Kamerstuk 31700-V-130

IOB beleidsevaluatie Preparing the Ground for a Safer World

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 15 juli 2009
Indiener(s): Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken) (CDA)
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-V-130.html
ID: 31700-V-130

31 700 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009

nr. 130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2009

Hierbij heb ik het genoegen u aan te bieden het rapport «Preparing the Ground for a Safer World – Dutch interventions on landmines and explosive remnants of war in the Convention on Certain Conventional Weapons and the Ottawa Convention 1996–2006», evenals mijn beleidsreactie op dit rapport. Het rapport is opgesteld door de inspectie ontwikkelingssamenwerking en beleidsevaluatie (IOB) van het ministerie van Buitenlandse Zaken.1

BELEIDSREACTIE

Inleiding

Het rapport beoogt inzicht te verwerven in het optreden en de effectiviteit van de Nederlandse diplomatie gedurende de jaren 1996–2006 op het gebied van de conventionele wapenbeheersing met betrekking tot landmijnen en explosieve oorlogsresten («Explosive Remnants of War»). De evaluatie heeft zich beperkt tot de belangrijkste fora op dit gebied te weten de «Convention on Certain Conventional Weapons» (CCW) en het Ottawa Verdrag tegen anti-personeelmijnen. Daarbij stonden voor de IOB de volgende onderzoeksvragen centraal:

• Wat waren de ontwikkelingen in het internationale besluitvormingsproces op deze terreinen van de wapenbeheersing?

• Welke doelen wenste de Nederlandse regering te bereiken tijdens dit proces van internationale besluitvorming?

• Welke interventies verrichtte de regering tijdens de verschillende fasen van het besluitvormingsproces?

• Welke belemmeringen bestonden in het proces van besluitvorming en hoe reageerde de Nederlandse regering daarop?

• Welke Nederlandse doelen werden verwezenlijkt en welke niet?

• Aan welke vorm(en) van interventies gaf de Nederlandse regering de voorkeur?

• Welke criteria voor succes en mislukking werden gebruikt in de verschillende fasen van het besluitvormingsproces?

Het perspectief van de evaluatie

De IOB onderzocht de effectiviteit van de Nederlandse inzet ten aanzien van vijf onderwerpen met betrekking tot de inzet in de CCW (Compliance, Universalisation, Anti Vehicle Mines, Scope, en Explosive Remnants of War) en acht onderwerpen met betrekking tot het Ottawa Verdrag (Negotiating the Ottawa Convention; Universalisation; Participation; Compliance; Articles 1, 2 en 3; Mine Clearance; Mine Action Technologies en Stockpile Destruction).

De IOB merkt terecht op dat de Nederlandse beleidsinzet in de CCW en in het kader van het Ottawa Verdrag afhankelijk was van vele omgevingsfactoren en onzekerheden. De IOB koos er daarom voor te onderzoeken of Nederland binnen de context waarin het opereerde zijn uiterste best deed om zijn beleidsdoelstellingen te behalen. Ten einde dit inzichtelijk te maken onderscheidt de IOB als analysecriteria de mate waarin de Nederlandse inzet:

1. verbonden waren met de specifieke Nederlandse beleidsdoelstellingen («connectedness»);

2. in lijn was met, en bijdroeg aan het internationale besluitvormingsproces («responsiveness»);

3. plaatsvond op het juiste moment («timeliness»);

4. in bereik, omvang en richting bijdroeg aan het bereiken van de beleidsdoelstellingen («scope»).

Bevindingen van IOB

• Connectedness» van de Nederlandse inzet

Wat betreft «connectedness» concludeert de IOB dat de Nederlandse interventies in de CCW en de Ottawa Verdrag grotendeels in lijn waren met de beleidsdoelstellingen. Slechts in vier gevallen werd de maximumscore niet gehaald. Dit betrof binnen de CCW de onderwerpen «compliance» en «Anti Vehicle mines» (anti-voertuigmijnen). In beide gevallen ondersteunden naar het oordeel van IOB de gepleegde interventies niet het ambitieniveau van de beleidsdoelstellingen. Zo zocht Nederland in het geval van compliance aansluiting bij het standpunt van de Westelijke Groep en de EU, wat leidde tot een vermindering van de eigen ambities. Wat betreft anti-voertuigmijnen was de verminderde ambitie te verklaren uit het feit dat de onderhandelingen over dit onderwerp intensiveerden op hetzelfde moment dat Nederland zich sterk inzette voor het onderwerp «Explosive Remnants of War» (explosieve oorlogsresten), dat – gegeven de begrensde capaciteiten – prioritair was.

Wat betreft het Ottawa Verdrag karakteriseert de IOB de inzet om het verdrag tot stand te brengen als «partially connected». Hoewel Nederland voorstander was van de snelle totstandkoming van een compleet verbod op anti-personeelmijnen, gaf het er de voorkeur aan tijdens de onderhandelingen in 1997 zich te concentreren op de overgangsbepalingen ten einde te proberen de VS bij het verdrag betrokken te houden. Dit was naar het oordeel van de regering een gerechtvaardigde poging het draagvlak voor het Ottawa Verdrag te verbreden met een zeer belangrijke partner. Ik ben dan ook niet van mening dat zoals de IOB stelt de regering «chose to compromise». Dat is een te enge interpretatie, zeker niet daar de regering vasthield aan de doelstelling van een verdrag dat een totaalverbod instelt op anti-personeelmijnen.

Wat betreft het onderwerp ontmijningstechnologie constateert de IOB dat de Nederlandse inzet «not connected» was, omdat de beleidsinzet met betrekking tot dit onderwerp zich verplaatste van technische naar meer politieke onderwerpen op dit terrein, terwijl dit niet weerklonk in de gepleegde Nederlandse interventies. Ik deel deze constatering van de IOB.

• Responsiveness» van de Nederlandse inzet

De IOB concludeert dat in het algemeen de Nederlandse beleidsinterventies in lijn waren met het internationale besluitvormingsproces en daarmee «responsive». Daarentegen beoordeelt de IOB de inzet ten aanzien van «compliance» binnen de CCW als «partially responsive». Dit wordt verklaard uit het feit dat Nederland zich op dit punt aansloot bij de Westelijke Groep die de Nederlandse wens van een sterk «compliance-regime» deelde. Daarmee verzette Nederland zich tegen een belangrijke groep landen, waaronder Rusland en China, die een zwak of in het geheel geen compliance-regime wenste. Dit voorval illustreert naar het oordeel van de regering de relativiteit van het gebruik van het criterium «responsiveness» als analyse-instrument. Immers, het oordeel «partially responsive» aangaande het onderwerp compliance wekt de indruk dat Nederland niet bijdroeg aan het internationale besluitvormingsproces, terwijl Nederland juist de kwaliteit van de uitkomst van dit proces prioriteit wilde geven en niet wilde meegaan met een groep landen die geen belang hadden bij een sterk compliance regime. «Responsiveness» als criterium stelt het bereiken van consensus als wenselijkheid voorop. Niet in alle gevallen is het bereiken van consensus echter wenselijk.

De IOB oordeelt tevens dat het Nederlandse optreden tijdens de verdragsonderhandelingen over het Ottawa Verdrag slechts «partially responsive» was in verband met de Nederlandse wens de VS bij het verdrag betrokken te houden. Volgens de IOB was dit geen standpunt dat gedragen werd door de geschiedenis van het Ottawa Verdrag, dat voortkwam uit het gebrek aan voortgang op het onderwerp anti-personeelmijnen in de CCW en de wens een compromisloos verdrag te sluiten. Dit IOB-standpunt deelt de regering niet. Het is steeds van belang naar een zo breed mogelijk draagvlak voor elk wapenbeheersingsinitiatief te streven. Dat betekent dat initiatieven die buiten de VN-context van het CCW tot stand komen, mede beoordeeld moeten worden op hun mogelijkheden op enig moment toch een breder draagvlak te krijgen. Dat brede draagvlak ligt dan vaak in de CCW. Dit was ook de Nederlandse opvatting in 2008 ten tijde van de onderhandelingen over het clusterwapenverdrag.

• «Timeliness» van de Nederlandse inzet

In het algemeen, zo concludeert de IOB, was de timing van de Nederlandse interventies optimaal voor het bereiken van het gewenste resultaat. Dat was echter niet het geval voor de interventies ten behoeve van de deelname van de VS aan het Ottawa proces in de herfst van 1997. Deze interventies vonden volgens de IOB plaats in een te laat stadium om effectief te zijn. Ook de Nederlandse interventies met betrekking tot de ontwikkeling van ontmijningstechnologie vonden plaats op een moment dat de internationale discussie zich al in een andere, meer politieke, richting had begeven dan de technische focus op onderzoek en ontwikkeling, dan Nederland voorstond.

• «Scope» van de Nederlandse inzet

De IOB concludeert dat de «scope» van de Nederlandse inzet van de vier criteria het meest gevarieerde beeld laat zien. De belangrijkste verklaring daarvoor was dat, gezien de schaarse menselijke capaciteit, Nederland er in de CCW de voorkeur aan gaf in te zetten op het onderwerp explosieve oorlogsresten. Dat betekende dat een proactieve inzet op andere CCW onderwerpen daaronder leed. Daarnaast waren de zelfde personen die werkten aan de CCW onderwerpen ook betrokken bij de interventies aangaande het Ottawa Verdrag. De IOB komt tot de conclusie dat gedurende de periode dat het onderwerp explosieve oorlogsresten hoog op de agenda van de CCW stond en Nederland de coördinator voor dit onderwerp in de CCW was, het aantal beschikbare beleidsmedewerkers niet in overeenstemming was met de Nederlandse politieke ambities op het gebied van de conventionele wapenbeheersing.

• keuze en gebruik van interventie middelen

De IOB concludeert dat Nederland geen duidelijke voorkeur heeft gehad voor specifieke diplomatieke interventie middelen en gebruik maakte van alle denkbare middelen zoals de organisatie van seminars, het voorzitten van en deelnemen aan vergaderingen, het opstellen van discussiestukken, het ondernemen van demarches.

De Nederlandse inzet was het meest zichtbaar op het moment dat Nederland een formele rol had te vervullen, zoals het EU voorzitterschap in 1997, als coördinator met betrekking tot explosieve oorlogsresten in de CCW en als covoorzitter van het speciale comité betreffende ontmijningstechnieken. Het succes van een dergelijke rol hing in belangrijke mate af van de vraag of Nederland handelde vanuit een duidelijke politieke strategie. Waar deze ontbrak, zoals bij het comité betreffende ontmijningsstrategieën, riskeerde Nederland zijn reputatie volgens de IOB.

Tot slot stelt de IOB dat de gewoonte in de CCW om position papers te maken veeleer leidt tot een patstelling dan dat het internationale debat verder helpt. Het gebruik van discussiestukken, zoals de Nederlandse coördinator betreffende explosieve oorlogsresten deed, droeg daarentegen wel bij tot het vinden van consensus.

Conclusies

Conclusies 1 (profiel), 2 (formulering van de beleidsprioriteiten) en 3 (voorkeur voor politieke onderwerpen)

De IOB oordeelt dat de Nederlandse inzet in CCW en het Ottawa Verdrag eerder actief dan proactief was, met als uitzondering de Nederlandse inzet voor de totstandkoming van het CCW-protocol betreffende explosieve oorlogsresten. De IOB concludeert dat de Nederlandse beleidsdoelstellingen in betrekkelijk algemene termen werden geformuleerd. Als zodanig, stelt de IOB, waren zij niet in overeenstemming met de wens tot voldoende specificiteit zoals die tot uitdrukking komt in de begrotingsystematiek van de Memorie van Toelichting, maar de gekozen formuleringen zorgden wel voor de nodige flexibiliteit die goede onderhandelingsresultaten in de internationale fora mogelijk maakten. Ik onderschrijf deze conclusie van de IOB. Voor het behalen van optimale internationale onderhandelingsresultaten is een balans nodig tussen de specifiek geformuleerde ambities en de internationale mogelijkheden en standpunten van andere landen, die veelal niet a priori bekend zijn.

De IOB stelt voorts dat Nederland een duidelijke voorkeur had voor politieke onderwerpen in het Ottawa Verdrag. Het gebrek aan aandacht voor meer technische onderwerpen zou in contrast staan tot de rol die Nederland heeft als donor op het gebied van ontmijning. Dit zou volgens de IOB erop duiden dat een geïntegreerde benadering van beleidsinstrumenten, diplomatie en fondsen nog verder zou moeten groeien. Dat politieke onderwerpen prioriteit hadden, mag naar mijn mening niet verbazen. Het zijn immers deze onderwerpen die het in beginsel mogelijk maken wapenbeheersingsonderwerpen naar een hoger niveau te tillen. Dat er sprake moet zijn van een geïntegreerde aanpak waarin ook technische aspecten niet mogen ontbreken, is duidelijk. Juist met het oog op deze wens werd in 2004 het Stabiliteitsfonds ingesteld. Dit fonds heeft duidelijk bijgedragen aan de ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak, zo bleek uit de in 2007 verschenen evaluatie van dit fonds (Kamerstuk 30 800V, nr. 91; vergaderjaar 2006–2007).

Conclusies 4 («connectedness» en «responsiveness»), 5 («timeliness») en 6 («scope»)

De IOB concludeert dat de Nederlandse interventies grotendeels de nationale beleidsdoelstellingen volgden («connectedness») en in de meeste gevallen eveneens in lijn waren met het internationale besluitvormingsproces («responsive»). Wat dit laatste betreft deelt de regering de observatie van de IOB dat de mate waarin de interventies in lijn zijn met het internationale besluitvormingsproces dient af te hangen van de eigen beleidsprioriteiten. Deze mogen niet ondergeschikt gemaakt worden aan het bereiken van internationale overeenstemming. Er dient te allen tijde een balans te worden nagestreefd tussen het bereiken van overeenstemming en het bereiken van de eigen doelstellingen.

Voorts concludeert IOB dat de Nederlandse interventies grotendeels plaatsvonden op het juiste moment («timeliness»), hoewel soms sprake was van interventies die te laat plaatsvonden om effectief te zijn. Dit is een aandachtspunt waarin ik mij kan vinden.

Wat betreft de «scope» van de interventies vestigt de IOB de aandacht op bij gelegenheid voorkomende discrepanties tussen het ambitieniveau en de beperkte menskracht die voor deze ambities beschikbaar wordt gesteld. Dit leidde ertoe dat de proactieve houding ten aanzien van het onderwerp explosieve oorlogsresten ten koste ging van de aandacht voor andere onderwerpen binnen de CCW en het Ottawa Verdrag. Ik ben mij ervan bewust dat de brede internationale agenda en de voor Nederland beperkte beschikbare middelen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Dat deze keuzes gemaakt moeten worden is vanzelfsprekend. Het heeft mijn voorkeur deze keuzes ook duidelijk te articuleren in de beleidsprioriteiten zoals deze zijn vastgelegd in de Memorie van Toelichting.

Conclusies 7 (gebruikte instrumenten), 8 (obstakels) en 9 (communicatie)

De IOB stelt vast dat Nederland gebruik maakte van een breed palet aan diplomatieke instrumenten. Wat betreft het vervullen van de rol van covoorzitter constateert de IOB dat in die gevallen dat geen werkplan of strategie was opgesteld voorafgaand aan het vervullen van deze posities, dit de uitkomsten voor Nederland verminderde. Het opstellen van een strategie of werkplan is naar het oordeel van de IOB van groot belang voor het succesvol vervullen van een dergelijke rol. Ik deel dit inzicht, evenals het inzicht dat het gebruik van discussiestukken de voorkeur verdient boven het gebruik van position-papers in internationale fora waarin wordt besloten bij consensus.

Wat betreft belemmeringen concludeert de IOB dat de lange duur van het Nederlandse ratificatieproces bij verdragen op twee momenten ten koste is gegaan van de effectiviteit en geloofwaardigheid van de Nederlandse inzet om in EU-verband of bilateraal internationale partners te overtuigen zich bij nieuwe verdragen aan te sluiten. Ik zou erop willen wijzen dat het proces van ratificatie in Nederland en in andere landen onderworpen is aan grondwettelijke regelingen. In voorkomende gevallen zal de regering dit ook moeten uitleggen. Dit behoeft niet ten koste te gaan van effectiviteit van de Nederlandse internationale inzet om het aantal bij het bewuste verdrag aangesloten partijen te vergroten.

Lessons learned

1. Early involvement is an important stepping stone for effectiveness

In zijn algemeenheid kan ik mij vinden in deze aanbeveling, die de IOB onderbouwt met een verwijzing naar de inzet op het thema explosieve oorlogsresten. Echter, de keuze die de IOB schetst voor het vormgeven van het buitenlands beleid tussen het managen van onzekerheid door het verzamelen van informatie en het winnen van tijd aan de ene kant en het nemen van initiatief aan de andere kant, gaat niet altijd op. Met zijn aanbeveling onderschat de IOB de afweging van de humanitaire, veiligheidspolitieke en defensiebelangen die moet worden gemaakt alvorens tot een inzet te komen. Zeker op onderwerpen zoals explosieve oorlogsresten, waar humanitaire, veiligheidspolitieke en defensiebelangen samenvielen, is het goed mogelijk het initiatief te nemen. Andere, complexere onderwerpen kunnen zich daar minder voor lenen. Dan zal eerst een nationale belangenafweging over de gewenste beleidsprioriteiten gemaakt moeten worden, die de mogelijkheden tot het nemen van initiatief verminderen.

2. Balancing between political ambitions and human resources is vital in the area of international negotiations

De IOB stelt dat personele inzet in lijn moet zijn met de politieke ideeën en doelstellingen. De IOB pleit ervoor dat keuzes moeten worden gemaakt over welke onderwerpen en welke fora prioriteit krijgen.

Ik deel ook deze opvatting in algemene zin. Flexibiliteit, ook wat betreft de inzet van personele middelen, staat hoog in het vaandel en is de realiteit van alledag, zowel voor de organisatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken als voor zijn medewerkers. Het is echter niet altijd mogelijk om de agenda van de internationale fora te negeren en daarmee keuzes consequent door te voeren. De keuze voor bepaalde beleidsdoelstellingen betekent immers niet dat Nederland zich voor andere onderwerpen die internationaal spelen kan afzonderen. Nederland beïnvloedt de wereld, maar dat geldt zeker ook andersom. Ook daarvoor blijft inzet van menskracht noodzakelijk.

3. One size budget systems do not fit all: efficiency may be the enemy of effectiveness in the area of international negotiations

De IOB constateert dat het doel van het begrotingsstelsel VBTB, het streven naar een resultaatgerichte en transparante begroting en verantwoording, op gespannen voet zou staan met de uitgangspunten van flexibiliteit en aanpassingsvermogen in internationale onderhandelingen. Zo veranderden de concrete beleidsdoelstellingen aangaande explosieve oorlogsresten liefst vier maal als gevolg van de complexe dynamiek van de internationale besluitvorming, terwijl de algemene beleidsdoelstellingen in de Memorie van Toelichting ongewijzigd bleven. De IOB vraagt erkenning voor het feit dat flexibiliteit en aanpassingsvermogen van groot belang zijn voor effectiviteit in de internationale arena. Ik onderschrijf deze stelling. Wel wijs ik erop dat juist in de gelaagdheid tussen de algemene beleidsdoelstellingen en de concrete doelstellingen op tactisch niveau voldoende ruimte ligt om invulling te geven aan de wens om te komen tot een effectieve oplossingen binnen een het bestaande begrotingsstelsel.

4. The achieving of a treaty is not only the end of an international negotiation proces. It is also the start of a new process of multilateral diplomacy for enforcement.

De IOB adviseert niet alleen in te zetten op de uitbreiding en verbreding van het internationaal humanitair recht, maar zeker ook aandacht te blijven houden voor de implementatie van het nieuw gevormde recht. De regering is het eens met deze aanbeveling en zet zich ervoor in dat andere landen zich bij de laatste ontwikkelingen op het terrein van het internationaal humanitair recht aansluiten. Tevens ondersteunt Nederland met middelen uit het Stabiliteitsfonds tal van initiatieven die bijdragen tot effectieve implementatie, zoals ontmijning. Echter, het is inderdaad een feit dat initiatieven op het gebied van de conventionele wapenbeheersing, zoals de totstandkoming van het Oslo verdrag betreffende clustermunitie en het streven naar een wereldwijd wapenhandelsverdrag veel aandacht en capaciteit vergen. Voor de keuze gesteld, zal de regering in de meeste gevallen de voorkeur geven aan nieuwe normstelling door de ontwikkeling van nieuwe initiatieven en de uitbreiding van het internationaal humanitair recht. Bij bestaande initiatieven aangesloten landen hebben altijd een eigen verantwoordelijkheid voor ratificatie en implementatie van het verdrag, waarbij de mogelijkheden voor beïnvloeding door Nederland geringer zijn dan bij de totstandkoming van nieuwe initiatieven.

