Kamerstuk 31755-38

Besluit houdende wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (reparatie en modernisering)

Dossier: Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage)

Gepubliceerd: 14 juni 2010
Indiener(s): Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU)
Onderwerpen: natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31755-38.html
ID: 31755-38

Nr. 38 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Ontvangen ter Griffie van de Tweede kamer op 15 juni 2010.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 13 juli 2010.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2010

Hierbij zend ik u in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure (artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer), het besluit houdende wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (reparatie en modernisering)1. Dit wijzigingsbesluit is o.a. aangekondigd in de brief van 11 november 2009 (kamerstukken II, 31 755, nr. 33). Ingevolge genoemd artikellid zal het wijzigingsbesluit ook in de Staatscourant worden gepubliceerd voor inspraak.

De aanleiding voor dit voorstel is primair reparatie naar aanleiding van de ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie (EC) heeft aangespannen tegen Nederland.

Deze procedure heeft geleid tot een veroordeling van het Europese Hof van Justitie op 15 oktober 2009. Het Europese Hof heeft geoordeeld dat Nederland bij de vaststelling van de drempels in de D-lijst niet alle criteria van bijlage 3 van de Europese mer-richtlijn2 heeft betrokken. Onder de drempels hoeft er geen mer-beoordeling plaats te vinden, omdat er geen sprake zal zijn van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Nederland zou bij de vaststelling van drempels voornamelijk rekening hebben gehouden met het criterium omvang en niet of onvoldoende met criteria als gevoelige gebieden en cumulatie.

Daarnaast is reeds door een vorig kabinet in de Beleidsbrief mer3  modernisering van het Besluit mer aangekondigd. Uitgangspunten daarbij zijn enerzijds het – zoveel als mogelijk – inhoudelijk conformeren aan de mer-richtlijn, tenzij er aantoonbaar redenen zijn om meer te regelen en anderzijds het realiseren van een significante verlaging van de regel- en lastendruk.

Hiertoe is onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer (deze bijlage bepaalt welke activiteiten mer-plichtig zijn) nagenoeg één-op-één aangepast aan de Europese lijst van de merplichtige activiteiten.

De huidige «koppen» op de C-lijst zijn ofwel verplaatst naar onderdeel D en worden daarmee mer-beoordelingsplichtig of geheel verwijderd uit de lijst van mer-(beoordelingsplichtige) activiteiten.

Tenslotte is ook per «kop» op de D-lijst nagegaan of opschoning gewenst is. Deze aanpassingen verminderen het aantal mer-procedures en daarmee de administratieve en bestuurlijke lasten.

Met het voorliggende voorstel wordt zowel de reparatie van het Besluit mer – naar aanleiding van het gewezen arrest van het Europese Hof van Justitie – als de laatste stap van de modernisering van de mer geregeld.

De voorhangtermijn is ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer ten minste vier weken. Ingevolge de aanwijzingen voor de regelgeving (aanwijzing 43a) moet hiervan ten minste drie vierde deel buiten de termijn van een reces vallen. Die eis wordt in geval van uw Kamer niet geheel gehaald. Spoedshalve kan daar echter vanaf worden geweken.

Indien door de EC een tweede hofzaak wordt gestart (bijv. omdat Nederland niet snel genoeg tot aanpassing van de regelgeving overgaat, voor een aanpassing staan 12 à 14 maanden tot aan de implementatie), kan, bij een tweede veroordeling, het Hof Nederland eventueel een dwangsom van (minimaal € 4.710 en maximaal € 282.600 per dag) en een boete van minimaal € 3.925.000 opleggen. Dat maakt een snelle oplossing urgent. Vanwege deze urgentie en omdat het tevens implementatie betreft verzoek ik u eventuele vragen en opmerkingen binnen de termijn van vier weken in te brengen.

Een eensluidende brief – minus de laatste alinea – heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa