Gepubliceerd: 14 oktober 2010
Indiener(s): Ank Bijleveld (CDA)
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32428-11.html
ID: 32428-11

Nr. 11 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 oktober 2010

ALGEMEEN

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag bij voorliggend wetsvoorstel. Bij de indiening van het wetsvoorstel was het het streven om dit wetsvoorstel per 10 oktober 2010 in werking te laten treden. Inmiddels is dit uitgangspunt verlaten en is de beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2011. Mede in verband met deze latere inwerkingtreding, maar om ook andere redenen, heb ik twee nota’s van wijziging op het wetsvoorstel uitgebracht. Zoals ik in de toelichting op de eerste nota van wijziging uiteen heb gezet, zijn onderdelen van het wetsvoorstel overgeheveld naar een ministeriële regeling op grond van artikel 20 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonarie, Sint Eustatius en Saba, te weten de Aanpassingsregeling BES-wetten. Het wetsvoorstel tot goedkeuring van deze ministeriële regeling heb ik reeds in procedure gebracht. Voor zover in het verslag vragen zijn gesteld over onderwerpen die zijn overgeheveld naar bedoelde ministeriële regeling, zullen deze vanzelfsprekend wel onderstaand beantwoord worden. Hetzelfde geldt voor vragen inzake onderwerpen die inmiddels zijn gewijzigd door de nota van wijziging. Bij de beantwoording van deze vragen zal uitgegaan worden van het wetsvoorstel zoals dat er thans ligt, derhalve inclusief nota’s van wijziging. Tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag bied ik u een derde nota van wijziging op het wetsvoorstel aan waarin uitsluitend technische wijzigingen zijn opgenomen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering om een overzicht, waaruit de motivering van de keuze voor toepassing van Nederlandse wetgeving enerzijds en aangepaste wetgeving voor de BES anderzijds blijkt.

Zoals bekend, is het uitgangpunt dat vooralsnog de voormalige Antilliaanse regelgeving van toepassing blijft. In een aantal gevallen wordt afgeweken van dit uitgangspunt. Een belangrijke reden om gelijk bij aanvang al dan niet bestaande Nederlandse regelgeving op de eilanden in te voeren dan wel de voormalige Nederlands-Antilliaanse regelgeving aan te passen, is dat de Grondwet of internationale verdragen hiertoe dwingen. Zo dwingt de Grondwet tot een wettelijke regeling op het terrein van de persoonsgegevens. In verband met deze grondwettelijke eis is een Wet bescherming persoonsgegevens BES tot stand gebracht. Er is nog niet voor gekozen om de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens in te voeren, omdat dit een te groot contrast zou zijn met de huidige situatie op de eilanden.

Een tweede reden is dat de voormalige Nederlands-Antilliaanse regelgeving niet past bij een context binnen Nederland. Zo kan de voormalige Eilandenregeling Nederlandse Antillen moeilijk behouden blijven. Daarvoor in de plaats komt de WolBES.

Een derde reden is dat op bepaalde terreinen in het voormalige land Nederlandse Antillen geen nationale regelgeving bestond, terwijl deze naar de Nederlandse maatstaven wel noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld op het terrein van milieu. Zoals bekend is in verband hiermee een specifieke Wet VROM-BES in procedure gebracht.

De vierde reden is dat op andere terreinen de voormalige Antilliaanse regelgeving niet adequaat is, bijvoorbeeld omdat deze sterk verouderd is of niet is toegesneden op de BES-eilanden. Op het terrein van de zorgverzekering wordt bijvoorbeeld volgend jaar nieuwe regelgeving van kracht, omdat de ziektekostenverzekering op de Antillen in verschillende, op specifieke groepen gerichte regelingen was ondergebracht, terwijl dit in Nederland anders geregeld is.

Een vijfde argument voor het van toepassing verklaren van Nederlandse wetgeving is dat het doelmatiger is om deze meteen bij aanvang in te voeren, bijvoorbeeld omdat er nauwelijks verschillen zijn tussen het voormalige Antilliaanse en het Nederlandse recht. Zo is de Algemene termijnenwet van toepassing verklaard. Een afzonderlijke regeling voor de BES is dan niet bijzonder doelmatig. Ook komt het de eenduidigheid ten goede dat de Nederlandse Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek is ingevoerd in plaats van de handhaving van de voormalige Antilliaanse regelgeving op dat terrein.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een transparante juridische legitimering voor twee soorten burgers en bestuurders in één land. Ook verwijzen zij naar internationale verdragen en het Handvest van de Verenigde Naties (zelfbeschikkingsrecht). Volgens resolutie 1541 (XV) van de Algemene Vergadering van 1960 moet er bij integratie met de besturende mogendheid sprake zijn van volledige gelijkheid tussen de mensen van het niet-zelfbesturend gebied (de BES-eilanden) en die van de onafhankelijke staat (Nederland).

Het is niet zo dat er twee soorten burgers en bestuurders in Nederland zijn. De regering heeft steeds benadrukt dat het gelijkheidsbeginsel, zoals voortvloeit uit de internationale verdragen en de Grondwet, onverkort van toepassing is in heel Nederland, dus ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit betekent dat gelijke gevallen gelijk, en ongelijke gevallen ongelijk behandeld worden. De omstandigheden waar burgers, bestuurders en bedrijven mee te maken hebben op de eilanden, zijn vaak anders dan in het Europese deel van Nederland. Daar wordt rekening mee gehouden in de wetgeving die specifiek voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt. Dat is zo voor de bestuurlijke en financiële inrichting van de openbare lichamen (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), dat geldt ook voor de andere regelingen, waaronder de regelingen in dit wetsvoorstel.

Artikel 1 (Wijziging Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Onderdeel A

Artikel 2.01 (Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers)

De leden van ChristenUnie vragen op grond waarvan het onderscheid is te rechtvaardigen tussen de rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger en de lokale politieke ambtsdragers.

De Rijksvertegenwoordiger behoort niet tot het bestuur van de openbare lichamen. Hij maakt als bestuursorgaan deel uit van de rijksoverheid. Hij vormt de bestuurlijke schakel tussen het Rijk en de openbare lichamen en heeft eigen bevoegdheden die hij uitoefent onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Vanwege deze specifieke positionering van de Rijksvertegenwoordiger als vooruitgeschoven post van de regering is het gerechtvaardigd om de rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger te brengen onder het Europees deel van het Koninkrijk.

Daarnaast vragen deze leden waarom voor de rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger niet is aangesloten bij de Ambtenarenwet maar is gekozen voor een aparte rechtspositieregeling.

In artikel 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba is bepaald dat de rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. De benoemingswijze, taken en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger zijn vergelijkbaar met die van andere benoemde politieke ambtsdragers. Tegen deze achtergrond ligt een ambtelijke rechtspositie minder voor de hand. Vandaar dat de aanspraken in het rechtspositiebesluit van de Rijksvertegenwoordiger zijn geënt op rechtspositiebesluiten van vergelijkbare ambtsdragers zoals die van de gouverneur en de commissaris van de Koningin.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de belastingheffing over de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger niet in de wet is opgenomen maar bij algemene maatregel van bestuur is geregeld. Vervolgens wordt door de leden van de fractie van de ChristenUnie gevraagd naar de regels ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van de desbetreffende bezoldiging. In de zogenoemde Belastingregeling voor het land Nederland (hierna: BRN) is geregeld op welke wijze dubbele belasting wordt voorkomen in de relatie tussen het Europese deel van Nederland en de BES eilanden. De BRN is op dit moment in voorbereiding en heeft de vorm van een algemene maatregel van bestuur. In de BRN is bepaald dat het heffingsrecht over de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger is toegewezen aan het Europese deel van Nederland. Op basis van de wetgeving van toepassing in het Europese deel van Nederland is de bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger onderworpen aan de inkomstenbelasting en/of loonbelasting, welke is neergelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001, respectievelijk de Wet op de loonbelasting 1964.

Onderdeel C

Artikel 2.10 (Pensioenwet ambtenaren BES)

De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie hebben vragen gesteld over de aanpassingen van de Pensioenwet Ambtenaren BES. Deze vragen zijn kennelijk gebaseerd op de tekst van het wetsvoorstel (ABES 3) zoals dit aanvankelijk is ingediend. Op grond van de (eerste) nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/2011, 32 428, nr. 6) zijn de aanpassingen van de Pensioenwet ambtenaren BES echter uit het wetsvoorstel gehaald. De desbetreffende aanpassingen zijn per 10 oktober 2010 door middel van de Aanpassingsregeling BES-wetten doorgevoerd. Via die aanpassingsregeling zijn voorts nadere wijzigingen in de Pensioenwet ambtenaren BES meegenomen, die voortvloeien uit de meest recente afspraken met de bonden van overheidspersoneel.

De leden van de CDA fractie vragen of bij ministeriële regeling een overgangssituatie wordt gecreëerd, indien er geen pensioenovereenkomst tot stand wordt gebracht. In het verlengde hiervan vragen de leden van de ChristenUnie op welke termijn het overleg met de bonden tot een resultaat zal leiden en op welke wijze er in is voorzien dat recht wordt gedaan aan de betrokkenen wanneer het land Nederlandse Antillen wordt opgeheven terwijl er nog geen overeenstemming is met de bonden over de nieuwe regeling. Daarnaast willen de genoemde leden weten of er na het akkoord nog een nieuwe aanpassingswet komt om dit akkoord met de bonden wettelijk te regelen.

Wat betreft de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de pensioenovereenkomst en de privatisering van de ambtelijke pensioenregeling kan ik u het volgende mededelen.

Op 3 juni 2010 heeft de Minister van BZK in het sectoroverleg BES i.o. als werkgever overeenstemming bereikt met de bonden over aanpassing van de ambtelijke pensioenregeling. De afspraken met de bonden zijn neergelegd in een pensioenovereenkomst naar burgerlijk recht en worden door het bestuur van het pensioenfonds uitgewerkt in een pensioenreglement. De wettelijke bepalingen met betrekking tot de inhoud van de pensioenregeling zijn daarom in de aanpassingsregeling BES-wetten uit de Pensioenwet Ambtenaren BES geschrapt. Wettelijke bepalingen verdragen zich immers niet met een privaatrechtelijke overeenkomst.

Het BES Pensioenfonds (dat in de toekomst «Pensioenfonds Caribisch Nederland» zal gaan heten) voert de pensioenregeling voor overheid, onderwijs en zorg uit en is per 10 oktober 2010 operationeel geworden. Nadere aanpassing van de Pensioenwet ambtenaren BES is in dit opzicht niet nodig.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts waarom er niet is aangesloten bij de Nederlandse situatie waarin sprake is van een publiekrechtelijk pensioenfonds en wat er voor de deelnemers nu verandert.

In antwoord hierop wijs ik er op dat juist wel is aangesloten bij de Nederlandse situatie, waarin het voor overheidspersoneel verplicht is deel te nemen aan het privaatrechtelijke ABP.

Voor de deelnemers betekent dit, dat hun verplichtingen en aanspraken voortaan zijn vastgelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht in plaats van in de wet.

De leden van de ChristenUnie vragen verder wie het pensioenbestuur vormen, op welke wijze de bestuurders worden gekozen en wie de wettelijke vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers zijn bij het pensioenfonds.

Het bestuur wordt paritair bestuurd door de sociale partners. Twee leden van het bestuur worden voorgedragen door de werkgevers en twee leden door de werknemersorganisaties.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen voorts enkele vragen over het overgangsrecht en de afschaffing van de VUT-regeling.

De rechten die zijn opgebouwd ten laste van het APNA door degenen die deelnemen in het nieuwe pensioenfonds zijn door het pensioenfonds overgenomen. Deze rechten betreffen degenen die werkzaam zijn (geweest) bij overheid en onderwijs op één van de BES-eilanden dan wel werkzaam zijn geweest bij het land Nederlandse Antillen met laatste standplaats op één van de BES-eilanden.

In de pensioenovereenkomst van 3 juni is eveneens afgesproken dat er geen sprake zal zijn van overgangsrecht in die zin, dat alle rechten die zijn opgebouwd tot 10 oktober 2010 onverkort worden overgenomen en dat voor de nieuwe opbouw na 10 oktober alle deelnemers in het fonds gelijk worden behandeld.

Ook over een tijdelijke overgangsregeling met betrekking tot de afbouw van de VUT heeft de Minister van BZK met de bonden afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn via de Aanpassingsregeling BES-wetten neergelegd in de artikelen 112e tot en met 112h van de Pensioenwet ambtenaren BES.

Vervolgens vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie waarom de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen nadere criteria voor de aanwijzing van een rechtspersoon waarvan de werknemers ook onder de werking van de Pensioenwet ambtenaren BES vallen, niet in de wet verankerd worden.

In antwoord op deze vraag merk ik op dat de betreffende bepaling is overgenomen uit de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren.

De vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie met betrekking tot de artikelen 27 en 58 van de Pensioenwet ambtenarenwet BES zijn niet meer relevant, aangezien de genoemde bepalingen op grond van de Aanpassingsregeling BES-wetten zijn geschrapt.

Ten slotte vragen dezelfde leden waarom er in artikel 112a een «kan-bepaling» is opgenomen en of de regels van overgangsrecht met betrekking tot de vóór de transitie opgebouwde pensioenaanspraken, inclusief de daaraan gekoppelde rechten van duurtetoeslag, in de wet kunnen worden verankerd.

Ook deze vragen zijn in zoverre niet meer relevant, omdat de desbetreffende artikelen inmiddels zijn vervangen. Via de Aanpassingsregeling BES-wetten is, zoals hiervoor uiteengezet is, het overgangsrecht met betrekking tot de vóór de transitie opgebouwde rechten (inclusief de daaraan gekoppelde rechten op duurtetoeslag) in de Pensioenwet ambtenaren BES vastgelegd.

Onderdeel M

Artikel 6.7 (Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering overweegt een bepaalde termijn vanaf de transitiedatum af te spreken waarbinnen de instellingen en administrateurs orde op zaken kunnen stellen alvorens artikel 35 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES wordt gehandhaafd. Het bedoelde artikel regelt de bevoegdheid van de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), bestuurlijke boeten op te leggen voor overtreding van die wet. Deze bevoegdheid bestond evenwel reeds op grond van de oude Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs. Ook de door middel van een bestuurlijke boete te handhaven normen zijn niet wezenlijk veranderd. Een termijn waarbinnen niet handhavend zal worden opgetreden, is volgens de regering dan ook niet nodig.

Onderdelen O en HH

Artikelen 9.3 en 12.15 (Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES en Wet maritiem beheer BES)

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen gesteld over natuurgebieden op de eilanden.

De aan het woord zijnde leden vragen of natuurgebieden op een van de BES-eilanden aanspraak kunnen maken op de status van (Nederlands) Nationaal Park. Biedt een dergelijke status extra bescherming voor waardevolle en kwetsbare natuurgebieden op deze eilanden en is er wetgeving nodig en wenselijk om een dergelijke status mogelijk, zo vragen deze leden.

De ministerraad hanteert bij de transitie de algemene uitgangspunten dat de bestaande regelgeving op de BES-eilanden zoveel mogelijk intact blijft en dat de Nederlandse ministeries zich zoveel mogelijk beperken tot datgene wat echt veranderd moet worden. Er zijn geen redenen om van het algemene uitgangspunt af te wijken op dit punt. Uitgangspunt voor de natuurbescherming is dat wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale verdragen ten aanzien van de natuurbescherming. Uiteraard gaat het daarbij slechts om de verdragen die van toepassing zijn op de BES-eilanden. Te denken valt aan het RAMSAR-verdrag en het SPAW-protocol (protocol bij het Verdrag van Cartegena). Het EU-verdrag is niet van toepassing.

De natuurgebieden in Caribisch Nederland zijn aangewezen door de eilandsbesturen op basis van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES (voorheen de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en -bescherming). Die wet bevat voldoende instrumenten om aan de internationale verplichtingen te kunnen voldoen en de natuurgebieden op de BES-eilanden adequate bescherming te bieden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts welk budget beschikbaar is voor beheer en onderhoud van natuurgebieden op de eilanden en of de status van Nationaal Park van betekenis kan zijn voor het budget.

Het beheer en onderhoud van natuurgebieden behoort tot de taakvelden van de eilanden. Er is geen vastgesteld budget. De financiering van de natuurgebieden loopt via de vrije uitkering, eigen inkomsten van de eilanden en fondsvorming. Bij de eigen inkomsten gaat het met betrekking tot natuurbeheer om een gebruikersheffing voor de natuurparken op het land en water. Binnen de jaarlijkse vrije uitkering aan de eilanden is voor het domein Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een bedrag begroot van € 800 000 per jaar. Het is de verantwoordelijkheid van de eilanden om dit te bestemmen voor het natuur beheer en onderhoud. Fondsvorming vindt plaats bij de overkoepelende organisatie voor natuurgebieden in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk, de Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA). Jaarlijks wordt hieraan door Nederland circa 1 miljoen bijgedragen. Na 2016 zal van het rendement van het fonds de financiering van de basisvoorzieningen kunnen plaatsvinden. Daarnaast vinden er individuele donaties plaats voor projecten door bijvoorbeeld de Postcode loterij. Zoals eerder aangegeven is de wetgeving voor Nederlandse natuurgebieden niet van toepassing op de natuurgebieden in Caribisch Nederland.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder of ook overigens voldoende beschermingswetgeving is geïmplementeerd om de belangen van natuurbeheer en natuurbescherming te laten meewegen bij vraagstukken rond ruimtelijke ordening buiten eventuele Nationale Parken.

De eilanden zijn verantwoordelijk voor regelgeving ter bescherming van natuur op het land en in de territoriale wateren. Voor de onderwater natuurparken rondom de eilanden zijn adequate eilandelijke verordeningen van kracht. Voor de bescherming van natuur op het land heeft het eilandsbestuur van Bonaire recentelijk de Eilandsverordening natuurbeheer Bonaire met uitvoeringsbesluiten vastgesteld. Voor Saba en St. Eustatius ontbreekt een dergelijke verordening.

Een volgende vraag van de leden van de PvdA-fractie is of het waar is dat de thans op de BES-eilanden geldende wetgeving in strijd is met de wettelijke verplichting onder de huidige Landsverordening Grondslagen Natuurbeheer (LGO) tot het hebben van moderne wetgeving en dat adequate eilandelijke wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming en handhaving van bestaande regelingen ontbreekt. Deze leden vragen wat de regering gaat doen om na het ingaan van de nieuwe verhoudingen een einde te maken aan deze situatie en of gemoderniseerde regelgeving in voorbereiding is die wel voldoet aan de eisen van de momenteel geldende Landsverordening Grondslagen Natuurbeheer en de straks geldende Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES.

Er zijn geen aanwijzingen dat de geldende eilandelijke wetgeving in strijd is met de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming. De Eilandsbesturen hebben na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving op 10 oktober 2010 twee jaar om de voorschriften vast te stellen ter uitvoering van de verplichtingen die voor de eilandgebieden voortvloeien uit de wet. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal hen daarbij ondersteunen indienen een eilandsbestuur daarom verzoekt. Laten de eilandsbesturen na om binnen twee jaar aan hun verplichtingen te voldoen, dan is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd zelf te voorzien in de nodige voorschriften. Dat kan bij algemene maatregel van bestuur (artikel 15 van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES). Van dergelijke regelgeving is op dit moment nog geen sprake.

Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre parkorganisaties in de huidige situatie de mogelijkheid hebben om te beschikken over gebruikersgelden en of het waar is dat de inkomsten voor natuurbeheer uit het toerisme ontoereikend zijn. In hoeverre wordt er gewerkt aan duurzame financiering van natuurbeheer op de BES-eilanden, zo vragen deze leden.

De parkorganisaties kunnen beschikken over gebruikersgelden die voortkomen uit heffingen voor duiken, toegang tot de parken en ankeren. De inkomsten uit de heffingen verschillen per jaar, eiland en herkomst. Die inkomsten zijn ontoereikend om de totale kosten voor natuurbeheer te dekken.

Voor een duurzame financiering van het natuurbeheer wordt een trustfonds ontwikkeld dat vanaf 2016 rendement zal gaan geven. Daaruit kunnen de basisvoorzieningen van de natuurparken worden bekostigd. Daarnaast hebben de eilanden de mogelijkheid om vanuit de vrije uitkering gelden beschikbaar te stellen voor natuurbeheer op de eilanden

Onderdelen U, V, X en Z

Artikelen 11.21 11.22. 11.26 en 11.28 (Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES, Wet minimumlonen BES, Wet ongevallenverzekering BES)

De opheffing van het land Nederlandse Antillen en daarmee gepaard gaande transitie verandert de situatie met betrekking tot de uitbetaling van pensioen zoals deze nu geschiedt via de Stichting Pensioenfonds Shell Curaçao en het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA)). Het eerstgenoemde pensioenfonds is, vanuit de BES bezien, na 10 oktober 2010 een instantie die gezeteld is in een ander land, in casu het land Curaçao. Het APNA wordt ontmanteld per 10 oktober 2010. De pensioenverplichtingen en het vermogen van het APNA gaan over naar Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Nederland brengt zijn deel van verplichtingen en vermogen van APNA onder in het Pensioenfonds Caribisch Nederland.

Ongewijzigde voortzetting van de bestaande situatie kan gelet op deze wijzigingen derhalve niet aan de orde zijn. Meer principieel is daarbij ook de wenselijkheid (al dan niet) van uitbetaling van ouderdomspensioen door private derden aan de orde. De regering acht ter zake grote voorzichtigheid geboden. De invloed van die private derde op (een deel van) de uitvoering levert qua beheersing risico’s op. De Nederlands Antilliaanse regeling zoals vastgelegd in artikel 3 van het Landbesluit van 18 januari 1979 ter uitvoering van artikel 13, vijfde lid van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering («Het indienen van een attestatie de vita geschiedt overeenkomstig de richtlijnen van de Stichting Pensioenfonds Shell Curaçao») moge daartoe ter illustratie dienen. Uitbetaling uitsluitend door de Rijksdienst Caribisch Nederland biedt de noodzakelijke waarborgen voor een eenduidige en uniforme benadering ten aanzien van controle en handhaving, waar de regering zeer aan hecht.

Alles afwegende is dan ook inmiddels de keuze gemaakt om de betaalbaarstelling door tussenkomst van derden met ingang van 1 januari 2011 te beëindigen. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om ten aanzien van deze of andere organisaties op deze keuze terug te komen, dan biedt de mogelijkheid van ministeriële regelstelling de nodige flexibiliteit om een daartoe strekkende regeling dan tot stand te brengen.

Belanghebbenden van wie de uitbetaling nu nog via Pensioenfonds Shell of APNA loopt zullen tijdig vóór 1 januari 2011 over de nieuwe situatie worden geïnformeerd. Zij worden dan ook in de gelegenheid gesteld een (eigen) bankrekening nummer op te geven, waarop de pensioenuitkering ingaande 2011 rechtstreeks kan worden gestort.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen voorts weten waarom er niet gekozen is voor een gedifferentieerd ouderdomspensioen of weduwen- en wezenpensioen voor de BES-eilanden. Deze leden vragen voorts op welke manier de hoogte van de genoemde uitkeringen wordt vastgesteld, of deze jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld en of de hoogte van de AOV-uitkering per eiland al bekend is.

In het bestuurlijk akkoord dat op 18 april 2010 is gesloten met Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zijn de volgende afspraken gemaakt over de hoogte van de uitkering AOV:

  • De maandelijkse AOV-uitkering zal met ingang van 1 januari 2011 $ 514 (920 Naf) per gerechtigde bedragen.

  • De AOV-uitkering per maand per gerechtigde zal met ingang van 1 januari 2011 worden verhoogd met de ontwikkeling van de consumentenprijsindex over 2010, zoals vastgelegd in de Wet AOV BES.

  • Op 1 januari 2011 zal voor de AOV een toeslag worden ingevoerd die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

  • Toeslagen op de AOV die thans door de eilanden worden verstrekt, komen te vervallen.

Het streven is om de AOV in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen, specifieke omstandigheden per eiland en budgettaire mogelijkheden van Nederland. In een jaarlijks overleg tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de eilandbesturen zullen op basis van ontwikkelingen en ervaringen mogelijke aanpassingen van de uitkeringen telkens worden besproken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre door toepassing van artikel 11.26 eerste lid op den duur zich substantiële verschillen in de hoogte van minimumloon tussen de verschillende BES-eilanden voordoen.

In hoeverre toepassing van artikel 11.26 zal leiden tot substantiële verschillen in de hoogte van het miniumloon tussen de eilanden is op voorhand niet aan te geven. In het jaarlijks overleg van de minister van SZW en de eilandbesturen zullen op basis van de ontwikkelingen en ervaringen ook de mogelijke aanpassingen van het minimumloon worden besproken. Ook de gevolgen van de toepassing van artikele 11.26 kan daarbij worden betrokken

Onderdelen U en V

Artikelen 11.21 en 11.22 (Wet algemene ouderdomsverzekering BES en Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES)

De leden van de VVD-fractie memoreren dat wordt geregeld dat de mogelijke aanwijzing van andere organen die het ouderdoms- of het weduwen- of wezenpensioen betaalbaar kunnen stellen, bij ministeriële regeling geschiedt. Dit omdat er op dit moment onduidelijkheid is over het feit of de betaalbaarstelling van ouderdomspensioenen door andere organen dan door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan plaatsvinden. De aan het woord zijnde leden informeren waar deze onduidelijkheid betrekking op heeft en welke aspecten een rol spelen bij de keuze.

Verwezen zij naar de beantwoording hierboven van vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie over de betaalbaarstelling van ouderdomspensioen, waarin het antwoord op deze vragen van de leden van de VVD-fractie is vervat.

Onderdeel U

Artikel 11.21 (Wet algemene ouderdomsverzekering BES)

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachtingen zijn ten aanzien van het toekennen van een tegemoetkoming AOV. In hoeverre daar gebruik van zal worden gemaakt en of de verwachting is dat de prijsniveaus in de loop van de jaren naar elkaar zullen toegroeien en het systeem van de tegemoetkoming kan worden beëindigd. De leden van de fractie ChristenUnie vragen of de hoogte van de tegemoetkoming al bekend is en of deze jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld.

Het CBS is voert een onderzoek uit naar relatieve prijsniveaus van consumptieve bestedingen op de BES-eilanden. Op basis van de uitkomsten dit onderzoek zal de hoogte van de tegemoetkoming AOV worden vastgesteld. De uitkomsten van het onderzoek door het CBS worden in de tweede helft van oktober 2010 verwacht.

Zowel de hoogte van de AOV uitkering als de hoogte van de tegemoetkoming AOV zal jaarlijks worden aangepast aan de hand van de ontwikkeling van de consumenten prijsindex, die per eiland kan verschillen. Dit leidt er toe dat wanneer de prijsniveaus in de loop van de jaren naar elkaar toegroeien de tegemoetkoming in de loop van de jaren tot nul zal worden teruggebracht.

Onderdelen T, U, V, Z en CC

Artikelen 11.18, 11.21, 11.22, 11.28 en 11.32 (Cessantiawet BES, Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES, Wet ongevallenverzekering BES en Wet ziekteverzekering BES)

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de motivering waarom de uitvoering van de sociale verzekeringsregelingen op de BES-eilanden niet valt onder de verantwoordelijkheid van zelfstandig bestuursorganen op de eilanden. Daarnaast vragen deze leden waarom voor de uitvoering niet gekozen is voor een constructie waarbij het bestuurscollege belast is met de directe aansturing.

Het land Nederlandse Antillen kent vijf sociale verzekeringsregelingen: de Algemene ouderdomsverzekering (AOV), de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW), de Ziekteverzekering (ZV), de Ongevallenverzekering (OV) en de zogeheten «Cessantiaregeling». De uitvoering van deze regelingen berust tot 10 oktober 2010 bij de Sociale Verzekeringsbank van de Nederlandse Antillen (SVB NA). De SVB NA een zelfstandig bestuursorgaan van het land Nederlandse Antillen.

Overeenkomstig het Rijksbesluit opvolging Sociale Verzekeringsbank Nederlandse Antillen (Stb. 2010, 361) kent de SVB NA drie rechtsopvolgers (land Curaçao, land Sint Maarten, en Nederland, dan wel de door deze landen aangewezen eigen uitvoeringsorganisaties), maar feitelijk wordt het leeuwendeel van de SVB NA per 10 oktober 2010 voortgezet als Sociale Verzekeringsbank van (het land) Curaçao. Om praktische redenen is met de SVB van Curaçao overeengekomen dat deze de uitvoering van genoemde regelingen nog tot 1 januari 2011 op zich neemt, namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Echter de regering acht het niet wenselijk de uitvoering van de sociale zekerheid op de BES blijvend op te dragen aan een zelfstandig bestuursorgaan van een ander land (in casu Curaçao). Dat levert op termijn risico’s voor de sturing op (uiteenlopende sturings- en verantwoordingscultuur) en bovendien zullen de regelingen zoals die voor de BES resp. voor Curaçao gelden, al heel snel inhoudelijk uit elkaar lopen, wat de meerwaarde van één uitvoeringsorganisatie reduceert.

Tegelijkertijd is het wenselijk een solide uitvoering van de sociale verzekeringen BES tot stand te brengen en daarbij ook de sturing goed te verankeren. Naar het oordeel van de regering past uitvoering door de minister, op het niveau van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), daar goed bij. Binnen het verband van het RCN wordt een zogeheten «unit SZW BES» in het leven geroepen, waar alle rijkstaken binnen het domein van het ministerie van SZW worden uitgevoerd. Dit betreft niet alleen de uitvoering van de sociale verzekeringen maar ook de uitvoering van de onderstand (bijstand), de afgifte van tewerkstellingsvergunningen en inspectietaken. Mede door de samenwerking binnen het RCN (ook met onder meer het Zorgkantoor en de Belastingdienst) kan hiermee een voor een solide SZW-uitvoering vereiste schaal worden gecreëerd.

De bestuurscolleges zijn in deze overlegpartner voor de uitvoering, maar hebben geen directe rol. Het zou de aansturing van de uitvoering compliceren en divergeren en ligt – mede gezien bovenstaande – dan ook niet voor de hand.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een toelichting op artikel 11.32 onderdeel 1 subonderdelen 1 en 2, tweede lid: «Voor zover het loon per dag meer heeft bedragen dan een door Onze Minister vastgesteld bedrag blijft het bij de toepassing van de eerste zin buiten aanmerking».

Thans zijn degenen die meer verdienen dan een bepaald dagloon niet verzekerd in het kader van de Landsverordening Ziekteverzekering. Een dergelijke grens voor de verzekering is in de Wet Ziekteverzekering BES – net als in de Ziektewet – niet meer aanwezig. De door de aan het woord zijnde leden geciteerde aanvulling maakt het evenwel mogelijk om – evenals in de Ziektewet – een maximumdagloon vast te stellen waarover de uitkering wordt berekend.

Onderdeel W

Artikel 11.23 (Wet arbeid vreemdelingen BES)

Wat betreft de aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen BES (Wav BES) vragen de leden van de CDA-fractie of voorbeelden kunnen worden gegeven van specifieke situaties waarin kan worden afgeweken van de verplichting om een vacature vooraf te melden.

In het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES (Stb. 2010, 371) zijn situaties aangegeven waarin onder voorwaarden een tewerkstellingsvergunning kan worden verleend zonder de verplichte vacaturemelding en de toets op de beschikbaarheid van lokale arbeidskrachten. Het gaat om werkzaamheden van religieuze aard, stagiaires, praktikanten, vakantiewerk door studenten die op een van de eilanden studeren en een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met internationale bescherming. Ten aanzien van een vreemdeling die gedurende de looptijd van een voor hem verstrekte tewerkstellingsvergunning onvrijwillig werkloos wordt, kan alleen worden afgezien van de vacaturemelding.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het toezicht op de juiste uitvoering van de Wav BES is geregeld, zowel bezien naar werkgevers als naar het eilandsbestuur.

Met het toezicht op de naleving van de Wav BES zijn belast de ambtenaren die als inspecteur SZW zijn aangesteld bij de eenheid van het Ministerie van SZW die is ondergebracht bij de Rijksdienst Caraïbisch Nederland.

Een tewerkstellingsvergunning wordt voor ten hoogste drie jaar verleend (art. 7 van de Wav BES). De leden van de fractie ChristenUnie vragen of een persoon na die drie jaar voor een andere functie opnieuw een tewerkstellingsvergunning kan aanvragen om wederom drie jaar te werken op een van de eilanden, zodat die persoon wel onafgebroken op de eilanden verblijft, maar in een nieuwe functie.

De maximale geldigheidsduur van een tewerkstellingsvergunning is drie jaar en kan daarna niet meer worden verlengd. Het is voor een werkgever wel mogelijk om na drie jaar een nieuwe tewerkstellingsvergunning aan te vragen voor een vreemdeling. Daarbij zal opnieuw worden getoetst of voldaan wordt aan alle voorwaarden die gelden voor het verlenen van een tewerkstellingsvergunning, zoals de verplichte vacaturemelding en het niet beschikbaar zijn van lokale arbeidskrachten voor die functie. Ook zal de vreemdeling opnieuw een verblijfsvergunning of verlenging van de geëxpireerde verblijfsvergunning moeten aanvragen. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel het verrichten van arbeid is gekoppeld aan de duur van de tewerkstellingsvergunning en kan daarom na drie jaar slechts worden verlengd indien er een nieuwe tewerkstellingsvergunning is verleend.

De leden van de ChristenUnie willen een toelichting op de keuze om in een algemene maatregel van bestuur te regelen dat er in een aantal specifieke situaties afgeweken kan worden van de verplichting om de vacature verplicht te melden aan het eilandsbestuur en van de weigeringsgrond dat op de lokale arbeidsmarkt arbeidskrachten beschikbaar zijn. Daarnaast vragen deze leden waarom de specifieke situaties niet in de wet zelf worden verankerd. Genoemde leden vragen om een opsomming van mogelijke specifieke situaties per BES-eiland.

In de wet is de mogelijkheid om nadere regels te stellen waarbij kan worden afgeweken van de verplichte vacaturemelding of de toets op beschikbaarheid van lokale arbeidskrachten, nadrukkelijk beperkt tot vijf, in algemene termen omschreven situaties of werkzaamheden. Door middel van een algemene maatregel van bestuur kan van deze mogelijkheid al of niet gebruik worden gemaakt afhankelijk van de omstandigheden en behoeften op de plaatselijke arbeidsmarkt. De in de Wav BES in algemene termen omschreven situaties wijken niet af van de situaties die zijn omschreven in de Wet arbeid vreemdelingen die in het Europese deel van Nederland geldt.

Van de mogelijkheid om per eiland verschillende regels vast te stellen, is geen gebruik gemaakt, omdat daar op dit moment geen behoefte aan bestaat. Voor een opsomming van de verschillende situaties verwijst de regering naar het antwoord op de vraag van leden van het CDA die eveneens vragen naar deze specifieke situaties.

Onderdeel IJ

Artikel 11.27 (Wet ondernemingspensioenfondsen BES)

De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie en de fractie van de ChristenUnie hebben een aantal vragen gesteld over de wijziging van de regelgeving met betrekking tot de aanvullende pensioenen, zoals deze oorspronkelijk was opgenomen in onderdeel IJ van het onderhavige wijzigingsvoorstel. Genoemd onderdeel maakt formeel geen deel meer uit van het wetsvoorstel, maar zal bij wijze van noodscenario bij ministeriële regeling wel zo worden ingevoerd. Deze regelgeving zal in het nu volgende aangeduid worden met de term wijzigingsvoorstel of de benaming Pensioenwet BES, omdat dit de nieuwe titel wordt van de Wet ondernemingspensioenfondsen BES.

De leden van de VVD-fractie vragen of het denkbaar is dat het financieel toetsingskader (FTK) na afloop van de overgangsfase volledig of juist niet zal zijn ingevoerd.

In reactie hierop wil het kabinet opmerken dat belangrijke financiële zekerheidswaarborgen uit het financieel toetsingskader reeds nu al zijn opgenomen in het wijzigingsvoorstel. Zo moeten pensioenfondsen een kostendekkende premie vaststellen en geldt er bij onvoldoende dekking een verplichting tot het formuleren van een korte- of langetermijnherstelplan. Ook krijgen fondsen de mogelijkheid tot het korten van aanspraken als uiterste redmiddel. Verder worden er nadere eisen gesteld aan het beleggingsbeleid en moeten alle pensioenfondsen een actuariële en bedrijfstechnische nota opstellen en moeten zij jaarlijks staten aanleveren. Verder treedt na drie jaar de eis van het vereist eigen vermogen in werking. De overgangsfase biedt de mogelijkheid om te bezien hoe de wetgeving in de praktijk functioneert, welke aanpassingen er noodzakelijk zijn en of volledige invoering van alle elementen van het financieel toetsingskader realistisch en passend is gezien de lokale omstandigheden.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie wanneer de plicht tot waardeoverdracht bij verandering van werkgever zal worden geïntroduceerd.

De Landsverordening ondernemingspensioenfondsen voorziet op dit moment niet in de mogelijkheid van waardeoverdracht, de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren doet dat wel. Met het opnemen van de bevoegdheid tot waardeoverdracht in het wijzigingsvoorstel wordt in beginsel aan alle werknemers de mogelijkheid tot waardeoverdracht geboden. Bezien zal worden of na afloop van de overgangsfase de verplichting voor pensioenuitvoerders kan worden ingevoerd om hieraan mee te werken. Daartoe zal onder meer nagegaan worden of er verzoeken tot waardeoverdracht geweigerd zijn en welke redenen daaraan ten grondslag lagen.

De leden van de CDA-fractie hebben opgemerkt dat de regering een aantal onderdelen van het advies van de De Nederlandsche Bank (DNB) inzake de Pensioenwet BES niet heeft overgenomen. Deze leden vragen of na de overgangsfase wel zal worden voldaan aan hetgeen DNB heeft voorgesteld.

In antwoord hierop zij opgemerkt dat bijna alle onderdelen van het advies van DNB zijn opgevolgd. De regering heeft er niet voor gekozen om het voorstel over te nemen om tijdens de overgangsfase een oplopende buffereis voor het vereist eigen vermogen te introduceren. Het is wel de bedoeling dat de buffereis van het vereist eigen vermogen na drie jaar gaat gelden. Verder is het goed denkbaar dat na de overgangsperiode het handhavingsinstrumentarium van DNB zal worden uitgebreid met de last onder dwangsom en de stille curator.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie waarom de in Nederland geldende principes voor een goed pensioenfondsbestuur niet integraal van toepassing zijn en waarom er (op grond daarvan) niet de eis wordt gesteld dat er een verantwoordingsorgaan wordt ingesteld.

Bij de formulering van het wijzigingsvoorstel is zowel rekening gehouden met Nederlandse maatstaven als met lokale omstandigheden. Nederlandse maatstaven zijn alleen toegevoegd indien die echt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het stelsel. Voor het overige is de bestaande regelgeving gehandhaafd. De keuze is niet gevallen op de principes van goed pensioenbestuur, omdat deze principes van oorsprong voortvloeien uit afspraken van de Nederlandse sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of schematisch kan worden aangegeven welke onderdelen uit de Nederlandse Pensioenwet van kracht worden op het pensioenfonds op de BES en welke onderdelen niet.

In reactie hierop zij opgemerkt dat niet de Pensioenwet maar de Pensioenwet BES van toepassing zal zijn op de Stichting BES Pensioenfonds. Een beperkt aantal artikelen van de Pensioenwet BES is (deels) gebaseerd op artikelen uit de Nederlandse Pensioenwet. In bijgaand schema is een overzicht daarvan opgenomen:

Hoofdstukken van de Pensioenwet

Artikelen die (deels) zijn overgenomen

1. Definities en toepassingsgebied

1. Definities

  

2. Pensioenovereenkomst

11. Vaststelling uitkering, kapitaal of rente

13. Verlening van toeslagen

  

3. Uitvoeringsovereenkomst

23. Onderbrengingsplicht werkgever (na 1 jaar)

  

4. Algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder

33. Waarborging goed bestuur

34. Uitbesteding

65. Afkoop

95. Voorwaardelijke toeslagverlening

  

5. Algemene bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen

105. Eisen ten aanzien van beleid, deskundigheid en betrouwbaarheid

  

6. Financieel toetsingskader inzake pensioenfondsen

126. Vaststelling technische voorzieningen

127. Financiering ouderdomspensioen

128. Hoogte kostendekkende premie

132. Vereist eigen vermogen (na 3 jaar)

133. Dekking door waarden

134. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds

135. Eisen ten aanzien van beleggingen

136. Leningen

137. Financiering voorwaardelijke toeslagverlening

138. Langetermijnherstelplan (na 3 jaar)

139. Ingrijpende wijzigingen tijdens uitvoering langetermijnherstelplan

140. Kortetermijnherstelplan

141. Mogelijkheid tot ontheffing

142. Langere termijnen bij uitzonderlijke situatie

143. Beheerste en integere bedrijfsvoering

144. Parameters

145. Actuariële en bedrijfstechnische nota

147. Staten

148. Onafhankelijkheid actuaris

149. Verplichting tot overdracht, herverzekering of onderbrenging

  

7. Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder

158. Nadere regelgeving

160. Kosten toezicht

171. Aanwijzing

173. Bewindvoerder over een pensioenfonds

203. Verstrekken, verzamelen en bewerken van beleidsmatige informatie

  

8. Gerechtelijke procedures

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het realistisch is om te verwachten dat pensioenfondsen op de BES binnen drie tot vijf jaar het volledige FTK hebben ingevoerd en wat de consequenties voor de deelnemers zijn als dit niet tijdig gebeurt.

Pensioenfondsen op de BES dienen te voldoen aan de financiële zekerheidswaarborgen zoals die opgenomen zijn in het wijzigingsvoorstel. Zij hoeven gedurende de overgangsfase niet aan alle eisen uit het Nederlandse FTK te voldoen. Dit betekent dat de bescherming van de aanspraken van de deelnemers minder is dan in Nederland maar meer dan op basis van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen. De overgangsfase biedt de mogelijkheid om te bezien hoe de Pensioenwet BES in de praktijk functioneert, welke aanpassingen er noodzakelijk zijn en of volledige invoering van alle elementen van het financieel toetsingskader realistisch en passend is gezien de lokale omstandigheden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben gevraagd hoe het kabinet heeft afgewogen welke elementen uit de Nederlandse regelgeving noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het pensioenstelsel en welke niet.

De selectie van de noodzakelijke elementen uit de Nederlandse regelgeving heeft plaatsgevonden in samenspraak met DNB als toekomstige toezichthouder, na bestudering van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen en de bestaande praktijk op basis van informatie hierover van de Bank Nederlandse Antillen. Dit heeft geresulteerd in een conceptwijzigingsvoorstel dat vervolgens ten behoeve van een uitvoeringstoets aan DNB is voorgelegd.

Verder hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie gevraagd waarom niet gekozen is voor een oplopende buffereis voor het vereist eigen vermogen en een uitbreiding van het handhavingsinstrumentarium.

In reactie hierop wordt opgemerkt dat belangrijke financiële zekerheidswaarborgen uit het financieel toetsingskader nu al zijn opgenomen in het wijzigingsvoorstel. Er is voor gekozen om gedurende de eerste drie jaar van de overgangsfase zoveel mogelijk aan te sluiten bij het huidige zekerheidsniveau. Pensioenfondsen op de BES dienen op grond daarvan vanaf de transitiedatum toereikende technische voorzieningen vast te stellen die volledig door waarden worden gedekt. Een na korte tijd oplopende buffereis voor het vereist eigen vermogen zou dit uitgangspunt doorbreken en kunnen leiden tot opeenvolgende herstelplannen samenhangend met de oplopende buffereis.

Verder zij vermeld dat het wijzigingsvoorstel voorziet in een uitbreiding van het handhavingsinstrumentarium van de toezichthouder met de bevoegdheid tot aanwijzing en de bestuurlijke boete. Voor de eindsituatie is verdere uitbreiding met de last onder dwangsom en de stille curator goed denkbaar.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben gevraagd waarom gekozen is om bijzonder nabestaandenpensioen alleen uit te keren als de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk op of na 1 augustus 1990 heeft plaatsgevonden.

In artikel 31 van het oorspronkelijke wijzigingsvoorstel is overgangsrecht opgenomen met betrekking tot bijzonder nabestaandenpensioen. Het overgangsrecht hangt samen met de datum van inwerkingtreding van bepaalde verplichtingen. Voor ondernemingspensioenfondsen is met betrekking tot het bijzonder weduwenpensioen die datum 31 maart 1985. Met betrekking tot het weduwnaarspensioen en voor bedrijfstakpensioenfondsen en verzekeraars is de inwerkingtredingsdatum van het wijzigingsvoorstel bepalend. De Landsverordening ondernemingspensioenfondsen is namelijk alleen van toepassing op ondernemingspensioenfondsen en voorziet alleen in bijzonder weduwenpensioen, terwijl de Pensioenwet BES ook geldt voor bedrijfstakpensioenfondsen en verzekeraars en voorziet in bijzonder weduwnaarspensioen.

De datum 1 augustus 1990 voor het bijzonder nabestaandenpensioen vloeit voort uit artikel 32 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, nu Pensioenwet ambtenaren BES geheten.

Tot slot hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie gevraagd of de Stichting BES pensioenfonds, het nieuwe bedrijfstakpensioenfonds voor ambtenaren op de BES, moet rekenen met dezelfde parameters als de Nederlandse fondsen.

In het Besluit Pensioenwet BES zijn regels opgenomen ter uitwerking van de Pensioenwet BES. Paragraaf 4 van het Besluit Pensioenwet BES gaat in op de parameters, paragraaf 5 op de technische voorzieningen. De parameters in het besluit komen voor een belangrijk deel overeen met de Nederlandse parameters.

Voor de berekening van de hoogte van de technische voorzieningen wordt tijdens de overgangsfase uitgegaan van een maximale vaste rekenrente van 4% in plaats van een door de Bank gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur. Als de feitelijke rente veel lager is dan de door het fonds gehanteerde maximale rente kan dat leiden tot een minder precieze inschatting van de technische voorzieningen. Na afloop van de overgangsperiode zal naar verwachting wat betreft het onderwerp rente aangesloten worden bij de Nederlandse regelgeving.

Onderdeel II

Artikel 12.19 (Luchtvaartwet BES

De leden van de ChristenUnie vragen naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van de Luchtvaart BES welke nieuwe eisen er zouden kunnen zijn waaraan documenthouders niet zouden hoeven te voldoen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid.

Bij of krachtens de Luchtvaartlandsverordening, zoals deze gold voor de transitie, zijn diverse documenten verstrekt. Artikel 69 van de Luchtvaartwet BES strekt ertoe te garanderen dat deze documenten hun geldigheid behouden na de transitie, zodat de luchtvaart in de regio voorlopig ongestoord kan blijven plaatsvinden na transitiedatum. Ook in de Curaçaose en Sint Maartense wetgeving wordt een overgangsbepaling opgenomen.

Het eerste en tweede lid zien specifiek op die delen van de regelgeving die na de transitie zullen worden vervangen door de bepalingen van de Wet luchtvaart. Houders van dergelijke documenten krijgen de mogelijkheid hun document te vervangen door een Nederlands bewijs van gelijkstelling of vergunning. Het vervangende document heeft een geldigheid van maximaal 5 jaar, daarna moet aan de nieuwe Nederlandse eisen worden voldaan.

Er is bewust niet voor gekozen deze documenten automatisch te vervangen, omdat het voor betrokkenen gunstiger kan zijn gebruik te maken van de documenten die Curaçao, Aruba of Sint maarten na de transitie erkent of afgeeft. Dit heeft te maken met de eisen waaraan moet worden voldaan. De meeste eisen in de regio zijn gebaseerd op die van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) en soms op die van de Federal Aviation Administration (FAA, USA).

Ook voor de BES-eilanden zijn de luchtvaarteisen in het algemeen gebaseerd op die van ICAO. Er is een uitzondering gemaakt voor het luchtvaartregister, aangezien er geen apart luchtvaartregister voor de BES-eilanden komt. Het Nederlandse luchtvaartregister zal ook het register zijn voor de BES-eilanden. De eisen waaraan voldoen moet worden bij inschrijving in het Nederlandse register zijn gebaseerd op die van de European Aviation Safety Agency (EASA, EU). Deze eisen verschillen op onderdelen van de eisen van ICAO of de FAA. De meeste vliegtuigen in de regio voldoen aan de eisen van ICAO of de FAA maar voldoen naar verwachting niet op alle onderdelen aan de eisen van EASA. Vandaar dat het voor luchtvaart-maatschappijen gunstiger kan zijn om gebruik te maken van het register van bijvoorbeeld Curaçao. Dit zelfde kan het geval zijn bij brevetten van piloten en andere in het artikel bedoelde documenten.

De verschillen in de eisen hebben geen negatieve gevolgen voor de veiligheid in de luchtvaart in de regio. Op onderdelen zijn er verschillen maar alle eisen garanderen een bepaald algemeen veiligheidsniveau. Er zijn binnen de eisen soms verschillende manieren of methoden omschreven om te voldoen aan het algemene veiligheidsniveau.

Onderdeel JJ

Artikel 12.22 (Wet aansprakelijkheid bestuurders, rijbevoegdheid en rijvaardigheid BES)

De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de geldigheid in Nederland van een rijbewijs dat op Bonaire, Sint Eustatius of Saba is behaald.

De regeling omtrent de aanvraag en afgifte van rijbewijzen in de openbare lichamen blijft na transitie een aangelegenheid van die openbare lichamen. De geldigheid op het Nederlandse grondgebied van die rijbewijzen blijft een aangelegenheid van de minister van Verkeer en Waterstaat.

De vóór transitie voor Nederlands-Antilliaanse rijbewijzen geldende regeling zoals uitgewerkt in het Reglement rijbewijzen, blijft na transitie van kracht op rijbewijzen afgegeven in de onderscheiden openbare lichamen.Het rijbewijs afgegeven in de onderscheiden openbare lichamen is in Nederland geldig indien betrokkene tijdelijk in Nederland verblijft. Indien betrokkene zich vestigt in Nederland is het in de onderscheiden openbare lichamen afgegeven rijbewijs na vestiging in Nederland nog 185 dagen geldig. Binnen die periode van 185 dagen kan dat rijbewijs onder, de in het Reglement rijbewijzen bepaalde voorwaarden, worden omgewisseld voor een Nederlands rijbewijs.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts om een nadere motivering van de keuze om de openbare lichamen zelf beleid te kunnen bepalen over het maximale toegestane percentage alcohol in het wegverkeer.

De verkeersveiligheidssituatie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is voor de Minister van Verkeer en Waterstaat momenteel geen aanleiding om de bestaande juridische structuur ten aanzien van de wegenverkeerswetgeving bij de transitie naar openbare lichamen in het Nederlandse staatsbestel te wijzigen. Dit betekent dat de eilanden ook na 10 oktober 2010 zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen en handhaven van regelgeving ten aanzien van het gebruik van alcohol in het verkeer. Het is mijn stellige verwachting dat het eilandsbestuur na transitie haar verantwoordelijkheid op dit vlak zal nemen. Mocht het aantal verkeersdoden en ernstig gewonden op de eilanden zich in de toekomst nadelig ontwikkelen, zal ik in overleg treden met het eilandsbestuur om te bezien of toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving op het gebied van alcohol in het verkeer noodzakelijk is.

Tot slot vroegen de leden van de VVD-fractie wat de verhouding is tussen de decentralisatie van de verkeersveiligheid en de «voorshandse»verantwoordelijkheid op dit punt. Zolang vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid geen dringende redenen aanwezig worden geacht om in te grijpen in de autonomie op het terrein van de verkeersveiligheid, blijft de verkeersveiligheid op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook na de datum van transitie een decentrale aangelegenheid. Op dit moment worden geen veranderingen voorzien.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten