Kamerstuk 31906-6

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Wet subsidiƫring politieke partijen met het oog op verlaging van de subsidies

Gepubliceerd: 17 februari 2010
Indiener(s): Guusje ter Horst (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31906-6.html
ID: 31906-6

31 906
Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen met het oog op verlaging van de subsidies

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 februari 2010

1. Algemeen

De regering wil de leden van de verschillende fracties danken voor hun inbreng voor het verslag. De leden hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hadden behoefte nadere vragen en opmerkingen voor te leggen. De leden van de verschillende fracties gingen met name in op de betekenis van politieke partijen in het bestel, de vraag of politieke partijen niet uitgezonderd zouden moeten worden van de bezuiniging, de samenhang met andere beleidsvoornemens zoals het wetsvoorstel financiering politieke partijen en op het amendement Heijnen dat voorziet in middelen voor opkomstbevordering bij verkiezingen.

2. De betekenis van politieke partijen

De leden van de CDA-fractie stelden verheugd vast dat de regering grote betekenis toekent aan politieke partijen. Binnen ons democratisch staatsbestel spelen partijen ook naar het oordeel van deze fractie een belangrijke intermediaire positie. Deze leden gaven aan dat er weliswaar vaak wordt gemopperd over politieke partijen, maar een werkbaar alternatief heeft zich naar hun oordeel nog niet aangediend. Als het erom gaat kiezers te motiveren, te binden en te mobiliseren, politieke opinies te laten uitkristalliseren en goed toegeruste volksvertegenwoordigers te rekruteren, zijn politieke partijen voor de publieke zaak onmisbaar. Als partijen nog niet bestonden, zouden ze bij wijze van spreken onmiddellijk worden uitgevonden, voorspelden deze leden. Ook leden van andere fracties wezen op het belang van politieke partijen. Zo deelden de leden van de VVD-fractie het standpunt dat politieke partijen een belangrijke intermediaire positie in het democratisch bestel en een belangrijke functie in de representatieve democratie hebben.

De leden van de PVV waren van mening dat politieke partijen geen overheidssubsidie mogen ontvangen. Subsidiëring van politieke partijen past niet binnen een democratische rechtsstaat en de aan het woord zijnde leden wezen daarbij op hun eigen partij als bewijs dat het niet verkrijgen van subsidie het functioneren van een politieke partij niet negatief beïnvloedt. Daarom hadden deze leden graag een wetswijziging gezien die de subsidiering van politieke partijen volledig afschaft. Deze leden zijn van mening dat subsidiering van politieke partijen de overheid ongewenste invloed geeft op het functioneren en de indeling van partijstructuren. De leden van de SP-fractie meenden dat politieke partijen niet al te veel afhankelijk moeten zijn van subsidie door de overheid.

De regering onderschrijft de opvatting dat politieke partijen een onmisbaar element vormen in het democratisch bestel. Politieke partijen nemen een belangrijke intermediaire positie in tussen de staat en de samenleving en zijn van groot belang voor het goed functioneren van de representatieve democratie. Over de positie van politieke partijen zijn meerdere brieven aan de Tweede Kamer gezonden.1 Ook in het recente advies van de Raad voor het openbaar bestuur (Rob) «Democratie vereist partijdigheid» wordt gesteld dat politieke partijen, die een brug vormen tussen individuele burgers, volksvertegenwoordigende organen en het openbaar bestuur, van vitaal belang zijn voor een levende en voor burgers herkenbare parlementaire democratie. Aangegeven wordt dat politieke partijen in een representatieve democratie een onmisbaar element zijn.

De regering wil zich ook aansluiten bij de opvatting van de Rob dat, gezien het belang van politieke partijen voor het goed functioneren van onze representatieve democratie, overheidssubsidiëring gerechtvaardigd is. Niet onderschreven wordt dan ook de visie van de leden van de PVV-fractie dat subsidiëring van politieke partijen niet past binnen een democratische rechtsstaat. Wel is daarbij vereist dat inhoudelijke bemoeienis met het functioneren van politieke partijen wordt voorkomen. Het subsidiestelsel zoals verankerd in de Wet subsidiëring politieke partijen biedt daarvoor passende waarborgen.

3. Bezuiniging subsidie politieke partijen

Meerdere fracties stelden de vraag of politieke partijen niet uitgezonderd konden worden van de brede taakstelling op subsidie. De leden van de CDA-fractie vroegen – tegen de achtergrond van het belang dat de regering hecht aan politieke partijen – waarom op de subsidie voor politieke partijen wordt bezuinigd. Als partijen inderdaad zo’n vitale rol spelen, zou er volgens deze leden voldoende grond zijn om een uitzondering te maken op een algemene subsidiekorting. Dat ook andere subsidieontvangers een stapje terug moeten doen, vonden zij geen doorslaggevende reden. De leden van deze fractie gaven aan bekend te zijn met het coalitieakkoord en dat de gemaakte afspraak voor hen vanzelfsprekend gold. Maar zij stelden een expliciete onderbouwing op prijs.

Ook de leden van de VVD-fractie vroegen de regering om een nadere motivering van het voorstel alvorens een standpunt in te nemen over de subsidietaakstelling, mede gelet op het standpunt van de regering dat politieke partijen een belangrijke positie in ons staatsbestel innemen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen eveneens om een nadere onderbouwing. Zij vroegen daarbij om nader in te gaan op de gevolgen die verlaging van de subsidie heeft en zagen daarbij graag concreet benoemd welke gevolgen dit heeft voor de participatiemogelijkheden van politieke partijen in de representatieve democratie. Zij verwezen naar de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen in verband met de verhoging van subsidies uit 2004/2005.2 In deze memorie onderbouwde de regering de verhoging van de subsidie destijds met de argumenten dat geld nodig is om de intermediaire functie in concurrentie met andere (single issue) maatschappelijke organisaties uit te oefenen, dat de politieke partijen over beperkte financieringsbronnen beschikken en dat het aanboren van andere financieringsbronnen de schijn van belangenverstrengeling met zich mee brengt en dat de rol van politieke partijen en hun wetenschappelijke en scholingsinstituten in de representatieve democratie moet worden verstevigd. De leden van de fractie van de ChristenUnie dachten dat deze argumenten ook nu nog opgeld doen en waren daarom benieuwd of en hoe de afweging op ieder van deze aspecten ditmaal is gemaakt. Zij vroegen de regering nader in te gaan op de verlaging van de subsidies in het licht van de eerdere argumentatie om deze subsidies juist te verhogen.

De leden van de SGP-fractie verbaasde het dat een vrij recente substantiële verhoging van de subsidies nu weer gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt. Ze vroegen of destijds naar de mening van de huidige regering teveel geld was uitgetrokken voor de versterking van de parlementaire democratie. Of betreft dit voorstel alleen een procentuele bezuiniging, zonder dat er enige relatie is met versterking van de parlementaire democratie, zo vroegen deze leden. Ook vroegen deze leden met welk percentage er in het algemeen wordt bezuinigd op de uitgaven van de rijksoverheid en hoe dit zich verhoudt tot de bezuiniging op de politieke partijen. Ook stelden deze leden de vraag hoe de regering heeft kunnen komen tot de stelling dat aangenomen mag worden dat hun functioneren niet in het geding komt en of daar onderzoek naar is verricht.

In het Coalitieakkoord uit 2007 is aangegeven dat er bezuinigingen nodig zijn om de beleidsprioriteiten van de regering uit te voeren en de doelstellingen voor het EMU-saldo te realiseren. De in het Coalitieakkoord genoemde bezuinigingen zijn uitgewerkt in de Miljoenennota 2008. Onderdeel van de bezuinigingen is een korting op de rijkssubsidies. Deze loopt op tot € 250 miljoen in 2011. Daarnaast is besloten nog extra te bezuinigen. Dit om de doelstellingen voor het EMU-saldo te halen en de lastenstijging die na het Coalitieakkoord is opgetreden te compenseren. Ook een deel van deze bezuinigingen wordt gerealiseerd door rijksbreed op de subsidies te korten. Dit betreft een extra bezuiniging die oploopt tot € 100 miljoen in 2011. Vervolgens is besloten tot een tweede aanvullende subsidiekorting van € 25 miljoen. Naar aanleiding van de Miljoenennota 2009 is namelijk bij de Algemene Politieke Beschouwingen door de Tweede Kamer een aantal moties aangenomen waarbij voor de dekking ondermeer is voorzien in een tweede aanvullende subsidiekorting. In totaal loopt de rijksbrede korting op de subsidies in 2011 dus op tot € 375 miljoen. De besparing zal stapsgewijs worden gerealiseerd.

De bezuinigingen uit het Coalitieakkoord en de extra bezuiniging uit de Miljoenennota 2008 zijn doorvertaald naar de subsidies die door de verschillende ministeries worden verstrekt. Op de subsidies die door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden verleend, wordt in 2011 in totaal ruim € 12 miljoen bezuinigd. Dit betekent dat de subsidies dalen met bijna 9,3%. Ook de tweede aanvullende subsidiekorting van € 25 miljoen wordt doorvertaald naar de subsidies die door de verschillende ministeries worden verstrekt. Als gevolg daarvan worden de subsidies van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2011 uiteindelijk in totaal met bijna 10% gekort.

Voor de subsidie voor de politieke partijen betekent de korting uit het Coalitieakkoord een bezuiniging die oploopt tot € 985 000 in 2011. Met de aanvullende korting die voortvloeit uit de Miljoenennota 2008 loopt dit bedrag op tot € 1,396 miljoen. Tot slot is met de tweede aanvullende korting die voortvloeit uit de Miljoenennota 2009 een bedrag gemoeid van € 103 000. In totaal betreft het voor de politieke partijen dus een bezuiniging die oploopt tot € 1,499 miljoen in 2011. Daar staat tegenover dat bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het amendement Heijnen is aangenomen dat politieke partijen middelen toekent om de opkomst bij verkiezingen te bevorderen.1 Met het amendement is met ingang van het begrotingsjaar 2009 structureel een bedrag van € 500 000 gemoeid. Voorgesteld is dit bedrag via de Wet subsidiering politieke partijen aan de partijen toe te kennen. Daardoor wordt uiteindelijk geen€ 1,499 miljoen, maar € 999 000 op de partij subsidies wordt gekort. Dit betekent dat de korting geen 10% maar 6,42% is. Bovendien is besloten dat het wetsvoorstel geen terugwerkende kracht krijgt. Daarmee komt de bezuiniging over het jaar 2008 te vervallen.

De regering ziet geen aanleiding de politieke partijen geheel van de subsidiekorting uit te zonderen. Politieke partijen hebben aanspraak op subsidie omdat zij in ons democratisch bestel een wezenlijke rol vervullen. Het is van belang dat partijen in staat worden gesteld hun belangrijke functies uit te oefenen. De regering meent echter dat de verlaging van de subsidie hier niet aan afdoet. Gezien de bedragen die na de bezuinigingen voor de politieke partijen beschikbaar blijven, is het niet de verwachting dat politieke partijen niet langer in staat zijn hun rol te vervullen. Bovendien wordt met de rijksbrede bezuinigingen op meer subsidies van belangrijke maatschappelijke organisaties gekort. Het uitzonderen van de politieke partijen zou ook niet goed zijn voor de beeldvorming en het maatschappelijk draagvlak van de partijen.

Bovendien is het budget dat voor de subsidiering van politieke partijen beschikbaar is, de afgelopen jaren steeds toegenomen. De leden van de SGP-fractie wezen daar ook op. De politieke partijen kunnen sinds 1995 aanspraak maken op subsidie. Aanvankelijk was daarvoor een budget beschikbaar van bijna € 3,8 miljoen (8,3 miljoen gulden). Met de invoering van de Wet subsidiering politieke partijen in 1999 is dit budget met 20% verhoogd tot ruim € 4,6 miljoen (10,15 miljoen gulden). In 2001 heeft de Tweede Kamer vervolgens de motie Rehwinkel c.s. aangenomen. In deze motie is de regering gevraagd de overheidssubsidie aan politieke partijen nagenoeg te verdubbelen. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. Het budget is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 vastgesteld op € 9 miljoen. Met ingang van 1 januari 2005 gevolgd door verhoging van het budget tot € 15 miljoen. Niet gezegd is dat teveel geld werd uitgetrokken voor de versterking van de parlementaire democratie. Maar gezien de stijgende ontwikkeling van de uitgaven voor politieke partijen, acht de regering het zeer goed verdedigbaar om in tijden van bezuinigingen, de partijen daarvan niet uit te zonderen. De regering heeft niet de verwachting dat de verlaging van de subsidie tot gevolg heeft dat de politieke partijen niet langer in staat zijn hun rol binnen het bestel te vervullen. Aan deze verwachting ligt geen onderzoek ten grondslag. Overigens zij opgemerkt dat aan de subsidieverhogingen destijds ook geen onderzoek ten grondslag lag. Wel is nu nagegaan wat voor de politieke partijen de precieze gevolgen van de verlaging zullen zijn en welke bedragen er, uitgaande van de subsidie zoals die over het jaar 2008 is toegekend, na de bezuinigingen voor de politieke partijen beschikbaar blijven. De politieke partijen zijn hier bij brief van 26 juni 2008 ook over geïnformeerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen om meer inzicht in de gevolgen van de subsidieverlaging voor respectievelijk de wetenschappelijke instituten en de jongerenorganisaties. De leden van de CDA-fractie verzochten om een uitsplitsing van de voorgenomen kortingen op de subsidiestroom naar politieke partijen. Hoe pakt het voorstel per saldo uit voor de ontvangende partijen en drukt de korting op de algemene subsidie, zo vroegen deze leden. Werkt het ook naar evenredigheid door naar activiteiten van wetenschappelijke instituten en jongerenorganisaties? Ook vroegen zij of het partijen vrij staat om zelf te beslissen over de interne toedeling van subsidies.

De leden van de VVD-fractie hadden met genoegen geconstateerd dat de terugwerkende kracht in het wetsvoorstel is aangepast en de voor het jaar 2008 voorziene subsidietaakstelling is geschrapt. Ook al mogen de politieke partijen dan tijdig over de taakstelling zijn geïnformeerd, terugwerkende kracht tot 1 januari 2008, leek hen, gelet op het tijdstip van indiening van het onderhavige wetsvoorstel en de eventuele uiteindelijke aanvaarding daarvan in de Staten-Generaal, niet redelijk. Deze leden lazen in de memorie van toelichting dat er voor het begrotingsjaar 2009 sprake is van een aanvullende structurele taakstelling van € 103 000 voor politieke partijen. Om welke totale subsidietaakstelling voor politieke partijen gaat het nu over het jaar 2009? Graag kregen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering in concrete bedragen.

Het huidige tijdschema van verlaging van de subsidie behoefde voor de leden van de ChristenUnie-fractie nadere uitleg. Zij vroegen zich af of de keuze voor deze bedragen gebaseerd is op de zogenaamde «kaasschaaf-methode» of dat er een andere keuze gemaakt is, waarbij deze leden graag een toelichting op de keuze ontvingen.

De leden van de SGP-fractie vroegen of precies kan worden aangegeven hoe hoog de subsidies op dit moment zijn, welke posten eraf gaan en welke bedragen toegevoegd worden aan het budget. Wat wordt de uiteindelijke hoogte van de subsidies in het algemeen? Ze vroegen hoe de bezuinigingen worden verdeeld over de verschillende politieke partijen en of er alleen wordt bezuinigd op het basisbedrag van de subsidies of ook op de bedragen per zetel.

Voor het antwoord op de gestelde vragen is van belang dat de Wet subsidiering politieke partijen voorziet in een systematiek waarbij de subsidies bestaan uit drie delen: een deel voor de partij zelf en – indien aanwezig – een deel voor een politiek-wetenschappelijk instituut en een deel voor een politieke jongerenorganisatie. De laatste twee delen zijn geoormerkt en moet de partij doorbetalen. De bedragen die aan de politieke partij, het politiek-wetenschappelijk instituut en de politieke jongerenorganisatie worden toegekend worden berekend aan de hand van verdeelmaatstaven. De daarbij behorende bedragen worden in de wet genoemd. Er gelden de volgende verdeelsleutels:

1. De politieke partij heeft aanspraak op:

a. een vast basisbedrag van € 187 138;

b. en vast bedrag per kamerzetel van € 54 279;

c. en een bedrag per partijlid. Dit bedrag wordt berekend door een bedrag van € 2 049 063 te delen door het aantal leden van alle politieke partijen gezamenlijk die op grond van de wet subsidie hebben aangevraagd.

2. Het wetenschappelijk instituut heeft aanspraak op:

a. een vast basisbedrag van € 131 436;

b. een vast bedrag per kamerzetel van € 13 509.

3. De politieke jongerenorganisatie heeft aanspraak op:

a. een bedrag per kamerzetel. Dit bedrag wordt berekend door een bedrag van € 526 872 te delen door het aantal zetels van alle politieke partijen met een politieke jongerenorganisatie die subsidie hebben aangevraagd.

b. een bedrag per jongerenlid. Dit bedrag wordt berekend door een bedrag van € 526 872 te delen door het aantal jongerenleden van alle politieke partijen met een politieke jongerenorganisatie die subsidie hebben aangevraagd.

De hoogte van het subsidiebedrag dat aan de politieke partijen wordt toegekend is afhankelijk van het aantal politieke partijen dat subsidie aanvraagt. Op dit moment bedraagt het totale subsidiebedrag ongeveer € 15,5 miljoen. In totaal moet er, zoals gezegd, in 2011 € 1,499 miljoen op dit bedrag worden bezuinigd. Daar staat het amendement Heijnen tegenover waarmee vanaf 2009 structureel een bedrag van € 500 000 is gemoeid om de opkomst bij verkiezingen te bevorderen. Nu is voorgesteld dit bedrag via de Wet subsidiering politieke partijen aan de politieke partijen toe te kennen, resteert in totaal een bezuinigingsbedrag van € 999 000. Deze bezuiniging wordt vanaf 2009 stapsgewijs gerealiseerd. Over de jaren 2009, 2010 en 2011 worden de volgende bedragen bezuinigd:

 Jaar 
 200920102011
Bedragen die in totaal in over een jaar in mindering worden gebracht€ 198 000€ 794 000€ 999 000

Gezien de systematiek in de wet zijn deze bedragen omgerekend tot kortingspercentages. Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn de kortingspercentages als volgt:

 Jaar 
 200920102011
Jaarlijkse cumulatieve kortingspercentages1,27%5,11%6,42%

De subsidie voor iedere partij wordt met deze percentages gekort en de kortingspercentages gelden voor alle verschillende subsidiebestanddelen. Ook de subsidiedelen voor de jongerenorganisaties en de wetenschappelijke instituten worden dus met deze percentages gekort. Het wetsvoorstel voorziet niet in een wijziging van de verdeelsystematiek. De bezuiniging geschiedt naar evenredigheid over de verschillende verdeelmaatstaven. De bezuiniging is geen aanleiding om de verdeelsystematiek te wijzigingen. In antwoord op de vraag van de CDA-fractie of het partijen vrij staat om zelf te beslissen over de interne toedeling van subsidies, kan geantwoord worden dat het politieke partijen uiteraard vrij staat om vanuit het algemene subsidiedeel extra middelen toe te kennen aan de gelieerde organisaties. Maar als gezegd brengt dit wetsvoorstel geen wijziging in de systematiek van de geoormerkte aanspraken van de jongerenorganisaties en de instituten.

Er kan nog niet worden aangegeven welke bedragen er in 2011 uiteindelijk precies zullen worden gehanteerd. In de wet is bepaald dat de genoemde bedragen elk jaar worden aangepast aan de hand van de in de rijksbegroting gehanteerde loon- en prijsbijstelling. Aangezien nog niet bekend is hoe de loon- en prijsbijstelling zich zal ontwikkelen, kan niet worden berekend wat in 2011 de subsidiebedragen zullen zijn.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom ervoor gekozen is om de voor het jaar 2008 voorziene subsidietaakstelling te schrappen. Graag ontvingen zij een nadere toelichting.

Het schrappen van de terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 houdt verband met het advies van de Raad van State om de terugwerkende kracht nader te bezien. Naar aanleiding daarvan is voorgesteld de terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 niet te handhaven. De subsidies die door de politieke partijen worden ontvangen, moeten op grond van de wet vóór 1 juli van het daarop volgende jaar worden verantwoord. Daarna moeten de subsidies binnen vier maanden definitief worden vastgesteld. Dit betekent dat er uiterlijk op 1 november 2009 over de subsidies over het jaar 2008 moest zijn beslist. Gelet op deze wettelijke systematiek en het tijdstip waarop het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend, is het wetsvoorstel aangepast en de terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 vervallen.

