32 189
Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 24 december 2009

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag voldoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

• Inleiding 1

• Totstandkoming van het toekomstig fiscaal stelsel 2

• Winstbelasting 5

• Successiebelasting 7

• Vastgoedbelasting 7

• Opbrengstbelasting 9

• Algemene bestedingsbelasting 9

• Voorkoming van dubbele belasting 10

• EU aspecten 10

• Uitvoeringsaspecten 11

• Budgettaire aspecten 11

• Overig 12

• Artikelsgewijze toelichting 12

• Hoofdstuk IV Vastgoedbelasting 12

• Hoofdstuk V Opbrengstbelasting 13

• Hoofdstuk VI Algemene bestedingsbelasting 14

• Hoofdstuk VII Overdrachtsbelasting 14

• Hoofdstuk VIII Formeel belastingrecht en invordering 15

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Belastingwet BES, maar hebben hierover nog wel de nodige vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingwet BES. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden delen de opvatting van de Raad van State dat dit wetsvoorstel niet voldragen is en de regering deze wet niet in deze vorm naar de Kamer had moeten sturen.

De leden van de VVD-fractie hebben met zeer gemengde gevoelens van dit wetsvoorstel kennisgenomen, zeker na de ingrijpende wijziging die heeft plaatsgevonden, waar overigens inhoudelijk alle aanleiding toe was, zoals ook de Raad van State dringend heeft geadviseerd. Deze leden constateren overigens dat daarmee nog in lang niet alle opzichten tegemoet is gekomen aan de dodelijke kritiek van de Raad.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Belastingwet BES.

Totstandkoming van het toekomstig fiscaal stelsel

Gezien het feit dat de BES-eilanden een onderdeel van het grondgebied van het land Nederland gaan vormen, moet er een nieuw fiscaal stelsel voor de BES eilanden komen. Nederland wordt verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van het fiscale stelsel op de BES-eilanden, voor zover deze taak op rijksniveau wordt belegd, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering de vraag beantwoorden in hoeverre deze taak op rijksniveau wordt belegd, en welke belastingbevoegdheden tot de verantwoordelijkheid van het lokale bestuur zullen behoren?

In punt 5 van de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006 is vastgesteld dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie de Nederlands-Antilliaanse wetgeving die op de drie eilanden van kracht is, van kracht zal blijven, maar geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse wetgeving. De leden van de CDA-fractie vragen binnen welke termijn de regering verwacht dat dat het geval zal zijn. De regering merkt op dat het bestaande Nederlandse fiscale stelsel niet het startpunt kan vormen voor het fiscale stelsel voor de BES-eilanden, maar ook niet het eindpunt. Kan de regering de deze leden een eindpunt van het fiscale stelsel schetsen? In dit kader willen de leden van de CDA-fractie ook graag weten in hoeverre de passage uit het advies van de Raad van State «Het ligt in de gegeven omstandigheden in de rede om voor de belastingwetgeving voor de BES-eilanden alsnog aansluiting te zoeken bij de algemene uitgangspunten zoals die zijn gekozen voor de staatkundige herstructurering, door vooralsnog terug te grijpen op de bestaande Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving» en de passage uit hetzelfde advies van de Raad van State waar is opgemerkt «dat het Nederlands-Antilliaanse stelsel op een aanzienlijk aantal punten inmiddels verouderd is en deels niet wordt uitgevoerd, terwijl het bovendien voor de BES-eilanden – gezien hun bescheiden schaal – nog veel te ingewikkeld is» te verenigen is met het feit dat de Antilliaanse wetgeving van kracht zal blijven? Waar voorziet de regering problemen en hoe gaat zij die op korte termijn oplossen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De regering schetst enkele doelen ten aanzien van het toekomstig fiscaal stelsel, waaronder het behalen van voldoende opbrengst. De toekomstige opbrengst zal op macroniveau gelijk zijn, maar het nieuwe stelsel kan op individueel niveau natuurlijk positief dan wel negatief uitpakken. Kan de regering deze individuele gevolgen nader duiden? Wat zal de orde van grootte van de effecten bedragen? Een ander doel is het creëren van draagvlak bij de bevolking, hetgeen (deels) wordt gerealiseerd door het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel als startpunt te nemen. Zijn lokale bedrijven en bevolking ook geconsulteerd?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de bestaande Nederlands-Antilliaanse stimuleringsregelingen aan een heroverweging moeten worden onderworpen, hetgeen zou betekenen dat het nieuwe fiscale stelsel voor de BES-eilanden zo min mogelijk specifieke regelingen zou moeten kennen. Hoeveel specifieke regelingen zal het nieuwe stelsel nog bevatten, waarom en tegen welk budgettair beslag?

Kan de regering een schatting geven van de opbrengsten uit de lokale belastingen? In hoeverre is het voor de regering mogelijk geweest om de hoogte van de lokale belastingen mee te nemen in onder andere de tariefstelling, hetgeen gezien bovengenoemd doel van creëren van draagvlak onder de bevolking toch wel van groot belang lijkt te zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat er op macroniveau een gelijke lastendruk blijft bestaan. Wel willen deze leden graag inzicht in de individuele gevolgen; zijn er grote uitschieters naar boven of naar beneden? Zo ja, kan aangegeven worden waar deze terecht komen?

De leden van de SP-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel binnen Nederland twee fiscale stelsels worden gecreëerd. Deze leden erkennen dat het één op één onderbrengen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius in het bestaande fiscale stelsel in Nederland op dit moment niet mogelijk is. De rechtvaardiging om een ander fiscaal stelsel te kiezen wordt onvoldoende beargumenteerd. Het bevreemdt de leden van de SP-fractie dat een vraag daarover van de Raad van State de regering bevreemdt. In antwoord op die vraag geeft de regering alleen aan in welke zin Bonaire, Saba en Sint Eustatius anders zijn, in plaats van aan te geven hoe die punten stuk voor stuk een volledig ander belastingsysteem rechtvaardigen. Waarom rechtvaardigt een kleine oppervlakte of een geringe bevolkingsomvang een ander belastingstelsel? Zou dat dan ook niet kunnen gelden voor een kleine gemeente in Nederland? Waarom betekent de grote afstand dat er allerlei belastingen moeten worden afgeschaft? Hoe leidt een moeilijk reliëf tot afschaffing van belastingen? Waarom rechtvaardigt een insulair karakter een ander belastingsysteem? Schiermonnikoog heeft een «insulair karakter» en heeft een geringe bevolkingsomvang. Kunnen zij louter op basis van deze argumenten ook aanspraak maken op een eigen fiscaal stelsel? Op welk manier brengt de lagere levensstandaard de noodzaak met zich mee van een compleet nieuw stelsel en waarom kan dat niet door aanpassingen binnen het Nederlandse stelsel? Op welke waarnemingen concludeert de regering dat bedrijven op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, anders dan in Nederland, bij de keuze van hun vestigingsplaats meer nadruk leggen op de hoogte van de arbeidskosten?

Kan de Nederlandse overheid vooraf zekerheid vragen over de eventuele strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel van het hebben van een afwijkend belastingstelsel op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Is het in theorie nog mogelijk dat burgers of bedrijven in één van de twee belastingstelsels gaan vragen om faciliteiten uit het andere belastingstelsel, zich vervolgens in een rechtszaak bij het Europese hof beroepen op het gelijkheidsbeginsel of andere Europese rechten en dan in het gelijk worden gesteld?

De leden van de SP-fractie delen niet het uitgangspunt van de regering dat de belastingopbrengsten op Bonaire, Saba en Sint Eustatius op macroniveau gelijk moeten blijven. De eilanden hebben te maken met grote, ook structurele, tekorten. Dat is de reden dat Nederland een relatief groot bedrag moet investeren in schuldhulpverlening. Bovendien staan de eilanden de komende jaren voor grote uitgaven, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs en veiligheid. Ook delen de leden van de SP-fractie niet het uitgangspunt van de regering dat Saba en Sint Eustatius ongewijzigd hun status van «free port» kunnen behouden. Hebben de belastingvoordelen in de economische zones in de toekomst alleen betrekking op de indirecte belastingen?

Het onbevredigende resultaat van het schrappen van de aanvankelijk voorgestelde hoofdstukken II en III van de Belastingwet BES is dat nu in belangrijke mate moet worden teruggegrepen op de bestaande Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen op fiscaal gebied. De leden van de VVD-fractie missen een overtuigende argumentatie waarom thans wordt vastgesteld wel deze beide hoofdstukken te schrappen, maar overigens dat advies van de Raad van State niet te honoreren. Deze leden vragen om een toelichting op deze gang van zaken. Waarom is niet eerder voorzien dat het aanvankelijke voorstel strijd oplevert met artikel 1 van de Grondwet? De leden van de VVD-fractie zouden het ook op prijs stellen als, ondanks het schrappen van de beide hoofdstukken, toch ingegaan zou worden op de hierover gemaakte opmerkingen van de Raad van State.

De leden van de VVD-fractie onderkennen natuurlijk dat het fiscale stelsel voor de BES-eilanden mede beoordeeld moet worden in de Caribische context, zeker vanuit sociaaleconomisch perspectief. Deze leden onderkennen ook dat sommige voorstellen ook voor het Europese deel van Nederland voor die burgers aantrekkelijke perspectieven zouden kunnen bieden. De leden beoordelen het fiscale stelsel echter ook uit een oogpunt van opbrengst genererend vermogen ter financiering van de op de BES-eilanden uit te voeren publieke taken. Kan in dit verband een toelichting worden gegeven op het gekozen uitgangspunt dat de toekomstige opbrengst op macroniveau gelijk zal moeten zijn aan de bestaande opbrengst van de nu op de BES-eilanden geldende belastingen? Kan ook cijfermatig worden weergegeven wat in de afgelopen vijf jaar de geïnde belastingopbrengst en de potentiële belastingopbrengst op grond van het vigerende fiscale stelsel waren? Welke opbrengsten zouden zijn gegenereerd als het aanvankelijke wetsvoorstel van kracht zou zijn geworden? De leden van de VVD-fractie zouden het voorts op prijs stellen een vergelijkend overzicht te krijgen van tariefhoogtes en dergelijke in de bestaande fiscale situatie op de BES-eilanden, de situatie na aanvaarding van dit wetsvoorstel en de situatie in Nederland. Deze leden vragen voorts wanneer een definitief fiscaal stelsel op de BES-eilanden van kracht kan worden. Kortom, hoe lang gaat de «tussenperiode» duren?

Deze leden krijgen ook graag de beschikking over de resultaten van het in het kader van punt 19 van de Slotverklaring uitgevoerde onderzoek naar het toekomstige fiscale stelsel voor de BES-eilanden, waarbij tevens aan de orde is onderzoek naar «De mogelijkheid en de wenselijkheid voor Sint Eustatius en Saba om ieder hun «free port» te behouden». Zij vragen ook of een geactualiseerd beeld kan worden gegeven over de mate waarin deze vrijhandelszones worden gebruikt voor de doorvoer van verdovende middelen, drank en sigaretten en het witwassen van via criminele activiteiten verkregen gelden.

Ook vragen zij inzicht te verschaffen in het proces van betrokkenheid van de BES-eilanden bij de vormgeving van het nieuwe fiscale stelsel en de aanpassingen die gedurende dat proces hebben plaatsgevonden. Waaruit blijkt dat «De verdere vereenvoudiging die wordt doorgevoerd, versterkt dit draagvlak bij de lokale bevolking en het lokale bedrijfsleven» (memorie van toelichting onder kopje Draagvlak op de eilanden)? Waaruit blijkt «benodigde draagvlak» voor dit wetsvoorstel bij de lokale bestuurders van de BES-eilanden (Hoofdstructuur)?

De leden van de VVD-fractie vragen ook wat wordt bedoeld met de zin in de memorie van toelichting (onder kopje Draagvlak op de eilanden): «Alleen zo kan worden gewerkt aan de verlaging van het tarief van met name de inkomstenbelasting en de afschaffing van de winstbelasting»? Tot welk niveau moet de inkomstenbelasting worden verlaagd, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie delen de mening van de Raad van State dat de rechtvaardigingsgronden voor voorgestelde wetgeving voor de BES-eilanden afwijkend van de overeenkomstige wetgeving voor het Europese deel van Nederland ontoereikend zijn. Deze leden zijn geen voorstander van twee verschillende fiscale stelsels in het Koninkrijk, de invoering van een ander fiscaal stelsel wordt ook niet gerechtvaardigd door de argumenten van de regering. Het is juist, naar de mening van de leden van de PVV-fractie, dat de Raad opmerkt dat er spanning wordt opgeroepen in het BES-stelsel door enerzijds de heffing van natuurlijke personen van 30.4% en anderzijds het niet bestaan van een winstbelasting. De feitelijke belastingdruk bedraagt eigenlijk maar ongeveer 2%. Dit komt omdat veel bedrijven gebruik maken van bijzondere fiscale regelingen. De leden van de PVV-fractie menen dat al dit soort activiteiten alleen nog maar de zogenaamde «Antillenroute»1 versterken.

Winstbelasting

De regering gaat in op de vermeende disbalans tussen enerzijds de opbrengsten van de winstbelasting en anderzijds de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de uitvoeringskosten van het uitvoeringsapparaat, aldus de leden van de CDA-fractie. Kan de regering laatstgenoemde twee zaken kwantificeren? Hoeveel bedraagt de «zeer forse administratieve lastenreductie voor het lokale bedrijfsleven»? Wat zijn de te verwachten effecten voor de lokale economie? Hoe draagt dit precies bij aan «duurzaam, reëel, ondernemerschap»?

De regering stelt ter waarborging van de internationale aanvaardbaarheid ter vervanging van de winstbelasting twee andere heffingen voor, namelijk een vastgoedbelasting en een opbrengstbelasting. De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten in hoeverre beide belastingen werkelijk een alternatief zijn voor een winstbelasting, omdat ze toch een wezenlijk andere grondslag en heffingsmoment lijken te hebben? Bergt het afschaffen van de winstbelasting geen mogelijkheden in zich dat ondernemingen zich om andere dan zakelijke (waaronder niet-fiscale) redenen vestigen op de BES-eilanden? Roept dat internationaal geen weerstand op, zo vragen deze leden.

Kan het ontbreken van een winst- en successiebelasting leiden tot belastingontwijking vanuit het in Europa gelegen deel van Nederland en vanuit Curaçao en Aruba, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden stellen deze vraag wegens het advies van de Raad van State dat het ontbreken van de winstbelasting en een bronheffing van 5% bij uitdeling van winst, aanzuigende werking op lichamen zal hebben. In het bijzonder van actieve vennootschappen die thans nog gevestigd zijn op Curaçao en Aruba. De Antilliaanse en Curaçaose regeringen hebben hierover reeds hun bezorgdheid uitgesproken. In dit kader wijst de Raad erop dat het ontbreken van een winstbelasting in samenhang met het ontbreken van een inkomstenbelastingheffing over inkomsten uit vermogen, het voorgestelde stelsel gevoelig maakt voor belastingontwijkende constructies zoals het ontwikkelen van activiteiten op de BES-eilanden binnen een vaste inrichting van een vennootschap die gevestigd is in een mogendheid die geen bronheffing op uitgaande dividenden kent.

De leden van de SP-fractie zijn verbijsterd over de argumentatie om de winstbelasting af te schaffen, namelijk dat de opbrengsten niet opwegen tegen de administratieve lasten. De reden dat de inkomsten zo gering zijn, zo constateren deze leden, is dat de belasting zo laag is. Zij wijzen daarbij op het tarief van 2 procent in de speciale economische zones. Welke objectieve en redelijke gronden zijn er om de winstbelasting af te schaffen? Wordt het verlies aan inkomsten volledig gecompenseerd door de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting? Wat is de geschatte opbrengst van 1 procent winstbelasting op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Hoeveel procent winstbelasting zou hebben volstaan om te voorkomen dat deze eilanden de afgelopen tien jaar schulden moesten maken? Deze leden ontvangen graag een toelichting waarom volgens de regering het handhaven van de huidige winstbelasting, of zelfs het verhogen van de winstbelasting met enkele procenten, «de economische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid, ernstig zou schaden».

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een reactie op de volgende opmerking van de Raad van State: «Van een globaal evenwicht van de belastingheffing op particuliere ondernemingswinsten en op vennootschapswinst is geen sprake.» Tevens ontvangen zij graag een toelichting op de constatering van de Raad van State dat «een systeem ontstaat dat zeer profijtelijk is voor geïncorporeerde bedrijven die reële activiteiten hebben op de BES-eilanden». Hoe ziet de regering in dit verband de klachten vanuit Curaçao en Aruba dat dit voorstel leidt tot oneerlijke concurrentie?

Gesproken wordt van een winstbelasting op Bonaire, Saba en Sint Eustatius van 3,2 miljoen dollar. Welk deel daarvan komt uit de speciale economische zones, waar sprake is van een belasting van slechts 2 procent? Graag ontvangen deze leden een overzicht van de opbrengsten uit de winstbelasting over de afgelopen vijf jaar. Hoe hoog zouden de uitvoeringskosten zijn om op basis van het Nederlandse stelsel vennootschapsbelasting te heffen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Indien dit niet op voorhand te zeggen is, hoe kan dan worden gesproken van een disbalans tussen de opbrengsten en de uitvoeringskosten? Waarop is de aanname over de disbalans dan gebaseerd? Waarom zou het achterwege laten van de winstbelasting een positief effect hebben op de ontwikkeling van duurzaam, reëel ondernemerschap? Klopt het dat Bonaire, Saba en Sint Eustatius een belastingdruk hebben van ongeveer 8 procent van het BBP, en Nederland van ruim 24 procent van het BBP?

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een toelichting op de opmerking van de Raad van State dat het ontbreken van een winstbelasting in samenhang met het ontbreken van een belastingheffing over inkomsten uit vermogen «het stelsel gevoelig maakt voor belastingontwijkende constructies». Waarom is het instrument van de vestigingsplaatsfictie voldoende om misbruik te voorkomen? Wordt belastingontwijking daarmee uitgesloten? Welk misbruik wordt er tegengegaan met deze antimisbruikregeling? Hoe wordt bepaald of lichamen niet voldoende actief zijn op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Is het hebben van 50 procent aan activa op Bonaire, Saba en Sint Eustatius al voldoende om te worden gezien als gevestigd op de BES-eilanden, zelfs als er geen werknemers zijn? Is het hebben van drie personeelsleden voldoende om te worden gezien als gevestigd op de BES-eilanden, zelfs als de onderneming nauwelijks activa bezit op het eiland?

De leden van de VVD-fractie vragen om meer beargumenteerd in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State over de aanzuigende werking die het ontbreken van winstbelasting en een bronheffing van 5% bij het uitdelen van winst van «actieve» vennootschappen die nu nog gevestigd zijn op Curaçao en Aruba kan hebben.

Deze leden hebben een soortgelijke vraag over de aantrekkingskracht op vermogende inwoners van Curaçao, Sint Maarten en Aruba als gevolg van het niet heffen over de opbrengst van vermogen op de BES-eilanden en omgekeerd op mogelijke migratie-effecten van de BES-eilanden naar Curaçao, Sint Maarten of Aruba als gevolg van de afschaffing van de pensionadoregeling.

Successiebelasting

De regering stelt dat de Nederlands-Antilliaanse Successiebelastingverordening 1908 een opbrengt van nagenoeg nihil kent. Hierop aansluitend stelt zij dat voorzetting van deze verordening geen optie is, omdat de BES-eilanden niet uit de pas lopen in de Caribische regio. Kan de regering de leden van de CDA-fractie uitleggen of dit nu de redenen zijn voor het niet introduceren van een successiebelasting, of dat «de invoering van de Successiewet 1956 op de BES eilanden geen optie is omdat daarmee de drie kleine samenlevingen met een ingewikkelde regeling zouden worden geconfronteerd»? Kan de regering ook de laatste stelling wat nader toelichten?

De regering stelt wel drie maatregelen voor om het buitenkansbeginsel niet uit het oog te verliezen. In de eerste plaats geen verkorting van de tienjaarstermijn, in de tweede plaats iedere uitdeling van een Stichting Particulier Fonds ongeacht de woon- of vestigingsplaats van de verkrijgers in de heffing van de opbrengstbelasting betrekken en in de derde plaats het belasten van iedere schenking of erfrechtelijke verkrijging van op de BES-eilanden gelegen onroerende zaken met overdrachtsbelasting. Kan de regering meedelen hoe de tweede maatregel zich verhoudt tot het wetsvoorstel Modernisering Successiewet? Hoe verhoudt de derde maatregel zich tot het afschaffen van het recht van overgang in Nederland, zo vragen deze leden.

Wat is de belangrijkste reden dat de regering de successierechten op Bonaire, Saba en Sint Eustatius wil afschaffen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is dat het feit dat de wet uit 1908 stamt of het feit dat er een aanzienlijke hoeveelheid ontwijkingsmogelijkheden is? Waarom vraagt de regering zich niet af hoe al die ontwijkingsmogelijkheden hebben kunnen ontstaan en waarom kijkt zij niet naar mogelijkheden om die te dichten? Is daar een studie naar verricht? Vindt de regering dat Bonaire, Saba en Sint Eustatius deze belasting niet moeten hebben omdat andere landen in de regio die ook niet hebben? Waarom is de invoering van de Successiewet op Bonaire, Saba en Sint Eustatius ingewikkeld? In welk opzicht verschillen deze eilanden hierin van een Nederlandse gemeente met weinig inwoners?

De leden van de VVD-fractie hebben met de Raad van State met verbazing kennisgenomen – ook tegen de achtergrond van recente nationale wetgeving op het terrein van successie- en schenkingsrechten – van het voorstel om, met uitzondering voor Nederlanders die minder dan tien jaar op de BES-eilanden wonen, af te zien van wetgeving op het terrein van successie- en schenkingsrechten. Op de BES-eilanden begint de victorie, zo was hun eerste reactie. Deze leden vragen in dit verband echter wel of inzicht geboden kan worden in de oorzaken van de zeer lage gerealiseerde opbrengsten van de successiebelasting op de BES-eilanden. Ook vragen deze leden om een indicatie van de opbrengsten als de Nederlandse wetgeving op dit terrein van toepassing zou zijn.

Deze leden zijn niet onder de indruk van de beschouwing in de memorie van toelichting dat «desalniettemin het buitenkansbeginsel niet uit het oog wordt verloren». Volgens hen gaat het hier deels om een vergelijking van appels met peren. De leden van de VVD-fractie zouden het op prijs stellen als daarop een toelichting op zou worden gegeven.

Vastgoedbelasting

De regering wenst met deze nieuwe belasting het rendement op grond en daarop aanwezige onroerende za(a)k(en) tegen een tarief van 20% te belasten, aldus de leden van de CDA-fractie. Het rendement wordt gesteld op 4% van de waarde in het economische verkeer, welke wordt vastgesteld aan de hand van dezelfde grondslagen die gaan gelden voor de grondbelasting (een lokale belasting). Kan de regering het vaste percentage van 4% onderbouwen? Bestaat – gezien het feit dat de waarde in het economische verkeer wordt gebaseerd op waarderingsgrondslagen van een lokale belasting – niet het gevaar dat er verschillen tussen eilanden zullen ontstaan? Wat als besloten wordt geen grondbelasting te heffen?

De regering stelt dat zonder aanvullende maatregelen de nieuwe heffing ook zou neerslaan bij een groep belastingplichtigen die geen profijt heeft van het achterwege laten van de traditionele winstbelasting. Door deze aanvullende maatregelen slaat de heffing in het bijzonder neer bij eigenaren van bedrijfsvastgoed en bij niet ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba die één of meer op de BES-eilanden gelegen onroerende zaken in hun bezit hebben (veelal tweede huizen). Kan de regering deze verschuiving in de belastingdruk toelichten? Is hier de Amerikaanse opvatting van toepassing dat «foreigners do not vote», zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Klopt het dat over inkomsten uit huur geen belasting zal worden geheven, omdat er ook al belasting wordt geheven over vastgoed, zo vragen de leden van de SP-fractie. Waarom wordt er geen bronheffing meer ingehouden op uitgaande rentebetalingen? Betekent dit dat er op die rentebetalingen in Nederland wel wordt geheven indien de renteontvanger in Nederland zit?

Ten aanzien van de voorstellen op het terrein van de grondbelasting (wetsvoorstel 31 958) en het voorstel van de vastgoedbelasting zijn de leden van de VVD-fractie het spoor enigszins kwijt geraakt. In wetsvoorstel 31 958 staat ten aanzien van de vastgoedbelasting aangegeven dat dezelfde waarde van de onroerende zaak gehanteerd zal worden als bij de grondbelasting. Aangesloten wordt bij de wetteksten van de Wet WOZ, echter zonder de Wet WOZ van toepassing te verklaren. Tegelijkertijd wordt vermeld dat de eilandambtenaar de waarde van de onroerende zaak moet vaststellen voor de grondbelasting en de rijksinspecteur de waarde voor de vastgoedbelasting. Dit roept bij deze leden twee vragen op. In de eerste plaats waarom niet simpelweg wordt verwezen naar de Wet WOZ. In de tweede plaats waarom de waarde twee keer moet worden vastgesteld, terwijl in de toelichting bij de tweede nota van wijziging (31 958, nr. 9) wordt vermeld dat de waarde voor de vastgoedbelasting en de grondbelasting gelijk is. Deze leden vragen in dit verband ook of de werktuigenvrijstelling – zoals in de WOZ en de OZB het geval is – hier een rol speelt.

Als de leden het goed begrijpen is die vrijstelling wel aan de orde bij de waardevaststelling voor de grondbelasting, terwijl in de onderhavige wettekst van de vastgoedbelasting deze vrijstelling niet voorkomt in het lijstje van vrijstellingen. Kan hier een verklaring voor worden gegeven? Als in de vastgoedbelasting toch sprake is van een bewuste keuze deze vrijstelling niet op te nemen, kan dan worden ingegaan op de uitvoeringstechnische complicatie die hier naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie het gevolg van zal zijn. Hoe zal voorzien worden in de benodigde waarderingsdeskundigheid? Het is deze leden voorts opgevallen dat op de BES-eilanden sprake zal zijn van een waardering één jaar voorafgaande aan het eerste jaar dat de waarde gaat gelden en dan vijf jaar blijft gelden, terwijl Nederland inmiddels een ritme kent van jaarlijkse waardering. Kan dit verschil worden toegelicht? Mocht het de bedoeling zijn om te zijner tijd op het Nederlandse jaarlijkse ritme over te stappen, zou het dan niet de voorkeur verdienen dit nu al wettelijk te regelen?

Opbrengstbelasting

De voorgestelde opbrengstbelasting is ruimer dan de – nooit in werking getreden – dividendbelasting. Waarom is dit het geval, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom worden alle coöperaties, verenigingen, stichtingen en open fondsen voor gemene rekening onder de opbrengstbelasting gebracht? Waarom is de inhoudingsvrijstelling voor dividenden alleen van toepassing als dividenden worden uitgekeerd aan moedermaatschappijen op de BES? Dus niet aan moedermaatschappijen in Nederland? Waarom is dit laatste het geval?

De regering stelt als antimisbruikbepaling een vestigingsplaatsfictie voor. Zijn er andere landen dan Noorwegen die een vergelijkbare bepaling hebben, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom wenst de regering, in tegenstelling tot de Noorse regering, minder discretionaire bevoegdheid aan de inspecteur toe te kennen?

Kan de regering toelichten wanneer een lichaam voor 50% of meer activa bezit die passen bij een zichtbare actieve onderneming? Kan de regering de twee voorwaarden op het gebied van 1. personeelsleden en 2. bedrijfsruimte toelichten? Hoe moet precies worden aangetoond dat aan deze twee voorwaarden wordt voldaan?

Wanneer is de uitzondering op de hoofdregel, namelijk de uitdeling van een stichting of een doelvermogen aan goede doelen, van toepassing?

De opbrengstbelasting wordt alleen geheven over de opbrengst van de op Bonaire, Saba en Sint Eustatius gevestigde rechtsvormen die fiscaal niet transparant zijn, aldus de leden van de SP-fractie. Welke op de BES-eilanden gevestigde rechtsvormen zijn wel fiscaal transparant?

Welke belasting wordt vervangen door de opbrengstbelasting? Indien de opbrengstbelasting de winstbelasting vervangt, kan dan op basis van het feit dat deze wordt geheven in andere landen gebruik worden gemaakt van de deelnemingsvrijstelling? Kunnen Nederlandse moederbedrijven met een dochter op Bonaire, Saba of Sint Eustatius na invoering van deze wet gebruik maken van de deelnemingsvrijstelling? Wordt de opbrengstbelasting ook gezien als een vervanging van de dividendbelasting? Wordt dat ook zo gezien in het kader van de belastingverdragen en geldt dan op basis van die verdragen een maximering van de bronheffing voor deze belasting? Wat wordt bedoeld met de opmerking dat er weliswaar formeel een dividendbelasting is op de Nederlandse Antillen, maar deze nooit in werking is getreden? Waarom is dat het geval?

Algemene bestedingsbelasting

De grootste vereenvoudiging is dat de heffing voor de lokale levering van goederen grotendeels is ontdaan van haar cumulatieve karakter. De leden van de CDA-fractie vragen waarom het cumulatieve karakter niet geheel kan worden weggenomen.

In de voorgestelde algemene bestedingsbelasting (ABB) wordt de lokale detailhandel ontzien, zo stelt de regering, door deze niet in de heffing te betrekken. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot de opmerking dat bijvoorbeeld bij restaurantdiensten cumulatie van de ABB kan optreden. Hoe wordt voorkomen dat de lokale productie van goederen niet wordt benadeeld en hoe wordt die van te exporteren diensten ondersteund? Louter door het recht op aftrek van voorbelasting? Welke diensten worden precies geëxporteerd? Hoe wordt de ABB eenvoudiger en beter uitvoerbaar gemaakt dan de op Bonaire geldende Landsverordening omzetbelasting 1999 (OB) en de op Sint Eustatius en Saba geldende belasting op de bedrijfsomzetten (BBO)?

De regering stelt: «Voor Sint Eustatius en Saba geldt dat de huidige BBO een tarief van 3% kent (tegen een OB tarief op Bonaire van 5%), zonder dat BBO ter zake van invoer wordt geheven. De nieuwe ABB voorziet wel in een heffing bij invoer. Daarom is er voor gekozen het algemene tarief van de ABB van 8% vooralsnog voor de Bovenwindse eilanden tijdelijk – de eerste vijf jaren na inwerkingtreding van de Belastingwet BES – op 6% te stellen.» De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering de tariefstelling te onderbouwen, gezien het huidige BBO-tarief op Sint Eustatius en Saba van 3% en het huidige OB-tarief op Bonaire van 5%? Hoe worden andere financiële dienstenverleners dan degenen waarvoor het afwijkend tarief voor verzekering in de ABB betrokken?

Een belangrijke wijziging ten opzichte van de huidige situatie is dat de ABB in hoofdlijnen uitgaat van het kasstelsel, dus de heffing over de binnenlandse levering is vrijgesteld van een factuurplicht. Kan de regering meedelen hoe een en ander zich verhoudt tot de controle op de ABB? Schept dit geen mogelijkheden tot fraude en het ontgaan van belasting, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Welke zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de algemene bestedingsbelasting en de btw, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Leidt het ontbreken van een factuurverplichting niet tot een mogelijk gevaar voor de belastingopbrengst, daar ontduiking wellicht eenvoudiger is?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering heeft gekozen voor een verschuiving van directe belastingen naar indirecte belastingen. Graag horen deze leden in hoeverre dit een verschuiving betekent van belastingen betaald door bedrijven naar belastingen opgebracht door burgers. Wat zijn precies de verschillen tussen de algemene bestedingsbelasting en de OB en tussen de algemene bestedingsbelasting en de BBO? Kan de cumulatie van heffingen leiden tot een gedragswijziging van ondernemers, zodat ze de cumulatie ongedaan maken? Welke mogelijke gevolgen heeft de cumulatie van heffingen voor de prijzen van consumptiegoederen? Levert het ontbreken van een factuurplicht niet tot problemen voor de controleerbaarheid achteraf, zo vragen de leden van de fractie van de SP.

Voorkoming van dubbele belasting

Wanneer wordt de regeling opgesteld die een koppeling zal leggen tussen het fiscale stelsel van het Europese deel van Nederland en dat van de BES-eilanden, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wanneer zal de herziening van de BRK naar verwachting zijn afgerond?

Moet er voor de belastingverdragen bij het ontstaan van een tweede stelsel binnen Nederland ook apart worden onderhandeld over belastingverdragen met Bonaire, Saba en Sint Eustatius, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zo ja, welke extra kosten en werkdruk levert dit op? Zo nee, waarom niet? Worden de huidige belastingverdragen met de Nederlandse Antillen omgezet in verdragen met Bonaire, Saba en Sint Eustatius?

EU aspecten

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het feit dat na het moment van ingang van de staatkundige vernieuwingen ook op de BES-eilanden door omzetting van de spaartegoedenrichtlijn net als in Nederland en op Aruba de automatische uitwisseling van gegevens de norm wordt. Hoe is het op Sint Maarten geregeld?

Kan de regering haar stelling dat het in het voorstel vervatte fiscale stelsel voor de BES-eilanden verenigbaar is met de gedragscode voor belasting op ondernemingen onderbouwen, zo verzoeken de leden van de CDA-fractie. Voorts vragen genoemde leden de regering in te gaan op de in de fiscale literatuur opgeworpen vraag of het standpunt houdbaar is dat de BES-eilanden na de staatkundige hervorming de LGO-status al dan niet kunnen behouden. Deze leden verwijzen hieromtrent naar de bijdrage van Van Arendonk in de Monsmabundel, en de literatuur in noot 14 van deze bijdrage van Van Arendonk (H.G. Hoogers, De BES-eilanden, de Grondwet en het Europese recht, Regelmaat 2009 (24)1; F.H. van der Burg, De BES-eilanden van buiten de Europese Unie naar binnen de Europese Unie, Regelmaat 2009 (24)4; mr. J. Adeler en prof. dr. P. Kavelaars, De fiscale toekomst van de Nederlandse Antillen, WFR 6799, 12 februari 2009). Hoe denkt de regering over een en ander, zo vragen deze leden.

Waarom gaan de BES-eilanden een bronheffing systematiek hanteren, in plaats van over te gaan op volledige gegevensuitwisseling? Op welke lijst (wit, grijs, zwart) staan de Nederlandse Antillen nadat de BES-eilanden daar geen deel meer van uit maken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Wat vindt de Europese commissie van het voornemen om de winstbelasting te laten verdwijnen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is dit voorstel voorgelegd aan de Europese gedragscodegroep? Wat was de reactie?

Uitvoeringsaspecten

De leden van de CDA-fractie lezen dat de door de Belastingdienst te maken kosten zullen worden gedekt binnen de begroting van de Belastingdienst en dat bij voorjaarsnota/kaderbrief wordt vastgesteld of de Belastingdienst wordt gecompenseerd voor de uitvoeringskosten of dat de inzet op andere uitvoeringstaken wordt verminderd. Deze leden willen hier wel wat meer van weten. Wat zijn de verwachte kosten? Als deze kosten worden gedragen door andere uitvoeringstaken van de Belastingdienst te verminderen, welke taken zou dat dan moeten betreffen? Ziet de regering mogelijkheden om taken van de Belastingdienst te verminderen? Zo ja, welke?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de heffing en inning van de belastingen op de BES-eilanden. Ook willen zij weten of vanaf 2010 jaarlijks in het Belastingplan ook de belastingen op de BES-eilanden betrokken zullen worden.

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat over de uitvoeringskosten slechts wordt gezegd dat deze binnen de begroting van de Belastingdienst worden opgevangen.

De leden van de VVD-fractie vragen om uitgebreider stil te staan bij de uitvoeringstechnische consequentie, alsmede de handhavingsaspecten van dit wetsvoorstel voor de Belastingdienst.

Budgettaire aspecten

Hoeveel kost de invoering van dit geheel nieuwe belastingstelsel, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoe worden deze kosten bijgehouden? Zijn die kosten afgezet tegen de kosten van het invoeren van het Nederlandse belastingstelsel, waarop de organisatie van de Belastingdienst al is ingericht? Welke extra werkbelasting geeft dit voor de Belastingdienst, bijvoorbeeld voor het creëren van nieuwe informatiesystemen die speciaal voor de nieuw in te voeren belasting moeten worden gemaakt? Hoeveel kost het om het nieuwe belastingstelsel naast het bestaande stelsel in stand te houden? Wordt daarin meegenomen dat onderhoudswetgeving moet plaatsvinden aan twee stelsels, dat kennis moet worden opgebouwd en in stand gehouden in twee verschillende stelsels en dat er mogelijk afstemmingsproblemen tussen de twee stelsels ontstaan?

De leden van de SP-fractie vroegen eerder naar de koopkrachteffecten van het nieuwe fiscale stelsel, waarbij de regering verwees naar onder meer voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben een antwoord op deze vraag echter niet kunnen vinden. Graag ontvangen zij dit antwoord alsnog.

In de toelichting bij de wet wordt geen enkele inzicht gegeven in de kosten die een geheel nieuw belastingstelsel voor de drie eilanden met zich meebrengen.

Overig

Kan de regering ingaan op de verhouding tussen dit wetsvoorstel en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vragen de leden van de CDA-fractie. En tussen onderhavig wetsvoorstel en de Algemene Termijnenwet?

De leden van de VVD-fractie vragen om een argumentatie waarom voor de BES-eilanden afgezien wordt van belastingen op milieugrondslag, een verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en een belasting op zware motorrijtuigen. Eveneens krijgen deze leden graag een toelichting op het in stand houden van de kansspelbelasting en de motorrijtuigenbelasting als lokale belastingen. Ook de Raad van State adviseert dringend («niet voordat») het voorstel aan te vullen met een motorrijtuigenbelasting als nationale belasting. Op welke kenmerken van de eilanden berust dit onderscheid met het voor het Europese deel van Nederland geldende stelsel?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat afdoende reactie op en beantwoording van de vele vragen die deze fiscale voorstellen oproepen nodig is om tot plenaire afhandeling over te kunnen gaan. Deze leden hechten voorts aan gelijktijdige behandeling van dit wetsvoorstel met de nog in te dienen Invoeringswet fiscaal stelsel BES.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk IV Vastgoedbelasting

Artikel 4.2

Belastingplichtige voor de vastgoedbelasting is degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak. Als het meer dan één genothebbende betreft zijn allen belastingplichtig, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering hun uitleggen waarom zij – evenals voor time share uit artikel 4.2, vierde lid, voor deze variant heeft gekozen? Op welke wijze wordt bepaald wie van deze belastingplichtigen de aanslag wordt opgelegd?

Artikel 4.4

De vrijstellingen genoemd in de onderdelen c tot en met g zijn vergelijkbaar met de vrijstellingen voor de grondbelasting in de wet FinBES, zo schrijft de regering. Waar wijken ze af, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De vrijstelling in onderdeel j geldt specifiek voor lichamen die onroerende zaken op de BES-eilanden in bezit hebben, maar voor de toepassing van de opbrengstbelasting niet op de BES-eilanden zijn gevestigd, omdat dit voor deze lichamen anders zou leiden tot tweemaal een gelijksoortige heffing. Kan de regering toelichten waarom er niet voor is gekozen om dergelijke lichamen verrekening van de vastgoedbelasting te geven?

Artikel 4.7

De regering schrijft dat een bezwaar tegen de aanslag niet gegrond kan zijn op de stelling dat de waarde onjuist is vastgesteld, omdat dit bezwaar alleen kan worden ingesteld tegen de waardebeschikking als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering uitleggen waarom zij van mening is dat de bezwaarmogelijkheden voor belastingplichtigen inzake de vastgoedbelasting voldoende zijn, met name als er meer dan een genothebbende is?

Artikel 4.9

De leden van de CDA-fractie vragen waarom een tarief van 20% is gekozen.

Artikel 4.10

Kan de regering de leden van de CDA-fractie uitleggen waarom zij heeft gemeend voor time share een aparte berekeningsmethodiek op te moeten nemen, maar voor belastingplichtigen uit artikel 4.2, derde lid niet?

Artikel 4.11

In het tweede lid wordt de mogelijkheid geschapen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin een belastingplichtige kan worden verplicht een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen. De reden: «om te voorkomen dat de Belastingdienst al deze afzonderlijke belastingplichtigen naar rato van hun gebruiksrecht een aanslag op moet leggen», zo lezen de leden van de CDA-fractie. Hoe verhoudt dit zich tot artikel 4.2, vierde lid, waarin wordt gesteld dat de belasting in dergelijke gevallen van al deze belastingplichtigen gezamenlijk wordt geheven? In het derde lid wordt de fiscaal vertegenwoordiger bevoegd gemaakt de door hem betaalde belasting te verhalen op degenen die hij vertegenwoordigt, begrijpen de leden van de CDA-fractie dit goed? Wat is de toegevoegde waarde van dit lid?

Hoofdstuk V Opbrengstbelasting

Artikel 5.2

In de artikelsgewijze toelichting wordt gesteld «Een feitelijk op de BES-eilanden gevestigd lichaam dat voor 50% of meer activa bezit die passen bij een zichtbare actieve onderneming valt op verzoek altijd onder de BES-belastingwetten. Een lichaam daarentegen dat voor meer dan 50% specifiek opgesomde internationale mobiele activa bezit, die in zijn algemeenheid onder omstandigheden weinig werk met zich hoeven te brengen, wordt in principe onder de vennootschapsbelasting en dividendbelasting gebracht.» De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrepen hebben dat een en ander is vervat in de passage in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel a «de bezittingen van het lichaam doorgaans voor ten hoogste 50 percent bestaan uit beleggingen, deelnemingen, liquiditeiten, activa waarvan het gebruik of gebruiksrecht ter beschikking wordt gesteld aan personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd en overige bezittingen die worden aangewend voor het direct of indirect financieren van personen die buiten de BES eilanden wonen of zijn gevestigd». Zo ja, kan de regering de verhouding tussen deze wettekst en de toelichting toelichten? Kan zij genoemde leden duiden hoe het begrip doorgaans moet worden uitgelegd?

Artikel 5.5

Kan de regering het tarief van 5% beargumenteren? Hoe verhoudt dit zich tot de Landsverordening Dividendbelasting en de Wet Dividendbelasting, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5.6

Kan de regering een voorbeeld gegeven van een situatie waarop artikel 5.6, vijfde lid, ziet, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5.2

Hoe moet het woord «doorgaans» worden opgevat in artikel 5.2 lid 2a, zo vragen de leden van de SP-fractie. Bestaat hier mogelijk de complicatie dat de vestigingsplaats pas achteraf kan worden vastgesteld en het bedrijf met terugwerkende kracht fictief in een ander land is gevestigd? Kan het voor ondernemingen gunstig zijn om juist niet te voldoen aan de vestigingsplaatsfictie en zodoende fictief in Nederland gevestigd te zijn? Hoe wordt in dit verband omgegaan met het compensabele verliezen?

Artikel 5.7

Hoe wordt er op basis van artikel 5.7 onderdeel b bepaald of een organisatie in aanmerking komt voor een vrijstelling voor goede doelen? Wordt daarbij op Nederlandse wetgeving aangesloten, zoals de ANBI’s, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Hoofdstuk VI Algemene bestedingsbelasting

Artikel 6.10

De regering heeft gekozen voor één algemeen tarief, dat vooralsnog voor de Bovenwindse eilanden 2 procentpunt lager ligt, waarbij het de bedoeling is dat deze tariefsdifferentiatie tussen de eilanden onderling tijdelijk is. Welk tijdspad heeft de regering hiervoor voor ogen? Kan de regering de leden van de CDA-fractie duidelijk maken waarom zij voorstelt het tarief ter zake van verzekeringen op 9 percent te stellen?

Artikel 6.10a

Waarom is het ook voor het bijzonder tarief voor verzekeringen nodig om deze 2 procentpunt lager te stellen op de Bovenwindse eilanden, vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 6.14

Waarom wordt afnemende ondernemers wel de mogelijkheid geboden om een leverancier om een factuur te vragen, maar afnemende klanten niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Heeft de Belastingdienst zonder een verplicht factuurstelsel voldoende mogelijkheden om haar controlewerkzaamheden te verrichten ten aanzien van de algemene bestedingsbelasting?

Hoofdstuk VII Overdrachtsbelasting

Artikel 7.14

De regering stelt voor «indien de tweede verkrijging is gelegen binnen zes maanden na de eerste verkrijging van dezelfde onroerende zaak of hetzelfde schip wordt de waarde van de onroerende zaak of het schip ten tijde van de tweede verkrijging verminderd met de waarde van de onroerende zaak of het schip ten tijde van de eerste verkrijging». Kan de regering de leden van de CDA-fractie duiden waarom zij geen gehele vrijstelling voor een overdracht binnen zes maanden voorstelt, vergelijkbaar met de Nederlandse overdrachtsbelasting?

Hoofdstuk VIII Formeel belastingrecht en invordering

Artikel 8.3

De regering stelt dat omwille van de rechtszekerheid is bepaald dat de wijzen waarop kan worden uitgenodigd tot het doen van aangifte bij ministeriële regeling worden vastgelegd. Kan de regering de leden van de CDA-fractie dit toelichten?

Artikel 8.10

Artikel 13 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) kent navorderingstermijnen die aanzienlijk langer (kunnen) zijn dan de navorderingstermijnen van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), namelijk vijftien jaar in buitenlandsituaties en vijf of tien jaar in binnenlandse situaties. Kan de regering de achtergrond van deze lange termijnen schetsen, zo verzoeken de leden van de CDA-fractie. De regering stelt voor de navorderingstermijnen uit de AWR over te nemen. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de belastingheffing op de BES-eilanden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 8.17 «In bezwaar- en beroepschriften is degene die niet op de BES-eilanden een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, verplicht domicilie te kiezen op de BES-eilanden». Wat is de achtergrond en uitwerking van deze bepaling, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 8.21

– «Artikel 8.21 is gelijkluidend aan artikel 67 AWR. Daarmee is de geheimhoudingsplicht beperkt aangescherpt;» zo schrijft de regering. De leden van de CDA-fractie vragen of zij bedoelt dat de geheimhoudingsplicht is aangescherpt ten aanzien van de huidige BES wetgeving?

Artikel 8.19

Dit artikel geeft de minister onder meer de bevoegdheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen ter uitvoering van de belastingwet. Aan welke regels moeten de leden van de CDA-fractie in deze context denken?

Artikel 8.43

In het vierde lid is bepaald dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijnen genoemd in de voorgaande leden, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Wat is hiervan de achtergrond, zo vragen deze leden. Op welke termijnen is de Algemene termijnenwet nog meer niet van toepassing en waarom is dit het geval?

Artikel 8.57

Kan de regering de leden van de CDA-fractie duidelijk maken waarom per ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot gevallen waarin uitstel van betaling kan worden verleend? Komt dit de rechtszekerheid voldoende ten goede in haar ogen?

Artikel 8.67

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de in dit artikel geregelde mogelijkheid om stortingen te doen op een bijzondere rekening zich verhoudt tot kamerstuk 31 301 (Wijziging van de Invorderingswet 1990 – vervanging g-rekeningenstelsel door een depotstelsel)?

Artikel 8.69

Kan de regering de leden van de CDA-fractie enige voorbeelden schetsen van bedrijfssectoren en -takken waarop artikel 8.67 en artikel 8.68 niet van toepassing zijn?

Artikel 8.74

De regering schrijft: «De fiscale strafbare feiten zijn in het Nederlands-Antilliaanse recht verspreid over de ALL en de diverse materiële heffingsverordeningen. Vanuit een oogpunt van inzichtelijkheid is ervoor gekozen alle fiscale strafbepalingen te bundelen in titel 5.» De leden van de CDA-fractie vragen of hier titel 5 echt wordt bedoeld.

Artikel 8.75

Kan de regering de leden van de CDA-fractie verduidelijken waarom schending van de fiscale geheimhoudingsplicht in het bijzonder ernstig – dat wil zeggen ernstiger dan schending van een ambts- of beroepsgeheim – is?

Artikel 8.86, zesde en zevende lid

«Titel 6 bevat de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing en invordering», zo lezen de leden van de CDA-fractie. Is dit correct of moet dit titel 7 zijn?

Artikel 8.90

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de verhouding tussen de in artikel 8.90 vermelde informatieverplichting ten behoeve van de invordering en de Invorderingswet 1990?

Artikel 8.92 (bezwaar)

De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit artikel zich verhoudt tot de voorstellen uit de Fiscale Vereenvoudigingswet 2010 (Kamerstuk 32 130) op het gebied van de heffingsrente, revisierente, betalingskorting en verzamelinkomen.

Artikelen 8.113 en 8.114

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verhoging van het griffierecht van USD 3 naar USD 30 zich verhoudt tot het griffierecht in Nederland. Wat is de verwachte invloed van deze verhoging op het aantal procedures?

Artikelen 8.120 en 8.121

Wanneer kan de Kamer de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting verwachten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de vaste commissie,

Van Beek

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van den Berg


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Vacature (CDA).

XNoot
1

www.mabor.nl/fiscaal.html