Kamerstuk 31927-6

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

Gepubliceerd: 23 juli 2009
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: financiƫn organisatie en beleid sociale zekerheid ziekte en arbeidsongeschiktheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31927-6.html
ID: 31927-6

31 927
Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 juli 2009

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen bij een aantal onderdelen van de voorgestelde wijzigingen. In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op deze vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden, is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie concluderen dat uit de memorie van toelichting blijkt dat op de uitkeringslasten kan worden bespaard en er dus kan worden bezuinigd. Deze leden wagen dit gezien de huidige economische crisis echter te betwijfelen. Zij vragen of bij de budgettoekenning hiermee voldoende rekening is gehouden. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet beter is om voorlopig nog niet op het budget te bezuinigen, maar hiermee te wachten tot de recessie voorbij is.

De conclusie dat in de memorie van toelichting ervan wordt uitgegaan dat op de uitkeringslasten kan worden bespaard, is juist. Het budgetteren van deze regelingen leidt tot de introductie van een financiële prikkel. De ervaring met de WWB leert dat dit leidt tot een besparing op de uitkeringslasten als gevolg van een effectievere uitvoering. Tegelijkertijd kunnen er andere effecten zijn die los van deze maatregel leiden tot een aanpassing van het macrobudget. In dat kader zal het macrobudget voor uitkeringen, met inachtneming van de afgesproken bandbreedte uit het bestuursakkoord, daar waar nodig worden aangepast voor de effecten van conjunctuur. Daarmee wordt bij de budgettoekenning rekening gehouden met de effecten van de huidige economische crisis.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voordeel van bundeling van de WWIK-gelden vooral moet worden gezocht in de vermindering van administratieve lasten. De leden van de CDA-fractie vragen nader aan te geven hoe groot deze verwachte administratieve lastenvermindering zal zijn.

De twintig met de uitvoering van de WWIK belaste centrumgemeenten hoeven zich niet langer aan het Rijk te verantwoorden over de rechtmatigheid van de bestedingen. Een jaarlijkse opgave van uitgaven en ontvangsten volstaat. De vermindering van de uitvoeringskosten als gevolg hiervan maakt onderdeel uit van de totale voor dit wetsvoorstel geraamde besparing op de uitvoeringskosten van € 0,1 miljoen.

Door de budgetfinanciering van de WWIK ontstaat voor de uitvoerende centrumgemeenten een groter financieel belang bij een doeltreffende uitvoering, als gevolg waarvan tot verdere deregulering kan worden overgegaan. Afhankelijk van de wijze waarop deze individuele gemeenten invulling geven aan de grotere beleidsruimte voor een eigen werkwijze en administratieve inrichting, kan dit leiden tot meer of minder administratieve lasten.

De leden van de SP-fractie vragen zich af op welke wijze er verantwoording wordt afgelegd aan het Rijk over de besteding van de gebundelde specifieke uitkeringen. Deze leden vragen of de jaarlijkse informatie die gemeenten aan het Rijk moeten verschaffen over relevante realisatiegegevens, met invoering van dit wetsvoorstel individueel per regeling aan het Rijk wordt verstrekt.

Hoewel gemeenten één uitkering zullen ontvangen, zullen de onderliggende macrobudgetten voor de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK afzonderlijk door het Rijk worden geraamd. Een opgave van de uitgaven en ontvangsten zal daarom per wettelijke regeling uitgesplitst aan het Rijk moeten worden verstrekt via de bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. Gemeenten hoeven daarbij niet langer per wettelijke regeling verantwoording aan het Rijk af te leggen over de rechtmatigheid van de bestedingen.

Door middel van de bestaande beleidsinformatiesystemen zal inzicht blijven bestaan in de ontwikkeling van het uitkeringsvolume per wettelijke regeling.

De leden van de SP-fractie vragen om een uitgebreide toelichting op de administratieve lastenverlichting die dit wetsvoorstel heeft voor gemeenten. De leden van de PVV-fractie vragen of al is berekend hoeveel gemeenten gaan besparen met deze wet voor zowel administratieve lasten als uitvoeringskosten. Deze leden vragen of gemeenten kostenbesparingen anders mogen aanwenden of dat deze gelden worden teruggestort in de staatskas.

De bundeling van geldstromen brengt de vijf specifieke uitkeringen voor algemene bijstand en inkomensvoorzieningen terug naar twee: de gebundelde uitkering I-deel voor alle inkomensvoorzieningen op grond van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, WWIK, inclusief die voor startende ondernemers en een deel voor overige zelfstandigen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze bundeling én het feit dat gemeenten zich voor de gebundelde uitkering, evenals thans voor het WWB-inkomensdeel, niet aan het Rijk behoeven te verantwoorden over de rechtmatige besteding van het samengevoegde budget voor de inkomensvoorzieningen leiden tot een administratieve lastenverlichting voor gemeenten. Dit komt tot uitdrukking in lagere uitvoeringskosten. Financiering van de gemeentelijke uitvoeringskosten vindt plaats via het gemeentefonds. De totale besparing aan uitvoeringskosten gemeenten als gevolg van het vervallen van de accountantsverklaring bij de verantwoording richting Rijk bedraagt structureel € 0,1 miljoen per jaar. Deze besparing op de uitvoeringskosten als gevolg van dit wetsvoorstel leidt vanwege de beperkte omvang niet tot een uitname uit het gemeentefonds.

Naast deze besparing krijgen gemeenten meer ruimte om bijvoorbeeld de uitvoering van de rechtmatigheidscontrole naar eigen inzicht in te richten. Het is afhankelijk van de keuzes van individuele gemeenten of dit leidt tot meer of minder kosten. Het is overeenkomstig de systematiek van het gemeentefonds dat dergelijke kosten of besparingen voor rekening van de gemeenten zijn. Gemeenten mogen eventuele besparingen dus vrij aanwenden.

De leden van de PVV-fractie vragen of met dit wetsvoorstel de verdeling van het participatiebudget niet nog onduidelijker wordt.

Het wetsvoorstel heeft geen enkel gevolg voor de verdeling van het participatiebudget. Wel zullen – zonder dat dit consequenties heeft voor de verdeelsystematiek van het participatiebudget – de financiële middelen ter voorbereiding op een zelfstandig bestaan als startend ondernemer en ter begeleiding van startende ondernemers uit het Bbz 2004 worden toegevoegd aan het participatiebudget. Deze toevoeging wordt niet geregeld via de onderhavige wetswijziging, maar zal gebeuren door een wijziging van het Bbz 2004 bij algemene maatregel van bestuur.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan garanderen dat het hele I-deel en het participatiebudget worden gebruikt om minder uitkeringen te verstrekken in plaats van meer, en dat vooraf vastgestelde budgetten voor regelingen elkaar niet overlappen.

De kleine inkomensregelingen kennen thans een financieringssystematiek voor de uitkeringslasten die bestaat uit 25% budgettering en 75% declaratie (IOAW, IOAZ en Bbz 2004) dan wel 100% declaratie (WWIK). Evenals nu het geval is bij het WWB-inkomensdeel zullen na bundeling de kleine inkomensregelingen volledig zijn gebudgetteerd. Het gebundelde budget is bedoeld voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen, maar is niet geoormerkt. Als gevolg van de budgettering worden gemeenten nu ook volledig financieel verantwoordelijk voor de uitkeringslasten op grond van de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK. Bij de WWB zijn hiermee goede ervaringen opgedaan op grond waarvan mag worden verwacht dat gemeenten – meer dan nu het geval is – de hoogte van de uitgaven voor deze inkomensregelingen kunnen beperken. De evaluatie van de WWB heeft laten zien dat de WWB een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de verlaging van het aantal uitkeringen. In verband met de verwachte besparingen op de uitkeringslasten als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel is een bedrag van structureel € 2,4 miljoen ingeboekt.

Het participatiebudget mag behalve aan re-integratievoorzieningen ook worden besteed aan inburgeringsvoorzieningen en educatieopleidingen, voorzieningen die ook een belangrijke bijdrage op weg naar werk kunnen leveren. Door de financiële prikkel vanuit het WWB-inkomensdeel blijken gemeenten te worden gestimuleerd met dit budget besparingen op hun uitkeringslasten te realiseren. Bovendien bestaan er met gemeenten bestuurlijke afspraken over vermindering van het bijstandsvolume («Samen aan de slag. Bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten» van 4 juni 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B, nr. 17)). Het participatiebudget is overigens niet beperkt tot inzet voor personen met uitkeringen. Ook personen zonder werk en zonder uitkeringen kunnen met dit budget aan werk worden geholpen. De budgetten per regeling worden apart geraamd en met andere budgetten samengevoegd tot de uitkering (het I-deel). Er blijft bovendien een aparte monitoring van de volumes bestaan. Er is dus geen sprake van overlap tussen de budgetten.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de verantwoording wordt vormgegeven als de uitvoering van het beleid (participatie) volledig wordt gedelegeerd aan de gemeenten. De leden van de PVV-fractie merken op dat vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten prima is, maar vragen of dit niet ten koste gaat van de controle. De leden van de PVV-fractie constateren dat met de komst van het participatiebudget en nu het I-deel de gemeente het budget kan besteden zonder verantwoording af te leggen.

De leden vragen wie er dan nu let op de rechtmatige besteding en vooral verdeling van het geld. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de verantwoording plaatsvindt over behaalde resultaten en rechtmatigheid van bestedingen door gemeenten aan het ministerie en of hierover afspraken zijn gemaakt.

Zoals nu al het geval is bij de WWB zal bij bundeling van genoemde regelingen de controle op de rechtmatige besteding van het budget voor inkomensvoorzieningen primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn. Het college van burgemeester en wethouders legt jaarlijks verantwoording over de rechtmatige besteding af aan de gemeenteraad via de gemeentelijke jaarrekening.

Ten aanzien van het participatiebudget dat wordt besteed voor re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie, geldt dat gemeenten verplicht zijn jaarlijks verantwoording af te leggen aan het Rijk over de rechtmatigheid van de bestedingen. Onrechtmatig bestede gelden worden door het Rijk teruggevorderd van gemeenten. Door middel van de bestaande beleidsinformatiesystemen verstrekken gemeenten informatie aan het Rijk, waardoor inzicht bestaat in de ontwikkeling van het volume van de bijstands- en inkomensvoorzieningen en de resultaten op het terrein van re-integratie. Hoewel gemeenten als bij de WWB nu het geval is geen verantwoording aan het Rijk afleggen over de rechtmatigheid van de bestedingen van het I-deel, heeft de minister wel een aanwijzingsbevoegdheid die hij bij signalen over een onrechtmatige uitvoering kan inzetten.

De combinatie van budgettering en bovengenoemde wijze van verantwoording heeft goed gewerkt bij de WWB. Verwacht wordt dat een effectievere uitvoering leidt tot lagere bijstandsuitgaven. Hiervoor is een besparing ingeboekt. Daarnaast blijft er sprake van het monitoren van volume- en uitgavenontwikkeling.

De leden van de PVV-fractie vragen wat er nog overblijft van de participatiedoelstelling van dit kabinet (80% in 2016) en hoe de regering hierop kan worden afgerekend.

Het Centraal Planbureau is er recentelijk in het Centraal Economisch Plan vanuit gegaan dat de bruto participatiegraad in 2009 uitkomt op 76% en in 2010 op 75%. Dit is een tijdelijk effect dat samenhangt met de economische crisis, waarbij de verwachting is dat de participatiegraad op lange termijn weer zal stijgen. In het Jaarverslag SZW wordt jaarlijks verantwoording afgelegd over de 80%-doelstelling.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de controle plaatsvindt op fraude met uitkeringen.

De controle op fraude met uitkeringen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daartoe zullen de gemeenten zelf bij verordening regels vaststellen. Dit wetsvoorstel voorziet erin dat de verplichting door de gemeenteraad bij verordening regels te laten stellen, nu ook gaat gelden voor de IOAW, de IOAZ en de WWIK. Dit betekent dat in eerste instantie de gemeenteraad ook zelf zal dienen toe te zien of het college van burgemeester en wethouders zich houdt aan de eigen regels voor de bestrijding van fraude met de uitkeringen. Als gevolg van de budgettering van de verschillende inkomensvoorzieningsregelingen krijgen gemeenten nu een groter financieel belang bij fraudebestrijding. Uit onderzoek blijkt dat met de komst van de WWB de uitvoering bij gemeenten meer gericht is op het voorkomen van misbruik.1 De financiële prikkel van de WWB heeft geleid tot een toename van het aantal gestarte fraudeonderzoeken.2 Handhaven is met de WWB een duidelijk onderdeel gaan uitmaken van de gemeentelijke organisatie en het dagelijks handelen.3 Het kabinet verwacht dan ook dat gemeenten als gevolg van het wetsvoorstel een actiever fraudebeleid zullen voeren.

De leden van de PVV-fractie vragen of het doel van deze maatregel kostenbesparing is of effectiever beleid.

De hoofddoelen van het wetsvoorstel zijn effectiever beleid en vereenvoudiging van de uitvoering. De budgettering van de verschillende inkomensvoorzieningsregelingen leidt op grond van de positieve ervaringen met de WWB naar verwachting tot een effectievere uitvoering en daardoor tot een besparing op de uitkeringslasten. De bundeling van de uitkeringen leidt tot minder interbestuurlijke administratieve lasten voor gemeenten. Tevens wordt bijgedragen aan realisatie van de doelstelling van het kabinet om het aantal specifieke uitkeringen aan gemeenten te verminderen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Werkt de WWB?» (Kamerstukken II 2007/08, 29 674, nr. 21) aangeboden aan de Tweede Kamer december 2007.

XNoot
2

«Kwantitatief effect WWB» (Kamerstukken II 2007/08, 29 674, nr. 20).

XNoot
3

««Doorgroeien». Onderzoek naar borging en verankering van handhaven in de WWB» (Kamerstukken II 2008/09, 30 545, nr. 66).