkt op dat het hier gaat om een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.13 In de toelichting wordt niet ingegaan op de noodzaak om nu reeds te voorzien in de bevoegdheid om onderzoek te doen op menselijk materiaal met het oog op onderzoek dat wellicht in de toekomst verricht zal worden. Ook in het Europese deel van Nederland bestaat deze mogelijkheid niet.14 De bevoegdheid is bovendien, door de woorden «ander menselijk materiaal», ruim en onbepaald; beperkingen van grondrechten dienen concreet te worden omschreven en zo beperkt mogelijk te zijn.

De Raad adviseert het artikel dragend te motiveren dan wel te beperken tot de blaastest en het bloedonderzoek. Verder adviseert de Raad uiteen te zetten waarom is gekozen voor regeling bij eilandsverordening en niet bij wet. Tot slot dient het verschil tussen de regeling op dit punt in het land Nederland en de openbare lichamen te worden gemotiveerd.

4. Rijden onder invloed

De opmerking van de Raad over de te ruime grondslag heeft aanleiding gegeven artikel 6 van de Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES aan te passen. Voor het opsporen van alcohol wordt – evenals nu op het grondgebied van het Europese deel van Nederland het geval is – een blaastest, onderzoek van bloed en onderzoek van urine mogelijk gemaakt. Onderzoek van bloed en urine kan ook worden gebruikt voor het opsporen van andere stoffen zoals drugs. De blaastest is echter niet geschikt als voorselectiemiddel voor drugs omdat sporen van drugs niet in de uitgeblazen lucht kunnen worden gedetecteerd. Onderzoek van speeksel is een bruikbaar alternatief. De betreffende wetsbepaling is hierop aangepast: in plaats van de termen «ander menselijk materiaal» is concreet aangegeven dat onderzoek van speeksel, bloed of urine mogelijk is. Het onderzoek van speeksel wordt op dit moment in het Europese deel van Nederland nog niet toegepast als voorselectiemiddel. Regelgeving die hierin voorziet is in voorbereiding. Omdat de eilandelijke regelgeving van Bonaire het gebruik van stoffen die de rijvaardigheid verminderen in zijn algemeenheid verbiedt, wordt – vooruitlopend op de te zijner tijd in het Europese deel van Nederland geldende regelgeving omtrent onderzoek van speeksel – voorzien in de voor de handhaving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba benodigde wettelijke grondslagen. Aangezien de openbare lichamen vooralsnog autonoom blijven ten aanzien van verkeersveiligheidsaangelegenheden is het aan hen te bepalen of en wanneer zij op welke stoffen gaan handhaven.

De memorie van toelichting voorziet reeds in de door de Raad gevraagde motivering waarom voor regeling bij eilandsverordening is gekozen in plaats van bij wet en wat het verschil is tussen de regeling op dit punt in Nederland en de openbare lichamen. Deze motivering is in overeenstemming gebracht met de vorengenoemde wijzigingen.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

5. Redactionele kanttekeningen

De redactionele opmerkingen van de Raad zijn op enkele uitzonderingen na verwerkt.

Algemeen

  • Het wetsvoorstel is overeenkomstig het advies van de Raad vormgegeven als een wijzigingsvoorstel waarin de (eerste) Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Wet financiën BES worden gewijzigd. De nummering van de artikelen is hieraan aangepast.

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • In navolging van een van de opmerkingen van de Raad van State is geen nieuwe afdeling 5a ingevoegd maar is een nieuw artikel (artikel 130b) toegevoegd aan afdeling 5, hoofdstuk 20, van de Appa. In het verlengde daarvan wordt het voorgestelde artikel 2, tweede lid, onder e, van de Appa niet meer nodig geacht en is de Rijksvertegenwoordiger opgenomen in de opsomming van artikel 2, tweede lid, onder d. De eerste twee kanttekeningen van de Raad van State zijn daarom niet gevolgd. De laatste kanttekening van de Raad van State bij artikel 2.1 is niet langer van toepassing nu de afwijking ten opzichte van artikel 133b, zesde lid, is geschrapt (artikel 163c in het voorstel zoals dat aan de Raad is voorgelegd).

  • De eerste kanttekening bij artikel 2.8 is gevolgd. Ten aanzien van de tweede kanttekening bij artikel 2.8 wordt opgemerkt dat de vermelding van de gouverneur van de Nederlandse Antillen reeds bij de Eerste Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geschrapt en vervangen door de gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit levert geen problemen op voor pensioenaanspraken van de gouverneurs omdat deze zijn geregeld in de Rijkswet houdende regeling pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba15. De vermelding van de gouverneurs in artikel 2, tweede lid, onder e, van de Wet privatisering ABP dient ertoe hen van de toepassing van die wet uit te sluiten.

  • Met betrekking tot de redactionele kanttekeningen inzake overgangsrecht en behoud van bestaande pensioenaanspraken wordt opgemerkt dat reeds opgebouwde pensioenaanspraken worden gerespecteerd. De technische uitwerking hiervan vormt nog onderdeel van besprekingen met het land Nederlandse Antillen en het APNA.

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

  • In artikel 11.21 thans wordt geregeld dat artikel 24 vervalt, zodat niet langer sprake is van toevoeging van een zinsnede.

  • De redactionele kanttekening met betrekking tot artikel 11.23, betreffende artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid vreemdelingen BES niet is overgenomen, aangezien het desbetreffende eilandsbestuur de arbeidsmarkttoets uitvoert en niet de minister.

  • Met betrekking tot artikel 11.27:

  • ondanks het grote aantal wijzigingen van de tekst van de Pensioenwet BES is ervoor gekozen om de artikelen niet allemaal opnieuw vast te stellen en te vernummeren. De nu gekozen opzet maakt het voor de overgangssituatie beter zichtbaar welke elementen nieuw zijn en past deze zoveel mogelijk in in de huidige tekst van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen. Daarbij komt dat de wettekst na de overgangsfase weer opnieuw zal moeten worden aangepast.

  • de omschrijving van het begrip «bijdrage» is niet gewijzigd omdat de omschrijving identiek is aan de tekst in de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen.

  • de omschrijving van het begrip «externe deskundige» is niet overgebracht naar artikel 10 hoewel de term maar één maal in de wet wordt gebruikt omdat dit begrip ook in de lagere regelgeving gebruikt zal worden en de definitie dan gemakkelijker te vinden is.

  • een omschrijving van het begrip pensioenregeling is niet opgenomen omdat de in de Pensioenwet geformuleerde definitie opgesteld is in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/41/EG en dus geen betekenis kan hebben voor de BES.

  • artikel 25 is gehandhaafd omdat deze bepaling ook in de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen staat. Uiteraard zal bij toekomstige herziening van de Pensioenwet BES deze bepaling opnieuw worden bezien.

Overige aanpassingen

Voor het overige is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen te plegen, zoals het herstellen van onvolkomenheden en omissies en het actualiseren van verwijzingen, en het wetsvoorstel en de toelichting op onder meer de volgende onderdelen aan te vullen of te wijzigen.

Aanpassingswet BES

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Het nieuwe artikel 7d van de Pensioenwet BES, dat de bevoegdheid van een pensioenuitvoerder regelt om de waarde van pensioenaanspraken te ontvangen, is vervallen. Dit artikel is bij nader inzien overbodig omdat artikel 7c naast de bevoegdheid van de pensioenuitvoerder tot overdracht van waarde ook de bevoegdheid om waarde te ontvangen omvat.

Artikel 24 van de Pensioenwet BES, dat gaat over de vergoeding van de kosten die aan de uitvoering van de wet verbonden zijn, is nader geconcretiseerd. Daarbij is aangesloten bij de Nederlandse regeling voor de kosten van toezicht zoals opgenomen in artikel 160 van de Pensioenwet.

Voorts wordt een tweetal inhoudelijke aanpassingen met betrekking tot de regelgeving van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangebracht.

In de eerste plaats wordt geregeld dat de premie-inkomsten van de sociale verzekeringsregelingen direct ten gunste komen van het Rijk. De uitgaven, zowel uitkeringslasten, uitvoeringskosten als een mogelijke tegemoetkoming, komen ten laste van het Rijk. De uitvoering van de sociale verzekeringsregelingen op de BES-eilanden wordt belegd bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het ligt alsdan niet voor de hand de uitgaven en inkomsten van de sociale verzekeringsregelingen via sociale fondsen te laten lopen, zoals dat bij uitvoering door zelfstandige bestuursorganen gebruikelijk is.

De teksten van om de Cessantiawet BES, de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES kunnen tussen 10 oktober 2010 en 1 januari 2011 niet onverkort worden uitgevoerd.

Gelet hierop is het wenselijk om gedurende de periode van 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 de genoemde wetten zoveel mogelijk overeenkomstig de Nederlands-Antilliaanse voorgangers uit te voeren. In artikel 15A.1, onderdeel Q, wordt hiervoor een voorziening getroffen.

Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

  • a. In artikel IV van het voorstel zijn nog enkele wijzigingen opgenomen in het voorstel voor de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Die wijzigingen hebben betrekking op het volgende.

    • 1. In de regeling van de bevoegdheid tot het heffen van grondbelasting, in artikel 43, worden enkele verwijzingen naar de Wet inkomstenbelasting BES aangepast aan een wijziging van die laatste wet.

    • 2. In de regeling van de bevoegdheid tot het heffen van motorrijtuigenbelasting zijn enkele wijzigingen aangebracht die de openbare lichamen beter in staat stellen tot het heffen van die belasting op de manier waarop dat nu op deze eilanden gebeurt. In relatie daarmee zijn ook enkele heffings- en invorderingsbepalingen aangepast.

    • 3. Artikel 88 van het wetsvoorstel wordt zodanig aangepast dat de vrije uitkeringen die de openbare lichamen zullen ontvangen niet meer zullen zijn opgenomen in de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar in een apart begrotingsfonds: het BES-fonds. De systematiek van het vaststellen van de (hoogte van) de vrije uitkering wordt met deze gewijzigde positionering van de vrije uitkering niet gewijzigd.

    • 4. De memorie van toelichting is op deze punten aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W04.10.0066/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Algemeen

  • Het voorstel vormgeven als een wijzigingsvoorstel waarin de (eerste) Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden aangepast.

  • De artikelen 15A.1 en 15A.2 omwisselen: in de Tweede Aanpassingswet wijzigt artikel 15A.1 de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en artikel 15A.2 de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ABES). Voorts in de aanhef telkens het Kamerstuknummer vermelden (aanwijzing 252 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

Hoofdstuk 2

  • Artikel 2.1, onderdeel B, na «wordt» invoegen: , onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, .

  • In artikel 2.1 in de artikelen 7, vierde lid, en 132, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers «artikel 2, tweede lid, onder b en d» telkens wijzigen in: artikel 2, tweede lid, onder b, d en e.

  • In artikel 2.1 geen afdeling 5a invoegen, maar – in aansluiting op het systeem van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Wet Appa) – het daar geregelde opnemen in een afzonderlijk artikel in afdeling 5, hoofdstuk 20.

  • In artikel 163c Wet Appa «vakantietoeslag of» schrappen.

Artikel 15A.1

  • In artikel 2.8 «leden van dagelijkse besturen van deelgemeenten» niet vervangen door «voorzitters van deelgemeenteraden», tenzij daarmee een eerder gemaakte kennelijke fout wordt hersteld. In dat laatste geval de toelichting aanvullen.

  • Bij artikel 2.8 nader bezien waarom de vermelding van de gouverneur van de Nederlandse Antillen – anders dan in de Eerste Aanpassingswet – wordt geschrapt, temeer omdat de Wet privatisering ABP mede betrekking heeft op pensioenaanspraken van vóór 1 januari 1996.

  • In artikel 2.10, onderdeel 2, na de letter B invoegen: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: .

  • In artikel 2.10, onderdeel 5, onderdeel 8, de aanhef wijzigen in: Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, worden na onderdeel k drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:.

  • Controleren of de regelingen en instanties genoemd in artikel 2.10, onderdeel 5 (artikel 4, onderdelen l, m en n) en onderdeel 6 (artikel 11d, tweede lid) daadwerkelijk tot stand komen.

  • De regels in artikel 2.10, onderdeel 6 (artikel 11d, derde lid), die voorzien in de inwerkingtreding en het vervallen van aanzienlijke delen van de Pensioenwet op een later tijdstip, volgens het systeem van de Ar aan het slot van de regeling opnemen.

  • Nagaan of hoofdstuk XI van de Pensioenwet ambtenaren BES, dat overgangsrecht bevat in verband met de totstandkoming van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren in 1998, kan vervallen (zoals voorgesteld in artikel 2.10, onderdeel 6: artikel 11d), en of enkele artikelen daaruit (de artikelen 101 en 103) al op een eerder tijdstip kunnen vervallen (artikel 2.10, onderdeel 18), nu het denkbaar is dat de daar geregelde pensioenaanspraken nog niet zijn uitgewerkt. Voorts nagaan of door de vervanging van «landsverordening» door «wet» in artikel 17, eerste lid, van de Pensioenwet ambtenaren BES (artikel 2.10, onderdeel A, in ABES I) onbedoeld pensioenaanspraken verloren gaan.

  • Onderdeel Ha (in artikel 2.10, onderdeel 8) overbrengen naar artikel 2.10, onderdeel 7 en aanduiden als onderdeel Gb.

  • In artikel 2.10, onderdeel 12, de onderdelen Kc en Kd verletteren tot La en Lb.

  • In artikel 2.10 van ABES I de onderdelen Q, R en S laten vervallen, nu de artikelen die in die onderdelen worden gewijzigd, in onderdeel Pa komen te vervallen.

  • In artikel 2.10, onderdeel 17, onderdeel Sb verletteren tot Va.

  • De overgangsbepaling in artikel 2.22 uit oogpunt van toegankelijkheid opnemen aan het slot van de Pensioenwet ambtenaren BES zelf. Daarin niet verwijzen naar de onderdelen Ja en Ka van het wetsvoorstel maar naar de voorgestelde artikelen 27 en 30 van de Pensioenwet ambtenaren BES.

  • In artikel 11.21, onderdeel E, subonderdeel 1, aangeven op welke plaats in artikel 24 de zinsnede «en zo nodig de overige inkomsten, bedoeld in artikel 23» wordt toegevoegd.

  • In artikel 11.22 «weduwen en wezenverzekering» wijzigen in: weduwen- en wezenverzekering.

  • In artikel 11.23, artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet arbeid vreemdelingen BES als volgt formuleren: «a. indien voor het doen verrichten van de arbeid waarop de tewerkstellingsvergunning betrekking heeft arbeidskrachten op de lokale arbeidsmarkt beschikbaar zijn;» (het bevoegde bestuursorgaan wordt omschreven in artikel 1, onderdeel a). Voorts in het eerste lid, onderdeel f «op bij andere» wijzigen in: op andere. In het tweede lid «niet geweigerd» wijzigen in: toegekend.

Artikel 11.27

  • Gelet op het grote aantal wijzigingen de tekst van de Pensioenwet BES opnieuw vaststellen en de artikelen en artikelleden opnieuw nummeren. Voorts in onderdeel Q artikel 13 nummeren als artikel 13a.

  • In artikel 1, eerste lid, de omschrijving van bijdrage als volgt redigeren: iedere geldsom onder de naam van bijdrage, premie, inleg, contributie, koopsom, dan wel – indien de betaling in termijnen is overeengekomen – aflossing, of onder welke andere naam ook, die bestemd is voor de verzekering van pensioen en die ineens of periodiek verschuldigd is.

  • In artikel 1, eerste lid, de omschrijving van «externe deskundige» overbrengen naar artikel 10, nu het begrip alleen in dat artikel wordt gebruikt. Voorts na «artikel 121» invoegen: van Boek 2.

  • In artikel 1, eerste lid, een omschrijving opnemen van het begrip «pensioenregeling».

  • In artikel 1, tweede lid, «ondermening» wijzigen in: onderneming.

  • Artikel 7c, eerste lid, nummeren.

  • Artikel 16, eerste lid, schrappen, nu dit lid is uitgewerkt. Voorts het tweede lid overbrengen naar artikel 14.

  • Artikel 25 schrappen (aanwijzing 25 Ar).

  • Artikel 30, eerste lid (citeertitel), opnemen in een afzonderlijk artikel na de overige leden van artikel 30 (overgangsrecht).

  • In artikel 30, vijfde lid, tweede alinea, verduidelijken welke versie van artikel 8 wordt bedoeld. In de derde alinea verduidelijken of met «inwerkingtreding van deze wet» wordt bedoeld het tijdstip waarop de Landsverordening van 30 maart 1985 houdende regelen betreffende ondernemingspensioenfondsen in werking trad, het tijdstip waarop die landsverordening tot wet wordt verheven of het tijdstip waarop de Derde Aanpassingswet in werking treedt (waarbij ware te bedenken dat de woorden «deze wet» verwijzen naar de Pensioenwet BES).

  • Artikel 30, zesde lid, onderbrengen in een afzonderlijk artikel en de alinea’s verdelen over artikelleden.

  • In artikel 30, zesde lid, derde, vierde en vijfde alinea, verduidelijken welke versie van artikel 8 wordt bedoeld.