Gepubliceerd: 16 december 2008
Indiener(s): Wim van de Camp (CDA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VIII-117.html
ID: 31700-VIII-117

31 700 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

nr. 117
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 27 november 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 augustus 2008 over onderzoek gewichtenregeling (31 200 VIII, nr. 205);

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 augustus 2008 over resultaten verkenning nieuwkomers uit MOE-landen in het basisonderwijs (31 200-VIII, nr. 206).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Van de Camp Griffier: Arends

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: Ik heet de staatssecretaris van OCW en de heren die haar vanochtend begeleiden welkom. Wij gaan spreken over de gewichtenregeling en de nieuwkomers uit de MOE-landen. In de procedurevergadering werd onze aandacht gevestigd op een bericht in de Volkskrant van vanochtend. Dat bericht wordt gekopieerd en aan de leden ter beschikking gesteld. Ik neem aan dat de staatssecretaris daar wellicht nog iets over zal zeggen. Wij vonden het niet verstandig om onze agenda daar nu door te laten veranderen. Het komt er met haar instemming dus bij op de agenda. Wij hebben tot 13.00 uur. Als het niet nodig is om de tijd vol te praten, zullen wij dat niet doen. In eerste termijn geef ik vijf minuten spreektijd.

De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Gisteren hadden wij een vergadering waar wij een uur eerder dan begroot klaar waren. Zo kan het ook, wil ik maar zeggen.

De gewichtenregeling is een grote uitnodiging tot misbruik. Ik heb al eerder een vergelijking getrokken met de WAO. Het is mooi dat de staatssecretaris uitgaat van het goede in de mens; dat is prachtig en dat siert haar. Ik vrees echter dat het de belastingbetaler veel geld gaat kosten. Het is logisch: de aanmoediging zit tenslotte aan de verkeerde kant. Niemand heeft er belang bij dat hij hoogopgeleid is. Er staat nu een premie op het voorwenden van een zo laag mogelijke opleiding, want dat levert de school geld op. De school, de kinderen en ook de ouders hebben straks allemaal hetzelfde belang: een lage opleiding in de boeken krijgen, want dat brengt geld binnen.

Er is geen countervailing power, want er is niemand die de waarheid naar boven kan brengen. Als ik bij de school van mijn kinderen beweer alleen lagere school te hebben, is niemand van die school in staat om het tegendeel te bewijzen. Moet het hoofd der school thuis huiszoeking gaan doen en op zoek gaan naar mijn universitaire bul? Zou de onderwijsinspectie alle universiteiten van Nederland moeten bellen om uit te zoeken of ik soms ergens ben afgestudeerd? Dat kan helemaal niet. Het rapport Regioplan stelt op pagina 29 duidelijk: «Het lijkt erop dat er maar weinig externe prikkels voor de scholen zijn om fouten in de vaststelling van de gewichten te voorkomen. De kans dat scholen door de eigen omgeving (...) worden aangesproken op de manier waarop zij met de gewichtenregeling omgaan, wordt niet groot geacht.» De kans dat een eventuele controle van de inspectie of de auditdienst van OCW leidt tot het opsporen van fouten, wordt eveneens bijzonder klein geacht. Het bericht stelt dat het vaak voorkomt dat ouders informatie geven over een opleiding die niet klopt. Kortom, er staat aan alle kanten een aanmoediging op het ruimhartig omspringen met die regeling. Ik ga zonder meer uit van de oprechtheid van de Nederlandse ouders en schoolleiders, maar je moet de kat niet op het spek binden. Dat gebeurt nu wel. Je zult maar dromen van een nieuwe bibliotheek of een nieuw ingericht klaslokaal met glimmende computers.

Het is vreemd dat uit het onderzoek van Regioplan blijkt dat 82% van de respondenten vindt dat de gewichtenregeling ongunstig uitpakt voor de eigen school. Ik vraag aan de staatssecretaris: rara, hoe kan dat? Dat moet toch eigenlijk wel perceptie zijn? Het kan tenslotte niet zo zijn dat 82% van de scholen er financieel op achteruitgaat. Zou men in het antwoord ook de enorme papierwinkel hebben meegenomen? Stapels formulieren moeten worden ontvangen, verwerkt, ingenomen, nagekeken en nogmaals verwerkt. In het rapport staat ook dat sommige ouders meerdere keren worden benaderd voor de juiste gegevens. Vooral op het gebied van het waarderen en categoriseren van buitenlandse diploma’s leidt dat tot complicaties en daar is volgens het rapport geen oplossing voor.

De gewichtenregeling pakt sowieso goed uit voor allochtonen. De zwaarste categorie, het gewicht 1,2, wordt toegekend als een van de ouders alleen basisonderwijs heeft genoten. Laat dat nu net gelden voor heel veel allochtonen. Van de Turkse ouders boven de 40 heeft maximaal 80% basisonderwijs genoten. Van dezelfde groep Marokkaanse ouders is dat 90%.

Wat betreft de toestroom vanuit Oost-Europa baseer ik mij op de staatssecretaris. Zij zegt dat ervan kan worden uitgegaan dat het aantal leerlingen uit Midden- en Oost-Europa voor het komende jaar stabiel zal blijven of eerder een dalende trend zal gaan vertonen. Het CBS voorspelt dat er 95 000 Polen per jaar bij komen en dat de helft daarvan hier blijft wonen. Volgens minister Donner echter is er een jaarlijkse instroom van 120 000 tot 150 000 Polen. Sommigen hiervan gaan weer weg, maar velen niet. Het kan zelfs nog meer worden, want de kredietcrisis slaat nu bijvoorbeeld flink toe in Groot-Brittannië, Ierland en IJsland en daar wonen veel Polen. Een aantal uitzendbureaus stelt al vast dat veel Polen uit die landen nu naar Nederland komen. Dat wordt ook bevestigd door een migratiedeskundige van de universiteit van Warschau, ene Pawel Kaczmarczyk; ik ben benieuwd hoe de verslaglegging zich daardoorheen vecht. Hij stelt dat dus vast. Heel veel Polen trekken weg uit genoemde landen en komen onder andere naar Nederland.

De arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren is nog niet open. Daarom lijkt hun toestroom slechts in de tienduizenden te lopen. Zij mogen hier niet werken maar wel verkeren. Bij mij in de straat staan nu drie Bulgaarse auto’s en ik woon in een tamelijk korte straat. Kinderen van Bulgaren en Roemenen hebben wel recht op onderwijs en dat geldt ook voor illegalen. De staatssecretaris zegt dat het qua grootschalige problematiek wel mee zal vallen en er is een rapport van Forum dat dit min of meer onderbouwt. Ik geloof Forum echter voor geen millimeter, want het is een multiculturalistische club. Wij herinneren ons nog de uitspraken van de directeur van Forum ten tijde van de opkomst van professor Fortuyn. Hij plaatste die opkomst in het licht van Auschwitz. Dat geeft de kleur van Forum wel een beetje weer, lijkt me. Veel berichten uit de realiteit wijzen op zeer grote problemen. Ik zie in mijn mailbox signalen van mensen uit de praktijk. De zojuist verspreide berichtgeving uit de Volkskrant wijst daar ook op en spreekt over een«plotse toestroom» van Poolse leerlingen. Dat kan te maken hebben met het feit dat de kredietcrisis in Engeland hard aankomt. Die kinderen spreken geen woord Nederlands. Op een basisschool in Heerewaarden – ik weet niet eens waar dat ligt – is 10% van de kinderen van Poolse afkomst. Juf Monique moet een taalklas doen en er gaat een brief in het Pools naar ouders. Veel berichten die mij bereiken, wijzen op zeer grote problemen op het gebied van taal, aanpassing, zeden en gewoonten, omgang met geweld en de visie op homoseksualiteit. Ik zie dus veel problemen. Het weinige geld dat de staatssecretaris ter beschikking stelt, is mooi, maar lang niet voldoende.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb niet gehoord wat de heer Bosma dan zelf voorstelt.

De heer Bosma (PVV): Het is natuurlijk een immigratieprobleem, zoals veel van de zaken waarover wij hier spreken. De openstelling van de arbeidsmarkt voor Polen moet worden teruggedraaid en er moet helemaal geen openstelling van de arbeidsmarkt komen voor Roemenen en Bulgaren. Dat is het echte probleem en daar moet iets aan gedaan worden.

De voorzitter: De zinsconstructie «Heerewaarden – ik weet niet eens waar dat ligt» is natuurlijk geen objectief element. Het ligt in de Betuwe.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Wij hebben de gewichtenregeling een tijd geleden gewijzigd omdat daar veel allochtone kinderen mee bereikt werden, maar autochtone kinderen met een taalachterstand niet, terwijl dat er minstens net zo veel zijn. Wij hebben de regeling gewijzigd en er een compensatieregeling bij geformuleerd om herverdelingseffecten te vermijden. Ik denk dat voor de meeste scholen die compensatieregeling voldoet. Die regeling loopt uiteraard een keer af. Wij moeten daarom bekijken wat er dan moet gebeuren, maar de scholen hebben de tijd om zich daarop voor te bereiden. Er zullen ook scholen zijn waarbij het minder goed uitpakt. Zij zullen aan maatregelen moeten gaan denken om problemen op te vangen als de compensatieregeling er niet meer is. Ik denk dat wij die scholen goed in de gaten moeten houden. Van een aantal geluiden uit die scholen vraag ik me overigens af of zij terecht zijn. Laatst ben ik echter op de school De Regenboog in mijn eigen woonplaats Zoetermeer geweest. Die school staat in een sociaaleconomisch zeer zwakke wijk. De school krijgt al een extra fte van het bovenschoolse bestuur. De school staat eigenlijk één in de min, maar krijgt die extra fte toch omdat er zo’n concentratie van problematiek is. Het bestuur geeft echter ook aan dat het op een gegeven moment ophoudt. De school zal dan maatregelen moeten nemen waardoor zij kinderen los moet laten. De kans is groot dat die kinderen in jeugdbendes verzeild raken. Ik denk dat dit echt een oprechte zorg van de schooldirecteur is. Ik kan het voor hem niet zomaar oplossen, maar ik denk dat het heel goed is dat wij dieimpulsgebieden hebben ingesteld. Wij gaan zeer graag akkoord met de invoering daarvan, maar ik heb er nog wel een paar vragen over.

Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel geld daar precies mee gemoeid is? Hoeveel impulsgebieden zijn er? Ik heb begrepen dat die nu worden vastgesteld en ik stel dus eigenlijk de procesvraag hoe het ermee staat. Gaat het voornamelijk om scholen in de binnensteden? Maken scholen in op zich welvarende steden zoals bijvoorbeeld Zoetermeer, die toch ook echt probleemwijken hebben, daar ook kans op? Met de systematiek die gekozen is, hebben wij gezegd dat iets voor vier jaar een impulsgebied is. Dat is goed, want dan heb je continuïteit. Als je er echter net buiten valt, kan er in die vier jaar veel gebeuren. Ik denk dat de systematiek bijna niet anders kan. De scholen die impulsgebied zijn, weten dan in ieder geval waar zij aan toe zijn. Ik denk dat dit goed is. Ik ben heel benieuwd hoe het met de invoering van de impulsgebieden gaat.

Ik wil ingaan op de praktijk van de uitvoering van het opvragen van gegevens van de ouders. Ik heb vorige keer in juni al gezegd dat dit een probleem blijft. Ik heb dat op de school van mijn eigen kind ook gemerkt. Ik moest een formulier invullen en vroeg aan de directrice hoe ze zou controleren wat ik invulde. Zij gaf aan het niet te controleren, onder andere omdat het zo’n gedoe is om kopieën van diploma’s te vragen. Die directrice moet er dus van uitgaan dat ouders te goeder trouw handelen, maar intussen weet zij dat sommige ouders niet de opleiding opgeven die zij genoten hebben. Natuurlijk moeten scholen niet frauderen en ik denk dat vrijwel alle scholen hier netjes mee omgaan. Wat is echter de sanctie die de staatssecretaris kan opleggen als de gewichten achteraf niet blijken te kloppen? Stel dat de school te goeder trouw geld heeft uitgegeven omdat het was toegekend, maar later blijkt dat niet te kloppen. Gaat de staatssecretaris – echte fraude daargelaten – het de scholen aanrekenen als ouders over hun opleiding liegen? Hoe gaat de staatssecretaris trouwens controleren of ouders terecht een bepaald diploma hebben opgegeven? Dat lijkt me ook ondoenlijk. Welke foutmarge mag een school hebben voordat de staatssecretaris gaat ingrijpen? Als school moet je het gewoon goed doen en goed tellen, maar je kunt een school niet alles aanrekenen. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?

De heer Bosma (PVV): Mevrouw Kraneveldt zegt dat de staatssecretaris het opleidingsniveau van de ouders controleert. De staatssecretaris kan dat echter helemaal niet controleren, want zij kan alleen de scholen controleren.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ja, dat klopt. Als de staatssecretaris de scholen controleert, zul je ook in alle redelijkheid moeten zeggen dat de scholen goed moeten tellen. Scholen zullen ook fouten maken die je hun niet aan kunt rekenen. Ik vroeg hoe de staatssecretaris daarmee omgaat. Hoe streng is de controle en wat gebeurt er als blijkt dat het niet klopt? Ik denk dat het voor scholen ook niet altijd makkelijk is. Zij moeten natuurlijk wel proberen het zo netjes mogelijk te doen. Is bekend hoe het met de verantwoordingslast van de scholen zit inzake de telling en de controle bij de ouders door de school? Weet de staatssecretaris hoeveel de scholen nu kwijt zijn aan rompslomp? Ik kan mij voorstellen dat het voor zwarte scholen in grote steden best heftig is, want daar moeten heel veel ouders gecheckt worden en die scholen hebben het al moeilijk.

Dan kom ik nu bij de Midden- en Oost-Europese landen. Volgens de staatssecretaris is er niet zozeer sprake van grootschalige problematiek in het hele land. Uit de berichtgeving blijkt inderdaad dat in een aantal gemeenten, zeker waar industrie en kassen zijn, veel laaggeschoolde mensen zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop. Ik lees dat de staatssecretaris de scholen die met deze problematiek te maken hebben, per leerling een bedrag gaat geven. Dat is natuurlijk een goede zaak. Ik vraag me af hoeveel geld de staatssecretaris daar in totaal voor uittrekt en hoe zij de prognose ziet. In een van de artikelen die ik net even snel doorlas, staat dat met name vanwege de kredietcrisis ook Oost-Europeanen van Engeland naar Nederland gaan. Misschien moet de prognose van de staatssecretaris aangepast worden.

Wij weten dat allerlei uitzendbureaus in Oost-Europese landen mensen hier naartoe halen om hier te gaan werken. Doen wij bij onze ambassades zelf iets aan dit soort zaken? Informeren wij mensen die van plan zijn om naar Nederland te komen over hoe het hier werkt? Informeren wij hen over inschrijving bij de gemeenten of over leerplicht? Ik weet dat Polen vaak op een soort vakantiebasis hiernaartoe komen en dat hun kinderen niet altijd ingeschreven worden. Hebben wij kinderen in beeld die eigenlijk leerplichtig zijn, maar helemaal niet naar school gaan omdat ouders zich binnen een bepaalde termijn nog niet hoeven in te schrijven bij het basisregister? Ik hoor hier verhalen over en ik vraag me af of wij hier iets mee moeten doen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Het is natuurlijk te betreuren dat maar liefst 70% van de deelnemende scholen die waren aangeschreven, een te hoog schoolgewicht had. Ik deel alle opmerkingen die gemaakt zijn dat dit toch wel grote risico’s heeft van misbruik of oneigenlijk gebruik. Wij hebben ons nu erg gefocust op het opleidingsniveau van de ouders. Ik weet dat dit een rol speelt in de ontwikkeling van een kind, maar moeten wij niet meer toe naar het toetsen van het kind zelf? Moeten wij niet meer van het niveau van het kind zelf uitgaan? Dat lijkt mij minder fraudegevoelig. Het is misschien wel wat intensiever, maar het gaat uiteindelijk om het opkrikken van het niveau van het kind. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze regeling voor de toekomst? Wat is nu eigenlijk het rendement van de investering? Hoe werkt die gewichtenregeling in de praktijk uit? Wat levert het op? Is het inderdaad zo dat wij met meer inzet op scholen de taalkennis vooruit kunnen laten gaan? Wat zijn de ervaringen en resultaten op dit gebied?

De heer Bosma (PVV): Mevrouw Dezentjé heeft het wel over de gewichtenregeling gehad, maar niet over de toestroom van Polen en de enorme problemen die dat oplevert in het Nederlandse onderwijs. Ik ben een achterdochtig mens en ik weet wel waarom mevrouw Dezentjé erover zwijgt. Wij hebben de toegang van Polen tot de arbeidsmarkt namelijk te danken aan de VVD. Is dat de reden waarom mevrouw Dezentjé er niets over wil zeggen? Huldigt zij nog steeds het VVD-standpunt dat de Nederlandse markt opengesteld moet worden voor Polen?

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wij kennen open grenzen en wij vinden nog steeds dat de arbeidsmarkt openstaat. Wij hebben al wel heel lang het standpunt dat de arbeidsmarkt niet voor kansarme immigranten openstaat. Ik wil volhouden dat dit het VVD-beleid is.

De heer Bosma (PVV): Of zij nu kansarm zijn of niet, de VVD was en is er voorstander van dat de Nederlandse arbeidsmarkt wordt opengesteld voor Polen, of die nu veel of weinig kansen hebben. Wij zien nu waar dat toe leidt. Het zou mooi zijn als mevrouw Dezentjé het standpunt van haar partij hierin herziet.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dat ga ik nu niet hier doen.

De voorzitter: Zoals u weet, wordt dit soort helderheid door de voorzitter altijd zeer op prijs gesteld, los van de materiële component.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. De gewichtenregeling gaat over hoe wij scholen de mogelijkheid geven om kinderen die een achterstand hebben, verder te helpen. Daar kun je niet tegen zijn, tenminste dat dacht ik altijd, maar dat blijkt hier toch weer anders te liggen. De nieuwe regeling zadelt scholen met veel extra werk op. Je leest dat ook terug. Er is weinig steun vanuit de scholen voor de vernieuwingen en het uit zich ook in de vele fouten die worden gemaakt door scholen. Dat is toch wel heel zorgwekkend. Uiteindelijk zijn uitkomsten niet goed te garanderen. Ouders schamen zich soms en er is geen controlemechanisme. Het steekt mij vooral dat het in de plannen lijkt alsof het budget de bepalende factor is. Het lijkt alsof er een zak geld is die over de kinderen verdeeld moet worden in plaats van dat men kijkt naar wat die kinderen nodig hebben. Het geeft een beeld van pleisters plakken, met budgetten schuiven en gaten dichten. Volgens ons los je daar geen achterstanden mee op. De SP-fractie vindt dat het tijd is om te gaan bekijken hoe het is gegaan met het achterstandenbeleid van de afgelopen jaren. Moeten wij niet gaan evalueren wat het effect geweest is van hoe het de laatste jaren is gegaan en daaruit conclusies voor de toekomst trekken? Wij zouden graag zien dat er een onafhankelijke evaluatie komt van het achterstandenbeleid van de laatste jaren met aanbevelingen voor de toekomst. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Wat betreft de huidige situatie geven meerdere scholen aan dat zij erop achteruit zijn gegaan. Het heeft hun soms zelfs formatie gekost. Ik vraag me af of de door de staatssecretaris genoemde compensatieregeling volstaat. Ik zou exact van haar willen weten hoeveel scholen erop achteruit zijn gegaan. Hoeveel zijn die scholen erop achteruit gegaan en wordt dat allemaal gecompenseerd? Per saldo gaat door die nieuwe gewichtenregeling geld terug naar OCW omdat minder kinderen een gewicht hebben en het opleidingsniveau van ouders stijgt. Wordt dat geld weer helemaal teruggebracht naar de scholen via de compensatieregeling en de impulsgebieden? Als dat zo is, zou ik dat heel graag horen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Zou mevrouw Smits kunnen uitleggen hoe zij bij de stelling komt dat er geld naar het ministerie terugvloeit? Uit de stukken blijkt juist dat er de komende jaren extra geld besteed wordt aan de gewichtenregeling.

Mevrouw Smits (SP): Ik vraag aan de staatssecretaris of het geld terugvloeit via de compensatieregeling en de impulsgebieden. Door de herverdeling hebben veel scholen geld ingeleverd. Sterker nog, er gaat via de weg van het gewicht aan het kind minder geld naar de scholen. Dat wordt volgens de staatssecretaris weliswaar gecompenseerd, maar ik zou graag nog even precies willen weten hoe dat zit.

De staatssecretaris heeft de drempel verlaagd naar 6%. Dat is een goed begin, maar voor de SP-fractie is dat niet goed genoeg. Met een voorbeeld zal ik laten zien wat dat kan betekenen. Stel je een school voor met 200 leerlingen. Voor het gemak rekenen wij met leerlingen met 0,3 gewicht. Om die drempel van 6% te halen moet je 40 leerlingen hebben met dat gewicht. Bij 35 leerlingen krijg je dus geen geld. Daar zitten wij wel mee. Volgens de SP-fractie moet het gaan om het kind met de achterstand. Daarbij moet je geen drempels opwerpen. Wij willen de drempel het liefst wegnemen of anders verlagen. Is de staatssecretaris het met de SP-fractie eens dat de achterstand van elk kind per definitie de reden moet zijn voor extra geld en dat het budget daarop moet worden aangepast?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Wij zeggen altijd dat je moet aansluiten bij de achterstand van het kind. Dat moet je meten. Je kunt een verplichte toets doen, maar dan wordt het weer een afrekeninstrument. Een dergelijk plan hebben wij een paar jaar geleden in de Kamer met elkaar afgeschoten. Daar was mevrouw Smits ook bij, of althans de SP. Wij hebben een paar factoren met een voorspellende waarde vastgesteld. Als wij dat niet zouden doen, wordt het weer een enorme toetsrompslomp voor scholen. Dat kost ook geld.

Mevrouw Smits (SP): Ik heb het woord «toetsen» ook niet in de mond genomen en dat ga ik ook niet doen de komende minuten. Ik vraag naar de drempel voor scholen, niet naar het vaststellen of een kind gewicht nodig heeft; daar kom ik straks op. Het gaat mij erom dat als ik 35 kinderen heb die volgens die criteria in aanmerking zouden komen, ik die drempel niet haal. Daar gaan mijn zorgen over, niet over de criteria wanneer een kind een gewicht krijgt. Daarvoor moeten wij niet meer naar etniciteit kijken. Toetsen doe ik liever niet.

Dan wil ik nu ingaan op de Oost-Europese kinderen. Allereerst mijn complimenten aan de staatssecretaris. Het is heel fijn dat zij extra geld beschikbaar stelt, zoals wij vanochtend in de krant lazen. Maar ook hierbij heb ik vragen over de drempel. Waarom geldt dat nu pas vanaf drie of vier kinderen? Wij vinden dat ieder kind aandacht verdient. Daarop wil ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Hoe worden de impulsgebieden vastgesteld en welke criteria gelden daarvoor? Ziet de staatssecretaris bijvoorbeeld het gevaar dat er een zwarte school is in een bepaalde wijk die toch niet in aanmerking komt voor deze regeling?

Hoe moet het dan wel? Het bepalen van het opleidingsniveau levert veel bureaucratie op. Dat is heel vervelend, maar wij snappen ook wel dat dit op zich geen rare factor is. Van de toetsen die mevrouw Kraneveldt net noemde, ben ik ook geen voorstander. Wij vragen ons af of de thuistaal niet als criterium kan worden toegevoegd. Het scheelt nogal of je laagopgeleide Nederlands sprekende ouders hebt of laagopgeleide Marokkaans sprekende ouders. De consultatiebureaus beschikken al heel vaak over gegevens over de thuistaal. Daar zouden wij op kunnen voortbouwen. De staatssecretaris noemde ooit zelf de thuistaal als een relevante en simpele indicator om te bepalen of een kind naar de voor- en vroegschoolse educatie kan. Dat zou dan toch ook kunnen gelden voor de school? Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

Het wordt tijd dat wij de regeling zo organiseren dat ook kinderen met een achterstand goede begeleiding kunnen krijgen. De huidige gewichtenregeling heeft nu nog wat gebreken. Wij zouden graag zien dat dit geëvalueerd wordt en dat daar lessen uit getrokken worden voor de toekomst.

De heer Bosma (PVV): De SP-fractie zegt aan de ene kant dat het goed is dat etniciteit niet meer meetelt, maar aan de andere kant wil zij een bonus zetten op het spreken van een niet-Nederlandse thuistaal. Volgens mij bestaat er een relatie tussen die niet-Nederlandse thuistaal en etniciteit. Waarom moet het van overheidswege beloond worden als je thuis Marokkaans praat?

Mevrouw Smits (SP): Allereerst nodig ik de heer Bosma van harte uit om een keer naar Oost-Groningen te komen of om een dagje in Friesland op stap te gaan. Daar worden heel andere talen gesproken als in het westen des lands. Dan hebben wij het niet over etniciteit. Het lijkt mij dat wij geen gewicht moeten hangen aan het Fries zijn. Dat is in het verleden ook niet gebeurd. Je kunt best naar etniciteit kijken, maar daar gaat het niet alleen om. Het voordeel is dat kinderen die gewoon een Nederlandse achtergrond hebben, toch in aanmerking kunnen komen voor een gewicht en dat is heel goed. De heer Bosma heeft het over belonen, maar wij zien gewoon graag dat die kinderen hulp krijgen en dat heeft niets met belonen te maken.

De heer Bosma (PVV): Hoe toon je dan in de door de SP opgetuigde bureaucratie aan dat je thuis Marokkaans spreekt?

Mevrouw Smits (SP): Er is al heel veel bekend bij bijvoorbeeld de consultatiebureaus. Het hoeft allemaal niet opnieuw te gebeuren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Het CDA is er een groot voorstander van dat scholen over voldoende middelen beschikken om alle leerlingen een benadering op maat te kunnen geven. Om die reden zijn wij dus ook voorstander van een gewichtenregeling zoals die naar voren wordt gebracht. Wij zijn er ook blij mee dat de vier categorieën in de vroegere gewichtenregeling zijn teruggebracht tot één categorie, waarin niet alleen recht wordt gedaan aan de taalproblematiek maar ook aan de sociaal-emotionele problematiek enzovoort. Om die reden zijn wij voorstander van wat er nu ligt.

In de vroegere regeling was etniciteit een heel belangrijk gegeven. Nu wordt met name ook gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders. Wij denken dat dit op zich een veel betere indicator is van hoe het er precies voor staat.

Dat zijn de positieve berichten. Hoe zit het nou precies met de uitvoering? Gelet op wat er naar voren wordt gebracht, ook in het onderzoek van Regioplan, en de reactie van de staatssecretaris daarop, blijken er nog wel enkele problemen zijn. Hoe zit het nou precies met de vergelijkbaarheid van de diploma’s? De staatssecretaris heeft dat al in kaart gebracht met betrekking tot Marokko, Turkije en Somalië en wil dit ook voor andere landen gaan doen. Heeft zij er al enig zicht op of dit in ieder geval voldoende soelaas biedt, zodat scholen op deze manier de formulieren makkelijker en waarheidsgetrouwer kunnen invullen?

Wij hebben het mooie instituut gekregen van het IcDW. Daar hoor ik nog steeds veel klachten over. Het duurt veel te lang voordat men uiteindelijk antwoord krijgt en dat zegt iets over de klantgerichtheid aldaar. Er is in de afgelopen weken ongetwijfeld iets verbeterd, maar ik hoor daar nog steeds ongelooflijk veel klachten over, bijvoorbeeld dat het bijna negen maanden kan duren voordat je uiteindelijk antwoord krijgt op de vraag hoe het er nou precies voor staat. Dat moedigt scholen niet aan om heel zorgvuldig na te gaan hoe het precies zit en om die formulieren in te vullen.

Problematischer is natuurlijk het gedrag van de ouders zelf. Over het algemeen vullen zij het veel te hoog in. Dat is iets anders dan waar de heer Bosma hen van verdenkt. Hoe zorg je ervoor dat je een juiste indicator krijgt? De schoolleiders zitten af en toe ook met kromme tenen om dat soort dingen te gaan doen. Ik denk niet dat wij ertoe moeten overgaan dat schoolleiders dit gaan corrigeren, maar hoe kunnen wij er wel voor zorgen dat wij een waarheidsgetrouwer beeld krijgen?

Er is nog een ander element, namelijk de scholen. In de brief geeft de staatssecretaris fraai weer dat negen van de tien schoolleiders aan wie wordt gevraagd of zij op de hoogte zijn van de regeling, «ja» zeggen. Als je dan drie vragen stelt, blijkt dat 50% van hen het absoluut niet weet. Hoe zorgen wij ervoor dat de scholen beter tussen de oren krijgen hoe die regeling precies in elkaar zit?

Ik vind het ernstiger worden als er bijna burgerlijke ongehoorzaamheid gaat ontstaan omdat schoolleiders het eigenlijk niet eens zijn met de regeling omdat die voor hen negatief uitpakt en als zij daarom de lijsten creatiever gaan invullen. Hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat zij dit voor een groot gedeelte voorkomt? Ook al ben je het niet eens met bepaalde regelingen, dan nog is het niet aan een schoolleider zelf om daar op een andere of creatieve wijze mee om te gaan.

Voor de impulsgebieden zelf gebruikt de staatssecretaris in belangrijke mate de door het SCP opgestelde armoede-indicator. Denkt zij dat dit de juiste indicator is? Geeft die armoede-indicator het juiste beeld van waar echte probleemgebieden zijn? Wat dat betreft zou ik vrij snel een soort evaluatie willen hebben van hoe dit uitpakt. Hebben wij nu de juiste kinderen en de juiste scholen bij de kop bij het treffen van dit soort regelingen?

Dan de Poolse kinderen. De brief van 29 augustus wekt de indruk dat de zaak aardig op orde is; er zijn nog wel wat problemen, maar die kunnen in belangrijke mate worden opgelost door ervoor te zorgen dat op de juiste manier informatie wordt gegeven en dat de besturenorganisaties op de juiste manier de weg wordt gewezen. De staatssecretaris ziet op dit moment dan ook geen aanleiding om hier extra geld in te stoppen. Er staat in ieder geval niet dat de staatssecretaris dat wél gaat doen. Ja, wij moeten hier heel zorgvuldig naar kijken. Ik ben daarom een beetje verbolgen over wat er nu gebeurt: de staatssecretaris laat nu via de krant weten dat er nu extra geld naartoe gaat, terwijl in de brief van 29 augustus met geen enkel woord melding wordt gemaakt van extra geld dat in de richting van deze problematiek gaat. Integendeel: de staatssecretaris suggereert dat zij het met andere maatregelen kan oplossen. Ik vind het eerlijk gezegd niet helemaal zuiver dat de staatssecretaris op de ochtend voor het AO over dit onderwerp ineens met een bedrag onze kant op komt en zegt dat zij toch het gevoel heeft dat daar meer geld naartoe moet. Ik had het sierlijker gevonden als de staatssecretaris gisteravond – want het interview is gisteren gegeven – een brief naar de Kamer had gestuurd waarin zij had aangegeven wat zij van plan is. Ik heb moeite met de procedure die nu gevolgd is. Dan heb ik het even niet over de inhoud. Ik verneem straks graag van de staatssecretaris waarom zij tot een ander inzicht is gekomen, maar ik vind de procedure niet zuiver.

De voorzitter: Mij is gebleken dat de staatssecretaris direct met haar antwoord kan aanvangen. Ik dank mijn collega’s voor hun heldere en compacte inbreng.

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Ik wil eerst iets zeggen over de gewichtenregeling in het algemeen, de wijziging van de criteria en hoe het met een hernieuwde wijziging gaat uitpakken. Er zijn vragen gesteld over de uitvoering, de impulsgebieden, het effect – wel of niet – van drempels en herverdeeleffecten in het algemeen. Al die zaken wil ik behandelen. Daarnaast wil ik apart aandacht besteden aan de regeling voor kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen en ook voor kinderen met een vluchtelingenachtergrond. Datgene wat hier speelt en wat u in de kranten hebt kunnen lezen, gaat immers over een grotere groep dan deze. Daar zal ik straks, ook in reactie op de inbreng van de heer Van Dijk, graag het een en ander over zeggen.

Allereerst ga ik in op de gewichtenregeling. In de vorige kabinetsperiode is om goede redenen besloten om etniciteit niet langer als een van de criteria te nemen voor het bepalen van de achterstand van kinderen. Waarom is die discussie toen gevoerd? Omdat bleek dat een grote groep kinderen met een autochtone achtergrond die last hebben van een grote onderwijsachterstand, onvoldoende bediend werd door de toenmalige regeling. Het probleem was indertijd dat er een verandering van de criteria kwam, maar dat het budget gelijk bleef. Dan merk je dat er herverdeeleffecten ontstaan. Met name de zwarte scholen in de grote steden dreigden daarvan last te krijgen. Om die reden heeft de toenmalige minister samen met de Kamer besloten om een compensatieregeling in het leven te roepen die de negatieve effecten voor deze categorie scholen zoveel mogelijk teniet zou moeten doen. Inmiddels zijn wij in deze kabinetsperiode weer een stap verder. Waarom? Niet omdat er, zoals mevrouw Smits suggereert, minder geld naar de gewichtenregeling gaat. Er gaat 70 mln. extra naar de gewichtenregeling toe. Dat betekent dat het bedrag dat wij beschikbaar hebben voor kinderen met een onderwijsachterstand, in deze kabinetsperiode fors toeneemt. Het is dus ook niet zo dat er, zoals mevrouw Smits suggereert, als het ware geld terugvloeit naar OCW. Nee, er gaat alleen naar meer scholen en ook naar andere doelgroepen geld.

Wij proberen er nu met een nieuwe aanpassing van de criteria voor te zorgen dat datgene wat in de vorige periode nog tijdelijk gecompenseerd werd, als een vast criterium indaalt in de nieuwe gewichtenregeling. Dat doen wij door niet alleen het opleidingsniveau van ouders als uitgangspunt te nemen, maar ook armoede veel belangrijker te maken. Je ziet ook internationaal de trend dat naast de opleidingskansen van ouders de mate waarin ouders en kinderen in armoede leven, bepalend is voor het antwoord op de vraag of er sprake is van achterstand. Met de vaststelling van de impulsgebieden geven wij scholen in die impulsgebieden een drempelloze toegang tot de gewichtenregeling. Datgene wat mevrouw Smits vraagt, doen wij straks dus voor een deel met de nieuwe regeling. In die gebieden zal er immers geen drempel meer zijn. Dit betekent dat wij steeds preciezer proberen om de grote pot met geld voor onderwijsachterstand – dat gaat echt om honderden miljoenen – zo precies mogelijk terecht te laten komen waar dat het hardst nodig is, bij kinderen met een onderwijsachterstand. Dan maakt het dus niet uit welke kleur of achtergrond je hebt. Wij kijken puur naar die achterstand. Die is het beste voorspelbaar op basis van het opleidingsniveau van ouders en tegelijkertijd de mate waarin sprake is van bijvoorbeeld armoede of werkloosheid. Ik zal straks gedetailleerder vertellen hoe wij dit denken vast te stellen en welke effecten wij hiervan verwachten, maar dit is dus het algemene uitgangspunt.

Veel Kamerleden hebben terecht vragen gesteld over de uitvoeringsproblematiek. Met name de opleidingsniveaus van ouders vormen een kwetsbaar geheel binnen de regeling. Aan de ene kant heb je die niveaus nodig om precies te kunnen zijn, maar aan de andere kant zie je natuurlijk een aantal risico’s. De eerste fout die zou kunnen ontstaan, is dat er gewoon een foute ouderverklaring komt. Dat is niet iets wat wij kunnen controleren; ook een schoolleiding kan dat niet. Het is dus niet zo, zoals de heer Bosma suggereert, dat massaal te lage opleidingen worden aangegeven om geld binnen te halen voor de scholen. Nee, schoolleiders zien zich vaak geconfronteerd met een omgekeerd probleem omdat ouders niet precies vertellen welke opleiding zij hebben. Eerder geven zij een te hoge opleiding aan, waardoor scholen onnodig geld mis dreigen te lopen. Dat probleem is aan de orde. Wij zien gelukkig verbetering door een hele hoop inspanningen die geleverd zijn, tot en met het vaststellen van de waarde van een elders behaald diploma in Nederland. Dit geldt niet alleen voor Somalië, Turkije en Marokko: wij gaan dit nu ook doen voor Bulgarije, Polen, Afghanistan en Irak. Dat zijn de eerste vier landen die er vanaf het voorjaar bij komen. Wij proberen zo goed mogelijke instrumenten te bieden om daar een reële inschatting van te maken. Uit onze monitor blijkt dat er drie tot vier keer minder fouten worden gemaakt dan in het verleden. Ik vind dat ik dat hier vandaag moet zeggen. Dit is een groot compliment waard aan de scholen. Door alle geleverde inspanningen aan onze uitvoeringskant maar ook vooral door de scholen en schoolleiders zelf worden echt minder fouten gemaakt.

Dit neemt niet weg dat er restrisico’s zijn. Ik zeg er maar bij dat de Kamer dat destijds willens en wetens heeft geaccepteerd. Toen werd vastgesteld dat etniciteit losgelaten zou worden als criterium – wij hebben kunnen vaststellen dat dat terecht was – wist men natuurlijk dat er een restrisico van oneigenlijk gebruik zou zijn. Er kan immers niet aan de poort gecontroleerd worden of het juiste opleidingsniveau wordt gemeld. Ik heb in de brief aan de Kamer ook duidelijk gemaakt dat wij eigenlijk alweer verder nadenken over de vraag of je zelfs een regeling zou kunnen maken waarbij het hele opleidingsniveau niet meer nodig is. Dat is een verkenning. Het is nog maar de vraag of dat kan. Dan zou je nog verder in de richting van armoede als uitgangspunt gaan. Ik weet niet of dat mogelijk is. Dat willen wij dus verkennen, maar ik kan niet beloven dat dit kan, alleen al omdat ik niet weet welke effecten zo’n regeling heeft. Wij hebben er namelijk onvoldoende zicht op of het geld voldoende terechtkomt bij de scholen die dat het hardst nodig hebben. Wij zijn nu eerst bezig met de aan de Kamer aangekondigde maatregelen. Daar is een groot draagvlak voor. Voordat je dat loslaat, moet er natuurlijk weer een hele stap verder worden gezet.

De voorzitter: Er zijn een aantal interrupties. Die doen wij achter elkaar.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Inmiddels heb ik drie vragen. Ten eerste hoorde ik de staatssecretaris zeggen dat het bij het toekennen van de gewichten eigenlijk omgekeerd is: de scholen zeggen dat een te hoge opleiding wordt opgegeven. Hoe verklaart de staatssecretaris dan dat bij de zelfcontrole blijkt dat dit bij 70% van de deelnemende scholen heeft geleid tot een daling van het schoolgewicht? Het was dus kennelijk andersom. Ten tweede begrijp ik de opmerking niet dat er drie tot vier keer minder fouten worden gemaakt. Bij wie en bij wat? Ten derde: als er toch verkend wordt, waarom verkent de staatssecretaris dan niet het toetsen van het kind? Waarom gaat het alleen over armoede en het opleidingsniveau van de ouders?

De heer Bosma (PVV): De staatssecretaris zegt: «Dat willen wij wel verkennen.» Wat betekent dat? Betekent dit dat de huidige plannen minder stringent worden doorgevoerd of komt zij met een alternatief plan?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik ben eerlijk gezegd een beetje verbaasd. Wij hebben begin dit jaar een discussie gehad over gelijke kansen. Daarin bleek dat het opleidingsniveau van de ouders in belangrijke mate bepalend was voor de kansen om een stap verder te komen. Het lijkt er nu op dat de staatssecretaris dat in belangrijke mate achteruit wil zetten, terwijl de inkomenspositie lang niet altijd te maken heeft met het opleidingsniveau en met de toekomst van de kinderen. Betekent dit dat de staatssecretaris in belangrijke mate terugkomt op wat zij begin dit jaar met ons bediscussieerd heeft?

Staatssecretaris Dijksma: Die laatste vraag kan ik makkelijk beantwoorden: het antwoord is «nee». Het probleem is alleen – daarbij kijk ik ook naar de heer Bosma – dat je met name in de uitvoeringsproblematiek van de regeling merkt dat het opleidingsniveau een heel oncontroleerbaar en dus lastig gegeven is. De vraag is of er mogelijkheden zijn om de regeling in die zin minder gevoelig te maken voor problematiek. Daarom is zo’n exercitie interessant, maar ik zeg daar meteen bij dat ik nu gewoon «fullswing» aan de slag ga met datgene wat wij eerder met de Kamer hebben afgesproken. Dat betekent dat wij het opleidingsniveau hebben als criterium en dat wij daar de komende tijd de impulsgebieden als aanvullend criterium bij krijgen. Dat is precies wat wij eerder met de Kamer hebben afgesproken.

Mevrouw Dezentjé vroeg welke fouten minder worden gemaakt. Om heel precies te zijn, gaat het daarbij om fouten met de leerlingentelling voor de gewichten, bijvoorbeeld in vergelijking met 2006. Bij het gewicht 0,3 was er in oktober 2006 een foutpercentage van 30 en bij het gewicht 1,2 was er een foutpercentage van 15. Blijkens de steekproef uit de leerlingentelling in oktober 2007 is het foutpercentage bij het gewicht 0,3 afgenomen van 30 naar 9 – dat is dus een behoorlijk forse afname – en bij het gewicht 1,2 is het foutpercentage afgenomen naar 3,5. Dat heeft met uiteenlopende zaken te maken.

Mevrouw Dezentjé vroeg ook hoe het zit met het toetsen van individuele kinderen. Dat debat hebben wij al heel vaak gevoerd. Het probleem daarbij is – dat hebben wij ook wetenschappelijk gevraagd – dat dit geen betrouwbare voorspeller is van achterstand. Wij kunnen het dus niet gebruiken. Als je een individuele toets van een kind gebruikt voor de toekenning van middelen, moet dat «evidence-based» zijn. Anders kom je onherroepelijk in problemen. Het blijkt dus gewoon niet mogelijk te zijn. Dat staat nog los van de vraag of je dit wel wilt, want het zou ook een enorme uitvoeringslast met zich meebrengen en de uitvoeringsproblematiek van scholen zou dan eerder toenemen, alleen al vanwege letterlijk het gewicht dat dan aan die toets gehangen zou worden in vergelijking met wat men nu allemaal al meemaakt. Met andere woorden: het is zowel in de praktische zin als in de meer wetenschappelijke zin geen goed instrument voor de toekenning van middelen. Daarom moeten wij dat ook niet doen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Hoe kunnen wij dan ooit het rendement verantwoorden van die honderden miljoenen die naar onderwijsachterstanden gaan? Mij is niet duidelijk hoe je gaat meten of zo’n regeling effect heeft. Het is oké dat er zo’n regeling is en dat kinderen worden bijgeplust, maar wat is het eindresultaat en hoe wordt dat gemeten?

Staatssecretaris Dijksma: U hebt gelijk dat het belangrijk is dat wij ook van de inzet van deze middelen het rendement beoordelen. Mede in het kader van de uitvoeringslast kiezen wij ervoor om daarover geen aparte verantwoording te laten afleggen. Scholen verantwoorden zich natuurlijk sowieso over de resultaten die zij behalen. U weet dat wij met de sector in gesprek zijn over de vraag hoe wij de toegevoegde waarde van het onderwijs beter inzichtelijk kunnen maken. Als je daartoe in staat bent, betekent dat ook dat scholen over de gehele inzet van middelen binnen hun lumpsum scherper moeten verantwoorden wat hun toegevoegde waarde is. Ik zeg daar nogmaals bij dat zij dat niet alleen ten opzichte van de overheid moeten doen, maar vooral ten opzichte van de kinderen, hun ouders en zichzelf: halen wij voldoende uit onze kinderen en zorgen wij ervoor dat alle middelen die ons ter beschikking staan, daarvoor op een goede manier worden ingezet? U weet dat de inspectie, zeker naarmate de onderwijsopbrengsten niet voldoende zijn, scholen steeds steviger tegen het licht zal houden.

De voorzitter: Mevrouw Dezentjé, bij hoge uitzondering voor de derde keer.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik hoor toch verschillende dingen. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij moeten bekijken welke leerwinst er is. Dat is ontzettend belangrijk, maar als je dat aan het eind meet, heb je ook een nulmeting nodig. Dan praat je toch over toetsen. Het verbaast mij dus dat de staatssecretaris zegt dat dit onbetrouwbaar en niet «evidence-based» is. Dat is namelijk echt waar het om gaat. Dat is die toegevoegde waarde: hebben die honderden miljoenen ook effect?

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij voeren wij dit debat nu voor de zesde keer, misschien nog wel vaker. Wij hebben elke keer dezelfde wisseling van standpunten. Wij gaan nu opnieuw het debat aan over de waarde van de begintoets; dat wil ik overigens van harte doen. Het probleem is dat de toegevoegde waarde van het onderwijs niet per se een begintoets en een eindtoets nodig heeft, waarbij je als het ware digitaal het verschil tussen het ene en andere zou kunnen meten. Het is veel interessanter om de toegevoegde waarde van het onderwijs door de doorlopende leerlijn inzichtelijk te maken. Daar heb je die begintoets op zich helemaal niet voor nodig. Als de wereld zo simpel was en als het zo zou werken, zouden wij dat wel doen, maar het is gewoon niet zo.

De voorzitter: Wij gaan eens bekijken of de heer Van Dijk nog een nieuw blikveld heeft.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat klopt. De staatssecretaris zegt dat het opleidingsniveau nog steeds een van de belangrijkste indicators is voor het meten van achterstand, terwijl zij tegelijkertijd overweegt om vanwege de uitvoerbaarheid meer in de richting van armoede als criterium te gaan. Althans, zij wil daartoe een verkenning laten uitvoeren om daarmee de administratieve lastendruk te gaan verminderen. Dan krijgen wij echter wel een mindere gerichtheid van de inzet van middelen. Is dat verantwoord ten opzichte van elkaar?

Staatssecretaris Dijksma: Dat is inderdaad de belangrijke vraag die je dan zou moeten beantwoorden. Zolang wij dat niet zeker weten, kun je dus niet van de criteria af die wij nu hanteren. Dat moet je ook zeker niet willen. Nogmaals, ik vind het belangrijk dat het geld gericht ingezet blijft worden. Voor zover ik nu kan overzien, zijn deze twee criteria – ook in die combinatie – de beste manier om dit te doen, met de uitvoeringslast die daar helaas ook mee gepaard gaat. Als je wilt nadenken over minder uitvoeringslast, kun je zo’n verkenning doen, maar ik herhaal dat je dan wel zeker moet weten dat geld niet ongericht wordt ingezet. Dat is het ene punt. Het tweede punt is dat je ook moet kijken naar mogelijke herverdeeleffecten daarvan. Denken staat volgens mij nooit in een stilstand, maar handelen wel. Als dat geen soelaas biedt, moeten wij het dus gewoon nog niet doen, maar ik vind het wel interessant om te blijven nadenken over de vraag hoe wij het zo gemakkelijk mogelijk kunnen maken. Het moet echter ook kloppen. Dat is precies het punt.

De voorzitter: De wereldvrede is gered. Ik stel voor dat u uw beantwoording voortzet.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Kraneveldt stelde een aantal vragen over de uitvoering. Zij vroeg of enige coulance niet gepast is, zeker bij de controle op de ouderverklaring. Nogmaals, er vindt geen controle plaats van de juistheid van de ouderverklaring. Zo’n controle is immers niet uitvoerbaar. De opmerking van de heer Bosma tegen een van zijn collega’s was dus terecht. Het is ook niet mogelijk om op dit punt coulance te betrachten, want dan zouden wij moeten afgaan op een verklaring van een schoolleider dat een ouder een verkeerde verklaring heeft gegeven. Dat zou de consequentie zijn. Indien scholen twijfelen – dat doen zij soms, misschien ook terecht – moeten zijzelf ouders ervan kunnen overtuigen dat het echt in het belang van kinderen is dat ouders niet een te hoog opleidingsniveau opgeven. Wij betrachten wel coulance – want als dat kan, doen wij dat zeker wel – als bijvoorbeeld de waarde van een buitenlandse opleiding moeilijk is in te schatten. Dan gaan wij niet zitten miezemuizen, want dat kun je dan met recht en redelijkheid niet bij de scholen neerleggen.

Mevrouw Kraneveldt vroeg ook wat er gebeurt en welke sanctie er is als het gewicht niet klopt. Wij hebben niet per se een sanctie. Als geld onterecht wordt uitgegeven, halen wij het wel altijd terug. Dat is gewoon een bijstelling van de bekostiging. Dat is geen sanctie, maar het herstellen van een fout. Mocht het zo zijn dat scholen heel veel fouten maken – die scholen zijn er – dan worden zij geselecteerd voor hercontrole. Als een grote groep scholen in achtereenvolgende jaren meer fouten maakt, kun je uiteindelijk overgaan tot nadere maatregelen, helemaal als je het idee krijgt dat die scholen dat bij wijze van spreken moedwillig doen. Ik zeg daar echter bij dat ik dat nog niet heb hoeven doen. Ik vind het heel belangrijk om dat hier te zeggen. Het is dus niet zo – af en toe sluipt die gedachte er hier een beetje in – dat scholen hier bij wijze van spreken moedwillig mee aan de haal gaan. Dat is niet wat wij constateren. Er worden wel fouten gemaakt, maar niet expres. Dat is heel belangrijk.

Hoe kunnen wij de administratieve last beoordelen en hoe gaan wij daarmee om? Wij zitten nu in het derde jaar van herbeoordelingen. Er komt dus een eind aan de grote administratieve last die door scholen wordt ervaren. Wij proberen die last met een hele hoop maatregelen zo gering mogelijk te maken door heel veel dingen in de beoordeling van de opleidingen makkelijker te maken. De heer Van Dijk zei dat men bij het IcDW niet zo klantgericht is als je zou mogen veronderstellen. Mijn punt is dat ik die signalen niet ken. Ik vraag de heer Van Dijk daarom of wij die signalen onderhands kunnen krijgen, want dan kunnen wij daar iets mee doen in de richting van het IcDW. Wij zien in het onderzoek een ander belangrijk signaal, namelijk dat men heel weinig gebruikmaakt van het IcDW. Wij krijgen dus een tegengesteld signaal, namelijk dat scholen er gebruik van kunnen maken maar dat te weinig doen. In principe is de afspraak dat er binnen twee weken antwoord wordt gegeven. Het is dus niet de bedoeling dat het antwoord negen maanden op zich laat wachten, maar wij krijgen graag de voorbeelden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): In het begin zijn er nogal wat slechte ervaringen opgedaan. Vanaf dat moment wordt bijvoorbeeld geen gebruik meer gemaakt van het instrument, omdat er een slecht imago is ontstaan. Daardoor heeft men de neiging om er niet meer naartoe te gaan. Dat is een belangrijke oorzaak van wat u naar voren brengt. Daaraan ligt dus een slecht presteren in het begin ten grondslag.

Staatssecretaris Dijksma: Dat begrijp ik wel, maar men leert natuurlijk ook daar voortdurend bij en men werkt voortdurend aan een verbeterde klantgerichtheid. Dat mogen wij natuurlijk niet uit het oog verliezen. Ik zou de scholen bij dezen dus willen vragen om het IcDW wel te gebruiken. Als er problemen zijn, laat dat ons en vooral het IcDW zelf ook weten. Dan kan men daar iets mee. Het is zonde en jammer als op basis van veronderstellingen iets niet wordt gebruikt wat wij wel aanbieden.

Ook over de impulsgebieden zijn enkele vragen gesteld. Zoals gezegd gaat de drempel naar 0%, mevrouw Smits. Hoeveel geld gaat daar naartoe? Dat hebben wij nog niet vastgesteld. Dat stellen wij begin komend jaar vast. Het zal ongetwijfeld wel om tientallen miljoenen gaan, maar zoals bekend biedt het coalitieakkoord ons de mogelijkheid om dit te doen. De impulsgebieden zijn verspreid over het hele land. Zij liggen dus niet alleen in de harten van de grote steden, maar bijvoorbeeld ook in Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Friesland. Dat zijn allemaal gebieden met veel impulsgebieden. Wij hebben al eens een soort oefening gedaan op basis van een vorige armoedemonitor van het SCP om te zien of dit instrument echt soelaas zou kunnen bieden. Daaruit werd zichtbaar dat met name een aantal provincies buiten de Randstad echt een enorme vooruitgang maakt qua toegekende middelen. Tegelijkertijd boeken ook de steden en de zwarte scholen in de grote steden vooruitgang. Dat kan als je 70 mln. extra te verhapstukken hebt. Uiteindelijk wordt iedereen er dus beter van, maar het blijft wel een grosso modo-benadering. Uiteindelijk blijven er ook altijd herverdeeleffecten. Die kun je gewoon niet uitsluiten. Mevrouw Smits zei redelijk stevig dat je wel enkele criteria moet hebben op grond waarvan je dat geld verdeelt. Als je dat puur individueel zou gaan doen, kom je onherroepelijk in de problemen. Dat is ook uitvoeringstechnisch niet te doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Kunt u een overzicht geven van waar de impulsgebieden straks precies terechtkomen?

Staatssecretaris Dijksma: Ja, dat kunnen wij doen zodra wij de SCP-monitor hebben. Die verschijnt op 18 december. Dan gaan wij er dus mee aan de slag. Vervolgens is het ons voornemen om de scholen te laten weten of zij zich in een impulsgebied bevinden en wat dat voor de scholen betekent. Wanneer wij die overzichten hebben, lijkt het mij uiteraard prima om die ook naar de Kamer te sturen.

De heer Bosma vroeg hoe het kan dat 80% van de scholen denkt dat zij er met de nieuwe regeling op achteruitgaan. Dat is voor een deel perceptie. Men kreeg vanuit de vorige kabinetsperiode de compensatieregeling en die zou aflopen. Toen, in die periode, kwam er nog geen extra geld bij. Inmiddels is er de nieuwe regeling, met het nieuwe criterium van het impulsgebied. Bij de oefening die wij hebben gedaan, zagen wij ook dat dit voldoende soelaas biedt voor de scholen die na de compensatieregeling anders minder geld zouden hebben gekregen. Sterker nog: zij gaan de positieve effecten van de impulsgebieden merken. Zolang je dat nog niet één op één kunt communiceren per school, blijft het beeld heel stevig hangen dat na de compensatieregeling «de bijl valt» en dat er dan dus een probleem is. Ik hoop dat, wanneer wij ongeveer in januari met scholen kunnen gaan communiceren wat dit voor hen betekent, het beeld bij die 80% van de scholen heel snel zal verdwijnen. Dat zal nooit helemaal gebeuren, maar wel meer dan nu.

De heer Bosma (PVV): Dat is dus perceptie. Daar hebben wij niet zoveel aan. Kunt u ons in januari ook melden hoeveel scholen erop achteruitgaan en hoeveel scholen erop vooruitgaan?

Staatssecretaris Dijksma: Nou, dat weet ik niet. U weet dat er in totaal 7000 scholen in het basisonderwijs zijn. Die krijgen lang niet allemaal gewichtengelden, maar een flink aantal scholen krijgt die gelden wel. Ik weet niet zeker of wij dat tot op dat detailniveau kunnen communiceren. U moet zich voorstellen dat dit een enorme toer in de uitvoering is. Dat gaat bij ons via CFI. Wij kunnen u wel laten zien hoe de impulsregeling uitpakt en wat dat voor scholen betekent. Wij kunnen daarbij waarschijnlijk ook aantallen leveren. Dat zie ik niet als probleem, maar ik ben bang – ik kijk ook even naar rechts – dat u ons overvraagt als u vraagt om per individuele school te berekenen wat het verschil is. Er zijn altijd autonome beleidseffecten die op een totale lumpsum – daar hebben wij het immers over – natuurlijk ook effect hebben. Dan moet je dat er ook weer allemaal uit trekken. Dan zijn wij wel even bezig. Ik zou mijn mensen graag inzetten voor een paar andere dingen, als u dat niet erg vindt.

Ik denk dat ik al heel veel heb gezegd over de herverdeeleffecten. Ik ga daarom nu over tot de regeling voor kinderen uit de Midden- en Oost-Europese landen en kinderen met een vluchtelingenherkomst. De heer Van Dijk ging in op de procedure. Ik denk dat ik er verstandig aan doe om de Kamer, als zij daar prijs op stelt, een brief te sturen over wat dit nou precies betekent. In eerdere communicatie met de Kamer heb ik al eens overwogen om de regeling wat te verruimen, met name voor kinderen met een vluchtelingenachtergrond. Wij zagen toen immers al dat er problemen zijn. Dit is een van de onderliggende regelingen binnen de grotere gewichtenregeling. Het gaat ook om een klein bedrag. Wij verdubbelen het bedrag van die regeling. Zoals ook in de brief staat, doen wij dat niet omdat wij van mening zouden zijn dat de aantallen waarmee scholen op dit moment geconfronteerd worden, tot heel grote uitvoeringsproblemen leiden. Volgens mij citeer ik de heer Bosma ongeveer correct als ik zeg dat hij sprak van «een massieve instroom». Zo’n instroom blijkt tot nu toe niet uit het onderzoek dat in opdracht van Forum en eigenlijk van ons door een onafhankelijk onderzoeker is uitgevoerd, maar wij monitoren dit wel. De instroom van mensen uit nieuwe landen kan immers fluctueren. Je kunt dus niet voorspellen hoe het bijvoorbeeld de komende maanden of komend jaar gaat. Dat is exact de reden waarom wij hebben gevraagd om dit in de gaten te blijven houden, want op die manier houden wij de vinger aan de pols. Wij hebben gemerkt dat de regeling die er al was, niet door alle scholen werd gebruikt. Als zij haar wel gebruikten, zou het, omdat het om geringe bedragen gaat, soelaas bieden als wij wat ruimer zouden gaan toekennen. Dat is redelijk groots en meeslepend in de krant terechtgekomen, maar ik kreeg gewoon de vraag of ik voornemens ben om daar iets aan te doen. Daarop hebben wij «ja» geantwoord. Dat is overigens, ook intern, pas zeer recent rondgekomen, want met dit soort zaken moet je, zoals bekend, altijd de ronde maken langs de minister van Financiën en vele anderen die over je schouder meekijken. Die ronde heeft er zeer recent toe geleid dat wij de ruimte kregen voor deze verruiming, niet alleen voor kinderen met een achtergrond uit de Midden- en Oost-Europese landen maar voor alle kinderen die «nieuw» in Nederland zijn. Het lijkt mij ook jegens de Kamer het meest fair en fatsoenlijk om haar dat in een brief nog wat uitgebreider te melden.

Ik denk dat ik misschien niet alle maar wel de meeste vragen nu heb beantwoord.

Nadere gedachtewisseling

De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar uitgebreide beantwoording. Ik zou bijna zeggen: I stand by my story. De gewichtenregeling kan tot misbruik en fraude leiden. Dat hebben wij nu dus vastgesteld. Ik vrees dat wij hier over een aantal jaren weer zitten en er dan achter komen dat het flink uit de hand is gelopen. Ik hoop het niet. Ik ga uit van ieders goede wil, maar de deur voor misbruik staat wagenwijd open. Dat spijt mij heel erg.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik weet niet bij welk overleg de heer Bosma heeft gezeten, maar volgens mij hebben wij hier niet geconstateerd dat deze regeling wijd open staat voor fraude en misbruik. Wellicht kan de heer Bosma nader onderbouwen hoe dat precies zit.

De heer Bosma (PVV): Wij hebben allebei vastgesteld dat er bij ouders mogelijkheden bestaan om dingen losjes in te vullen. Uiteindelijk bestaat er geen enkele manier om dat wat ouders hebben ingevuld, te controleren.

De staatssecretaris zegt dat een massieve toestroom niet vaststaat omdat die niet blijkt uit het onderzoek van Forum. Dan denk ik: ga eens twijfelen aan Forum, want het CBS zegt het en minister Donner zegt het. Er zijn berichten van uitzendbureaus en van migratiedeskundigen uit Polen die een nog aanzwellende groei voorspellen. Vandaag zijn er ook krantenberichten. Dat gaat over aantallen, maar wij hebben ook heel veel berichten over problemen met betrekking tot Polen. Er werd gevraagd of ik bij een ander overleg heb gezeten, maar ik moet vaststellen dat ik vandaag misschien op een andere planeet zit.

De voorzitter: Het is jammer dat de voorzitter altijd zijn mond moet houden. Het woord is aan mevrouw Kraneveldt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Die volgens mij met beide benen op de grond van deze planeet staat.

Voorzitter. De staatssecretaris is niet ingegaan op een paar vragen. Wij lezen in de krant dat Poolse, Bulgaarse of wat voor werknemers dan ook in het weekend naar de camping komen en maandag op de stoep staan. Ik vraag mij af of die ouders weten hoe het hier werkt en hoe het zit met het systeem als zij zich moeten aanmelden. Hebben zij voldoende informatie? Krijgen zij die via het uitzendbureau waarvoor zij misschien via-via werken? Kortom, weet men wanneer men vanuit het thuisland vertrekt, wat men hier moet doen als men kinderen heeft en hoe het allemaal zit? Ik vraag mij af wat wij in Polen – om dat land maar even te nemen – doen aan voorlichting, bijvoorbeeld bij onze ambassades, om ervoor te zorgen dat mensen in ieder geval weten waaraan zij geacht worden zich hier te houden. Daarbij gaat het met name om het inschrijven van kinderen. Herkent de staatssecretaris het bericht dat zij soms hun kinderen een aantal weken of misschien wel langer meenemen en dat die kinderen soms van onderwijs verstoken blijven – dat zou ik een slechte zaak vinden– omdat zij zich nog niet meteen bij de GBA hoeven in te schrijven omdat zij geen vaste verblijfplaats hebben?

Voor de rest dank ik de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ik wacht nog even op de uitwerking van wat zij precies met de extra leerlingenvelden doet. Ik vind het interessant om daar meer over te weten, maar dat komt nog. Daar heb ik nu dus geen vragen meer over.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik kan het kort houden, want het standpunt van de VVD-fractie is voldoende gewisseld, ook in andere debatten. Als er zoveel honderden miljoenen ergens naartoe gaan, vind ik het altijd te betreuren als een effectmeting afwezig of dun is. Ik vind nog steeds dat de toegevoegde waarde gemeten moet kunnen worden via een nulmeting en een eindtoets. Dan weten wij in ieder geval hoe het kind en de school het hebben gedaan en of onze belastingcenten goed zijn besteed.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Ik heb geen antwoord gekregen op een paar vragen, met name op de vraag hoe de staatssecretaris aankijkt tegen de taal als indicator. Zou dat geen goed extra criterium zijn? En hoe staat zij tegenover een evaluatie van hoe het gaat en van hoe het is gegaan? Werkt het wel op deze manier? Is dit wel toekomstbestendig of moet het anders? Het is mooi dat in de impulsgebieden die drempels wegvallen, maar volgens de SP zou je eigenlijk overal zonder die drempels moeten werken. Zowel voor vluchtelingenkinderen als voor Poolse kinderen, andere Oost-Europese kinderen en alle andere achterstandskinderen in dit land zouden eigenlijk nergens drempels moeten gelden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar antwoorden en haar reactie op de gevolgde procedure, waar ik straks nog even op terugkom. Een belangrijke constatering is dat wij permanent in deze strijd zitten: hoe zorgen wij ervoor dat wij aan de ene kant de uitvoeringslasten zo laag mogelijk laten zijn en aan de andere kant een zo gericht mogelijke invoering mogelijk maken? De voorgenomen verkenning lijkt mij op zich prima, maar ik vraag mij af of wij daarmee die gerichtheid niet ernstig geweld aan gaan doen.

Ik ben ook blij met de constatering van de staatssecretaris dat de foutenpercentages substantieel zijn afgenomen. Met 3,5% zit je, zeker als het gaat om 1,2-leerlingen, echt in de statistische foutenmarge. Die 9% zou nog wel wat naar beneden mogen, maar dat wachten wij rustig af. Over de klantgerichtheid hebben wij het al even gehad.

Dan nog even de situatie van de Poolse kinderen. Ik ben zelf op bezoek geweest in Heerewaarden. Ik weet dus welke problematiek men daar zeer regelmatig tegenkomt. Ik neem de heer Bosma graag onder mijn arm mee om hem duidelijk te maken hoe het daar zit. Ik kan mij levendig voorstellen dat de staatssecretaris iets wil doen aan wat er nu gebeurt. Ik vraag mij af of dat voldoende is, maar dat zien wij dan wel weer. Het gaat mij er in belangrijke mate om dat deze problematiek in gebieden naar voren komt die voorheen geen ervaring hadden met bijvoorbeeld de situatie van Marokkaanse en Turkse kinderen. Daardoor is de verrassing op die scholen buitengewoon groot. Ik denk dat daar een deel van de problematiek zit. Ik ben trouwens blij dat de staatssecretaris zegt dat het om een niet zo’n heel groot bedrag gaat. Ik heb op de achterkant van dit papiertje uitgerekend hoeveel het is. Het is ongeveer 5 mln. In het kader van andere discussies ben ik blij dat de staatssecretaris dit als «een klein bedrag» betitelt.

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Ik begin maar even met wat de heer Bosma zei. Hij moet hier echt niet suggereren dat er één groot probleem zou zijn en dat de hele regeling ter discussie moet staan. Ik begrijp vanuit politiek oogpunt dat hij daar misschien een bepaalde mening over heeft, maar de ouderverklaringen en het feit dat zij aanwezig moeten zijn, worden ook door accountants bekeken. Wij zitten er natuurlijk niet voor niets bovenop, ook in de uitvoering. Dat is overigens een van de redenen waarom scholen een uitvoeringslast ervaren, want wij hebben niet voor niets een grootscheepse hercontrole gedaan. Wij willen namelijk voorkomen dat foutenmarges groot zijn. Daarom hebben wij nu kunnen vaststellen dat met vereende krachten – ook vanuit het veld en hopelijk ook met een klein beetje steun van ons – die foutenpercentages nadrukkelijk zijn afgenomen. Dat is van groot belang.

Over de groei noemde de heer Bosma verschillende cijfers en bronnen. Mijn punt is niet zozeer dat ik eventuele toekomstperspectieven op voorhand ter discussie wil stellen. Het gaat er gewoon om dat er een onafhankelijk onderzoek is gedaan naar hoe dit op dit moment binnen scholen wordt ervaren. Dat is een andere discussie dan bijvoorbeeld over de toestroom van mensen. Niet alle mensen die hier komen, nemen hun kinderen mee. Er zit dus een verschil tussen datgene wat nu ervaren wordt op scholen en het bredere debat over de arbeidsmigratie en de mogelijke consequenties daarvan voor Nederland. Daarover discussieert de minister van SZW herhaaldelijk met de Kamer. Het kabinet buigt zich daar terecht ook in bredere zin over, maar wij hebben bekeken wat dit het afgelopen jaar concreet heeft betekend voor scholen, ook op basis van de geluiden die wij uit verschillende regio’s kregen. Dan zie je precies wat de heer Van Dijk heeft geschetst: sommige scholen die, gewoon door hun ligging – bepaalde gebieden hebben bijvoorbeeldmet seizoenarbeid te maken – in het verleden nooit te maken hadden met kinderen die ergens anders vandaan kwamen, krijgen ineens een voor hun gebied «vrij extreme» benadering. Als er op een kleine dorpsschool ineens een paar kinderen uit Polen komen, heeft dat voor die dorpsschool een groot effect. Op macroniveau is dit natuurlijk niet iets om meteen heel ongerust over te zijn. Precies om die reden heb ik bekeken of, omdat dat probleem daar zo ervaren wordt , daar nog iets te doen is. Dat geldt overigens niet alleen voor nieuwkomers uit Midden- en Oost-Europa, maar voor alle nieuwkomers. Dan gaat het inderdaad om een bescheiden aanpassing van de bedragen. Als ik het over «bescheiden» heb, gaat het om ongeveer 1,5 mln. Het is dus echt nog veel bescheidener dat wat de heer Van Dijk «bescheiden» noemt. Het lijkt mij daarom heel goed dat wij dit nog heel precies gaan communiceren met de Kamer, want ik merk al dat het mij een hoop voordeel kan opleveren als ik dat op een verstandige manier doe. Wij proberen dus wel om de scholen te helpen.

Wij doen dat bijvoorbeeld ook met het steunpunt dat is opgericht voor kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen. Daar kunnen scholen maar bijvoorbeeld ook de VNG of de peuterspeelzalen terecht met vragen. Ik kan niet aangeven in hoeverre wij dit ook via ambassades doen. Ik wil dat best navragen. Als wij toch een brief sturen, zullen wij dat punt meteen meenemen. Dat lijkt mij uitstekend, want ik weet dat gewoon niet. Ik weet wel dat wij in Nederland de informatievoorziening op orde hebben voor de uitvoerders die met deze kinderen te maken krijgen. Zij kunnen dus een beroep doen op dat informatiesteunpunt. Ik zeg daar maar meteen bij dat dit ook wordt gedaan.

Zowel mevrouw Dezentjé als – maar dan vanuit een andere aanvliegroute – mevrouw Smits heeft gevraagd of er wordt geëvalueerd waarmee wij bezig zijn. Volgens mij is in de begrotingsstukken al gemeld dat wij van plan zijn om ook op dit terrein een beleidsdoorlichting te doen. Ik denk dat dit volgend jaar resultaten zal opleveren. Die zullen wij natuurlijk naar de Kamer sturen. Dan kan de Kamer in bredere zin het effect van het onderwijsachterstandenbeleid op de onderwijsresultaten bekijken. Dat mag ook «een evaluatie» worden genoemd; wij noemen dat een «beleidsdoorlichting». What’s in a name?

Dan taal als indicator. Nee, ik ga niet steeds weer nieuwe criteria toevoegen of bedenken. Bovendien is ook dit moeilijk te controleren, want wij komen niet bij de mensen thuis om te horen welke taal daar gesproken wordt. Ik zou dus willen voorstellen om met deze impulsgebieden aan de slag te gaan. Dat is de aanvulling waar de Kamer al een tijd om heeft gevraagd. Die aanvulling komt er nu. Er is groot draagvlak voor, ook bij alle onderwijsorganisaties die hebben mogen meedenken over dit beleid. Wij kunnen de eerste effecten daarvan ook heel snel zichtbaar maken. Laten wij er nou gewoon voor zorgen dat wij dit goed doen en niet met dingen aankomen die niet «evidence-based» zijn. Dat heb ik al eerder tegen mevrouw Dezentjé gezegd toen het om die toets ging. Daar moet je één strakke lijn in hanteren. Ik ga dus niet shoppen in dit soort criteria.

Ik denk dat ik hiermee de vragen van de Kamer heb beantwoord.

De voorzitter: Gelet op de mimiek van de commissieleden deel ik die opvatting. Dit algemeen overleg, dat voor twee uur stond gepland en nu in 85 minuten is afgerond, levert drie toezeggingen op.

1. De Kamer wordt per brief nader geïnformeerd over de kinderen die nieuw in Nederland aankomen. Dat betreft kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen en de vluchtelingenkinderen. In die brief staat ook een, wellicht kleine, alinea over de voorlichting door de ambassades.

2. De Kamer krijgt in januari 2009 een brief over de indeling van de impulsgebieden, mede naar aanleiding van het SCP-onderzoek. In die brief krijgt de Kamer ook informatie over het aantal scholen dat geld krijgt in het kader van die impulsgebieden.

3. De beleidsdoorlichting die al wordt genoemd in de begroting, komt in 2009 naar de Kamer.

Ik dank de staatssecretaris en de haar begeleidende ambtenaren van harte voor hun inbreng. Ik dank mijn collega’s voor hun constructieve opstelling.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Halsema (GroenLinks).