Gepubliceerd: 14 april 2009
Indiener(s): Bas Jan van Bochove (CDA)
Onderwerpen: cultuur en recreatie media
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31876-6.html
ID: 31876-6

31 876
Wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 14 april 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I. ALGEMEEN DEEL3
Inleiding3
Audiovisuele mediadienst3
Redactionele verantwoordelijkheid4
Programma4
Artikel 7 Grondwet5
Jurisdictie5
Kwalitatieve reclamebepalingen5
Kwantitatieve reclamebepalingen6
Toegankelijkheid voor gehandicapten6
Inhoudelijke voorschriften en verboden voor bepaalde vormen audiovisuele commerciële communicatie7
Gedragscode vette voeding reclame7
Bescherming minderjarigen bij mediadiensten op aanvraag8
Europese producties bij audiovisuele mediadiensten op aanvraag8
Europese producties bij lineaire mediadiensten8
Korte nieuwsverslagen8
Bedrijfseffecten en administratieve lasten9
  
II. ARTIKELSGEWIJS9
Artikel I (wijzigingen Mediawet 2008)9
Onderdelen L, M en N (artikelen 3.5a en 3.7)9
Onderdeel X (artikel 3.27)10
Onderdeel DD (artikel 5.4)10
Artikel VI10

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel inzake modernisering van de Nederlandse Mediawet en harmonisatie van mediawetgeving tussen Europese lidstaten. Zij hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel uiteenlopende aspecten behandelt rond reclameregels, consumentenbescherming enzovoorts. De leden hebben nog wel behoefte aan verduidelijking op enkele onderdelen uit het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, het advies van de Raad van State en het nader rapport. Zij vinden het een slechte zaak dat een groot deel van de inhoud van dit wetsvoorstel wordt opgedrongen door Europese regels. Hierdoor is Nederland niet in staat haar eigen beleid ten opzichte van televisie te bepalen. Deze Europese bemoeienis is ongewenst. Deze leden zien niets in één groot geliberaliseerd omroepland in heel Europa. Zij betreuren het dat Nederland onsuccesvol is geweest dit te voorkomen bij de totstandkoming van de richtlijn. Verder zien de leden absoluut geen noodzaak om reclameregels te verruimen. Dat een aantal andere regels wordt uitgebreid, zodat zij ook voor nieuwe mediavormen gaan gelden, hoort bij het veranderende gebruik en aanbod van media.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit implementatievoorstel van de nieuwe Europese richtlijn. In enkele opzichten is naar hun inzicht sprake van een verbetering. Zij zullen bij deze gelegenheid verder niet uitgebreid ingaan op onderwerpen in het voorstel, waar zij reeds bij eerdere gelegenheden principiële bezwaren tegen hebben uitgesproken, zoals het verbod op alcoholreclame tussen 06.00 uur en 21.00 uur. Hun opvattingen terzake zijn onveranderd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel hetgeen beoogt de Mediawet 2008 en de Tabakswet te wijzigen ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten. De leden onderschrijven het doel van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten, te weten het uitbreiden van de traditionele kwalitatieve reclameregels voor televisie naar alle audiovisuele mediadiensten, zowel lineair als op aanvraag. Op enkele punten hebben deze leden nog wel behoefte aan een nadere toelichting.

Audiovisuele mediadienst

De leden van de PvdA-fractie hebben zich in het verleden verzet tegen overtrokken Brusselse regelgeving op dit gebied. De leden menen dat de verspreiding van video via internet dusdanig hard groeit dat regelgeving voor televisie, de televisiezenders op achterstand dreigt te zetten ten opzichte van concurrenten op internet. Daarom hebben de leden in eerdere debatten ook gewezen op het onwenselijke onderscheid tussen lineaire en non-lineaire diensten. Biedt de richtlijn ruimte om het onderscheid in regels zo klein mogelijk te houden of de regels voor televisie middels lagere regelgeving zoals een algemene maatregel van bestuur aan te kunnen passen naar gelang de verspreiding van video via internet zich verder ontwikkelt? Is de regering het immers niet met deze leden eens dat voor de kijker in de nabije toekomst (en voor de vooroplopende kijker nu al) het onderscheid verdwijnt tussen videobeelden die via de televisiekabel of de ether zijn televisie bereiken en videobeelden die via internet zijn televisie bereiken?

De leden begrijpen uit het wetsvoorstel dat de regering op diverse onderdelen uitgaat van de minimumvoorschriften uit de richtlijn en soms ook ruimere bepalingen in het wetsvoorstel heeft opgenomen dan vastgelegd in de richtlijn. Zij willen graag weten in hoeverre op onderdelen wordt afgeweken van de richtlijn. De leden vragen de regering om een compleet overzicht van de onderdelen waar conform richtlijn wordt gehandeld of waar van de norm uit de richtlijn wordt afgeweken.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesteld dat de richtlijn enkel geldt voor televisie. Betekent dit dat de richtlijn niet opgaat voor programma’s die online worden uitgezonden zoals uitzendinggemist.nl, vergelijkbare sites van commerciële omroepen, de Nederlandse versie van youtube, de video-afdeling van een krantensite, (professionele) weblogs of profielensites? Al deze diensten zijn immers niet te ontvangen via de televisie. Kan de regering een heldere definitie geven van non-lineaire diensten waarvoor deze wet gaat gelden?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering ervoor kiest om de richtlijn zo uit te leggen dat zij uitsluitend betrekking heeft op vormen van televisieaanbod, daar waar de Europese wetgever duidelijk wilde maken dat het toepassingsgebied van de richtlijn techniekneutraal is en er om die reden niet langer gesproken wordt van televisiediensten. De leden vragen de regering om een nadere toelichting op dit punt. In hoeverre doet de uitleg van de regering recht aan de voortschrijdende technologische ontwikkelingen, waardoor het onderscheid tussen televisie en internet steeds verder zal vervagen? Betekent de uitleg van de regering dat voor via internet verspreide beelden straks een soepeler regime kan gelden dan voor via televisie verspreide beelden, zelfs als de kijker het verschil tussen die twee, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van toestellen die zowel voor de ontvangst van televisie als internet geschikt zijn, niet eens ziet?

Redactionele verantwoordelijkheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat de kabelaars en providers niet vallen onder de werkingssfeer van de wet omdat zij uitsluitend programma’s doorgeven en geen redactionele verantwoordelijkheid hebben. De leden vragen de regering of hiermee bedoeld wordt dat providers geen verantwoordelijkheid hebben in bijvoorbeeld het doorgeven van kinderporno. Er zijn providers die wel degelijk een oogje in het zeil houden wat betreft de inhoud van chatrooms en sites. Hoe ziet de regering de verantwoordelijkheid van providers?

Deelt de regering de opvatting dat ook kabelbedrijven direct content kunnen doorgeven en/of aanbieden? Vallen deze activiteiten niet onder de werking van de richtlijn, zo vragen deze leden.

Programma

De leden van de CDA-fractie merken op dat elektronische versies van kranten en tijdschriften niet onder de richtlijn vallen. Zelfstandige en uit audiovisuele media-inhoud bestaande onderdelen van sites van kranten of tijdschriften vallen wel onder de richtlijn. Het is de leden niet duidelijk waarom het onderscheid gemaakt wordt en wat de consequenties hiervan zijn.

Dit onderscheid is ook van toepassing bij de kansspelen. Loterijen, weddenschappen en andere gokdiensten, on line-spelen en zoekmachines vallen buiten de richtlijn. Programma’s gewijd aan gokken of kansspelen vallen wel onder de richtlijn. De regering geeft aan dat in de praktijk de precieze afbakening van het «hoofddoelcriterium» duidelijk zal worden. De leden zouden hier toch meer duidelijkheid over willen krijgen.

Artikel 7 Grondwet

De leden van de VVD-fractie merken op dat de reikwijdte van de huidige richtlijn wordt uitgebreid naar audiovisuele mediadiensten die op aanvraag beschikbaar zijn en vergelijkbaar zijn met traditionele televisiediensten. In dit kader constateren de leden dat de regering de richtlijn zo uitlegt dat zij uitsluitend betrekking heeft op een vorm van televisieaanbod. Zij vragen zich in dit verband af, hoe de lineaire mediadiensten en de mediadiensten op aanvraag gezien moeten worden in het licht van artikel 7 Grondwet. Kan nader worden toegelicht waarom naast de traditionele televisie-uitzendingen ook andere lineaire mediadiensten en mediadiensten op aanvraag onder lid 2 van artikel 7 GW worden gebracht? Is deze interpretatie van lid 2 niet veel te ruim, ook gelet op de veel geringere impact van de reclame op consumenten bij mediadiensten op aanvraag. Betekent dit dat het gevolg is dat «multimediale diensten», die thans onder artikel 7, lid 3, GW vallen, in de toekomst onder lid 2 zullen vallen? Waarom is er niet voor gekozen om in ieder geval de mediadiensten op aanvraag onder lid 3 van artikel 7 GW te laten vallen, waar in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel als stelling wordt gekozen: «Deze omstandigheden rechtvaardigen dat lineaire audiovisuele mediadiensten aan striktere regelgeving zijn onderworpen.» Kan aangegeven worden waarom dit kabinet terzake een ander standpunt inneemt dan een vorig kabinet naar aanleiding van het rapport van de Commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk», zo vragen deze leden.

Jurisdictie

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering een samenwerkingscomponent van artikel 3 van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) wil inzetten om regels van algemeen publiek belang (alcoholreclameverbod voor 21.00 uur) ook op de op Nederland gerichte zenders die vanuit Luxemburg opereren van toepassing te laten zijn. Wat betekent dit voor deze zenders? Vallen deze zenders hiermee onder de Nederlandse wetgeving?

Kwalitatieve reclamebepalingen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de richtlijn alleen de «gratis producten met een grote waarde» onder de regels voor productplaatsing plaatst. De leden vragen wat hieronder wordt verstaan.

De leden vinden het niet duidelijk welke mogelijkheden er nog zijn voor programmasponsoring «in natura». Productplaatsing (artikel 2.88a) is verboden, maar programmasponsoring «in natura» (artikel 2.108) mag nog wel. Welke mogelijkheden zijn er om programma-elementen te laten sponsoren, als er niets meer in beeld te zien mag zijn?

De leden vragen de regering voorts waarom gekozen is om bij de berekening van de duur van een kinderprogramma uit te gaan van de bruto berekening, zodat kinderprogramma’s die 20 minuten duren, de reclamezendtijd mee mogen rekenen en daardoor alsnog op 30 minuten uitkomen en dus onderbroken kunnen worden door reclame. De leden willen reclame tijdens kinderprogramma’s zoveel mogelijk beperken.

De AVMD-richtlijn bepaalt dat lidstaten het vertonen van een logo in kinderprogramma’s mogen verbieden. De regering kiest hier niet voor. De leden zijn benieuwd wat de reden was om dit wel in de AVMD-richtlijn op te nemen en wat de reden van de regering is om hiervan af te wijken. Daarnaast willen deze leden graag weten wat het verschil is tussen het vertonen van een logo in een kinderprogramma en productplaatsing in een kinderprogramma. Ervaren kinderen een logo anders dan productplaatsing, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat kijkers niet gewezen hoeven te worden op productplaatsing als het programma niet is geproduceerd door de aanbieder van mediadiensten zelf. Hoe wordt voorkomen dat de regels rondom productplaatsing worden omzeild door een nieuwe rechtspersoon in het leven te roepen onder wiens naam de programma’s worden geproduceerd?

De leden zien de noodzaak niet om de regels rondom sponsoring van programma’s te versoepelen. Kan de regering dit toelichten?

De leden willen terughoudendheid voor reclame gericht op kinderen. Zij vinden het daarom ronduit een slechte zaak dat er meer reclame komt in en rondom kinderprogramma’s. Waarom voert de regering motie Kant1 niet uit op dit punt?

Deze leden vragen voorts waarom kinderprogramma’s mogen worden gesponsord met producten, terwijl productplaatsing verboden is. Ziet de regering deze tegenstrijdigheid ook? Waarom staan zij toch deze vorm van productplaatsing bij kinderprogramma’s toe? De regering staat het vertonen van logo’s tijdens kinderprogramma’s toe, terwijl de regering dit ook had kunnen verbieden. Mogen alle bedrijven kinderprogramma’s sponsoren? Maakt het daarbij uit hoe oud de doelgroep van het programma is? Wat is de reden dat productplaatsing anders dan producten van de sponsor wel verboden is? Waarom telt de reclametijd van een kinderprogramma mee als programmatijd waardoor meer reclame mag worden gemaakt? Staat de AVMD-richtlijn het toe dit te verbieden? Vindt de regering het wenselijk dat de wereld van kinderen nog commerciëler wordt dan deze al is?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de AVMD-richtlijn bepaalt dat lidstaten het vertonen van een logo in kinderprogramma’s mogen verbieden. De regering heeft ervoor gekozen dit niet te doen. De leden verzoeken de regering deze keuze nader toe te lichten en daarbij in te gaan op het feit dat voor andere vormen van reclame, waaronder productplaatsing, wel beperkingen worden opgelegd voor programma-aanbod dat in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan twaalf jaar.

Kwantitatieve reclamebepalingen

De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat religieuze erediensten niet mogen worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen. In hoeverre is deze regeling uit te breiden naar andere dan religieuze uitzendingen?

Toegankelijkheid voor gehandicapten

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering geen regelgeving wil op het gebied van Gesproken Ondertiteling voor blinden en slechtzienden. De regering verwacht dat een aantal commerciële Nederlandstalige zenders deze extra service op vrijwillige basis gaat aanbieden. De leden vinden dat wel erg vrijblijvend. Is de regering op dit punt in overleg met de commerciële Nederlandstalige zenders en ziet de regering andere mogelijkheden dan wetgeving om hierover afspraken te maken?

Wat is de stand van zaken met betrekking tot ondertiteling (gesproken en geschreven) bij de publieke omroep?

Steeds minder programma’s van de publieke omroep worden met gesproken ondertiteling aangeboden aan blinden en slechtzienden, omdat de programmamakers de ondertiteling in de programma’s inbranden. Wat vindt de regering van de mogelijkheid om de ondertiteling als losse stroom mee te sturen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen wat de mogelijkheden zijn voor doven en slechthorenden bij internetdiensten. Geldt de verplichting voor de publiek omroep om 95 procent van de Nederlandstalige programma’s te ondertitelen ook voor uitzending die niet via de televisie worden uitgezonden, bijvoorbeeld via uitzendinggemist.nl? Waarom geldt de norm van 95 procent niet voor commerciële omroepen? Voor hen bestaat een norm van 50 procent die zij op 1 januari 2011 moeten hebben gehaald. Wat zijn de sancties als zij die norm niet halen? Geldt deze norm ook voor RTL? Is dat op vrijwillige basis of zijn daar afspraken over gemaakt met Luxemburg?

Inhoudelijke voorschriften en verboden voor bepaalde vormen audiovisuele commerciële communicatie

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering de derving van reclameinkomsten ten gevolge van het verbod op alcohol, tabaks- en kredietreclames denkt te compenseren.

De leden van de SP-fractie vragen wat concreet wordt bedoeld met de opmerking dat «de bescherming van minderjarigen in audiovisuele commerciële communicatie» geregeld blijft.

De leden vragen voorts waarom televisiereclame voor alcohol niet in zijn geheel wordt verboden, net als reclame voor tabak. Wat is volgens de regering het principiële verschil tussen beide schadelijke genotsartikelen? Het gebruik van alcohol is toegestaan voor kinderen vanaf 16 jaar, programma’s die geschikt zijn voor personen van 16 jaar en ouder mogen pas vanaf 22.00 uur worden uitgezonden. Waarom mag alcoholreclame van de regering al een uur eerder worden uitgezonden? Is alcoholreclame niet ook bedoeld voor mensen van 16 jaar en ouder?

De leden van de VVD-fractie zijn geïnteresseerd in de wijze waarop het Commissariaat voor de Media toezicht zal houden op reclame-uitingen bij audiovisuele diensten op aanvraag in het algemeen en in het bijzonder waar het om tijdgebonden reclame-uitingen, zoals die voor alcoholische dranken tussen 06.00 uur en 21.00 uur. Kan al iets gezegd worden over de omvang van de in rekening te brengen toezichtkosten en de inhoud van de ministeriele regeling terzake?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het coalitieakkoord is opgenomen dat er een verbod komt op reclame voor alcohol op radio en televisie tot 21.00 uur. De leden juichen dan ook toe dat de Mediawet 2008 op het punt van de alcoholreclame conform het coalitieakkoord, verder gaat dan de richtlijn, nu in de Mediawet 2008 een verbod is opgenomen voor alcoholreclame op (radio en) televisie tussen 6.00 uur en 21.00 uur. Uit de formulering van het coalitieakkoord maken de leden echter op dat deze beperking ook dient te gelden voor commerciële mediadiensten op aanvraag. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom commerciële mediadiensten op aanvraag zijn uitgezonderd van de bepaling dat tussen 06.00 uur en 21.00 uur geen alcoholreclame mag worden uitgezonden.

Gedragscode vette voeding reclame

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering de regels voor reclame over voedingsmiddelen rond kinderprogramma’s verder wil aanscherpen. Het ministerie van VWS zal dit in een overgewichtnota opnemen. De leden vragen de regering waarom deze aanscherping niet in dit wetsvoorstel meegenomen is.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering nog steeds van mening is dat zelfregulering werkt als het gaat om reclame voor ongezond voedsel gericht op kinderen. Wat zijn de sancties wanneer een bedrijf zich niet houdt aan de gemaakte afspraken hierover? Hoe ernstig of grootschalig moet de overtreding van de gemaakte afspraken zijn voordat de regering komt met wettelijke maatregelen tegen reclame voor ongezond voedsel gericht op kinderen?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de memorie van toelichting terecht stelt dat obesitas onder kinderen van 0 tot 19 jaar een groeiend probleem is en dat kinderen beïnvloedbaar zijn door reclame. De regels omtrent de inrichting van reclame gericht op kinderen en reclame die is opgenomen rond kinderprogramma’s zullen nog verder worden aangescherpt, zo stelt de memorie van toelichting. De leden verzoeken de regering toe te lichten welke maatregelen worden overwogen om te voorkomen dat ongeschikte reclame voor vette voeding kinderprogramma’s vergezelt of daar deel van uitmaakt.

Bescherming minderjarigen bij mediadiensten op aanvraag

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de bescherming van jeugdigen tegen beeldmateriaal dat hun lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling ernstig zou kunnen aantasten concreet gaat vormgeven. Op welke termijn kan de Kamer voorstellen verwachten? Binnen welke termijn verplicht de AVMD-richtlijn lidstaten dit te regelen? Moet dit wettelijk vastgelegd worden?

Europese producties bij audiovisuele mediadiensten op aanvraag

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd wat de wettelijke verplichting om Europese producties te vervaardigen precies inhoudt. Is hier een percentage aan verbonden?

Europese producties bij lineaire mediadiensten

De leden van de SP-fractie merken op dat de Nederlandse televisie een ruime hoeveelheid buitenlandse programma’s uitzendt. De leden vinden het vreemd dat Europa zich bemoeit met de hoeveelheid Europese producties en andere buitenlandse producties die Nederlandse omroeporganisaties moeten uitzenden. Wat vindt de regering van deze verplichting? Is er een quotum?

Korte nieuwsverslagen

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in overleg kan treden over regels met betrekking tot televisie met een lidstaat waar een omroep gevestigd is die uitzendingen verzorgd gericht op Nederland om zo deze regels te beïnvloeden ten gunste van de Nederlandse situatie. Dat zien de leden als positief. In hoeverre wijkt dit af van de huidige situatie? Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot het «land-van-oorsprongbeginsel»? Waarom wil de regering, gezien deze mogelijkheid, toch ruime reclameregels voor de commerciële omroep om concurrentienadeel te verminderen ten opzichte van RTL die vanuit Luxemburg uitzendt? In hoeverre staat de AVMD-richtlijn toe programmaonderbrekende in te perken bij commerciële omroepen?

Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen van de voorgenomen reclamebeperkingen zijn voor de STER en daarmee de financiering van de publieke omroep.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het tijdvak vervalt tussen de reclameblokken van ten minste 20 minuten en individuele spots bij sportprogramma’s worden toegestaan. Hoe voorkomt de regering Amerikaanse praktijken waar soms iedere vijf minuten een reclameblok wordt uitgezonden? Deelt de regering de mening dat dit zeer ten koste zou gaan van het kijkgenot?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (wijzigingen Mediawet 2008)

De leden van de CDA-fractie merken op dat door de industrie al volop wordt geëxperimenteerd met toestellen die zowel voor de ontvangst van televisie als internet geschikt zijn. Het onderscheid tussen televisie en internet zal dan ook snel vervagen. Het gevolg van dit wetsvoorstel is dat voor via internet verspreide beelden straks een soepeler regime zal gelden dan voor via televisie verspreide beelden. Het zou kunnen betekenen dat ingeval een televisiezender beelden via internet verspreidt hiervoor een strenger regime geldt dan ingeval dezelfde beelden door een andere partij via internet worden verspreid. De leden vinden dit niet wenselijk en zouden ervoor willen pleiten dat voor mediadiensten die voor de kijker/consument niet of nauwelijks van elkaar verschillen, hetzelfde wettelijke regime geldt. De leden willen graag een reactie van de regering op dit punt.

Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie is in het wetsvoorstel is in enkele opzichten sprake van onduidelijkheden. Zo is voorgeschreven dat de noodzakelijke catalogus bij mediadiensten op aanvraag een zoekmachine bevatten. Als de zoekoptie op een website wordt verwijderd, betekent dit dan dat men als gevolg daarvan niet onder de Mediawet valt?

Krantensites met louter bewegende fragmenten vallen onder dit wetsvoorstel, omdat het hoofddoel van die sites het aanbieden van audiovisueel materiaal is. Mogen de leden daaruit afleiden dat deze sites niet onder de Mediawet vallen als deze bewegende fragmenten als ondersteunend materiaal bij de berichten op de krantensite worden geplaatst? Sommige criteria en begrippen in het wetsvoorstel zijn naar het oordeel van die leden nogal gevoelig voor interpretatie. Zo krijgen zij graag nader toegelicht hoe bijvoorbeeld het «hoofddoel» van een site wordt bepaald. Wat wordt verstaan onder «effectieve controle» als het gaat over redactionele verantwoordelijkheid. Waar ligt de redactionele verantwoordelijkheid als er sprake is van een programma in een programma, een programma door samenwerking of bij programma’s «on demand» op een website, waarbij de sitebeheerder de aanbieder kiest maar niet de content?

Onderdelen L, M en N (artikelen 3.5a en 3.7)

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in aanvullende regelgeving via artikel 3.5a met betrekking tot productplaatsing waarbij wordt vastgelegd dat in gevallen dient te worden aangegeven dat het een reclameboodschap betreft. Kan de regering aangeven hoe de kijker gewezen gaat worden op reclameboodschappen in de uitgezonderde programmasoorten (series, licht amusement etc.)? Op welke wijze wordt de kijker gewezen op een bewust in beeld gebracht product in de tv-serie als Baantjer of op een merk dat voorbij komt in een licht amusementsprogramma zoals Life and Cooking? Moet tijdens het vertonen van een product worden aangegeven dat sprake is van reclame? Hoe moeten de leden voorts de uitzondering lezen zoals die nu geldt voor productplaatsing in kinderprogramma’s (memorie van toelichting, p. 24) mits deze goederen of diensten gratis worden geleverd? Kan de regering deze uitzonderingsregel nader toelichten?

Onderdeel X (artikel 3.27)

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 3.27 van het wetsvoorstel wordt geregeld dat de NOS geen voorkeursrecht op de verwerving van uitzendrechten heeft. Welke consequenties kan het verdwijnen van dit voorkeursrecht hebben voor de mogelijkheden van de NOS om evenementen van nationale betekenis uit te kunnen zenden? Wordt dat niet belemmerd met het schrappen van de oorspronkelijke bepaling?

De NOS krijgt in dit wetsvoorstel, evenals de commerciële omroepen, het zogenaamde flitsenrecht waarmee korte fragmenten gebruikt kunnen worden in uitzendingen. De leden vragen zich af hoe dit onderdeel in het wetsvoorstel zich verhoudt tot het principe van nieuwsexceptie van het auteursrecht, dat nieuwsmedia sowieso al het recht geeft om nieuwswaardige fragmenten te gebruiken uit auteursrechtelijk beschermd werk. Zijn de te betalen vergoedingen voor het gebruik van flitsen slechts bedoeld om de productiekosten van de beelden te vergoeden of is er ook een auteursrechtelijke component die de hoogte van de vergoeding mag bepalen? Kan de regering in het laatste geval ingaan op de precedentwerking van de vergoedingsverplichting voor nieuwsmedia? Als immers voor bijvoorbeeld voetbalbeelden een vergoeding moet worden betaald, dan kunnen alle andere evenementenorganisatoren ook een auteursrechtenvergoeding vragen voor opname van fragmenten in het Journaal en zou ook een vergoeding op basis van het portretrecht tot de mogelijkheden gaan behoren voor bekende personen uit de entertainmentsector die het Journaal weten te halen.

Onderdeel DD (artikel 5.4)

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van State opmerkingen maakt over de volledigheid van de implementatie van de richtlijn voor de commerciële mediadiensten op aanvraag en de voorwaarden voor uitzending van korte fragmenten van evenementen van groot belang voor het publiek. De leden willen graag een reactie van de regering op deze opmerkingen van de Raad van State.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in artikel 5.4 inzake evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving is gekozen voor een tijdsduur van maximaal 90 seconden voor een kort fragment van een evenement. Is er een ruimere tijdsduur mogelijk op grond van de richtlijn, zo vragen de leden. Dwingt de richtlijn er ook toe dat een speeldag van een sportcompetitie of evenement wordt beschouwd als één evenement? Kan een nadere reactie worden gegeven op het bezwaar van de Raad van State om het geven van een overzicht van de uitslag van een competitieronde in een «kort fragment» te gebruiken in de relatie tot de vrijheid die aanbieders in de richtlijn hebben om zelf de fragmenten te kunnen kiezen?

Artikel VI

De leden van de SP-fractie merken op dat de wet voor 19 december 2009 moet worden geïmplementeerd, dat is al twee jaar bekend. Is dit haalbaar? Waarom wordt dit wetsvoorstel nu pas naar de Kamer gestuurd? Waarom is niet eerder aangevangen met het drieluik mediawetten? Wat zijn de consequenties wanneer dit wetsvoorstel niet tijdig wordt geïmplementeerd?

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Bosnjakovi-van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Van Dijken (PvdA), Elias (VVD), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL) en Gerkens (SP).

XNoot
1

28 600 VIII, nr. 89.