Gepubliceerd: 18 juni 2010
Indiener(s): Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA), Hirsch Ballin
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32422-3.html
ID: 32422-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Op 14 januari 2009 is Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU L 33/10) (hierna: de richtlijn) tot stand gekomen. Deze richtlijn vervangt Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PbEG L 280) (hierna: oude of huidige richtlijn timeshare).

Deze richtlijn stelt regels ten aanzien van timesharing (recht van gebruik in deeltijd). Bij timesharing gaat het, samengevat, om een recht waarmee men elk jaar een week of meer in een vakantiehuisje of een ander soort overnachtingsaccomodatie mag verblijven. Vooral in Spanje en Italië, maar ook in Engeland en Ierland, liggen veel vakantieparken waar vakantieaccomodaties op basis van timesharing worden aangeboden. Volgens statistieken van de Europese Timeshareaanbiedersorganisatie RDO werden er in 2007 in Europa 73 540 accommodaties op basis van timeshare aangeboden. In datzelfde jaar waren er anderhalf miljoen Europeanen die een timeshare bezaten. De omzet van de timesharebranche betrof 3,2 miljard euro. In 2007 waren er 69 836 banen direct gerelateerd aan timesharing. In Nederland zijn naar schatting 30 000 mensen die een timeshare bezitten (schatting op basis van de gegevens uit 2001).1

De richtlijn heeft twee doelstellingen (artikel 1). Ten eerste wil de Europese Unie met de richtlijn bijdragen aan de goede werking van de interne markt. Ten tweede wil de richtlijn de consument een hoog niveau van bescherming bieden bij het sluiten van timeshare- en aanverwante overeenkomsten.

Een belangrijke aanleiding voor het herzien van de huidige richtlijn timeshare ligt in de sterke ontwikkeling van de markt van timeshares en andere vakantieproducten (overweging 1). Sinds 1994 zijn er op die markt nieuwe producten ontstaan, waarvan sommige speciaal zijn ontwikkeld om de beschermende bepalingen van de oude richtlijn te omzeilen. Daarnaast is, gezien de complexiteit van timeshareovereenkomsten en intensieve en individueel gerichte promotie voor timesharing, meer bescherming nodig gebleken in de vorm van specifieke bepalingen over verkoopevenementen en informatieverplichtingen (overweging 9). Daarom is het richtlijnrecht geactualiseerd. Als eerste vallen meer producten onder de bescherming van de richtlijn. Het voorwerp van de timesharing is bijvoorbeeld verruimd van onroerende zaken tot overnachtingsaccomodaties, zodat de timeshare van boten nu ook onder de richtlijn valt. Hiernaast vallen kortlopende timeshareovereenkomsten, vanaf de duur van een jaar, nu ook onder de bescherming van de richtlijn. Een volgend aspect betreft de uitbreiding van de consumentenbescherming naar aan timeshares gerelateerde diensten, zoals overeenkomsten inzake bijstand bij de verhandeling van timeshares en de uitwisseling ervan. De overeenkomst van bijstand bij verhandelen ziet op de situatie waar de handelaar de consument bijstaat met de overdracht of overname van een timeshare of een vakantieproduct van lange duur. Met een uitwisselingsovereenkomst stelt de rechthebbende van de timeshare zijn gebruiksrecht op een overnachtingsaccomodatie ter beschikking via een uitwisselingssysteem om in ruil hiervoor het gebruiksrecht op een overnachtingsaccomodatie van een ander te kunnen uitoefenen. Een vierde verbetering betreft de verruiming van de herroepingstermijn van tien naar veertien dagen. Als vijfde is het verbod op vooruitbetaling tijdens de herroepingstermijn verduidelijkt (overweging 14). Ten slotte voorziet de richtlijn in standaardinformatieformulieren, die het de handelaar eenvoudiger maken om aan zijn informatieverplichtingen te voldoen en de kwaliteit van de informatievoorziening aan de consument bevorderen.

2. De richtlijn in de Europese context

De richtlijn laat het bepaalde in Richtlijn 90/314/EG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen (PbEG L 158), met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten («richtlijn pakketreizen») onverlet (overweging 8). In overweging 9 wordt Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt («richtlijn oneerlijke handelspraktijken») genoemd. Daarbij wordt gewezen op de aard van de producten en handelspraktijken bij timesharing en de hieruit volgende noodzaak om meer gedetailleerde en specifieke bepalingen op te nemen over informatieverplichtingen en verkoopevenementen. De richtlijn timeshare vult de algemene richtlijn oneerlijke handelspraktijken aan op het gebied van timesharing en daaraan aanverwante producten en diensten.

Voorts is in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 april 1999 (HvJ EU 22 april 1999, nr. C-423/97, Jur. I 1991, p. I-2591, Travel Vac SL tegen Sanchis) overwogen dat een onder de oude richtlijn vallende timeshareovereenkomst tevens onder de colportagerichtlijn valt, als aan de toepassingsvoorwaarden van die richtlijn is voldaan (richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PbEG L 372). Hieruit volgt dat andere richtlijnen, zoals de colportagerichtlijn en de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, ook gelden ten aanzien van timesharing, voor zover de richtlijn timeshare geen afwijkende regels stelt of de toepasselijkheid van bepaalde regels uitsluit.

Het toepasselijk recht op een (timeshare)overeenkomst wordt volgens overweging 17 bepaald door de communautaire regels inzake internationaal privaatrecht, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Daarbij geeft de richtlijn timeshare in artikel 12 lid 2 een specifieke regeling voor gevallen waarin het toepasselijke recht dat van een derde land zou zijn. Welke rechtbanken bevoegd zijn voor vorderingen die betrekking hebben op zaken die onder de timesharerichtlijn vallen, moet volgens overweging 18 worden vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verordening Brussel I).

Op grond van het besluit van het Gemengde Comité van 3 juli 2009 (nr. 86/2009, PbEU L 277/38) tot wijziging van de bijlage XIX bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132), geldt de richtlijn ook voor IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

3. Volledige harmonisatie

De richtlijn kent als uitgangspunt volledige harmonisatie (overweging 3). Dit betekent dat het de lidstaten niet is toegestaan om binnen het toepassingsbereik van de richtlijn bepalingen in te voeren of te handhaven die afwijken van de richtlijn.

De lidstaten blijven bevoegd om aspecten van timeshares, vakantieproducten van lange duur, uitwisselings- en doorverkoopovereenkomsten te regelen, die niet in de richtlijn zijn meegenomen, voor zover deze in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht (overweging 3 van de richtlijn). Ditzelfde geldt voor onderwerpen die van de richtlijn zijn uitgezonderd (zie onder meer artikel 1 lid 2). Overweging 3 van de preambule noemt hierbij als voorbeeld bepalingen over de gevolgen van het herroepingsrecht voor rechtsverhoudingen die buiten het toepassingsbereik van de richtlijn vallen.

4. Wijze van implementatie

1. Methode van implementatie

Voorgesteld wordt om de bepalingen van de richtlijn die implementatie in wetgeving behoeven, op te nemen in een nieuwe titel 1A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de opzet en invulling van deze titel is zoveel mogelijk bij de tekst van de richtlijn en bij de tekst, indeling en opzet van de huidige regeling aangesloten. Voorts wordt voorgesteld om vanwege de duidelijkheid de materiële bepalingen van de richtlijn zoveel mogelijk op één plaats te implementeren.

Een eerste voorgestelde wijziging betreft de implementatie in een nieuwe titel 1A in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in plaats van in de huidige afdeling 10A in titel 1 van Boek 7 BW. De reden hiervoor ligt vooral in het ten opzichte van de oude richtlijn verruimde begrip timeshare. Destijds is er bij de implementatie van die richtlijn vanuit gegaan dat het hier vrijwel altijd zou gaan om koopovereenkomsten (Kamerstukken II 1995–1996, 24 449, nr. 3, p. 2). De marktontwikkelingen sindsdien hebben ertoe geleid dat het begrip timeshare moet worden verruimd en dat de betalingswijze niet langer een onderscheidend criterium is. Ten tweede is in de rechtspraktijk gebleken dat een huurovereenkomst onder bepaalde omstandigheden tevens een timeshareovereenkomst kan zijn (HR 26 oktober 2007, NJ 2008, 282 m. nt. P.A. Stein). Voorgesteld wordt om de overeenkomst van timeshare niet langer onder de titel van koop onder te brengen. Als een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van het begrip «gebruik in deeltijd» zoals bedoeld in dit wetsvoorstel, dan is de voorgestelde titel 1A van toepassing. Hiernaast moet op grond van de inhoud van de overeenkomst worden beoordeeld of de overeenkomst tevens voldoet aan de omschrijving van de overeenkomst van koop, huur of een andere bijzondere overeenkomst. In dat geval zijn ook de wettelijke bepalingen van die bijzondere overeenkomst (bijvoorbeeld titel 1 van Boek 7 ten aanzien van de koop) van toepassing voor zover deze aspecten regelen die niet in titel 1A worden geregeld.

Als tweede verandering ten opzichte van de huidige systematiek wordt voorgesteld om alle bepalingen die geïmplementeerd moeten worden, in de wet op te nemen. Als gevolg hiervan komt het Gegevensbesluit rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken te vervallen.

2. De overige bepalingen van de richtlijn die geen implementatie behoeven

Enkele bepalingen van de richtlijn behoeven geen implementatie, omdat zij bijvoorbeeld verplichten tot feitelijk handelen (zie ook Aanwijzing 337a). Allereerst gaat het hier om de begrippen van artikel 2 lid 1, onderdelen i en j (gedragscode en beheerder van een gedragscode). Deze begrippen worden gebruikt in artikel 14 lid 1, dat voorziet in een plicht voor de lidstaten om het gebruik van en de aandacht voor gedragscodes te bevorderen. Hieraan kan worden voldaan door bijvoorbeeld publicatie van gedragscodes via www.consuwijzer.nl. Op deze website zullen overigens ook de nieuwe wettelijke bepalingen betreffende timesharing, vakantieproducten van lange duur en aanverwante diensten onder de aandacht worden gebracht. De artikelen 16 tot en met 20 alsmede bijlage VI van de richtlijn, zien met name op de omzettingstermijn, de evaluatie van de richtlijn, de intrekking van de oude richtlijn en de inwerkingtreding en behoeven daarom geen implementatie.

5. Handhaving

De handhaving van de bepalingen van de richtlijn Timeshare is, voor zover die collectieve consumentenbelangen betreft, geregeld in de Wet handhaving consumentenbescherming (hierna: Whc). De Whc vloeit voort uit Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEG L 364/1) (hierna: Verordening 2006/2004). Deze verordening schrijft een netwerk voor van publieke handhavingsinstanties in de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Economische Ruimte.

In de Whc is bepaald dat ten aanzien van overtredingen van de oude timesharerichtlijn de Consumentenautoriteit de handhavende instantie is, voor zover die overtredingen tenminste geen betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten. In die gevallen is de Autoriteit Financiële Markten aangewezen als bevoegde handhavende instantie. Nu de Richtlijn 94/47/EG vervangen wordt door Richtlijn 2008/122/EG en afdeling 7.1.10A van het Burgerlijk Wetboek als gevolg daarvan wordt vervangen door titel 1A, betekent dit voor de Consumentenautoriteit en de Autoriteit Financiële Markten, dat zij zullen gaan toezien op de naleving van de vervangende bepalingen. Voorgesteld wordt om overeenkomstig de huidige systematiek van de Whc open normen civielrechtelijk en gesloten normen bestuursrechtelijk te handhaven. De werking van dit systeem wordt overigens in 2013 geëvalueerd. Tussentijds – in 2010 – wordt nog onderzoek gedaan naar de ervaringen van de Consumentenautoriteit met de wijze van handhaving.

Naast dit systeem van handhaving tegen collectieve inbreuken op grond van de Whc, geldt op grond van het voorgestelde artikel 50b lid 7 dat bij schending van de in dat artikel genoemde verplichtingen de handelaar een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b BW verricht. Hiermee handelt een handelaar onrechtmatig jegens een consument. Deze consument kan daarom schadevergoeding vorderen. Bij een eventuele overtreding van de overige bepalingen, dient de schadevergoedingsactie gebaseerd te worden op artikel 6:162 BW.

6. Gevolgen voor het bedrijfsleven

In deze paragraaf worden de nalevingskosten weergegeven van dit wetsvoorstel. Deze kunnen worden uitgesplitst in administratieve lasten en overige nalevingskosten. Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten die het bedrijfsleven moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen jegens de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. De overige nalevingskosten bestaan uit andere kosten die het bedrijfsleven moet maken om aan de inhoudelijke verplichtingen te voldoen die wet- en regelgeving stellen. Hierbij kan worden gedacht aan informatieverplichtingen aan consumenten.

Het wetsvoorstel brengt nalevingskosten met zich mee. Als eerste verplicht artikel 3 van de richtlijn tot het opnemen van een verwijzing in reclame naar standaardinformatie. Ook moeten zij in de reclame de plaats aangeven waar deze aanvullende informatie kan worden verkregen. Deze verplichting zal leiden tot een structurele toename in de nalevingskosten. De verwijzing is echter eenvoudig te realiseren, zodat deze toename beperkt blijft.

Artikelen 5 en 6, die zien op de precontractuele informatie, zullen naar verwachting de meeste nalevingskosten veroorzaken. Het aantal informatieverplichtingen voor de handelaar is ten opzichte van de situatie onder de oude richtlijn toegenomen. In de precontractuele fase dient hij bijvoorbeeld bepaalde informatie te verschaffen en is hij verplicht een herroepingsformulier te overhandigen. Voorts moet de informatie in meerdere talen beschikbaar zijn. De handelaar moet de informatie toespitsen op het individuele product of de dienst, zodat er ook structureel extra kosten worden gemaakt. Ten slotte ziet de plicht tot het verstrekken van precontractuele informatie op meer producten in vergelijking met de oude richtlijn. De nalevingskosten worden beperkt, doordat telkens met door de richtlijn voorgeschreven standaardformulieren gewerkt kan worden. Een deel van de tekst voor deze formulieren is bovendien al vastgesteld.

Tot slot moet de handelaar op grond van artikel 10 elk jaar een betalingsverzoek te sturen. Dit leidt tot een kleine toename in de nalevingskosten, doordat kosten zullen worden gemaakt met het opstellen van het verzoek en de verzending ervan.

Administratieve lasten worden niet door dit wetsvoorstel geïntroduceerd. Voor wat betreft de overige nalevingskosten geldt dat deze niet kunnen worden gekwantificeerd. Voor zover kon worden nagegaan zijn er namelijk geen – of hooguit enkele – aanbieders van timeshares of vakantieproducten van lange duur in Nederland actief. Een onbekend aantal aanbieders richt zich hiernaast door middel van reclame via internet mede op Nederland.

Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

In de praktijk zal een timeshareovereenkomst vaak tevens voldoen van de omschrijving van een overeenkomst van koop of huur. Daarom zijn enkele bepalingen uitgesloten die onverenigbaar zijn met de timeshareregeling, indien er sprake is van een koop- of een huurovereenkomst. Bij het formuleren van de tekst is aangesloten bij artikel 215 van Boek 6 BW over de gemengde overeenkomst.

Onderdeel B

Artikel 50a (begrippen)Onderdelen a en b (handelaar en consument)

De in artikel 2, lid 1, onderdelen e en f, van de richtlijn gehanteerde definities voor handelaar en consument zijn in het wetsvoorstel inhoudelijk ongewijzigd overgenomen. Zoals in het algemene gedeelte is aangegeven, wordt de koppeling met de koopovereenkomst hiermee losgelaten. Met het nieuwe begrip handelaar wordt aangegeven dat het moet gaan om een handelen voor doeleinden die betrekking hebben op zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld een autohandelaar die incidenteel een timeshare aanbiedt niet onder het begrip handelaar valt.

Daarnaast valt onder de definitie van handelaar de vertegenwoordiging van de handelaar door een tussenpersoon, zodat ook in deze situatie de consument door titel 1A wordt beschermd. Het algemene vermogensrecht regelt de overige aspecten van de vertegenwoordiging (titel 3 van Boek 3 BW). Dit houdt in dat voor zover de tussenpersoon binnen een volmacht («in naam van de handelaar») van een handelaar heeft gehandeld de gevolgen van zijn handelen, ook als dit bijvoorbeeld een schending van de informatieverplichtingen betreft, op grond van artikel 3:66 BW voor de rekening van deze achterliggende handelaar komen. De consument kan dan jegens die handelaar een beroep doen op – bijvoorbeeld – verlenging van de herroepingstermijn. Op grond van artikel 3:78 BW geldt deze regeling ook voor andere vormen van vertegenwoordiging dan bij volmacht, bijvoorbeeld wanneer de tussenpersoon in eigen naam maar voor rekening van de handelaar handelt («ten behoeve van de handelaar»), voor zover de aard van de rechtshandeling of rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Als er sprake is van een ontoereikende volmacht kan de consument zich uitsluitend wenden tot de tussenpersoon. Deze zal op grond van artikel 3:70 BW de ontstane schade aan de consument moeten vergoeden. Ook deze regeling is op grond van artikel 3:78 BW van toepassing op andere vormen van vertegenwoordiging, voor zover de aard van de rechtshandeling of rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Onderdeel c (overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd)

Het begrip overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd is met enkele redactionele aanpassingen uit artikel 2 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn overgenomen. Ten opzichte van de oude richtlijn is het begrip «gebruik in deeltijd» (timeshare) verruimd. Het begrip heeft nu betrekking op alle overeenkomsten met een looptijd van meer dan een jaar – terwijl de oude richtlijn zag op een looptijd vanaf drie jaren – uit hoofde waarvan een consument tegen vergoeding het recht krijgt om een of meer overnachtingsaccommodaties voor meer dan één verblijfsperiode te gebruiken. Onder het begrip «overnachtingsaccomodatie» kan zowel een roerende als een onroerende zaak vallen. Ook het deeltijdsgebruik van een kajuit op een cruiseschip zal dus onder het begrip «gebruik in deeltijd» in de zin van dit artikel vallen.

Met het begrip «vergoeding» wordt duidelijk dat het niet meer gaat om het betalen van een totaalprijs, maar om een vergoeding. Hieruit volgt dat de aankoop van een timeshare waarbij (een deel van) de vergoeding is gerelateerd aan het gebruik, ook onder het toepassingsbereik van de richtlijn zal vallen.

De zinsnede «met inbegrip van elke bepaling die een verlenging mogelijk maakt» ziet op het begrip «duur» van de overeenkomst. Met andere woorden, alle bepalingen in de overeenkomst die een verlenging, stilzwijgend of anderszins, mogelijk maken, worden meegenomen bij het bepalen of de overeenkomst langer duurt dan een jaar. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 2 lid 2 van de richtlijn. In de oude richtlijn ontbrak een soortgelijke bepaling. Hierdoor viel een timeshareovereenkomst met een duur van 35 maanden, met daarin opgenomen een stilzwijgende verlenging, niet onder de bescherming van de richtlijn. Dergelijke gevallen worden door de nieuwe berekeningsmethode voorkomen.

Afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst moet worden beoordeeld welke andere regels, zoals die van huur of koop, naast die van titel 1A eventueel van toepassing zijn. Bij een gemengde overeenkomst geldt op grond van artikel 6:215 BW dat de regels van beide bijzondere overeenkomsten van toepassing zijn, «behoudens voor zover deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet». Omdat titel 1A dwingend recht bevat zal dit als eerste betekenen dat hiermee strijdige bepalingen van regelend recht moeten wijken. Voor het geval van strijdigheid tussen dwingende bepalingen zal de voorrang van het Europese recht meebrengen dat de bepalingen van die andere overeenkomst moeten wijken.

Overweging 6 van de preambule gaat in op het verschil tussen de timeshareovereenkomst en de «gewone huurovereenkomst». Bij de «gewone huurovereenkomst» gaat het om één aansluitende bezettingsperiode en niet om verschillende periodes. Bovendien moet onder de timeshareovereenkomst niet de meervoudige reservering van accommodatie, waaronder hotelkamers, worden verstaan als deze meervoudige reservering qua rechten en plichten niet meer inhoudt dan een afzonderlijke reservering. Het boeken van een vakantiehuisje voor meerdere gebruiksperiodes zal op zichzelf dus niet leiden tot een timeshareovereenkomst.

Onderdeel d (overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur)

Nieuw is het vakantieproduct van lange duur, dat in artikel 2 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn is opgenomen. Het gaat hier bijvoorbeeld om het lidmaatschap van een vakantieclub, waarbij kortingen worden aangeboden op vakanties, hotels en dergelijke. Uit de begripsomschrijving volgt dat het zwaartepunt van de kortingen en andere voordelen bij de accommodatie moeten liggen. Overweging 7 van de richtlijn wijst op het verschil tussen gewone klantenbindingsprogramma’s, zoals spaarkaarten of kortingspassen, en een vakantieproduct van lange duur. De verschillen tussen deze twee figuren liggen erin, aldus de richtlijn, dat bij het klantenbindingsprogramma doorgaans geen vergoeding hoeft te worden betaald of dat de door de consument te betalen vergoeding niet primair is bedoeld om de kortingen of andere voordelen betreffende accommodatie te krijgen. De regels van de richtlijn over de timeshareovereenkomst gelden ook voor de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur. Hiernaast bevat de richtlijn enkele regels die alleen gelden voor een vakantieproduct van lange duur. Daarop wordt bij artikel 50g teruggekomen.

Onderdeel e (overeenkomst van bijstand bij verhandelen)

De definitie van de doorverkoopovereenkomst is neergelegd in artikel 2 lid 1, onderdeel c, van de richtlijn. Deze definitie is opgenomen in artikel 50a, onderdeel e, als «overeenkomst van bijstand bij verhandelen». Het gaat in dit geval om de bijstand van een handelaar aan een consument bij het overnemen of overdragen van een timeshare of een vakantieproduct van lange duur. Gekozen is om de bewoordingen «kopen en verkopen» niet uit de richtlijn over te nemen, omdat dit zou impliceren dat het enkel zou kunnen gaan om de overeenkomst van koop. In plaats hiervan wordt de begripsomschrijving «over te nemen of over te dragen» gebruikt, zodat de regels van de richtlijn ook gelden voor de overname van huurovereenkomsten. Als de consument bijvoorbeeld professionele bijstand vraagt om voor hem een huurovereenkomst te sluiten waarin hij gedurende vijf jaar twee periodes per jaar een appartement mag gebruiken, dan zal er sprake zijn van de overdracht van een gebruiksrecht (of als het de timeshare van een andere consument betreft: de overname van een huurrecht) en zijn in dit geval de regels van de overeenkomst van bijstand bij verhandelen van toepassing. Als de consument tijdens zijn gebruiksperiode vervolgens een handelaar inschakelt om tegen vergoeding het gebruiksrecht tijdelijk aan iemand anders ter beschikking te stellen, dan is er geen sprake van overdracht of overname. Het eigendom van het gebruiksrecht rust dan immers nog bij de consument.

Met het begrip «bijstand» wordt uitgedrukt dat het bij de onderhavige overeenkomst niet het overdragen of overnemen van een timeshare of vakantieproduct van lange duur zelf betreft. Het gaat om de hulp («de bijstand») die de handelaar de consument biedt, met als doel die overdracht of overname te verwezenlijken.

Een overeenkomst van bijstand bij verhandelen kan tevens voldoen aan de omschrijving van de overeenkomst van bemiddeling, neergelegd in afdeling 3 van titel 7 van Boek 7 BW. In geval van strijdigheid gaan de dwingende regels van titel 1A voor op de bepalingen van de bemiddelingsovereenkomst, die van regelend recht zijn.

Onderdeel f (uitwisselingsovereenkomst)

Onderdeel f implementeert artikel 2 lid 1, onderdeel d van de richtlijn. In de praktijk zijn er voor houders van timeshares diverse uitwisselingssystemen ontstaan, waar consumenten tegen vergoeding aan deel kunnen nemen. Zij stellen hun gebruiksrecht dan tijdelijk ter beschikking aan een ander, in ruil voor de gebruikmaking van een timeshare of andere diensten. Hoewel de term uitwisseling qua betekenis verwantschap met ruil (artikel 7:49 BW) doet vermoeden, ziet de overeenkomst betreffende uitwisseling slechts op het toetreden tot een uitwisselingssysteem waarbij tijdelijk het recht van de consument beschikbaar wordt gesteld aan anderen. Er is dan nog geen sprake van overdracht of overname van dit gebruiksrecht.

Onderdeel g (aanvullende overeenkomst)

Deze bepaling is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de richtlijn en betreft diensten die samenhangen met de timeshareovereenkomst of de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur. Het gaat hierbij om diensten voor de consument die worden verleend door de handelaar of door een derde op grond van een overeenkomst tussen hem en de handelaar. Losse diensten die door de consument zijn aangeschaft, waarbij de handelaar niet is betrokken, vallen niet onder het begrip aanvullende overeenkomst.

Een voorbeeld van een aanvullende dienst is een contract waarbij een schoonmaakbedrijf zich, op grond van een regeling tussen hem en de handelaar, verbindt om de boot of het appartement waarop de timeshare betrekking heeft, schoon te maken.

Onderdeel h (duurzame gegevensdrager)

Dit begrip, overgenomen uit artikel 2, lid 1, onderdeel h, van de richtlijn komt in diverse Europese richtlijnen voor, zoals richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PbEG L 144). Bij de huidige stand van de technologie worden onder meer usb-sticks, cd-roms en dvd‘s als duurzame gegevensdrager aangemerkt.

In de tekst van de richtlijn wordt de zinsnede «op papier of een andere duurzame gegevensdrager» gebruikt, wat impliceert dat papier in ieder geval een duurzame gegevensdrager is. Om deze reden is afgezien van het expliciet noemen van papier als duurzame gegevensdrager in de bepalingen van titel 1A.

Onderdeel i (richtlijn)

Het begrip richtlijn is opgenomen ter vergemakkelijking van de verwijzing naar de bijlagen waarin informatieformulieren zijn opgenomen, die de handelaar de consument moet verstrekken. Het gaat hierbij allereerst om vier formulieren die zijn toegespitst op de vier overeenkomsten die de richtlijn bestrijkt. Als vijfde bijlage is een standaardformulier opgenomen waarmee de consument deze overeenkomsten kan ontbinden. Als bijkomend voordeel blijkt uit deze definitie dat titel 1A de implementatie van een richtlijn betreft. Voor de rechtspraktijk kan deze verwijzing nuttig zijn, omdat de bepalingen van de onderhavige titel niet buiten de context van de richtlijn kunnen worden gezien. In de definitie is, evenals bij de implementatie van de oude timesharerichtlijn, gekozen voor de dynamische verwijzing. Zouden nieuwe standaardformulieren worden vastgesteld, dan hoeft de wet niet te worden aangepast.

Artikel 50b (precontractuele informatieverplichtingen en reclamebeperkingen)

Dit artikel geeft ten aanzien van de timeshare uitvoering aan artikelen 3 en 4 van de richtlijn en bevat de kernbepalingen over de informatievoorziening aan de consument. Een consument wordt in de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken2 – geïmplementeerd in afdeling 6.3.3a van het BW – beschermd tegen oneerlijke of misleidende handelspraktijken. Artikel 50b bevat in aanvulling op deze algemene regeling specifieke bepalingen over de te verstrekken standaardinformatie en stelt beperkingen aan de reclame en promotie van timeshares. Via de schakelbepaling van artikel 50g en 50h, zijn de leden 1 tot en met 5 en lid 7 ook van toepassing op overeenkomsten van vakantieproducten van lange duur, van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst.

Specifieke voorschriften zijn opgenomen vanwege de aard van het product en de bij verkoop van timeshares spelende de handelspraktijken. Het gaat hier om intensieve en gerichte reclameacties om de consument tot het aangaan van een timeshareovereenkomst te bewegen. Een voorbeeld hiervan is de uitnodiging van consumenten op hun vakantieadres om deel te nemen aan een maaltijd, waarbij dan ook reclame zou worden gemaakt voor timeshares. Vervolgens blijkt bij een dergelijk evenement de verkoop van timeshares voorop te staan en wordt er druk op de consument uitgeoefend om een timeshareovereenkomst te sluiten.

Met de informatieverplichtingen wordt beoogd om de consument de nodige informatie te geven waardoor hij een weloverwogen beslissing kan nemen of hij al dan niet overgaat tot het sluiten van de overeenkomst. De beperkingen die worden gesteld aan het maken van reclame moeten onder meer het overrompelende effect van verkoopevenementen tegen gaan.

Lid 1 (inhoud en vorm van de precontractuele informatie)

De handelaar dient «geruime tijd» voordat de consument door een overeenkomst wordt gebonden kosteloos de informatie te verstrekken over deze overeenkomst, door middel van een door de handelaar ingevuld formulier. Het gaat allereerst om de belangrijkste kenmerken van het product of dienst zelf, zoals, de duur van de overeenkomst, de inhoud van de rechten die de consument krijgt, de aanschafprijs van het product en eventuele periodieke servicekosten. Voorts moet worden aangegeven van welke bij de timeshare behorende aanvullende diensten, zoals het gebruik van een sauna of zwembad, de consument gebruik mag maken en wat hiervan de kosten zijn.

Met de zinsnede «geruime tijd voordat de consument door een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd wordt gebonden» wordt beoogd om de consument voldoende tijd te geven om de informatie tot zich te nemen, voordat deze een overeenkomst met de handelaar sluit en zich hiermee bindt. De richtlijn bevat geen specifieke begripsomschrijving van wanneer er sprake is van «geruime tijd». Wat precies verstaan moet worden onder «geruime tijd» zal van geval tot geval moeten worden uitgemaakt.

Van een gebondenheid is sprake als de consument een aanbod van een handelaar heeft aanvaard, waardoor een overeenkomst tot stand komt. Het staat dan de consument dan immers niet meer vrij, afgezien van de mogelijkheid tot herroeping (zie artikel 50d), om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen. De informatie dient voorts kosteloos door de handelaar te worden verstrekt. Het rekenen van kosten voor bijvoorbeeld een offerte met daarin de opgenomen standaardinformatie is hiermee op zichzelf niet verboden, mits de consument apart de verplichte informatie kosteloos heeft verkregen.

De inhoud van de te verstrekken informatie wordt bepaald door de zinsnede «nauwkeurige en toereikende informatie overeenkomstig het in bijlage I van de richtlijn opgenomen model». Voor de overeenkomsten van timeshare, van een vakantieproduct van lange duur, van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst zijn door de communautaire wetgever aparte standaardinformatieformulieren vastgesteld (zie de bijlagen I tot en met IV bij de richtlijn). Op deze formulieren zijn de belangrijkste kenmerken van het product, respectievelijk de dienst, opgenomen. De handelaar zal dit formulier nauwkeurig en volledig ingevuld aan de consument moeten verstrekken. De informatie moet, in navolging van artikel 4 lid 1 van de richtlijn, worden verstrekt op een duidelijke en begrijpelijke wijze. Ten eerste betekent dit dat de handelaar het gedeelte wat hij zelf invult, helder zal moeten formuleren. Voorts zal de presentatie van de informatie ook voldoende duidelijk moeten zijn. Zo zal de handelaar het standaardformulier niet in een al te klein lettertype mogen afdrukken.

Volgens de tweede volzin van lid 1 wordt de informatie op een duurzame gegevensdrager aan de consument verstrekt. Met de zinsnede «die voor de consument gemakkelijk toegankelijk is», wordt geïmpliceerd dat er bij de keuze van de duurzame gegevensdrager waarop de informatie wordt verstrekt rekening moet worden gehouden met de wensen en mogelijkheden van de consument. Dit betekent bijvoorbeeld dat als de consument aangeeft dat hij geen computer heeft, de handelaar de informatie op papier zal moeten verstrekken.

De precontractuele informatieplicht bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn, geïmplementeerd in artikel 50b, brengt nog een ander rechtsgevolg mee. Uit artikel 5 lid 2 van de richtlijn, geïmplementeerd in artikel 50c, volgt dat de verstrekte informatie een essentieel onderdeel vormt van de overeenkomst en behoudens overmacht niet eenzijdig kan worden gewijzigd. Bij artikel 50c wordt deze gebondenheid van de handelaar aan de verstrekte informatie nader toegelicht.

Lid 2 (de taal van de precontractuele informatie)

Een belangrijk aspect van de informatieverplichting, neergelegd in artikel 4 lid 3 van de richtlijn, betreft de taal waarin de informatie wordt verstrekt. Volgens de richtlijn moet het hierbij te gaan om de taal, of een van de talen, van de lidstaat waar de consument woont of waarvan hij onderdaan is, naar diens keuze, mits deze een van de officiële talen van de Europese Unie betreft. Een persoon met de Duitse nationaliteit, wonend in Frankrijk, die in Nederland informatie over een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd krijgt, heeft daarmee de keuze tussen informatie in de Duitse of de Franse taal.

Lid 3 (voorschrift voor reclames)

In artikel 50b, derde lid, is artikel 3 lid 1 van de richtlijn geïmplementeerd. De richtlijn schrijft voor dat in elke reclame voor een timeshare wordt vermeld dat er precontractuele informatie verkrijgbaar is en ook waar deze kan worden verkregen. Deze verplichting bestaat ongeacht de vorm van de reclame of het medium waarmee de reclame wordt uitgezonden. Ook bij reclame op de radio zal moeten worden gewezen op de beschikbaarheid van de standaardinformatie en waar deze kan worden verkregen. Wat betreft de plaats waar de informatie kan worden verkregen, laat de richtlijn bewust de ruimte aan de handelaar om hieraan invulling te geven. Deze kan bijvoorbeeld uit het adres van de verkoopruimte van de handelaar bestaan of een website waar de consument de voorgeschreven informatie kan vinden. Voor verkoopevenementen geldt op grond van het vijfde lid van artikel 50b een bijzondere bepaling, namelijk dat de informatie tijdens het evenement voortdurend voor de consument beschikbaar moet zijn.

Lid 4 (reclamevoorschrift voor uitnodigingen voor promotie- en verkoopevenementen)

Artikel 3 lid 2 van de richtlijn is in lid 4 van artikel 50b opgenomen. Het lid voorziet in een specifieke reclamebeperking bij uitnodigingen voor promotie-of verkoopevenementen. Met promotie- of verkoopevenementen worden onder meer verkoopshows bedoeld, waarin door middel van intensieve en gerichte reclame timeshares en vakantieproducten van lange duur onder de aandacht van consumenten worden gebracht. Beoogd wordt om de consument te beschermen tegen het overrompelende effect van verkoopshows. Er mag bij de consument geen misverstand bestaan over het feit dat hij wordt gevraagd om naar een evenement te komen, waarbij het verkopen van timeshareproducten op de eerste plaats staat.

Lid 5 (voortdurende beschikbaarheid van de precontractuele informatie tijdens promotie-en verkoopevenementen)

Het vijfde lid van artikel 50b geeft uitvoering aan artikel 3 lid 3 van de richtlijn. Aan de eis van «voortdurende» beschikbaarheid zal voldaan zijn als de handelaar op een verkoopevenement bijvoorbeeld in zijn verkoopkraam een stapel met ingevulde informatieformulieren heeft klaarliggen of een voor de consument raadpleegbare computer heeft staan met daarop in digitale vorm de voorgeschreven informatie. Op deze manieren kan de handelaar direct voldoen aan een verzoek van een consument om nauwkeurige informatie over een product of dienst te geven.

Lid 6 (verbod op het aanduiden van de timeshare als investering)

Artikel 3 lid 4 van de richtlijn is in artikel 50b lid 6 opgenomen en voorziet in een beperking op het verrichten van promotieactiviteiten, voor timeshareovereenkomsten en vakantieproducten van lange duur.

Het effect van deze beperking is dat timeshares en vakantieproducten niet langer als investeringen mogen worden aangeprezen. De promotie van vakantieproducten van lange duur en timeshares door het beeld te schetsen dat er sprake is van investeringen waarmee de consument financieel voordeel kan behalen, is dus niet langer toegestaan. Met de begrippen «aanduiden» en «aanbieden» wordt uitvoering gegeven aan de zinsnede uit de richtlijn « op de markt gebracht of verkocht». De begrippen moeten ruim worden bezien en zien op alle soorten aanprijzingen die met een commercieel doel worden gedaan. Hieronder valt onder meer de aanprijzing van een timeshare in een krantenadvertentie of in een gesprek tussen handelaar en consument.

Lid 7 (sanctiebepaling)

In aansluiting op afdeling 6.3.3a BW over de oneerlijke handelspraktijken is bepaald dat als een handelaar een van de voorschriften van artikel 50b overtreedt, hij een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b van het BW verricht. Hiermee wordt de bescherming voor de consument bij timesharing uitgebreid ten opzichte van de algemene regeling inzake oneerlijke handelspraktijken. Deze uitbreiding ziet bijvoorbeeld op het geval waarin de handelaar de volgens artikel 50b lid 1 verplichte informatie niet op een duurzame gegevensdrager aan de consument verstrekt. Op grond van lid 7 staat dan vast dat de handelaar onrechtmatig jegens de consument heeft gehandeld. Als de consument hierdoor schade heeft geleden, dan kan hij van de handelaar schadevergoeding vorderen.

Naast dit systeem van privaatrechtelijke handhaving is de Consumentenautoriteit bovendien bevoegd om bij overtredingen met een collectief karakter op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming op te treden. Daarbij is, samengevat, het uitgangspunt dat open geformuleerde normen privaatrechtelijk en gesloten normen bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Omdat het in dit artikel gesloten normen betreft, kan de Consumentenautoriteit bestuursrechtelijk optreden door een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen.

Artikel 50c (inhoud en vorm van de overeenkomst)

Artikel 50c implementeert artikel 5 van de richtlijn en stelt regels over de vorm, de inhoud en de totstandkoming van de overeenkomst. Het artikel is naast de overeenkomst van timeshare op grond van artikel 50g respectievelijk artikel 50h ook op de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur, de uitwisselingsovereenkomst en de overeenkomst van bijstand bij verhandelen van toepassing.

Lid 1 (vorm van de overeenkomst)

In de eerste volzin van artikel 50c, eerste lid, wordt een vormvoorschrift gegeven. Is niet aan dit vormvereiste voldaan, dan is de overeenkomst ingevolge artikel 3:39 BW nietig.

Er bestaat een zekere overlap tussen de woorden «schriftelijk» en «op een duurzame gegevensdrager». Om alle twijfel uit te sluiten is niettemin gekozen om de woorden van de richtlijn over te nemen. Het is immers voorstelbaar dat er sprake is van een schriftelijke overeenkomst, die niet op een duurzame gegevensdrager is vastgelegd.

De overeenkomst moet door de partijen worden ondertekend. De richtlijn bepaalt in artikel 5 lid 3 dat alle partijen hun handtekening moeten zetten. Het ligt voor de hand dat het hier doorgaans zal gaan om de consument en de handelaar of hun vertegenwoordigers. De richtlijn stelt geen specifieke eisen aan de soort handtekening (handgeschreven of elektronisch). Het is daarom aan het nationale recht om daarin te voorzien. Artikel 3:15a BW bepaalt dat elektronische handtekening dezelfde rechtskracht heeft als een handgeschreven handtekening, als de methode die daarbij is gebruikt voor authentificatie voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens werden gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval.

Lid 2 (taal van de overeenkomst)

Voor de toelichting bij dit lid wordt verwezen naar die bij artikel 50b lid 2.

Lid 3 (inhoud van de overeenkomst)

De richtlijn stelt in artikel 5 derde lid minimumeisen waaraan de overeenkomst moet voldoen. Deze eisen zien op de inhoud van de overeenkomst. Het gaat hierbij om de identiteit, de verblijfplaats van alle partijen alsmede de datum en de plaats van sluiting van de overeenkomst. Voorgesteld wordt om aan te sluiten bij het systeem van het Burgerlijk Wetboek door regels niet als vormvoorschrift op te nemen, zoals de eis van de duurzame gegevensdrager of de ondertekening van artikel 50d lid 1. Als wordt verzuimd de vereiste gegevens te vermelden, dan zal de overeenkomst niet op grond van artikel 3:39 BW nietig zijn. Wel zal bij de overtreding van deze bepaling met een collectief karakter de Consumentenautoriteit op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming handhavend kunnen optreden.

Lid 4 (beperkte mogelijkheid tot wijzigen van de verstrekte precontractuele informatie)

Met lid 4 van artikel 50c, evenals overigens het vijfde lid, wordt uitvoering gegeven aan artikel 5 lid 2 van de richtlijn. Hierin is de eis neergelegd dat de verstrekte precontractuele informatie van artikel 50b, een integraal onderdeel van de overeenkomst vormt dat in beginsel niet eenzijdig gewijzigd kan worden tussen het moment van het verstrekken van die informatie en het tot stand komen van de overeenkomst. Hiermee wordt de consument beschermd tegen verschillen tussen eerder verstrekte precontractuele informatie en de informatie zoals deze in de overeenkomst wordt neergelegd. Zo is het niet zonder meer toegestaan om bij een timeshareovereenkomst in de precontractuele informatie op te nemen dat de consument gratis gebruik kan maken van een zwembad om vervolgens in de uiteindelijke overeenkomst hierop terug te komen.

Op deze gebondenheid bestaan twee uitzonderingen. Ten eerste kunnen partijen in de uiteindelijke overeenkomst uitdrukkelijk anders overeenkomen. Een tweede uitzondering doet zich voor bij een overmachtsituatie. De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn gevallen waarin bepaalde faciliteiten zijn tenietgegaan of beschadigd door natuurrampen. Hiermee wordt beoogd dat de informatie die de consument voor het sluiten van de overeenkomst heeft verkregen over bijvoorbeeld de ligging en het type van het vakantiehuis waarop hij een recht van deeltijd verkrijgt, ook na het sluiten van de overeenkomst overeenstemt met de reële situatie. De opgenomen uitzonderingen laten anderzijds enige, zij het beperkte, ruimte over voor de handelaar om met de consument een gewijzigde overeenkomst te sluiten.

Lid 5 (mededeling van tussentijdse wijzigingen)

Op grond van artikel 5 lid 2 van de richtlijn moeten tussentijdse wijzigingen aan de consument worden meegedeeld, uitdrukkelijk in de overeenkomst worden vermeld en op een duurzame gegevensdrager aan de consument worden verstrekt. Met deze verplichting worden tussentijdse wijzigingen voorzien van waarborgen voor de consument, die qua vorm en inhoud vergelijkbaar zijn met de eisen waaraan de precontractuele informatie moet voldoen. Hiermee wordt de consument ook bij tussentijds gewijzigde informatie beschermd.

Lid 6 (bijvoegen van het standaardformulier voor ontbinding bij de overeenkomst)

Met dit lid wordt uitvoering gegeven aan artikel 5 lid 2, laatste volzin, van de richtlijn. Om het recht van herroeping te vergemakkelijken – zie voor een uitgebreide toelichting op dit recht artikel 50d – moet de handelaar in de overeenkomst het standaardformulier van bijlage V bij de richtlijn opnemen. De consument is overigens niet verplicht om van dit formulier gebruik te maken. Dit lid is opgenomen om de drempel voor de consument te verlagen om zijn recht van herroeping te gebruiken. Daarnaast biedt het de handelaar zekerheid, doordat de consument op ondubbelzinnige wijze kenbaar maakt dat hij de overeenkomst wil ontbinden.

Lid 7 (het uitdrukkelijk wijzen op het herroepingsrecht en het verbod op vooruitbetaling)

Lid 7 van artikel 50c geeft uitvoering aan lid 4 van artikel 5 van de richtlijn en verplicht de handelaar om de consument te wijzen op het herroepingsrecht en het verbod op het verrichten van vooruitbetalingen (zie artikelen 50d en 50f). Bij het herroepingsrecht gaat het zowel om het bestaan daarvan als de termijn waarbinnen dat herroepingsrecht kan worden uitgeoefend. Het is van belang dat de consument goed op de hoogte is van het herroepingsrecht en het tijdelijke verbod van vooruitbetalingen, zodat hij van het recht om de overeenkomst zonder opgave van redenen tussentijds te ontbinden daadwerkelijk gebruik kan maken. De wijze waarop de handelaar de consument moet attenderen op de bepalingen zal verschillen afhankelijk van de wijze waarop de overeenkomst wordt gesloten. Bij een timeshareovereenkomst die via internet wordt gesloten zou bijvoorbeeld door middel van aanpassingen in de vormgeving de aandacht van de consument op de relevante passages van de overeenkomst gevestigd kunnen worden. Als de consument bij de handelaar op diens kantoor de overeenkomst komt tekenen, dan kan aan de verplichting worden voldaan door mondeling te wijzen op de mogelijkheid om kosteloos binnen 14 dagen de overeenkomst te ontbinden en dat tijdens deze periode geen enkele vooruitbetaling zal worden gevraagd.

Uit de tweede volzin van dit lid volgt dat de consument de passages die betrekking hebben op het herroepingsrecht en het verbod op vooruitbetalingen moet ondertekenen. Heeft de consument dit nagelaten, dan kan dit leiden tot bewijsproblemen voor de handelaar om aan te tonen dat hij aan deze informatieverplichting heeft voldaan. Het voorschrift is dus zowel in het belang van de consument als van de handelaar. Indien de consument niet tekent, levert dit overigens geen nietige overeenkomst op. Het betreft namelijk geen wezenlijk vormvoorschrift, zoals in artikel 50b lid 1. Wel bestaat bij overtredingen met een collectief karakter de mogelijkheid voor de Consumentenautoriteit om op grond van artikel 8.6 van de Wet handhaving consumentenbescherming tegen de handelaar op te treden.

Lid 8 (terhandstelling overeenkomst)

Met dit lid wordt uitvoering gegeven aan artikel 5 lid 5 van de richtlijn. Evenals onder het huidige recht is de handelaar verplicht de tussen partijen gesloten overeenkomst, of een afschrift daarvan, aan de consument ter hand te stellen. De terhandstelling is van belang, omdat dit een van de momenten is waarop de termijn begint te lopen waarbinnen de consument zijn herroepingsrecht kan uitoefenen. Daarnaast is het verbod van vooruitbetaling van artikel 50f aan de ontbindingstermijn gekoppeld. De handelaar zal de consument de overeenkomst «ter hand» moeten stellen. Naast de daadwerkelijke overhandiging van de overeenkomst aan de consument kan bij terhandstelling ook worden gedacht aan toezending ervan.

Het is mogelijk dat een handelaar de overeenkomst of een afschrift daarvan niet aan de consument verstrekt. Dit moet gelet op de aan de verstrekking van de overeenkomst gekoppelde rechtsgevolgen, waaronder het begin van de herroepingstermijn en het dan geldende verbod op vooruitbetaling, als hoogst onwenselijk worden beschouwd. De mogelijkheden voor de consument liggen in dat geval in de algemene civielrechtelijke acties zowel in als buiten rechte, zoals het vorderen van de nakoming van de plicht van de handelaar om (een afschrift van) de overeenkomst te verschaffen of, na een ingebrekestelling aan de handelaar, het opschorten van de betalingen. Bij overtredingen met een collectief karakter kan de consumentenautoriteit bovendien op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming optreden.

Artikel 50d (duur en uitoefening van het herroepingsrecht)

Artikel 50d werkt het herroepingsrecht uit dat de consument in staat stelt om kosteloos en zonder opgave van redenen van de gesloten overeenkomst af te komen. Volgens overweging 11 van de richtlijn is een termijn nodig waarbinnen de consument de overeenkomst kan herroepen om hem in staat te stellen volledig te begrijpen wat zijn verplichtingen en rechten op grond van de overeenkomst zijn. Evenals bij de huidige regeling is het herroepingsrecht vormgegeven als een recht van ontbinding. Het inroepen van dit recht zorgt ervoor dat de overeenkomst wordt beëindigd en er verbintenissen tot het ongedaan maken van de prestatie ontstaan. De consument zal bijvoorbeeld de sleutels van zijn timeshare-appartement moeten teruggeven aan de handelaar.

Op grond van artikelen 50g en 50h is artikel 50d ook van toepassing op de overeenkomsten van een vakantieproduct van lange duur, van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst, waarbij in artikel 50h is voorzien in een samenloopbepaling.

Lid 1 (duur van het herroepingsrecht)

Een verbetering van de richtlijn betreft de verruimde ontbindingstermijn van 14 dagen, in vergelijking met 10 dagen onder de oude richtlijn. Het gaat hier, zoals gebruikelijk in het Burgerlijk Wetboek, om kalenderdagen. De berekening van de herroepingstermijn wordt in de toelichting bij artikel 50i lid 1 nader besproken.

Leden 2 en 3 (verlenging van de herroepingstermijn bij schending van de informatieverplichtingen)

Met deze leden wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, derde lid, van de richtlijn, dat voorziet in verlenging van de herroepingstermijn bij schending van de informatieplichten door de handelaar. De duur waarmee de herroepingstermijn wordt verlengd verschilt afhankelijk van het verzuim (3 maanden of 1 jaar). Uit de systematiek van de richtlijn volgt dat de verlenging ook zal doorwerken ten aanzien het verbod van vooruitbetaling (zie artikel 50f en de daarbij behorende toelichting) en de gevolgen van herroeping, waaronder het verbod om de consument kosten te rekenen voor diensten die hem voorafgaand aan de herroeping kunnen zijn geleverd (zie artikel 50d lid 5 en artikel 50e en de daarbij behorende toelichting).

Als eerste geldt op grond van artikel 50b lid 1 de plicht voor de handelaar om de consument kosteloos op een duidelijke en begrijpelijke wijze, nauwkeurige en toereikende informatie te verschaffen, die bovendien schriftelijk, op een duurzame gegevensdrager, moet zijn gegeven. Bij het niet voldoen aan de informatieverplichtingen wordt de termijn van ontbinding verlengd tot de consument alsnog op de juiste wijze de informatie heeft gekregen. De verlenging bedraagt maximaal drie maanden. Uiteindelijk kan de ontbindingstermijn 3 maanden en 14 dagen bedragen.

Ten tweede rust op de handelaar de verplichting om in de overeenkomst een standaardformulier voor ontbinding op te nemen. Als de consument het formulier niet heeft gekregen, wordt de termijn van ontbinding verlengd totdat hij deze alsnog heeft ontvangen, met ten hoogste een jaar. De ontbindingstermijn kan in dit geval maximaal een jaar en veertien dagen bedragen.

Lid 4 (wijze van uitoefening van het recht van herroeping)

De consument oefent het herroepingsrecht uit door binnen de geldende termijn een schriftelijke verklaring te sturen aan de handelaar, die op een duurzame gegevensdrager moet zijn neergelegd. Daarbij kiest artikel 7 van de richtlijn als uitgangspunt de verzendtheorie. Op grond van artikel 7 van de richtlijn geldt dat de gestelde termijn in acht is genomen, als een schriftelijke verklaring binnen die termijn is verzonden. De richtlijn geeft een aantal eisen waaraan de verklaring moet voldoen. Ten eerste moet uit de verklaring blijken dat de consument van zijn overeenkomst af wil. Voorts moet deze verklaring schriftelijk worden opgesteld op een duurzame gegevensdrager. Een methode van ontbinding die aan deze eisen zal voldoen, is het uitprinten, invullen en opsturen van het standaardformulier voor ontbinding. De consument is volgens de richtlijn echter niet verplicht dit formulier te gebruiken.

De verklaring die de consument stuurt om de overeenkomst te ontbinden geldt als tijdig, als zij is verzonden tijdens de termijn waarbinnen kon worden ontbonden. Hiermee wordt afgeweken van de in Nederland geldende genuanceerde ontvangsttheorie, zoals neergelegd in artikel 3:37 lid 3 BW. In het Europese privaatrecht is het echter gebruikelijk om de verzendtheorie te hanteren, bijvoorbeeld in artikel 13 lid 3 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten. Het gevolg van deze verklaring, namelijk de ontbinding van de overeenkomst, treedt in zodra de verklaring de ontvanger heeft bereikt (artikelen 3:37 en 6:267 BW).

Artikel 50e (gevolgen van de herroeping)

In de artikelen 8 lid 2 en 11 van de richtlijn zijn de gevolgen van de inroeping van het ontbindingsrecht neergelegd. Het gaat hier allereerst om gevolgen voor de overeenkomst zelf. De partijen zijn niet langer meer gehouden om de overeenkomst uit te voeren. In Nederland wordt dit effect bereikt door aan te sluiten bij de ontbinding van de overeenkomst, wat als gevolg heeft dat overeenkomst wordt beëindigd en verbintenissen tot het ongedaan maken van de prestaties ontstaan. Hiernaast voorziet de richtlijn in artikel 11 lid 2 in gevolgen voor overeenkomsten die aan de ontbonden overeenkomst zijn gekoppeld. Artikel 50g verklaart het gehele artikel van toepassing op een vakantieproduct van lange duur. Artikel 50h verklaart leden 1 en 2 (aanhef en onderdeel c) van overeenkomstige toepassing op de overeenkomsten van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst.

Lid 1 (gevolgen voor de ontbonden overeenkomst)

Uit artikel 8 lid 2 van de richtlijn volgt dat de consument bij de uitoefening van zijn herroepingsrecht geen kosten kan zijn verschuldigd, noch aansprakelijk kan worden gesteld voor diensten die hem voorafgaand aan de herroeping kunnen zijn geleverd. Deze verplichting is iets anders opgezet dan onder de oude richtlijn, die inhield dat de consument geen enkele vergoeding verschuldigd was. Deze bepaling ziet op de handelaar. Het resultaat is feitelijk hetzelfde: er bestaat voor de consument geen enkele juridisch afdwingbare verplichting tot het betalen van een vergoeding bij ontbinding. Hiertoe is als eerste in lid 1 van artikel 50e opgenomen dat de consument geen kosten worden gerekend voor ontbinding. In het tweede gedeelte is opgenomen dat de consument op geen enkele wijze aansprakelijk mag worden gehouden voor een dienst die hem voorafgaand aan de ontbinding zou kunnen zijn geleverd. Bij deze diensten kan gedacht worden aan de inschakeling van een notaris of taxateur door de handelaar. Het begrip «aansprakelijkheid» impliceert dat het hier gaat om meer dan slechts het in rekening brengen van kosten voor levering van een dienst. In voorkomende gevallen zal hieronder ook een vordering tot schadevergoeding zijn begrepen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien een consument verzuimt zijn bij de timeshare behorende elektriciteitsrekening te betalen en hieruit schade voortvloeit. Deze bepaling heeft dus het karakter van een vrijwaring, zij het dat deze beperkt is tot diensten die voorafgaand aan de ontbinding kunnen zijn geleverd. Volledigheidhalve wordt nog opgemerkt dat het feit of de handelaar heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen, van invloed is op de lengte van de herroepingstermijn. Op grond van artikel 50d leden 2 en 3 kan de herroepingstermijn maximaal een jaar en veertien dagen duren. Uit de systematiek van de richtlijn volgt dat de handelaar, ook wanneer de consument pas na een jaar ontbindt, hem geen kosten mag aanrekenen of aansprakelijk mag stellen.

Lid 2 (gevolgen voor andere overeenkomsten)

Lid 2 geeft uitvoering aan artikel 11 van de richtlijn en voorziet in de automatische ontbinding van aan de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd gekoppelde overeenkomsten. Uit artikel 11 van de richtlijn en overweging 16 blijkt dat het daarbij allereerst gaat om overeenkomsten waarbij de prijs volledig of gedeeltelijk is gefinancierd door middel van een krediet door de handelaar of een derde op grond van een regeling tussen deze derde en de handelaar. Ten tweede gaat het om aan de overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd gerelateerde diensten, bestaande uit gekoppelde uitwisselingsovereenkomsten en andere aanvullende overeenkomsten, zoals een onderhoudsovereenkomst die met de handelaar is gesloten.

Volgens artikel 11 van de richtlijn geldt de automatische ontbinding onverminderd artikel 15 van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (PbEU L 133/66). Dit betekent dat de consument kan profiteren van de bescherming van beide richtlijnen. De voorwaarden voor de uitoefening van het herroepingsrecht kunnen in artikel 15 van die richtlijn worden gevonden.

In onderdeel a is als eerste neergelegd dat aan «overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd gekoppelde uitwisselingsovereenkomsten» worden ontbonden. Het begrip uitwisselingsovereenkomst is in artikel 50a, onderdeel f, opgenomen. Met het woord «gekoppelde» wordt tot uitdrukking gebracht dat er een concrete verbinding moet bestaan tussen de verkregen timeshare en het uitwisselingsysteem waaraan wordt deelgenomen. Volgens de tekst van de richtlijn is niet vereist dat het uitwisselingssysteem door de handelaar is opgezet. Ook de deelname van de consument aan een uitwisselingsysteem dat is opgezet door een derde partij, die niet bij het aangaan van de timeshareovereenkomst betrokken is, wordt op grond van artikel 50e van rechtswege en kosteloos beëindigd. Als deze derde partij zekerheid wil hebben over het verstrijken van de herroepingstermijn, zal hij zich hiervan moeten vergewissen door de consument bijvoorbeeld om een afschrift van de overeenkomst te verzoeken. Dit impliceert ook dat een derde, die zekerheid wil hebben over het verstrijken van de herroepingtermijn, zal moeten controleren of de handelaar aan zijn informatieverplichtingen heeft gedaan of hiertoe de consument om een verklaring vraagt, omdat overtreding van de informatieverplichtingen door de handelaar leidt tot verlenging van de termijn waarbinnen kan worden herroepen.

Het voorgaande geldt ook voor alle andere aanvullende overeenkomsten, waarop onderdeel b ziet. Wat onder aanvullende overeenkomst moet worden begrepen, is in artikel 50a, onderdeel g, neergelegd. Het gaat hier om een overeenkomst op grond waarvan de consument diensten geniet die betrekking hebben op een overeenkomst betreffende gebruik in deeltijd en die worden verleend door de handelaar of door een derde op grond van een overeenkomst tussen deze derde en de handelaar.

Met de voorgestelde regeling, die is opgenomen in onderdeel c, wordt verzekerd dat het de consument vrij staat de overeenkomst betreffende timeshare of een vakantieproduct van lange duur te ontbinden, zonder dat hij het risico loopt op het betalen van een boete, schadevergoeding of iets dergelijks. Dit verlaagt de drempel om van het recht van ontbinding gebruik te maken. Wel zullen op grond van artikel 6:271 BW verbintenissen tot ongedaanmaking van geleverde prestaties kunnen ontstaan. Bij een geldlening waarmee een timeshare is gekocht en waarvoor de consument geld heeft ontvangen, heeft dit als gevolg dat de consument het geleende geld zal moeten terugbetalen.

Artikel 50f (verbod op vooruitbetaling tijdens de herroepingstermijn)

Artikel 9 van de richtlijn schrijft voor dat tijdens de herroepingstermijn een verbod geldt op vooruitbetaling bij een overeenkomst betreffende timeshare, een vakantieproduct van lange duur (op grond van artikel 50g) en de uitwisselingsovereenkomst (op grond van artikel 50h), totdat de herroepingstermijn is verstreken. Voor de overeenkomst van bijstand bij verhandelen is in de richtlijn een afwijkende regeling gekozen (zie artikel 9 lid 2 van de richtlijn). Deze regeling wordt in artikel 50h, onderdeel a, uitgewerkt.

Volgens overweging 14 van de richtlijn moet het verbod op vooruitbetaling worden verduidelijkt om de bescherming van de consument te verbeteren. Daartoe wordt het toepassingsbereik van het verbod uitgebreid naar de overeenkomsten betreffende een vakantieproduct van lange duur, bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst. Verder worden met vooruitbetaling gelijkgestelde handelingen verboden. De consument kan nu evenmin worden verplicht tot het verstrekken van garanties, de reservering van geld op rekeningen, het uitdrukkelijk erkennen van schuld of betaling van elke andere vergoeding aan hem of derden van de prijs of een deel hiervan. Gekozen is om, overeenkomstig de huidige regeling, het verbod zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Wet handhaving consumentenbescherming uit te werken. Uit artikel 9 van de richtlijn blijkt dat de reikwijdte van het verbod breed is: het gaat om elke vorm van vooruitbetaling «aan de handelaar of aan derden». Bij de formulering van artikel 50f is gekozen voor een algemeen verbod, waaraan inherent is dat het gaat om vooruitbetalingen van de consument tijdens de ontbindingstermijn aan elke partij.

Naast het verbod om de consument aan een beding te binden waarmee hij wordt verplicht vooruit te betalen, is het de handelaar of de derde nu ook verboden om enige vorm van vooruitbetaling te verzoeken. Het verbod ziet op zowel een direct verzoek tot vooruitbetaling, zoals een aanmaning, als op een meer indirect verzoek om «alvast de koopprijs te voldoen». Met de termen «of verplicht tot» wordt tot uitdrukking gebracht dat de consument ook juridisch niet kan worden gehouden om de hiervoor genoemde handelingen tijdens de herroepingsperiode te verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van een beding in de timeshareovereenkomst of een aparte overeenkomst. Doordat artikel 50i lid 2 bepaalt dat titel 1A dwingend recht is, kunnen in strijd met artikel 50f verrichte rechtshandelingen op grond van artikel 40 lid 2 van Boek 3 BW door de consument worden vernietigd.

Volledigheidshalve wordt nog gewezen op de mogelijkheid dat de herroepingstermijn vanwege een verzuim van de handelaar op grond van artikel 50d wordt verlengd. In overweging 12 is neergelegd dat de uitoefening van het herroepingsrecht gedurende de verlengde herroepingstermijn kosteloos moet zijn, ongeacht de diensten die de consument eventueel heeft genoten. Dit betekent dat in het geval de handelaar in strijd met de informatieverplichtingen heeft gehandeld en daarna een overeenkomst is aangegaan, de betaling van de timeshare in strijd met het vooruitbetalingsverbod heeft plaatsgevonden. Volgens artikel 50f is er dan sprake van een onverschuldigde betaling. Dit heeft als gevolg dat de consument het bedrag en eventueel betaalde servicekosten van de handelaar zal kunnen terugvorderen.

Artikel 50f ziet op alle vormen van vooruitbetaling. Het begrip moet dan ook ruim worden opgevat: onder een garantie moet bijvoorbeeld ook een borgtocht (titel 14 van Boek 7 BW) worden begrepen. Ware dit anders, dan zou het verbod van vooruitbetaling eenvoudig te zijn omzeilen en wordt geen recht gedaan aan de doelstelling van de richtlijn om een hoog niveau van consumentenbescherming te bieden.

In het tweede lid is aangesloten bij het huidige artikel 48d waarin is opgenomen dat vooruitbetalingen onverplicht zijn verricht. Met deze voorziening wordt afgeweken van artikel 6:39 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is neergelegd dat voor de vervaltermijn gedane betalingen nietals onverschuldigd gelden. De consument kan op grond van artikel 50f lid 2 betalingen die gedurende de herroepingstermijn zijn verricht van de handelaar terugvorderen.

Artikel 50g (specifieke bepalingen ten aanzien van het vakantieproduct van lange duur)Lid 1 (het gelden van de regels van de timeshareovereenkomst op het vakantieproduct van lange duur)

In dit artikel zijn de specifieke bepalingen voor een overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur neergelegd. Allereerst zijn de artikelen 50a tot en met 50g van overeenkomstige toepassing. Voor een vakantieproduct van lange duur heeft de communautaire wetgever wel een apart informatieformulier vastgesteld. Dit formulier is opgenomen als bijlage II bij de richtlijn.

Lid 2 (wijze van betaling van de prijs van het vakantieproduct van lange duur)

In het tweede lid is een bijzondere bepaling neergelegd waarmee de consument extra wordt beschermd. Het betreft het gebod om de prijs van een vakantieproduct van lange duur door middel van een betalingsregeling te voldoen. De richtlijn schrijft dwingend voor dat de consument de vastgestelde prijs betaalt in gelijke jaarlijkse termijnen. Met de zinsnede «met inbegrip van de eventuele ledencontributie» komt tot uitdrukking dat de ledencontributie onderdeel moet zijn van deze jaarlijkse termijnen. Volgens overweging 15 van de richtlijn mag na het eerste jaar rekening worden gehouden met bijvoorbeeld jaarlijkse inflatie om te zorgen dat de reële waarde van de betalingen gelijk blijft. Een wijzigingsbeding waarmee de prijs tussentijds kan worden verhoogd is in strijd met dit lid, voor zover dat beding verder gaat dan een inflatiecorrectie. Op grond van artikel 50h lid 1 en artikel 3:40 lid 2 BW kan de consument elk beding in strijd met lid 2 vernietigen. Evenals in artikel 50f is ervoor gekozen om een buiten de termijn verrichte betaling als onverschuldigd aan te merken. De consument kan het betaalde bedrag dan van de handelaar terugvorderen of verrekenen met toekomstige termijnen.

Lid 3 (jaarlijks verzoek om betaling)

De richtlijn voorziet in een verplichting (artikel 11 lid 1) voor de handelaar om de consument jaarlijks, ten minste veertien dagen voor de vervaldag van een betalingstermijn, schriftelijk, op duurzame gegevensdrager, om betaling te verzoeken.

Indien de handelaar geen dan wel te laat een verzoek om betaling stuurt, dan zal hij op grond van de artikelen 6:81 en 6:83 BW onmiddellijk in verzuim zijn. Volgens artikel 6:265 BW bestaat dan de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze gevolgen niet rechtvaardigt. In beginsel zal de consument kunnen ontbinden; aan het verzoek om betaling is immers een wezenlijk recht gekoppeld, namelijk om de overeenkomst boetevrij op te zeggen. De «geringe betekenis»-uitzondering van artikel 6:265 BW zal slechts bij kleine termijnoverschrijdingen, zoals een of twee dagen, van toepassing zijn. Het resultaat is dan overigens materieel hetzelfde: indien de consument alsnog de betalingsherinnering ontvangt, zal hij op grond van lid 4 van de overeenkomst af kunnen door deze op te zeggen.

Lid 4 (recht op opzegging van de overeenkomst vanaf de tweede betalingstermijn)

Een belangrijk recht dat aan de consument wordt toegekend, betreft de mogelijkheid om de overeenkomst na een jaar – vanaf de tweede betalingstermijn – op te zeggen. Hiervoor heeft hij een termijn van 14 dagen na ontvangst van het betalingsverzoek van de handelaar. De verklaring die de consument stuurt om de overeenkomst op te zeggen geldt als tijdig, als zij is verzonden binnen de termijn van veertien dagen, waarmee wordt aangesloten bij de verzendtheorie van artikel 50d lid 4. Als de consument bijvoorbeeld op 1 januari 2011 een overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur heeft gesloten waarin is bepaald dat jaarlijks op 1 juni moet worden betaald, dan zal de consument uiterlijk op 17 mei een verzoek om betaling moeten ontvangen en kan hij jaarlijks – voor het eerst in 2012 – binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoek de overeenkomst opzeggen. Bij ontvangst van het betalingsverzoek op 17 mei zal de consument uiterlijk tot en met 31 mei kunnen opzeggen.

Het woord «opzegging» impliceert dat de overeenkomst eindigt zonder dat er verplichtingen strekkende tot ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties ontstaan, hetgeen het geval is bij ontbinding. De opzegging werkt alleen voor de toekomst. Deze toekomstige werking staat er niet aan in de weg dat als de consument al voor de komende termijn heeft betaald en hij de overeenkomst opzegt, dit bedrag op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) kan worden teruggevorderd. Met de zinsnede «zonder dat hij hiertoe een boete verschuldigd is» wordt uitvoering gegeven aan zinsnede in de richtlijn «zonder enige sanctie». Met het begrip «boete» wordt aangesloten bij artikel 6:91 BW over het boetebeding. Onder boete moet in dit verband elke geldsom of andere prestatie worden begrepen die als gevolg van de opzegging door de consument aan de handelaar verschuldigd zou zijn.

De mogelijkheid tot opzegging doet volgens de slotzin van lid 2 van artikel 10 van de richtlijn niet af aan de volgens het algemene vermogensrecht bestaande opties tot de beëindiging van (duur)overeenkomsten. Dit betekent dat het opzeggingsrecht zal bestaan naast de algemene acties tot beëindiging van de overeenkomst, zoals ontbinding wegens wanprestatie (artikel 6:265 BW) en vernietiging op grond van dwaling (artikel 6:228 BW).

Artikel 50h (regels voor de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst)

De richtlijn is toegespitst op timesharing en een vakantieproduct van lange duur. Een beperkt gedeelte van de richtlijn ziet op de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst. Daarom is ervoor gekozen om via een schakelbepaling bepaalde artikelen, of delen daarvan, van toepassing te verklaren op de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst. Bij bijvoorbeeld artikel 50e lid 2 is enkel de aanhef in samenhang met onderdeel c van toepassing. Dit houdt concreet in dat bij ontbinding van de uitwisselingsovereenkomst of de overeenkomst van bijstand bij verhandelen de aan deze overeenkomsten verbonden kredietovereenkomsten eveneens automatisch en zonder kosten voor de consument worden beëindigd.

Op grond van artikel 6 lid 4 en artikel 9 lid 2 van de richtlijn is het noodzakelijk om twee preciseringen te geven. Deze zijn in de onderdelen a en b opgenomen. In beide onderdelen wordt allereerst het juiste model in de bijlagen van de richtlijn aangewezen, op grond waarvan de handelaar aan zijn informatieverplichtingen van artikel 50b kan voldoen.

Met onderdeel a, subonderdeel 2, wordt uitvoering gegeven aan artikel 9 lid 2 van de richtlijn, dat een specifiek verbod op vooruitbetaling bevat voor de overeenkomst van bijstand bij verhandelen. Volgens de richtlijn is geen vooruitbetaling toegestaan «voordat de eigenlijke verkoop heeft plaatsgevonden of de doorverkoopovereenkomst op andere wijze wordt beëindigd». Deze zinsnede impliceert dat het na de verkoop – geïmplementeerd als overname of overdracht – in ieder geval is toegestaan om betaling te vragen.

Overweging 14 licht toe dat het de lidstaten vrijstaat om bij «andere» beëindiging van de overeenkomst, zoals bij voortijdige opzegging, voorschriften te stellen over betalingen aan tussenpersonen. In het geval de overeenkomst van bijstand bij verhandelen tevens aan de omschrijving van de overeenkomst van bemiddeling voldoet, bevat artikel 7:411 BW een dergelijke regel, inhoudende dat als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend, is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.

Onderdeel b, subonderdeel 2, bevat een regeling voor de samenloop van herroepingstermijnen wanneer een uitwisselingsovereenkomst wordt aangeboden tegelijk met een timeshareovereenkomst. In dat geval geldt de herroepingstermijn die wordt berekend volgens het systeem van de herroeping van een timeshareovereenkomst (zie artikel 50d en de daarbij behorende toelichting).

Artikel 50i (algemene bepalingen van de titel over termijnen, het dwingendrechtelijke karakter en het internationaal privaatrecht)Lid 1 (van toepassing verklaring termijnverordening op deze titel)

In overweging 13 van de richtlijn wordt vermeld dat Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs-en vervaltijden (termijnverordening) van toepassing dient te zijn op termijnen van die richtlijn. De termijnverordening is als zodanig van toepassing op rechtshandelingen van de Raad en de Commissie en is niet rechtstreeks toepasselijk op het Burgerlijk Wetboek. Aangezien de termijnverordening op enkele punten afwijkt van de Algemene termijnenwet is een aparte regeling nodig, waarin artikel 50i lid 1 voorziet. Het gaat hier in het bijzonder om de herroepingstermijn van artikel 50d en de opzegtermijn van artikel 50g lid 4.

Voor de berekening van een termijn in weken of in maanden wijkt het Europese systeem af van het Nederlandse. Als uitgangspunt bij de termijnverordening geldt dat de termijn afloopt op de dag met dezelfde naam of cijferaanduiding als de begindag van de termijn. Maar: als de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, dan wordt er afgerond naar beneden. Bijvoorbeeld een termijn van een maand die begint op 1 juli, eindigt niet op 31 juli, maar op 1 augustus om 24.00 uur. Voor alle termijnen uit de termijnverordening geldt dat deze niet kunnen eindigen op een zaterdag, een zondag of een feestdag. Dan loopt de termijn af op de eerstvolgende werkdag om 24:00. De lijst met feestdagen wordt door de Europese Unie in het publicatieblad bekend gemaakt. De feestdagen van de staat waar de rechtshandeling wordt verricht, worden bij het verloop van de termijn in acht genomen. Gekozen is voor een dynamische verwijzing naar de termijnverordening, zodat een wijziging hiervan automatisch doorwerkt in titel 1A.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een consument gaat op 1 maart een timeshareovereenkomst aan en op 2 maart ontvangt hij een afschrift van de overeenkomst. De laatste dag waarop hij zijn recht van ontbinding kan uitoefenen is dan, als de handelaar zich aan zijn informatieverplichtingen heeft gehouden, 16 maart, tenzij dit een zaterdag, zondag of feestdag is, dan eindigt de termijn op de eerstvolgende werkdag om 24.00 uur.

Lid 2 (het uitgangspunt van dwingend recht)

Om de beschermende bepalingen die de richtlijn biedt te versterken, is in artikel 12 lid 1 allereerst de clausule opgenomen dat het karakter van de richtlijn dwingend is en dat de consument geen afstand mag doen van de rechten die hem op grond van de richtlijn worden verleend. Ook overweging 17 geeft aan dat de consument niet verstoken mag blijven van de bescherming die de richtlijn biedt, als het toepasselijke recht dat van de lidstaat is. Daarom is in artikel 50i opgenomen dat niet ten nadele van de consument van titel 1A mag worden afgeweken. Dit betekent voor het Nederlandse recht dat een beding dat in strijd met een van de bepalingen van titel 1A is opgesteld op grond van artikel 40 lid 2 van Boek 3 BW vernietigbaar is. Titel 1A strekt tot bescherming van het belang van de consument. Met de sanctie van vernietigbaarheid wordt aangesloten bij zowel het systeem van de huidige afdeling 10A (vergelijk ook Kamerstukken II, 1995–1996, 24 449, nr. 3, pagina 13) als bij de algemene systematiek van het Burgerlijk Wetboek.

Lid 3 (bescherming van de consument in internationale situaties)

Het tweede lid van artikel 12 van de richtlijn verschaft duidelijkheid over het toepasselijk recht en meer in het bijzonder over de vraag wanneer en in hoeverre in internationale situaties de bepalingen van titel 1A van toepassing zijn.

