Gepubliceerd: 31 augustus 2009
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Tjeenk Willink
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32042-4.html
ID: 32042-4

32 042
Goedkeuring van de op 9 februari 2009 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. 2009, 41)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 12 juni 2009 en het nader rapport d.d. 25 augustus 2009, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 mei 2009, no.09 001 246, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende goedkeuring van de op 9 februari 2009 te Parijs totstandgekomen Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen (Trb. ...), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel regelt de goedkeuring voor Nederland van een aanvulling op het verdrag tussen Nederland en Frankrijk inzake verwerking in Frankrijk van uit Nederland afkomstige bestraalde splijtstofelementen.2Het verdrag wordt aangevuld met termijnen voor het aanbieden en verwerken van verbruikte splijtstofelementen en voor het terugzenden van na deze verwerking overblijvend radioactief afval. Aanleiding voor de aanvulling van het verdrag is een wijziging in de Franse wet inzake het duurzaam beheer van radioactieve stoffen en radioactief afval. Verder wordt het basisverdrag van 1979 aangevuld met een zorgplicht voor beide staten de uitvoering van de verdragsbepalingen mogelijk te maken, en met een regeling voor het beslechten van geschillen inzake het verdrag.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over het feit dat de toelichting niet ingaat op de verhouding van het verdrag tot het primaire en secundaire Europese recht.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 mei 2009, nr. 09.001246, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 juni 2009, nr. W02.09.0151/II, bied ik U hierbij aan.

1. Geschillen over de uitleg of toepassing van het verdrag kunnen, op initiatief van een van de partijen, ter arbitrage worden voorgelegd aan een scheidsgerecht. De besluiten van het scheidsgerecht zijn onherroepelijk en bindend voor de partijen; er is geen beroep mogelijk.1

De Raad merkt op dat er een nauwe samenhang bestaat tussen de materie van het verdrag en Richtlijn 2006/117/Euratom, betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof.2 Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat waar radioactief afval voor bewerking naar wordt overgebracht om het radioactieve afval na behandeling terug te zenden naar het land van herkomst.3 Op zich laat de richtlijn ruimte voor het sluiten van het verdrag.

Bij een arbitragegeschil over de materie die in het verdrag geregeld is, in het bijzonder in de artikelen 1, 6 en 7, kan echter de uitleg van de richtlijn van belang zijn. Op basis van artikel 193 van het Euratom-Verdrag heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dan exclusieve bevoegdheid. Het is lidstaten niet toegestaan deze bevoegdheid te doorkruisen door bilaterale verdragen.

In het arrest van 30 mei 2006 in de zaak Commissie tegen Ierland heeft het Hof zich uitgesproken over dit onderwerp.4 De Commissie verweet Ierland in deze zaak miskenning van de exclusieve bevoegdheid van het Hof zoals deze in de artikelen 292 van het EG-Verdrag en 193 van het Euratom-Verdrag is vastgesteld. Het Hof oordeelde dat Ierland de verplichtingen die op hem rusten krachtens de artikelen 292 van het EG-Verdrag en 193 van het Euratom-Verdrag, niet was nagekomen. Ierland schond deze verplichtingen, aldus het Hof, door aangaande de MOX-fabriek te Sellafield (Verenigd Koninkrijk) een procedure in te stellen voor het regelen van geschillen als voorzien in het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De MOX-fabriek verwerkt gebruikte nucleaire brandstoffen. Dit is een onder het Euratom-Verdrag vallende handeling van gemeenschapsrecht. Zodra er in een geschil tussen lidstaten aspecten zijn die betrekking hebben op de uitlegging of toepassing van gemeenschapsrecht, kan een geschil niet aan een andere wijze van geschillenbeslechting worden onderworpen dan die van het Hof.

Naast de veroordeling wegens het niet nakomen van verplichtingen uit artikel 292 van het EG-Verdrag en 193 van het Euratom-Verdrag, oordeelde het Hof dat Ierland de krachtens artikel 10 van het EG-Verdrag op hem rustende verplichting had geschonden. De in dit artikel verwoorde verplichting5 bracht volgens het Hof voor Ierland de plicht met zich, in geval van een geschil waarbij de uitleg van gemeenschapsrecht van belang was, de bevoegde gemeenschapsinstellingen te informeren en te consulteren alvorens een geschillenprocedure in te stellen in het kader van het zeerechtverdrag.

De geschillenregeling die is opgenomen in het verdrag inzake verwerking in Frankrijk van uit Nederland afkomstige bestraalde splijtstofelementen, kan in concrete zaken een doorkruising opleveren van de exclusieve rechtsmacht van het Hof op grond van artikel 193 van het Euratom-Verdrag. De Raad adviseert om die reden in de memorie van toelichting in te gaan op de verhouding tussen het verdrag en de richtlijn, en op de gevolgen van die verhouding voor de geschillenregeling zoals opgenomen in artikel 9 van het verdrag.

1. De memorie van toelichting is conform het advies van de Raad van State nader aangevuld bij paragraaf 1 en de toelichting op artikel 9.

2. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekening is overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W02.09.0151/II met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– Aan paragraaf 3 (Koninkrijkspositie) van de toelichting toevoegen dat het verdrag, na toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot Nederland, alleen zal gelden voor het Europese deel van Nederland.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de eventuele terugzending van het na opwerking van bestraalde reactorbrandstof resterend radioactief afval (Trb. 1979, 116).

XNoot
1

Artikel 9, onderdelen b en e, van het verdrag.

XNoot
2

PbEU 2006 L 337/21.

XNoot
3

Artikel 2 van de richtlijn.

XNoot
4

Zaak C-459/03, Commissie/Ierland, Jur. 2006, blz. I-4635.

XNoot
5

Artikel 10 van het EG-Verdrag luidt: De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak. Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen.