Gepubliceerd: 25 juli 2012
Indiener(s): Jan van Bochove (SGP)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32193-34.html
ID: 32193-34

Nr. 34 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 juli 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 14 juni 2012 overleg gevoerd met minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 april 2012 over verkenning differentiatie opleidingsniveau ouder(s) bij beoordeling opbrengsten primair onderwijs (32 193, nr. 33);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 december 2011 betreffende opbrengstenbeoordeling in het basisonderwijs (32 193, nr. 31);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 november 2011 over positief waarderen van opstroom (toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs) (30 079, nr. 32);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 mei 2011 met reactie onderzoek Roeleveld en beschouwing additionele factor bij de gewichtenregeling basisonderwijs (32 500-VIII, nr. 173);

  • de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 juni 2012 over toezichtkader PO/VO 2012 (31 293, nr. 145).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Bochove

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Dijsselbloem, Biskop, Beertema, Jasper van Dijk, Elias, Van der Ham en Jadnanansing,

en minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik heet iedereen welkom. Voor dit AO geldt een spreektijd van vier minuten per fractie. Daar zal ik streng op toezien.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij dat dit debat plaatsvindt, hoewel verschillende collega's aan mij vroegen waarover we het moeten hebben. Naar mijn mening is het waarderingskader van de inspectie uiteindelijk het allerbelangrijkst. Dat is het punt waar al onze voorschriften en regels bij elkaar komen. De inspectie neemt die in de hand en gaat vervolgens scholen beoordelen. Dat is belangrijk voor de politiek en voor beleidsmakers, maar ook voor de scholen en de leraren. Zo komen ze erachter of ze het goed doen en waar de zwakke plekken zitten. Ook is het belangrijk voor ouders en leerlingen. Ik denk dat de politiek soms wel iets meer aandacht aan dat deel van het onderwijsbeleid mag besteden.

Ik heb grote waardering voor de inspectie en het werk dat zij doet. Ik zit hier niet om de inspectie te bekritiseren, maar wel om de objectieve basis op basis waarvan de inspectie werkt nog eens tegen het licht te houden. Het gezag van de inspectie moet onomstreden zijn. Er zal altijd kritiek zijn, maar zij moet een stevig gezag hebben dat niet aanhoudend ter discussie staat. Er zijn verschillende terugkerende discussiepunten over de werkwijze van de inspectie. Het lijkt me goed dat wij daarover spreken.

De systematiek valt in meerdere delen uiteen. Je hebt het instrument, de indicatoren, de weging, de maatstaf en de vergelijkingsgroep. Ik zal op verschillende onderdelen ingaan. Dan zijn er ook nog perverse effecten, al hangt dat samen met elk systeem. Hoe je een systeem ook inricht, er zullen altijd ongewenste gedragseffecten zijn. De maatstaf waaraan alle scholen moeten voldoen om geen negatief oordeel te krijgen, is verfijnd. Tot 2010 waren er enkele vergelijkingsgroepen waarin de school wordt geplaatst en die waren dus per definitie grof ingedeeld. Sinds 2010 wordt er al gewerkt met een verfijnd systeem. Vanaf dit jaar wordt er gewerkt met een glijdende schaal van het aantal gewichtenregelingen afgezet tegen de Cito-score in de achterliggende drie jaar. Ik wil zeker weten dat ik het goed begrijp, dus als ik het fout zeg moet de minister mij maar corrigeren. Dat zijn goede verbeteringen omdat zij een veel verfijndere bepaling geven van hoe goed een school het doet. Het blijft echter een gebruik van de gewichtenregeling. Dat is een grove indeling, zoals ik heb opgemerkt in het debat over de wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) in september vorig jaar. We hanteren deze indeling omdat we die data hebben, maar die data hebben we voor iets heel anders, namelijk voor het verdelen van extra geld voor scholen die te maken hebben met achterstanden. Dezelfde gewichtenregeling en indeling worden nu gebruikt voor de beoordeling van scholen. In de brief van de minister staat dat zij een verkenning start om niet meer uit te gaan van die grove indeling of een kind een gewichtenleerling is of niet, maar om veel preciezer en gedifferentieerder te kijken naar het opleidingsniveau van de ouders. 87% van de leerlingen heeft nu geen gewicht en komt terecht in een grote verzamelbak. Dat betekent dat een school met ouders met alleen een mavo-opleiding hetzelfde aantal gewichtenleerlingen kan hebben als een gymnasium en op dezelfde manier vergeleken kan worden. We zijn benieuwd naar de verkenning naar de mogelijkheid om te differentiëren en we zijn daar zeer content mee.

De PO-Raad bepleit dat alleen de ouders van leerlingen uit groep 8 worden meegenomen. Het gaat immers over de eindopbrengst. Om nog preciezer te zijn zou je de ouders van de achtstegroepers mee moeten nemen. De raad gaat ervan uit dat er in de loop der jaren blijkbaar grote verschuivingen in de populatie van ouders kunnen optreden. Vindt de minister het wenselijk om dit ook mee te nemen? Zij schrijft daar niets over in de brief. De verkenning zal volgens de brief rond de zomer klaar zal zijn, zodat de minister de Kamer hierover in het najaar kan informeren. Betrekt zij die uitkomsten bij de in een andere brief aangekondigde herziening van de opbrengstenbeoordeling in 2014?

Het is van belang om in de toekomst te komen tot een goede beoordeling van de toegevoegde waarde van de school. Dat kan beter. Wij denken dat leerlingvolgsystemen daar in principe het goede aangrijpingspunt voor kunnen zijn. Leerlingvolgsystemen worden verplicht; het wetsvoorstel daartoe ligt bij de Kamer. Is de minister het met mij eens dat leerlingvolgsystemen een breder en genuanceerder beeld geven dan een verplichte eindtoets? Wil zij die ontwikkeling ook en ligt die binnen handbereik? Als we herhaald toetsen door de schoolloopbaan heen – en zo werkt een leerlingvolgsysteem – kunnen we meer meewegen dan alleen taal en rekenen. Vindt de minister dat wenselijk? Of wil zij smal blijven sturen op taal en rekenen alleen? Ze kent de discussie. Is het niet te weinig? Heeft het onderwijs geen bredere opdracht? Zou dat nu breder moeten worden meegenomen in de beoordeling van de opbrengsten?

Ook in het vo spelen enkele hardnekkige discussies over de werkwijze van de inspectie. Een daarvan gaat over opstromen en zittenblijven. De minister schrijft dat opstromen positief wordt beoordeeld en zittenblijven negatief. Als een leerling opstroomt en vervolgens blijft zitten, telt dat op tot een neutraal oordeel. Dat is helder. Toch zegt de minister dat zij in de toekomst opstromen meer wil waarderen. En dat wil ze meenemen bij de herziening in 2014. Er speelt echter nog een ander probleem. Het schooladvies vanuit het po, aan het einde van de basisschoolperiode, is zeer bepalend voor het opleidingsniveau dat mag worden verwacht. En dat is weer bepalend voor de normindicator opbrengsten. Nu staan veel basisscholen onder druk van ouders om een hoger schooladvies af te geven, soms te hoog. Soms leidt dat tot een gemengd advies, bijvoorbeeld basis/kader. Het vo zit dan met het probleem waar het deze kinderen moet plaatsen. Als ze het kind meteen op kaderniveau zetten en het kind stroomt af, dan is dat negatief voor de middelbare school. Met andere woorden: de druk op het hoog insteken met een schooladvies is lastig voor vo-scholen. Het kan het perverse effect hebben dat leerlingen lager worden ingeschat door vo-scholen omdat deze bang zijn voor een negatieve waardering. Graag krijg ik hierop een reactie.

Bij het passend onderwijs speelt de zorg dat scholen die meer zorgleerlingen in huis houden, meer zittenblijvers hebben en een lager gemiddelde halen. Als je je best doet in het kader van passend onderwijs, zou je van de inspectie een tik op de vingers kunnen krijgen omdat je het minder goed doet. Is dat inderdaad waar? Of is het een misverstand dat de minister kan wegnemen?

Dan resteert nog de discussie over etniciteit. Sommigen zeggen dat dit er zwaarder in moet. Dat heeft te maken met de gewichtenregeling waar we etniciteit juist uitgehaald hebben, zodat deze alleen gaat om het opleidingsniveau. Sommigen zeggen echter dat het toch mee zou moeten wegen. Volgens de minister zit het er al in omdat etniciteit en opleidingsniveau sterk samenhangen. Daarmee zou het genoeg gecoverd zijn. Ik zou haar een andere benadering willen voorhouden. Juist voor migrantenkinderen is het opleidingsniveau van de ouders een slechte voorspeller. Het simpele feit dat de ouders in het land van herkomst geen kans hebben gehad op onderwijs zegt niets over het talent van het kind. De ontwikkelmogelijkheden en de kansen voor die kinderen om het veel beter te doen, zijn natuurlijk heel groot. Er zit heel veel potentie in de tweede en derde generatie. Hoe moeten we daarmee omgaan? Als we de lat voor scholen met veel migrantenkinderen te laag leggen, halen we ook de ambitie eruit. Moeten we daar niet op een andere manier mee omgaan, zodat we deze kinderen juist maximaal tot hun recht laten komen en hun talenten laten ontplooien?

De heer Beertema (PVV): Ik deel de mening van de heer Dijsselbloem over de potentie in de etnische groepen. Maar is het niet zo dat die leerlingen via de stapelingsmogelijkheden in het onderwijs uiteindelijk op hun plek komen? Ik heb daar tal van voorbeelden van gezien. Dan is de weg wellicht iets langer, maar die mogelijkheden zijn er wel degelijk. Pleit de heer Dijsselbloem voor een aparte weging daarvan? En brengt dat een apart beleid met zich mee? Of zegt hij dat we de stapelingsmogelijkheden gewoon in stand moeten houden omdat het daar goed mee gaat?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat laatste is zeker waar. Dat is ook het allerbelangrijkst. De mogelijkheid tot stapeling in het onderwijs moet volledig open blijven. Daar zit namelijk de echte emancipatiemogelijkheid voor deze kinderen. Tegelijkertijd wil ik voorkomen dat een school die 90% of meer migrantenkinderen uit de tweede of de tweeënhalfste generatie in huis heeft, ermee geconfronteerd wordt dat er van die kinderen niet veel verwacht wordt. Dat effect krijg je wel als je de lat laag legt. Dat is een interessant verschil tussen een school in Oost-Groningen en in Amsterdam-West of de Bijlmer. De potentie om een volgende generatie op een veel hoger niveau te krijgen, is in Amsterdam-West waarschijnlijk veel groter dan in Oost-Groningen. In het debat over de WOT heb ik het daar ook over gehad. Daar zoek ik naar. Ik wil de lat namelijk zo hoog leggen dat de scholen hun ambitie niet bij voorbaat bijstellen. In de tijd van de arbeiderskinderen leefde ook het idee dat zij naar de klompenschool konden en dat dit hoog genoeg gegrepen was. We moeten niet hetzelfde doen met migrantenkinderen. In die groep zit veel potentie en die moeten we boven water halen.

De heer Beertema (PVV): Daar ben ik het helemaal mee eens, maar toch denk ik dat de heer Dijsselbloem te bang is dat dit gaat gebeuren. Ik heb de ervaring dat er juist in de grote steden een tendens is om als zwarte school niet te zeuren over het feit dat je een zwarte school bent, maar om de doelstelling te hebben om de allerbeste zwarte school in de omgeving te worden. Dan zie je dat de lat wel degelijk veel hoger is gelegd dan deze lag.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Maar dan gaat die stimulans niet uit van de lat die door de inspectie wordt gelegd, want ze zitten in de lage beoordelingsgroepen. Mag ik twee voorbeelden noemen? Er is een volledig zwarte basisschool in Arnhem-Zuid, Het Mozaïek. Zij hebben het hele curriculum opgeschoond en zetten hoog in op taal en rekenen en op een beetje burgerschap. Zij halen het maximale uit de kinderen, los van de eisen die de inspectie stelt. Zij doen het op eigen kracht. Dat is een voorbeeld van wat de heer Beertema net bedoelde. Ik ben echter ook bij een school geweest, namelijk Bijlmerdrie, waar een bepaalde cultuur was ontstaan, maar inmiddels is deze verbeterd, dus daarom kan ik er wel over vertellen. Daar zitten Bijlmerkinderen en die kunnen niet naar havo of vwo. Er was geen kind dat dit advies kreeg. Totdat het beleid van Amsterdam veranderde en de school een paar jaar geleden bij de kladden werd gegrepen. Nu heeft die school een heel ander ambitieniveau tussen de oren zitten: het kan wel, deze kinderen kunnen het ook, we moeten de methode op orde brengen en de leraren naar een hoger plan tillen; dan kan het. Ik wil niet dat de inspectie scholen daarin niet stimuleert of zou geruststellen dat sommige scholen het best redelijk doen.

De heer Beertema (PVV): Ik stel wel vast dat er dan de laatste twee jaar heel mooie dingen gebeurd zijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Zeker. Dat is het beleid van Lodewijk Asscher. Hij heeft dat uitstekend gedaan in Amsterdam.

De voorzitter: Het is gezegd en we kunnen het niet terugnemen. Ik vraag de heer Biskop maar om zijn betoog te beginnen.

De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Over de doelstelling worden we het wel eens denk ik. Uiteindelijk willen we allemaal het beste uit de leerlingen halen. Daarom is het goed dat we een inspectie hebben die de kwaliteit van het onderwijs goed kan beoordelen. Ik sluit me aan bij de woorden waarmee de heer Dijsselbloem begon. Mijn complimenten voor de manier waarop de inspectie dat doet. De effecten van het onderwijsbeleid en van het werk van al die mensen die elke dag voor de klas staan en hun uiterste best doen om onze kinderen les te geven, zijn zichtbaar. In het inspectierapport is namelijk te zien dat het aantal zeer zwakke en zwakke scholen bijzonder is gedaald. Misschien zijn we geneigd om een pluim te geven aan het onderwijsbeleid, maar die pluim moet terechtkomen waar deze hoort, namelijk bij de leraren die daar in het veld hun uiterste best voor doen.

De heer Beertema (PVV): De heer Biskop noemt nadrukkelijk dat het zo verheugend is dat het aantal zwakke en zeer zwakke scholen is teruggelopen. Ik heb de suggestie gehoord, net als hij misschien, dat de oorzaak daarvan ook kan zijn dat die zwakke en zeer zwakke scholen een zekere competentie hebben ontwikkeld om met de eisen van de inspectie om te gaan. Dat kan een enigszins versluierd beeld geven.

De heer Biskop (CDA): Dan is het goed dat we dit algemeen overleg hebben. Dan moet de heer Beertema die vraag aan de minister stellen in plaats van aan mij. Ik ga ervan uit dat het waarderingskader en de opbrengstenbeoordeling objectief zijn. Als de heer Beertema denkt dat dit niet zo is, moet hij bij de minister zijn.

De gewichtenregeling is een belangrijk element in de beoordeling van de ondergrens van de leeropbrengsten van een school. Uit de brieven van de minister blijkt dat er nu naar verfijning wordt gekeken. Eerder is al opgemerkt dat 87% van de kinderen uiteindelijk in de bulkcategorie terechtkomt. Dan is het goed om te bekijken of er verfijning mogelijk is. Hopelijk wordt er ook rekening gehouden met de beperking van de administratieve lasten. We moeten er geen enorm circus van maken. De gewichtenregeling is één maat voor twee verschillende dingen. Zij is bedoeld voor de bekostiging van achterstandsleerlingen en we gebruiken haar ook als ondergrens voor de opbrengstenbeoordeling. Wat ons betreft is het niet vanzelfsprekend dat als er een nieuwe maat voor de opbrengstenbeoordeling moet komen, dit automatisch gevolgen heeft voor de verdeling van de bekostiging.

De minister heeft in haar brief aangegeven dat zittenblijven weinig effect heeft op de opbrengstenbeoordeling. De Kamer heeft onlangs met de inspecteur-generaal gesproken, onder andere over zittenblijven. De inspectie heeft aangegeven dat dit een thema wordt voor volgend jaar. Dat lijkt me heel nuttig. In tegenstelling tot wat je soms denkt, leidt zittenblijven niet tot betere prestaties. Je zou denken dat een kind, als het blijft zitten, extra wordt versterkt en het daarna veel beter doet, maar dat is dus niet zo. Daar komt nog bij dat Nederland flink boven het OESO-gemiddelde zit qua zittenblijven.

De heer Beertema (PVV): Een partijgenoot van de heer Biskop die ook op de kandidatenlijst staat en misschien zelfs hier in de Kamer komt, als het meezit voor hem, heeft zich onlangs met de problematiek van zittenblijven beziggehouden. De vakbond heeft zich niet alleen met cao's beziggehouden. Het zou mij een lief ding waard zijn als ze dat wel deden in plaats van zo nadrukkelijk op de stoel van de politicus te gaan zitten door onderwijsbeleid voor te schrijven. Het alternatief voor zittenblijven dat door het CNV werd aangedragen, was wel een heel ingewikkelde exercitie voor de scholen. Ik denk dat de scholen dat nooit kunnen waarmaken. Wat is de reactie van de heer Biskop hierop?

De heer Biskop (CDA): Ik zit hier niet als vertegenwoordiger van CNV Onderwijs. Ik onderschrijf wel zijn doelstelling, maar je kunt nog wel het een en ander vinden van de uitwerking. Laat ik een ding vooropstellen. Ik zou het heel slecht vinden als er een ministeriële regeling zou komen die voorschrijft dat kinderen niet meer mogen doubleren. Ondanks het feit dat zittenblijven wellicht niet de meest effectieve manier is om hiaten in de kennis van een leerling bij te spijkeren, zijn er altijd leerlingen die er wel bij gebaat zijn. Laten we dus niet meteen verzanden in één maat voor alles. Zittenblijven zou goed kunnen zijn. Als er echter specifieke hiaten in de kennis van de leerling zijn, voel ik er meer voor om een zomerschool of bijspijkercursussen te organiseren. Dat heb ik al vaker gezegd. Voor de leerling en ook voor het plezier van de leerkracht is het veel effectiever om daarop in te zetten dan nog een keer stelselmatig het hele onderwijstraject op precies dezelfde manier aan te bieden. In die zin voel ik wel wat voor het plan van CNV Onderwijs, als ik het zo mag invullen tenminste. Misschien heeft de minister er ook wel een mening over. Dan horen wij die straks wel.

De minister heeft in de brief van mei 2011 aangegeven dat autochtone achterstandsleerlingen de afgelopen jaren minder vooruitgang hebben geboekt dan allochtone achterstandsleerlingen. Hoe moeten wij dat beoordelen? Komt dat omdat er in die allochtone groep heel veel potentie zit die nu wordt waargemaakt? Of was de achterstand groter zodat ze die sneller konden inlopen? Hoe ziet de minister dit?

Dan heb ik nog een vraag over de regeling impulsgebieden. In gebieden waar veel lage inkomens zijn en hoge werkloosheid heerst, ontvangen scholen voor elke gewichtenleerling een extra bedrag om te investeren in het terugdringen van achterstanden. Bij het passend onderwijs hebben we gezien dat sommige delen van het land meer zorgmiddelen ontvangen dan andere gebieden. Sterker nog, we gaan daar over tot verevening. Heeft de minister een beeld van de regionale spreiding van de zorgmiddelen en de middelen voor onderwijsachterstanden? Gaat er meer geld voor onderwijsachterstanden naar regio's waar momenteel minder zorgmiddelen naartoe gaan? Zijn dat communicerende vaten of komen de dingen daar juist bij elkaar?

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik heb me afgevraagd wat precies de insteek van dit AO zou moeten zijn. Ik was vooral benieuwd naar de inbreng en de vragen van de aanvrager van dit debat, de heer Dijsselbloem. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister op de vragen.

Onderwijs is een belangrijk emancipatiemiddel, zo niet het belangrijkste. De bekostigingssystematiek doet recht aan de ongelijke uitgangspositie van kinderen. We willen dat zo in stand houden. Ik waardeer overigens wat de heren Dijsselbloem en Biskop zeggen over de rol van de inspectie. Hetzelfde geldt voor de oproep van de heer Dijsselbloem aan de politiek om zich serieuzer te buigen over de kwaliteitsinstrumenten. Ik heb een paar praktische vragen aan de minister.

De minister geeft aan dat opstromen positief moet worden gewaardeerd in de beoordelingssystematiek. Wij delen die mening. Een leerling die slaagt voor vmbo-tl en vervolgens havo gaat doen, behoort inderdaad positief gewaardeerd te worden. Het wordt echter pas echt waargemaakt als diezelfde leerling zonder moeite en zonder te blijven zitten de havo afmaakt. Dat is pas echt een positieve waardering waard.

De PVV heeft enkele vraagtekens bij het eindniveau vmbo-tl. Wij staan op dit moment met enige pijn in het hart toe dat er extra eisen worden gesteld aan opstromers, zolang het eindniveau van het tl-diploma aanvechtbaar is. Zo gauw dat opgelost is – en volgens mij werkt de minister daaraan – moet dat tl-diploma volstaan om automatisch toegelaten te kunnen worden tot havo 4. Hoe ver zijn we daarmee gevorderd? Als leerlingen van vmbo-tl opstromen naar havo en vervolgens blijven zitten in havo 4, is er nog steeds iets mis. Is de minister het daarmee eens? Wat gebeurt daaraan?

Vanochtend verscheen het bericht dat slimme vwo-leerlingen met zeer hoge Cito-scores hun opleiding toch niet heel gemakkelijk in zes jaar kunnen afronden. Uit het onderzoek van het Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs in opdracht van OCW blijkt dat dit komt doordat slimme leerlingen terechtkomen in gemengde klassen en onvoldoende begeleiding krijgen van hun leraren of hun school. De begeleiding richt zich te weinig op excellente leerlingen en te veel op leerlingen die niet of geringer gemotiveerd zijn. Dat alles gebeurt terwijl we elk jaar 30 mln. investeren in hoogbegaafde en excellente leerlingen. Wordt dat geld wel op de juiste wijze besteed?

De heer Dijsselbloem (PvdA): In dat bericht over slimme vwo'ers wordt het gebrek aan structuur als een cruciale factor aangewezen. We denken vaak dat structuur van belang is voor leerlingen die ergens moeite mee hebben of weinig bagage hebben, maar dit onderzoek laat zien dat ook voor excellente leerlingen gestructureerd onderwijs cruciaal is. Vindt de heer Beertema dat geen interessante en belangrijke vaststelling?

De heer Beertema (PVV): Ik vind dat een scherpe observatie van de heer Dijsselbloem. Het was mij ook opgevallen. Misschien is het zelfs wel zo dat excellente leerlingen nog meer dan anderen behoefte hebben aan structuur. Ik denk dat wij elkaar absoluut kunnen vinden rond de noodzaak van structuur. Het moet nog gestructureerder, nog rustiger. De drie R'en blijven van belang.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. We spreken over de werkwijze van de inspectie. Wat is een goede werkwijze om de kwaliteit van scholen te ontdekken? Volgens mij moet je een goede balans vinden tussen enerzijds rekenen, taal en toetsscores, en anderzijds het sociale, pedagogische klimaat in een school. In hoeverre is een school een gemeenschap? Leidt men op tot burgerschap? Volgens mij zou je een balans moeten vinden tussen die twee zaken. Deelt de minister die mening? Gaan we niet te zeer een bepaalde kant op, namelijk die van te veel kijken naar cijfertjes, rekenen, taal en toetsen? Klopt het dat de Cito-toets de meest zwaarwegende factor is in de beoordeling van scholen ten opzichte van elkaar. In het model van de minister zit 30% van de scholen altijd onder de ondergrens. Is dat juist? Hoe vaak zitten scholen onterecht onder die ondergrens, die immers flexibel is?

