Gepubliceerd: 21 april 2009
Indiener(s): Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31868-5.html
ID: 31868-5

31 868
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs in hoofdzaak ten behoeve van het volgen van assistentopleidingen in het voortgezet middelbaar beroepsonderwijs

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 april 2009

Met genoegen heeft de regering kennisgenomen van de reactie van de fracties op het wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen die zijn gesteld. Daarbij wordt de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen. Waar dat de beantwoording ten goede komt, zijn gelijkluidende vragen samengenomen.

Het opschrift van het wetsvoorstel bevat overigens een onjuistheid: gesproken wordt van voortgezet middelbaar beroepsonderwijs in plaats van voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Het opschrift wordt hierbij aangepast en komt te luiden: Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in hoofdzaak ten behoeve van het volgen van assistentopleidingen in het voorbereidend middelbaar onderwijs. Deze nota naar aanleiding van het verslag is mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgesteld.

ALGEMEEN

1. Wat regelt het voorstel

Het verheugt de regering te kunnen constateren dat de leden van de CDA-fractie met instemming hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het doet de regering goed dat de leden van de PvdA-fractie, de VVD-fractie en de ChristenUnie-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen en de leden van de SP-fractie en de D66-fractie met interesse kennis hebben genomen van dit wetsvoorstel. De leden van deze fracties hebben nog enkele vragen.

2. Doelen en achtergronden

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat met dit wetsvoorstel de experimenten een wettelijke basis krijgen om assistentopleidingen te integreren in het voortgezet onderwijs. Zij merken echter op dat de assistentopleiding in het vmbo wordt omschreven als een pedagogisch-didactische variant van de basisberoepsgerichte leerweg. Deze leden vragen om een nadere toelichting op het verschil in doel en opbouw van vmbo- en mbo-opleidingen.

Vmbo- en mbo-opleidingen zijn inderdaad verschillend voor wat betreft doel en opbouw. De assistentopleiding in het vmbo wil de sterke punten van beide opleidingen combineren: het kleinschalige van het vmbo inclusief de zorgstructuur (de setting) met de praktische beroepsopleiding van het mbo niveau-1 (de programmering).

De leden van de SP-fractie waarderen het positief dat er praktijkgerichte opleidingen komen, die erop zijn gericht deze leerlingen te laten doorstromen naar een startkwalificatie. Deze leden vragen of hiermee het invoegen van zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk) en zeer moeilijk opvoedbare kinderen (zmok) in het vmbo deels ongedaan wordt gemaakt.

In de huidige opzet is de assistentopleiding in het vmbo alleen bedoeld voor vmbo-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg en niet voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Het invoegen van zmlk en zmok wordt hiermee niet deels ongedaan gemaakt.

Deze leden vragen vervolgens of het instellen van deze assistentopleidingen zo kan worden gelezen, dat het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) niet de gewenste resultaten heeft gebracht en wat de gevolgen van het voorstel voor lwoo zijn.

Zo kan het voorstel niet gelezen worden. De assistentopleiding in het vmbo maakt juist een andere vorm van maatwerk mogelijk. Het lwoo is bedoeld voor leerlingen die wel de capaciteiten hebben om een vmbo-diploma te behalen maar aanvullende ondersteuning nodig hebben. De assistentopleiding in het vmbo is bestemd voor leerlingen die vastlopen in de programmering van de basisberoepsgerichte leerweg. De invoering van de assistentopleiding in het vmbo heeft in principe geen gevolgen voor het lwoo. Een deel van de leerlingen in de assistentopleiding in het vmbo heeft een lwoo-indicatie. De scholen ontvangen ook voor deze leerlingen een aanvullende bekostiging.

De leden wijzen erop dat in de memorie van toelichting is opgenomen dat bij deze opleidingen op een praktischer manier wordt toegeleid naar een startkwalificatie. De leden vragen of dezelfde behoefte aan praktijkgericht onderwijs niet ook geldt voor andere leerlingen op het vmbo-bbl. Daarnaast willen de leden een verklaring voor de grote groei aan assistentopleidingen.

De leden vragen of er een mogelijkheid voor leerlingen in de andere niveaus is om een dergelijke praktijkgerichte opleiding te volgen en of zo’n mogelijkheid er in de toekomst zal komen.

De behoefte aan praktijkgericht onderwijs geldt voor alle vmbo-leerlingen. Voor de leerlingen in de kaderberoepsgerichte, gemengde en theoretische leerwegen kunnen de vo-scholen echter binnen de bestaande wettelijke kaders voldoende praktijkgericht onderwijs bieden, bijvoorbeeld in de vorm van buitenschoolse stages, binnenschoolse werkpleksimulatie, vakkenintegratie en open leercentra.

Het aantal leerlingen dat een assistentopleiding in het vmbo volgt, stijgt de afgelopen jaren gestaag. Ook neemt het aantal scholen toe dat een assistentopleiding in het vmbo aanbiedt.

Sinds het schooljaar 2008–2009 is een beperkt aantal vmbo-scholen en mbo-instellingen gestart met de VM2-experimenten. Dit is een integratie van de basisberoepsgerichte leerweg met mbo niveau-2 opleidingen. Deze experimenten lopen tot 2013. Dan zullen de resultaten van de experimenten worden geëvalueerd. Wanneer VM2 succesvol is en ook voor andere scholen een meerwaarde biedt, zal deze onderwijsvorm breder worden ingevoerd. Dan kan ook bezien worden of een dergelijk experiment ook voor mbo niveau-3 en -4 interessant is.

De leden van de VVD-fractie vragen of er cijfers beschikbaar zijn waaruit het succes van de pilots blijkt. Tevens vragen zij of bekend is hoeveel leerlingen er uiteindelijk in aanmerking zullen komen voor de assistentopleiding in het vmbo en of daar een maximum aantal aan is verbonden. Vervolgens vragen de leden hoe de extra kosten voor scholen budgettair worden gedekt.

Zoals eerder aangegeven stijgt het aantal leerlingen dat een assistentopleiding in het vmbo volgt de afgelopen jaren gestaag en neemt ook het aantal scholen toe dat een assistentopleiding in het vmbo aanbiedt. De afname van het aantal vsv’ers in het vmbo is deels te danken aan de invoering van de assistentopleiding in het vmbo. De leerlingen die een dergelijk traject volgen, waren anders zeer waarschijnlijk voortijdig uitgevallen. Nu was er gelegenheid voor de vo-school om maatwerk te bieden.

Het is afhankelijk van het aantal scholen dat dit traject wil aanbieden, hoeveel leerlingen uiteindelijk in aanmerking komen voor de assistentopleiding in het vmbo. Daaraan is geen maximum aantal leerlingen verbonden ten behoeve van de kostenraming. De leerlingen in een assistentopleiding in het vmbo worden meegeteld in de jaarlijkse integrale leerlingentelling (ILT). De vo-scholen ontvangen voor deze leerlingen per jaar hetzelfde bedrag als voor een leerling in de basisberoepsgerichte leerweg.

3.  Welke nieuwe mogelijkheden biedt dit wetsvoorstel?

Gezamenlijke verantwoordelijkheid vmbo en mbo

De leden van de CDA-fractie merken op dat door de assistentopleiding naar het voortgezet onderwijs te brengen de kloof tussen vmbo en mbo wordt gedicht. Zij vragen zich echter af of deze jongeren niet in een gat zullen vallen wanneer zij na de assistentopleiding in het vmbo de overstap maken naar een mbo niveau-2 opleiding waar ze veel minder begeleiding krijgen. De leden vragen welke maatregelen er worden genomen om de doorstroming naar mbo niveau-2 verder te bevorderen.

De doelgroep van de assistentopleiding in het vmbo zijn risicoleerlingen. Zonder dit traject vallen deze leerlingen waarschijnlijk uit zonder startkwalificatie. Het is de verwachting van de regering dat door de succeservaring van het behalen van het mbo niveau-1 diploma in ieder geval een deel van de leerlingen doorstroomt naar mbo niveau-2. Maar dit zal niet voor alle leerlingen gelden. Sommigen zullen na het behalen van het mbo-diploma doorstromen naar de arbeidsmarkt. De doorstroming van het vmbo naar mbo niveau-2 wordt in de eerste plaats bevorderd door de VM2-experimenten.

Voorts merken deze leden op dat vmbo-scholen en mbo-instellingen samen verantwoordelijk zijn voor het traject en de betrokken leerling. Zij vragen waar de eindverantwoordelijkheid ligt wanneer iets niet goed gaat en of de kans niet groot is dat uiteindelijk geen van de instellingen de eindverantwoordelijkheid op zich neemt. De leden van de D66-fractie stellen een soortgelijke vraag en willen daarbij eveneens weten wie uiteindelijk wordt aangesproken bij onvoldoende kwaliteit of rendement.

De vo-school is verantwoordelijk voor zover het de inschrijving en alles wat daarbij hoort betreft, de mbo-instelling voor de examinering en diplomering. De regering acht de kans niet groot dat noch de vo-school noch de mbo-instelling zich verantwoordelijk voelt. De leerlingen verdwijnen niet uit beeld. De leerlingen staan ingeschreven op de vo-school. Daar volgen ze ook het mbo-onderwijs. De onderwijsinspectie ziet daarnaast toe op deze trajecten. Tijdens de pilots zijn geen problemen gesignaleerd met de gedeelde verantwoordelijkheid. De vo-school waar de leerlingen zijn ingeschreven draagt de verantwoordelijkheid ten aanzien van de kwaliteit. Daarnaast ontvangt de mbo-instelling geen diploma bekostiging wanneer de leerling niet slaagt, dus dat is een prikkel om de leerling te stimuleren wel zijn diploma te halen en optimale begeleiding te geven in aanloop naar het examen.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de kwaliteit is geborgd. Zij vragen eveneens of de leraren voldoende zijn geïnformeerd en opgeleid om de assistentopleiding in het vmbo te doceren. Daarnaast willen deze leden weten hoe wordt gegarandeerd dat de leerlingen een gedegen voorbereiding op de examens krijgen als de examen op andere scholen worden afgenomen dan de lessen.

Het aanbieden van de assistentopleiding is een keuze van de school. Het is dan ook aan de school zijn personeel daarvan op de hoogte te stellen. Het aanbieden van de assistentopleiding gebeurt in nauw overleg met de betrokken mbo-instelling. Het is aan de beide scholen om te bepalen hoe dit plaatsvindt (door vmbo-docenten, mbo-docenten of gemengde teams). De scholen dienen zich wel aan de geldende bevoegdheden te houden.

Vormgeving van het traject: de leerlingen volgen de assistentopleiding in het vmbo op de vo-vestiging. Hier leggen de leerlingen ook het mbo-examen af onder verantwoordelijkheid van de mbo-instelling. De opleiding, de voorbereiding op de examens en de examens zelf vinden op één locatie plaats.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over het geheel of gedeeltelijk volgen van assistentopleidingen. Deze leden vragen of vanwege de leerplicht deze leerlingen niet een gehele opleiding moeten volgen om een diploma te behalen.

De leerlingen die de assistentopleiding volgen in het vmbo, volgen een volledige mbo niveau-1 opleiding. Het moment waarop ze de opleiding instromen staat echter niet vast. «Geheel of gedeeltelijk» slaat op het derde jaar van het vmbo. Leerlingen kunnen de assistentopleiding in het vmbo in de derde of vierde klas van het vmbo instromen. Tot die tijd volgen de leerlingen het reguliere programma van de basisberoepsgerichte leerweg.

Deze leden vragen vervolgens of de scholen voor voortgezet onderwijs erin zullen slagen – c.q. voldoende infrastructuur hebben – om voldoende stageplaatsen te kunnen bieden en op welke wijze de regering daaraan een bijdrage denkt te leveren. De leden van de SP-fractie hebben een soortgelijke vraag met het oog op de vo bekostiging.

De basis voor het aanbieden van de assistentopleiding in het vmbo is de samenwerking tussen een vo-school en een mbo-instelling. De stageplaatsen zijn hier een concreet voorbeeld van. Het mbo heeft ervaring met het vinden van beroepskwalificerende stages. De infrastructuur van het mbo (inclusief de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven) wordt in de samenwerking ingezet om stageplaatsen te vinden.

Voorts vragen deze leden in hoeverre ouders een rol kunnen spelen bij het overgaan tot een assistentopleiding in het vmbo. Deze leden vragen waarom niet is voorzien in een selectie- of indicatieprocedure wat risico’s als ongewild een te laag niveau kiezen door de leerling tegen zou kunnen gaan.

Minderjarige leerlingen kunnen alleen met toestemming van ouders/verzorgers de assistentopleiding in het vmbo instromen. Evenals in het overige voortgezet onderwijs hebben ouders inspraak en invloed op de keuze van hun kind.

De mentoren en studiekeuzebegeleiders van de vmbo-leerlingen geven voorlichting over deze trajecten. Ze informeren ook de betrokken ouders en verzorgers over deze trajecten.

Scholen zijn verantwoordelijk voor een passende onderwijssoort voor hun leerlingen. De onderwijsinspectie ziet hier op toe. De vmbo-scholen en mbo-instellingen zijn zelf het beste in staat om te beoordelen welke leerlingen gebaat zijn bij een assistentopleiding in het vmbo of bij een reguliere basisberoepsgerichte leerweg. De regering gaat hierbij uit van de professionaliteit van de scholen.

Ook willen deze leden weten hoe deze assistentopleiding in het vmbo zich verhoudt tot andere aanpakken in het voortgezet onderwijs zoals de leerwerktrajecten, het lwoo, passend onderwijs of andere vormen van zorg.

De meeste vmbo-leerlingen doorlopen zonder problemen de leerwegen in de bovenbouw van het vmbo. Sommige leerlingen zijn echter gebaat bij maatwerk. De assistentopleiding in het vmbo en de leerwerktrajecten zijn programmatische maatwerktrajecten (in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel worden de verschillen tussen beide trajecten toegelicht). Leerwegondersteunend onderwijs (en passend onderwijs in het algemeen) biedt zorg in aanvulling op het reguliere onderwijs.

De leden van de VVD-fractie vragen welke verschillen in ondersteunende middelen er zijn voor een leerling die de assistentopleiding volgt in het voortgezet onderwijs ten opzicht van de leerling die dit op het mbo doet.

Leerlingen die de assistentopleiding in het vmbo volgen, volgen dezelfde mbo niveau-1 opleiding als degenen die dat rechtstreeks bij een mbo-instelling doen. Het voornaamste verschil tussen beide trajecten is de vo-omgeving waarin de leerlingen het traject volgen. Daarnaast staan de leerlingen van een assistentopleiding in het vmbo ingeschreven als vo-leerlingen met de daar bijbehorende rechten en plichten. De reguliere mbo niveau-1 deelnemers staan ingeschreven als deelnemers bij de mbo-instelling.

Opleidingenaanbod

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de doorstroom na het succesvol afronden van de assistentopleiding in het vmbo. Zij vragen of een leerling alleen kan doorstromen naar die specifieke opleiding op het mbo waarmee is samengewerkt door de vo-school. Deze leden vragen of bekend is wat de gevolgen voor de kansen op de arbeidsmarkt zijn in het geval van uitval uit de assistentopleiding in het vmbo.

Deze leerlingen hebben dezelfde doorstroommogelijkheden als reguliere mbo niveau-1 deelnemers. De leerlingen ontvangen een mbo niveau-1 diploma. Dit verstevigt hun positie op de arbeidsmarkt.

Voorts vragen deze leden of er voor deze leerlingen de mogelijkheid bestaat om examen te doen in bepaalde vakken, zoals Nederlands, Engels en wiskunde, zodat ze dit op hun CV kunnen zetten.

De assistentopleiding in het vmbo vervangt het programma van de basisberoepsgerichte leerweg. Het voortgezet onderwijs kent niet de mogelijkheid om leerlingen losse vakken te laten volgen (deeltijdopleiding). Een vo-opleiding is per definitie een voltijdopleiding. Leerlingen hebben dan ook niet de mogelijkheid om centraal examen te doen in individuele vakken.

De assistentopleiding en het leerwerktraject

De leden van de SP-fractie merken op dat de assistentopleiding in het vmbo overeenkomsten vertoont met de leerwerktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg. Deze leden vragen hoe groot de behoefte is aan dergelijke leerwegen bij het vmbo-K, -G en -T.

Op dit moment bereiken de regering geen geluiden dat de vo-scholen in aanvulling op de huidige mogelijkheden op brede schaal behoefte hebben aan duale trajecten. Wellicht dat het experiment VM2 hier verandering in brengt.

Vervolgens vragen deze leden of het verstandig is deze leerlingen te onderwerpen aan Competentie Gericht Onderwijs kwalificaties. Voorts vragen deze leden of de overgang voor tweede klas vmbo leerlingen naar een competentie gerichte opleiding niet wat te groot is.

Het is het voornemen van de regering om de competentiegerichte kwalificatiestructuur op alle niveaus in het mbo in te voeren. Daartoe wordt op dit moment een wetsvoorstel voorbereid. De assistentopleiding in het vmbo volgt de ontwikkelingen in het mbo waardoor deze leerlingen worden opgeleid binnen de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

De assistentopleiding is immers een mbo-opleiding in een vmbo-omgeving. De leerlingen kunnen rekenen op de vertrouwde begeleiding en zorg van het voortgezet onderwijs.

Dit is een van de redenen waarom de regering geen landelijke toelatingscriteria wil vastleggen. De betrokken vo-scholen en mbo-instellingen kunnen het beste bepalen welke leerlingen geschikt zijn voor de assistentopleiding in het vmbo. Het is overigens goed voorstelbaar dat niet elke leerling al klaar is om in een eerder stadium te beginnen met een mbo-opleiding.

Verschillen tussen de assistentopleiding vmbo en het leerwerktraject

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel geen leeftijdslimiet wordt genoemd. Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel past binnen de – in het rapport «de rafelrand van het beroepsonderwijs» (ECBO) aangegeven behoefte aan een helder kader, waarin de zorg voor risico/zorg/overbelaste-leerlingen dient plaats te vinden. Tevens vragen de leden welke problemen zich kunnen voordoen met het volgen van de beroepspraktijkvorming.

Leerlingen worden om uiteenlopende redenen overbelast. Generieke maatregelen bieden scholen nauwelijks handvatten om leerlingen tijdig op te vangen. De assistentopleiding in het vmbo biedt scholen en instellingen daarentegen de mogelijkheid om risicoleerlingen maatwerk te bieden. De scholen kunnen zelf bepalen welke leerlingen het meest gebaat zijn bij een dergelijk traject en wie het beste met bijvoorbeeld een leerwerktraject geholpen is.

Bekwaamheid onderwijspersoneel

De leden van de CDA-fractie merken op dat het personeel bedoeld in het wetsvoorstel dient te voldoen aan de bekwaamheidseisen van de WEB. Deze leden vragen tegen welke praktische problemen de scholen dan aanlopen in de zin van bevoegdheids- en bekwaamheidseisen voor vo en mbo. Zijn de eisen die worden gesteld tegenstrijdig.

De bekwaamheidseisen voor het onderwijs zijn ingevolge de Wet BIO en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel onderscheiden in 3 clusters:

– primair onderwijs,

– onderbouw havo en vwo, praktijkonderwijs, vmbo en mbo (bekwaamheidseisen vo/bve), en

– bovenbouw havo en vwo.

Die clustering betekent dat men ten aanzien van een bepaald vak bekwaam is in een heel cluster: men mag het vak in alle schooltypen van dat cluster verzorgen (uiteraard voor zover men door het bevoegd gezag wordt benoemd, want naast bekwaamheid zijn er nog andere eisen waaraan moet zijn voldaan om te kunnen worden benoemd).

Leraren die een getuigschrift hebben van een tweedegraads lerarenopleiding, en daarmee voldoen aan de bekwaamheidseisen VO/BVE, mogen zowel in het MBO als in het VO lesgeven. Leraren die op grond van een getuigschrift pedagogisch-didactische scholing WEB in het mbo werken, de zij-instromers, zijn niet automatisch bevoegd om in het vmbo te werken. In het mbo komt zij-instroom regelmatig voor, met name in de beroepsgerichte vakken. Praktische problemen waar scholen tegenaan kunnen lopen, kunnen betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden van het personeel.

Vervolgens willen deze leden weten of mbo-docenten ook bevoegd zijn om les te geven op het vo en of er bij het mogelijk inlenen van docenten uit het mbo problemen kunnen ontstaan met (Europees) aanbesteden.

Mbo-docenten voldoen ten aanzien van een bepaald vak aan dezelfde bekwaamheidseisen als die welke gelden voor het vmbo en zijn daardoor ook bekwaam les te geven in dat vak in het vmbo. Dat betreft zowel beroepsgerichte als algemene vakken.

Bij de assistentopleiding in het vmbo kan de vo-school docenten van onder andere de mbo-instelling waarmee wordt samengewerkt inlenen. Daarbij valt de mbo-docent onder verantwoordelijkheid van die onderwijsinstelling waar hij op tijdelijke basis onderwijs verzorgt. Als er al sprake zou zijn van een aanbestedingsplicht omdat het inlenen gezien kan worden als het inkopen van een dienst, dan zou het verlichte Europese aanbestedingsregime van toepassing zijn, omdat het hier gaat om personeelsverschaffing en daarmee niet om het inhuren van externen.

4. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie constateren dat leerlingen die de assistentopleiding in het vmbo volgen worden bekostigd als vmbo-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Deze leden vragen of scholen in het kader van de huidige bezuinigingsronde waardoor zij soms opleidingen moeten schrappen, zitten te wachten op extra investeringen in de assistentopleiding. Deze leden willen weten hoe wordt gestimuleerd dat vmbo’s deze opleiding aanbieden.

Het aanbieden van de assistentopleiding in het vmbo gebeurt op vrijwillige basis. De regering zal het aanbieden van de assistentopleiding niet specifiek stimuleren. Het is aan de betrokken scholen om te bepalen of de assistentopleiding in het vmbo een meerwaarde biedt voor de eigen leerlingen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat zowel de vo-school als de mbo-instelling enige vorm van financiering zal ontvangen voor een leerling die de assistentopleiding in het vmbo gaat volgen. Deze leden willen weten om welk bedrag per leerling het gaat en op welke wijze de school de besteding ervan dient te verantwoorden.

De scholen ontvangen per leerling hetzelfde bedrag als voor een reguliere leerling in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Scholen dienen zich hier op de gebruikelijke wijze voor de besteding te verantwoorden.

Tevens vragen deze leden waarom Actal dit wetsvoorstel niet heeft geselecteerd voor een advies en of er een andere manier voor handen is om de administratieve lasten voor een school in kaart te brengen.

Naar oordeel van Actal zijn de administratieve lasten beperkt en daarom is het niet voor advies geselecteerd. Als scholen het aanbieden van een assistentopleiding in het vmbo overwegen, dan is het raadzaam om de producten van de SLO, CPS en Het Platform Beroepsonderwijs (HPBO) te bekijken. Deze drie organisaties hebben de afgelopen jaren verschillende handzame producten ontwikkeld rond de assistentopleiding in het vmbo. Hierin wordt bijvoorbeeld ingezoomd op beoordeling en examinering, beroepspraktijkvorming, determinatie en organisatiemodellen. De informatie is te vinden op de website www.slo.nl. Hier zijn geen kosten aan verbonden.

De leden van de D66-fractie vragen of er problemen worden voorzien ten aanzien van het overhevelen van gelden van het ene onderwijstype naar het andere, zoals in het verleden wel is voorgekomen.

Volgens de regering is in dit traject geen sprake van overheveling van middelen.

ARTIKELGEWIJS

De leden van de CDA-fractie merken op dat in artikel 12.1a.5 van de WEB de experimenteerperiode van de competentiegerichte kwalificatiestructuur wordt verlengd tot 2012. Zij vragen waarom het noodzakelijk is de termijn te verlengen als, gelet op de gemaakte afspraken, het traject om te komen tot nieuwe wetgeving op 1 augustus 2010 afgerond dient te zijn.

Ik doe mijn uiterste best, maar de totstandkoming van een wet is afhankelijk van vele partijen. Er moet in ieder geval duidelijkheid zijn over de situatie op 1 augustus 2010 in het geval de wet onverhoopt niet tijdig in het Staatsblad staat.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart