Gepubliceerd: 23 maart 2009
Indiener(s): Jan van Bochove (SGP)
Onderwerpen: organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31874-6.html
ID: 31874-6

31 874
Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 23 maart 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1Inleiding3
1.1Ontwikkelingen sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 20054
1.2Noodzaak tot aanpassingen aan het stelsel5
1.3Uitgangspunten6
1.4Relatie met andere ontwikkelingen op het terrein van kinderopvang7
   
2De ontwikkelingen bij gastouderopvang7
2.1Ontwikkelingen sinds 20057
2.2De rol van de gastouderbureaus8
   
3Hoofdrichting bij de oplossingen8
3.1De positie van de verschillende vormen opvang9
3.2Aanpassingen in de gastouderopvang10
3.3Waarborgen voor de kwaliteit10
3.4Terugdringen misbruik en oneigenlijk gebruik11
3.5Vergroten van de financiële beheersbaarheid11
   
4Structuurwijzigingen aan het kinderopvangstelsel11
4.1Gastouderopvang en thuisopvang11
4.2Verdere professionalisering van gastouderopvang13
4.3Aantallen kinderen en voorwaarden aan de opvanglocatie14
4.4Aansluiting bij kindercentra of bij gastouderbureaus14
4.5Voorwaarden aan de gastouderbureaus15
   
5Kwaliteit en toezicht15
5.1Gedeelde verantwoordelijkheden15
5.2Kwaliteitseisen aan gastouders en opvangouders15
5.3Mogelijkheid bij AMvB eisen te stellen aan de kwaliteit16
5.4Toezicht16
   
6Tegengaan misbruik en oneigenlijk gebruik17
6.1Doorbreken van gelijke belangen18
6.2Alle geregistreerde opvang op één plek te raadplegen18
6.3Opname in het register, indien aan de kwaliteitseisen is voldaan18
6.4Beperken van het aantal toeslaguren19
   
7Financiële beheersbaarheid20
7.1Openingstijden en contracturen20
7.2Een relatie tussen het aantal uren arbeid en het aantal uren kinderopvangtoeslag20
   
8Financiële gevolgen22
8.1Inleiding22
8.2Ontwikkelingen bij ongewijzigd beleid22
8.3Het keuzepatroon van ouders na invoering van de maatregelen22
   
9Bedrijfseffectentoets23
9.1Maatregelen met gevolgen voor kinderopvangmarkt23
9.2De effecten voor de kinderopvangmarkt23
   
10Overgangsrecht25
10.1De bepaling van de toeslag voor bestaande gebruikers van gastouderopvang25
10.2De opname van bestaande kindercentra en gastouderbureaus in het register25
10.3De opname van minicrèches en opvangouders in het register25
   
11Verwerking van ontvangen adviezen26

1 Inleiding

De leden van de CDA-fractie nemen kennis van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zien de noodzaak om te komen tot aanpassing van het stelsel vanwege de geprognosticeerde financiële overschrijdingen bij ongewijzigd beleid. Eerder hebben de leden daarom op hoofdlijnen ingestemd met maatregelen die in onderhavig voorstel verder zijn uitgewerkt. Daarbij stelden de leden als randvoorwaarden dat keuzevrijheid voor ouders moet blijven bestaan. Daarnaast moeten misbruik en oneigenlijk gebruik worden tegengegaan. Bevordering van arbeidsparticipatie is voor de leden een belangrijk uitgangspunt evenals een evenwichtig inkomensbeleid.

Toch plaatsen de leden van de fractie een aantal kritische kanttekeningen bij de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en hebben zij nog een aantal vragen, mede ook naar aanleiding van het zeer kritische advies van de Raad van State over voorliggend wetsvoorstel. Deze vragen hebben met name betrekking op de onderbouwing van de aannames die onder dit voorstel liggen. Verder hebben zij vragen met betrekking tot de gestelde kwaliteitseisen aan de thuisopvang, de maximering van het aantal uren en het aantal kinderen. Ten slotte plaatsen ze kanttekeningen bij de overgangsregeling en het niet betrekken van de uitkomst van de commissie Van Rijn. De leden van deze fractie zijn benieuwd naar de overwegingen van de regering om het bestaande wetsvoorstel te herzien in plaats van te komen met een volledig nieuw wetsvoorstel. Ook vragen deze leden om toch door het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) een toets op de administratieve lastendruk te laten uitvoeren.

De leden van de PvdA-fractie hebben van oudsher de emancipatie van zowel mannen als vrouwen en de gezonde ontwikkeling van kinderen hoog in het vaandel staan. De leden vinden goede, toegankelijke, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang cruciaal voor ouders om werk en zorg goed met elkaar te kunnen combineren. Daarnaast is kinderopvang leuk en goed voor de ontwikkeling van jonge kinderen, zo stellen zij. Voor deze kabinetsperiode is tot genoegen van deze leden veel extra geld voor de kinderopvang uitgetrokken. Sowieso investeert dit kabinet al honderden miljoenen euro’s meer in de kinderopvang dan vorige kabinetten, zo constateren de leden van deze fractie. Vooraf willen de leden van deze fractie opmerken dat ze blij zijn dat er nu met dit wetsvoorstel eindelijk duidelijkheid komt voor ouders, gastouders en de kinderopvangondernemers over de toekomst van de gastouderopvang. Goede gastouderopvang voorziet in een behoefte bij een grote groep ouders, die ervoor kiezen hun kind te laten opvangen in een kleinschalige, persoonlijkere omgeving. Die keuze vinden de leden van deze fractie een groot goed. Sommige ouders hebben de gastouderopvang ook gewoon nodig omdat zij niet terecht kunnen in de reguliere kinderopvang vanwege afwijkende werktijden, een gebrek aan reguliere kinderopvang in de omgeving of een wachtlijst. Veel ouders hebben het goed geregeld, naar volle tevredenheid. De leden willen gastouderopvang dus ook zeker niet afschaffen. Wel vinden zij het eerlijk om te kijken naar oneigenlijk en onbedoeld gebruik van de gastouderregeling. Er zijn uitstekende gastouderbureaus die prima kwaliteit leveren. Er zijn echter ook misstanden bij gastouderbureaus, die veel geld verdienen maar daar soms weinig diensten tegenover stellen of zelfs fraude plegen. Zij verzuimen om toe te zien op de kwaliteit en de veiligheid van de opvang, en moeten worden aangepakt. Hoe groot of klein de omvang van het bedrag dat met fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik ook gemoeid is, het is altijd goed als de mazen in de wet worden gedicht om misbruik te voorkomen, aldus deze leden.

De leden van deze fractie gaan met de voorgestelde aanscherping in grote lijnen akkoord, maar hebben nog wel een flink aantal vragen, opmerkingen en twijfels bij diverse onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Voor deze leden geldt als uitgangspunt dat kinderopvang betaalbaar en van goede kwaliteit moet zijn. De leden hebben enkele vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel gastouderopvang. In het algemeen gaan deze leden ervan uit dat kinderopvangtoeslag bijdraagt aan een verhoogde arbeidsparticipatie. De leden zien kinderopvangtoeslag dan ook primair als arbeidsmarktinstrument. Gewaakt moet worden voor het optuigen van de kinderopvang tot een bureaucratisch systeem met verschillende toeslagcategorieën, kwaliteitseisen en controlesystemen. De vraag over de hoogte van de kinderopvangtoeslag moet niet worden bepaald door het soort kinderopvang dat ouders kiezen. Keuzevrijheid van ouders dient voorop te staan. Door aan gastouderopvang een lager bedrag aan toeslag toe te kennen dan aan dagopvang en buitenschoolse opvang wordt de keuze van ouders impliciet beknot. Hierdoor dreigt een afname aan arbeidsparticipatie, dan wel een toename van de wachtlijsten in de dagopvang. De leden van deze fractie achten beide onwenselijk. Gastouderopvang moet een volwaardig alternatief blijven tegenover andere vormen van kinderopvang. De leden hebben in het wetsvoorstel aanleiding gezien tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de het voorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang waarmee, in hun ogen, de gastouderopvang onder druk komt te staan. Deze leden vinden het onvoorstelbaar dat in het coalitieakkoord beschreven staat dat werkende ouders ruimere toegang moeten krijgen tot informele opvang, terwijl dit wetsvoorstel het tegenovergestelde realiseert.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel hetgeen beoogt de Wet kinderopvang te wijzigen in verband een herziening van het stelsel van gastouderopvang. De leden van deze fractie zien de noodzaak van een herziening van het stelsel van kinderopvang en kunnen zich dan ook vinden in het doel van het wetsvoorstel, te weten het waarborgen van de financiële beheersbaarheid en toegankelijkheid op de langere termijn. Deze leden hebben een aantal vragen met betrekking tot de uitwerking, onderbouwing en uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen een bezuiniging op kinderopvang van harte, aangezien daardoor een steviger prikkel voor ouders ontstaat om zelf op te voeden. Zij constateren echter tot hun ongenoegen dat de voorgestelde ingrepen juist ten laste komen van de betere vormen van opvang. Zij vinden het laakbaar dat het wetsvoorstel over kinderopvang nauwelijks over kinderen gaat.

1.1 Ontwikkelingen sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat er kinderopvangcentra zijn die geen oudercommissie hebben. Daarnaast heeft een oudercommissie enkel adviesrecht, advies dat een kinderopvangcentrum weloverwogen naast zich neer kan leggen. Hierdoor is de positie van de ouder zwak. De leden vragen de regering om een onafhankelijk financieel toezichthouder in te stellen die toeziet op de tarieven in de kinderopvang.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen in hun reactie op een passage in de memorie van toelichting waar gesproken wordt over een bij ongewijzigd beleid voorziene kostenoverschrijding van anderhalf miljard euro in 2011. Dit terwijl in de reactie op het advies van de Raad van State wordt gesproken over een overschrijding bij ongewijzigd beleid, welke oploopt naar circa 1,2 miljard euro in 2011. De leden van deze fractie verzoeken de regering toe te lichten welke kostenoverschrijding bij ongewijzigd beleid in 2011 nu daadwerkelijk voorzien is. Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is het aantal kinderen dat gebruik maakt van formele opvang gegroeid met 430 000 kinderen. Sinds 2005 is het aantal kinderen dat gebruik maakt van formele opvang en waarvoor de ouders een kinderopvangtoeslag ontvangen, gegroeid met 105%. Uitgesplitst naar de verschillende vormen van opvang bedroeg de groei voor dagopvang 55%, voor buitenschoolse opvang 98% en voor gastouderopvang 500%, zo stelt de memorie van toelichting. De omvang en de snelheid van de groei hebben de prognoses die opgesteld waren voorafgaand aan de invoering van de wet, ruimschoots overtroffen. Dat geldt voor alle vormen van opvang, maar vooral voor de gastouderopvang. De leden verzoeken de regering om naast de percentages ook de groei in absolute aantallen weer te geven en daarbij de, bij ongewijzigd beleid, voorziene kostenoverschrijding van 1,5 miljard euro uit te splitsen naar dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. De maatregelen in het wetsvoorstel richten zich met name op de gastouderopvang. De leden van deze fractie verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel bijdraagt aan de financiële beheersbaarheid van de dagopvang en de buitenschoolse opvang.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een overzicht kan bieden waarin het gebruik van kinderopvang naar verschillende inkomenscategorieën wordt weergegeven. Zij willen eveneens weten uit hoeveel eenoudergezinnen het aantal gebruikers van kinderopvang de afgelopen jaren bestaat. De leden vragen hoe de regering de explosieve stijging in het gebruik van gastouderopvang inhoudelijk beoordeelt. Trekt zij hieruit, zo vragen deze leden, ook de conclusie dat deze vorm van opvang kennelijk beter aansluit bij de verlangens die ouders voor hun kind hebben. Waarom wordt er dan op deze vorm van opvang financieel gekort, zo vragen zij.

1.2 Noodzaak tot aanpassingen aan het stelsel

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Wet kinderopvang inmiddels zó succesvol is, dat er veel meer gebruik van wordt gemaakt dan het vorige kabinet had voorzien. Dat betekent volgens de leden enerzijds dat steeds meer vrouwen aan het werk gaan of aan het werk blijven. Dat is niet alleen goed voor de Nederlandse economie, maar ook voor hun persoonlijke ontwikkeling en emancipatie. Anderzijds betekent de enorme overschrijding van het beschikbare budget ook dat de houdbaarheid en de betaalbaarheid van de huidige kinderopvangsystematiek zwaar onder druk staan. Ook het draagvlak daarvoor onder het deel van de bevolking dat zelf geen gebruik maakt van de kinderopvangtoeslag, is een niet onbelangrijke factor. Weliswaar is er dus meer geld dan ooit tevoren, maar moet dit geld over meer mensen verdeeld worden. De leden van deze fractie beseffen dat, hoewel zij zich natuurlijk ook liever niet met deze forse budgetoverschrijding geconfronteerd hadden gezien, het noodzakelijk is dat de regering maatregelen treft om de kinderopvang ook in de toekomst betaalbaar en de groei beheersbaar te houden. Een versobering van de oudertabel voor de kinderopvangtoeslag is inmiddels ingevoerd. De leden zijn blij dat de laagste inkomens daarbij zoveel mogelijk zijn ontzien, zodat dat de grootste schouders de zwaarste lasten dragen. Een aanscherping van de tarieven en de kwaliteits- en verantwoordingseisen in de gastouderopvang vormt de tweede van de aangekondigde maatregelen. Deze aanscherping ligt nu in dit wetsvoorstel besloten.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in het voorjaar 2008 duidelijk werd dat de kinderopvangregeling succesvoller was dan voorzien, waardoor het budget met 1,5 miljard euro werd overschreden. De leden willen weten hoeveel euro van die overschrijding toe te schrijven is aan de gastouderopvang. Overigens delen zij de mening niet dat de overschrijding an sich aantoont dat het systeem dus onhoudbaar is. Dan zou kinderopvang als basisvoorziening, een standpunt dat verschillende partijen voor de verkiezingen nog innamen, dat ook zijn. Deze leden willen verder graag weten hoe vaak het voor komt dat er gebruik wordt gemaakt voor meer uren.

1.3 Uitgangspunten

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering vindt dat bij verschillende vormen van kinderopvang ook verschillende vormen van bekostiging horen. Waarom baseert de regering de kinderopvangtoeslag op de prijs die door de markt voor een bepaalde vorm van kinderopvang gevraagd wordt, in plaats van (louter) op de vraag wat bij een bepaald inkomen een redelijke toeslag zou zijn voor kinderopvang? Ziet de regering kinderopvang primair als arbeidsmarktinstrument of als pedagogisch instrument? Waarom, zo vragen de leden. Is kinderopvang goed op haar plek nu zij valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, willen de leden weten. Ook vragen zij of de regering de indruk heeft dat de wachtlijsten momenteel snel genoeg worden weggewerkt en genoeg nieuwe capaciteit in de kinderopvang wordt gevormd. Heeft de regering nagedacht over het versneld stimuleren van de capaciteit in de kinderopvang om zo de economie een impuls te geven? Indien dit niet het geval is, dan vernemen de leden graag waarom niet. Welke rol speelt kinderopvang op de agenda van de regering inzake voor- en vroegschoolse educatie? Wat is de visie van de regering op de vraag in hoeverre kinderopvang didactische taken toebedeeld kan en mag krijgen?

In de ogen van de leden van de GroenLinks-fractie dient de behandeling van het voorliggend wetsvoorstel te worden uitgesteld. Iedereen is het er immers over eens dat misbruik moet worden tegengegaan. Dat voorkom je door een relatie te leggen tussen het aantal uren arbeid en het aantal uren kinderopvangtoeslag. De uitwerking van deze vraag is uitbesteed aan de commissie Van Rijn, maar ondertussen wordt de gastouderopvang structureel zo goed als wegbezuinigd. Het uitgangspunt van dit kabinet zou moeten zijn: we willen dat ouders werken, dat kan niet zonder kinderopvang en dus hebben ouders recht op kinderopvang voor de uren dat zij aan het werk zijn. Deelt de regering dit uitgangspunt, zo vragen de leden. Zo ja, waarom wordt het stelsel dan niet op basis van dit uitgangspunt herzien, willen deze leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat kinderopvang de combinatie van arbeid en zorg vergemakkelijkt en aldus een duurzame ontwikkeling van de arbeidsparticipatie ondersteunt. Deze functie is leidend bij aanpassingen van het stelsel, zo stelt de memorie van toelichting. Een analyse van de mogelijke effecten van dit wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie ontbreekt echter. De leden van deze fractie verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel bijdraagt aan een duurzame en positieve ontwikkeling van de arbeidsparticipatie.

Misbruik en oneigenlijk gebruik tasten het financiële, maatschappelijke en politieke draagvlak voor de wet aan en worden tegen gegaan, zo luidt een van de uitgangspunten in de memorie van toelichting. De leden verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze dit wetsvoorstel bijdraagt aan het tegengaan van fraude en misbruik, bijvoorbeeld door de verplichte afname van een aantal opvanguren, in de dagopvang tegen te gaan.

De leden van de SGP-fractie hadden verwacht dat, gezien het expliciete gezinsbeleid van dit kabinet, niet arbeidsparticipatie en kostenbesparing, maar het welzijn van het kind leidend beginsel zou zijn bij dit wetsvoorstel. Deze leden hadden in een wetsvoorstel over kinderopvang een uitgebreide toelichting over de positie en de belangen van het kind verwacht, maar constateren dat deze vrijwel geheel ontbreekt. Zij vragen naar de redenen daarvoor. Zij vragen waarom de opmerkingen over welzijn van en verantwoordelijkheid voor kinderen pas in paragraaf vijf aan bod komen. Eveneens vragen deze leden op welke wijze de minister voor Jeugd en Gezin bij dit wetsvoorstel betrokken is, aangezien hij in dezen een belangrijke verantwoordelijkheid draagt.

1.4 Relatie met andere ontwikkelingen op het terrein van kinderopvang

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Kamer het wetsvoorstel inzake ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie kunnen ontvangen. Ook willen zij weten wat de exacte opdracht aan de commissie Van Rijn is. Wanneer kan de Kamer de voorstellen van de commissie Van Rijn verwachten, zo vragen zij. Voorts vernemen zij graag wat is de regering van plan is te doen met de voorstellen die de commissie Van Rijn zal formuleren. Zal er naar aanleiding van deze plannen een nieuw wetsvoorstel naar de Kamer worden gestuurd? Vervolgens vragen deze leden wat deze plannen betekenen voor de onzekerheid in de kinderopvangsector. Ziet de regering het risico in dat deze nog wel even zal voortduren en ondernemers daardoor zullen wachten met het uitbreiden van de capaciteit, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het advies van de commissie Van Rijn in het voorjaar 2009 verwacht wordt, waarna een kabinetsreactie volgt. Dit onderwerp heeft, zo stelt de regering, betrekking op de langere termijn en valt daarom buiten het bestek van dit wetsvoorstel. Eventuele wetgeving op basis van het advies van de commissie Van Rijn kan niet eerder dan per 2011 van kracht worden. De leden constateren dat in het slechtste geval er twee stelselwijzigingen in korte tijd zullen gaan plaatsvinden. Acht de regering dit een wenselijke situatie? Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten welke zekerheid gastouders kunnen ontlenen aan de voorgestelde wijzigingen en daarbij in te gaan op het mogelijke effect van het gebrek aan zekerheid op de bereidheid van gastouders om te investeren in het tot stand brengen van thuiscrèches.

2 De ontwikkelingen bij gastouderopvang

2.1 Ontwikkelingen sinds 2005

De leden van de CDA-fractie vragen waarop de volgende aanname gebaseerd is, namelijk dat 25% van het totale opvangvolume bestaat uit opvang die voorheen formeel was en dat in de jaren 2008 en 2009 gemiddeld 75% van de verdere groei van het volume hieraan kan worden toegeschreven. Welke recente gegevens en van wie over 2008 lijken dit te ondersteunen, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie vragen of het waar is dat in 2005 bewust een einde is gemaakt aan het onderscheid in de financiële tegemoetkoming tussen gastouderopvang en kinderopvang. Waarom heeft de regering besloten dit onderscheid nu weer terug te brengen? Waarom rechtvaardigt de financieringsproblematiek herleving van dit onderscheid? Is de regering het met de deze leden eens dat tabel 1 een vertekend beeld geeft omdat procentueel de gastouderopvang weliswaar enorm is gegroeid, maar dat dit vooral komt omdat in 2005 de bekostiging van gastouderopvang nog bijna niet aan de orde was. Met andere woorden: in die sector mag men ook een sterkere groei verwachten dan in de dagopvang- en sector buitenschoolse opvang. In absolute zin is de gastouderopvang bij lange na niet boven de andere vormen van kinderopvang uitgestegen.

Kan de regering in absolute cijfers aangeven welk deel van de groei, uitgesplitst naar vorm van kinderopvang, is veroorzaakt door de verschuiving van informeel naar formeel, zo vragen deze leden.

2.2 De rol van de gastouderbureaus

De leden van de CDA-fractie merken op dat een van de doelstellingen van het wetsvoorstel het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik is. Daarbij is het van belang om de groep gastouderbureaus die zich primair richten op de inschrijving van zoveel mogelijk gastouders en het innen van bemiddelingsbijdragen tegen te gaan. De regering stelt dat dit een aanzienlijke groep is. Kan de regering deze groep ook kwantificeren, zo vragen deze leden.

3 Hoofdrichting bij de oplossingen

De leden van de CDA-fractie vragen op basis van welke gegevens de regering kan onderbouwen dat het gebruik van een kindcentrum een groter effect op arbeidsparticipatie heeft dan het gebruik van de gastouderopvang.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering als optie heeft overwogen om een generieke aanpassing van het niveau van de kinderopvangtoeslag voor alle opvangvormen door te voeren. Uiteindelijk is besloten dit niet te doen en de bezuinigingen vooral bij de gastouderopvang terecht te laten komen. Kan de regering desalniettemin aangeven hoe deze optie eruit zou zien? Tot welke toeslagtabellen zou deze optie leiden? Waarop baseert de regering de bewering dat het gebruik van opvang in een kindercentrum een groter effect op de arbeidsparticipatie heeft dan het gebruik van gastouderopvang? Hoe verhoudt deze bewering zich tot het door de regering gepresenteerde onderzoek van het Centraal Planbureau dat aangeeft dat kinderopvang überhaupt geen bijdrage levert aan arbeidsparticipatie? Is het waar dat formele gastouderopvang in het privécircuit nog steeds wel mogelijk is, mits kennissen/familieleden besluiten de opvang te professionaliseren? Hoe eenvoudig is het om als gastouder te switchen tussen verschillende vormen van gastouderopvang? Is het mogelijk dat wanneer zich extra kinderen melden, men overstapt van een licht professionele thuiscréche naar de professionele gastouderopvang? Welke administratieve verplichtingen brengt dit met zich mee voor zowel de gastouder als de ouders? Heeft de regering enig idee in welke mate dit in de toekomst voor zal komen, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de regering op basis van analyses van de kostenoverschrijdingen stelt dat de oorzaak vooral bij de gastouderopvang ligt. De leden willen dit graag inzichtelijk gemaakt zien door een tabel waarin is aangeven hoe groot de overschrijdingen zijn, welk deel is toe te schrijven aan gastouderopvang, welk deel aan kinderopvang en welk deel aan de buitenschoolse opvang.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom een verdere generieke verlaging van de kinderopvangtoeslag gepaard gaande met het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, met name in gastouderopvang, volgens de regering geen oplossing kan zijn. Zij vragen of het werkelijk noodzakelijk is het hele systeem op de schop te nemen, ten gevolge waarvan een meer complexe ordening ontstaat. Waarom kan niet volstaan worden met het bestrijden van het kernprobleem, namelijk oneigenlijk gebruik, zo vragen deze leden.

3.1 De positie van de verschillende vormen opvang

De leden van de CDA-fractie wijzen op de volgende situatie. Een aantal ouders maakt uit vrije keuze of noodgedwongen, gebruik van meerdere vormen van kinderopvang. Op dit moment vindt de normering hiervan op gelijke wijze plaats. Dit wetsvoorstel introduceert drie vormen van formele kinderopvang (het kindercentrum, de gastouderopvang en de thuisopvang) met verschillende tarieven en met verschillende voorwaarden in het maximum aantal uren. Deze leden willen weten of een ouder gebruik kan maken van alle drie de vormen van kinderopvang voor één en hetzelfde kind, net als een ouder nu gebruik kan maken van verschillende kindcentra voor hetzelfde kind. Ook vragen zij of een ouder gebruik mag maken van twee vormen van thuisopvang voor zijn/haar kind(eren) omdat de kinderen op maandag op de ene plaats zijn en op vrijdag op een andere plaats bijvoorbeeld. Voorts willen zij weten of bij het voorgaande geval bij beide vormen van thuisopvang gebruik mag gemaakt worden van het maximaal aantal uren. Indien een kind meerdere vormen van kinderopvang gebruik heeft, bijvoorbeeld 200 uur kindercentrum en 40 uur thuisopvang, welke uren worden dan vergoed? Hoe wordt bepaald wie het eerste kind is in een gezin en wie het tweede kind is in het gezin? Gebeurt dat op basis van het aantal uren of gebeurt dat op basis van de toegekende opvang, zo vragen de leden vervolgens. Is de Belastingdienst/toeslagen in staat om voor ouders die drie kinderen hebben en van vijf verschillende vormen van opvang gebruik maken, deze regeling uit te voeren? Tot slot zouden deze leden graag de concept-AMvB die onder andere de maxima vaststelt tot zich kunnen nemen vóór de behandeling van het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom de regering ervoor gekozen heeft om de gastouderbureaus te laten bestaan. Waren er, buiten het onderbrengen bij de kindercentra, nog andere opties om het toezicht op de thuiscrèches te regelen? Zo ja, welke en waarom is daar niet voor gekozen, willen de leden weten. Waar bevindt zich in de nieuwe structuur de opvang aan huis? Hier is immers geen sprake van «gastouder» in de letterlijke zin van het woord en ook niet van een kindercentrum. Welke kwaliteitseisen kunnen aan opvang aan huis gesteld worden? Inwonende personen kunnen niet als gastouder optreden. Betekent dit ook dat «nannies» en au pairs die inwonend zijn nooit onder de wet op de kinderopvang kunnen vallen, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering als ordenend beginsel wil overwegen om juist een minimumnorm in te stellen die recht geeft op kinderopvangtoeslag en die daardoor tegelijk informele opvang en formele opvang afbakent. De leden vragen of zij terecht begrijpen dat de regering de opvang die dichter aansluit bij de natuurlijke leefverbanden van kinderen in financiële zin minder wil steunen dan structuren die minder aansluiten bij de leefomgeving van het kind. Zij vragen hoe deze aanpak te verenigen is met de kracht en waarde van de familie en de nadruk die ook dit kabinet wil leggen op de versterking van sociale netwerken. Zou het niet wenselijker zijn om juist opvang in familiekring en in sociale netwerken steviger te subsidiëren, zo vragen deze leden.

3.2 Aanpassingen in de gastouderopvang

De leden van de CDA-fractie willen weten wat de onderbouwing is dat binnen de thuisopvang minder kinderen mogen worden opgevangen dan binnen de minicrèche.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de Wet kinderopvang niet bedoeld is voor het subsidiëren van informele opvang. Opvang door familie en bekenden hoort hun inziens niet in deze wet thuis. De leden stellen daarom voor de subsidiëring van de informele kinderopvang te schrappen uit de Wet kinderopvang en vragen de regering wat dit voorstel het rijk vanaf 2010 per jaar in financieel opzicht zou opleveren. Voorts vragen zij de regering of het in 2010 nog mogelijk is om kinderopvangtoeslag te ontvangen voor opvang bij de vraagouder thuis en als dit het geval is welke voorwaarden hiervoor gelden. De leden van deze fractie constateren dat er voor sommige ouders niet of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn voor gastouderopvang, bijvoorbeeld omdat zij op het platteland wonen waar geen ander aanbod voorhanden is of omdat zij dusdanig onregelmatige werktijden hebben dat dit niet of nauwelijks door de kinderopvang kan worden opgevangen. Zij vragen de regering om inzage te geven in de financiële consequenties voor deze ouders voor wie geen alternatieven voorhanden zijn en die in 2010 dus afhankelijk zullen blijven van gastouderopvang. Ook zouden zij graag willen weten hoe groot deze groep ouders naar schatting is.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nogmaals toe te lichten waarom het aantal uren kinderopvangtoeslag per maand voor thuisopvang wordt beperkt tot 12 uur per week. Het klopt toch, zo willen deze leden weten, dat deze maatregel niet nodig zou zijn als er een relatie wordt gelegd tussen het aantal uren arbeid en het aantal uren kinderopvangtoeslag? En is de regering het met deze leden eens dat deze maatregel regelrecht ingaat tegen het beleid om het aantal vrouwen dat werkt en economisch zelfstandig is te verhogen, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of niet juist onder de voorgestelde vorm van thuisopvang de geformaliseerde opvang bevindt. Betekent deze regeling in veel gevallen feitelijk een bonus voor grootouders die normaliter ook zonder toeslag kinderen wilden opvangen, zo vragen zij. Welke reden is er om deze vorm van opvang te blijven subsidiëren, aangezien deze opvang nauwelijks effect oplevert voor de arbeidsparticipatie, vragen zij. De leden vragen waarom de regering niet als ordeningsbeginsel heeft aangenomen dat er een band is tussen strikte kwaliteitseisen en strenge controle en het recht op toeslag.

3.3 Waarborgen voor de kwaliteit

De leden van de CDA-fractie merken op dat het toezicht op kwaliteit bij de minicrèche door de GGD zelf zal plaatsvinden in plaats van bij het gastouderbureau. De Belastingdienst stelt vragen bij de capaciteit van de GGD om dit te doen. Wat is de reactie van de GGD zelf hierop; dit konden de leden niet opmaken uit de memorie van toelichting en de adviezen. Tevens krijgen de leden graag inzicht in het percentage van kinderdagverblijven en gastouderbureaus dat door de GGD bezocht is in 2008. Hoe gaat de regering handhavingsproblemen voorkomen? Wat is de reactie van de regering op het net verschenen rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht, Kinderopvang 2007» van de Onderwijsinspectie waaruit blijkt dat handhaving in de huidige situatie al een groot probleem vormt voor de gemeenten. Uit het rapport blijkt dat in de helft van de gemeenten de handhaving niet in orde is. Handhaving is onder de maat of wordt te laat ingezet. Wat betekent dit voor de nieuwe situatie waarbij het aantal locaties waar de GGD moet controleren ook nog eens fors omhoog gaat? Voorts wijzen de leden op hetvolgende: de convenantpartijen zijn gevraagd om te komen met een nadere invulling van de kwaliteitseisen voor GOB en thuisopvang. Wat is de stand van zaken, willen de leden weten.

De leden merken vervolgens op dat aan de thuisopvang extra eisen worden gesteld. Daaronder vallen ondermeer een ehbo-diploma, een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) en een risicoanalyse. De leden vragen wat de redelijkheid van deze eisen is, aangezien ouders zelf in staat zijn, zeker waar het gaat bij opvang in kleine kring voor een beperkt aantal uren, om de kwaliteit te beoordelen. Het stellen van kwaliteitseisen aan deze vorm van opvang zien de leden als een ongewenste inbreuk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Waarom acht de regering het niet voldoende om de opgenomen administratieve eisen (betaling via gastouderbureau, opname in register, normering van aantal uren) in te voeren om misbruik tegen te gaan. Deze instrumenten hebben immers tot doel om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan.

3.4 Terugdringen misbruik en oneigenlijk gebruik

De leden van de CDA-fractie stellen dat het betalingsverkeer tussen ouders en gastouders via het gastouderbureau moet gaan verlopen. Op welke wijze biedt deze nieuwe structuur een oplossing voor oneigenlijk gebruik en/of misbruik? Immers, de parallelle belangen (die zijn geïdentificeerd als boosdoener voor oneigenlijk gebruik en misbruik) worden hiermee niet doorsneden. Nog steeds hebben alle partijen belang bij maximalisatie van het aantal uren opvang. Het enige verschil met de oude situatie is de normering van het aantal opvang uren op 220 of 52. Bovendien controleren gastouderbureaus niet of het aantal opvanguren correspondeert met het aantal arbeidsuren van de ouders. Wat zijn de geschatte gevolgen voor de terugloop van gastouders en waarop baseert de regering deze visie? Over welke kwalificaties dient het personeel te beschikken van de gastouderbureaus, willen deze leden weten.

De leden van de VVD-fractie wijzen op de stelling van de regering dat het niet uit te sluiten is dat in de toekomst opnieuw de mazen van de wet zullen worden opgezocht. Als de regering dit nu al voorziet, zo vragen de leden, wat zijn deze mogelijke mazen en hoe vallen deze te dichten.

3.5 Vergroten van de financiële beheersbaarheid

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering onderzoek heeft gedaan naar de prijselasticiteit in de kinderopvang. In hoeverre speelt de prijs van kinderopvang een rol in de keuze van ouders er wel of geen gebruik van te maken en dus wel of niet te gaan werken, zo vragen deze leden.

4 Structuurwijzigingen aan het kinderopvangstelsel

4.1 Gastouderopvang en thuisopvang

De leden van de CDA-fractie vragen naar de overwegingen van de regering om de gastouders te laten vallen onder de vrijwilligersvrijstelling tot1500 euro, hetgeen zou gelden voor zowel de gastouder met een minicrèche, als voor de gastouder met thuisopvang.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering voor drie verschillende vormen van kinderopvang kiest: reguliere dagopvang, minicrèche en informele oppas. Aan iedere vorm hangt een eigen tarief en hangen eigen kwaliteitseisen. Hoe hoger/lager de eisen, hoe hoger/lager het tarief of bedrag waarover de kinderopvangtoeslag wordt berekend. De leden van deze fractie kunnen zich voorstellen dat voor die systematiek wordt gekozen. Wel hebben zij hier de nodige vragen over. De leden vragen hoe de berekening van het minicrèche-tarief van vier euro precies tot stand is gekomen. Is dit tarief bijvoorbeeld gebaseerd op een gemiddelde of een modale weergave van de thans gebruikelijke tarieven voor innovatieve gastouderopvang? Kan de regering aangeven of dit tarief van vier euro genoeg is om enerzijds de gastouder van een zelfstandig inkomen te voorzien, en anderzijds om de kosten van de diensten van het gastouderbureau te dekken? Wordt het tarief dat het gastouderbureau in rekening brengt, zodanig gemaximeerd dat er nog voldoende geld overblijft om de gastouder van te betalen? Wordt dit bijvoorbeeld een percentage van het tarief, of een bepaald bedrag? Is de regering het met deze leden eens dat een bepaald vast bedrag de voorkeur verdient, zodat de inkomsten van het gastouderbureau niet afhankelijk zijn van het aantal uren dat wordt gedeclareerd en er dus geen parallel belang ontstaat waardoor misbruik kan ontstaan? Is er de mogelijkheid voor de minicrèche om zelf de kassiersfunctie te vervullen, of moet dat per se door het gastouderbureau worden gedaan? De leden kunnen zich voorstellen dat je de mate van dienstverlening door het gastouderbureau aan de minicrèche kunt laten afhangen van de behoefte die de minicrèche daar zelf al dan niet aan heeft.

De Raad van State laat zich ongunstig uit over het tarief van 2,50 euro voor de oppasouders, veelal familieleden, zo constateren de leden. De Raad van State zegt dat deze informele vorm van kinderopvang eigenlijk niet in de Wet kinderopvang thuishoort. Vele brancheorganisaties in de kinderopvang zijn het daarmee eens. Kan de regering hierop een nadere inhoudelijke reactie geven, zo vragen de leden. Indien deze vorm van opvang uit de Wet kinderopvang gehaald zou worden, zou er dan genoeg budget overblijven om het tarief van de minicrèche te verhogen, zoals door diverse organisaties wordt geopperd, zo vragen de leden. De leden willen graag benadrukken, dat zij niet «tegen» oppas-oma’s en -opa’s zijn. In tegendeel, de leden vinden het juist heel mooi als grootouders bereid zijn op hun kleinkinderen te passen. Zij doen dat met veel liefde en ervaringsdeskundigheid. De principiële vraag is echter wel of het oppassen door grootouders of andere naaste familieleden in de Wet kinderopvang thuishoort, of een private aangelegenheid is, waar de overheid zich niet mee zou moeten bemoeien en waaraan zij dus ook geen kwaliteitseisen kan stellen. De opvang door familieleden is namelijk, dat zijn de leden met de regering eens, zeer vatbaar voor oneigenlijk gebruik en zelfs misbruik. De belangen van een gastouderbureau, een gastouder die tevens familie is en de vraagouders lopen zodanig parallel, dat dit gevaar niet denkbeeldig is. Hoe groot of klein de omvang van het bedrag dat met fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik ook gemoeid is, het is ook in dit geval altijd goed als de mazen in de wet worden gedicht om misbruik te voorkomen. Dat gebeurt met dit wetsvoorstel. De leden vinden dat de informele gastouderopvang eigenlijk niet in de Wet kinderopvang thuishoort en gaan de discussie daarover in de toekomst graag aan, maar kunnen zich bij de nu voorliggende aanpassing van de Wet kinderopvang vinden in de wens van velen om familieleden toch een kleine bijdrage te geven voor het oppassen.

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom de regering spreekt over maximum uurprijzen, alsof ze daadwerkelijk invloed heeft op de prijzen zelf. Kan de regering bevestigen dat ondernemers de vrijheid hebben zelf prijzen vast te stellen en de regering slechts de hoogte van de toeslag bepaalt? Is de regering het met deze leden eens dat door het consequente gebruik van het woord maximum uurprijzen in de discussie de indruk ontstaat dat ondernemers de genoemde prijs ook daadwerkelijk moeten of zullen rekenen? Zijn de maximum uurprijzen realistisch of zullen zowel kindercentra als gastouders in werkelijkheid meer vragen voor de kinderopvang? Heeft de regering overwogen de toeslag niet langer te baseren op fictieve prijzen, maar louter op het inkomen van de ouders, zodat de markt verder zijn werk kan doen en eerlijke concurrentie kan ontstaan tussen en binnen verschillende vormen van kinderopvang, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de regering stelt dat gastouders voldoende inkomsten kunnen genereren om economisch zelfstandig te zijn. Kan dit nader worden onderbouwd voor zowel de minicrèches als de thuisopvang, vragen deze leden. Hoeveel kinderen voor hoeveel uur per week moeten gastouders opvangen om netto economisch zelfstandig te zijn, waarbij er ook rekening is gehouden met de kosten die kleine zelfstandigen moeten maken (zoals vakantiegeld, pensioen en verzekeringen en de verplichte inschrijving bij een bemiddelingsbureau voor de thuisopvang).

Ook willen de leden graag weten waar de bedragen van vier euro en 2,50 euro precies op zijn gebaseerd. Wat is de onderbouwing? Is dat het wettelijk minimumuurloon, een inschatting van de gemaakte kosten of andere argumenten, willen de leden weten. De leden willen verder graag wijzen op een andere vorm van kinderopvang, namelijk «leidsters aan huis». Dit zijn pedagogisch medewerkers (met minimaal SPW3) met een extra opleiding, in loondienst bij een kinderopvangorganisatie die worden «gedetacheerd» bij gezinnen. Kunnen de leidsters aan huis vanuit het kindercentrum worden uitgezonden en mag er dan kinderopvangtoeslag tot een maximum van 6,10 euro worden gerekend in het aangepaste stelsel? Is het waar dat er ook geen regeling is voor gastouders die in loondienst werken van een kinderopvangorganisatie? Hoe wil de regering omgaan met deze andere vormen van kinderopvang, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen op welke berekening de voorgestelde tarieven berusten. Liggen aan de tarieven voor thuisopvang bijvoorbeeld kostenberekeningen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) ten grondslag, zo vragen zij. Deze leden vragen in hoeverre er nog gesproken kan worden van keuzevrijheid voor ouders nu de gastouderopvang door de voorgestelde tarieven moeilijk kan concurreren met kindercentra.

De leden vragen hoe de regering subsidiering van thuisopvang rechtvaardigt in het licht van de doelstelling van de wet dat arbeidsparticipatie aanzienlijk moet worden verhoogd. Zij wijzen erop dat thuisopvang ook naar het oordeel van de regering zeer beperkt bijdraagt aan verhoging van de arbeidsparticipatie. Zij vragen hoe de kosten en baten tegen elkaar opwegen. Eveneens vragen zij hoe thuisopvang te verdedigen is uit het perspectief dat professionele gastouderopvang daardoor sterk onder druk komt te staan.

4.2 Verdere professionalisering van gastouderopvang

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering inzicht heeft in hoeveel vrouwen thans een soort minicrèche of innovatieve gastouderopvang runnen en voor wie dit echt een zelfstandig inkomen genereert. Omgekeerd vragen de leden of de regering enig inzicht heeft in hoeveel vrouwen hun gastouderschap zouden opgeven als het tarief onverhoopt te laag zou blijken te zijn. Wat zou dat voor gevolgen hebben voor de arbeidsparticipatie van deze gastouders? Wat zou dat voor gevolgen hebben voor de vraagouders, van wie de moeder vaak als eerste haar baan opgeeft als er geen gastouderopvang meer beschikbaar is? Voor deze leden is het zeer belangrijk dat zoveel mogelijk vrouwen aan het arbeidsproces blijven deelnemen, zij zouden het zeer ongewenst vinden indien als gevolg van dit wetsvoorstel de arbeidsparticipatie van vrouwen zou stagneren of zou afnemen. De leden kennen diverse initiatieven in het land om moeders die in de bijstand zitten de mogelijkheid te geven om een cursus te volgen, zodat zij een minicrèche kunnen starten. Voor veel vrouwen en hun kinderen is dit een goede opstap naar een zelfstandig inkomen en het weer grip krijgen op hun eigen leven. Ze krijgen weer een gevoel van eigenwaarde en doen weer mee in de maatschappij. Dit komt ook de opvoeding van hun eigen kinderen ten goede. Welke mogelijkheden tot steun of stimulering zijn er voor deze groep vrouwen met betrekking tot de gastouderopvang? Zou de regering het een goed idee vinden om, als flankerend beleid bij dit wetsvoorstel, een bedrag ter beschikking te stellen of een fiscale stimuleringsmaatregel in te stellen, om vrouwen (maar natuurlijk ook mannen die dat willen) de mogelijkheid te geven hiervoor te kiezen, willen de leden weten.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering de ontwikkeling van kinderen van nul tot vier jaar van evident belang acht. Dit zou de substantiële deskundigheidseisen die aan gastouders gesteld gaan worden rechtvaardigen. In hoeverre acht de regering ouders in staat zelf te beoordelen of een gastouder deskundig genoeg is om de opvang van een kind op zich te nemen? Als deskundigheidseisen voor gastouders van belang zijn voor de ontwikkeling van een kind, is de regering dan ook van mening dat deskundigheidseisen aan ouders gesteld moeten/mogen worden? Zo niet, wat is het verschil, vragen de leden van voornoemde fractie.

4.3 Aantallen kinderen en voorwaarden aan de opvanglocatie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering het vaststellen van het maximum aantal kinderen in samenhang met het aantal eigen kinderen overlaat aan het veld. Uitgangspunt voor deze leden is dat keuzevrijheid overeind moet blijven. De vraag is of met het stellen van een maximum van vier kinderen de thuisopvang wel als een reële opvangmogelijkheid zal blijven bestaan voor veel opvangouders gezien de vergoeding. Als het gaat over maximaal zes kinderen, mogen deze dan allemaal onder de vier jaar zijn, willen de leden weten.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een minimum wordt gesteld aan het aantal op te vangen kinderen bij een gastouder nieuwe stijl of bij een thuiscrèche? Zo neen, is het dan mogelijk om, mits voldaan is aan professionele eisen, thuis één kind op te vangen en toch in aanmerking te komen voor de toeslag gebaseerd op een uurprijs van vier euro per uur?

4.4 Aansluiting bij kindercentra of bij gastouderbureaus

De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of de regering overwogen heeft de verplichting voor gastouders om ingeschreven te staan bij een gastouderbemiddelingsbureau te schrappen? Er worden immers, ook door de regering vragen gesteld bij de toegevoegde waarde. Zijn het niet met name de ouders, zo vragen de leden, die belang hebben bij en ook zicht hebben op de kwaliteit van de gastouderopvang.

4.5 Voorwaarden aan de gastouderbureaus

De leden van de VVD-fractie vragen welk percentage van de kosten in de kinderopvang gemiddeld bij gastouderbureaus «aan de strijkstok» blijft hangen. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen een tariefsmaximalisatie voor gastouderbureaus door te voeren, zo vragen de leden. Wat zijn de noodzakelijke taken van een gastouderbureau om de gastouders goed te kunnen laten functioneren? Heeft het gastouderbureau alleen een controlerende taak of kunnen gastouders omgekeerd ook ten alle tijden een beroep doen op gastouderbureaus? Wat mogen gastouders van hun gastouderbureau verwachten? Tot slot vragen de leden of gastouderbureaus een hoger tarief mogen rekenen wanneer zij vrijwillig meerdere ondersteunende taken aanbieden.

5 Kwaliteit en toezicht

5.1 Gedeelde verantwoordelijkheden

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering keuzevrijheid van ouders respecteert, maar tegelijkertijd bepaalt dat naarmate de vorm van opvang dichter bij de kring van familie en bekenden komt te liggen de rol van de overheid in voorschriften en financiële faciliteiten afneemt. Waarom heeft een ouder minder recht op kinderopvangtoeslag wanneer het kind in persoonlijke kring wordt opgevangen, zo vragen de leden. Is de regering het met de leden eens dat gastouderopvang een waardevolle toevoeging is aan het palet van kinderopvangmogelijkheden en zonder deze meer persoonlijke vorm van opvang de kindercentra overbelast zouden zijn óf mensen noodgedwongen minder zouden gaan werken, zo vragen zij.

5.2 Kwaliteitseisen aan gastouders en opvangouders

De leden van de CDA-fractie merken op dat gastouders zich ook door middel van Eerder Verworven Competenties (EVC’s) kunnen gaan kwalificeren. Wie gaat de EVC’s vaststellen en controleren, zo willen de leden weten. Welke administratieve lasten zijn hiermee gemoeid? Aan welke deskundigheidseisen dienen de gastouders te moeten voldoen? Kunnen de gastouders hier al mee beginnen voor inwerkingtreding van de wet zodat zij zich zo spoedig mogelijk kunnen laten registreren als minicrèche? Wat zijn de kosten voor de individuele gastouders, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de glijdende schaal van kwaliteitseisen die behoren bij de drie vormen van kinderopvang die in het wetsvoorstel worden onderscheiden. Zij vragen daarbij of er voldoende capaciteit is om alle oppasouders die een minicrèche willen starten te scholen. Wanneer worden de opleidingseisen voor deze gastouders bekend? Kunnen zij tijdig aan de eisen voldoen zodat zij er klaar voor zijn als deze wet in werking treedt? Tot slot willen de leden weten wie eventueel de EVC’s van deze gastouders gaat beoordelen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd moet worden. Zij vrezen dat door een verlaging van de uurprijs de kwaliteit van de gastouderopvang onder druk komt te staan. De leden vragen hoeveel het rijk vanaf 2010 per jaar structureel meer kwijt zou zijn als de uurprijs voor de gastouderopvang niet verlaagd zou worden of verlaagd zou worden naar vijf euro in plaats van vier euro.

De leden van de VVD-fractie vragen welke deskundigheidseisen precies aan gastouders worden gesteld. Welke eisen worden aan het op te stellen pedagogisch plan gesteld? Welke kosten zijn verbonden aan de EVC-procedure die huidige gastouders zullen moeten doorlopen om aan de gestelde deskundigheidseisen te voldoen? Het invoeren van de deskundigheidseisen en het kwalificeren als «professioneel gastouder» wordt naar verwachting een arbeidsintensieve operatie. Heeft de regering zicht op het aantal gastouders dat zich aan zal melden en de kosten die hier mee gepaard gaan, vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de eisen voor thuisopvang in overeenstemming dienen te zijn met het specifieke karakter van deze vorm van opvang, dat wil zeggen, dat daaraan slechts minimale eisen betreffende de veiligheid worden gesteld. De leden van de fractie onderschrijven het streven naar minimale eisen voor deze vorm van opvang en vragen de regering nader toe te lichten wat zij onder minimale eisen verstaat. Op welke wijze zullen deze eisen tot stand komen en op welke wijze is de betrokkenheid van de aanbieders van thuisopvang bij de totstandkoming van deze eisen gewaarborgd, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering de kwaliteit van de voorgestelde thuisopvang, gelet op de problemen in het verleden met soortgelijke opvang, voldoende denkt te kunnen garanderen wanneer deze volledig afhankelijk is van inspectie door gastouderbureaus. Wordt hiermee niet een bestaand probleem in leven gelaten en verplaatst, zo vragen zij.

5.3 Mogelijkheid bij AMvB eisen te stellen aan de kwaliteit

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft om de kwaliteitseisen op te nemen in de wet. Welke consequenties heeft het voor de gastouderopvang en de gastouderbureaus wanneer professionele gastouderopvang dan wel thuisopvang niet voldoet aan de gestelde kwaliteitsnormen, zo willen zij weten.

De leden van de VVD-fractie vragen voorbeelden van mogelijk in de toekomst te stellen kwaliteitseisen die een negatief effect zouden kunnen hebben op de marktwerking in de sector.

5.4 Toezicht

De leden van de CDA-fractie willen weten of er een termijn gesteld is waarbinnen de GGD de nieuwe gastouder en/of het nieuwe gastouderbureau geïnspecteerd moet hebben voordat overgegaan kan worden tot registratie. Zo ja waarom? Indien dit niet het geval is, dan vernemen de leden graag waarom niet.

De leden van de PvdA-fractie stellen dat het voorkomen van misbruik, oneigenlijk gebruik en onveilige situaties alleen lukt als de controle en vervolgens de handhaving door GGD en onderwijsinspectie op orde zijn. Kan de regering aangeven of de inspectie en de GGD’s voldoende capaciteit hebben om hun taak waar te maken? De leden hebben begrepen dat veel GGD’s een achterstand hebben in de controle van kinderdagverblijven, gastouderbureaus en gastouders. Is dat beeld juist, zo vragen zij. Kan de regering hier enig inzicht in geven? Als er achterstanden in de controle zijn, zijn er waarschijnlijk ook achterstanden in de handhaving. Kan de regering hierover meer zeggen? Indien er informele gastouders zijn die de overstap naar de minicrèche willen maken, moeten zij ook gecontroleerd worden. Kunnen de GGD’s dit er nog wel bij hebben, vragen de leden. De leden zijn van mening dat veel vormen van controle meer met elkaar gecombineerd kunnen worden dan nu het geval is. Aparte controles door GGD, Brandweer, Arbodienst en onderwijsinspectie betekenen veel administratieve lasten en kosten voor het kinderdagverblijf of de minicrèche. Wordt er beleid op gevoerd om de diverse vormen van inspectie en toezicht zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen of waar mogelijk te integreren? Hoe staat de regering tegenover verplichte certificering van gastouderbureaus? Is de regering hierover met de branche in gesprek? Hoeveel kosten zijn er nu voor de diverse overheden gemoeid met de controle en handhaving en hoeveel wordt dat in de toekomst na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Worden de kosten van het toezicht doorberekend aan de kinderopvangondernemers of minicrèches, vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak de GGD straks per jaar het gastouderbureau komt controleren. Voorts vragen zij of de GGD hier wel voldoende capaciteit voor heeft en hoeveel extra middelen de GGD vanaf 2010 krijgt voor deze taak.

De leden van de VVD-fractie vragen of er in gemeenten bij de GGD over het algemeen genoeg capaciteit om toezicht te houden op de gastouderbureaus en de gastouders? In hoeverre zijn gemeenten vrij een eigen handhavingstraject vorm te geven, zo willen zij weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat, in het geval van de thuiscrèche, de GGD rechtstreeks toezicht houdt op de opvanglocatie. Uit het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht Kinderopvang 2007» van de Inspectie van het Onderwijs blijkt echter dat de helft van de gemeenten onvoldoende handhavingacties laat volgen op de gerapporteerde tekortkomingen in de GGDinspectierapporten. Ook de convenantpartijen maken zich zorgen over het gebrek aan handhaving door gemeenten in het bijzonder ten aanzien van de gastouderopvang. Daarnaast is het een probleem dat het toezicht en de handhaving bij gemeenten niet hoger op de agenda staat. De leden van de ChristenUnie verzoeken de regering nader toe te lichten op welke wijze het wetsvoorstel de kwaliteit van de professionele gastouderopvang waarborgt, nu de omvang van de taak van de GGD en gemeenten alleen nog maar groter wordt.

6 Tegengaan misbruik en oneigenlijk gebruik

Misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet kinderopvang moet worden voorkomen, aldus de PvdA-fractie. Zij juicht het dan ook toe dat de regering daarvan werk wil maken in dit Wetsvoorstel. Goede en tijdige registratie, adequate controle en handhaving zijn daarbij noodzakelijk.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat misbruik en oneigenlijk gebruik van kinderopvang tegengegaan moet worden. Het stelt hen teleur dat onderhavig wetsvoorstel weinig voorstellen bevat om dit te bestrijden. De leden vragen de regering hoe zij het misbruik door bijvoorbeeld malafide gastouderbureaus willen aanpakken. Heeft de regering overwogen om de bemiddelingskosten niet langer subsidiabel te maken en zo nee, waarom niet? Waarom wordt in de Memorie van Toelichting slechts gesproken over de mogelijkheid dat de Belastingdienst controle kan houden op de administratie van gastouderbureaus? De leden stellen voor dat de Belastingdienst standaard en jaarlijks de administratie van gastouderbureaus controleert en stellen voor dit op te nemen in onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie willen weten of de regering overwogen heeft de kinderopvangtoeslag als belastingkorting uit te keren? Waarom is hier niet voor gekozen?

Is het oneigenlijk gebruik in kaart te brengen door het gemiddeld aantal uren kinderopvang per ouder in 2008 en 2009 af te zetten tegen het aantal uren in 2007 toen de werkgever nog rechtstreeks betrokken was?

Waarom is geen directe koppeling van het aantal gewerkte uren aan het recht op toeslag mogelijk? Is dit ook niet mogelijk via een werkgeversverklaring en goede controle door de GGD en belastingdienst?

Hoe gaat de regering bevorderen dat de Belastingdienst in haar communicatie niet langer «ongewenste» voorbeelden gebruikt, zoals ouders die op vakantie gaan en hun kinderen naar de crèche brengen? Staan dergelijke voorbeelden momenteel nog steeds op de website van de Belastingdienst? Zo ja, is de regering bereid hier actie op te ondernemen en kan de regering een datum noemen waarop op de site alleen nog maar wenselijke voorbeelden te lezen zullen zijn?

Hoe wordt de bescherming van persoonsgegevens gewaarborgd in de uitwisseling van gegevens tussen de GGD-inspecteur en de Belastingdienst?

6.1 Doorbreken van gelijke belangen

De leden van de CDA-fractie merken op dat het gastouderbureau het belang van hogere provisie blijft houden als zij het betalingsverkeer gaan reguleren. De leden vernemen hier op graag een reactie.

6.2 Alle geregistreerde opvang op één plek te raadplegen

De leden van de SP-fractie kunnen instemmen met het voorstel voor een landelijk register kinderopvang. De wachtlijsten in de kinderopvang zijn momenteel niet inzichtelijk voor zowel ouders als gemeenten. De leden stellen voor dat in het landelijk register kinderopvang ook informatie over de wachtlijsten bij de verschillende kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus wordt opgenomen en vernemen graag een reactie van de regering op dit voorstel. Kan de regering garanderen dat het landelijk register kinderopvang per 1 januari 2010 aan de gestelde eisen zal voldoen?

De leden van de VVD-fractie willen weten welke gegevens opgeslagen zullen worden in het landelijk register kinderopvang. Zijn gastouderbureaus en gemeenten vrij om achtergronden of incidenten over een bepaalde gastouder of kindercentrum in het register op te nemen? Voor wie zal het register toegankelijk zijn; kunnen ouders er ook in kijken om zo een vergelijking te maken? Kunnen gastouders zelf hun dossier opvragen uit het register? Is de regering bereid het register kinderopvang via een voorhangprocedure bij de Kamer aanhangig te maken?

Heeft de regering zicht op het aantal maanden doorlooptijd dat het registratieproces vraagt per gastouder (inclusief: aanmelding bij gemeente na kwalificatie, GGD bezoek, verwerking van registratie door gemeente en landelijk register en indienen en verwerken van mutatieformulier bij de Belastingdienst)?

6.3 Opname in het register, indien aan de kwaliteitseisen is voldaan

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het, gezien de lange wachtlijsten, wel verstandig is om de toegang tot de kinderopvangmarkt te belemmeren door opname in het register afhankelijk te maken van de snelheid waarmee de GGD de opvang kan beoordelen. Zij vragen de regering een reactie op deze stelling. Met hoeveel weken vertraging krijgen nieuwe aanbieders te maken? En hoe groot is het probleem dat hiermee wordt opgelost? Met andere woorden hoeveel kinderopvangaanbieders worden er jaarlijks uit de registers geschrapt vanwege een gebrek aan kwaliteit?

Mocht de regering vasthouden aan de route eerst inschrijven dan pas toegang tot de markt dan zouden deze leden wel willen dat de GGD gehouden is aan een maximumtermijn waarbinnen het onderzoek heeft moeten plaatsvinden. Is dat inderdaad geregeld en als dat niet het geval is, hoe kijkt de regering daar tegen aan?

6.4 Beperken van het aantal toeslaguren

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor kinderdagopvang en minicrèche in de categorie 0–4 jaar het aantal uren wordt gemaximeerd op 220 per maand oftewel 5 dagen per week. Waarom wordt niet gekozen voor maximaal 3 dagen (met uitzondering van alleenstaanden uiteraard). Uit cijfers die de staatssecretaris heeft overlegd tijdens het debat van afgelopen juni blijkt dat de meeste ouders 2–3 dagen afnemen. Hoe levert deze maatregel van 220 uur dan een oplossing voor oneigenlijk gebruik/misbruik? Nergens wordt vermeld of er ook een maximering komt voor kinderdagopvang en minicrèche voor de leeftijd van 4–12 jaar. Komt deze er, zo ja wat wordt de maximering? Het aantal toeslaguren is beperkt op circa 220 uur per maand. Dat komt neer op ongeveer 20 dagen van elf uur oftwel ongeveer 5 dagen per week. Waarom is er niet gekozen voor het model waarbij er van wordt uitgegaan dat men beide vier dagen werkt en dat men daarmee voor 3 dagen vergoeding in aanmerking komt? Dat zou betekenen dat het maximaal aantal uren op 11x3x4 (weken)= 142 uur komt. Wat levert dit in financieel opzicht op, zo vragen de leden. Thuisopvang wordt gelimiteerd voor de categorie 0–4 jaar op 12 uur per week. Wat is de limiet voor 4–12 jaar? Wat is de onderbouwing van de limiet van 12 uur per week? 12 uur is slechts «1 dag en een beetje» per week, het verschil met de andere vormen van opvang is dan ook veel te groot. Dit is alleen haalbaar voor de categorie 4–12 jaar. Waarom niet de limiet van 220 uur terugbrengen en de limiet van 52 uur omhoog halen? Hoe ziet de regering deze maatregel in het licht van de keuzevrijheid voor ouders, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarop het maximum aantal van 12 opvanguren per week die voor een toeslag in aanmerking komen voor thuisopvang is gebaseerd. Voorts vragen zij de regering waarop de aanname is gebaseerd dat opvang in een kindercentrum een groter effect zou hebben op de arbeidsparticipatie dan het opvang in een gastoudergezin. De leden vragen de regering wat het effect in percentages is op de arbeidsparticipatie van kinderopvang, professionele gastouderopvang en thuisopvang. Zij vragen de regering op welke wijze het rekening heeft gehouden met de mogelijke negatieve effecten van onderliggend wetsvoorstel op de arbeidsparticipatie in het algemeen.

De leden van de VVD-fractie willen weten waarop het maximum van 220 uur opvang per maand in een kindercentrum of bij gastouderopvang en het maximum aantal uren van 12 per week en 52 per maand in de thuisopvang is gebaseerd. Hoe is beoordeeld dat dit «redelijke» getallen zijn, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn nieuwsgierig wat de regering verstaat onder excessieve aantallen uren, hoe vaak die worden aangetroffen en hoe is gecheckt wat de werkelijke uren dan zouden moeten zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het aantal opvanguren dat voor een toeslag in aanmerking komt, wordt gelimiteerd. Voor verschillende vormen van opvang kunnen verschillende maxima gelden. Indicatief gaat het bij opvang voor kinderen in de leeftijd 0–4 jaar in gastouderopvang of in een kindercentrum om circa 220 uur per maand. Voor thuisopvang wordt het maximum aantal uren bepaald op 12 uur per week/52 uur per maand. De redenen die de regering daarvoor geeft zijn de beperkte bijdrage aan de arbeidsparticipatie van deze vorm van opvang en de noodzaak tot financiële beheersbaarheid. De leden verzoeken de regering nader toe te lichten op welke analyse de aanname dat thuisopvang een beperkte bijdrage aan de arbeidsparticipatie levert, gebaseerd is. Hoe verhoudt deze aanname zich tot de reactie van de staatssecretaris op het advies van de Raad van State waarin zij stelt dat onderzoek naar de gedragseffecten van respondenten in een hypothetische toekomstige situatie, in dit geval de toekomstige systematiek van de Wet kinderopvang, doorgaans geen betrouwbaar beeld oplevert. Daarnaast verzoeken de leden de regering nader toe te lichten waarop de verhouding tussen het maximum te vergoeden aantal uren van 220 uur in een gastouderopvang of in een kindercentrum en de 52 uur per maand voor de thuisopvang is gebaseerd.

7 Financiële beheersbaarheid

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering uitwerking geeft aan de constatering dat het zelfregulerende karakter van het financiële systeem aan effectiviteit verloren heeft doordat het eigen aandeel van ouders in de kosten gedaald is, zo vragen de leden. Zij vragen waarom een verdergaande verhoging van het eigen aandeel niet is voorgesteld. Eveneens vragen zij welke verhoging nodig is om de effectiviteit van het systeem te herstellen.

7.1 Openingstijden en contracturen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de belangen van de keuzevrijheid voor op onregelmatige tijden werkende ouders en ouders die buiten kantooruren werken zijn geborgd. Draaien zij op voor hogere kosten of wordt hun keuzevrijheid kleiner, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat geregeld wordt dat een ouder die een bepaald aantal uren opvang wil afnemen, nooit meer dan een «nader te bepalen» aantal uren in rekening kan worden gebracht. Waarop zal dit nader te bepalen aantal uren worden gebaseerd? Is de regering bereid deze AMvB via een voorhangprocedure bij de Kamer aanhangig te maken?

7.2 Een relatie tussen het aantal uren arbeid en het aantal uren kinderopvangtoeslag

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesteld dat bij ouders alleen die uren in rekening mogen worden gebracht die zij per dag afnemen. Dat klinkt de leden sympathiek in de oren, maar hoe denkt de regering dit praktisch gezien te realiseren? Het tijdstip kan per dag verschillen; wat gebeurt er als je later of eerder bent dan gewoonlijk? Moeten ouders inklokken op een prikklok? Gaat de ondernemer dan niet op een andere manier proberen zijn kosten te verhalen op de ouders bijvoorbeeld door verhoging van de uurtarieven? De regering verwacht veel van de druk die ouders zullen uitoefenen op ondernemers om niet over het wettelijk uurtarief heeft te gaan, maar vergeet dat vanwege de wachtlijstproblematiek ouders niet zomaar naar een andere opvang kunnen overstappen en de keuzevrijheid dus zeer beperkt is.

De commissie Van Rijn komt pas met uitwerking van de voorstellen van de commissie Bakker na ingang van dit voorstel. De leden vinden dit een gemiste kans. Een van de zaken die de commissie Van Rijn onderzoekt is de mogelijkheid van koppeling tussen arbeids- en opvanguren. De regering zegt dat zij niet kan wachten op dit voorstel. Waarom is er niet druk gezet om eerder te komen met de uitkomst van de commissie, zo vragen de leden. De uitkomst kan immers zowel budgettair als administratief grote consequenties hebben. Kan de regering een rekensom geven van als het wel mogelijk zou zijn deze koppeling te maken?

De PvdA-fractie constateert dat in de huidige Wet kinderopvang het aantal uren kinderopvang dat voor een toeslag in aanmerking komt, niet is gemaximeerd en niet verplicht gerelateerd of gekoppeld is aan het aantal uren of dagdelen dat men per week werkt. De regering kiest er in het voorliggende wetsvoorstel voor om dit zo te laten, omdat controle daarop voor de Belastingdienst onuitvoerbaar zou zijn en de hoeveelheid tijd, energie en kosten die daarmee gemoeid zouden zijn niet op zouden wegen tegen het aantal gevallen van misbruik die ontdekt zouden worden. De leden kunnen zich bij die redenering wel iets voorstellen, maar vinden dat de regering het hierbij niet zou moeten laten en heeft daarom de volgende vragen:

Wat zijn de financiële effecten voor de overheid indien er wel een koppeling gelegd wordt tussen gewerkte uren/dagdelen van het gezinslid met het kleinste of het grootste dienstverband in het gezin en het recht op kinderopvangtoeslag? Is de mogelijkheid onderzocht om gastouderbureaus een werkgeversverklaring of kopie van het arbeidscontract te laten vragen en in dossier te laten houden, zodat steekproefsgewijs door de toezichthouder kan worden gecontroleerd of er misbruik of oneigenlijk gebruik plaatsvindt? Is de mogelijkheid onderzocht om bij het gastouderbureau de verantwoordelijkheid neer te leggen om een signaal richting ouders of richting de Belastingdienst af te geven indien het vermoeden bestaat dat er veel meer uren worden gedeclareerd of in rekening worden gebracht dan op grond van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is? Is de regering het met de leden eens dat met een standaard controle vooraf door het gastouderbureau en een eventuele steekproefsgewijze controle achteraf door de Belastingdienst veel misbruik kan worden voorkomen? Is de regering het met de leden eens dat daarvan al een preventieve werking uitgaat? Indien dit dan gecombineerd wordt met bijvoorbeeld een extra invulveld bij de aanvraag van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst, waarin de gegevens van de gastouder moet worden ingevuld, weten ouders dat er gecontroleerd kan worden, en is de kans op misbruik nog kleiner, aldus deze leden. Indien er dan ook nog flinke boetes en terugvorderingen in het vooruitzicht worden gesteld bij geconstateerd misbruik, zullen veel ouders en gastouders die in de verleiding komen, afzien van fraude, zo menen de leden.

Wel willen de leden nog opmerken dat in de huidige Wet kinderopvang het ontvangen van toeslag is gekoppeld aan het hebben van werk of het toeleiden naar werk. In dat licht moeten de bovenstaande opmerkingen van deze leden worden gezien. De leden willen in de toekomst echter toe naar kinderopvang als basisvoorziening, waarbij voor alle kinderen, of hun ouders nu werken of niet, drie dagen professionele kinderopvang beschikbaar is. De leden staan voor de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, jong en oud, maar ook voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. En goede en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang helpt daarbij.

De leden van de SP-fractie betreuren het dat in de wet niet de mogelijkheid is opgenomen om het aantal gewerkte uren te koppelen aan de afname van het gebruik van de kinderopvang. Zij vragen of het niet mogelijk is om de kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus verantwoordelijk te maken voor de koppeling van de gewerkte uren en de afname van kinderopvang, bijvoorbeeld door hen aan de ouders om een werkgeversverklaring te laten vragen over het aantal gewerkte uren. De leden vragen de regering waarom er niet voor deze constructie is gekozen.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen in hun reactie op het SIOD-rapport. Met name het ontbreken van een directe relatie tussen het aantal uur arbeid van de ouders en het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag gevraagd kan worden, werkt oneigenlijk gebruik in de hand, zo constateerde de SIOD in haar onderzoek «Gastouderopvang en kinderopvangtoeslag». De SIOD stelt dan ook dat het essentieel is om in de wet een relatie te leggen tussen het aantal uur arbeid van de ouders en het aantal uur opvang om oneigenlijk gebruik van de regeling tegen te gaan. In het wetsvoorstel wordt aan deze aanbeveling geen gevolg gegeven. Deelt de regering de constatering van de leden dat het wetsvoorstel dan ook geen garantie biedt dat misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag door het aanpassen van de wet tot het verleden behoren? Zo neen, waarom niet?

8 Financiële gevolgen

8.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen van de regering een schematisch overzicht waarin de ombuigingen in de kinderopvang voor de komende jaren per onderdeel zijn uitgesplitst. Op welke post in de begroting 2008 is de € 30 miljoen terug te vinden waarmee de uitvoeringskosten voor het voorstel gedekt worden? Kan de regering inmiddels al meer inzicht verschaffen in de financiële gevolgen van de extra taken voor de gemeenten?

8.2 Ontwikkelingen bij ongewijzigd beleid

De leden van de VVD-fractie vragen waarop de aanname is gebaseerd dat 75% van de groei in de jaren 2008 en 2009 uit gastouderopvang bestaat van kinderen die voorheen in de informele opvang zaten.

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten waarom het CPB ervan uit gaat dat de vraag naar gastouderopvang gelijk zal blijven. Ook willen deze leden weten of het een gewenst effect is dat de vraag naar gastouderopvang door de maatregelen wordt afgeremd. De leden willen ook weten welk effect de maatregelen uit het wetsvoorstel zullen hebben op de wachtlijsten kinderopvang. Ook verwachten deze leden dat de maatregelen effect zullen hebben voor de arbeidsmarkttekorten in de zorg. Een sector waar flexibele opvang noodzaak is. Niet voor niets heeft de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg enige tijd geleden geadviseerd de kinderopvang gratis te maken voor de mensen die werken in de zorg. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

8.3 Het keuzepatroon van ouders na invoering van de maatregelen

Graag zien de leden van de CDA-fractie een nadere onderbouwing van de aannames over de groei en overstap van thuisopvang naar gastouderopvang en kinderdagverblijf. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen en gewaarschuwd dat ouders actief de financieel meest gunstige regeling zullen gaan opzoeken. Deze voor de ouders meest gunstige regeling is veelal voor de overheid duurder. Graag ontvangen deze leden een reactie.

De leden willen ook graag een reactie van de regering op de uitkomst van het onderzoek van L. Kok e.a. uit 2007 getiteld: «Kosten en baten van participatiebeleid». Uit dit onderzoek blijkt dat een daling van de prijs van kinderopvang met 10 procent resulteert in een stijging van het aantal gewerkte uren met 0,6% van vrouwen die gebruik (gaan) maken van formele kinderopvang.

De regering verwacht dat mensen hun keuzegedrag zullen wijzigen naar aanleiding van de aanpassingen in het stelsel. De Raad van State veronderstelt dat dit niet het geval zal zijn. Kan de regering aangeven op welk onderzoek zij hun aanname baseert, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinksfractie willen graag weten hoe solide de verwachtingen zijn van de regering. In het verleden is de regering immers al vaker de mist ingegaan. Op basis waarvan verwacht de regering bijvoorbeeld dat 110 000 kinderen gebruik zullen gaan maken van de thuisopvang en wat als het er veel meer of veel minder blijken te zijn? Komen er dan nieuwe bezuinigingen? Ook willen de leden graag weten of bekend is hoeveel kinderen die in 2009 gebruik maken van gastouderopvang worden opgevangen door hun opa en/of oma. De leden zijn niet geïnteresseerd in de groei van dat aantal, maar in het aandeel van het totaal.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het advies van de Raad van State. De Raad van State merkt op dat met de voorgestelde maatregelen in feite een nieuw stelsel met nieuwe prikkels voor alle betrokkenen wordt ingevoerd, zonder dat een en ander vergezeld gaat van een analyse van de mogelijke gevolgen op keuzes en gedrag van gastouders en ouders ten aanzien van de onderscheiden mogelijkheden van formele en informele kinderopvang. In de Memorie van Toelichting wordt uitgegaan van een aantal uitgangspunten, veronderstellingen en aannames met betrekking tot de effecten van de maatregelen op het keuzepatroon van ouders. In reactie op het advies van de Raad van State stelt de regering dat de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het te verwachten scenario van paragraaf 8.4 niet gestaafd worden door nader onderzoek. De leden verzoeken de regering de verwachte gedragseffecten alsnog nader te onderbouwen en daarbij in te gaan op de vraag op basis van welke analyse en ervaringscijfers de aannames gestoeld zijn. Betekent het feit dat er geen nader onderzoek aan de veronderstellingen ten grondslag ligt dat er nog altijd grote risico’s blijven bestaan met betrekking tot de financiële beheersbaarheid van het stelsel van de kinderopvang? Zo neen, waarom niet?

Prijzen boven het niveau van de maximumuurprijs komen, conform de algemene systematiek van de wet, voor rekening van de ouders. De leden verzoeken de regering nader toe te lichten wat het verwachte effect van de verlaging de maximumuurprijs voor de gastouderopvang en de thuisopvang zal zijn voor de prijzen van deze vormen van opvang en de bijdrage die ouders moeten betalen. Wat is het te verwachten effect van dit voorstel op de toegankelijkheid van het kinderopvangstelsel?

9 Bedrijfseffectentoets

9.1 Maatregelen met gevolgen voor kinderopvangmarkt

De leden van de SGP-fractie constateren dat de toelichting een tegenstrijdigheid lijkt te bevatten met betrekking tot het aantal toeslaguren, aangezien tegelijk wordt gesteld dat thuisopvang een maximum aantal toeslaguren kent en dat het maximum aantal toeslaguren in alle vormen van opvang gemaximeerd wordt. Deze leden vragen om helderheid over de maximum aantal toeslaguren voor de verschillende vormen van opvang. Zij vragen waarom alleen wordt vermeld dat de thuisopvang een maximum van 52 uur per maand kent. Eveneens vragen zij waarom het maximum aantal toeslaguren bij thuisopvang zo laag is en welke toegevoegde waarde deze vorm van opvang dan voor de arbeidsparticipatie heeft. Zij vragen waarom er mogelijk onderscheid wordt gemaakt in het maximum aantal uren.

9.2 De effecten voor de kinderopvangmarkt

De leden van de PvdA-fractie merken op dat veel ouders klagen dat zij, vanwege de wachtlijsten in de kinderopvang, in een lastige positie verkeren ten opzichte van hun kinderopvang-aanbieder. Er is geen mogelijkheid om naar een andere aanbieder over te stappen, dus moeten zij onder protest akkoord gaan met gedwongen afname van vakantie-opvang, gedwongen meebetaling aan verlengde openingstijden waar slechts een beperkte groep ouders behoefte aan heeft of bijvoorbeeld met een minimum-afname van twee dagen opvang, terwijl men er misschien maaréén nodig heeft. Oudercommissies adviseren hier vaak negatief over, maar worden vervolgens niet gehoord of hebben een zodanige achterstand in informatie, dat zij niet altijd kunnen narekenen of de argumenten van de aanbieder valide zijn. Zij haken hierdoor gedesillusioneerd af. De leden begrijpen dat kinderopvangondernemers soms lastig hun exploitatie rond kunnen krijgen en wil ook naar hun argumenten luisteren. Ook in rustige vakantietijden gaat de huur van het pand en de kosten van het personeel door. De leden vinden het echter ongewenst dat de echte vraag van ouders naar kinderopvang vertroebeld wordt door het gedwongen afnemen van kinderopvang terwijl daar niet altijd behoefte aan is. Zo wordt het hele kinderopvangsysteem onnodig duur en ondoorzichtig. De leden vinden het dan ook terecht dat de regering hier oog voor heeft en waar nodig maatregelen neemt.

Ziet de regering aanleiding om naar aanleiding van dit soort praktijken de inspraak- en medezeggenschapspositie van de ouders of oudercommissies te versterken en zo ja, hoe is de regering van plan dit te gaan doen?

Ouderorganisaties pleiten voor een onafhankelijke toezichthouder voor de kinderopvangbranche. Hoe staat de regering hiertegenover en welke opties worden onderzocht? Kan de regering aangeven welke prognoses het hanteert voor 2009 en 2010 m.b.t. het gebruik van kinder- en gastouderopvang? Zijn de cijfers over 2008 al bekend? En, wat is het gerealiseerde en geprognotiseerde werkgeversdeel in de kosten van de kinderopvang, uitgedrukt in zowel totaalbedragen als in percentages? Ziet de regering aanleiding om in gesprek te gaan met werkgevers of zij in de toekomst ook hun bijdrage willen leveren aan het opvangen van eventueel nieuwe overschrijdingen? Ook werkgevers hebben tenslotte baat bij ontspannen werknemers die hun kinderopvang goed geregeld hebben.

De leden van de SP-fractie zetten vraagtekens bij de voorspellingen van het aantal kinderen dat vanaf 2010 in de verschillende vormen van kinderopvang opgevangen zal worden en vraagt de regering waar deze aantallen op zijn gebaseerd. Ook vragen zijn de regering hoeveel procent van de thuisopvang naar verwachting straks zal bestaan uit opvang door familie en bekenden (voorheen informele kinderopvang).

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de effecten van de maatregelen geen effect mee neemt van kinderen die niet langer worden opgevangen omdat ouders stoppen met werken. Hoeveel kinderen zijn dit naar verwachting?

De regering verwacht dat ouders naar de reguliere dagopvang / naschoolse opvang zullen overstappen. De laatste meting gaf aan dat er nu reeds 20 000 kinderen op de wachtlijst staan.

Welke toename van de wachtlijst verwacht de regering?

Waarom zijn in de administratieve lasten niet de lasten voor ouders meegenomen? Waarom zijn in de administratieve lasten niet de lasten door extra deskundigheidseisen meegenomen? Waarom zijn niet de extra lasten voor de Belastingdienst meegenomen? Kan de regering deze alsnog meerekenen en Actal toch om toetsing vragen?

De leden ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting uitgegaan wordt van een aantal uitgangspunten, veronderstellingen en aannames met betrekking tot de effecten van de maatregelen op de kinderopvangmarkt. De leden verzoeken de regering de verwachte effecten nader te onderbouwen en daarbij in te gaan op de vraag op basis van welke analyse en ervaringscijfers de aannames gestoeld zijn. In hoeverre kan er zekerheid worden ontleend aan de ramingen en wat betekent dit voor de verwachte beschikbaarheid van kinderopvangvoorzieningen?

De leden verzoeken de regering nader toe te lichten wat de gevolgen zijn van het wetsvoorstel voor de opvang in het huis van de vraagouder, de zogenoemde leidster aan huis of nanny. Waarom is ervoor gekozen om deze vorm van kinderopvang niet meer mogelijk te maken onder de Wet kinderopvang?

10 Overgangsrecht

10.1 De bepaling van de toeslag voor bestaande gebruikers van gastouderopvang

De leden van de CDA-fractie hebben grote zorgen over de overgang naar de nieuwe regeling m.b.t. de voorschottoekenning en mutaties. Ook de Belastingdienst wijst hierop. Het gaat dan met name over het aantal te verwachten mutaties en bezwaar en beroep procedures en de capaciteit van de GGD om de controle voortijdig te laten plaatsvinden. Kan de regering aangeven met hoeveel zij verwacht dat de capaciteit vergroot zal moeten worden om deze nieuwe taak op tijd te kunnen realiseren? Heeft de Belastingdienst naar het oordeel van de regering voldoende capaciteit om te toetsen op de drie verschillende categorieën opvangmogelijkheden die na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen bestaan.

Binnen welke termijnen kan de Belastingdienst de mutaties als gevolg van dit systeem omzetten? Kan de regering maatregelen nemen om te voorkomen dat ouders langdurig de dupe worden indien de belastingdienst vanwege capaciteitsproblemen de mutaties niet tijdig kan verwerken? In paragraaf 11.1 geeft immers de Belastingdienst aan dat er veel handmatige controle achter zal moeten plaatsvinden en dat het systeem alleen kan werken per 1-1-10 indien het landelijke register voor 1-10-09 operationeel is. Hoe reëel is het om te verwachten dat de GGD in staat is in de laatste maanden van 2009 en de eerste maanden van 2010 alle minicrèches te bezoeken?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Belastingdienst de uitvoering van de overgangsregelingen aan kan. Wat brengt dit aan extra kosten met zich mee? Vergt het bijvoorbeeld extra inzet van personeel of aanpassing van de software, zo vragen de leden.

10.2 De opname van bestaande kindercentra en gastouderbureaus in het register

De leden van de CDA-fractie vragen wat precies onder de controle taak van de GGD wordt verstaan.

Wat zijn de gevolgen voor zowel vraagouders als gastouders indien niet op tijd is gecontroleerd en niet voor 2011 kan worden ingeschreven in het register maar in 2011 wel blijkt aan alle eisen te voldoen? Kan dit als gevolg hebben dat de gastouder geen recht op kinderopvangvergoeding heeft terwijl wel van kinderopvang gebruik is gemaakt, zo vragen de leden.

10.3 De opname van minicrèches en opvangouders in het register

De leden van de SP-fractie merken op dat veel gastouders voor 1 januari 2010 voor een keuze komen te staan, namelijk worden zij professionele gastouderopvang, kiezen zij voor thuisopvang of stoppen zij met de gastouderopvang. De leden vragen of de regering heeft onderzocht hoeveel gastouders er naar verwachting zullen stoppen met de opvang en welke gevolgen dit heeft voor de kinderopvang en de toename van de wachtlijsten.

De leden vrezen dat het veel van de gastouders niet zal lukken om voor 1 januari 2010 te voldoen aan de nieuwe eisen. Zij vragen de regering hoe het ervoor gaat zorgen dat alle gastouders die dat willen op 1 januari 2010 ook daadwerkelijk kunnen starten als professionele gastouder. Hoeveel gastouders verwacht de regering die zich zullen aanmelden voor om- en bijscholing tot professionele gastouder en hoeveel budget heeft de regering hiervoor gereserveerd? Is de regering bereid om 2010 als overgangsjaar te laten gelden, zodat gastouders voldoende tijd krijgen om zich te laten scholen? Tot slot vragen de leden hoe lang een dergelijke scholing duurt en hoe lang het naar verwachting gemiddeld zal duren voordat een professionele gastouder is opgenomen in het landelijk register.

11 Verwerking van ontvangen adviezen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een meer uitgebreide reactie kan geven op de zorg van de belastingdienst dat ouders nieuwe opgaven zullen moeten doen als de praktijk anders blijkt te zijn, hetgeen kan leiden tot mutaties en bezwaar/beroep.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op het voorstel van de MO-groep om de gelden die volgens haar bij de gemeenten nog op de plank liggen voor de stimulering van de peuterspeelzalen en de VVE bevroren zouden moeten worden en ten goede zouden moeten komen aan de gastouderopvang, met name om het tarief van 4 euro voor de minicrèche te verhogen. De leden denken niet dat dat kan, omdat gemeenten dit geld waarschijnlijk al hebben gebruikt of bestemd. Kan de regering hierop reageren?

Advies VNG

De leden van de CDA-fractie vragen wat de ratio is tussen het personeel van het gastouderbureau en het aantal opvang/gastouders en waarop deze gebaseerd is.

Advies Raad van State

De leden van de CDA-fractie wijzen op het advies van de Raad van State. De Raad van State verwacht dat indien het tarief van het gastouderbureau niet wezenlijk af zal wijken, ouders de voorkeur zullen geven aan kindcentra. De regering verwacht dat zich dat in beperkte mate zal voordoen en noemt daarvoor een aantal argumenten. Een daarvan is de verwachting dat het opleidingsniveau voor de gastouder naar verwachting zal worden gesteld onder het SPW-3. Waarop is deze verwachting gebaseerd?

De leden van de CDA fractie verzoeken de regering de op dit wetsvoorstel uitgebrachte adviezen aan de Kamer te doen toekomen bij de nota naar aanleiding van het verslag.

In de MvT geeft de regering aan dat:

«• Per 1 oktober 2009 zullen nog niet alle gastouders/minicrèches in het register kunnen zijn opgenomen. Gastouders moeten allereerst beslissen welke opvangvorm zij zullen gaan aanbieden (minicrèche/thuisopvang), zij moeten hun opvangsituatie daarop inrichten;

• In het wetsvoorstel wordt op verzoek van verschillende partijen geregeld dat een kinderopvanglocatie of minicrèche pas wordt geregistreerd na een goedkeurend rapport van de GGD. Dit betekent dat de GGD in de laatste maanden van 2009 en eerste maanden van 2010 alle nieuwe minicrèches moet bezoeken voor een beoordeling. Deze gastouders/minicrèches kunnen pas daarna – met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2010 – in het register worden opgenomen.»

Zou de regering de reactie van de staatssecretaris van Financiën kunnen geven? Is het wetsvoorstel in de ogen van de Belastingdienst uitvoerbaar, mede gelet op de termijn van 9 maanden die staat voor ingewikkelde aanpassingen in de systematiek van de toeslagen.

Rondetafelgesprek 11 maart 2009

De leden van de CDA-fractie geven aan dat Sardes in haar advies aan geeft dat in hun ogen een belangrijke groep over het hoofd wordt gezien. Dat is de groep gastouders die graag met kinderen werkt en die de opvang aan huis ziet als een welkome manier op het gezinsinkomen aan te vullen en tegelijkertijd voor de eigen kinderen te zorgen. Deze groep verzorgt kleinschalige, flexibele opvang. Uit onderzoek blijkt volgens Sardes dat dit een aanzienlijke groep is. Meer dan driekwart van hen vangt op voor meer dan 12 uur per week. Daarmee vallen ze niet onder thuisopvang en evenmin onder thuiscrèches. Daarmee dreigt een belangrijk deel van de gastouderopvang weg te vallen. Graag een reactie van de regering.

Wat is de reactie van de regering op het voorstel van certificering zoals de MO-groep doet?

Wat is de verklaring van de regering op de toename van het beroep op het Waarborgfonds Kinderopvang en welke verwachtingen heeft de regering voor dit fonds ten gevolge van de ontwikkelingen naar aanleiding van dit wetsvoorstel?

Het CPB stelt dat het Nederlands Consortium Kinderopvang (NCKO) periodiek onderzoek doet naar de inputs in de formele opvang voor 0–3 jarigen in Nederland. Deze onderzoeken suggereren dat de kwaliteit is teruggelopen. Tegelijkertijd blijkt dat deze vermeende daling in de kwaliteit niet zichtbaar is in het «rapportcijfer» dat ouders geven aan formele kinderopvang in enquêtes. Ook blijkt uit onderzoek (Equality) dat ouders een voorkeur hebben voor gastouderopvang boven kinderopvang. Op de kinderopvang gelden hogere kwaliteitseisen, maar genieten dus een lagere voorkeur. Is dit voor de regering aanleiding om de prijsopdrijvende kwaliteitseisen bij te stellen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet, zo vragen de leden.

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL) en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Van Dijken (PvdA), Elias (VVD), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GL) en Gerkens (SP).