Zwakke scholen hebben vaak veel achterstandsleerlingen. Klopt het dat scholen met achterstandsleerlingen daarmee een grotere kans hebben om het stempel «zwak» te krijgen, omdat zij nu eenmaal lagere Cito-scores hebben? Het tegenovergestelde kan ook waar zijn. Scholen met veel slimme leerlingen zullen minder snel zwak zijn. Dit geldt vooral omdat de leerlinggewichten een grove indeling kennen. Scholen met veel hoogopgeleide ouders worden vergeleken met scholen met veel laagopgeleide ouders. Het is goed dat wordt onderzocht hoe dit beter kan. Daar hebben we ook om gevraagd. Waarom noemt de minister de huidige manier van werken van de inspectie dan toch «fair»? Scholen die bij elkaar in de buurt liggen, kunnen ondanks een gelijk aantal gewichtenleerlingen een heel andere populatie hebben. Scholen kunnen de achterstand snel wegwerken volgens de minister, maar wel met veel nadruk op Cito-onderwerpen. Dat gaat ten koste van andere zaken. Dat is de klacht van nogal wat schoolleiders. Is daar ook onderzoek naar gedaan? Moet die Cito-score werkelijk het zwaarst wegen? Is het nu mogelijk dat een school als zwak of zeer zwak beoordeeld wordt, terwijl de Cito-score hoog is?

Een school moet meer zijn dan een toetsfabriek. Je moet dus ook naar andere aspecten kijken, bijvoorbeeld de effectiviteit van het onderwijs, de kwaliteit van leraren, het pedagogisch klimaat, de effectieve besteding van onderwijstijd, waarbij niet alleen uren worden geteld, maar ook wordt bekeken wat er gebeurt, de betrokkenheid van ouders – dat moet de minister toch aanspreken – en het opleiden tot burgerschap. In hoeverre is het mogelijk om inspecteurs meer het klaslokaal in te sturen om deze zaken te beoordelen? Die zaken zijn natuurlijk moeilijker in cijfers uit te drukken, dat erken ik direct. Daarom juist zou het goed zijn om inspecteurs vaker de scholen in te sturen. Een gesprek met een bestuur is eigenlijk niet toereikend. Wat zijn eigenlijk de eisen die aan onderwijsinspecteurs gesteld worden? Wat wordt er van hen verwacht voordat ze dit beroep mogen uitoefenen? Is het een idee om inspecteurs bij een schoolbezoek een directeur van een andere school te laten meenemen, zodat iemand uit de praktijk meekijkt met de inspecteur en eventueel helpt met duiden, terwijl deze er ook van kan leren? Hoe staat het met de pilot die nu een halfjaar bezig is? Er bestaat nogal wat onrust over. Kun je jonge leerlingen goed testen? Kun je in groep 8 met een handige optel- en aftreksom berekenen wat een leerling heeft geleerd? Is de toegevoegde waarde in cijfers uit te drukken? Wat zeg je daarmee over leraren? De SP wil dat alle leraren goed zijn opgeleid en voldoende mogelijkheden krijgen tot bijscholing. Dan kun je misschien ook fors korten op het bureaucratisch circus van het afrekenen op Cito-toetsen. De vaak besproken regelvrije school komt dan echt in zicht.

Ik sluit af met een quote van Martha Nussbaum – dat moet de voorzitter bevallen – uit de brief van Red het basisonderwijs. «Onderwijs dient om een basis te leggen voor een vrij, gezond en veilig leven. Het moet mensen in staat stellen zich intellectueel, affectief en creatief te ontwikkelen, eigen afwegingen te leren maken, zelf betrokken te worden en leren mee te beslissen over de eigen politieke, sociale en ecologische leefomgeving. Het repressieve beleid veroorzaakt een steeds grotere kloof tussen wat een school werkelijk moet doen en waar scholen nu toe worden gedwongen.» Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik beperk me in verband met de tijd tot vier punten en sla mijn algemene inleiding over. Scholen met veel gewichtenleerlingen wordt een lagere prestatienorm opgelegd. Oftewel, de inspectie is sneller tevreden over behaalde resultaten, niettegenstaande het gegeven dat scholen wel meer financiering ontvangen. Ze ontvangen immers een hoger bedrag voor een leerling met een gewicht dan voor een leerling zonder een gewicht. Ik vind het toch een beetje raar dat scholen met veel gewichtenleerlingen een lagere norm krijgen opgelegd terwijl zij wel meer geld ontvangen. Dat extra geld is toch bedoeld om resultaten te boeken? Voor een standpunt over deze principekwestie hoef ik niet de resultaten van een aangekondigde verkenning of een eventueel verbeterde systematiek af te wachten. Graag krijg ik een reactie van de minister op dit principiële punt.

Naar schatting van de inspectie ontvangen scholen in het schooljaar 2011–2012 ongeveer 50 mln. ten onrechte vanwege fouten bij het toekennen van het leerlingengewicht. Sommige scholen maken voor de tweede maal dezelfde fout in het toekennen van de gewichten. De PO-Raad, de vertegenwoordiger van de werkgevers in het primair onderwijs, stelt in een reactie dat scholen onrecht wordt gedaan door media die spreken over gesjoemel en fraude met deze gewichtenregeling. Volgens de raad is de regeling te ingewikkeld en houdt deze met daadwerkelijke achterstand van leerlingen geen rekening, omdat zij naar het opleidingsniveau van ouders kijkt en niet naar de werkelijke situatie in de klas.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik wil nog even ingaan op het eerste punt. Bij het debat over de wijziging van het onderwijstoezicht heb ik dezelfde vraag opgeworpen. De minister heeft daar toen op gereageerd en heeft er in haar brief opnieuw op gereageerd. Vertaalt de heer Elias zijn principe-uitspraak naar het gegeven dat er één norm moet komen? Als hij die vraag met ja zou beantwoorden, stel ik hem de volgende vraag. Waar komt die norm dan te liggen? Welke consequenties zou hij eraan verbinden als scholen daarvan afwijken? Dat zal zeker gebeuren. Een consequentie is namelijk dat het aantal zeer zwakke scholen heel snel fors zal toenemen.

De heer Elias (VVD): Als de heer Dijsselbloem het goed vindt, neem ik deze vraag mee bij mijn vierde punt. Als hij daarna vindt dat het onvoldoende is, neem ik aan dat hij zich weer zal melden.

Ik was bij de reactie van de PO-Raad op het gesjoemel en de fraude, mijn tweede punt. Wat doet de minister concreet als scholen meerdere malen in de fout gaan bij het toekennen van gewichten aan leerlingen? Er komt in mijn visie namelijk 50 mln. niet terecht op de plek waar het hard nodig is. Hoe kijkt de minister aan tegen de, in mijn ogen, onaanvaardbaar laconieke reactie van de PO-Raad? Welke consequenties verbindt zij daaraan in de richting van deze sectororganisatie? Ik begin langzamerhand een beetje genoeg te krijgen van het toedekkingsgedrag dat daar heerst, net als bij de VO-raad en MBO Raad.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Het is bij de heer Elias wel vaker «grote stappen gauw thuis». Hij spreekt over het toedekkingsgedrag van deze raden. Kan hij daar voorbeelden van geven? Hij zet het nogal stevig aan en noemt het onacceptabel. Wat is er precies onacceptabel en welke consequentie moet de minister daaraan verbinden?

De heer Elias (VVD): Ik zeg dat ik er langzamerhand een beetje genoeg van begin te krijgen. Er zijn tal van voorbeelden, die ik in verschillende debatten heb genoemd. Ik wil nu best weer een paar dingen noemen: het nonchalante omgaan van de MBO Raad met het fenomeen macrodoelmatigheid, het vooruitschuiven van beslissingen, het nog weer twee jaar langer de tijd nemen voor dingen, et cetera. Ik vind dit niet het passende moment om al die voorbeelden te geven, maar ik wil de heer Dijsselbloem hiervan met plezier nog eens een aardig lijstje verschaffen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Het is blijkbaar zwaar genoeg om te zeggen dat het onacceptabel is.

De heer Elias (VVD): De nonchalante reactie van de PO-Raad op het feit dat er voor 50 mln. is gesjoemeld, vind ik wel tamelijk onacceptabel. Ik wil van de minister graag weten wat zij daarmee gaat doen, zowel in de richting van de scholen als van de PO-Raad.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat het nonchalant is, is toch ook een waardering die de heer Elias er zelf aan geeft?

De heer Elias (VVD): Ik vind het gewoon een hoop geld.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dat vinden we allemaal, dat is het punt niet.

De heer Elias (VVD): Het is ten onrechte toegekend.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Elias vindt het onacceptabel. Wat vindt hij dan dat de minister moet doen?

De heer Elias (VVD): Ik wil graag iets van haar horen daarover.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Elias vliegt vaak buitengewoon stevig aan in debatten. De minister zegt dan vaak iets bezwerends en dan hoor ik hem nooit meer. Ik wil nu graag eens vooraf weten wat de minister volgens de heer Elias moet doen. Wat verwacht hij van haar?

De heer Elias (VVD): U kunt zoveel vinden. Ik vraag de minister iets. U hebt een verborgen agenda, want u hoopt dat ik uiteindelijk met een motie van wantrouwen tegen de minister kom en het kabinet in gevaar breng. Dat is niet mijn agenda.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik moet u verklappen dat het kabinet al demissionair is.

De heer Elias (VVD): Misschien kunt u nog eens bij de heer Van Thijn te rade gaan over de vraag hoe het demissionaire ministers vergaat.

De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Dijsselbloem heeft natuurlijk volledig gelijk. Wij willen graag helderheid. Wat is het standpunt van de VVD over die raden? Ik hoor daar vaak stevige taal over van de heer Elias. Wij zeggen bijvoorbeeld dat je de subsidie voor die raden moet afschaffen. Is de VVD het daarmee eens?

De heer Elias (VVD): Nee, want zij doen ook heel veel nuttig werk. Maar ik vind het fout dat ze zo nonchalant op dit signaal reageren. Daar heb ik de minister vragen over gesteld en dat doe ik vrij indringend.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan stel ik vast dat dit een gevalletje is van wel blaffen, maar niet bijten.

De heer Elias (VVD): Als het de bedoeling is dat het kabinet in gevaar komt …

De heer Jasper van Dijk (SP): Onzin. Het heeft niet te maken met het kabinet, maar wel met uw standpunt over die raden. Daarover geeft u geen helderheid.

De heer Elias (VVD): Ik geef daar volstrekte helderheid over. Ze zijn er, ze doen veel nuttig werk, maar op een aantal dossiers begin ik me behoorlijk te ergeren aan de nonchalante wijze waarop ze het politieke beleid dat wij vaststellen soms tegenwerken. Daar ben ik niet van gediend. Ik vind het onjuist dat mevrouw Kervezee tijdens een demonstratie over passend onderwijs voor tienduizend leraren gaat staan en een politiek standpunt inneemt. Dat vind ik niet deugen. Dat heb ik destijds al gezegd. De badeendjes vlogen ons om de oren.

Dan kom ik op mijn derde punt: de scholen in impulsgebieden, waar veel mensen met lage inkomens wonen en die vaak afhankelijk zijn van een uitkering. De scholen in impulsgebieden krijgen meer geld per gewichtenleerling, maar ik hoor regelmatig dat ouders die in impulsgebieden wonen, hun kind naar een school buiten dat gebied brengen. Hoort de minister dit vaker? Ik heb er geen harde cijfers over. Betekent dit dat de scholen buiten dat impulsgebied geen extra geld krijgen, terwijl zij daar eigenlijk wel behoefte aan hebben?

Dan kom ik op mijn vierde punt waarbij ik ook de vraag van de heer Dijsselbloem hoop te beantwoorden: de ouderbetrokkenheid. Dat ouders een belangrijke rol spelen bij de opvoeding en het onderwijs van hun kinderen staat voor de VVD vast. De opleiding van de ouders zelf is een belangrijke, maar niet de beste voorspeller van de leerresultaten van hun kinderen. Het is wel een beter criterium dan dat van de etniciteit dat we vroeger hanteerden. Het is goed dat we dat niet meer doen, maar dit is ook niet de ideale lijn.

Mijn fractie vindt dat het huidige gewichtenregelingssysteem op langere termijn moet worden beëindigd, als de centrale toets, het leerlingvolgsysteem en een starttoets zijn ingevoerd. Dat betekent dus niet dat ik nu alle brieven van de minister van tafel veeg of dat ik het hele beleid overboord wil gooien, want ik vind dit al een stuk beter dan vroeger. Voor de VVD is de stip op de horizon dat het niveau van de starttoets – ik heb het dan over groep 3 – bepalend wordt bij de vraag of extra financiering wordt toegekend, want dat is objectief en meetbaar. Wat ons betreft is de leerwinst af te leiden uit de combinatie van de starttoets, de eindtoets – Cito of anderszins, daar komen we wel uit – en het leerlingvolgsysteem, op individueel niveau, per klas, per school en per individuele leraar. Daar willen wij naartoe. Als realistisch politicus besef ik dat er nog heel wat water door de zee zal moeten stromen vooraleer andere politici deze nuchtere keuze ook zullen durven maken. Maar goed, alle linkse partijen hebben ook jarenlang geloofd in het sprookje van onderwijs in eigen taal en cultuur, en dat geloof hebben zij godzijdank op enig moment ook verlaten.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Laten we maar geen debat over dat oetc-onderwijs beginnen. De heer Elias maakt zichzelf soms zo klein door een toekomstbeeld te schetsen dat nauw aansluit bij wat ik in mijn eerste termijn voor de toekomst heb geschetst. Ik doel dan op leerlingvolgsystemen en op het veel nauwkeuriger werken en veel meer recht doen aan de werkelijke bijdrage van de school. Volgens mij zijn er al veel meer stemmen die daarvoor pleiten.

De heer Elias (VVD): Laten we de verkiezingsprogramma's naast elkaar leggen en eens zien waar we uitkomen. Dat hoeft niet alleen voor dit terrein te gelden.

De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. De opbrengstenbeoordeling van de onderwijsinspectie ligt voor ons. Anderen hebben al hun visie gegeven op de manier waarop we in de toekomst moeten omgaan met het volgen van de kwaliteit en de meerwaarde die wordt toegevoegd door de scholen. We kennen door onze werkbezoeken allemaal mooie voorbeelden van hoe een school er uithaalt wat erin zit, maar door de populatie op een ander niveau zit. We hebben ook in de SCP-rapporten kunnen zien dat de winst bij allochtone leerlingen heel groot is en dat sommige andere leerlingen, bijvoorbeeld in Noord-Nederland, niet zo'n grote sprong maken. Dat heeft ook met de populatie en met de achtergrond van ouders te maken. Ik maak me zorgen over het feit dat we nog niet genoeg uit allochtone jongeren halen. Bovendien blijken we niet in staat te zijn om met de leerlingen die al generaties in Nederland zijn, bijvoorbeeld in Noord-Nederland en in krimpgebieden, een volgende stap te zetten. Zij lijken toch behoorlijk gevangen te zitten in het milieu waar zij uitkomen. De rek is eruit. Dat zien we in de SCP-rapporten en in de opstroomcijfers. Het systeem is er niet op ingericht om een volgende stap te maken. Eigenlijk is het taalonderwijs voor nieuwe Nederlanders laaghangend fruit. Als dat lukt, slaan we ons op de borst, op zich terecht, maar er valt daarnaast nog heel veel te doen. De blanke onderklasse, maar ook de onderklasse van immigranten die hier al wat langer zitten, halen we er nog te weinig bij. Dat is echt een zorg van D66.

Dan kom ik op het technisch rapport over het waarderen van de opstroom. We vinden dat de doorstroom van leerlingen van bijvoorbeeld vmbo naar havo positiever moet worden gewaardeerd. Als we willen dat ze meer doen en boven zichzelf uitstijgen, moeten we dat bevorderen en positief stimuleren, ook al bestaat de kans op zittenblijven, wat door de onderwijsinspectie neutraal wordt beoordeeld. Ik zeg erbij dat zittenblijven altijd een optie is. Soms is het goed voor de ontwikkeling van een kind om even in andere omstandigheden te belanden. Het moet niet afgestraft worden door de inspectie als dit gebeurt. De minister denkt ook zo over de opstroom, maar welke horizon heeft zij bij die verbetering?

Terecht wordt gesteld dat de beoordeling van de onderwijsinspectie bedoeld is om de kwaliteit van scholen en dus ook de onderkant van de kwaliteit vast te stellen. Het is dan ook goed dat de beoordelingssystematiek ertoe leidt dat zwakke scholen beter gaan presteren. Scholen die veel gewichtenleerlingen hebben, wordt alleen een lagere opbrengstennorm opgelegd. De minister zegt dat dit niet wegneemt dat scholen gestimuleerd moeten worden om het maximale uit de talenten van leerlingen te halen. Met andere woorden, de ondergrens moet ook niet te laag worden gesteld. Daar ben ik het op zich mee eens, maar hoe gaan we dat precies doen?

Anderen hebben al gesproken over de gewichtenregeling. We zijn blij dat de minister aangeeft geen etniciteitshaakje aan die gewichtenregeling toe te voegen. We zijn het met de minister eens dat dit onwenselijk is en dat de opbrengsten daardoor niet zullen toenemen. Daarnaast zijn er nog verschillende andere principiële en praktische redenen om af te zien van de registratie van etniciteit, bijvoorbeeld dat het een extra administratieve last is voor de scholen.

De minister verwacht betere prestaties en hogere opbrengsten van alle leerlingen en scholen. Dat is mooi, maar dan moet er wel meer gebeuren. De minister denkt aan al bestaande onderwijsvormen, zoals de vve, schakelklassen, zomerscholen, extra lessen en het gericht inzetten van achterstandsmiddelen. Daar zijn wij ook voor, maar dat is toch ook een beetje het opboeren van bestaand beleid. Je hoeft niet per se iets nieuws te verzinnen als je mooie instrumenten hebt, maar de vraag is wel waarin wordt tekortgeschoten. Zetten gemeenten voldoende middelen in om er werk van te maken? Wordt er in de lumpsum voldoende naar gekeken? Als dat zo belangrijk is, welke verschuiving zou de minister dan willen hebben? Hoeveel extra geld moet erheen? Hoe wil zij degenen die daar lokaal of op scholen de knoop over moeten doorhakken, daarop aanspreken? Wij delen veel constateringen over de uitkomsten van het rapport, maar wij zien niet welk nieuw beleid eruit voortvloeit.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun bijdrage in eerste termijn. Dank ook voor de steun, mede namens de inspectie, ook al worden er punten genoemd om het nog beter te doen. Ik denk wel dat we kunnen zeggen dat onze inspectie internationaal gezien een van de toppers is. Daarom worden wij geregeld benaderd om mee te denken met andere landen. Dat is een goede zaak, maar het kan altijd beter. Ik zal ingaan op het waarderingskader en de beoordelingssystematiek, de hoofdlijnen van het beleid, het voortgezet onderwijs en enkele overige onderwerpen.

Laat ik beginnen met de hoofdlijnen van het beleid. Waarom maak ik geen onderscheid tussen allochtone en autochtone leerlingen? Hoe gaan we daarmee om? De heer Dijsselbloem en anderen hebben daar het nodige over gezegd. Ik denk dat het belangrijk is om kinderen binnen de bestaande structuur te beoordelen. We kijken naar de opleidingsachtergrond en daar hangen we de gewichtenregeling aan. Dat bekijken we als we de scholen wegen. Daar hebben we al veel over gesproken en we gaan dat onderwerp weer onder de loep nemen. Dat geldt overigens voor beide aspecten, de gewichtenregeling en het kader dat daaraan verbonden is. Uiteindelijk gaat het om de ambitie voor beide groepen. We willen er voor beide groepen het beste uithalen. In het huidige systeem kiezen we er niet voor om etniciteit als criterium te nemen. Ik begrijp dat verschillende woordvoerders blij zijn dat dit niet meer zo is. Overigens is het wel goed om te weten dat we heel veel aspecten in die verkenning naar boven halen. Ik vind namelijk dat alles even goed bekeken moet worden. Het is aan de Kamer om een nieuwe lijn voor de toekomst te bepalen, maar tot op heden zeggen wij dat het opleidingsniveau het meest richtinggevend is. Dat blijkt ook uit internationaal onderzoek. Het is een betere voorspeller dan de etnische achtergrond. Daarom hebben we indertijd ook deze slag gemaakt. We maken dus geen onderscheid tussen allochtone en autochtone leerlingen, maar tussen leerlingen met ouders die een stevige opleidingsachtergrond hebben en leerlingen met ouders die minder geschoold zijn. De woordvoerders hebben aangegeven dat ze blij zijn dat er breder naar gekeken wordt en dat er meer differentiatie is. In dit verband moet ik de heer Dijsselbloem en de heer Dijkgraaf noemen: ere wie ere toekomt. Ik heb ook vastgesteld dat er een heel grote marge zit tussen mavo en universiteit. Daar moeten we echt iets aan doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik wil nog even ingaan op etniciteit. Juist voor die groep is het opleidingsniveau van ouders vaak een heel slechte voorspeller. Dat heeft ermee te maken dat veel migrantenouders in hun land van herkomst veel minder kansen hadden op onderwijs. Hun opleidingsniveau is vaak ook om andere redenen op een heel laag niveau blijven steken. Zou dat geen vertaling moeten krijgen? Ik denk aan een soort correctiefactor voor scholen met een grote niet-westerse allochtone populatie.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: We gaan daar onderzoek naar doen. Dergelijke aspecten moeten worden meegenomen in dat onderzoek. Ik heb in de brief aangegeven dat naar meerdere kenmerken gekeken zal worden. Ook wat de heer Dijsselbloem noemt, komt in beeld, net als het inkomensaspect. Vaak is er sprake van een cumulatie van punten. We weten echter ook dat jongeren met laagopgeleide ouders het vaak lastiger hebben omdat hoogopgeleide ouders hun kinderen vaak beter kunnen ondersteunen. We gaan dat onderzoek doen en we zullen dit aspect in die bredere verkenning meenemen. Ik weet dat het er deel van uitmaakt, maar uiteindelijk moet de Kamer beslissen of zij het erin wil fietsen, zoals we het er vroeger uitgefietst hebben.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Dank voor die toezegging. Mijn voorstel is zeker niet om het weer in te brengen. Ik zou juist een andere kant op willen. Het terug inbrengen zou betekenen dat we de meetlat voor etniciteit nog lager leggen, en dat doen we niet. Ik wil ook niet terug naar het hanteren van dat criterium op die manier. Mijn redenering is juist omgekeerd, namelijk dat de factor opleidingsniveau minder zwaar zou moeten wegen als het gaat om migrantenouders. Maar goed, u zegt dat we er nog over nadenken. Ik neem alleen maar even het misverstand weg dat de PvdA terug zou willen naar die factor etniciteit zoals het vroeger was; juist niet.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ben blij dat u deze opmerking maakt, want dan is het voor mij wel scherper en helderder vanuit welke gedachte u dat doet. Dat is ook heel lastig om generiek te doen. Dan zou je haast tot een IQ-test van ouders moeten komen, maar dat gaat ook wel weer heel ver. Wij zetten zo veel mogelijk dingen op een rij, ook wetenschappelijk, zodat we straks een heel goed beeld hebben welke mogelijkheden er zijn en welke wegen we kunnen bewandelen om tot een goede gewichtenregeling en tot een goede weging in het kader van het waarderingskader te komen, want dat zijn twee aparte dingen. De heer Biskop merkte terecht op dat als je met het ene wat doet, je niet per se wat met het andere hoeft te doen, en andersom, maar nu is het wel aan elkaar verbonden, en dat is niet helemaal onlogisch.

De heer Elias vroeg waarom we niet één absolute norm hebben voor alle scholen. Hij vindt het vreemd dat juist die twee zaken aan elkaar verbonden zijn. Als je een school die in een achterstandspositie zit, extra geld geeft, zou je denken dat deze in een soort neutraliteit terecht moet komen. De heer Dijsselbloem heeft dit ook naar voren gebracht tijdens het WOT-debat, maar de heer Elias brengt het hier nog eens pregnant naar voren. Ik heb aan mijn medewerkers gevraagd hoe dat zit. Wat blijkt? We hebben niet het bewijs dat de extra middelen die we geven, omdat we weten dat een steun in de rug van de school nodig is, de achterstand die er is, daadwerkelijk neutraliseert. Dat zou alleen maar kunnen door voor sommige groepen achterstandsleerlingen wel geld te geven en voor andere niet. Dat willen we niet, want een kind is geen proefkonijn. Het mag geen experiment zijn. Daarom zeggen wij voor alle zekerheid: dit is het. Het is wel zo dat we af gaan van die relatieve norm, die maakt dat je een beetje meebeweegt met wat er gebeurt. We gaan nu naar een norm die is gebaseerd op het gemiddelde van drie jaar historie, en dat is het voorlopig.

Mind you, het gaat wel degelijk vooruit. Er zijn steeds minder zeer zwakke scholen. Een school komt alleen uit een zeer zwakke positie als niet alleen het proces, maar ook de Cito-scores netjes op orde komen. Wij willen dat steeds meer scholen onder die lijn vandaan komen. Dan komen we misschien in de situatie dat nog maar 10% onder die lijn zit, terwijl het vroeger gemiddeld 25% was. Dan is het tijd om je af te vragen of die lijn te laag is en omhoog moet. Dat maakt dat de absolute normering langzaamaan wordt verscherpt door de lat omhoog te leggen, maar dat is wel een geleidelijk proces. Dat is een tegemoetkoming om niet te blijven hangen in het idee dat het nu eenmaal rottig is en dat blijft het. Een van de zorgpunten van de heer Dijsselbloem is ook dat die scholen daarin met de huidige aanpak mogelijk steeds worden bevestigd. Omdat we daar vanaf wilden, gaan we het nu op deze manier doen. Beide punten, geld en waarderingskader, raken elkaar, maar het leek mij het beste om het zo uiteen te zetten.

De heer Elias (VVD): Hoe lang gaat dat proces duren dat u nu beschrijft, van die langzaam gunstiger wordende schaal?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nou ja, je kan deze ook in één klap omhoog brengen, maar dan krijg je opeens zeer veel scholen in een zeer zwakke positie, zoals de heer Dijsselbloem opmerkte. We zijn bezig om heel veel scholen uit die zeer zwakke positie te halen, maar we kunnen niet garanderen dat dit recht doet aan scholen met een achterstandspositie. Het beeld is dat deze voldoende wordt geneutraliseerd door er geld bij te doen, maar dat is wetenschappelijk niet bewezen. Nogmaals, dat kunnen we alleen doen als we twee groepen kiezen, waarmee we heel veel onrecht doen aan kinderen die tijdens dat proces niet die achterstandsgelden krijgen.

De heer Elias (VVD): Maar toch zegt u eigenlijk: we hebben ooit een slag in de lucht gedaan en aangezien we dat gedaan hebben, gaan we daar maar mee door.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, het is geen slag in de lucht. Het is gebaseerd op prestaties van heel brede groepen binnen die kolom of die subgroep. De Mozaïekschool is een mooi voorbeeld. We hebben in Rotterdam ook een school die heel scherp probeert om die kinderen op te tillen met taal en rekenen, en die kinderen doen het ook goed. Er wordt vergeleken tussen deze groepen op dat type scholen. We wijzen scholen erop dat dit daar en daar gebeurt. De inspectie gaat met die informatie op pad en praat met die scholen. De indruk is dat we hiermee het meest recht doen aan scholen. We zien ook dat het opleidingsniveau van allochtone ouders steeds verder omhoog gaat. Dan is het reëel om de absolute ondergrens zachtjesaan te verhogen, maar dat is een proces. We zien dat terug in de financiën, omdat we minder geld uitkeren voor achterstanden op grond van de gewichtenregeling, omdat het opleidingsniveau omhoog gaat. Op een gegeven moment moet je dat ook zien bij het niveau van de ondergrens. Het is een proces waarbij je recht moet doen aan de groepen scholen die we gekwantificeerd hebben. Nogmaals, we bekijken of we daar een scherpere verdeling in kunnen krijgen, om niet alleen recht te doen aan de zwakke of zeer zwakke scholen, met moeilijke populaties, maar ook aan de kinderen in Heemstede, Aerdenhout en Wassenaar die nu in die grote bak zitten die ook niet echt uitdagend is, want we willen ook naar excellentie.

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd of ik de verkenning naar differentiatie, de in de andere brief aangekondigde herziening, betrek bij de beoordeling van de opbrengsten in 2014. Ik zei al dat de ene brief betrekking heeft op het primair onderwijs en de andere op de beoordeling van het voortgezet onderwijs. In de brief over het nieuwe opbrengstenkader zal ik ook ingaan op het opstromen, waarnaar de heer Van der Ham vroeg. Dat moet echt uitgezocht worden. Er zijn meer vragen gesteld over het opstromen, en daar kom ik nog op terug. Dat wordt daarin meegenomen en ik ga er niet tussentijds iets aan doen. We hebben nog geen betere aanpak, maar we willen wel iets meer recht doen aan ambitieuze scholen die iets met kinderen willen. Het zal nog moeten blijken of we dat evenwichtig kunnen doen, zonder dat er nieuwe perverse effecten aan vastzitten. De inspectie gaat dat onderzoeken en de Kamer krijgt dat kader toegestuurd. Ik ben ervan overtuigd dat alle woordvoerders het debat daarover weer met mij zullen voeren, maar misschien is er dan een andere minister, dat kan en dat vind ik ook leuk.

De heer Dijsselbloem heeft ook gevraagd of het basisschooladvies voldoende betrouwbaar is om het onderbouwrendement te bepalen. Er kunnen problemen ontstaan op een school, als kinderen op grond van een kb- of bb-advies worden geplaatst, maar uiteindelijk toch afstromen, omdat het de facto een bb-advies was. Om die reden zijn scholen er scherp op dat de advisering door het basisonderwijs goed is. Het kan zijn dat het bij een bepaalde school structureel niet goed zit, omdat de opstelling van de ene school tegenover de ouders beter is dan die van de andere. Dan zie je ook wel discussie ontstaan vanuit zo'n vo-school, maar de inspectie bekijkt ook hoe het gaat met het vervolgonderwijs en zal een school die continu te hoog adviseert, daar op een bepaald moment op aanspreken. Met BRON kunnen we dat straks nog veel scherper in beeld te krijgen, want dan zien we het advies en waar een jongere zit. Het is goed om te weten dat het bij een gemengd advies door de inspectie wordt gemiddeld, dus dan wordt het niet met een hele punt verminderd, maar dan wordt het een gemiddelde of zogezegd een halve.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Als een po-school eigenlijk structureel bezwijkt onder de druk van de ouders, kan de inspectie dan in stelling worden gebracht? Dan is het niet alleen een probleem van de middelbare scholen, maar dan kan de inspectie de school daarop aanspreken en zeggen dat zij echt strenger moeten worden?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, dat krijgen wij via het onderwijsnummer in beeld. Ik zie ook dat vo-scholen zelf al acties ondernemen als een basisschool continu heel breed te hoog adviseert. We zien ook een hogere advisering of een hogere instroom, terwijl de Cito-score daar geen aanleiding toe geeft, dus je merkt wel dat die basisscholen onder druk staan om zo hoog mogelijk te adviseren. Dat vind ik een punt van zorg, want dat betekent dat steeds meer kinderen naar havo/vwo gaan. Dat is op zichzelf heel vrolijk stemmend, maar als de resultaten vervolgens dalen, zijn we echt op de verkeerde weg en dan doen we het ook tegenover die kinderen niet goed.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Nog één vervolgvraag om het scherper te maken. Als de systematiek is aangepast, kan de inspectie dat beoordelen en teruggaan naar de basisschool in kwestie. Gaat de inspectie dat ook doen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, wat mij betreft wel.

Wat betreft de toegevoegde waarde ontstond er al een discussie tussen de heer Elias en de heer Dijsselbloem over de vraag of deze voldoende bediend kan worden met het leerlingvolgsysteem (LVS) of dat er per se een eindtoets voor nodig is. In de pilot leerwinst en toegevoegde waarde wordt gewerkt aan toetsdata die scholen verzamelen met het LVS. De Kamer heeft besloten om het wetsvoorstel hierover na 12 september te behandelen. In dat wetsvoorstel staat dat het LVS verplicht wordt en dat het moet voldoen aan een aantal criteria. Het moet minimaal rekenen en taal in zich hebben, maar het kan ook breder. Als minister van Onderwijs wil ik niet het hele onderwijs van een school beheersen, maar mij beperken. We hebben het ook over het proces, over hoe het gebeurt, maar dat is toch echt de verantwoordelijkheid van de school, terwijl we per se willen weten dat het onderwijs in rekenen en taal op orde is. Dat is een keuze. Als de Kamer wil dat we daarin verdergaan, kan ik mij daar iets bij voorstellen, maar dan wordt er eerst gezegd dat het alleen over rekenen en taal gaat en vervolgens dat wij ons echt met alles bemoeien. Het is een beetje warm en koud blazen tegelijk of de afdeling je doet het niet goed of je doet het verkeerd. Daarom heb ik ervoor gekozen voor ten minste rekenen en taal. Het is aan de school om het op te pakken als men meer wil doen.

De pilot loopt en is best complex. Meerdere Kamerleden hebben hierover vragen gesteld. Ik merk er nog weinig onrust over. De heer Van Dijk was hier bezorgd over, maar ik heb dat nog niet echt gesignaleerd. Wij merken dat er enthousiasme is om eraan te werken. In het algemeen is het onderwijsveld in afwachting van wat het betekent, en daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. We kunnen nu op een goede, verantwoorde manier scherper in beeld brengen hoe kinderen binnenkomen en hoe zij uitstromen. Als dat echt in beeld komt, ga je wel met je plas langs de dokter, om het maar even simpel te zeggen. Ik kan mij wel voorstellen dat dit hier en daar een beetje onrust geeft.

Ik vind het wel belangrijk om hier op te merken dat de eindtoets de onafhankelijke afsluiting is, waarbij het beheersingsniveau van alle leerlingen in Nederland in beeld is, op een zelfde manier, geijkt aan het referentieniveau. Er is elk jaar een nieuwe toets, die telkens vergelijkbaar is. Ik hecht heel erg aan een centrale eindtoets, omdat we daardoor de scholen beter onderling kunnen vergelijken en de correctiemechanismen in het hele stelsel kunnen verfijnen. Scholen kunnen ook andere toetsen gebruiken. Dat doen een paar honderd scholen. Je zou ervoor kunnen kiezen dat iedereen zijn eigen toetsje kan kiezen, maar dan kan de inspectie alleen grofmazig te werk gaan. Als je straks één eindtoets hebt, ben je in staat om de zaken veel fijnmaziger op een rij te zetten om tot een goede vergelijking te komen. Ik zal hier de komende tijd nog vaak voor pleiten, omdat ik denk dat het goed is en omdat iedereen dat hartstikke belangrijk vindt.

De heer Jasper van Dijk (SP): De SP vindt het uitstekend dat het wetsvoorstel over de centrale eindtoets over de verkiezingen heen is getild, want dat is een behoorlijk ingrijpend wetsvoorstel. Je kunt dat niet zomaar even op een achternamiddag regelen. Ik vind het ook opmerkelijk dat deze christendemocratische minister voor een centrale eindtoets is en de scholen niet de vrijheid geeft om daar zelf in te kiezen, zeker omdat wij weten dat er op het merendeel van de scholen al een Cito-toets is. Mijn vraag is wat de minister vindt van het pleidooi van de VVD om een verplichte begintoets te houden. Wetenschappers zijn het erover eens dat het buitengewoon lastig is om uitspraken te doen over een verplichte begintoets bij jonge kinderen. Is zij dat met mij eens?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, daar ben ik mij van bewust. Om die reden doen we pilots om dat heel goed op een rij te zetten, vanuit de gedachte dat het een goede zaak is om het begin en het eind bij elkaar te brengen in de toegevoegde waarde, als dat kan. Daarmee doe je scholen recht die met moeilijke kinderen grote stappen weten te zetten en die daarmee toch nog onder de Cito-score komen van de afdeling Heemstede-Aerdenhout, maar daarmee wel veel meer hebben geleverd. Wij kijken naar de Cito-toets en naar de start en het eind, maar de inspectie kijkt veel breder, naar het geheel. Er is een nieuwe hoogleraar aangesteld die uit de inspectie komt. Deze bekijkt of andere zaken dan rekenen en taal, dus vormingsaspecten of de soft skills, in de toekomst ook getoetst en gewaardeerd kunnen worden. Deze moeten ook allemaal meegenomen worden, maar de basisvraag is of rekenen en taal op orde zijn. Er wordt gekeken hoe een kind bij de start binnenkomt en aan het eind weggaat. Ik denk dat het een heel grote meerwaarde heeft als je dat verantwoord kunt doen. Daarom heb ik het niet rücksichtslos ingevoerd maar met pilots.

De heer Elias (VVD): Ik ben erg blij met dit antwoord van de minister op de vraag van de heer Van Dijk. We moeten dat allemaal zorgvuldig doen, maar het is wel een richting waar we serieus naar moeten kijken. Ik ben ook erg blij dat deze minister van CDA-huize zo dringend pleit voor die eindtoets. Hoe moet ik dat rijmen met de opstelling van mevrouw Ferrier, die in debatten steeds zegt dat wij dat toetsen helemaal niet moeten willen? Ik kan daar niet zo goed chocola van maken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ten eerste kennen we in Nederland dualisme. Ten tweede zit hier een geachte afgevaardigde van het CDA aan tafel, dus ik zou zeggen: richt u even tot de heer Biskop.

De heer Elias (VVD): Ik vraag het u als bewindspersoon.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat kan zijn, maar dat kan ik niet bevroeden.

De heer Elias (VVD): Dan vraag ik het inderdaad aan de heer Biskop, dat is wel aardig doorgekopt.

De heer Biskop (CDA): Mevrouw Ferrier zegt dat toetsen een middel zijn en geen doel. De heer Elias vraagt hoe wij tegenover de verplichte eindtoets staan. Deze hebben we in het regeerakkoord afgesproken. Hij weet hoe het met handtekeningen gaat, want daarover hebben wij al eerder gesproken. We zitten nu in een nieuwe fase, in de aanloop naar verkiezingen. We hebben op 29 en 30 juni ons partijcongres, waar het conceptverkiezingsprogramma aan de orde is. Ik kan alvast een tipje van de sluier oplichten. In paragraaf 4.7 van het conceptverkiezingsprogramma staat: toetsen is een middel en geen doel op zich, scholen hebben vrijheid in de keuze voor eindtoetsen en leerlingvolgsystemen.

De heer Elias (VVD): Dan wachten wij de amendering gewoon af.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat zou ik ook doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Begrijp ik nu uit de laatste opmerking van de minister dat zij aankondigt dat zij het CDA-verkiezingsprogramma hierop gaat amenderen? De heer Biskop leest met enig enthousiasme voor wat er in het programma staat: geen verplichte centrale eindtoets. Dat is helder en dat sluit ook aan bij de formulering van de Partij van de Arbeid, maar dit terzijde. De minister zegt: wacht u de amendering maar af. Daaruit sprak een aankondiging. Heb ik dat goed begrepen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Laat ik het maar even kort en krachtig zeggen. Alle leden hebben het recht om iets te doen.

De heer Elias (VVD): Ook die uit Schipluiden.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik schat zomaar in dat ik het niet zal nalaten, want ik ga altijd voor de goede zaak en ik vind dit een heel goede zaak.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Begrijp ik het goed dat de minister van Onderwijs afstand neemt van het verkiezingsprogramma van het CDA op dit gebied?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het is nog niet vastgesteld. We kennen toch democratie?

De heer Dijsselbloem (PvdA): Laat ik het herformuleren. De minister van Onderwijs neemt afstand van het conceptverkiezingsprogramma van het CDA op het punt van de onderwijsparagraaf.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Niet de hele paragraaf, maar op dit punt wel, absoluut. Ik hoop daar de hele partij voor te behoeden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Hulde aan paragraaf 4.7 van het conceptverkiezingsprogramma van het CDA. Dat moet je vooral niet amenderen.

De heer Biskop (CDA): Ik zou zeggen: mijnheer Van Dijk, stem op het CDA!

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik wil de verwachtingen laag houden, want een minister heeft in het algemeen weinig te zeggen in een partij, dat kan ik u wel vertellen. Dat is heel democratisch.

Voorzitter. Ik ga terug naar de vragen. Mijnheer Biskop heeft gevraagd of de passage in de brief dat uit onderzoek blijkt dat autochtone achterstandsleerlingen de afgelopen jaren minder vooruitgang hebben geboekt dan allochtone leerlingen, positief of negatief moet worden beoordeeld. Is het beeld dat allochtone leerlingen een grotere achterstand hebben, die zij sneller hebben ingehaald? Ik zal hierop kort en krachtig antwoorden. De allochtone leerlingen lopen de achterstand geleidelijk in en dat is positief. De achterstand van de autochtone leerlingen ontwikkelt zich nauwelijks en dat is negatief, want wij willen deze verder omhoog helpen. Dat doen we door opbrengstgericht werken en de hele rataplan. De achterstand van allochtone leerlingen is nog steeds groter dan die van autochtone leerlingen. Dat is het even in een nutshell.

De heer Biskop (CDA): We hebben beleid om achterstanden bij leerlingen weg te werken. Kennelijk werkt dat beleid voor allochtone leerlingen anders dan voor autochtone leerlingen, want voor allochtone leerlingen heeft het effect en voor autochtone leerlingen heeft het geen effect. Wat betekent dat dan?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ben geen wetenschapper, maar ik denk dat hier opgaat dat sommige kinderen weliswaar een achterstand hebben, maar dat deze niet reëel is, omdat de ouders misschien ooit in een achterstand waren gezet waar zij eigenlijk niet in hoorden, zodat de kinderen zelf ook in staat zouden moeten zijn om verder te komen. Ik kan mij voorstellen dat het ook een beetje de wet van de remmende voorsprong is.

Ik kan er nog iets uitgebreider op ingaan. De aanpak van onderwijsachterstanden is belangrijk voor de ontwikkeling van achterstandsleerlingen. Kinderen hebben recht op goed onderwijs dat aansluit bij hun ontwikkelingsniveau en hun mogelijkheden. In het basisonderwijs nemen de leerachterstanden al enkele decennia stap voor stap af, zo blijkt uit de onderzoeken van COOL 5–18 en de voormalige PRIMA-cohortonderzoeken. Allochtone leerlingen lopen die achterstand geleidelijk in en dat is positief. Dit is bij rekenen meer dan bij taal, maar de achterstand blijft nog groot en dat is niet goed.

Landelijk is er geen significante relatie tussen de beschikbare middelen voor de bestrijding van achterstanden en voor zorg. In de regio Eindhoven is er sprake van veel intellectualiteit; het is een kennisregio, maar er gaan veel zorgmiddelen naartoe, omdat er veel ADHD is. De Schilderswijk loopt achter wat dit betreft. Daar zitten wel veel kinderen die extra achterstandsmiddelen krijgen, dus dat is een voorbeeld van twee gebieden waarvoor niet opgaat dat er een relatie is tussen middelen voor onderwijsachterstanden en voor zorg. Straks zien we hierin overigens een verschuiving door de verevening.

De heer Van Dijk heeft zijn zorg uitgesproken over de fixatie op de eindtoets. Bij de WOT-discussie hebben we uitgebreid gesproken over de vraag of toetsen in Nederland hetzelfde effect heeft als bijvoorbeeld in Amerika. Wij hebben niet een type cultuur dat tot zo'n fixatie leidt, omdat we er niet hard op afrekenen, maar het is wel een punt dat wordt meegerekend. Dat hebben we ook in de Wet goed onderwijs, goed bestuur gedaan. We weten dat wanneer er iets niet goed zit rond Cito-toetsen en dergelijke, de inspectie binnenkomt en veel breder gaat kijken. Alleen de resultaten van de Cito-toetsen kunnen er nooit toe leiden dat een school in de categorie zeer zwak valt. Het kan zijn dat een school zwak is, terwijl de Cito-score goed is, omdat het niet alleen om de opbrengsten gaat, maar ook om het proces. Als beide niet op orde zijn, is een school zeer zwak. Als één van beide niet op orde is, is deze zwak.

We hebben het beeld dat «teaching to the test» in Nederland niet het punt is. We gaan leerlingvolgsystemen nu wettelijk verplicht stellen, maar het overgrote deel van de scholen heeft er al voor gekozen om dat te hebben. We gaan dat nu wettelijk verankeren, omdat we zicht willen hebben op de kwaliteit ervan en op de onafhankelijkheid van de toetsing, maar er zijn voldoende leerlingvolgsystemen en de scholen hebben daar zelf voor gekozen, dus het is niet zo dat wij dat zo nodig willen en dat er sprake is van een fixatie. De inschatting is dat het niet zo scherp ligt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mijn zorg is dat het die kant opgaat. Als het beleid teveel in de richting van «teaching to the test» gaat, gaat het wel mis. Daarom wijs ik erop dat artikel 4.7 van het verkiezingsprogramma van het CDA een uitstekend punt is.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik geloof dat een school die het goed doet, de Cito-toets met vertrouwen tegemoet kan zien, omdat het een evenwichtig systeem van toetsen is, maar de opmaat ernaartoe moet wel kloppen. Om die reden wordt er gekeken naar de resultaten en naar het proces, als de inspectie het gevoel heeft dat het niet goed zit bij een school. Zolang het goed verloopt, komt de inspectie niet binnen, maar als de Cito-score niet op orde is, wordt bekeken hoe het zit met de kwaliteit ervoor. We hebben gezien dat het een echt samenhangt met het ander, als scholen zeer zwak zijn. Als we met die scholen werken aan het verbeteren van resultaten, kunnen zij dat realiseren, maar dan verbeteren ze wel eerst het proces. Dat gaat er wel aan vooraf.

Er is ook gevraagd hoe ik aankijk tegen het verhaal van het CNV met betrekking tot zittenblijven in het voortgezet onderwijs. Er is al veel ruimte in wet- en regelgeving. Recente evaluaties hebben laten zien dat deze onvoldoende wordt benut. Dat is ook hier het geval. Het is belangrijk dat er een cultuuromslag komt binnen de scholen, om alles te benutten wat er is. In de discussie over de onderbouw die we vorige week hebben gevoerd, hebben we hetzelfde geconstateerd. Ook hier geldt dat scholen al heel veel kunnen doen om leerlingen niet te laten zittenblijven en om hun te laten doorstromen. Naar aanleiding van het voorstel van het CNV heb ik de intentie om met de VO-raad en het CNV te bekijken of we een aantal experimenten kunnen starten waarin meer flexibilisering en maatwerk mogelijk is. Deze experimenten moeten nader uitgewerkt worden. Dat zal in het volgend schooljaar gebeuren.

De heer Beertema (PVV): Ik begrijp dat er een experiment aankomt met de VO-raad, maar ik begrijp er niets van dat dit ook met het CNV is.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het CNV heeft dat idee neergelegd. Dat zijn de werknemers binnen de organisatie. Met hen praten we erover hoe zo'n experiment eruit zou kunnen zien, maar ik ben het van harte met u eens dat de scholen het uiteindelijk vorm en inhoud moeten geven.

De heer Beertema (PVV): De scholen moeten het doen. U maakt het CNV als stakeholder veel te groot. Ik vind het te gek voor woorden dat zij zich zo nadrukkelijk bezighouden met onderwijsbeleid en daarvoor worden beloond door rechtstreeks in gesprek te gaan met de minister van OCW.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dank u, dat u dat zo hoog inschat, dat waardeer ik zeer. Zij zijn daarmee gekomen en dan vind ik het niet verkeerd om te vragen welke ideeën zij daarover hebben. Ik vind het niet zo'n gekke gedachte om de VO-raad erbij te halen en met elkaar een pilot te ontwikkelen, maar daar denken we dan toch echt verschillend over. Dat kan.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Volgens mij is het geen probleem als een organisatie van werknemers in het onderwijs een opvatting heeft over het onderwijs. Ik heb hierover een andere vraag. Waarom denkt de minister dat de mogelijkheden die er al zijn in wet- en regelgeving, niet gebruikt worden? Op grond van de logica zou je iets anders veronderstellen. In het kader van de doorstroming wordt zittenblijven negatief gewaardeerd door de inspectie, dus oppervlakkig bezien hebben de scholen er belang bij dat zo min mogelijk kinderen blijven zitten, dus zij zouden moeten zeggen: ga maar door, we proberen het op een andere manier op te lossen. Wat is de reden dat die mogelijkheid, die er al is, zo weinig wordt gebruikt?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het vergt maatwerk en dat is voor scholen vaak lastig. Het vergt misschien ook extra investeringen als je leerlingen wilt begeleiden om ze bij dat ene vak weer naar dat niveau te tillen. Scholen kiezen daar soms niet voor, of de ene wel en de andere niet. Bij de onderbouwevaluatie waarover wij vorige week spraken, waarbij de heer Çelik aanwezig was, zagen we overwegend dat de ruimte die er wel is, eigenlijk heel weinig wordt gebruikt. Het ministerie van OCW wil de scholen wijzen op de ruimte die zij hebben, om ze de mogelijkheid te geven om deze ook te benutten. Het onderwijs is van nature traditioneel. De dingen zijn zoals ze zijn. We kennen het fenomeen zittenblijven en dat is hartstikke zuur en vervelend, maar dat is nu eenmaal zo. Ik spreek toch wel waardering uit voor het appel van het CNV, want ik denk dat sommige scholen hierdoor aan het denken worden gezet en zich afvragen of zij daar wat mee kunnen. Misschien moeten pilots uitwijzen of een steuntje in de rug daarbij nodig is. Dat kan. Ik moet eerlijk zeggen dat het ons ook wat oplevert als wij minder zittenblijvers hebben, want dat is toch elk jaar een bedrag. Ik vind het allereerst interessant om te kijken of de scholen zelf de ruimte kunnen benutten die zij hebben. Ik denk dat de pilots ook een beeld geven van de problemen die men tegenkomt. Ik heb daar op dit moment geen uitgesproken beeld van, maar ik schets hoe ik het inschat.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik denk dat de cruciale factoren inderdaad tijd en geld zijn. Als je een leerling toch laat doorgaan, moet er extra begeleiding komen en dat betekent dat er extra uren georganiseerd en betaald moeten worden. Dat brengt mij op de vraag of de minister er niet verstandig aan zou doen om die wettelijke 1 040 uur los te laten en veel meer flexibiliteit in te bouwen, zodat scholen in staat zijn om de kostbare onderwijstijd zo goed mogelijk in te zetten in plaats van die eenvormige norm, waar sommige leerlingen helemaal niet bij gebaat zijn. Het zou zeer verstandig zijn om flexibiliteit in te bouwen, juist om het probleem van zittenblijven te tackelen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ben ook gek op mooie beelden en perspectieven, maar ik stel vast dat toen de norm niet gehandhaafd werd, een deel van de scholen onder de 800 uur zat. Vanuit die werkelijkheid zijn wij gestart, toen we gingen handhaven, terwijl dat al heel lang de norm was. Net als de commissie-Dijsselbloem ben ik voor een norm. Ik ben nog altijd dankbaar voor dat rapport. Die norm vind ik heel relevant, maar misschien kan ik de heer Dijsselbloem helpen. In het kader van het compromis dat wij in de Tweede Kamer hebben moeten sluiten bij het vaststellen van de wet, hebben we de maatwerkuren ingebouwd. Deze zouden zeker ook voor dit soort zaken nuttig gebruikt kunnen worden, dank voor de inspiratie, maar ik zou de norm niet willen afschaffen, en daarbij spreek ik in de geest van die goede commissie.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De flexibiliteit in de wet zou nog veel groter kunnen, met behoud van de norm. Je moet er wel degelijk op toezien dat de tijd en de middelen voor onderwijs worden omgezet in kwalitatieve onderwijstijd, maar de grote vraag is of scholen de ruimte krijgen om die onderwijstijd van die goede leraren wat flexibeler in te zetten, bijvoorbeeld voor leerlingen die een heel jaar over moeten doen als zij blijven zitten. Dat is echt zonde van de tijd, die veel gerichter kan worden ingezet om de leerlingen bij te spijkeren wat betreft de vakken waarop ze anders zouden blijven zitten. Dat is het type flexibiliteit dat je moet inbouwen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik vind flexibiliteit op zich een goede zaak, maar altijd met een onderlijn waar elk kind op kan rekenen.

De voorzitter: Ik kijk even naar mijn collega's, want we hadden tot 16.30 uur voor dit AO.

De heer Elias (VVD): Ik heb vier vragen gesteld en op twee daarvan antwoord gekregen.

De voorzitter: Ja, we gaan nog even door, want we zijn ook tien minuten later begonnen. Ik geef de gelegenheid om snel nog wat korte vragen te stellen.

De heer Biskop (CDA): Dan wil ik graag een korte vraag stellen. We hadden het net over die 1 040 uur, waarover we hebben gezegd dat het 980 plus 60 is. Er liggen nu plannen op tafel om het zittenblijven te bestrijden. Dat zou ook betekenen dat je in vakantieperiodes les moet geven. Kunnen die 60 maatwerkuren ook in de vakantieperiode gegeven worden?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het gaat veel te ver om daar iets over te zeggen. Het moet eerst uitgewerkt worden. Het idee is nog geen maand van de pers.

De voorzitter: We wachten de nadere uitwerking af.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Heel graag, dank u wel.

Voorzitter. Er is opgemerkt dat het sneu is dat de beste leerlingen in het vwo vertraagd zijn. Ik ben het ermee eens dat dit te maken heeft met structuur. Kinderen in het mbo of vmbo hebben structuur en heldere kaders nodig, of stippen aan de horizon waar zij naartoe werken of op aangesproken worden, en dat geldt ook voor deze leerlingen, of misschien juist voor deze leerlingen, omdat zij zich snel vervelen en snel afgeleid worden. Het is heel jammer. We zien dit bij hoogbegaafden nog veel erger. Het percentage dat een universitaire opleiding doet, is daar nog veel lager. Dat is echt ten hemel schreiend. Ik ben het aantal nu kwijt, maar dat is heel laag. Je kunt het haast niet geloven. Wij laten veel talent weglekken of te lang doorrommelen, terwijl deze leerlingen met structuur heel ver zouden kunnen komen. Er is heel recent besloten om extra middelen in te zetten. In het bestuursakkoord zijn afspraken opgenomen om de aandacht voor excellente leerlingen te verbeteren. We doen onderzoek naar hoe de begeleiding kan worden verbeterd, op alle niveaus, maar de focus ligt heel scherp op het vwo. Daarover was wel discussie, maar we hebben besloten om dat wel te doen. Met de bescheiden hoeveelheid geld die we erin steken, willen we die slag maken. Ik merk ook dat veel scholen steeds bewuster bezig zijn met excellentie, bijvoorbeeld door kinderen veel meer aan te bieden, waardoor zij ook geboeid blijven. Ik denk dat het gaat om structuur en het aanbieden van voldoende leerstof, zodat zij geboeid en gebonden blijven aan waar zij mee bezig zijn.

Ik kom nu bij een samenraapsel van de overige vragen. De heer Dijsselbloem heeft gevraagd naar de opbrengst van passend onderwijs. De inspectie is bezig met het toezicht op passend onderwijs. Zij probeert een methodiek te ontwikkelen die corrigeert voor deze leerlingen. Ik heb er vertrouwen in dat dit lukt. De inspectie geeft daar handen en voeten aan en zal tijdig met een kader komen om scholen daarop voor te bereiden. We moeten ook vaststellen dat de werkelijkheid niet is dat al die leerlingen straks als een tsunami de scholen binnenstromen, want de plaatsen in het speciaal onderwijs zijn wat zij zijn. Ik hoop van harte dat er in de loop der tijd meer ruimte zal ontstaan, met een goede scholing van onze mensen in de klassen. Ik vind dat er dan wel een toetsingskader moet zijn dat niet ontmoedigend is, maar dat recht doet aan het feit dat een school bijvoorbeeld meer zorgleerlingen opneemt, zodat deze daar niet op wordt afgerekend. De inspectie heeft de intentie om eruit te komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Kan de Kamer erover worden geïnformeerd als de inspectie haar denkwerk heeft verricht?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: U krijgt dat toetsingskader sowieso altijd toegestuurd.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vermoed dat dit een apart traject is. Ik vraag dit omdat wij er als Kamerleden vaak op aan worden gesproken, als wij op schoolbezoek zijn. Ik wil die vragen goed kunnen beantwoorden. Daarmee help ik de inspectie misschien ook wel.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De inspectie helpen is altijd goed. Ik zal u hierover volgende week bij de discussie over het Onderwijsverslag nader informeren. Dat scheelt een brief. Dank voor de souplesse.

De heer Dijsselbloem heeft ook gevraagd of wij meer moeten beoordelen dan taal en rekenen. Ik heb al gezegd hoe het zit bij het leerlingvolgsysteem. Het is verplicht om rekenen en taal te toetsen in de eindtoets waarover een wetsvoorstel voorligt, maar men mag ervoor kiezen om dit bij wereldoriëntatie te doen. Dat is facultatief. We zien dat steeds meer scholen gebruikmaken van die toets. Een groot voordeel van de centrale eindtoets is dat deze helemaal gratis wordt aangeboden. Men kan wereldoriëntatie erbij nemen, maar daarbij heb ik dezelfde afweging gemaakt als bij het leerlingvolgsysteem, namelijk om zo veel mogelijk afstand te houden van de scholen. Een belangrijke component bij wereldoriëntatie is de kleur die de school geeft aan bepaalde zaken en de keuzes die worden gemaakt bij het aanbieden van de lesstof. Daarom heb ik daar mijn afstand gemarkeerd. Ik heb getwijfeld of ik het niet breder moet doen, omdat ik ook vind dat het onderwijs meer is dan rekenen en taal. Daarover hoeven we geen discussie te voeren. Ik heb als minister de maatschappelijke stage ingevoerd en ik hoop van harte dat deze overeind blijft in alle verkiezingsprogramma's. Als iets enorm effectief is als maatschappelijke vorming, is het wel de maatschappelijke stage.

De heer Elias heeft een vraag gesteld over 50 mln. aan achterstandsmiddelen die onterecht worden ingezet, omdat de aanvragen niet goed of soms bewust verkeerd worden ingevuld. Ik kan niet zomaar zeggen dat het om 50 mln. gaat, want dat is een extrapolatie van een steekproef, dus een aanname. Wanneer wij dit zien, vorderen wij het terug. Als wij zien dat het eerder is gebeurd, vorderen wij het ook terug. Recidivisten worden intensiever gevolgd en indien nodig wordt er aangifte gedaan, omdat ik het op een gegeven moment ook welletjes vind, als scholen willens en wetens doorgaan met iets waar zij op gewezen zijn. Daarnaast onderzoeken we of we tot een ander systeem kunnen komen. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd in een van de brieven. Dat is wat ik eraan doe.

De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Elias had ook gevraagd hoe u de PO-Raad op dit punt eens even te grazen zou nemen. Mogen we dat nog van u vernemen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Een paar dingen heeft men fijnzinnig aan mij overgelaten, dus ik zal straks mijn blaadjes nog even langslopen om zelf de politiekgevoelige uitspraken te doen.

De heer Elias (VVD): De minister zei dat het soms bewust verkeerd wordt ingevuld. Heet dat in gewoon Nederlands fraude?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, als dat bewust gebeurt, heet zoiets fraude. Dat is ook de reden dat we aangifte doen, indien nodig.

De heer Van Dijk heeft een oproep gedaan om de inspecteur vaker de klas in te laten gaan. Hierover kan ik helder zijn: dat gebeurt ook. Als de risicoanalyse aanleiding geeft om te kijken op de school, zal de inspectie ook de klas ingaan. De Kamer heeft net het Onderwijsverslag gekregen. Daarin staat ook een beoordeling op het aspect leraren. Dat gebeurt door het heel uitgebreid bezoeken van lessen. Dat gebeurt dus regulier en indien nodig themagewijs. De Kamer heeft de uitkomsten daarvan kunnen zien.

De heer Elias heeft gevraagd of ik ook weleens signalen ontvang dat ouders die in een impulsgebied wonen, hun kinderen naar een school buiten dat gebied sturen. Nee, dat heb ik nog nooit gehoord. De ouders die dat doen, zijn meestal de bijdehante ouders, die er wel komen. Het zijn meestal de mensen die van toeten noch blazen weten hoe het in Nederland zit, die in dat gebied blijven. Mijn inschatting is dan ook dat het niet erg is als dat gebeurt, want dan kunnen die impulsgelden worden gebruikt voor andere kinderen, maar het is mij volstrekt niet bekend.

De heer Beertema heeft gevraagd of scholen zich echt verbeteren of alleen het inspectiekader goed kennen. Nee, zij moeten zich echt verbeteren. Dat is waar de inspectie op toeziet. Het resultaat telt. Dat is ook het mooie van zo'n externe centrale toets, net als bij het centraal examen in het voortgezet onderwijs. Bij het vavo wordt gezegd dat de diplomering per vak meetelt, maar het zou een perverse prikkel zijn als een school zelf de zaken rond het examen organiseert. Omdat je dat centrale punt hebt, weet je dat er altijd iemand van buitenaf komt toetsen. Dat vind ik ook het goede van de eindtoets. Bovendien kijkt de inspectie niet alleen naar het kunstje, maar als dat nodig is, ook naar hoe dat tot stand komt.

De heer Beertema (PVV): Dan ben ik hierover gerustgesteld. Ik heb ook nog gevraagd hoe lang het gaat duren voordat de vmbo's zo ver zijn dat de diploma's zonder meer toegangsrecht geven.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat kan wat mij betreft nog wel even duren. U zegt dat er nu twijfel is over het diploma. Er is veel discussie geweest over de waarde van het diploma. Om die reden zijn de exameneisen aangescherpt. We willen gewoon zeker weten dat het diploma voor iets staat. In het verleden was er geen discussie over het mavodiploma, maar toen was er ook ruimte voor havoscholen om te zeggen of iemand geschikt was om door te stromen naar havo. Ik herinner mij uit mijn eigen tijd dat je een 7 moest hebben om in te stromen, dus er is niets nieuws onder de zon. Ik geloof nog altijd dat het een goede zaak is om te kijken of een leerling daar klaar voor is. Om die reden ben ik blij dat er een protocol is, maar ik wil absoluut dat de VO-raad ervoor zorgt dat het protocol transparantie en enige rechtszekerheid geeft voor kinderen. Het blijft ook altijd een afweging van de leraar in de oude school, op wiens professionaliteit we moeten vertrouwen, maar ik vind dat wel heel belangrijk.

De heer Van der Ham heeft gevraagd welke interventiemogelijkheden de minister heeft om zaken beter te begeleiden. Er zijn tal van mogelijkheden, zoals de vve-contracten en prestatieconvenantcontracten. Als daar geld naartoe gaat, spreek ik dingen af om de kwaliteit te verbeteren.

Nu ga ik kijken welke vragen ik heb laten liggen. De heer Dijsselbloem wacht nog op antwoord op zijn vraag hoe ik tegen de PO-Raad aankijk, die dat mogelijkerwijs iets te veel met de mantel der liefde bedekt. Ik ben heel nuchter en ik vind dat je eerlijk moet zijn. Wanneer iets niet goed is, moet je dat ook als zodanig benoemen. Ik vind het het goed recht van de PO-Raad om aan te geven dat het vaak geen onwil is, maar dat men het soms niet zorgvuldig invult omdat men niet helemaal weet hoe het moet. We hebben daar de afgelopen tijd in geïnvesteerd. Als scholen dat willens en wetens doen en dat meerdere malen herhalen, terwijl wij hebben gezegd dat zij het niet goed doen en dat zij het nu echt goed moeten doen, vind ik dat de PO-Raad ook moet erkennen dat het echt niet klopt. Ik heb de woorden van de PO-Raad niet helemaal in mijn hoofd, maar zo kijk ik er tegenaan. Om die reden doen we aangifte, als dat nodig is. We bekijken ook of we tot een systeem kunnen komen waarbij we het iets meer in de greep krijgen, want het blijft toch een hoog percentage dat onrechtmatig besteed wordt.

De heer Elias (VVD): Er is dus sprake van fraude, zegt de minister net.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon, want dat staat ook in de brief.

De heer Elias (VVD): Ik maak even mijn vraag af. Er is dus sprake van fraude. Er is een PO-Raad die dat niet erkent en alleen wijst op diegenen die moeite hebben met formulieren enz. Mijn herhaalde vraag aan de minister is: wat vindt u van de laconieke reactie van de PO-Raad op dat gegeven?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mijn directeur primair onderwijs heeft de PO-Raad laten weten dat men niet rücksichtslos kan zeggen dat het alleen gaat om situaties waarin er sprake is van onkunde. Er is ook op diverse plekken sprake van onwil om het goed te doen, omdat het ook voordelig uitwerkt als je het niet goed doet, want dan krijg je meer geld. Dat signaal is doorgegeven.

De heer Elias (VVD): En nu het antwoord op mijn vraag.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: En de vraag is?

De heer Elias (VVD): Wat vindt u van die laconieke reactie van de PO-Raad op fraude door scholen gepleegd?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat kan niet, maar ik heb het beeld niet helemaal scherp.

De heer Elias (VVD): Dan zou ik het er even bijpakken, als ik u was.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik heb het hier niet bij de hand, maar ik reageer nu op uw opmerking dat zij alleen dat verhaal hebben. Dat beeld heb ik er niet van overgehouden, maar ik heb wel het beeld dat men het nuanceerde en zei dat er ook veel onkunde bij zat of dat het verkeerd werd ingevuld. Als men alleen gezegd heeft dat het puur onkunde was, is mijn mening bij dezen dat men zich er te gemakkelijk van afmaakt, want zo is het niet.

De heer Elias (VVD): En wat vindt u van dergelijk toedekgedrag van zo'n sectorraad? Mij bevalt dat namelijk niet.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik vind het altijd beter als een sectorraad gewoon zegt waar het op staat. Het is in ieders belang om dat te doen. Ik vind dat geen verstandig gedrag, om het maar even helder af te ronden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik mijnheer Elias nog even helpen? Gaat u ze ook berispen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik heb helemaal niet de verhouding om ze te berispen. Ik doe een uitspraak over: indien, dan. Ik heb die uitspraak niet letterlijk in mijn hoofd, maar ik moet afgaan op wat de heer Elias zegt. Misschien vat hij het iets te kort door de bocht samen, dat kan, maar ik heb het hier niet bij de hand. Als het zo is gezegd, dan is dit mijn mening, maar ik weet gewoon niet hoe het precies is gezegd. Daarmee houdt het op dit moment op.

De voorzitter: Anders blijft het gissen. Ik constateer dat de minister klaar is met de beantwoording van de vragen en dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.

De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik ben zeer content met de wijze waarop de motie-Dijkgraaf/Dijsselbloem wordt uitgewerkt. Wat betreft het laatste punt zou ik het zeer op prijs stellen als de minister eerst precies nagaat wat de PO-Raad heeft gezegd. Ik wil niet dat hier de suggestie blijft hangen dat de PO-Raad fraude als het ware zou toedekken of goedpraten. Ik geloof niet dat daar sprake van is en ik heb er op mijn beurt weer een hekel aan om mee te gaan met dat soort insinuaties. Dat doet de minister niet, maar dat gebeurt wel aan mijn linkerhand. Ik geloof dat daar geen sprake van is.

De heer Beertema (PVV): Ik bedank de minister voor de uitvoerige antwoorden. Het was een interessant en ingewikkeld AO, moet ik zeggen.

De heer Elias (VVD): Heel kort over het laatste punt. Waar het mij om gaat, is niet om verdachtmakingen te uiten, maar als er sprake is van fraude, dan verwacht ik dat daar scherp en duidelijk stelling tegen wordt genomen en dat heeft de PO-Raad niet gedaan. Dat houd ik staande. Ik ben nog niet overtuigd door de uitspraak van de minister over dat zij extra geld geeft en dat zij dan niet ook nog coulanter moet zijn, maar ik zal mij daar nader op oriënteren. Ik vind dit een serieus probleem, maar ik zal er niet een-twee-drie allerlei uitspraken over doen. Ten slotte vraag ik de minister om altijd aangifte te doen als er sprake is van fraude en vooral ook niet coulant te zijn in twijfelgevallen. Laat het OM deze maar beoordelen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Terwijl u aan het woord was, had ik de gelegenheid om nog even wat scherper te krijgen hoe het zat. Bij het ministerie kwam dit ook wel wat defensief over, alsof het zo complex was dat het niet anders kon. Wij hebben daarvan gezegd dat het toch wat te kort door de bocht was. Als er sprake is van fraude, waarbij wij wel degelijk aangeven dat het anders moet, maar vervolgens is het na een jaar nog steeds niet goed, dan moet je je afvragen of het willens en wetens niet goed wordt ingevuld omdat dat meer geld oplevert. Het is gewoon wel fraudegevoelig, dat ben ik even nagegaan. Het signaal aan de PO-Raad is dat hij zich er daarmee te gemakkelijk van afmaakte.

Ik begrijp dat de heer Elias zich oriënteert op dat tweede punt, want om die reden kan ik ook niet zomaar zeggen dat het geld de achterstand compenseert. Wij weten dat niet. Ik denk dat de heer Elias daar ook niet makkelijk achter zal komen, want zelfs de inspectie komt er niet makkelijk achter. Om die reden nemen wij het zekere voor het onzekere, maar we bekijken wel of we tot betere differentiatie kunnen komen, zodat je daar wat meer recht aan doet. Verder zijn we bezig een norm in te voeren waarbinnen ook groei kan plaatsvinden, dus die zowel relatief als absoluut is, omdat je deze op een gegeven moment ook hoger kunt leggen, dus wij werken er wel aan.

De heer Elias (VVD): Mijn laatste punt was aangifte doen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik zet er altijd meteen op: aangifte, want ik vind gewoon dat belonend gedrag herhalend gedrag is. Als ze alleen het geld hoeven terug te geven als ze het fout hebben gedaan, blijven ze net zo lang doorgaan totdat ze met hun koppie in de koplampen zitten. Zo durf ik het ook wel. Het wordt pas echt vervelend als er dan nog een extraatje bovenop komt.

De voorzitter: Er zijn twee toezeggingen gedaan, die ik graag even vertel voordat wij de vergadering afronden. De minister heeft toegezegd dat bij de herziening van het opbrengstenkader vo 2014 de aanpak inzake het opstromen zal worden meegenomen. De tweede toezegging is dat de Kamer volgende week bij de discussie over het Onderwijsverslag zal worden geïnformeerd over het toezichtkader passend onderwijs. Ik dank de toeschouwers, de ambtenaren, de minister en de collega's en ik sluit de vergadering.