4. Samenhang met andere beleidsvoornemens

Meerdere fracties stelden de vraag waarom het bezuinigingsvoorstel niet werd behandeld in samenhang met andere beleidsvoornemens zoals het wetsvoorstel financiering politieke partijen en waarom het niet werd geplaatst in een bredere discussie over de positie van politieke partijen. Zo vroegen de leden van de CDA-fractie zich af waarom de regering niet alles wat met partijfinanciën te maken heeft in één keer en in onderlinge samenhang wettelijk wil regelen. Ze vroegen of dat niet meer in de rede ligt. Deze leden vroegen waarom de regering de aanpassing van de subsidie niet beoordeelt in de bredere context van (toekomstige) partijfinanciering, zoals ook de Raad van State suggereerde. De kritiek uit de hoek van de Raad van Europa (GRECO, juni 2008) geeft aan dat herziening over een breed front hard nodig is. Volgens de leden van deze fractie maakt dat een eenmalige ingreep in de subsidies wel erg incidenteel. Waarom niet alles in één grote greep geregeld, vroegen deze leden. Dat zou ook de politieke partijen de gelegenheid bieden om zich beter, grondiger op een nieuwe situatie voor te bereiden. Deze leden legden de regering daarom de suggestie voor om beide voorstellen – de wijziging van de Wspp en de nieuwe Wfpp – in elkaar te schuiven en in onderlinge samenhang met de Staten-Generaal te bespreken.

De leden van de PvdA-fractie namen volledige verantwoordelijkheid voor de bezuiniging op de subsidie voor politieke partijen. Deze bezuiniging is een uitvloeisel van eerdere begrotingsbehandelingen. Wel voelden zij, net als de Raad van State, behoefte om zo snel mogelijk een fundamentelere discussie tussen regering en parlement te voeren over de positie van politieke partijen en de bijbehorende regelgeving. Deze leden merkten op dat het onderwerp grote publieke belangstelling trekt zoals ook bleek uit het advies over dit onderwerp door de Raad voor het openbaar bestuur. Veranderingen in de organisatievormen van politieke partijen en het kritisch rapport van de GRECO werpen ook nieuwe vragen op. De leden van de PvdA-fractie informeerden naar de bijdrage van de regering aan dit debat.

De leden van de VVD-fractie hadden gelezen dat de regering begrip kan opbrengen voor de suggestie van de Raad van State om het onderhavige wetsvoorstel te behandelen in samenhang met het voorstel voor de Wfpp. Zij vroegen dit nader toe te lichten. Ook vroegen zij wanneer het wetsvoorstel Wfpp bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Ook de leden van de SGP-fractie stelden deze vraag.

De Raad van State heeft in zijn advies ook op het voorgenomen voorstel voor de Wet financiering politieke partijen gewezen en geadviseerd het onderhavige wetsvoorstel tegelijk met dat wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen. De wijziging van de subsidiebedragen zou in de bredere context van de positie en het functioneren van politieke partijen in de democratische samenleving moeten worden bezien. De regering heeft begrip voor deze suggestie. Ook wil de regering gehoor geven aan het verzoek van de Raad om het voorstel voor de Wfpp opnieuw voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Nadat de Raad van State over het wetsvoorstel heeft geadviseerd, zal het wetsvoorstel dan naar de Tweede Kamer worden gezonden. In het wetsvoorstel voor de Wfpp zal ook de subsidietaakstelling uit het onderhavige wetsvoorstel opgenomen worden. De bezuiniging van de subsidies komt met de Wet financiering politieke partijen niet te vervallen. De regering meent derhalve dat dit bezuinigingsvoorstel behandeld kan worden vooruitlopend op het wetsvoorstel financiering politieke partijen.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts in hoeverre de onderhavige subsidietaakstelling gevolgen zal hebben voor de aangekondigde voorschriften over bijdragen (giften en sponsoring) aan politieke partijen. In hoeverre ligt het in de rede om aan de ene kant politieke partijen een subsidietaakstelling op te leggen en aan de andere kant de mogelijkheden voor het ontvangen van giften en sponsoring van politieke partijen te beperken?

Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de huidige Wet subsidiering politieke partijen aangepast. Deze wet bevat met name subsidievoorschriften. De bepalingen inzake giften zijn beperkt en ontoereikend. In de Wet financiering politieke partijen zullen, naast subsidievoorschriften, ook regels worden opgenomen over de giften die politieke partijen ontvangen. In beginsel staan de regels over giften los van de subsidievoorschriften. De financieringsregels zullen ook gelden voor politieke partijen die geen subsidie ontvangen. De regels zijn gericht op transparantie van partijfinanciering en de zuiverheid van politieke besluitvorming. Politieke partijen maken als zodanig geen deel uit van het publieke bestel, maar vervullen daarvoor wel vitale functies. De partijen hebben een grote invloed op de samenstelling van bestuurlijke en volksvertegenwoordigende organen en op de inhoud van de overheidsbesluitvorming. Volksvertegenwoordigers en bestuurders moeten bij hun oordeelsvorming niet beïnvloed worden door financiële belangen van hun partij. Ook de mogelijke schijn daarvan dient te worden tegengegaan. Politieke partijen zijn verantwoordelijk voor hun handelen, waarop zij door de samenleving en door de kiezers kunnen worden aangesproken. Het staat politieke partijen in principe vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij aan financiële middelen komen en hoe zij deze besteden, indien dit controleerbaar gebeurt. Maar de kiezer moet in staat worden gesteld zich er een oordeel over te vormen. Financiële bijdragen zijn dus toelaatbaar, mits binnen zekere begrenzing en indien er voldaan wordt aan beginselen van transparantie. Deze beginselen gelden voor alle politieke partijen, ongeacht of men subsidie ontvangt of de hoogte van het bedrag van de subsidie. De onderhavige subsidietaakstelling heeft dus geen gevolgen voor de opvattingen voor de regering over het belang van voorschriften over giften en sponsoring.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de regering juist nu met dit wetsvoorstel komt: in een tijd waarin democratie, politiek en parlement volop onderwerp van discussie zijn. Er worden steeds hogere eisen aan de politiek gesteld en onze democratie is volop in beweging. Politieke partijen zoeken naar antwoorden en er dienen zich nieuwe bewegingen aan. Dat zou een bredere afweging naar het oordeel van deze leden alleszins rechtvaardigen, meenden deze leden. Te meer waar de discussie over de rol van politieke partijen volop wordt gevoerd. De leden van de CDA-fractie wezen ook op het advies van de Raad voor het openbaar bestuur, «Democratie vereist partijdigheid», waarin de Raad een paar indringende vragen stelt over rol, nut, functie, werkwijze, organisatie en financiering van politieke partijen en bewegingen die om een antwoord vragen. Hoe staan partijen in de maatschappij? Moeten ook donateurs hun invloed kunnen laten gelden? Moeten giften gelimiteerd worden? Wat zijn de voorwaarden voor overheidssubsidie?

Ook de leden van de ChristenUnie-fractie zouden de eventuele verlaging van de subsidies graag bespreken in het bredere verband dat zich aandient met het voorgenomen voorstel van de Wfpp. Deze leden willen bij de behandeling van de Wfpp de vraag betrekken welke positie politieke partijen op dit moment innemen in onze samenleving en wat daarin gewenst zou zijn. Dat heeft volgens de leden van deze fractie immers gevolgen voor de afweging die gemaakt wordt op het terrein van de subsidiëring. Gezien de onzekerheid waarin de politieke partijen verkeren omtrent de toekenning van subsidies, verzochten deze leden om spoedig over te gaan tot de behandeling van de Wfpp.

De regering is uiteraard bereid tot een discussie over de rol van politieke partijen in het bestel en de ontwikkelingen die zich in het partijenstelsel voordoen. Dat betreft ook de vraag wat de voorwaarden moeten zijn voor overheidssubsidiering. Zo doet de vraag zich voor of overheidssubsidie uitsluitend toekomt aan politieke partijen die over een wezenlijk ledenbestand beschikken. De Rob stelt het huidige vereiste dat een partij ten minste over duizend leden moet beschikken ter discussie. En als aangegeven is de regering er ook voorstander van dat voorschriften worden gesteld over giften die politieke partijen ontvangen. Deze vraagstukken zullen aan de orde komen bij de behandeling van het wetsvoorstel financiering politieke partijen waarbij de regering komt met concrete voorstellen. Daarmee is echter niet gezegd dat zou moeten worden afgezien van het doorvertalen van de subsidietaakstelling naar politieke partijen. De regering is van opvatting dat er onvoldoende gronden zijn om politieke partijen uit te zonderen van de rijksbrede subsidietaakstelling.

5. Het amendement opkomstbevordering

De leden van het CDA stelden vast dat, als uitvloeisel van het amendement-Heijnen/Bilder een bedrag van € 500 000 aan het budget van de Wspp was toegevoegd. Dat geld was bestemd voor «opkomstbevordering» in het algemeen. Deze leden vroegen of het in de nieuwe opzet ook uitdrukkelijk dat doel zal krijgen. Dienen partijen zich over de besteding expliciet te verantwoorden, zo vroegen zij.

De leden van de SP-fractie vonden het opmerkelijk dat tegelijk met de voorgestelde verlaging van subsidies, het subsidiebedrag structureel wordt verhoogd voor activiteiten om de opkomst bij verkiezingen te bevorderen. Deze leden meenden dat dit tot de kerntaken behoort van een politieke partij. Zij stelden de vraag waarom de regering niet de opvatting deelt dat het besluit tot verhoging van de subsidies in strijd is met de geest en het doel van deze wetswijziging, dat diezelfde subsidies wil verlagen.

De leden van de VVD-fractie stemden in met het toevoegen van het bedrag aan het budget. Zij hadden immers voor het desbetreffende amendement gestemd. Wel vroegen zij zich af hoe de verdeling van dat bedrag over de diverse politieke partijen tot stand zal komen en hoe de controle op de besteding van deze gelden zal plaatsvinden. In welke mate zijn politieke partijen vrij in de besteding?

De Wet subsidiering politieke partijen bevat een limitatieve opsomming van de activiteiten waaraan de subsidie mag worden besteed. Onderdeel van deze opsomming is de informatievoorziening aan kiezers en activiteiten in het kader van de verkiezingscampagne. Hieronder valt ook het bevorderen van de opkomst bij verkiezingen. Mede om die reden is voorgesteld het bedrag van € 500 000 via de Wet subsidiering politieke partijen aan de partijen toe te kennen. Het bedrag wordt dan aan het budget van de politieke partijen toegevoegd en via de wettelijke systematiek aan de partijen toegekend. In het wetsvoorstel is niet bepaald dat de middelen voor opkomstbevordering worden geoormerkt. Er zijn immers ook niet in ieder subsidiejaar verkiezingen. Bij de verantwoording van de subsidie dienen alle gesubsidieerde uitgaven te worden verantwoord, ook waar deze zijn benut voor opkomstbevordering.

De regering is het eens met de stelling van de leden van de SP-fractie dat het bevorderen van de opkomst bij verkiezingen tot de kerntaken van een politieke partij behoort. Ook kernactiviteiten behoren tot de subsidiabele activiteiten. De Wet subsidiering politieke partijen beoogt partijen bij hun activiteiten financieel te ondersteunen juist omdat zij met deze activiteiten een wezenlijke functie vervullen in het democratisch bestel. Dat betreft ook – of juist – hun kerntaken. Zo behoren tot de subsidiabele uitgaven ook kerntaken als het werven van leden en het recruteren van kandidaten voor politieke functies. Als aangegeven kan de subsidie ook nu reeds worden aangewend voor activiteiten in het kader van verkiezingscampagnes.

Waar het betreft de vraag of deze verhoging van de subsidie niet in strijd is met de geest en het doel van deze wetswijziging, namelijk het verlagen van de subsidie, wil de regering aangeven dat uitvoering wordt gegeven aan een door de Tweede Kamer aangenomen amendement. Wel meent de regering dat met de uitvoering van het amendement er nog minder aanleiding is om de politieke partijen uit te zonderen van de subsidietaakstelling.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of naast snijden in de directe subsidies ook overwogen is om de voorwaarden voor de verlening van andere subsidies te veranderen. Hierbij dachten deze leden aan de projectsubsidies en ze vroegen naar de mogelijkheden die partijen hierin worden geboden.

De regering is geen voorstander van projectsubsidies voor politieke partijen. Overweging achter de Wet subsidiëring politieke partijen is dat de partijen zoveel mogelijk bestedingsvrijheid hebben en dat de overheid zo min mogelijk bemoeienis heeft met c.q. invloed heeft op de activiteiten die politieke partijen verrichten. Het is onwenselijk als de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou moeten beslissen of bepaalde projecten van bepaalde partijen wel of niet voor subsidie in aanmerking komen. De Wet subsidiering politieke partijen kent objectieve verdeelmaatstaven en voorziet in een brede opsomming van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen. De politieke partijen hebben dus een grote bestedingsvrijheid. En omdat de voorschriften zijn vervat in een wettelijke regeling, worden de voorwaarden voor en de hoogte van de partijsubsidies door de wetgever vastgesteld. Dat is passend in de (financiële) verhouding tussen de overheid en politieke partijen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2003/2004, 27 422, nr. 7.

XNoot
2

Kamerstukken II 2004/05, 29 869, nr. 3.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VII, nr. 20 (Amendement Heijnen).