Voorop wordt gesteld dat het toepasselijk recht wordt bepaald volgens de communautaire regels inzake internationaal privaatrecht, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PbEU L 177/6) inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Samengevat komt dit er op neer dat het recht van toepassing is van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de handelaar zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft of deze activiteiten richt op dat land en de overeenkomst onder die activiteiten valt (artikel 6). Overweging 17 van de richtlijn wijst erop dat volgens Verordening Rome I het recht van een derde land van toepassing kan zijn. Dit geldt in het bijzonder wanneer consumenten tijdens hun vakantie in een ander land dan het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, door handelaars worden benaderd. Gezien de aanzienlijke financiële belangen die spelen bij de overeenkomsten die door de richtlijn worden bestreken en gelet op de complexiteit van die overeenkomsten, is het noodzakelijk om voor deze gevallen een bijzondere voorziening te treffen (overweging 17). Daarom is voorgeschreven dat de beschermende bepalingen van deze titel in twee gevallen ook van toepassing zijn wanneer het toepasselijk recht op grond van Verordening Rome I het recht van een derde land is. Ten eerste is hier sprake van als de overeenkomst betrekking heeft op een in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de EER-Overeenkomst gelegen onroerende zaak. Voorts zijn de beschermende bepalingen van toepassing als de overeenkomst tot stand is gekomen met een handelaar die zijn activiteiten verricht in een lidstaat dan wel richt op een lidstaat van de Unie of een staat die partij is bij de EER-Overeenkomst. Onder «derde land» wordt verstaan een land dat geen lid is van de Europese Unie, noch partij is bij de EER-Overeenkomst. Met de zinsnede «de handelaar [die] zijn handels- of beroepsactiviteit verricht in een lidstaat of deze activiteit met enigerlei middel richt op een lidstaat» wordt aangesloten bij artikel 6 van de Verordening Rome I. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het aanbieden van timeshares in een lidstaat of het maken van reclame ervoor in een lidstaat.

In termen van internationaal privaatrecht zijn de regels van artikel 50i lid 3 te kwalificeren als voorrangsregels, die door de Nederlandse rechter worden toegepast, voor zover het toepasselijke recht dat van een derde land is. Uit het voorgaande volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd moet zijn, wil hij aan de toepassing van het Nederlandse recht toekomen. Of de Nederlandse rechter dan wel een buitenlandse rechter bevoegd is, moet volgens overweging 18 vastgesteld worden volgens de regels van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I). Verordening Brussel I is niet van toepassing als de verweerder geen gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Als dan geen IPR-Verdrag van toepassing is, is artikel 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, dat in een met Verordening Brussel I vergelijkbaar systeem van rechtsmachtsverdeling voorziet.

Artikel II

Bij Verordening 2006/2004 is een bijlage opgenomen waarin een aantal Europese instrumenten van consumentenrecht is opgesomd. Ten aanzien van deze instrumenten dienen de lidstaten te voorzien in publiekrechtelijke instanties die toezien op de naleving van de bepalingen die in die instrumenten vervat zijn. Eén van de instrumenten die genoemd wordt in de bijlage, is de oude timesharerichtlijn uit 1994. Nederland heeft ten aanzien van dit instrument en de daarop gebaseerde nationale regelgeving de Consumentenautoriteit en de Autoriteit Financiële Markten (voor zover het financiële diensten en activiteiten betreft) als bevoegde handhavingsinstanties aangewezen. Beide instanties beschikken zowel over civielrechtelijke als over bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden. Welke handhavingsbevoegdheden bij een overtreding van een consumentenrechtelijke bepaling gebruikt mogen worden, hangt af van de overtreden norm. De implementatiebepalingen die open normen bevatten, zijn opgenomen in onderdeel a van de bijlage bij de Whc en de implementatiebepalingen die gesloten normen bevatten, zijn opgenomen in onderdeel b van de bijlage bij de Whc. Als de overtreden norm is opgenomen in onderdeel a van de bijlage bij de Whc, mogen de Consumentenautoriteit en de AFM gebruik maken van hun civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden, in de vorm van een bevel tot staking van de gedraging eventueel versterkt met een dwangsom. Is de overtreden norm echter opgenomen in de onderdelen b, c of d van de regeling, dan kunnen de Consumentenautoriteit en de AFM gebruik maken van hun bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden in de vorm van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. Overeenkomstig de bij de implementatie van de oude richtlijn timeshare gevolgde lijn, zijn de bepalingen titel 1A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in de bijlagen bij de Whc opgenomen. Samengevat komt het er op neer dat de informatieverplichtingen bestuursrechtelijk en de overige bepalingen civielrechtelijk zullen worden gehandhaafd. Hiertoe worden artikelen 50b en 50c in artikel 8.6 van de Whc opgenomen, terwijl de overige artikelen van titel 1A in bijlage a worden neergelegd. Met de verwijzing naar de artikelen 50g lid 1 en 50h wordt uitgedrukt dat bij de overeenkomst betreffende een vakantieproduct van lange duur, de overeenkomst van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst gebruik moet worden gemaakt van een ander standaardinformatieformulier dan die bij de timeshare. Het gaat hier om het model dat is opgenomen in de bijlagen II, III en IV behorende bij de richtlijn timeshare.

De AFM handhaaft de bepalingen genoemd in de onderdelen a, c en d van de bijlage bij de Whc, voor zover het financiële diensten betreft. Ten aanzien van de bepalingen genoemd in onderdeel c van de bijlage, kan de AFM alleen optreden bij grensoverschrijdende inbreuken. Ten aanzien van de bepalingen genoemd in onderdeel d van de bijlage, kan zij ook optreden tegen nationale overtredingen. Dit onderscheid zal bij de aanname en inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2010 (Kamerstukken II 2008–2009, 32 036, nr. 2) vervallen. Om een mogelijke lacune in de handhaving te voorkomen, wordt de richtlijn timeshare opgenomen in onderdeel d van de bijlage bij de Whc.

Artikel III

Met deze wijziging wordt een verwijzing in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangepast, zodat de voorwaarden die de Wft voor de beëindiging van kredietovereenkomsten stelt niet van toepassing zijn als er sprake is van een ontbinding van rechtswege op grond van artikel 50e lid 2, onderdeel c.

Artikelen IV en V

De richtlijn moet op grond van artikel 16 uiterlijk op 23 februari 2011 geïmplementeerd zijn. Veel van de verplichtingen van de richtlijn kunnen niet vanaf het moment van inwerkingtreding op bestaande timesharecontracten worden toegepast. Het betreft immers veelal voorschriften die zien op het sluiten van de overeenkomst. Daarom is bij wijze van overgangsrecht gekozen om de wet van toepassing te laten zijn op overeenkomsten die na inwerkingtreding van deze wet worden gesloten (eerbiedigende werking). Hiermee wordt aangesloten bij de implementatie van de huidige timesharerichtlijn, waar eveneens in een eerbiedigende werking was voorzien (artikel 198 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). Het overgangsrecht voor de wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek wordt, zoals gebruikelijk, in de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek neergelegd (artikel IV). Artikel V voorziet in het overgangsrecht voor de Wet handhaving consumentenbescherming en de Wet op het financieel toezicht.

Artikel VI

Artikel VI geeft op de eerste plaats uitvoering aan de verplichting van de richtlijn om de bepalingen per 23 februari 2011 toe te passen. Mocht publicatie voor die datum niet mogelijk blijken, dan treedt de wet zo snel mogelijk daarna in werking.

Voorts is bij de formulering van de bepaling rekening gehouden met de gevolgen van de richtlijn voor het bedrijfsleven (zie ook paragraaf 6 in het algemeen gedeelte van deze toelichting). De voorgestelde bepaling geeft bedrijven zoveel mogelijk de tijd om zich voor te bereiden op de wetswijziging en benut hiermee de beperkte ruimte die de richtlijn op het punt van inwerkingtreding biedt (zie artikel 16 lid 1 van de richtlijn). Een soortgelijke bepaling is onder meer gebruikt in het bij koninklijke boodschap van 15 maart 2010 ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009-2010, 32 339, nr. 2) ter implementatie van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Transponeringstabel

Implementatie van richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU L 33/10);

Richtlijn

Boek 7 BW

Whc

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuzen bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft geen implementatie.

Behoeft geen implementatie.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 2, lid 1 (a tot en met h) en lid 2.

Artikel 50a

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 2 lid 1 (i en j)

Behoeft geen implementatie.

Behoeft geen implementatie.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 3

Artikel 50b leden 3 tot en met 6*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 4

Artikel 50b leden 1 en 2*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 5 lid 1

Artikel 50c lid 2*

N.v.t.

De handelaar kan verplicht worden de overeenkomst in meerdere talen aan te bieden (artikel 5 lid 2 richtlijn)

Er bestaat in Nederland geen noodzaak tot het stellen van aanvullende taaleisen.

Artikel 5 lid 2

Artikel 50c leden 4 en 5*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 5 lid 3

Artikel 50c lid 3

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 5 lid 4

Artikel 50c leden 6 en 7

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 5 lid 5

Artikel 50c lid 8

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 6 leden 1 en 2

Artikel 50d lid 1* en artikel 50h, onderdeel a

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 6 leden 3 en 4.

Artikel 50d leden 2 en 3*

Artikel 2.5 Whc en bijlage a.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 6 lid 5

Artikel 50h onderdeel b, subonderdeel 2.

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 7

Artikel 50d lid 4*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 8 lid 1

Artikel 50d lid 1*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 8 lid 2

Artikel 50e lid 1*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 9 lid 1

Artikel 50f*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 9 lid 2

Artikel 50h onderdeel a, subonderdeel 2

   

Artikel 10 lid 1

Artikel 50g leden 2 en 3

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 10 lid 2

Artikel 50g lid 4

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 11

Artikel 50e lid 2*

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 12 lid 1

Artikel 50i lid 2

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 12 lid 2

Artikel 50i lid 3

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 13

Reeds geïmplementeerd in artikel 3:305a BW

Reeds geïmplementeerd in hoofdstuk 6 Whc

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 14

Behoeft geen implementatie.

Behoeft geen implementatie.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 15

N.v.t.

Artikel 8.6 en hoofdstuk 2.3 Whc en de bijlagen bij deze wet.

N.v.t.

N.v.t.

Artikel 16–20

Behoeven geen implementatie.

Behoeven geen implementatie.

N.v.t.

N.v.t.

* Bij deze bepalingen geldt dat zij op grond van artikel 50g lid 1 dan wel artikel 50h van overeenkomstige toepassing worden verklaard op het vakantieproduct van lange duur, respectievelijk de overeenkomsten van bijstand bij verhandelen en de uitwisselingsovereenkomst.