5. Effective policy-making in multilateral settings requires working with policy plans and strategies

Ik onderschrijf ook deze aanbeveling in algemene zin voor die onderwerpen waarop Nederland op basis van een weloverwogen prioriteitsstelling bewust een hoog profiel wil bereiken en behouden, zoals dat is gebeurd ten aanzien van het onderwerp explosieve oorlogsresten zoals de IOB beschrijft. Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt, zowel wat betreft de ontwikkeling van de strategie als wat betreft de inzet van middelen om deze te realiseren. Voor elk onderwerp van wapenbeheersing dat internationaal speelt een beleidsstrategie ontwikkelen, betekent dat er geen keuzes worden gemaakt. Het is immers niet mogelijk de beperkte beschikbare middelen op alle onderwerpen tegelijk in te zetten.

6. The moblisation of political will is vital for effective diplomacy

De IOB stelt dat deelname op hoog politiek aan bijeenkomsten van groot belang is om gewicht te verlenen aan de Nederlandse inzet. Voor een effectief buitenlands beleid dienen politieke ambities in lijn te zijn met de politieke inzet. De IOB is van mening dat tweemaal, in 1999 en 2004, de Nederlandse politieke betrokkenheid achterbleef bij de Nederlandse beleidsinzet, ook al maakte Nederland zich in beide gevallen wel sterk voor de deelname van andere landen op politiek niveau aan de eerste Bijeenkomst van Verdragspartijen (1999) en de eerste Herzieningsconferentie (2004) van het Ottawa Verdrag. Ik geloof niet dat op basis van twee gebeurtenissen in de periode van 10 jaar die de evaluatie omvat tot het algemene oordeel kan worden gekomen dat er sprake zou zijn geweest van een gebrek aan, of te weinig politieke interesse om de Nederlandse beleidsambities te realiseren.

7. In-depth exploration of the decisive elements to international negotiation results and the strengths and weaknesses of national performance is a key to better decision-making and improved outcomes

De IOB constateert dat reflectie over de nationale inzet op beide onderwerpen van de studie schaars is geweest. Waar dit wel gebeurde ontbrak een duidelijke analyse van de eigen impact. Ik meen dat uit het oogpunt van kennismanagement en het ontwikkelen van een lerende organisatie dit inderdaad een wezenlijk onderdeel van de werkzaamheden zou moeten zijn. Het ligt echter niet voor de hand om deze taak neer te leggen bij hen die direct betrokken zijn (geweest) bij de bewuste beleidsinzet. Een objectiever oordeel is nodig om pertinente conclusies te trekken over het eigen functioneren. De inzet van kennisfunctionarissen op de betreffende directies zou daartoe een belangrijke stap kunnen zijn.

8. Challenging the prevailing problem approach is often the first step to progress on an issue

De IOB breekt een lans voor onconventioneel denken voor een succesvolle benadering van wapenbeheersingsonderwerpen. Zo verschoof het debat over explosieve oorlogsresten weg van de vraag of clustermunitie een militair noodzakelijk wapen is, naar de vraag wat de humanitaire gevolgen zijn van het gebruik van dergelijke munitie. Ik ben het eens met de stelling dat het loont problemen van wapenbeheersing van meerdere kanten te bekijken. Evenzeer onderken ik, evenals de IOB, dat een dergelijke benadering niet automatisch en in alle gevallen de sleutel tot voortgang in het internationaal debat zal opleveren.

9. Civil society groups do make a difference in multilateral decision-making

De IOB stelt dat «the role of civil society groups in promoting progress and achieving results in international relations appears to be under valued at the political level, given the state centric terms in which the Dutch government still formulates its foreign policy objectives».

Ik ben mij bewust van de initiërende en belangrijke rol die NGO’s spelen in het nationale en internationale debat over conventionele wapenbeheersing. Zij zijn waardevolle partners en ik voer dan ook een open deur beleid jegens deze organisaties. Regelmatig wordt met de NGO’s die op dit terrein actief zijn van gedachten gewisseld. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de onderwerpen kleine wapens, het streven naar een wereldwijd wapenhandelsverdrag en clustermunitie. Ook deze organisaties formuleren hun doelstellingen in termen van verdragsresultaten die tussen staten zijn overeen te komen. Dat betekent dat ook zij de rol en het belang van natiestaten erkennen en onderstrepen op het gebied van de conventionele wapenbeheersing.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.