Kamerstuk 31497-240

Verslag van een algemeen overleg

Passend onderwijs


Nr. 240 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 januari 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 15 december 2016 overleg gevoerd met de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 december 2016 inzake de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 221);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 augustus 2016 met de reactie op een brief van een burger over de situatie rondom haar zoon met PDD NOS;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 september 2016 ter aanbieding van het afschrift met de reactie op een burgerbrief over toegang van leerlingen met een beperking uit het voortgezet speciaal onderwijs tot de REA Topklas in Leiden;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 oktober 2016 inzake passend onderwijs: financiering doveninternaat Haren en uitvoering van de motie van de leden Rog en Ypma over bevorderen dat schoolbesturen en samenwerkingsverbanden samenwerken met externe (particuliere) onderwijs- en zorgaanbieders (Kamerstuk 31 497, nr. 220).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bruins, Grashoff, Klein, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus, Wolbert en Ypma,

en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 11.03 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen, ik open deze bijeenkomst van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Op de agenda staat een algemeen overleg over passend onderwijs. Daarover gaan we tot 15.00 uur praten. Ik heet de Staatssecretaris en zijn medewerkers van harte welkom, alsmede de leden, de mensen op de publieke tribune en eventueel de mensen thuis. Ik hanteer een spreektijd van zes minuten per fractie in eerste termijn. Kunt u volstaan met twee interrupties onderling? Dan gaan we dat doen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. De St. Maartenschool in Ubbergen is een school voor kinderen met een lichamelijke of een meervoudige beperking, voor kinderen die chronisch ziek zijn. Het ziekenhuis ligt naast de school. Dat is handig, want de kinderen gaan daar vaak naartoe. De school krijgt echter opeens een veel lager bekostigingsniveau voor dezelfde kinderen, hetzelfde werk en dezelfde begeleiding. Ik vraag de Staatssecretaris om een goede analyse te maken, want deze scholen hebben het gevoel dat ze niet goed in gesprek komen met de betrokken samenwerkingsverbanden en de betrokken samenwerkingsverbanden lijken te weinig zicht te hebben op de werkelijke ondersteuningsbehoefte en de benodigde basiszorgstructuur voor deze kinderen. Hoe kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er geen onrust bij de ouders ontstaat en hoe kan hij deze specifieke vorm van onderwijs garanderen?

Er zijn kinderen die hartstikke slim zijn, maar wel een aantal problemen hebben. Er zitten er een aantal in de zaal. Het zijn bijvoorbeeld kinderen die weliswaar een autismespectrumstoornis hebben, maar cognitief een havo/vwo-niveau aankunnen. Of het zijn kinderen die ernstige psychiatrische problemen of gedragsproblemen én een verstandelijke beperking hebben. Deze twee categorieën kinderen zitten nu heel vaak thuis en voor hen is eigenlijk een nieuw ondersteuningsaanbod nodig. Is de Staatssecretaris bereid om dit nieuwe ondersteuningsaanbod te ontwikkelen?

Passend onderwijs moet alle kinderen de mogelijkheid bieden om goed onderwijs te volgen op hun eigen niveau. Veel scholen werken al ontzettend hard om kinderen een passende plek te bieden. Die scholen verdienen extra aandacht. De PvdA wil daarom graag dat de scholen die het heel goed doen, scholen met lef, door de inspectie ook beloond worden voor dat lef. Op veel scholen heerst nog de angst om afgerekend te worden door de inspectie. Die angst moet slijten. Passend onderwijs moet door alle scholen gedragen worden. Om dit proces te versnellen vraag ik de Staatssecretaris om scholen met lef te belonen en een extra plusje te geven. Op welke wijze is hij bereid dit te doen?

Passend onderwijs vraagt ontzettend veel van de docenten. Daarom moeten we investeren in de opleidingen, niet alleen in de opleidingen van de individuele docenten, maar ook in de opleiding van het team als geheel. We moeten krachtig inzetten op de professionalisering van de differentiatievaardigheden van docenten en aandacht hebben voor de professionaliteit van het team als geheel. Op welke wijze worden scholen gestimuleerd en ondersteund bij het investeren in de professionaliteit van het onderwijsteam als geheel?

In gesprekken met kinderen en ouders en in gesprekken met samenwerkingsverbanden hoor ik vaak terug dat ieder kind één persoon nodig heeft die voor hem of haar door het vuur gaat. Die betrokkenheid is een doorslaggevende factor. Gelukkig is die op heel veel scholen aanwezig. De mentor bijvoorbeeld kan investeren in het gesprek met het kind en met de ouders en kan ervoor zorgen dat er een echte match is en dat het goed komt met het kind.

Voor kinderen met een migratieachtergrond is kennis van taal en cultuur belangrijk. Hoe worden goede voorbeelden van communicatie met ouders gedeeld? Hoe worden scholen gestimuleerd om hier meer aandacht aan te besteden?

Er is nog een wereld te winnen in het passend onderwijs door zorg en onderwijs dichter bij elkaar te brengen. Op dit moment verloopt de communicatie tussen de scholen en de gemeente vaak niet goed. Voor scholen is het vaak onduidelijk welke zorg bekostigd wordt en voor gemeenten is het onduidelijk waar ze voor moeten betalen. Problemen met de financiële afwikkeling zorgen ervoor dat het kind thuiszit, dat het proces vertraagd wordt en dat het kind in de wachtkamer zit. Ik wil zo ontzettend graag dat dit voorkomen wordt, dat kinderen direct op de juiste plek terechtkomen en dat de financiële verantwoording achteraf wordt geregeld. Ik heb vaker gevraagd om een ontwikkelbudget en ik heb dat ook in de debatten over jeugdzorg aan Staatssecretaris Van Rijn gevraagd. Die heeft toegezegd om dit samen met Staatssecretaris Dekker op te pakken. Graag wil ik er hier nogmaals aandacht voor vragen.

Tijdens eerdere algemeen overleggen heb ik ook al aandacht gevraagd voor het voorkomen van thuiszitten. Veel kinderen in Nederland volgen geen onderwijs en 5.000 kinderen hebben een ontheffing van de leerplicht. Daar zit echt een probleem, want alleen niet-leerbare kinderen zouden een ontheffing van de leerplicht moeten krijgen. Alle andere kinderen hebben recht op maatwerk. Ik zie graag dat alle ontheffingen worden herbeoordeeld door het samenwerkingsverband en dat ze altijd van tijdelijke aard zijn. Ik zie graag dat er in de ontheffing plaats is voor de belastbaarheid van kinderen, zodat die opnieuw beoordeeld kan worden en bekeken kan worden of er toch niet ergens een aanbod gevonden kan worden dat bij het kind past.

Er worden vaak schimmige contracten afgesproken met kinderen. Ik zie geen enkele reden waarom die informatie niet openbaar en transparant kan zijn, om te laten zien dat passend onderwijs wel mogelijk is en om zekerheid te bieden aan de scholen die graag oplossingen willen bieden voor deze kinderen. Daarom is het van belang dat er met de kinderen wordt overlegd en dat de kinderen of de ouders altijd aan tafel zitten als er wordt overlegd. Dit kan ook gedaan worden door een onderwijsconsulent. Kan de Staatssecretaris hiervoor zorgen?

Ten slotte vraag ik aandacht voor de corporate governance van scholen. Er is een onafhankelijke controle op de geldstroom nodig, een onafhankelijke raad van toezicht. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook om een code van goed bestuur te ontwikkelen. Nu is er vaak geen duidelijk mandaat voor de voorzitter van het samenwerkingsverband, waardoor deze niet onafhankelijk kan opereren. Het individuele belang van het kind moet altijd centraal staan en niet het belang van de verschillende schoolbesturen. Passend onderwijs is echt mogelijk. Ontzettend veel mensen zetten zich hiervoor in en die wil ik bij dezen graag een pluim geven.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik dacht: ik wacht tot het einde van het betoog. Ik moest namelijk even nadenken. In het begin van haar betoog had mevrouw Ypma het over leerlingen met autisme die een hoog niveau hebben en gewoon havo of vwo aankunnen. Ze zei dat die vaak de toekomstige thuiszitters worden, omdat ze zich niet altijd goed kunnen handhaven in het reguliere onderwijs. Ze vroeg of voor deze groep een speciaal onderwijsaanbod georganiseerd kan worden. Volgens mij hadden we dit of hebben we dit, want gelukkig hebben we nog steeds opdc's (orthopedagogisch didactisch centrum). In het verleden heeft de SP ervoor gepleit dat elk samenwerkingsverband in ieder geval per regio een dergelijke voorziening opzet om deze leerlingen, soms tijdelijk, de mogelijkheid tot extra ondersteuning en begeleiding te bieden. Laat ik het vandaag positief insteken. Wil de PvdA dit samen met de SP bepleiten, zodat we ervoor kunnen zorgen dat deze categorie leerlingen op school blijft en niet thuis komt te zitten?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil inderdaad dat deze kinderen op school kunnen komen of in ieder geval onderwijs kunnen krijgen. Voor sommige kinderen betekent school dat ze veel te veel prikkels krijgen; die kunnen dus maar gedeeltelijk naar school. Ik wil graag dat de contracten niet schimmig zijn, maar dat een en ander openbaar netjes wordt afgesproken. In ieder samenwerkingsverband moet er een dekkend aanbod zijn. Dan moet er dus ook een voorziening zijn voor deze kinderen. Als een opdc de beste oplossing is, vind ik dat prima; als er een andere oplossing is, ook goed, als er maar een aanbod is voor deze groep kinderen.

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, misschien kunt u voor de mensen die dat niet weten, aangeven wat een opdc is. Omdat u de afkorting als eerste gebruikte, vraag ik het aan u.

Mevrouw Siderius (SP):

Een orthopedagogisch didactisch centrum, voorzitter. U kunt het ook even googelen. Het is heel interessant.

De voorzitter:

Ik kan dat niet en u gebruikte de afkorting, dus ik dacht dat u het misschien even kon toelichten.

Mevrouw Siderius (SP):

Sorry. Wat was mijn vraag ook alweer? Ik ben dus blij dat de Partij van de Arbeid ervoor wil zorgen dat er in ieder geval in elke regio of in elk samenwerkingsverband – sommige samenwerkingsverbanden zijn namelijk heel groot – een passend onderwijsaanbod is. Wil de Partij van de Arbeid zo ver gaan dat we de samenwerkingsverbanden verplichten om dit aanbod te organiseren in het kader van een dekkend aanbod voor alle leerlingen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Die vraag heb ik bij de Staatssecretaris neergelegd, want ik zie dat dit een blinde vlek is. Er komen mij veel te veel signalen ter ore van heel leuke, slimme kinderen die gewoon een onderwijsaanbod moeten krijgen. Nogmaals, er zitten er een paar in de zaal. Het is doodzonde voor hun toekomst dat ze thuiszitten. Dus ja, er moet in ieder samenwerkingsverband een dekkend aanbod komen en er moet aandacht zijn voor deze twee doelgroepen die nu te vaak thuiszitten. Ik pass de vraag graag door naar de Staatssecretaris of we het wellicht met een meer verplichtend karakter moeten opleggen.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Ypma bepleit – ik denk dat we dat allemaal doen – dat er een passende oplossing komt voor ieder kind dat extra zorg of ondersteuning nodig heeft. Dat is wat passend onderwijs inhoudt en daar praten we al heel lang over. We zien al heel lang dat het in de praktijk niet goed gaat, althans het gaat regelmatig wel goed maar heel vaak ook niet. Daarom hebben mevrouw Ypma en ik na het vorige debat met de Staatssecretaris een motie ingediend waarin de regering verzocht wordt om te bevorderen dat schoolbesturen en samenwerkingsverbanden ten behoeve van het leerrecht van kinderen samenwerken, ook met externe particuliere onderwijs- en zorgaanbieders. Vindt mevrouw Ypma dat de Staatssecretaris de motie uitgevoerd heeft?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wat mij betreft mag er nog wel een tandje bovenop. We hebben die motie niet voor niets ingediend. We zien dat maatwerk mogelijk is, maar nog niet altijd tot stand komt. Het is goed dat we daarvoor nu opnieuw aandacht vragen. Tegelijkertijd gaat het in sommige regio's wel goed. In Noord-Brabant bijvoorbeeld wordt geen vrijstelling meer gegeven voordat er met het samenwerkingsverband gesproken is. Ik denk dat we dit simpelweg als voorwaarde moeten stellen als het gaat om vrijstelling van de leerplicht. Tegelijkertijd moet er meer maatwerk mogelijk gemaakt worden en moet onze motie dus met verve uitgevoerd worden.

De heer Rog (CDA):

In de brief waarin de Staatssecretaris ingaat op de uitwerking van de motie proef ik dat die is afgehandeld als wij nu niet ingrijpen. De Staatssecretaris beschrijft alle bestaande mogelijkheden nog eens. Op zich kan dat nooit kwaad, maar het verandert de wereld niet. In zijn antwoord aan de Kamer lees ik niet dat hij een en ander daadwerkelijk bevordert en dat hij de samenwerkingsverbanden onder de arm neemt en zegt: jongens, we gaan nu dus echt op zoek, ook naar die oplossingen, omdat die een volwaardig onderdeel moeten zijn van een oplossing voor passend onderwijs. Is mevrouw Ypma dit met mij eens?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nogmaals, er moet een tandje bovenop. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding, dat nu in consultatie is. Er wordt dus aan gewerkt. Het is echter van groot belang dat ieder kind passend onderwijs krijgt en dat, als dit niet gegeven kan worden binnen de reguliere instellingen, er maatwerkoplossingen mogelijk zijn. Ik ga daarbij zelfs zo ver dat het budget gebruikt mag worden voor particuliere oplossingen, hoewel ik dat eigenlijk te gek voor woorden vind. Publieke instellingen moeten passend onderwijs bieden, maar de kinderen mogen er niet de dupe van zijn als ze dit niet kunnen. Ik sta nog steeds van harte achter onze motie, als die nodig is voor een duidelijke oplossing.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik hoor een heel verstandig pleidooi van mevrouw Ypma, maar ik kijk even van een afstandje naar het verhaal. We voeren een wet in waarvan een van de hoofddoelstellingen is dat het aantal thuiszitters afneemt. We zijn vervolgens tweeënhalf jaar bezig met het uitvoeren van die wet en dan blijkt het aantal thuiszitters niet minder te zijn geworden, maar, integendeel, bijna te zijn verdubbeld. Wordt het dan niet tijd voor een stevig oordeel over het falen van de wetgever?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben de politiek ingegaan om de situatie te verbeteren. De afgelopen vier jaar heb ik aanhoudend aandacht voor dit probleem gevraagd. We moeten de wereld stap voor stap verbeteren. Ik zie dat er stappen worden gezet, maar het gaat mij simpelweg niet snel genoeg. Ik blijf strijden voor de kinderen door er steeds weer voor te zorgen dat er goede oplossingen komen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dit klinkt heel optimistisch en heel goed, en ik zou het streven graag met mevrouw Ypma delen. Maar moeten we niet vrij helder constateren dat de wetgever heeft gefaald en dat het hoog tijd wordt dat er hard wordt ingegrepen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De afgelopen jaren zijn er veel stappen gezet om passend onderwijs tot een succes te maken. Uit de voortgangsrapportages blijkt dat veel zaken volgens verwachting lopen, maar nog niet alles. Het is voor mij pas goed genoeg als het verbeterd is. Met name bij de ontheffingen van de leerplicht gaat echt nog iets mis. In vijf jaar is er een verdubbeling: vijf jaar geleden waren er 2.500 ontheffingen en nu 5.000. Daar gaat dus echt iets mis. Ik heb al veel vaker gezegd dat in Nederland eigenlijk alleen kinderen die in coma liggen een ontheffing van de leerplicht mogen krijgen, want die zijn niet-leerbaar. Daarnaast hebben we natuurlijk nog een andere categorie niet-leerbare kinderen, maar voor de rest zijn er heel veel kinderen die wel kunnen leren. We hebben ook heel veel fantastische scholen, mytyl- en tyltylscholen. Ga daar eens kijken, dan zie je wat voor fantastisch werk ze daar doen. Ieder kind dat een ontwikkeling kan doormaken, heeft recht op onderwijs. En daar zal ik voor blijven strijden.

De heer Klein (Klein):

Ik onderschrijf natuurlijk de doelstelling zoals mevrouw Ypma die aangeeft, namelijk dat we het moeten verbeteren en meer mogelijkheden moeten bieden. Een van de punten, zeker ook bij de samenwerkingsverbanden, is de doorzettingsmacht. Er moeten knopen doorgehakt worden, want het blijft nogal vrijblijvend, ook in de brief van de Staatssecretaris. Hoe denkt mevrouw Ypma de doorzettingsmacht te realiseren, zodat er knopen doorgehakt worden, zodat er daadwerkelijk besluiten genomen worden om inderdaad maatwerk te kunnen leveren aan de kinderen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben het zeer eens met collega Klein. Daarom hebben we in de afgelopen debatten erg aangedrongen op een doorzettingsmacht bij het samenwerkingsverband. Er is een wet in voorbereiding om dit te beleggen en dwingend op te leggen dat bij ieder samenwerkingsverband zo'n doorzettingsmacht neergelegd wordt. Daarnaast heb ik hier aandacht gevraagd voor de corporate governance. Sommige van de huidige reserves hebben een bestemming, maar andere hebben geen duiding. Dat kan niet. Er moet onafhankelijk toezicht op komen, zodat het geld bij de kinderen en in de klas bij de leerkrachten terechtkomt.

De heer Klein (Klein):

Dat was een duidelijk antwoord.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Bij elk debat over passend onderwijs is het vaste prik dat we bakken kritiek kunnen horen en lezen, op de radio of in de krant, en dat de Staatssecretaris ons vervolgens een soort reclamefolder over passend onderwijs toestuurt met fantastische voorbeelden van de kracht van passend onderwijs. Dat is leuk, maar ik vraag me wel af hoeveel zo'n reclamefolder kost. Misschien kan de Staatssecretaris daar iets over zeggen. Het gaat immers niet best met passend onderwijs. De kritiek zwelt aan. De Onderwijsraad heeft onderzoek gedaan. Daaruit blijkt dat er geen informatie op leerlingenniveau beschikbaar is. Er is onduidelijkheid over de individuele ondersteuning. De doelen zijn te beperkt; dit werd net al even aangehaald door GroenLinks. Er zijn criteria voor basisondersteuning, maar die verschillen zo per school of per samenwerkingsverband dat men niet weet waar men aan toe is. De Algemene Onderwijsbond (AOb) vraagt bijvoorbeeld of de basiszorg bij wet kan worden geregeld. Die vraag geef ik hierbij door aan de Staatssecretaris. Er ontstaat ongelijkheid in onderwijskansen. De zorgplicht wordt omzeild. Docenten worden niet gefaciliteerd en branden daardoor af. Passend onderwijs blijkt vooralsnog iets van besturen en samenwerkingsverbanden in plaats van iets van docenten, ouders en leerlingen. Ondertussen blijft de Staatssecretaris jubelen dat het fantastisch gaat, want het zal zijn tijd wel duren. De SP maakt zich echter grote zorgen. Wij denken dat de kritiek niet zal verstommen als we op deze weg doorgaan en niet investeren in de docenten, ouders en leerlingen.

Ik wil een aantal punten onder de aandacht brengen, onder andere de combinatie jeugdzorg of zorg en onderwijs. De aansluiting hiertussen is een groot aandachtspunt. Dat hebben we vorige week niet alleen vernomen van de onderzoekers die de evaluatie van het passend onderwijs uitvoeren, maar ook van Marc Dullaert, de voormalige Kinderombudsman. Scholen en zorg weten elkaar vaak niet te vinden. De sociale wijkteams komen bijvoorbeeld de school niet in en de school zegt vervolgens dat men nooit iemand van de zorg ziet. Hoe kan dat? Of als we het hebben over de jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg), hoe kan het dat het op heel veel scholen niet mogelijk is dat leerlingen onder schooltijd een behandeling krijgen voor hun psychische klachten? Wat gebeurt er nu als kinderen naar de jeugd-ggz moeten? Ze moeten eerst de behandeling doorlopen. Ze kunnen dan niet naar school en zijn drie tot vier maanden uit de running. Daarna kunnen ze niet terug naar school omdat ze een te grote achterstand hebben opgelopen. Vervolgens moeten ze een jaar overdoen. Dit kan niet de bedoeling zijn van passend onderwijs.

Er is een motie van mijn hand aangenomen over het uitwerken van scenario's voor bovenregionale voorzieningen. Dit was onder andere vanwege Feniks Talent in Utrecht waar hoogbegaafde leerlingen uit het gehele land zitten. Het is een soort dagbesteding, want ze kunnen daar geen onderwijs volgen omdat het een zorginstelling is en zorginstellingen geen BRIN-nummer (Basisregistratie Instellingen) van DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) kunnen krijgen. Die motie is aangenomen. Er werd gevraagd om scenario's. In de voortgangsrapportage heeft de Staatssecretaris er twee alinea's aan gewijd. Hij heeft het even over residentiële zorginstellingen en over een handleiding die door de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is geschreven. Is dit de uitwerking van de motie? Als dat zo is, vraag ik de Staatssecretaris om de scenario's om dit goed te organiseren nu echt uit te werken. Het gaat immers vooral over de bekostiging van een instelling die zowel zorg als onderwijs wil aanbieden.

Ik kom bij het speciaal onderwijs (so). De SP deed eerder onderzoek onder medewerkers van het speciaal onderwijs. We hebben toen Het speciaal onderwijs aan het woord geschreven. Hieruit bleek dat scholen voor speciaal onderwijs zich in hun bestaan bedreigd voelden. Helaas blijkt dit ook een beetje bewaarheid te worden. Er kwamen diverse punten uit dit onderzoek naar voren. Onder andere de cocktail van problemen in de klas vanwege een verzwaring van de problematiek van leerlingen is een groot aandachtspunt, evenals het recht op speciaal onderwijs. Ik ben gisteren nog bij twee scholen voor speciaal onderwijs geweest. Als we zo doorgaan, verliezen we heel veel kennis en expertise die nu in het speciaal onderwijs zit en die we niet terugkrijgen in het reguliere onderwijs.

Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris op het bericht dat er wachtlijsten zijn voor het speciaal onderwijs in Rotterdam. Hoe kijkt de Staatssecretaris hiertegen aan? Wat doet hij eraan? Ik ben ook op bezoek geweest bij de St. Maartenschool waarover mijn collega het al had. Daar is het probleem dat de ouders zelf de zorg moeten regelen en er alleen bekostiging is voor onderwijs in een laag arrangement. Wat doet de Staatssecretaris hieraan? Op welke manier grijpt hij in om deze school te redden?

Er zijn problemen met de dyslectiehulp: in een groot deel van de gemeenten is de vergoeding, die via de Jeugdwet is geregeld, al op. Het plafond is bereikt en kinderen krijgen opeens geen hulp meer. Hoe lost de Staatssecretaris dat op? Dyscalculie zit niet meer in het basispakket van de zorgverzekering en het zit ook niet in de Jeugdwet. Het is dus afhankelijk van de gemeente waarin men woont en hoe dik iemands portemonnee is of men die hulp kan krijgen. Wat doet de Staatssecretaris hieraan?

Ik ben blij dat de Staatssecretaris bezig is met onderzoek naar de vrijwillige ouderbijdrage voor het hoogbegaafdenonderwijs. We begrijpen dat we hierover begin 2017 geïnformeerd worden. We zijn zeer geïnteresseerd in de uitkomsten, maar ik denk dat mijn tijd om is.

De voorzitter:

Ja, uw tijd is allang om.

Mevrouw Siderius (SP):

Helaas, ik zal mijn overige punten op een andere manier onder de aandacht brengen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Straus van de VVD nog druk aan het schrijven is, maar ik geef haar toch het woord.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik maakte even een aantekening, want één punt dat mevrouw Siderius net maakte, wilde ik ook maken. Dan kan ik natuurlijk het beste aansluiten bij wat zij al heeft gezegd.

Voorzitter. Ieder kind verdient het onderwijs dat hij of zij nodig heeft, of het nu leerproblemen heeft of juist hoogbegaafd is. Daarom is in Nederland het passend onderwijs ingevoerd, waarbij individuele leerlingen onderwijs krijgen op hun eigen niveau met de ondersteuning die ze nodig hebben. Het betekent kijken naar wat kinderen wel kunnen en uitgaan van kansen en mogelijkheden in plaats van hen te problematiseren. Dit was en is het idee achter passend onderwijs.

Op de invoering van passend onderwijs in de praktijk is echter nog wel het een en ander aan te merken. De afgelopen maanden zijn er diverse onderzoeken gedaan en vorige week spraken we met de heer Dullaert die de aanjager van het thuiszitterspact is. De conclusie is telkens hetzelfde: passend onderwijs zet stappen voorwaarts, maar is er zeker nog niet. Met die bril op heb ik dit algemeen overleg voorbereid, met de blik voorwaarts en scherp gericht op het doel waar we het allemaal voor doen, namelijk passend onderwijs voor alle kinderen, maar daarbij scherp lettend op wat er allemaal nog beter kan en moet. Ondanks het feit dat er veel mooie voorbeelden van passend onderwijs in de praktijk zijn, moet het echt beter. Nog te vaak krijgen we signalen van ouders die bij de school aankloppen voor ondersteuning en vervolgens van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze casussen stralen af op het positieve dat binnen het passend onderwijs gaande is en dan lijkt het alsof de balans uiteindelijk negatief uitslaat. Hiermee doen we de mensen tekort die elke dag in het onderwijs werken en zich tot het uiterste inspannen om het juiste voor onze kinderen te doen.

Een aantal van de verbeterpunten noem ik vandaag. Nog steeds zijn er scholen die zich niet aan de zorgplicht houden. Ik vraag daarom wederom aandacht voor sanctiemogelijkheden als scholen zich niet aan de zorgplicht houden. De Staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat de onderwijsinspectie onderzoekt of men sneller tot sancties kan overgaan. De resultaten van dit onderzoek komen in het voorjaar van 2017 beschikbaar. Het lijkt mij van belang dat we aan de voorkant goed gedrag stimuleren met geld, inzet en ondersteuning en dat er gehandhaafd wordt als blijkt dat scholen de zorgplicht niet nakomen. Graag krijg ik nog een keer een reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

Het is opmerkelijk dat in een aantal samenwerkingsverbanden flinke delen van het budget voor passend onderwijs niet zijn uitgegeven, terwijl er wel klachten zijn dat kinderen niet de juiste ondersteuning krijgen. Hoe zit dit? De VVD wil echt de mogelijkheden van het kind bekijken en wil niet dat de bureaucratie of het budget leidend zijn. Hoe volgt de Staatssecretaris deze ontwikkeling? Wat doet hij als blijkt dat samenwerkingsverbanden structureel te zuinig zijn?

Hoe staat het met de vernieuwing van de rol van de leerplichtambtenaar? Tijdens vorige algemeen overleggen over passend onderwijs heb ik aangegeven dat een leerplichtambtenaar 2.0 niet alleen proces-verbalen moet schrijven, maar ook een regierol kan pakken. Nu worden er erg veel vrijstellingen voor onderwijs afgegeven omdat de school niet meteen een passend aanbod kan doen, terwijl kinderen juist zo veel mogelijk naar school moeten en niet thuis moeten zitten. De heer Dullaert gaf vorige week aan dat reeds afgegeven vrijstellingen, zeker die van voor het invoeren van passend onderwijs, eigenlijk opnieuw bekeken moeten worden. Daarbij zouden de casussen ook binnen het samenwerkingsverband besproken moeten worden, alvorens er een vrijstelling gegeven wordt. Wat vindt de Staatssecretaris van deze aanbeveling?

Een van de mogelijkheden om meer kinderen een passende plek in het onderwijs te geven is de mogelijkheid om meer maatwerk te bieden. De Staatssecretaris heeft aangegeven bezig te zijn met de toegezegde extra maatwerkmogelijkheden voor deze kinderen, zoals deeltijdonderwijs of onderwijs op een andere locatie dan de school. Twee wetsvoorstellen hiervoor zijn gelukkig onlangs in internetconsultatie gegaan, maar het zal nog een tijdje duren voordat die regelingen daadwerkelijk van kracht zijn. Wat kunnen scholen doen die nu al gebruik willen maken van meer maatwerk om tot passendonderwijsoplossingen voor deze kinderen te komen?

Ik kom bij mijn laatste punt, het punt dat mevrouw Siderius ook maakte: de verplichte ouderbijdrage die sommige scholen vragen voor passend onderwijs aan hoogbegaafde kinderen. De bedoeling van passend onderwijs is passend onderwijs voor elk kind. We hebben er onder andere voor gezorgd dat onderwijs voor hoogbegaafde kinderen daar ook onder valt. Dan is het raar dat deze ouders wel een verplichte eigen bijdrage moeten leveren, terwijl ouders van kinderen met een andere aandoening dat niet hoeven. We zien dat dit onderwijs er daadwerkelijk komt, maar ik krijg toch graag een reactie van de Staatssecretaris op dit punt.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Straus heeft een aantal interessante dingen gezegd. Ze heeft gewezen op mogelijke sancties voor scholen. Ze haalde ook de heer Dullaert aan. Deze gaf in zijn gesprek met de Kamer aan dat juist preventie zo ontzettend belangrijk is. Ik denk dat hier voor een belangrijk deel de kneep zit. Denkt mevrouw Straus dat de Staatssecretaris meer kan doen om aan de voorkant de uitval of het ontduiken van de zorgplicht te voorkomen?

Mevrouw Straus (VVD):

De heer Dullaert is inderdaad uitgebreid ingegaan op het voorkomen van het ontstaan van deze situaties. Wellicht kan de Staatssecretaris hierin nog een stapje extra zetten. Ik heb uit het gesprek met de heer Dullaert vooral meegekregen dat de communicatie tussen school en ouders nog veel beter kan. Als de school in een vroegtijdig stadium met ouders in gesprek gaat, omdat men ziet dat een kind iets speciaals nodig heeft wat men in eerste instantie misschien niet kan bieden, komt men wellicht gemakkelijker tot een oplossing dan wanneer men de zaak pas in een later stadium bespreekbaar maakt. Vooral goede communicatie met ouders lijkt mij dus heel erg belangrijk aan de preventieve kant.

De heer Rog (CDA):

Een van de mogelijkheden is om opnieuw te bekijken of de op dit moment van leerplicht vrijgestelde leerlingen onder artikel 5a daadwerkelijk niet-leerbaar zijn. We hebben immers veel voorbeelden gezien van leerlingen die aantoonbaar wel leerbaar zijn. Mevrouw Straus stelt er een open vraag over aan de Staatssecretaris en ik wil die vraag ook aan haar stellen. Is ze het met mij eens dat dit moet gebeuren en dat we misschien moeten voorkomen dat die leerlingen onder artikel 5a thuis komen te zitten door ervoor te zorgen dat ze op de een of andere manier in het systeem blijven staan? Ze kunnen bijvoorbeeld ingeschreven worden bij het samenwerkingsverband of toch bij de school, zodat men blijft zoeken naar een passende oplossing.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ben het helemaal eens met de heer Rog. We hebben al vaker gesproken over de kinderen die thuiszitten met een vrijstelling. Het zijn vaak vrijstellingen uit de periode voor de invoering van passend onderwijs. Bij die gelegenheden hebben we ook al aangegeven dat het goed is dat in ieder geval de ouders die graag willen dat hun kind toch weer naar school gaat, zich opnieuw melden bij het onderwijs. Dan kan bekeken worden of er nu wel een passende oplossing voor hun kind gevonden kan worden. Wat de heer Rog nu aangeeft, zie ik ook in die zin. Het is heel goed als we niet te snel naar een vrijstelling voor onderwijs grijpen. Dit heb ik ook in mijn pleidooi gezegd. We moeten ervoor zorgen dat er een passende oplossing komt. Net zoals de collega's die voor mij hebben gesproken, ben ik bij mytyl- en tyltylscholen geweest. Daar zitten kinderen van wie men misschien in eerste instantie denkt dat ze niet zo veel kunnen leren, maar die kunnen op hun niveau echt enorme stappen voorwaarts zetten. Ik denk in ieder geval dat alle kinderen in de basis leerbaar zijn, maar de leerdoelen die men voor die kinderen stelt, zijn van een totaal andere aard. Het leren van een beetje zelfredzaamheid, een beetje meer van je eigenheid leren kennen, leren om beter te communiceren met je ouders en verzorgers: dit soort kleine leerdoelen zijn al heel erg waardevol. Het is heel erg jammer als we te snel naar een vrijstelling grijpen, omdat we denken dat een kind niet-leerbaar is. Ik denk dat het een stukje menselijkheid is om die kinderen de kans te geven om zich op hun eigen niveau verder te ontwikkelen.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Het is altijd goed om weer te spreken over de ontwikkelingen rondom passend onderwijs. Ik maak daarbij meteen een kanttekening. Als dingen niet helemaal gaan zoals we willen, voel ik bij mezelf vaak de neiging om in te grijpen en bij te sturen. Ik denk echter dat we daar zeer terughoudend in moeten zijn. We hebben het immers over een omslag die in feite nog in de beginfase verkeert. Wat betreft het financiële verhaal hebben we slechts zicht op het plaatje over anderhalf jaar, van 2014 tot 2015, en 2016 zou al een heel ander beeld kunnen laten zien. Tegelijkertijd zijn er signalen waar we de vinger op moeten leggen. Kortom, bij de bespreking zijn de kernwoorden voor mij «terughoudendheid» en «zorgvuldigheid». We moeten weerstand bieden aan de verleiding om nu al te veel in te grijpen in allerlei ingezette ontwikkelingen. Soms heeft een ontwikkeling domweg wat tijd nodig. Het is vervelend als het langer duurt dan we willen. Dit ongeduld voelen we allemaal wel een beetje, maar enige zelfbeheersing op dit punt is een grote deugd.

Ook de Onderwijsraad signaleert de behoefte ...

Mevrouw Ypma (PvdA):

De heer Bisschop begint met iets interessants. Ook de Onderwijsraad heeft hier natuurlijk onderzoek naar gedaan en de raad geeft aan dat het niet mogelijk is om op grond van de data een betrouwbaar beeld te krijgen van het aantal leerlingen dat extra ondersteuning ontvangt en van de manier waarop scholen omgaan met het toekennen van ondersteuning. Is de heer Bisschop het met mij eens dat het van belang is om informatie hierover te verkrijgen, zodat het systeem wordt geëvalueerd en we tijdig kunnen bijsturen? Is hij het met mij eens dat het dan moet gaan om informatie op leerlingenniveau en op basis van tevredenheid?

De heer Bisschop (SGP):

Zeker. De onderliggende vraag is dan wel hoe het komt dat we nog geen zicht hebben op die ontwikkelingen en cijfers. Als dit vooral administratieve redenen heeft, kan de politiek zich best uitspreken en aan de inspectie vragen om hierin stroomlijnend op te treden. We moeten er echter voor oppassen dat we nu al vanuit Den Haag allerlei dingen opleggen aan de samenwerkingsverbanden, terwijl die allemaal op hun eigen manier nog experimenteren en zoeken naar de optimale manier om het passend onderwijs aan te pakken. Als we terughoudendheid weten te betrachten, ben ik ervan overtuigd dat er uiteindelijk – misschien duurt het nog een jaar, misschien duurt het nog twee jaar – een goed en inzichtelijk verhaal komt, ook in de richting van de overheid als financier. Daar ben ik van overtuigd.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit is precies het ingewikkelde. We moeten streven naar een balans tussen regels en ruimte. Ik zie het punt van de heer Bisschop wel. We hebben grote vrijheid gegeven bij de inrichting van en de besluitvorming over het passend onderwijs. Ik ben benieuwd of hij ook vindt dat we veel meer moeten meten op basis van tevredenheid bij de kinderen, de ouders en de leerkrachten en onze politieke consequenties aan de uitkomsten daarvan moeten hangen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik denk inderdaad dat tevredenheid een heel goede indicator is van de manier waarop dingen lopen. De vraag is dan wel wie dit soort tevredenheidsonderzoeken uitvoert. Wil mevrouw Ypma het beleggen bij het samenwerkingsverband of bij de scholen, of voert de inspectie het onderzoek rechtstreeks bij alle inspecties uit? Dat laatste is ook een rare figuur. Ik zie nog wel wat hobbels, maar ik ben het er van harte mee eens dat er indicatoren voor moeten worden ontwikkeld.

Ik kan me er ook alles bij voorstellen dat we stimuleren dat er meer eenduidigheid in procedures komt, zodat het geheel wat transparanter wordt. Ik kom er straks nog even op terug met een opmerking. Nu zijn er hier en daar nog wat wildgroei en wat jungle-achtige taferelen. Op zich is dat niet erg, maar het moet op den duur wel leiden tot een betere stroomlijning, een betere inzichtelijkheid en dat soort dingen. Nogmaals, naar mijn overtuiging heeft dit vooral tijd nodig.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben wat verbaasd over de mildheid van de heer Bisschop. Ik weet dat hij mild is, maar soms is hij weleens wat minder mild. Het lijkt net alsof hij hier nu meldt: de informatie is nog niet helemaal op orde is; het moet allemaal nog een beetje groeien en dan komt het vanzelf goed. Op 15 maart 2012, dat is dus ongeveer vierenhalf jaar geleden, sprak de Kamer het volgende uit: «constaterende, dat er na het invoeren van de wet op passend onderwijs weinig zicht is op de manier waarop het geld voor onderwijsondersteuning wordt gebruikt en op het aantal leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte; verzoekt de regering om meer zicht te creëren op de besteding van het budget voor onderwijsondersteuning en op de extra ondersteuningsbehoefte, en gaat over tot de orde van de dag». Wat is het oordeel van de heer Bisschop in het licht van deze, vierenhalf jaar geleden gedane constatering van de Kamer in relatie tot de Onderwijsraad die nu zegt dat de informatie niet op orde is?

De heer Bisschop (SGP):

Die datum, 2012? Ik dacht dat het passend onderwijs pas effectief van start was gegaan in 2014.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Diezelfde verbazing kan ik met de heer Bisschop delen, maar in deze Kamer werd gelukkig al over passend onderwijs gesproken voor invoering van de wet. Dat lijkt me ook passend bij wetgeving. Toen heeft de Kamer blijkbaar al in meerderheid geconstateerd: beste regering, dit gaat niet goed, want in het wetsvoorstel zit dit er niet goed in. Er is gewoon geen puntje, puntje mee gebeurd.

De heer Bisschop (SGP):

Het is duidelijk dat de invoering van een wet een behoorlijk lang voortraject heeft. Vervolgens gaat men van start. Het is me veel te generaliserend om in zijn algemeenheid te constateren dat het niet goed gaat. We moeten constateren dat op bepaalde punten het inzicht nog niet zodanig is dat de wetgever en zeker de uitvoerende macht precies kunnen zien hoe het loopt, en dat er dus bijstellingen nodig zijn. Volgens mij moeten we dan maatregelen nemen zodat het transparanter wordt en de verantwoording beter kan verlopen. Dat heeft niets met mildheid te maken, maar met het op een goede manier invullen van een bestuurlijke verantwoordelijkheid. Ik zie op zich geen vreemde of extreme zaken. Het kost enige tijd, maar door aan de grassprietjes te trekken, groeit het gras niet sneller. Dat bedoel ik met terughoudendheid en wijsheid.

De voorzitter:

Ik stel vast dat dat de heer Bisschop zijn betoog hervat.

De heer Bisschop (SGP):

Naast mij merkt collega Klein terecht op dat je er wel wat kunstmest op kunt doen. Precies, en om deze metafoor even vast te houden: we vragen ons af welke groeimiddelen, welke bemesting, welke kunstmeststoffen nodig zijn voor dit proces, zodat het in de goede richting gaat.

De Onderwijsraad signaleert inderdaad de behoefte aan meer zicht op de ontwikkeling van passend onderwijs. Op zich is dit te begrijpen, maar tegelijkertijd moeten we constateren dat we om inhoudelijke redenen bewust afstand hebben genomen van bepaalde landelijke etiketten. Mijn pleidooi is nogmaals: laten we niet gaan zwalken; laten we het goed monitoren en goed begeleiden en laten we zo nodig bijsturen, maar laten we terughoudend zijn met zodanig ingrijpen dat het allemaal anders moet. Problematisch is vooral de suggestie dat de overheid meer informatie moet vragen. De SGP vindt dit geen goed signaal. De overheid vraagt aan de samenwerkingsverbanden feitelijk al meer informatie dan deze wettelijk verplicht zijn te geven. Wat ons betreft kan de inspectie op basis van de gegevens die ze in de loop van de jaren verkrijgt een kwalitatief beeld vormen van de ontwikkeling van het passend onderwijs, zowel op het niveau van de afzonderlijke samenwerkingsverbanden, als landelijk. Is dit ook de lijn die het kabinet wil volgen?

Samenwerkingsverbanden hebben de taak om een dekkend onderwijsaanbod te realiseren. De Onderwijsraad suggereert dat de scholen in veel samenwerkingsverbanden nog los zand zijn en dat een dekkend onderwijsaanbod zelfs op papier nog niet bestaat. Deelt de Staatssecretaris deze taxatie? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat het toezicht hierop niet al veel eerder is ingezet, zodat er een dekkend aanbod zou ontstaan? De SGP constateert als fundamenteler punt het probleem dat de wetgeving zich richt op een theoretisch dekkend onderwijsaanbod en niet op een daadwerkelijk aanbod voor alle leerlingen. Samenwerkingsverbanden zijn bijvoorbeeld niet verplicht om procedures te hanteren voor leerlingen voor wie bij aanmelding op een school geen plaatsruimte beschikbaar is. Men heeft al gemerkt dat de SGP hierin buitengewoon terughoudend is, maar vanuit bestuurlijke verantwoordelijkheid stel ik de vraag toch. Moet in wetgeving en onderliggende regelgeving niet duidelijker opgenomen worden hoe dit probleem opgevangen moet worden, zodat er geen kinderen tussen de wielen raken? Ik stel deze vraag vanuit het belang van de kinderen. De SGP heeft de indruk dat dit de samenwerkingsverbanden de komende jaren kan helpen om hun taak ten behoeve van de kinderen goed te vervullen.

Het leveren van maatwerk wordt nog steeds onnodig belemmerd. Dat komt met name door de suggestie dat scholen bekostiging niet mogen inzetten voor programma's die ze onder hun verantwoordelijkheid in samenwerking met particuliere aanbieders kunnen aanbieden en die juist goed zijn voor leerlingen, dus dat er geen onderwijsgeld naar de particuliere sector mag gaan. Het ministerie meldt dat hiervoor de wet gewijzigd moet worden, terwijl uit eerdere mails van de inspectie blijkt dat dit niet nodig is. Onduidelijkheid dus. De SGP krijgt graag schriftelijk een nadere onderbouwing hiervan. Wat zijn precies de normen die bepalen waarvoor de bekostiging ingezet mag worden? Om even een vergelijking te maken: waarom mag een school overheidsbekostiging wel inzetten voor het inhuren van dure adviesbureaus om haar imago op te krikken, maar niet om onder haar verantwoordelijkheid de zorgplicht binnen passend onderwijs uit te voeren door maatwerkprojecten aan te bieden in samenwerking met particuliere onderwijsinstellingen, mits die aan gestelde eisen, voorwaarden, kwaliteit enzovoorts voldoen? Dit kan misschien een heel praktische oplossing voor veel thuiszittende leerlingen zijn. De SGP heeft de indruk dat de scholen in zekere zin onnodig gehinderd worden en soms zelfs met hoge naheffingen te maken krijgen of kunnen krijgen. Die moeten we uit de weg ruimen.

Tot slot leverde het geld dat veel samenwerkingsverbanden op de plank hebben laten liggen natuurlijk de nodige ophef op, en terecht. Als bijvoorbeeld een kwart van het geld in kas wordt gehouden, is het logisch dat de bestuurders hierop worden aangesproken. Dat geldt temeer als er klachten zijn over een ontoereikend aanbod. Hier ligt bij uitstek een taak voor de inspectie. Bij elk samenwerkingsverband moet de specifieke en vooral de actuele situatie – dat is een kwestie van het doortrekken van de lijnen naar 2016 – beoordeeld worden. Dit kan niet simpel vanuit Den Haag worden gedaan. Er is met name een taak weggelegd voor de onderwijsinspectie. Deelt de Staatssecretaris deze aanpak?

De heer Van Meenen (D66):

Ik kom ook nog even bij de heer Bisschop op bezoek met de vraag hoe we nu, na een tijd, naar passend onderwijs moeten kijken. Ook mij verbaast zijn milde oordeel. Net als ik heeft hij vele onderwijsvernieuwingen langs zien komen en over het algemeen op een mooi grafveld bijgezet zien worden. Wordt het geen tijd dat we een dergelijke conclusie ook over passend onderwijs trekken? Als we terugdenken aan hoe het was, welk probleem we wilden oplossen en waar we nu zijn, vraag ik me serieus af hoe veel verder we zijn gekomen met een enorme omslag in de manier waarop geld besteed wordt, de manier waarop geld wordt ingezet, wat het allemaal voor de scholen betekent, verevening, noem het allemaal maar op. Hoe kan de heer Bisschop volhouden dat we rustig aan een beetje verder moeten modderen?

De heer Bisschop (SGP):

Wij hebben inderdaad de nodige ervaringen met onderwijsvernieuwingen. Zowel de heer Van Meenen als ik heeft, ieder op zijn eigen maar gepaste wijze, bij sommige geholpen het graf te delven en de steen met R.I.P. geplaatst. Dat hebben we met overtuiging gedaan. Die overtuiging heb ik voor het passend onderwijs absoluut nog niet. Als ik zie wat het passend onderwijs wil oplossen, en voor een deel al opgelost heeft ten opzichte van de manier waarop het daarvoor ging, denk ik dat het financieel maar ook organisatorisch gigantisch uit de hand was gelopen als we doorgegaan waren op de weg die we volgden. Er moest wat gebeuren. Dat het passend onderwijs is geworden, ondersteun ik nog steeds. Alleen dient er op onderdelen echt gestuurd te worden. We willen de ruimte voor de professionals respecteren, maar tegelijkertijd moeten we het wel kritisch blijven volgen, bijsturen waar het fout gaat, kaders stellen of er op welke manier dan ook voor zorgen dat het beter gaat. Ik ben absoluut nog niet zo ver dat ik zeg: afschaffen die hap en opnieuw beginnen.

De heer Van Meenen (D66):

Het is ook de vraag of we dit moeten doen. Dat ben ik met de heer Bisschop eens, maar ik verbaas me vooral over zijn milde oordeel. We hadden een systeem dat uitging van het kind, met alle risico's van dien in de zin van onbeheersbaarheid, open einden en noem het allemaal maar op, maar zijn we nu niet terechtgekomen in een systeem waarin het kind in de marge staat en geld de belangrijkste motivering is voor besluiten over kinderen? Ik vat het even kort en genuanceerd samen, maar daar krijg ik graag het oordeel van de voorzitter over.

De voorzitter:

Daar houd ik als voorzitter erg van. Als de heer Bisschop ook kort en genuanceerd kan antwoorden, ben ik helemaal blij.

De heer Bisschop (SGP):

De nuance zal het probleem niet zijn, maar het is dermate complexe materie dat ik die niet in een paar woorden kan afdoen. Ik deel de analyse niet helemaal dat in dit systeem het kind naar de marge is verdrongen en dat het geld centraal staat. In sommige situaties waarvan ik kennisneem, zie ik wel dat dit het geval is. Ik zie ook in heel veel gevallen dat dit absoluut niet het geval is en dat het geld vanuit het belang van het kind wordt ingezet. Ik zie prachtige voorbeelden van samenwerkingsverbanden. Die zou ik willen koesteren en als best practices willen uitdragen in de trant van «zo kan het», «zo moet het» en «doe het vooral zo». Daarin kan de inspectie ook een belangrijke rol vervullen. Ik ben er zeer beducht voor om het kind met het badwater weg te gooien. Volgens mij moeten we daarvoor oppassen. De zorg herken ik echter zeer en die houdt mij af en toe ook uit mijn slaap.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Vrijzinnige politiek gaat ervan uit dat iedereen, dus ook elk kind, het recht heeft om zijn of haar talenten te ontwikkelen en zich te ontplooien om daarmee juist een vrijer mens te kunnen worden. Wanneer we naar de schrikbarend hoge cijfers van het aantal thuiszitters kijken, volgens de Staatssecretaris zo'n 10.000, kunnen we niet anders dan concluderen dat het ideaal absoluut nog niet bereikt is. Vergoelijking is dus ook niet aan de orde.

Ik heb ten eerste een punt met betrekking tot die cijfers. Waar hebben we het over als we het over thuiszitters hebben? Een sluitende definitie is er eigenlijk niet. Het is goed om die aan te scherpen of duidelijk te maken wat er feitelijk is en of alle kinderen die in de brief op bladzijde 18 zijn opgenomen, eronder vallen. Hoe gaan we bijvoorbeeld tellen? Het is me opgevallen dat in de grote steden het aantal kinderen onder het kopje «absoluut verzuim» ernstig afneemt. Of ernstig? Die cijfers dalen enorm, in Amsterdam bijvoorbeeld van zo'n 700 naar 40. Is dat zo? Is het een scherpe daling of is er sprake van een bureaucratisch registratiesysteem waarin op een gegeven moment mensen, of in dit geval kinderen, weggepoetst worden? Wellicht is het goed om hier inzicht in te geven. Vallen onder de thuiszitters, waarbij we het dus hebben over de thuiszitters met verzuim en de thuiszitters met ontheffing, ook de thuiszittende vluchtelingenkinderen? Ook vluchtelingenkinderen hebben recht op onderwijs en zullen in het reguliere onderwijs geplaatst moeten kunnen worden. Kunnen we daarin in dit verband een inzicht geven of vallen deze kinderen onder een andere groep die onder een andere Staatssecretaris valt en laten we ze hierbij maar buiten beschouwing? Kinderen zijn in mijn ogen kinderen.

Ik kom bij de ontheffing van de leerplicht. Er zijn 5.500 kinderen met zo'n ontheffing en er is een stijgende lijn. Dit is inderdaad raar en het is ook heel erg. Ik sluit me aan bij de woorden van de vorige spreker hierover. Ik heb een vraag over de verstrekking van de ontheffing. Hierbij is het oordeel van een jeugdarts essentieel, zodat de behandelend arts, psycholoog of pedagoog daarover geen oordeel hoeft te vellen. In hoeverre worden de jeugdartsen inderdaad ingeschakeld? We krijgen nogal eens signalen dat dit niet gebeurt. Wordt het een pro-forma-actie of hebben bijvoorbeeld de jeugdartsen te weinig tijd om de beoordelingen te kunnen uitvoeren? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris hierover? Moeten we er niet voor zorgen dat de jeugdartsen inderdaad voldoende tijd hebben om te kunnen oordelen?

Ik kom bij de ambities. In de brief van 6 december schrijft de Staatssecretaris heel enthousiast dat we het zo snel mogelijk moeten oplossen. Een regel verder staat dat het de ambitie is om in 2020 geen enkel kind nog langer dan drie maanden thuis te hebben. Dan zeg ik: «zo snel mogelijk» en «2020» zijn voor mij twee verschillende eenheden. Bovendien lijkt 2020 mij een heel bescheiden ambitie. Wat mij betreft wordt het 2018, of bij wijze van spreken 2017, want we kunnen niet uitleggen waarom kinderen langer dan drie maanden thuiszitten. De Staatssecretaris schrijft ook dat hij het aantal langdurige thuiszitters in vier stappen wil terugdringen. Dat is heel interessant. Het is wat systematisch bedacht, maar wie bepaalt in welke van de vier stappen elk kind zit? Hoe organiseren we dit? Welke criteria leggen we aan om te bepalen in welke stap een kind zit en of een kind dan eerder of sneller of juist niet sneller geholpen wordt aan passend onderwijs? In dit opzicht moet er natuurlijk ook gewerkt worden aan een goede maatwerkoplossing voor het kind dat binnen het onderwijs geplaatst wordt, maar voor wie extra aandacht nodig is. Daar zijn speciale overeenkomsten voor nodig.

Ik heb misschien een heel rare vraag, maar ik wil het wel weten. Hoe zit het met de zogenaamde Miep ziek-contracten? Zijn er inderdaad contracten bij het speciaal onderwijs waarvan de inspectie ook op de hoogte is? Zijn er geheime afspraken over die contracten? Een van de afspraken zou bijvoorbeeld zijn dat de ouders niet mogen mededelen dat ze een dergelijke overeenkomst hebben. Klopt dit of is het een fabeltje dat we ergens opgevangen hebben?

De uitvoering van de taken en de verantwoordelijkheden van de Staatssecretaris is eigenlijk wat beneden de maat. Mevrouw Siderius gaf het ook al aan met betrekking tot de best practices. Er wordt veelal gewezen op de best practices. Dat is mooi en ik hoop dat er veel best practices zullen zijn in de zin van initiatieven vanuit de samenleving die inhoud krijgen. Het is echter wel erg slap als de Staatssecretaris er alleen naar verwijst in de trant van «goh, het gaat wel goed, kijk maar naar die best practices en leer er vooral van». Het is veel verstandiger om ze op een gegeven moment dan ook om te zetten in daadwerkelijke maatregelen, bijvoorbeeld voor een doorzettingsmacht waarover ik het net had in de interruptie met mevrouw Ypma.

De voorzitter:

Mijnheer Klein, u hebt nog minder dan een minuut. Ik ben vergeten u te waarschuwen.

De heer Klein (Klein):

Dat geeft niet, want ik ben bijna klaar. Heel belangrijk – dat sluit eigenlijk mooi aan bij uw interruptie – is namelijk het ondersteuningsaanbod. De voorzitter geeft mij natuurlijk ook ondersteuning in het bewaken van mijn tijd. In de brief wordt expliciet aangegeven dat er scholen zijn die niet als zorgscholen bekend willen zijn. Dit staat op bladzijde 9. Is dit zo? Waar haalt de Staatssecretaris die wijsheid vandaan? Wat doet de Staatssecretaris om dit te voorkomen en die scholen er eventueel op aan te spreken zodat ze wel degelijk als een zorgschool opereren? Kortom, hoe kunnen de zorgscholen hun zorgplicht invullen? Hoe kunnen we dit realiseren zonder afhankelijk te blijven van alleen maar best practices?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ga wat improviseren, want kritiek is er al genoeg geleverd. Ik laat alle retoriek dus achterwege en beperk me tot drie concrete positieve suggesties. Ik hoop dan ook drie concrete positieve antwoorden te ontvangen van de Staatssecretaris.

Mijn eerste concrete punt is het volgende. Ik merk dat ouders nog veel onduidelijkheid ervaren bij de vraag wat precies zorggeld en wat onderwijsgeld is. De Staatssecretaris heeft in het voorjaar al gezegd dat hij een taskforce op dit punt wilde inzetten en ik las in de krant dat er nu echt contacten met VWS gelegd worden. Ik krijg te horen dat het speciaal onderwijs niet goed kan aangeven wat men uit het ondersteuningsbudget gebruikt voor zorg. Bijvoorbeeld naar het toilet gaan: is dat nu Wlz (Wet langdurige zorg) persoonlijke verzorging of is het geld van de school? Als ouders dan ook nog een pgb (persoonsgebonden budget) hebben, zijn ze zelf verantwoordelijk voor de verantwoording van werk dat deels op school gebeurt. Dat is best lastig. Mijn eerste positieve suggestie is: op school moet de school leveren en buiten de school zijn de ouders verantwoordelijk. Kan de inspectie hier nadrukkelijker op toezien? Het uitgangspunt is dat de passende plek leidend moet zijn en dat de financiering volgt.

Mijn tweede punt is dat er plekken zijn waar passend onderwijs werkt, waar het goed werkt en waar meer kinderen inclusief onderwijs krijgen in het reguliere onderwijs. Op die plekken nemen de leerlingenaantallen in het speciaal onderwijs en het sbo (speciaal basisonderwijs) af, die worden kleiner. Er zijn plekken in Nederland waar men zegt: laat ons so en sbo samenwerken, want dan hebben we alle expertise rond kinderen met een functiebeperking of kinderen met een gedragsproblematiek bij elkaar. Zo'n sterke so-sbo-combinatie kan dan ook lokaal als basis dienen voor het reguliere onderwijs en kan daar ondersteuning bieden.

Men mag echter so- en sbo-kinderen officieel niet in één klas zetten, want so en sbo hebben verschillende BRIN-nummers. Sbo valt onder het primair onderwijs, terwijl so onder de Wet expertisecentra valt. Wanneer men kinderen met verschillende BRIN-nummers in één klas zet, kan de inspectie de financiële stromen niet meer monitoren. De inspectie zegt dan: we moeten de wet handhaven, dus dit mag niet. Gelukkig is het zo dat de inspectie op de plekken waar het goed werkt zegt: weet je wat, we komen even niet langs want het werkt hier goed. Ik gun het de scholen waar het goed werkt zo dat ze dit mogen doen en dat de inspectie gewoon kan langskomen en zeggen: jongens, dit is een supermooi experiment, doe maar, onze zegen heb je. Mijn tweede positieve suggestie is: wil de Staatssecretaris de innovatieve experimenteerruimte in de wet gebruiken om op die plekken waar het speciaal onderwijs en het sbo samenwerken en waar het goed gaat, dit gewoon toe te staan, zodat de directeuren en leraren kunnen weten dat de inspectie het oké vindt wat ze doen en zij de bezoeken rustig afwachten?

Mijn derde suggestie is of we iets meer inzicht kunnen krijgen in het geld van de vroegere dubbele rugzak. Eerder dit jaar is mijn motie aangenomen om in beeld te brengen of kinderen die vroeger een dubbele rugzak ontvingen, nog steeds kunnen meedraaien in het reguliere onderwijs en niet door de decentralisatie opeens van school moeten wisselen. Het zijn immers al kwetsbare kinderen. Ik krijg mails van ouders die melden dat voor hun kind met het syndroom van Down of een chronische ziekte afgelopen zomer het ondersteuningsbudget vanuit het samenwerkingsverband is gedaald. Mede dankzij de ChristenUnie hebben we er nu juist voor gezorgd dat er geen bezuiniging kwam op passend onderwijs. Het geld moet dus nog ergens zijn. Wat is er gebeurd met het budget voor de rugzakken? Is dit inderdaad een-op-een naar de leerlingen gegaan? Zit het toch deels in het optuigen van nieuwe organisaties? Ik heb begrip voor het feit dat 9% à 10% van het geld niet wordt uitgegeven. «Een gezonde buffer», schreef de Staatssecretaris ergens. Uitschieters naar 25%: dat is oké als het uitlegbaar is. Dit geld zat vroeger echter niet in buffers, maar ging naar de kinderen. Kunnen we een beter overzicht krijgen van de allocatie van het geld van de dubbele rugzak, zodat deze kwetsbare kinderen niet halverwege hun basisschoolcarrière gedwongen worden om naar een speciale school te gaan, terwijl ze eerst wel in het reguliere onderwijs terechtkonden? En heeft de Staatssecretaris in beeld bij welke samenwerkingsverbanden geld overblijft en waar niet? Heeft dit misschien met verevening of met het optuigen van nieuwe organisaties te maken? Dat laatste willen we eigenlijk niet. Laat samenwerkingsverbanden gewoon overlegorganen van schooldirecteuren zijn, dan hebben ze niet echt een financiële buffer nodig. Dit waren mijn drie concrete suggesties.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De hoofddoelstellingen van passend onderwijs zijn het terugbrengen van het aantal thuiszitters en het verlichten van de administratieve lasten. Ik begin er volgens mij ieder algemeen overleg over dit onderwerp mee. Keer op keer moeten we constateren dat deze hoofddoelstellingen niet zijn gehaald. Sterker nog, we moeten constateren dat het aantal thuiszitters is gegroeid. Dat is buitengewoon pijnlijk. Ik sprak vanochtend met twee ouders die passend onderwijs hebben gezocht voor hun kinderen. Bij de één ging het buitengewoon goed in het samenwerkingsverband en is uiteindelijk, conform de motie die ik met mevrouw Ypma heb ingediend, een plek gevonden waarbij hulp wordt gezocht van een particulier instituut. De ander kwam via artikel 5a in een soort rechteloze positie terecht, zo noem ik het maar even, en is afhankelijk van de goede wil van anderen, van particuliere fondsen, of moet zelf de portemonnee trekken om met een oplossing te komen. Ik denk dat dit niet acceptabel is. We hebben allemaal de uitzending van ZEMBLA gezien, over de gigantische toename van de vrijstelling onder artikel 5a. We hebben veel voorbeelden gezien van leerlingen die echt leerbaar zijn, maar uit het systeem zijn geplaatst, feitelijk in een vicieuze cirkel zijn terechtgekomen en dus ook hun recht op passend onderwijs niet meer kunnen doen gelden. We moeten hier een streep onder zetten. De Staatssecretaris zit in de nadagen van zijn aanstelling. Ik roep hem op om alstublieft nog wat te maken van zijn laatste maanden. Dat kan door per samenwerkingsverband iemand verantwoordelijk te maken voor het beoordelen van al die thuiszitters, één voor één, kind voor kind, en te bekijken waar een passende plek gevonden kan worden. De motie-Rog/Ypma, aangenomen met een meerderheid, kan hierbij behulpzaam zijn. Het is toch niet toelaatbaar dat kinderen die wel leerbaar zijn, verstoken blijven van een passend arrangement? De Staatssecretaris kan dit allemaal «niet wenselijk» vinden, maar deze motie roept hem op om dit te doen. Ik zou zeggen: aan de slag! Is de Staatssecretaris bereid om deze motie alsnog uit te voeren?

Ik wil me volledig aansluiten bij de heer Bisschop die heel mooi beschreef dat de vrijheid van onderwijs inderdaad ook inhoudt dat een schoolbestuur een particulier communicatiebureau in de arm kan nemen. Het is wenselijk dat dit zo min mogelijk gebeurt en dat in dit licht zo goed mogelijk op de kosten wordt gelet, maar deze vrijheid hebben we in Nederland. Dit is ook vrijheid van onderwijs. Waarom is het dan niet mogelijk dat onderwijsinstellingen publiek bekostigd het juiste passende arrangement inkopen voor kinderen, als ze weten dat dit voor hen nodig is?

We hebben een heel goed gesprek gehad met Marc Dullaert, onze oude Kinderombudsman. Het is een fantastische man en ik ben ontzettend blij dat de VVD-Staatssecretaris hem betrokken heeft bij het pact om thuiszitters tegen te gaan. Ik ben geschrokken van zijn observaties. Het waren kwalitatieve observaties, maar sommige ook met heldere kwantitatieve gegevens, bijvoorbeeld over de schrikbarend hoge reserves bij sommige samenwerkingsverbanden. Hoe kijkt de Staatssecretaris in retroperspectief terug op de motie van mijn hand, die hij destijds heeft ontraden, die wilde stimuleren dat het geld binnen de samenwerkingsverbanden aan onderwijs wordt uitgegeven in plaats van dat het op de plank blijft liggen? Ik heb voorgesteld dat we het geld desnoods inzetten in de samenwerkingsverbanden waar men wel passend onderwijs wil geven aan kinderen. Is de Staatssecretaris bereid om na te denken over een oplossing voor leerlingen met een lichamelijke beperking en een meervoudige beperking en langdurig zieke leerlingen? Er zijn regio's waar op dit moment minder geld per leerling beschikbaar is. Ik krijg deze signalen bijvoorbeeld uit Limburg. De aanbieders zitten daar met de handen in het haar. Ik wil ook aangeven dat de negatieve verevening slecht uitpakt en geen recht doet aan de zorgleerlingen in die regio's. Ernstig meervoudig beperkte leerlingen krijgen bijvoorbeeld een lichtere tlv (toelaatbaarheidsverklaring), en dus minder zorg dan ze nodig hebben. Vindt de Staatssecretaris dit acceptabel?

Het punt van de twee BRIN-nummers van mijn collega had ik ook staan. Ik heb nog één minuut? Dan wil ik toch nog één keer terugkomen op de basiszorg. We hebben het daar vaker over gehad. Ik begrijp eigenlijk niet waarom we de mogelijkheid voor een minimale basiszorgbehoefte niet gewoon vastleggen als we zoeken naar minder administratieve lasten en meer duidelijkheid voor scholen. Ik ben er niet voor dat wij alles directief vanuit Den Haag opleggen, maar het vastleggen van minimale rechten voor leerlingen biedt wel rechten aan scholen en ouders en de mogelijkheid om vervolgens binnen het samenwerkingsverband eventuele behoeften daarbovenop toe te kennen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Tweeënhalf jaar na invoering van een wet met een heel lang voortraject moeten we vaststellen dat het op een aantal essentiële punten niet goed gaat, dat het al langer niet goed gaat en dat knelpunten die al langer geleden gesignaleerd zijn niet of niet snel genoeg worden opgelost. Eigenlijk zou je de vergelijking kunnen maken met de situatie van een leerling die na tweeënhalf jaar nog geen voldoende op zijn rapport krijgt. Die was door deze Staatssecretaris allang van het onderwijs verwijderd. Misschien wordt het tijd om wat hardere conclusies te trekken, want de neuzen wijzen wel dezelfde kant op – volgens mij is hier niemand die pleit voor het afschaffen van passend onderwijs als concept – maar het moet wel deugdelijk en goed worden geïmplementeerd. Dit gebeurt nu niet en dit is een ernstige zaak, want de kinderen worden hier de dupe van. En niet een beetje, maar veel. Elke thuiszitter is er één te veel, maar nu het er duizenden zijn, zijn dat er veel en veel te veel.

Ik beperk mijn bijdrage tot de twee grootste knelpunten: het dekkend ondersteuningsaanbod in de regio en de doorzettingsmacht en het thuiszittersvraagstuk. Het dekkend ondersteuningsaanbod in de regio is de basisvoorwaarde. Als dit er niet is, kan passend onderwijs niet functioneren. Maar het is er in niet in alle regio's. Wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat dit binnen de kortste keren wel het geval is? Wil hij overwegen om hiervoor, als dat nodig is, een eenvoudige wetswijziging aan ons voor te leggen die het afdwingbaar maakt? Er zij in elke regio een volledig regionaal dekkend ondersteuningsaanbod. «Op straffe van niet hebben» betekent dus sancties voor het samenwerkingsverband. Ik wil er overigens voor pleiten om bestuurlijke sancties in te voeren in plaats van financiële. Dit kan helpen. De Onderwijsraad is negatief over het ondersteuningsaanbod. Het lijkt zelfs uniformer te worden en scholen zijn terughoudend om zich ergens in te specialiseren. Dit is precies de omgekeerde ontwikkeling van wat we willen. Een appel dat ook door de vakorganisaties wordt gedaan en dat ik zeer ondersteun, is: zorg dat er in elk geval landelijk één wettelijk vastgelegde norm geldt voor de basisondersteuning. Zo verschaffen we op dit vlak dusdanige helderheid dat we het vraagstuk van de lastigheden kunnen concentreren op de plekken waar echt maatwerk geboden moet worden. Er zijn zo veel dingen waaraan wordt gepulkt die eigenlijk in het normale basispakket horen.

De doorzettingsmacht is nog steeds niet geregeld. De Staatssecretaris wil dat de doorzettingsmacht er komt, maar die is er nog maar in de helft van de samenwerkingsverbanden. Hij zegt dat het aan het einde van dit schoolseizoen overal geregeld moet zijn. Ik zou zeggen: potdorie, het moet volgende week geregeld zijn. Ik wil van hem per omgaande horen hoe hij de doorzettingsmacht heeft geregeld, anders grijp ik hierop in. Gelukkig wil de Staatssecretaris er wetgeving over maken, maar hij kiest weer voor wat we soft law noemen, zachte wetgeving. Er wordt geen harde eis gesteld dat de doorzettingsmacht zus of zo is geregeld, maar we laten het weer veel te veel aan het veld over. Ik heb een concreet voorstel, waarop ik de reactie van de Staatssecretaris wil. Zullen we, als we het hebben over de doorzettingsmacht in relatie tot de thuiszitters vaststellen dat vrijstelling ex artikel 5a van de Leerplichtwet per definitie voor een beperkte periode wordt verleend, laten we zeggen voor drie maanden? Deze vrijstelling wordt gekoppeld aan een aanwijzingsbevoegdheid van hetzelfde gezag. Dit is het lokale bestuur. In theorie is het de leerplichtambtenaar, maar in de praktijk ligt de controle bij het lokale bestuur, bij die goede wethouder. Die zegt, gekoppeld aan de aanwijzingsbevoegdheid: best samenwerkingsverband, u biedt deze leerling hoe dan ook binnen drie maanden een passend aanbod. Dat is verplicht, op straffe van een stevige sanctie. Kan dit de manier zijn om de hefboom erin te krijgen en ervoor te zorgen dat het aantal thuiszitters wordt teruggebracht? Het samenwerkingsverband is uiteraard inhoudelijk verantwoordelijk voor de manier waarop het precies wordt opgelost.

Ik heb nog één opmerking over de informatiepositie. Ik heb dit punt genoemd in mijn interruptie richting de heer Bisschop, maar de opmerking was in hoge mate bedoeld voor de Staatssecretaris. Ik ben geshockeerd als de Onderwijsraad zegt dat deugdelijke informatie ontbreekt, terwijl we weten dat de Kamer al in maart 2012 heeft vastgesteld dat het risico bestond dat die informatie niet aanwezig zou zijn. Dit is falen. De Staatssecretaris hoort een dergelijke motie uit te voeren. We moeten materieel vaststellen dat deze motie niet is uitgevoerd, anders was die kritiek van de Onderwijsraad er niet geweest. Omwille van de tijd houd ik het hierbij.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. D66 stemde destijds tegen de invoering van passend onderwijs. Helaas moet ik zeggen dat mijn fractie en ik nog steeds en misschien wel steeds meer bevestigd worden in de juistheid van dit oordeel. Dit doet pijn, want passend onderwijs is er en we kunnen het niet zo maar terugdraaien – we hebben daar net al even over gesproken – dus we moeten er het beste van maken. Daar zijn we nog lang niet. Vorige week kwam naar buiten dat er geld op de plank blijft liggen bij samenwerkingsverbanden, veel geld, 111 miljoen euro maar liefst. Het betreft gemiddeld 10% van het budget, bij sommige samenwerkingsverbanden oplopend tot maar liefst 25%. Als alles verder vlekkeloos zou verlopen, zou je zeggen dat het prima is. Maar dat is niet zo. Het geld is hard nodig in de klas om kinderen de extra zorg te bieden die ze nodig hebben, om leraren de tijd en ruimte te geven zodat ze ook echt passende aandacht aan hun leerlingen kunnen schenken. Zij zien zich echter voor de schier onmogelijke taak gesteld om in een volle klas met een toenemend aantal leerlingen met een zorgvraag, toch goed onderwijs te kunnen verzorgen. D66 pleit niet voor niets voor kleinere klassen en meer tijd voor de leraar.

Het geld op de plank hadden we ook kunnen gebruiken om thuiszitters de onderwijsplek te bieden die ze zo ongelooflijk hard nodig hebben. D66 vindt dit onacceptabel. Gisteren sprak ik de directeur van een groot samenwerkingsverband en ze vroeg mij waar ik het vandaag over zou hebben. Ze nam aan dat ik zeker de reserves zou noemen, dus wilde ze me uitleggen waar ze die voor nodig heeft. Die heeft ze nodig om de risico's af te dekken, want dit samenwerkingsverband heeft inmiddels 60 mensen in dienst. Dit kan een heel goede reden hebben; het kunnen allemaal deskundigen zijn die worden ingezet op de scholen. Maar het moet toch zo zijn dat die risico's niet berusten bij het samenwerkingsverband? Dat is inmiddels een zelfstandige werkgever. Die risico's moeten berusten bij de besturen die het samenwerkingsverband in stand houden. Als we dit kunnen regelen, is die buffer niet nodig. Dan valt die weg in de buffers die de reguliere besturen al hebben. Ik schrok ervan dat om deze reden 10% van het budget wordt achtergehouden. De Staatssecretaris vindt ook dat het niet uit te leggen is dat er geld op de plank blijft liggen. Hij wil in de volgende jaarverslagen verbetering zien. Dit is voor mij een te weinig actieve houding. Vrijheid van onderwijs, die ik hoog acht, mag nooit een vrijbrief zijn om geen onderwijs te geven. Wat doet de Staatssecretaris hieraan? Hoe zorgt hij ervoor dat er meer zicht komt op de besteding van het geld? Waarom bouwen de samenwerkingsverbanden een buffer op? Ik heb net al een reden gegeven, maar het kan ook te maken hebben met onzekerheden over de financiering door de overheid. Hoe neemt de Staatssecretaris deze onzekerheid weg? Hoe zorgen we ervoor dat er meer en betere verantwoording wordt afgelegd over de kwaliteit van het onderwijs en de inzet van het geld? Hoe zorgen we voor echte tegenkracht en krijgen we vat op samenwerkingsverbanden die de kantjes er vanaf lopen? Want laten we wel zijn, er zijn ook samenwerkingsverbanden waar het heel goed gaat.

In het huidige stelsel wordt niet meer vanuit het kind gedacht. Het systeem is dat we vanuit geld denken. Daardoor gaat heel veel mis. Dit is echt een verschil met het verleden. Denk aan de te lichte indicaties die kinderen meekrijgen. Ik kreeg van de week een telefoontje van iemand met een kind met het syndroom van Down dat niet meer terechtkon in het regulier onderwijs. Het ging niet meer vanwege het beperkte budget. Dat mag toch nooit zo zijn? Het is goedkoper om het zo te doen, maar een school, een leraar en vooral een kind en dus de ouders zitten daarmee. Het kind krijgt niet de zorg die het nodig heeft. Scholen kunnen de extra ondersteuning die nodig is niet meer betalen. Denk ook aan de kinderen die school na school worden geweigerd omdat scholen het kind er niet meer bij kunnen hebben. Dat is schrijnend. Daar spreek ik de scholen op aan, maar daar moeten wij onszelf ook op aanspreken. Hoe zorgen we ervoor dat dit wordt opgelost? Ik vraag dit eigenlijk in wanhoop nog maar een keer.

Ik heb nog een paar losse punten. Het eerste betreft de mytylscholen voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. Over de indicatie van deze kinderen kan geen twijfel bestaan. Het zal niet opeens beter of slechter worden en toch staan onderwijs en zorg hier onder zware druk door een fors lagere bekostiging dan voorheen. Hoe kan dit? Wat kunnen we eraan doen? Hoe zorgen we ervoor dat dergelijke voorzieningen niet meer afhankelijk zijn van de financiële grillen van samenwerkingsverbanden? Kan dit door er een aparte bekostiging van te maken? Ik vraag het de Staatssecretaris nog maar een keer.

Ook de verevening leidt tot grote problemen in regio's. Dit hebben we ook van de heer Dullaert en de NRO (Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek) gehoord. Speciaal onderwijs staat onder druk. Ik weet niet of het al over de St. Maartenschool is gegaan, maar die wil ik in ieder geval noemen. Oh, ik begrijp dat die al aan de orde is geweest; goed zo. Ik ben benieuwd wat de Staatssecretaris hierover te zeggen heeft. Het aantal leerlingen dat niet de vereiste zorg krijgt, daalt niet navenant, sterker nog, in mijn ogen stijgt het. Heeft de Staatssecretaris zicht op de gevolgen voor leerlingen van de verevening op scholen? Vindt hij die gevolgen acceptabel?

Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Klein over Miep ziek.

Is het mogelijk om kinderen met een Nederlandse nationaliteit die geen Nederlands spreken in aanmerking te laten komen voor een ISK (Internationale Schakel Klas)?

Hoe zorgen we voor echt extern toezicht bij samenwerkingsverbanden? Ik ben blij met de uitwerking in het prachtige rapport over het leerrecht. Dat vraagt veel meer tijd. We moeten daarover samen goed debatteren. Ik vraag dit meer aan de commissie dan aan de Staatssecretaris.

Ten slotte sluit ik me aan bij de oproep om te komen tot wettelijke verankering van de basisondersteuning, zoals onder andere genoemd door CDA en GroenLinks.

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de inbreng in eerste termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 12.23 uur tot 13.07 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen het algemeen overleg van de vaste commissie voor OCW over passend onderwijs. We hebben de inbreng van de kant van de Kamer achter de rug en zijn toe aan de beantwoording van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Alle leerlingen verdienen een passende plek in het onderwijs, als het even kan op een reguliere school zo dicht mogelijk bij huis. Hoe mooi is het als kinderen lopend naar school kunnen, in plaats van met een busje. Dan hebben ze ook na school altijd vriendjes en vriendinnetjes in de buurt. Dit is het doel van passend onderwijs: regulier waar het kan, speciaal waar het moet. Natuurlijk moeten we dit behouden. Ik ben heel blij dat ik hier, met alle mitsen en maren en kritiek op de dingen die nog niet goed gaan, toch de indruk krijg dat ook de Kamer breed deelt dat dit een nastrevenswaardig ideaal is. Het vraagt om ongelooflijk veel inventiviteit op scholen om te bekijken hoe ze het kunnen organiseren. Het vraagt om daadkracht om alles op alles te zetten om deze kinderen een goede plek aan te bieden.

Dat het niet altijd even gemakkelijk is, maar op sommige plekken toch lukt, is iets om trots op te zijn. Ik was van de week op een heel normale school in Amsterdam, de Linnaeusschool, voor een heel ander bezoek overigens; het ging helemaal niet over passend onderwijs. Ik kwam een van de klassen binnen, een middelgrote klas met twee juffen, en ik maakte de grap: dat is luxe, twee juffen op één groep. De ene juf zei dat ze er speciaal was voor een paar kinderen met spraakproblemen en de andere juf zei daar meteen overheen: dat is nu passend onderwijs. Het is maar een klein voorbeeld, maar het gaf mij aan dat er op scholen wel degelijk wordt gewerkt aan en gezocht naar goede oplossingen. In het groot zie ik het ook terug, bijvoorbeeld door een sterkere samenwerking tussen regulier en speciaal, soms in één school zoals de Talentencampus in Venlo. Daar zitten een basisschool, een school voor speciaal basisonderwijs en ook nog reguliere en speciale kinderopvang in één cluster. Eduwiek in Hoogeveen is ook een mooi voorbeeld, waarin regulier en speciaal voortgezet onderwijs met Jeugdhulp bij elkaar zitten om van elkaar te leren. Natuurlijk bekijkt de inspectie kritisch wie precies waarvoor verantwoordelijk is, maar dat mag nooit een drempel zijn om het niet te doen. Dit zijn allemaal bewegingen de goede kant op. Ik denk dat we de mensen op alle niveaus in het onderwijs, leerkrachten, schoolleiders en bestuurders, tekortdoen als we zeggen dat het allemaal niet goed gaat. Er gaat ook heel veel wel goed. Dat is iets om trots op te zijn.

Een van de opdrachten waarmee de Kamer mij de vorige keer op pad heeft gestuurd, is om dit wat meer te laten zien. Daarom meld ik mevrouw Siderius dat we een boekwerkje hebben gemaakt om te laten zien welke mooie dingen gebeuren. Het is overigens digitaal beschikbaar, dus het kost niet zo veel. Tegen mevrouw Ypma zeg ik dat het mooie is dat er een basisschool in zit, de Fontein, met een fantastisch concept. Deze school heeft het predicaat «excellent» ontvangen voor de bijzondere manier waarop zij invulling geeft aan passend onderwijs. Dit is helemaal in lijn met de gedachte dat ook dit een gebied is waarop je het heel goed kunt doen. Ik heb de inspectie gevraagd om bij de ontwikkeling van het nieuwe inspectietoezicht ook dit soort elementen terug te laten komen. Het gaat niet alleen om goede examencijfers of goede resultaten op toetsen – dat moet ook in orde zijn – maar het gaat ook om de extra zorg die een school kan bieden. Daar zijn mooie voorbeelden van. Natuurlijk loopt de invoering van passend onderwijs op sommige plekken goed, maar we zijn er nog lang niet. De resultaten zoals we die voor ogen hadden bij de invoering zijn nog lang niet overal behaald. Dit blijft dus inzet vergen van alle partijen, van scholen maar ook van ons.

Uit de vragen haal ik drie grote thema's. Het eerste is alles wat te maken heeft met de zorgplicht. Hoe zorgen we binnen samenwerkingsverbanden voor een dekkend aanbod van voorzieningen? Dit betreft ook de discussie of we in de wet een soort minimaal niveau van een basisvoorziening moeten opnemen. Het tweede thema is de inzet van middelen. Komt het geld goed terecht in de klas? Het derde thema heeft alles te maken met thuiszitters. Hierin neem ik ook alle vragen mee over maatwerk, maatwerkoplossingen en mogelijkheden tussen het regulier bekostigen en particulier onderwijs. Tot slot heb ik als vierde blok de vragen die ik niet kwijt kon onder deze drie grote thema's.

De voorzitter:

Zullen we afspreken dat we na elk blok interrupties plegen? Nee? Laat het dan maar aan mij over of ik een break halverwege een blokje doe. Het streven is de interrupties na een blokje te doen, tenzij een blokje zo lang is dat we het spoor bijster raken. Dat willen we niet, het moet wel helpen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik begin met een van de basisprincipes in het passend onderwijs: de zorgplicht. Waar vroeger ouders en kinderen nog wel eens van het kastje naar de muur werden gestuurd door scholen die zorg niet konden bieden zodat ouders op zoek moesten naar een andere school, beogen we met de Wet passend onderwijs dat als een kind ergens schriftelijk wordt aangemeld, de school verantwoordelijk is voor het bieden van een passende plek. Natuurlijk is dit bij voorkeur op de school zelf, maar als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld als er zwaardere vormen van zorg nodig zijn of vormen van zorg die de school niet kan bieden, gaat de school in overleg met ouders en leerling op zoek naar een passende plek elders in het samenwerkingsverband. Helaas bieden de schoolprofielen voor ouders nog niet altijd voldoende zicht op de begeleiding die een school kan bieden. Ik denk dat dit een punt van verbetering is. Eigenlijk is veel fundamenteler dat er ook signalen binnenkomen dat sommige scholen de zorgplicht ontwijken. Hierover heeft de inspectie de afgelopen tijd een dertigtal concrete meldingen gehad. Bij al deze meldingen heeft de inspectie ingegrepen en hebben scholen de tekortkomingen hersteld. Zo langzamerhand zijn we op een punt beland dat we van scholen mogen verwachten dat dit duidelijk is. We kunnen daarmee ook van de inspectie vragen om in de sanctionering en de ingrepen een tandje verder te gaan. Waar het in het verleden steeds bleef bij waarschuwen en een tweede kans geven om het niet nog een keer te doen, kunnen we naar een situatie dat we directer ingrijpen met bekostigingssancties. Dit is het middel dat we hebben in de wet. De wet heeft er een aantal specifieke voorwaarden voor. Die kunnen allemaal doorlopen worden, maar het betekent dat we hierop vanaf 1 januari strenger handhaven. Ik zal zorgen dat we scholen laten weten dat we dit van plan zijn.

De heer Bisschop vroeg wat ik doe als een school geen plaatsingsruimte heeft. Dit probleem doet zich vooral voor bij een aantal populaire scholen in de grote steden. Het is een van de redenen waardoor een school geen zorgplicht heeft. Een school kan zeggen dat er geen plek is en dat ze helemaal vol is, want op een gegeven moment houdt het op. Dan ligt de verantwoordelijkheid bij de ouder om een school te vinden waar wel plek is en de zorgplicht gaat dan over naar de school waar dat kind is ingeschreven.

De heer Klein krijgt signalen van scholen die passend onderwijs een beetje buiten de deur houden, omdat ze niet het label «zorgschool» willen krijgen. Dat herken ik, sterker nog, hij refereerde aan mijn melding hierover. Dit zit achter de afhoudende opstelling van sommige scholen. Zij lichten ouders niet altijd helemaal correct voor over de zorgplicht of zeggen dat de zorgplicht niet loopt zolang het kind niet is aangemeld, terwijl er een ouder met een kind voor de deur staat en het evident is dat die het kind wil inschrijven. Scholen gebruiken dan een formeel-juridische redenering waarom de zorgplicht nog niet ingaat. Wat mij betreft maken we hier korte metten mee.

Een ander punt in het dekkend aanbod is één landelijk niveau van basisondersteuning. Ik haal dit even naar voren. Het is een ander punt dan het nagaan van de zorgplicht. Ik kom er even op omdat verschillende woordvoerders me heel nadrukkelijk hebben gevraagd om dit in de wet te regelen. Ik ben hier terughoudend in, ik wil dat eerlijk met de commissie delen. Aan de ene kant kunnen we denken dat het een voordeel heeft als we zoiets in de wet vastleggen. Het heeft in mijn ogen aan de andere kant ook twee heel grote nadelen. Het eerste is dat als we een minimum basisvoorzieningenniveau in de wet beschrijven, alles naar het laagste punt gaat. Dat zien we ook op andere onderdelen in de onderwijswetgeving. We zien juist in heel veel samenwerkingsverbanden dat het gezamenlijk overeengekomen basisniveau inmiddels al veel hoger ligt dan het niveau waarop we waarschijnlijk belanden als we een minimumniveau in de wet vastleggen. Ik ben dus erg bang dat het zorgniveau en de inspanningen van scholen alleen maar minder in plaats van meer worden als we deze stappen zetten. Mijn tweede zorg is dat als we dit doen als landelijke wetgever, in plaats van dit een onderwerp te laten zijn van de betrokken partners in een samenwerkingsverband, de onderlinge besturen en scholen, we ons begeven in een exercitie waarbij we op landelijk niveau heel precies moeten beschrijven wat tot het basisniveau behoort. Dit soort discussies op het niveau van samenwerkingsverbanden hebben behoorlijk wat voeten in de aarde, hoewel ze inmiddels al erg ver zijn. Als we dit doen – even los van het feit dat alles misschien naar het laagste punt gaat – ben ik bang dat we de komende twee, drie jaar in een landelijke discussie belanden waarin alle koepels, scholen en de rijksoverheid zich richten op de vraag wat tot een basisniveau behoort. Ik wil dat we in het stadium belanden waarin we het niet hebben over landelijke regels, maar over de manier waarop passend onderwijs in de klas landt. Ik wil dat de aandacht en energie van bestuurders daarin gaat zitten. Dit zijn voor mij de twee belangrijkste argumenten om er nu niet toe over te gaan.

De heer Van Meenen vroeg of mytylscholen een basisvoorziening zijn. Dat is een andere discussie dan die waarover we het zojuist hadden. Die ging over de basisondersteuning op iedere reguliere school en deze gaat over de vraag of er in ieder samenwerkingsverband een mytylschool hoort te zijn. Dat laatste is niet haalbaar. Er zijn 152 samenwerkingsverbanden en 20 mytylscholen. Die scholen hebben allemaal een functie. Vorig jaar voerden we de discussie over de vraag hoe we de bekostiging konden vereenvoudigen. Hiervoor hebben we de bekostiging voor de EMB (ernstig meervoudige beperking) ingevoerd. Ik krijg signalen dat dit een enorme stap is geweest die tot veel verlichting heeft geleid. Samenwerkingsverbanden kunnen met de bestaande scholen over de grenzen heen afspraken maken om ervoor te zorgen dat de kinderen die daar thuishoren of een goed aanbod krijgen ook werkelijk terechtkunnen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb een punt van orde. Ik krijg antwoord op een vraag die ik niet gesteld heb.

De voorzitter:

Misschien komt het antwoord op uw vraag nog. Als dat niet zo is, kunt u hem opnieuw stellen.

De heer Van Meenen (D66):

Het gaat over mytylscholen. Ik denk niet dat het nog een keer terugkomt.

De voorzitter:

Je weet het niet. De Staatssecretaris heeft het punt van orde gehoord. Ik geef hem de gelegenheid om zijn beantwoording af te maken.

Staatssecretaris Dekker:

Misschien komt de vraag nog in een interruptie of anders in de tweede termijn terug. Misschien heb ik hem verkeerd begrepen.

Mevrouw Ypma vroeg naar speciale doelgroepen. Ze ziet witte vlekken in het dekkend aanbod voor kinderen voor wie er niet zo vreselijk veel speciale scholen zijn en die daar wel behoefte aan hebben. Ze noemt als voorbeeld autisten met een wat hoger IQ. Ik herken dit. Ik zie overigens dat samenwerkingsverbanden langzaam maar zeker bezig zijn met het ontwikkelen van het aanbod. Ik wil met hen om tafel omdat dit vaak voorzieningen zijn die, net als die voor mytylscholen, niet in ieder samenwerkingsverband nodig zijn. Misschien dat hierdoor de ontwikkeling van het aanbod stokt. Ik wil bekijken of dit het geval is en of we het kunnen versnellen door samenwerkingsverbanden bijeen te brengen of door iets meer comfort te bieden door ervoor te zorgen dat als men zo'n voorziening start, er verwijzingen vanuit de samenwerkingsverbanden komen. Daar zit het in. Als men een school start en er geen kinderen zijn, zit het schoolbestuur met een probleem. Ik wil uit de catch 22 komen en het gesprek aangaan.

Mevrouw Straus vroeg naar het aanbod voor hoogbegaafde kinderen. Dat is er wel, maar ik herken het signaal dat ouders ervoor moeten betalen. Ik heb altijd de lijn gehanteerd dat in Nederland bij het systeem van scholen een passend aanbod hoort dat onafhankelijk is van het feit of een kind hoog- of zwakbegaafd is. Voor zwakbegaafde kinderen is het allemaal goed geregeld en wordt er geen eigen bijdrage van de ouders gevraagd. Voor hoogbegaafde kinderen lijkt het een ander verhaal te zijn. Het onderzoek loopt en komt in het voorjaar van 2017. Mocht het beeld bevestigd worden, dan neem ik maatregelen.

Mevrouw Siderius vroeg naar de mogelijkheden voor ggz-behandelingen tijdens schooltijd. Zij zegt dat dit nu niet kan. Dit beeld herken ik niet. Er zijn wel degelijk mogelijkheden om ggz-zorg te leveren, zeker in het speciaal onderwijs. We zien het bij instellingen die in de praktijk aan het speciaal onderwijs zijn verbonden. Het gaat soms wel om handelingen die noodzakelijkerwijs tijdens schooltijd moeten plaatsvinden. Soms vinden scholen dat een behandeling ook na schooltijd kan en dat de schooltijd gebruikt moet worden om ervoor te zorgen dat de kinderen wat leren. Als het gaat om een noodzakelijke behandeling vanuit de ggz om ervoor te zorgen dat de kinderen aan leren toe komen, is het een ander verhaal. Naar mijn beste weten kan dit gewoon.

Mevrouw Siderius vraagt hoe het zit met de motie over residentiële instellingen. Naar aanleiding van de motie hebben we verkend waar de grootste knelpunten zitten. Dat zijn er twee. Ten eerste is er minder instroom in specialistische instellingen en zitten er minder kinderen in de instellingen die aan die residentiele instellingen zijn verbonden. Dat is vervelend voor de instellingen, maar het doel van passend onderwijs is niet om instellingen overeind te houden, maar om ervoor te zorgen dat kinderen het onderwijs krijgen dat ze nodig hebben. Door die bril kijk ik ernaar. Ten tweede is aan een beperkt aantal instellingen überhaupt geen school voor voortgezet speciaal onderwijs verbonden. In de handreiking zijn mogelijkheden opgenomen om ook hier in onderwijs te voorzien. Dit kan bijvoorbeeld door afspraken te maken met een instelling die de geschikte vorm van onderwijs biedt en door na te denken over het opzetten van een nevenvestiging, maar ook door vanuit het perspectief van leerlingen te kijken naar mogelijk maatwerk. De kinderen moeten dan wel de mogelijkheid hebben om uit de residentiële instelling te gaan. We proberen het evenwicht hierin te vinden.

De heer Van Meenen vroeg hoe het zit met de verevening en het effect daarvan op een passend aanbod. Ongeacht waar men woont, moet men een passend aanbod kunnen krijgen. We hebben destijds de ECPO (Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs) gevraagd of er een reden is om te veronderstellen dat er concentraties van zorgkinderen in het land zijn die een hogere bekostiging moeten krijgen. Het antwoord daarop was nee. Toen hebben we gezegd dat als de zorg evenredig is verspreid, we toe moeten naar een eerlijker bekostiging per leerling. Dit leidt ertoe dat het ene samenwerkingsverband een klein beetje meer geld krijgt en het andere het met iets minder budget moet doen. Dat is niet altijd gemakkelijk. We zijn er echter heel scherp op dat het nooit ten koste mag gaan van het individuele zorgaanbod aan leerlingen. Dit is nadrukkelijk een van de punten die in de evaluatie van de wet worden meegenomen.

Een aantal leden vroeg naar de signalen over de St. Maartenschool in Nijmegen. Mevrouw Ypma was de eerste. Ik heb er ook kennis van genomen. De signalen zijn zorgelijk, maar ik heb nog niet de tijd gehad om ze precies te achterhalen. Vrijdag gaan mijn mensen erheen om te bekijken wat er precies speelt.

Mevrouw Siderius vroeg waarom Feniks Talent geen onderwijsbekostiging krijgt. Feniks is een zorginstelling die weliswaar een programma aanbiedt, maar geen onderwijs. Er zijn geen leraren aan de instelling verbonden en dat is een voorwaarde voor het geven van onderwijs. Mijn mensen hebben verschillende gesprekken met Feniks gevoerd over de vraag hoe men dit kan ondervangen, bijvoorbeeld door samen te werken met een school of door meer maatwerk aan te bieden en de kinderen af en toe naar een school te laten gaan. Het kan op verschillende manieren. Men zou een nevenvestiging voor speciaal onderwijs met bevoegde leraren kunnen inrichten of reguliere scholen de kennis van Feniks kunnen laten inhuren. Tot op heden heeft Feniks met die mogelijkheden niets gedaan. We zijn van onze kant bereid om hier alsnog een vervolg aan te geven, omdat we denken dat er op zich ruimte bestaat.

De heer Bruins vroeg mij om met een welwillend oog te kijken naar de combinatie van speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs waarbij twee BRIN-nummers worden samengenomen. Het nieuwe wettelijk kader biedt de ruimte voor samenwerking. Dit is met het veld gedeeld en besproken. In januari en februari worden opnieuw bijeenkomsten georganiseerd. Daarin staat de vertaalslag van wettelijke mogelijkheden naar de vormgeving in de praktijk centraal. Ter voorbereiding hierop wordt een soort stappenplan ontwikkeld over de vraag hoe men dit dan doet. Er zijn hierbij twee belangrijke dingen die we in het vizier moeten houden. Ten eerste moeten we altijd naar de bekostiging kijken als we twee scholen samenbrengen. We willen niet dat er misbruik wordt gemaakt van allerlei regelingen, want ieder BRIN-nummer heeft zijn eigen vaste voet et cetera. Het moet inhoudelijk gedreven zijn. Ten tweede moet helder zijn wie het aanspreekpunt is als twee scholen onder één dak gaan werken en er een keer wat gebeurt. Het toezicht van de inspectie moet hier scherp op zijn. Het zal in het speciaal basisonderwijs niet de eerste keer zijn dat er grote gebreken in de kwaliteit van het onderwijs zijn. Als er twee scholen zijn met twee besturen, twee directeuren en twee verantwoordelijkheden, moet het voor de inspectie duidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit en het aanspreekpunt is. Dit moeten we echt zekeren. Ik plaats hiermee kanttekeningen bij de beweging, maar ik deel volledig met de heer Bruins dat de beweging positief is en dat we die moeten ondersteunen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil voorstellen om in de rest van het betoog eerder te mogen interrumperen. Ik raak de draad kwijt, want ik hoor nog vijf dingen voorbijkomen waarover ik vragen heb. Ik geef dit in overweging.

De voorzitter:

Het is juist fijn, want u hebt maar twee interrupties. Dan kunt u bekijken waar u die gaat plaatsen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nou ja, ik geef het graag mee.

De voorzitter:

Ik vind het goed als u dat allemaal vindt. Ik ben er voor u. Het blijft bij twee interrupties, maar dan gaan we het zo doen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil doorvragen op het punt van de ontwikkeling van het ondersteuningsaanbod. De Staatssecretaris zegt dat hij de witte vlekken ook ziet en met de samenwerkingsverbanden om tafel wil en ze bijeen wil brengen. Kan hij dit iets harder maken? Ik vraag hier al twee jaar aandacht voor, vanaf het begin van het debat over passend onderwijs. Het wordt nu door heel slimme rapporten en de Onderwijsraad, toch niet de minste, aan de orde gesteld. Dit ontbreekt echt. Ik heb in mijn mailbox zeker 250 voorbeelden van kinderen die in deze categorieën vallen. Ik wil iets stevigers van de Staatssecretaris horen dan dat hij met ze om tafel gaat en ze bijeenbrengt, want het gaat hier echt mis. Hier ligt een stelselverantwoordelijkheid.

Staatssecretaris Dekker:

Zo voel ik dat ook. Ik roep de mensen niet bijeen met het doel ze bijeen te roepen, maar om ervoor te zorgen dat als er aanbod ontbreekt, dat tot stand komt. Ik maak de kanttekening dat het Ministerie van Onderwijs geen scholen begint, dus dat iemand die verantwoordelijkheid moet oppakken. We kunnen wel een bemiddelende rol spelen in het samenbrengen van partijen. Als iemand de durf heeft en de verantwoordelijkheid wil oppakken, wil ik graag dat vanuit andere samenwerkingsverbanden duidelijke afspraken gemaakt worden en dat ze hun kinderen ook daarnaartoe sturen. Daarom loopt het over de verbanden heen. Anders is er straks een school zonder kinderen. We lopen nu vaak tegen het knelpunt aan dat het niet gaat om onwil, maar om een soort onzekerheid bij schoolbesturen die hun nek uitsteken. Daarom stokt het. Ik wil bekijken of ik hier versnelling in kan aanbrengen met als oogmerk het realiseren van het aanbod.

Mevrouw Ypma (PvdA):

We hebben het over het dekkend ondersteuningsaanbod en daar moet ieder samenwerkingsverband aan voldoen. Als dit niet in heel Nederland op bepaalde onderwerpen gebeurt, moet de Staatssecretaris ingrijpen. Hetzelfde geldt voor de basis op orde. Als er een schoolmodel is, dus als het geld rechtstreeks naar de scholen gaat, zijn er niet veel problemen. Maar vaak is er een gemengd model en heeft de ene school de basis op orde en de andere niet, waardoor die veel meer middelen van het samenwerkingsverband krijgt. Dat leidt tot heel veel onvrede. Ik zie dit in heel Nederland, bij alle samenwerkingsverbanden. Er ligt een stelselverantwoordelijkheid om naar de basis te kijken. Wat is die basis? In het rapport van de Onderwijsraad lees ik dat de meeste samenwerkingsverbanden vaste criteria voor de basisondersteuning hanteren. Die zijn er dus al. Het is niet zo ingewikkeld, want we hoeven geen Haagse norm op te leggen. Laten we formaliseren wat bij de meeste samenwerkingsverbanden gebruikelijk is en dit overal organiseren.

Staatssecretaris Dekker:

In de wet staat dat men een niveau van basisvoorziening moet vastleggen. Ik ben blij dat de onderwijsinspectie constateert dat dit vrijwel overal gebeurt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Iedereen moet zich aan de wet houden, maar het gaat om de vaste criteria over wat daartoe moet behoren, over de inhoud.

Staatssecretaris Dekker:

Dit lijkt veel zekerheid te geven, maar de negatieve effecten zijn groter dan wat het aan positiefs brengt. Ik heb ernstige twijfels of dit ons vooruithelpt.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp het bezwaar van de Staatssecretaris dat alles zich naar het laagste niveau kan begeven, maar dan is het aan de wetgever om vast te stellen hoe hoog het laagste niveau komt te liggen. Wellicht is een bijkomend voordeel van het wettelijk vastleggen dat de scholen zelf aanspreekbaar zijn. Nu worden er binnen het samenwerkingsverband afspraken gemaakt en dat is het dan. We hebben ons daar maar bij neer te leggen. Er bereiken mij echter berichten dat er scholen zijn die helemaal niet meedoen, die zich onttrekken aan het passend onderwijs en de samenwerking in een samenwerkingsverband. Ik kan namen noemen als het nodig is, maar wellicht kent de Staatssecretaris die voorbeelden ook. Dan kan het helpen om een wettelijk minimum te hebben voor het minimale dat een school in het kader van de zorgplicht verplicht is om te doen, die verder niet specifiek gemaakt wordt.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb twee nuanceringen. Ten eerste weet ik niet hoe vaak dit gebeurt. Ik hoor de geluiden ook weleens. Als de heer Van Meenen voorbeelden heeft, krijgen we ze graag, want dan kunnen we er mensen op afsturen. Als een samenwerkingsverband een niveau voor de basisvoorziening afspreekt, geldt dat voor alle scholen in het samenwerkingsverband, ook voor de school die zijn snor probeert te drukken. Die is er wel degelijk aan gehouden. Ten tweede zou ik als directeur of bestuurder van een samenwerkingsverband in de afwegingen en keuzes die ik maak over de manier waarop ik omga met het geld – mevrouw Ypma had het over het schoolmodel waarbij alle scholen per leerling een bepaald bedrag krijgen, zodat ze een basisvoorziening kunnen organiseren en betalen – onmiddellijk stoppen met het geven van geld aan een school die niet voor een basisvoorziening zorgt. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurders van de samenwerkingsverbanden om als een school betaald wordt, te zeggen dat ze ook moet leveren.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp echt wat de Staatssecretaris zegt. Er is voor beide redeneringen iets te zeggen. Nog een poging: een veelgehoord geluid is dat de basisondersteuning bewust heel hoog beschreven wordt om zo min mogelijk geld uit te hoeven geven aan dingen die erbovenuit stijgen. Dat is wellicht een verklaring voor de hoeveelheid geld die bij sommige samenwerkingsverbanden overblijft. Ik weet het niet. Misschien is het een idee om niet te zeggen dat we het doen en beslissen omdat we genoeg weten, maar de Staatssecretaris te vragen om met het collectief van samenwerkingsverbanden te spreken over de mogelijkheden, de bezwaren en de oplossingen, in die volgorde. De Staatssecretaris kan zeggen dat er een zekere druk vanuit de Kamer is en dat vroeg of laat de dijken breken als er niets gebeurt. Misschien is dat genoeg. Als ze het doen, waar moeten we het dan neerleggen? Wat is landelijk gezien een verstandige invulling? Is de Staatssecretaris bereid om zo'n gesprek te organiseren?

Staatssecretaris Dekker:

Daar kan ik geen nee tegen zeggen. Het lijkt mij zinvol. Misschien moet het iets meer zijn dan een gesprek en moeten we er wat dieper induiken. De heer Van Meenen gaf het voorbeeld van een hoog niveau van basisvoorziening. Dat kan negatief uitgelegd worden, maar ook positief. We hebben allemaal het ongemakkelijke gevoel dat we willen dat het goed geregeld wordt zonder dat we vooruitlopen op een instrument waaraan misschien weer negatieve kanten zitten. Ik neem het voorstel van de heer Van Meenen graag over. Ik ga het gesprek aan en misschien ga ik nog wel een stapje verder door te onderzoeken hoe het precies zit in de verschillende samenwerkingsverbanden.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb een punt van orde voor de volgende keer dat we over een dergelijk onderwerp spreken. We hebben elf rapporten gekregen en mogen twee vragen aan de Staatssecretaris stellen. Dat is ondoenlijk voor een Kamerlid. We moeten met de commissie bespreken hoe we dit in het vervolg doen.

De voorzitter:

Van mij mag u ook drie vragen stellen. Daar heb ik helemaal geen problemen mee. Dan moet u wel allen de discipline opbrengen om heel korte vragen te stellen en de Staatssecretaris om heel kort te antwoorden. U weet allemaal waarover het gaat en inleidingen en achtergronden zijn niet nodig. Als we kunnen afspreken dat iedereen een korte vraag stelt en dat de Staatssecretaris een kort antwoord geeft, be my guest: drie vragen per fractie. Maar dan houd ik u eraan dat het kort blijft en anders onderbreek ik u en vraag te stoppen.

Mevrouw Siderius (SP):

Het was geen verwijt aan uw adres. Ik doe het voorstel om hierover te spreken omdat we elf rapporten hebben. En of je dan twee of drie vragen mag stellen... Er zit iets niet goed in dit debat.

De voorzitter:

Ik begrijp u goed. Ik bied aan dat u drie vragen mag stellen, als u die snel stelt.

Mevrouw Siderius (SP):

Dat is helemaal top, voorzitter. Mijn eerste vraag gaat over de babylonische spraakverwarring tussen de Staatssecretaris en mijzelf. Ik vraag mij echt af of de Staatssecretaris de motie begrijpt over de scenario's en de bovenregionale voorzieningen en die bijna unaniem is aangenomen. Alleen de Groep Bontes/Van Klaveren stemde tegen.

De voorzitter:

De vraag is of de Staatssecretaris de strekking van de motie snapt.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter, ik word hier wel een beetje moe van. Ik wil het even uitleggen, want ik weet wel wat de Staatssecretaris gaat doen: hij gaat hetzelfde antwoord geven. Dat is niet de bedoeling. Het gaat om een heel ander punt in de discussie.

De voorzitter:

Ik zou het er gewoon op wagen.

Staatssecretaris Dekker:

Mij is de strekking duidelijk.

De voorzitter:

Ik weet niet of het aan de kwaliteit van de vraagstelling bijdraagt als u zegt dat er een meerderheid is en welke partijen er niet voor gestemd hebben. Het voorstel is drie vragen per fractie. Daar heb ik helemaal geen probleem mee, maar dan moeten we proberen om het ook zo te plooien. Daar gaat het mij om en nergens anders. Als u terug wilt naar het oude systeem, is dat ook goed. We zijn toe aan de vraag van de heer Grashoff.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb in mijn interruptie maar één vraag gesteld. De Staatssecretaris zegt dan dat hij weet wat er met de motie bedoeld wordt en vervolgens mag ik geen tweede vervolgvraag stellen?

De voorzitter:

Natuurlijk mag dat.

Mevrouw Siderius (SP):

Het gaat wel heel goed in deze commissie.

Het gaat er in de motie om dat een zorginstelling geen onderwijs mag aanbieden. Dit hebben we wettelijk bepaald. Soms is het echter wel handig, zoals in het geval van Feniks Talent. Er zijn er echter veel meer en het gaat niet alleen om residentiële voorzieningen. Daarom heb ik gevraagd om scenario's waarmee we dit kunnen ondervangen en de mogelijkheid van zorg en onderwijs kunnen combineren. Dit biedt voor veel kinderen die geheel of gedeeltelijk thuiszitten een oplossing om misschien toch naar school te kunnen gaan en een beetje zorg te kunnen krijgen. Dat zou toch mooi zijn?

Staatssecretaris Dekker:

We hebben hiervoor suggesties gegeven, ook aan de instellingen. Ik geef ze nog eens mondeling mee. Een daarvan is om te werken met een nevenvestiging van een schoolvoorziening in de zorginstelling. Dit gebeurt ook regulier bij residentiele instellingen. Hier wordt zorg gegeven, bijvoorbeeld vanuit de ggz, aan kinderen die een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. Dan zit er een school voor speciaal onderwijs in de instelling.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ga door over het basisniveau. De Staatssecretaris beweert dat hij geen landelijk basisniveau wil invoeren, omdat dit naar het minimum toetrekt. Waar is de onderbouwing van die stelling? Er zijn talloze voorbeelden van regelgeving waarbij het hanteren van een minimumniveau eerder een stimulans in opgaande richting bewerkstelligt dan omgekeerd. We hebben de legbatterij afgeschaft en men is niet massaal op het een-na-laagste niveau eieren gaan produceren. Het is een rare stelling van de Staatssecretaris. Ik verwacht het omgekeerde effect, zeker in relatie tot het feit dat er hoe dan ook een dekkend aanbod binnen een regio moet zijn.

Staatssecretaris Dekker:

Verwachtingen kunnen verschillen. Er vloeit een groot risico voort uit het beschrijven van het precieze aanbod door de landelijk wetgever. Er zullen dan regio's zijn die wachten, bekijken hoe het aanbod eruitziet en op het minimum gaan zitten. De heer Grashoff vraagt of ik mijn bewering gestaafd heb. Nee, de toekomst moet het uitwijzen. Ik aarzel om mee te gaan in de gedachte van een wettelijk minimumaanbod. Ik weet een ding zeker: als we die stap zetten, zijn we de komende twee, drie jaar bezig met discussies over de vraag hoe het aanbod er landelijk uit moet zien, wat we kunnen verwachten en wat moet worden geregeld. Dit moet op regionaal niveau gebeuren. Scholen zijn er al een heel eind mee. Laten we ervoor zorgen dat dit in de klas landt. Nu zetten we energie in op een verkeerd front.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als ik deze gedachtegang uit mijn duim zoog, hadden de argumenten van de Staatssecretaris nog enige kracht. Dit wordt echter door het onderwijsveld, door onderwijsvakbonden, nadrukkelijk naar voren gebracht. De achtergrond is een heel andere dan die welke de Staatssecretaris hanteert, namelijk dat het voor ouders, kinderen en leerkrachten die ook klem zitten in discussies, helderheid kan verschaffen over de vraag waar ze ten minste aanspraak op kunnen maken. Dit is een doorslaggevend argument van een hogere orde dan het effect waar de Staatssecretaris zich, overigens zonder bewijsvoering, zorgen over maakt.

Staatssecretaris Dekker:

Hierover kunnen we van mening verschillen. Ik heb geen bewijs, maar de heer Grashoff heeft ook geen bewijs dat het allemaal veel gaat opleveren. Ik heb in antwoord op de vraag van de heer Van Meenen meegegeven dat ik er graag het gesprek over aanga en dat ik er desnoods een advies over wil laten geven of een onderzoek naar wil laten doen. Ik ben op dit punt terughoudend.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik wil checken of ik goed heb verstaan dat de Staatssecretaris zegt dat het vanaf het komend voorjaar mag en legaal is dat een so- en een sbo-school hecht samenwerken als dit inhoudelijk gedreven is, helder is wie het aanspreekpunt is – dit is wat mij betreft één bestuur – en de inspectie vrijuit kan binnenstappen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik moet even afpellen wat de heer Bruins precies vraagt. Hij heeft het over één bestuur en of men mag functioneren als één school. Daar zit de crux. Als er twee BRIN-nummers zijn en het twee scholen zijn, en als dit gemengd moet worden tot één school, is niet meer herleidbaar wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit. Er zitten wel wat haken en ogen aan. Ik ondersteun de beweging, maar we moeten bekijken op welke manier we dit goed handen en voeten geven. Als er scholen zijn waar het spaak loopt en die het ingewikkeld vinden, stuur ze dan naar ons. Laat ze aan de bel trekken. Dan kunnen we met de inspectie bekijken op welke manier we het op een ordentelijke manier kunnen organiseren.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb het concreet over een stichting die speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs geeft en onder verantwoordelijkheid van hetzelfde bestuur nu ook een sbo-school heeft. Het is heel mooi als we hierover niet moeilijk doen. Het is mijn doel dat we dit snel tegen hen kunnen zeggen.

Staatssecretaris Dekker:

Moeilijk doen is nooit een doel op zich, maar we moeten het ook goed regelen. Als de heer Bruins vertelt welke scholen het zijn – dat mag ook buiten deze vergadering om – dan kan ik er wat mensen op afsturen.

De voorzitter:

We gaan over naar het blokje over de middelen.

Staatssecretaris Dekker:

In 2015 hebben alle samenwerkingsverbanden voor het eerst een jaarverslag ingediend. Uit de analyse blijkt dat een deel van de samenwerkingsverbanden de middelen nog niet of nog niet geheel heeft besteed. Dit is geen goed teken, want ik hoor tegelijkertijd dat nog niet alle kinderen een passende plek hebben en dat leerkrachten zeggen dat ze wel de kinderen maar nog geen ondersteuning krijgen. Dat voelt niet goed. Natuurlijk is er enige reserve nodig voor een gezonde bedrijfsvoering, maar nu hebben sommige samenwerkingsverbanden dusdanig hoge reserves dat het bij mij de vraag oproept of de middelen wel terechtkomen waar ze horen, in de klas. De inspectie bespreekt daarom de inzet van geld met de besturen en de samenwerkingsverbanden, ook in het kader van het financieel toezicht. Daarnaast worden er concrete acties ingezet zoals regiobijeenkomsten en handreikingen om de kwaliteit van de verantwoording te verbeteren. Dit komt enigszins tegemoet aan de vraag die de heer Van Meenen stelde. Men zit met risico's die men moet afdekken, maar dan moet men goed beargumenteren wat die risico's zijn en voorkomen dat ze dubbel, op het niveau van de school en op dat van het samenwerkingsverband, worden afgedekt. Om dit goed te kunnen beoordelen is een goede verantwoording, ook op financieel gebied, essentieel. Dit kan beter.

Verschillende commissieleden vroegen, omdat het geld niet is uitgegeven, of we kunnen concluderen dat het aanbod niet passend is. Dat gaat een stap te ver. Ik ben alert en wil hiervan meer weten, maar breng ook een nuancering aan. Er is bijvoorbeeld op de lijst met de reserves per samenwerkingsverband, de percentages waaraan men refereert, geen rekening gehouden met de overdrachten die samenwerkingsverbanden hebben ontvangen van de oude samen-naar-school- of de oude vo-samenwerkingsverbanden. Soms zijn oudere reserves overgegaan en is het geld niet overgebleven van wat men vorig jaar heeft gekregen. Hierdoor heeft een aantal samenwerkingsverbanden relatief veel geld «over». Het is geen gevolg van het niet uitgeven van de ontvangen middelen voor passend onderwijs. Om ervoor te zorgen dat samenwerkingsverbanden de beschikbare middelen inzetten en transparant zijn over de wijze waarop dit gebeurt, zet ik samen met de raden en de inspectie stappen. Zij gaan een gesprek met samenwerkingsverbanden aan. Als blijkt dat er bij een samenwerkingsverband wel geld op de plank blijft liggen terwijl er geen sprake is van een dekkend aanbod of van kinderen die een passend aanbod krijgen, is dat voor de inspectie een moment om in te grijpen. Dan wordt onderwijsgeld niet op een goede manier besteed. Tot slot zal de Algemene Rekenkamer volgend voorjaar rapporteren over de besteding van de middelen voor passend onderwijs. Ik neem aan dat uit het rapport aanbevelingen naar voren komen die ons kunnen helpen.

De heer Bruins vroeg naar de discussie over geld op het snijvlak van onderwijs en zorg, dat nog niet helder is. Ik herken dat. We moeten eerlijk zijn over het feit dat we te maken hebben met twee grote stelselwijzigingen die min of meer tegelijktijdig samenkomen op het snijvlak van scholen die zorg aanbieden en zorginstellingen die iets met onderwijs doen. Deze dingen moeten nu goed uittrillen. Dan kunnen we dingen bepalen en regelen op landelijk niveau met stroomschema's en leidraden, maar dan loopt men in de praktijk toch tegen dingen aan waarvan het de vraag is of die voor de een of de ander zijn. Als een kind op een reguliere school weleens een natte broek heeft, ga je ervan uit dat de meesters en juffen dit opvangen. Dat hoort bij onderwijs. Maar als een kind van een jaar of 9, 10 incontinent is, kunnen we niet van het onderwijs vragen om dit op te lossen en willen we dat de zorg instapt. Er zijn allerlei grijstinten waarover discussie ontstaat en we verwachten dat professionals hiervoor in gezamenlijkheid een goede oplossing vinden. Het gaat niet overal goed, maar ik ben erg blij dat er plekken zijn waar oplossingen worden gevonden en dat er een nieuwe staande praktijk ontstaat. Men zegt dan: o, dat is daar zo geregeld en dan doen we dat in dit geval ook zo. Ik ben positief over de toekomst waarin dit steeds duidelijker wordt.

Mevrouw Ypma vroeg of er een ontwikkelbudget kan komen. Dit is als concept best ingewikkeld. Staatssecretaris Van Rijn heeft aangegeven dat hij wil bekijken wat we op het snijvlak kunnen doen, ook met financiële regelingen. We hebben niet een-twee-drie een oplossing, maar het gesprek loopt.

De heer Bruins vroeg wat er is gebeurd met de dubbele rugzakken. De rugzakken zijn niet meer, maar het geld is gebleven en onderdeel geworden van de lumpsum aan samenwerkingsverbanden. Die kunnen ervoor kiezen om het uit te keren of in te zetten. Daarbij moet altijd gekeken worden naar wat een kind nodig heeft en moet een oud budget nooit de leidraad zijn. Het gaat om de behoefte van een kind en een passende plek. Kinderen met het syndroom van Down gaan in de loop van de basisschoolperiode vaak naar het speciaal onderwijs. Er zijn soms inhoudelijke redenen waarom zo'n stap beter is. Ik ben het met de heer Bruins eens dat dit nooit financieel ingegeven mag zijn. Ik wil er scherp op zijn dat dit niet gebeurt. De toekenning van de middelen en het extra ondersteunen gebeurt op basis van afspraken binnen het samenwerkingsverband. In antwoord op een eerder aangenomen motie is toegezegd dat we hier onderzoek naar doen. Het is een breder onderzoek naar de schoolloopbanen van leerlingen met het syndroom van Down. Ik verwacht dat de resultaten ervan in 2018 beschikbaar zijn.

Misschien heb ik hier wel het antwoord op de vraag van de heer Van Meenen over de mytylscholen. Hij vroeg of de mytylscholen apart moeten worden bekostigd. Nee, want dan scheiden we een aparte vorm van speciaal onderwijs af en doen we een stap terug naar het oude systeem waarin we werkten met indicaties die bepalen wanneer een kind naar een mytylschool gaat, met alle nadelen van dien.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vroeg inderdaad of we het niet moeten afzonderen. De St. Maartenschool is daar een voorbeeld van. Ik hoor van allerlei mytylscholen dat hun bekostiging enorm onder druk staat omdat er door samenwerkingsverbanden te lage indicaties worden afgegeven. Dit zal ongetwijfeld financieel gedreven zijn. Ik maak me hier grote zorgen om, want juist voor deze groep kinderen staat vast wat hun beperking en zorgbehoefte is. Je zou bijna zeggen: was er maar heel veel ontwikkeling en verandering mogelijk waardoor we dit elke keer moeten vaststellen. Die is er niet. Is het niet fatsoenlijker om te zeggen dat deze kinderen dit nodig hebben en dat we het moeten bekostigen en het niet afhankelijk moeten maken van de grillen van het denken binnen samenwerkingsverbanden?

Staatssecretaris Dekker:

Bekostiging moet nooit afhankelijk zijn van de grillen van het samenwerkingsverband en er moet altijd gekeken worden naar wat een kind specifiek nodig heeft. Het kan best zo zijn dat kinderen automatisch de hoogste vorm van bekostiging kregen. Ook die gevallen kennen we. Dit verklaart waarom er grote verschillen zijn in de mate van bekostiging, terwijl het soms gaat om kinderen met eenzelfde problematiek. Het doel moet zijn dat we kijken naar het kind en wat het nodig heeft. Ik heb de indruk dat we met de EMB-bekostiging die we vorig jaar hebben afgesproken een enorme stap hebben gezet om het voor deze scholen eenvoudiger te maken. Afzonderen druist sterk in tegen het idee van passend onderwijs, van een goede afweging. Er moet dan weer gewerkt worden met indicatiestellingen: wie mag wel en wie niet, hoe doen we het met het budget? Dan ontstaat afschuifgedrag en wordt het uiteindelijk alleen maar ingewikkelder.

De heer Van Meenen (D66):

De Staatssecretaris zegt een aantal keren achter elkaar dat geld niet bepalend mag zijn en dat de zorg voor het kind voorop moet staan. Dat staat het in dit geval blijkbaar niet meer. Anders is het niet te verklaren dat mytylscholen stuk voor stuk in de problemen komen en dreigen om te vallen. Als de bekostiging werkelijk afgestemd is op de behoefte van het kind, kan het niet zo zijn dat deze scholen in de problemen komen. Er moet een andere oorzaak zijn. We moeten heel goed bekijken wat die is, want deze categorie scholen kunnen we niet laten omvallen. Er is geen alternatief voor de kinderen. Ik pleit ervoor, en kijk met een schuin oog naar mijn collega's, om ze af te zonderen. Het klinkt allemaal leuk en aardig om het onder te brengen in het spel van passend onderwijs, maar dit is een specifieke categorie. Er valt helemaal niet na te denken, ze hebben zorg nodig. Was het maar zo dat het allemaal open en variabel in de tijd was, maar dat is niet zo.

De voorzitter:

Ik constateer dat u in herhaling vervalt.

De heer Van Meenen (D66):

Inderdaad, voorzitter, ik verval in herhaling. Ik hoop dat de Staatssecretaris dat niet doet.

Staatssecretaris Dekker:

Misschien is het goed om te kijken naar het probleem en of veranderingen in bekostiging onterecht zijn, zoals de heer Van Meenen beweert, of dat er een heel logisch idee achter zit en het misschien wel terecht is. Het kan er mee te maken hebben dat in het verleden een staande praktijk in samenwerkingsverbanden is ontwikkeld waarbij deze kinderen automatisch een heel hoge bekostiging kregen, die niet helemaal terecht was. Ik wil dit goed bekijken. Het was een probleem dat een aantal samenwerkingsverbanden heel hoog zat, terwijl er gezien de populatie geen enkele reden was om te veronderstellen dat daar zoveel meer geld uitgegeven moest worden aan speciale voorzieningen dan in de rest van Nederland. We moeten er kritisch naar kijken. Daarnaast kom ik in het buitenland voorbeelden tegen waarbij heel zwaar gehandicapte kinderen in het regulier onderwijs een plek krijgen met dezelfde zware begeleiding die ze van de mytylscholen krijgen. Ik ben blij dat de scholen er zijn en vind dat er fantastisch werk wordt geleverd. Als ik er kom, vind ik het een vorm van beschaving dat deze kinderen in Nederland gewoon naar school gaan. Er kunnen echter ook scholen zijn die het aandurven om deze vorm van onderwijs een plek te geven in ons reguliere onderwijs. Passend onderwijs maakt dit mogelijk en afzonderen niet.

De heer Rog (CDA):

Ik heb dit punt in mijn bijdrage nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Ernstig meervoudig gehandicapte kinderen zijn aanwijsbaar. Vormen van cluster 4-problematiek kunnen wijzigen en men kan twijfelen en een verschillende aanpak hebben, maar hier is evident zichtbaar wat de problematiek is en die verandert niet. We hebben te maken met regio's die met te weinig bekostiging zitten omdat er relatief veel kinderen zijn en ze per kind te weinig geld hebben. Is de Staatssecretaris bereid hiernaar te kijken? Ik heb impliciet de suggestie gedaan om heel Nederland als samenwerkingsverband te zien, zoals we met cluster 1 en 2 doen. Ik wil graag een reactie, omdat het belangrijk is dat we recht doen aan de problematiek en er voldoende middelen aan koppelen.

Staatssecretaris Dekker:

Als het gaat om een passende plek en de goede zorg voor een kind kan een gebrek aan geld nooit een goed excuus zijn. We hebben er bij de inrichting van de samenwerkingsverbanden voor gezorgd dat besturen in die gevallen vanuit de lumpsum uit het regulier onderwijs moeten bijpassen. Het gaat om een passende plek voor ieder kind. Een landelijk verband of het afzonderen – we gaan erg in op de techniek – heeft nadelen, want dan zetten we weer schotten. Daarmee voorkomen we mooie nieuwe vormen waardoor er over de muren van scholen heen of voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen in het regulier onderwijs wat gedaan kan worden. Het is fantastisch mooi als dat gebeurt. Die kinderen zijn er bij de kerstviering of de gymles bij, maar krijgen de rest van de week net zulke intensieve begeleiding als ze op een mytylschool krijgen. Dat kan. Dat kan niet meer als we de scholen afzonderen. Het zijn aparte scholen. Ik ben echt nog niet zover. De heer Rog vraagt wat er precies speelt. Misschien is de St. Maartenschool wel een heel goede casus. We bekijken wat er aan de hand is en of er goede redenen zijn om tegen de school te zeggen dat er minder leerlingen zijn of dat ze qua bekostiging onterecht te hoog zaten. Ik wil hier echt zorgvuldig naar kijken, maar de stap om af te zonderen en er weer een schot tussen te zetten, gaat me te ver.

De heer Rog (CDA):

Ik kom er in de tweede termijn op terug. De Staatssecretaris zegt dat de toename van de reserves wordt veroorzaakt doordat er zaken zijn overgedragen. Klopt het dat de totale reserves zijn toegenomen ten opzichte van twee jaar geleden?

Staatssecretaris Dekker:

Niet ten opzichte van twee jaar geleden, want toen bestonden de samenwerkingsverbanden nog niet en waren er helemaal nog geen reserves. We zien dat de reserves op sommige plekken wat aan de hoge kant zijn. Hiervoor moet men of een verdomd goede reden hebben en verantwoording afleggen in jaarverslag, of ervoor zorgen dat het geld bij de kinderen terechtkomt.

Mevrouw Straus (VVD):

De Staatssecretaris geeft aan dat er flinke reserves zijn bij sommige verbanden. Daar zijn soms redenen voor. Ik heb daar oog voor, maar ik kan uit zijn beantwoording niet goed afleiden wat hij daadwerkelijk doet om ervoor te zorgen dat er een evenwichtiger beeld ontstaat. Hij zegt dat hij de inspectie inzet en dat de Algemene Rekenkamer in het voorjaar de besteding van de middelen onderzoekt. Het is prettig als de Kamer dit goed kan volgen en niet eind volgend jaar hetzelfde constateert, namelijk dat het geld niet in de klas is terechtgekomen.

Staatssecretaris Dekker:

Eén keer per jaar is het moment, want er verschijnt één keer per jaar een rekening. We moeten schoolbesturen en samenwerkingsverbanden niet belasten met het twee of drie keer per jaar afleggen van financiële verantwoording. In de tussentijd wachten we niet tot er een jaarrekening ligt, maar gaat de inspectie langs om te vragen hoe het zit, of er een goede verklaring is en wat men zegt als er klachten zijn over het voorzieningenniveau. Die gesprekken vinden plaats. Dan hangt het ervan af of het bestuur van een samenwerkingsverband een goed verhaal heeft, bijvoorbeeld dat het volgend jaar of het jaar daarna aanloopt tegen grote uitgaven of een groot risico loopt dat niet op een andere manier afgedekt kan worden. De inspectie zal dan beoordelen of het een goed verhaal is dat niet ten koste gaat van het aanbod. Als er geen goed verhaal is en het wel ten koste gaat van het aanbod, kan de inspectie ingrijpen. De inspectie geeft een oordeel over het samenwerkingsverband, net als zij over scholen oordeelt dat ze zwak of zeer zwak zijn.

Mevrouw Straus (VVD):

Dank hiervoor, maar ik heb er behoefte aan om dit te kunnen volgen. Wil de Staatssecretaris rapporteren aan de Kamer als het onderzoek van de inspecties is afgerond? Dan kunnen we dit meenemen en naast het rapport van de Algemene Rekenkamer leggen. Graag zie ik in de rapportage niet alleen de analyse en de conclusies, maar ook de afspraken met de samenwerkingsverbanden om ervoor te zorgen dat er volgend jaar een evenwichtiger beeld ontstaat.

Staatssecretaris Dekker:

Dit lijkt mij een goed idee. Ik informeer de Kamer twee keer per jaar met een uitgebreide voorgangsrapportage. Ik zal in de volgende rapportage een tussenstand meenemen.

Voorzitter. Het is nooit helemaal te voorkomen dat een kind in een extreem geval thuis komt te zitten. We moeten er wel samen voor zorgen dat een kind zo snel mogelijk weer ergens terechtkan of in ieder geval een passend aanbod krijgt. We hebben hiervoor de ambitie van drie maanden afgesproken. Er zitten te veel kinderen langdurig thuis. Ik nuanceer het beeld dat het aantal explodeert en heel snel stijgt. Voor de invoering van het passend onderwijs was het aantal vrij hoog en nu daalt het, maar niet snel genoeg. In juni heb ik daarom met een groot aantal partijen het thuiszitterspact gesloten om ervoor te zorgen dat er op regionaal niveau afspraken worden gemaakt over moeilijk te plaatsen leerlingen. Om te stimuleren dat die afspraken echt van de grond komen, heb ik als aanjager Marc Dullaert aangesteld. Die is laatst langs geweest. Ik heb mij, net als de Kamer, goed voorbereid en een gesprek met hem gehad. Er komt een gemengd beeld naar voren. Er is veel ruimte voor verbetering. Het was fijn dat hij de vinger op de zere plek legde, maar ook een aantal positieve verhalen had over de manier waarop het thuiszitterspact in een aantal gemeenten tot beweging heeft geleid.

De Kamer heeft cijfers ontvangen. Die zijn overigens van voor het moment dat het thuiszitterspact is gesloten. Er is een aantal acties afgesproken. Ik geloof erin dat we die moeten doorzetten en heb er weinig behoefte aan om het over een heel andere boeg te gooien of heel veel extra's in te zetten. We moeten ervoor zorgen dat de ingezette acties in de praktijk geëffectueerd worden. Ondertussen start ik een wetstraject om de doorzettingsmacht te regelen. We hebben in het thuiszitterspact afgesproken dat alle gemeenten meedoen, maar we willen dit graag in de wet vastleggen door voor te schrijven dat er binnen het oogo (op overeenstemming gericht overleg), door het samenwerkingsverband en de gemeenten wordt vastgelegd waar de doorzettingsmacht wordt neergelegd. Ik vermoed dat het een iets andere uitvoering wordt dan de heer Grashoff wenst, want hij wil in de wet voorschrijven hoe ze het moeten regelen. Ik ben daar niet voor, want er is grote diversiteit op de plekken waar het is geregeld. Bij de ene regio ligt de doorzettingsmacht bij de directeur van een samenwerkingsverband, bij een andere is er een grote rol voor de wethouder en bij weer een andere is er een onafhankelijk iemand aangesteld. Als we landelijk voorschrijven hoe iedereen het moet doen, benadelen we de regio's waar het goed is geregeld. Het gaat erom dat de regio's waar het nog niet goed geregeld is in actie komen. Daar kan een wettelijk voorschrift bij helpen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het komt mij voor dat het goed mogelijk is om in de wet een zodanige formulering op te nemen dat een stevige regeling geborgd is en er tegelijkertijd ruimte is voor enige variatie. De Staatssecretaris zal zeggen dat hij dat van plan is, maar hij is van plan om een vrij abstracte regeling op te nemen die weinig feitelijke sturing geeft. Ik deed de concrete suggestie om de verantwoordelijkheid voor de feitelijke plaatsing weliswaar bij het samenwerkingsverband te leggen, maar een aanwijzingsbevoegdheid op te nemen voor het deel van het gezag dat gaat over de vrijstelling ex artikel 5 van de Leerplichtwet. Hierdoor ontstaat niet alleen een lastige verhouding tussen leerplichtambtenaar en ouders die klem zitten en alleen aan een boete kunnen ontsnappen door een vrijstelling te krijgen, dit is een oneigenlijk gebruik van de vrijstelling. Tegelijkertijd kan diezelfde leerplichtambtenaar niets doen in de richting van de school of het samenwerkingsverband. Ik wil dat dit wordt opgenomen. Een aanwijzingsbevoegdheid laat alle afspraken die de Staatssecretaris noemt in stand.

Staatssecretaris Dekker:

Niet helemaal, want bij een aanwijzingsbevoegdheid wordt er impliciet van uitgegaan dat de doorzettingsmacht altijd bij de gemeente ligt, terwijl dat in een aantal regio's op een andere manier is georganiseerd. Ik weet niet of een aanwijzingsbevoegdheid altijd het juiste middel is en tot het gewenste resultaat leidt. De diversiteit aan oplossingen in Nederland, en ook in de gemeenten waar het al wel goed geregeld is, is veel te groot om alleen voor deze route te kiezen. Ik pleit daarom voor de verplichting dat samenwerkingsverbanden en gemeenten altijd onderling bepalen wie de doorzettingsmacht heeft en op welke wijze dit geëffectueerd is en concreet is geregeld. Er is pas echt sprake van doorzettingsmacht als het handen en voeten wordt gegeven, maar de vorm wordt vrijgelaten aan de gemeenten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil iets vragen over de governance.

De voorzitter:

Eén seconde. De heer Grashoff is non-verbaal aan het communiceren. Ik begrijp het niet helemaal.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Volgens mij gaan interrupties toch in tweeën?

De voorzitter:

Die had u toch?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Volgens mij niet.

De voorzitter:

Volgens mij wel. U hebt de vraag gesteld en de Staatssecretaris heeft daarop geantwoord. Toen hebt u de vraag gespecificeerd naar de gemeenteambtenaar waar u de doorzettingsmacht wilde neerleggen. Maar we gaan er niet over twisten. Alles kan vandaag. Gaat uw gang. Het enige is dat ik om 15.00 uur de vergadering sluit.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik houd het kort. Volgens mij verstaan de Staatssecretaris en ik elkaar niet helemaal goed. Er zijn allerlei voorbeelden waarin het wel goed geregeld is. Die willen we niet in de weg zitten. We willen echter wel een stok achter de deur hebben voor het geval het niet goed geregeld wordt of het op papier wel goed geregeld wordt maar in ultimo niet wordt uitgevoerd. Daar zit het probleem, daar wringt het ten aanzien van de vrijstellingen die verdubbelen in plaats van decimeren. Ik hoop dat de Staatssecretaris door het leggen van deze koppeling een duidelijk middel in handen krijgt om de aantallen in relatief korte tijd de gewenste richting op te krijgen.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Grashoff koppelt de twee dossiers aan elkaar. Ik kom straks uitvoeriger terug op artikel 5a. Er zijn ook andere manieren, ook in preventieve zin, om een einde te maken aan de oplopende aantallen. Ik ben het echter met de heer Grashoff eens: als we vragen welke afspraken zijn gemaakt voor het regelen van de doorzettingsmacht is het niet alleen een kwestie van het benoemen van een poppetje of commissie, maar ook van de wijze waarop de doorzettingsmacht wordt vormgegeven. Ik heb aangegeven dat we in de wetswijziging meenemen op welke wijze we duidelijk kunnen maken dat het niet alleen gaat om het benoemen van een persoon of een instantie, maar ook om de afspraken die daarbij horen zodat er feitelijk kan worden doorgezet. Daar gaat het om.

De voorzitter:

We waren nog maar bij het begin van het blokje thuiszitters.

Staatssecretaris Dekker:

Ik maak direct een sprongetje naar het punt over de vrijstellingen van de leerplicht. Die zijn mij ook een doorn in het oog. De leerplicht is een van de redenen waarom ik in het thuiszitterspact met gemeenten heb afgesproken om de vrijstellingen opnieuw door te lichten. Ik heb met Marc Dullaert al uitvoerig over dit punt gesproken. Hij zegt dat er iets geks aan de hand is. Gemeenten gaan er na de oproep meer mee aan de gang. Dat meer aan de gang zijn, dus het scherper zijn op artikel 5a, leidt echter niet tot een afname maar tot een toename. Deze ontwikkeling is ook op andere plekken te zien, zoals bij de problematiek van vsv (voortijdig schoolverlaten) en in het begin ook bij de reguliere thuiszitters; dus niet de vrijgestelden van de leerplicht maar de absoluut verzuimers en de langdurig relatief verzuimers. Als ergens aandacht voor wordt gevraagd, wordt het probleem in het begin eerst even groter. Gemeenten komen er plotseling achter dat ze ook moeten kijken naar kinderen die ze niet in beeld hadden, die bijvoorbeeld in een medisch kinderdagverblijf zitten en dus eigenlijk vrijgesteld moeten worden. Het is niet onmiddellijk een bevredigende oplossing, maar misschien wel een verklaring voor een deel van de huidige ontwikkelingen. Daarnaast is het goed dat de ontheffing er is, maar die moet gebruikt worden waarvoor die bedoeld is, namelijk voor kinderen die echt niet naar school kunnen. Als ik naar een uitzending als ZEMBLA kijk of naar de casuïstiek die ik los van zo'n uitzending voorbij zie komen, denk ik weleens: dit is een kind dat met wat aanpassing misschien niet fulltime maar wel gewoon naar school kan, dat gewoon kan leren, normaal spreekt et cetera. Dan ben ik soms ook een beetje puzzled, want zo'n artikel 5a-ontheffing krijg je niet voor niets. Natuurlijk vraagt het initiatief van ouders. Ik begrijp het argument dat ouders soms zo tot wanhoop zijn gedreven dat ze het als de enige uitweg zien, maar er moet ook een verklaring van een arts zijn. Ik vraag mij af wat die arts dan heeft zitten doen. Wat ik heel erg sterk proef, is dat het helpt als we de medische wereld en de wereld van de school dichter bij elkaar kunnen brengen. Een arts moet niet onmiddellijk een verklaring afgeven als een ouder langskomt. Die moet eerst bekijken of er binnen het samenwerkingsverband naar goede oplossingen is gezocht. Dit wil ik wettelijk vastleggen. Het moet minder gemakkelijk worden om überhaupt voor artikel 5a in aanmerking te komen opdat het het artikel wordt waar het daadwerkelijk voor bedoeld is. Heel veel kinderen die nu artikel 5a hebben, kunnen wellicht met maatwerk en bijzondere aanpassingen naar school, misschien parttime. Dit is de route die we voor die kinderen afleggen. Er zijn voorbeelden van regio's waar het inmiddels redelijk goed werkt. In Holland Rijnland kijken zorginstellingen, leerplichtambtenaren, samenwerkingsverbanden en passend onderwijs eerst samen met de ouders en de leerlingen naar het onderwijsperspectief van de leerling alvorens überhaupt een vrijstellingstraject in te gaan. Het werkt enorm goed. Er zijn inmiddels regio's die stuk voor stuk alle leerlingen uit de oude bakken nagaan om te bezien of ze er terecht in zitten of dat er kinderen bij zitten die bij wijze van spreken naar school kunnen. Dit wil ik met volle kracht voortzetten. Het vraagt overigens om een wetswijziging, zeg ik tegen mevrouw Ypma. Het betekent dat we de dingen meer aan elkaar moeten knopen. Dat vraagt aan mijn kant overleg met VWS, want wij kunnen niet treden in de professionele afweging van een arts. We kunnen ook niet altijd precies achterhalen op welke wijze een arts een afweging heeft gemaakt, want dat heeft te maken met privacy. Het gaat echter te gemakkelijk. Ik heb daar een groot gevoel van onbehagen bij, net als mevrouw Ypma. Dit was alles over artikel 5a.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Fijn dat de Staatssecretaris het onbehagen voelt dat ik ook al een tijdje voel en dat hij met een wetswijziging komt. Ik wil wel graag scherp hebben wat daarin komt, want sommige regio's heroverwegen wel en sommige niet. Op welke wijze zorgt de Staatssecretaris ervoor dat alle regio's heroverwegen? Op welke wijze zorgt hij ervoor dat alleen kinderen die niet leerbaar zijn ontheffing van de leerplicht krijgen en dat ze altijd door het samenwerkingsverband worden beoordeeld en niet alleen door de leerplichtambtenaar? Kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat dit niet in het strafrecht terechtkomt maar in het civiel recht? De ontheffing van de leerplicht zit nu in het strafrecht. Het besluit moet officieel binnen zes weken worden genomen, maar het duurt in de praktijk zes maanden. Al die tijd zitten deze kinderen thuis. Ik wil hier graag aandacht voor vragen.

Staatssecretaris Dekker:

Onze juristen moeten even goed studeren op de precieze inregeling. Ik ben het er helemaal mee eens dat het nooit alleen via de leerplichtambtenaar of via een arts moet verlopen, maar ook altijd via het samenwerkingsverband, zodat kan worden bekeken of er maatwerk geleverd kan worden. Ik ben het er ook mee eens dat als kinderen leerbaar zijn, geprobeerd moet worden om hun vorm van onderwijs daarop af te stemmen.

Ik kom op het civiel recht versus strafrecht. Ik ken die problematiek niet helemaal. Hierover bestaat in de commissie al wat discussie. Misschien kan ik er schriftelijk op terugkomen. Het heeft wellicht te maken met het feit dat de handhaving van de leerplicht tot een strafbaar feit kan leiden, bijvoorbeeld als ouders ondanks een goed aanbod van een samenwerkingsverband hun kinderen toch thuishouden. Als het zo ver komt, vind ik het eerlijk gezegd heel goed dat het een strafbaar feit is. Als ouders hun kinderen ondanks een goed aanbod toch thuishouden, wordt hen goed onderwijs ontzegd. Het is goed dat justitie hier haar tanden in zet, want het is een overtreding van de wet. Het is verwaarlozing als er een goed onderwijsaanbod ligt en de ouders daar niet op ingaan.

Mevrouw Ypma (PvdA):

We denken heel erg in dezelfde richting, dus daar word ik in elk geval heel blij van. Misschien moeten we eens rustig verder praten over de details en bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming erover horen. Die heeft er ook zijn opvattingen over. Ik ben net als bijvoorbeeld collega Siderius woordvoerder jeugdzorg en ik verzeker de Staatssecretaris dat daar echt nog een probleem zit. De Staatssecretaris geeft wel een aantal dingen aan. Ik heb het tijdens het vorige algemeen overleg gehad over de 50% aanwezigheid op school. Ik lees dat de Staatssecretaris bereid is om een experiment te starten. Wat mij betreft mag dit experiment op tien plekken tegelijk plaatsvinden, om het niet al te klein te houden, er goed mee aan de slag te gaan en te bekijken of het een oplossing biedt. Zo kan naar de belastbaarheid van kinderen gekeken worden en kan daadwerkelijk maatwerk tot stand komen.

Staatssecretaris Dekker:

We pakken het experiment serieus aan.

De heer Rog (CDA):

Ik heb de Staatssecretaris een paar vragen gesteld over thuiszitters en artikel 5a. Kunnen we de kinderen in plaats van ze een vrijstelling te geven bijvoorbeeld onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband laten vallen? Het liefst zou ik Marc Dullaert alle 5.000 kinderen langs laten gaan, want dan gebeurt er tenminste wat. Wat doet de Staatssecretaris in zijn laatste drie maanden om ervoor te zorgen dat alle 5.000 leerlingen onder artikel 5a, van wie het gros leerbaar is en voor wie ongetwijfeld een oplossing mogelijk is, persoonlijke aandacht krijgen en er een gerichte oplossing wordt gezocht? Deze twee vragen wil ik graag beantwoord hebben.

Staatssecretaris Dekker:

Wij hebben met gemeenten afgesproken dat ze hun bestanden nalopen. Wat mij betreft verifiëren we de afspraak over drie maanden, want dan zijn we een jaar na dato van het thuiszitterspact en verwacht ik dat gemeenten geleverd hebben. Marc Dullaert – ik noem hem altijd de pitbull – is voor het Ministerie van Onderwijs degene die in de kuiten bijt daar waar niet is geleverd. Daarnaast horen kinderen die kunnen leren niet thuis in artikel 5a. Dan zitten we in het domein dat voor die kinderen een goede onderwijsplek moet worden gevonden. Dat vraagt maatwerk. De mogelijkheden voor maatwerk zijn met deze wet al een stuk groter gemaakt. Ik vertel straks nog wat over de wijze waarop we de mogelijkheden in de toekomst nog iets groter kunnen maken. Kinderen hoeven niet vijf dagen in de week op school te zitten. Dat is lange tijd het misverstand geweest. Kinderen die met leerangsten of anderszins te maken hebben, kunnen – bij voorkeur tijdelijk – een gedeelte thuis volgen, onder auspiciën van een school die altijd verantwoordelijk blijft voor het geheel. Er is veel meer mogelijk dan waar samenwerkingsverbanden momenteel gebruik van maken. We kunnen en moeten echt meters maken om goede voorbeelden te verspreiden van wat er met maatwerk mogelijk is.

De heer Rog (CDA):

Zou het niet verstandig zijn dat er een soort tussenstap komt alvorens over te gaan tot vrijstelling van de leerplicht waardoor kinderen feitelijk in een soort rechteloze positie terechtkomen? De kinderen vallen dan eerst onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband, zodat hun rechten niet ontnomen worden. Vervolgens wordt opnieuw gekeken naar een passend aanbod.

Staatssecretaris Dekker:

Het antwoord hierop is volmondig ja. Dit is precies wat ik wil regelen in de wet. Kinderen moeten überhaupt bij voorkeur niet in artikel 5a terechtkomen, tenzij het echt niet anders kan.

De voorzitter:

Eerst mevrouw Straus en daarna de heer Klein. Ik vraag de andere leden om hun tweede termijn al voor te bereiden, want we komen echt enorm in tijdnood terwijl niet iedereen zijn drie vragen heeft gebruikt.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ben al iets meer gerustgesteld omdat de Staatssecretaris zegt dat de kinderen onder het samenwerkingsverband komen en hun situatie daar eerst beoordeeld moet worden. Aan de ene kant is het erg goed dat de Staatssecretaris zegt dat we het opnieuw bekijken en dat het wat minder gemakkelijk wordt om in aanmerking te komen voor artikel 5a. Aan de andere kant zegt hij in zijn inleiding dat het voor sommige ouders een soort laatste mogelijkheid is om als het ware de druk van «ik ben in overtreding» bij hen weg te houden. Dit aspect moet ook worden meegenomen. Als er een goed aanbod is en ouders nog steeds hun kind thuishouden, heeft de Staatssecretaris gelijk dat het een overtreding is. Maar dan moet het onderwijsaanbod er wel zijn. Ik hoor nog te vaak over situaties waarin er heel veel druk op ouders is dat zij wellicht in overtreding zijn. Om aan die druk te ontsnappen, stemmen ze maar in met de vrijstelling. Dit is een groep waarmee rekening moet worden gehouden als de Staatssecretaris aan het wetgevingstraject werkt.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het hier volledig mee eens, maar we moeten ook reëel zijn. Als ouders niet tevreden zijn met het aanbod dat ze vanuit het samenwerkingsverband krijgen, is de route niet de vlucht naar artikel 5a, zodat ze onder de leerplicht uit zijn, maar naar de geschillencommissie. Ze moeten aangeven dat het aanbod dat ze van het samenwerkingsverband hebben gekregen niet voldoet. De geschillencommissie doet uitspraak of de school of de ouder gelijk heeft.

Mevrouw Straus (VVD):

Ook dit ben ik helemaal met de Staatssecretaris eens, maar er is ook die andere categorie. Ik ben helemaal voor het opnieuw bekijken van de vrijstelling ex artikel 5a, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat het niet zo is dat ouders met de rug tegen de muur gezet worden omdat er geen oplossing is. Daar hebben we dat maatwerk voor nodig. Daar hebben we nog heel veel dingen voor nodig. Het moet wel in balans zijn.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het helemaal met mevrouw Straus eens, maar we moeten de cirkel rondmaken. Artikel 5a moet ingezet worden waarvoor het bedoeld is, namelijk voor kinderen die echt niet naar school kunnen en die echt niet-leerbaar zijn. Het moet geen uitweg worden voor samenwerkingsverbanden die het kind of hun ouders te ingewikkeld vinden en hen vervolgens verwijzen naar een aanvraag onder artikel 5a. Het mag ook geen vluchtheuvel zijn voor ouders die niet tevreden zijn met het aanbod dat ze krijgen. Als ouders nee zeggen op het aanbod, krijgen ze te maken met de leerplichtambtenaar. Die zegt dat de ouders een goed aanbod hebben gehad en dat hun kind echt naar school moet. Als die ouders vervolgens niet naar de geschillencommissie gaan maar een vrijstelling ex artikel 5a aanvragen ... Soms is het bij ouders nodig dat er vanuit de leerplicht en het strafrecht op wordt ingezet dat kinderen voor het onderwijs bereikbaar zijn als hun een goed aanbod is gedaan.

De voorzitter:

Ik merk dat de beantwoording van de Staatssecretaris nieuwe vragen oproept.

De heer Klein (Klein):

Ik heb een vraag gesteld over de rol van de jeugdartsen in de onafhankelijke beoordeling om tot de vrijstelling te komen die eigenlijk als een soort portaal of zeef moet dienen om ...

De voorzitter:

Uw vraag was helder.

Staatssecretaris Dekker:

De wet heeft het niet over een jeugdarts maar over een onafhankelijk arts, niet behandelend. Dit is op zich wel goed, maar die artsen geven allemaal briefjes voor kinderen mee waarvan ik denk: dat moeten ze niet doen. De praktijk die hierachter schuilgaat, is dat een arts niet precies weet op welke wijze een samenwerkingsverband werkt en dan maar de aanvraag van zo'n ouder honoreert. Dit is niet goed, want dan komen we in het schimmige gebied waarin we die kinderen en ouders niet willen hebben.

De heer Klein (Klein):

Dit constateer ik inderdaad ook. Het gaat over onafhankelijke artsen, dat is het uitgangspunt. We moeten bekijken waarom er zo gemakkelijk een briefje wordt gegeven. Is dat bijvoorbeeld, zo vroeg ik mij in de eerste termijn af, omdat ze te weinig tijd hebben om dit werk te doen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet niet of het om te weinig tijd gaat. Te weinig tijd is nooit een goed excuus voor een arts om een slechte verklaring of slechte behandeling te geven. Dan moet hij meer tijd nemen. We moeten hier induiken. Ik vermoed dat erachter zit dat artsen niet precies weten op welke manier het onderwijssysteem werkt. Soms geven ze een verklaring als een kind niet vijf dagen in de week naar school kan, niet wetende dat als dat niet kan, het misschien wel twee dagen in de week naar school kan met drie dagen in de week onderwijs op thuisbasis. We kunnen onterechte verklaringen voorkomen door het samenwerkingsverband ertussen te zetten en wettelijk te verplichten een plek te bieden, maar ook door meer voorlichting aan artsen te geven over het doel van artikel 5a.

De heer Bisschop (SGP):

Ik wil proberen de zaak verder te compliceren, ook voor de collega's. Er is pas geleden een motie aangenomen. In de motie wordt uitgesproken dat ouders instemmingsrecht hebben op het behandelplan. Werkt dit niet vertroebelend ten aanzien van het mogelijk indammen van artikel 5a als vluchtheuvel? Hoe kijkt de Staatssecretaris hiertegenaan? Is hij bereid om in het doordenken van het probleem dit soort verkeerde routes af te sluiten en dit aspect nadrukkelijk een plaats te geven in de beschouwingen?

Staatssecretaris Dekker:

Wij gaan altijd uit van het geldende juridisch kader. De wet moet straks ook nog door de Eerste Kamer. Als de wet het haalt, hoeft het geen belemmering te vormen. Ook met het instemmingsrecht is het prima te regelen. Als men er niet uitkomt, wordt nu te vaak gekozen voor de route via artikel 5a, terwijl de route dan naar de geschillencommissie moet leiden.

De heer Bisschop (SGP):

Mijn punt is dat het feit dat de ouders op het instemmingsrecht kunnen staan, de zaak kan compliceren in de keuze. Maar dit kan ook in een later stadium in de beschouwing worden betrokken.

De voorzitter:

Ik constateer dat de Staatssecretaris hierop heeft geantwoord. Hij denkt dat het geen belemmering hoeft te zijn, maar misschien is dit weer een apart onderwerp; wel gerelateerd, maar niet specifiek hardcore passend onderwijs.

Ik stel voor dat de Staatssecretaris de antwoorden afmaakt, tenzij u allen nog een kwartiertje langer kunt blijven. Daar heb ik geen probleem mee. Ik kijk naar de Staatssecretaris of we een kwartiertje kunnen verlengen. Ik zie mensen nee schudden. Dan doen we nu in één keer de gehele beantwoording.

Staatssecretaris Dekker:

Er is mij veel gevraagd over maatwerk – de motie-Rog/Ypma – en wat we daarmee hebben gedaan. We hebben drie dingen gedaan. Ten eerste hebben we duidelijker gemaakt welk maatwerk nu al binnen de wet mogelijk is. Er is veel meer mogelijk dan veel mensen denken. Ten tweede starten we een experiment voor deeltijdonderwijs voor kinderen die nu vrijstelling hebben. Daar hebben we het zojuist over gehad. Ten derde maken we het in bijzondere situaties onder strikte voorwaarden mogelijk om onderwijs te volgen op het particulier onderwijs, via een reguliere school. Dit vraagt een wetswijziging, omdat het nu niet kan. Hierover is vrij strikte wetgeving, met goede redenen. De wetgever wilde in het verleden dat er een duidelijke scheiding is tussen het regulier bekostigd onderwijs en het particulier onderwijs. Dit heeft te maken met verschillende kwaliteitsmaatregelen, maar ook met het idee dat we niet willen dat publiek geld op een verkeerde manier in het private domein terechtkomt. Toch zien we dat er hier en daar goede dingen gebeuren. We willen hier mondjesmaat iets meer ruimte voor bieden. Ik ben bezig met het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is onderweg, maar tot die tijd – ik vind dat heel vervelend – moeten we het doen met de middelen die we hebben. Die middelen zijn dat een school expertise kan inkopen en daar gebruik van kan maken en dingen op de eigen school kan organiseren, maar er kan niet een-op-een geld worden doorgesluisd naar particuliere instellingen. Dat vraagt echt om een wetswijziging.

Hoe zit het met wat de Miep ziek-contracten is genoemd, of de schimmige contracten? Die contracten zijn onder de huidige wet een stuk minder schimmig dan waarover weleens wordt gesproken. Ik heb deze contracten uiteraard laten opvragen. Vaak zijn dingen op papier gezet die wettelijk mogelijk zijn, ook zonder dat dat op papier is gezet en ook zonder handtekening van de inspectie. Dit zeg ik er heel nadrukkelijk bij. Om daarover alle onduidelijkheid weg te halen, heb ik tegen mijn inspectie gezegd dat ik begrijp waarom er, vanuit de beste wil, soms wordt meegedacht en meegedaan en dat het voor partijen vertrouwenwekkend is als daar een handtekening van een inspecteur onder staat. Als het ook zonder handtekening van de inspecteur kan, heb ik liever dat die dit in de toekomst niet meer doet. We doen dat dus ook niet meer, want er ontstaat een soort schijn dat zoiets alleen mag als er goedkeuring is van de inspectie terwijl het gewoon mag en kan binnen de huidige wet- en regelgeving. Dit moet veel meer staande praktijk worden. Het vraagt wat moed van samenwerkingsverbanden en scholen om dit soort dingen af te spreken, ook zonder dat er een krabbel van de inspectie onder staat.

Ik pak even door. Ik ben inmiddels bij het blokje varia beland. Dat ga ik kort en snel doen. De heer Grashoff vroeg hoe het zit met de uitvoering van de motie. De motie is wel degelijk opgepakt en is zelfs in een wet gegoten: de Wet registratie ontwikkelingsperspectief in BRON (Basisregister Onderwijs), waardoor we het kunnen volgen. De wet is op 1 augustus 2015 in werking getreden. Op basis van de teldatum van 1 oktober wordt jaarlijks gekeken hoeveel leerlingen extra ondersteuning krijgen. De eerste keer dat wij de Kamer hierover kunnen rapporteren, is bij de volgende voortgangsrapportage. Dan kunnen we de stand van zaken van een heel jaar meenemen. We moeten eerst een jaar gedraaid hebben willen we die informatie kunnen geven.

Mevrouw Ypma en de heer Bisschop vroegen of er nog andere indicatoren zijn die kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld tevredenheid. Dit is inderdaad een belangrijke indicator. We zien dat samenwerkingsverbanden dit zelf steeds meer doen, bijvoorbeeld in Rotterdam en Den Bosch. Het is een van de aspecten die worden meegenomen in het evaluatieonderzoek van de NRO. Daar komen ze komend voorjaar mee, dus dat komt daarin terug.

Mevrouw Ypma had een vraag met betrekking tot de betrokkenheid van ouders en kinderen als het gaat om het spreken over individuele gevallen: doe dat niet alleen met professionals om tafel, maar neem ook ouders en kinderen mee. Ik zie hier goede voorbeelden van. Ik ben met ouders, het onderwijs en de raden aan het bekijken op welke wijze ik die voorbeelden breder onder de aandacht kan brengen.

Mevrouw Ypma vroeg hoe het zit met de governance. De Onderwijsraad zegt hier ook wat over. Ik ben bereid om er eens in te duiken om te bekijken op welke wijze dit op een goede manier kan worden geregeld. De Onderwijsraad zegt dat het wel een beetje een dubbelfunctie lijkt te zijn. Voor een deel was dat natuurlijk wel de gedachte achter passend onderwijs, dat er geen gescheiden circuits zijn, maar dat ook de bestuurders van de individuele scholen en de individuele besturen verantwoordelijk zijn voor de verwijzingen naar het speciaal onderwijs, zodat er minder afschuifgedrag is. Ik wil bekijken hoe we met instandhouding van het basisprincipe van passend onderwijs kunnen komen tot goede en zuivere governancevormen. Ik ga hierover het gesprek aan met de besturen en organisaties.

Mevrouw Siderius heeft gevraagd naar de wachtlijsten in het speciaal onderwijs in Rotterdam. Die geluiden hebben ons inmiddels ook bereikt. De inspectie heeft een herstelopdracht gegeven. Er moet op 15 januari een plan komen voor de wijze waarop deze kinderen zo snel mogelijk een plek krijgen. Er waren vragen over de dyslexiebehandelingen. De scholen moeten zelf een basisaanbod hebben voor kinderen met dyslexie. De behandeling voor dyslexie ligt echter op het terrein van de gemeente. Vanwege de decentralisaties maken gemeenten daarin verschillende afwegingen. De scholen kunnen binnen het oogo (op overeenstemming gericht overleg) dat ze met de gemeenten hebben, afspraken maken tussen de samenwerkingsverbanden en de gemeenten.

Waarom wordt dyscalculie, in tegenstelling tot dyslexie, niet meer vergoed vanuit de gemeente of de zorgverzekeraar? Dit heeft te maken met het feit – dit is weliswaar het zorgdomein – dat er voor dyscalculie geen wetenschappelijk onderbouwde behandeling is en voor dyslexie wel. De behandelingen komen daarom niet in aanmerking voor financiering. Scholen doen overigens heel veel om er met aanpassingen voor te zorgen dat kinderen met dyscalculie bijvoorbeeld wel verder kunnen met de toetsen.

De heer Van Meenen vroeg of een kind met de Nederlandse nationaliteit die geen Nederlands spreekt naar een ISK mag. Ja, dat mag. Dit is aan de school. Ze krijgen geen nieuwkomersbekostiging maar wel de reguliere bekostiging.

Tot slot vroeg mevrouw Ypma wat er gedaan kan worden aan professionalisering, niet alleen op individuele basis maar ook in teams en groepstrainingen. Dit lijkt mij heel goed. Als een school het basisniveau van voorzieningen wil opkrikken, vraagt dat wat van het gehele team. Scholen ontvangen middelen voor scholing, opleiding en professionalisering en kunnen die ook voor dit soort activiteiten aanbieden.

De voorzitter:

Ik kijk naar de leden. Ik stel vast dat er behoefte is aan een tweede termijn. U hebt elk één minuut, zodat de Staatssecretaris nog twee minuten heeft voor de beantwoording.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Eén minuut? Dan vraag ik alvast een VAO aan. Dan heb ik dat tenminste gehad. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris de Kamer iets wil laten weten over de St. Maartenschool. Ik begrijp dat zijn medewerkers daar morgen naar toegaan. Wil hij ons hierover informeren met een brief? Zo ja, wanneer? Is hij bereid om scholen met lef daadwerkelijk te waarderen voor het feit dat zij kinderen een kans bieden? Ik wil hetzelfde bereiken als de Staatssecretaris, maar ik keer het om. Kan de inspectie juist wel altijd een handtekening zetten? Er is nu heel veel angst bij scholen dat ze iets doen wat niet mag. Laten we het zichtbaar maken. Hier laat ik het bij.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik vrees dat er een reeks aan moties volgt, want ik vind de wijze waarop dit debat verloopt niet prettig. Ik heb twee punten. Mijn eerste punt gaat over Feniks Talent. De Staatssecretaris zei dat hij meermalen contact heeft gehad met Feniks. Ik heb zojuist een mailtje binnengekregen van Feniks Talent. Zij zegt dat ze helemaal geen overleg heeft gehad met de Staatssecretaris en dat hij niet op de uitnodiging daartoe heeft gereageerd. Ik ben benieuwd hoe het zit. Kan de Staatssecretaris een brief sturen met een overzicht van de contactmomenten, hoe lang die hebben geduurd en met wie ze waren? Mijn tweede punt gaat over dyscalculie. De extra begeleiding van gespecialiseerde rekenleerkrachten wordt niet vergoed. Ouders zitten echt met hun handen in het haar. Er is geen deugdelijk onderzoek geweest. De Staatssecretaris zou op zijn minst deugdelijk onderzoek kunnen doen. Is hij hiertoe bereid?

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik houd het kort. Ik ben tevreden met het feit dat dit debat een aantal heel concrete toezeggingen heeft opgeleverd van dingen waar we al een tijdje over spreken maar die voortdurend in de «we onderzoeken het en we weten het nog niet precies»-modus stonden. Vandaag zijn we een aantal stappen verder gekomen, onder andere over het ontwijken van de zorgplicht, waartegen vanaf 1 januari daadwerkelijk opgetreden wordt. De Staatssecretaris heeft uitgesproken dat er geen verplichte eigen bijdrage voor hoogbegaafden moet zijn en dat hij hier voor de zomer bij ons op terugkomt. Er wordt ook overlegd met de samenwerkingsverbanden die niet kunnen uitleggen waarom zij zulke hoge reserves hebben. Dat zijn allemaal mooie punten. Ik heb in de interruptie mijn opmerkingen gemaakt over de vrijstelling ex artikel 5a. Wat het maatwerk betreft, kan er inderdaad vaak veel meer dan gedacht. Het is vooral belangrijk dat we blijven uitdragen dat het inderdaad kan.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik wil graag aansluiten bij het laatste punt van mevrouw Straus en mevrouw Ypma, namelijk de mogelijkheid om maatwerk te leveren. We merken dat hierover ongelofelijk veel verwarring bestaat. De Staatssecretaris heeft al enige helderheid geschapen door het onderscheid aan te geven tussen onderwijs als geheel buiten een gesubsidieerde instelling, in particuliere sfeer, en het inkopen van expertise van commerciële instellingen, mits dit voldoet aan enzovoorts. Misschien is het goed om op een of andere manier nog eens helder te zijn over hetgeen mogelijk is in het onderwijs, zodat wegen mogelijk worden gemaakt voor het formuleren van maatwerk.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Een aantal van mijn vragen zijn niet beantwoord, dus daar gooi ik dan maar schriftelijke vragen tegenaan. Het verhaal rond de schimmige contracten is hetzelfde als de ellende met de DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties). De DBA is voor zelfstandigen die geen contract hebben en in dat verband zekerheid zoeken bij de Belastingdienst. In dit geval zoeken mensen zekerheid bij de inspecteur. Daarom vragen ze de inspecteur om extra te tekenen, als een soort goedkeuring voor het maatwerk. De Staatssecretaris geeft aan dat dit helemaal niet nodig is, maar op welke wijze kunnen we die zekerheid dan wel geven? Dat is natuurlijk de vraag. Tevens leid ik uit de beantwoording af dat alle eventuele geheimhoudingsbepalingen niet van toepassing zijn.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik heb twee korte vragen. Ten eerste: de Staatssecretaris zegt dat een overstap van regulier naar speciaal onderwijs voor kinderen met het syndroom van Down geen gedwongen overstap moet zijn om financiële redenen maar om onderwijsinhoudelijke redenen. Hij zei dat hij hier scherp op wil zijn. Wat bedoelt hij hiermee? Is hij bereid om de scholen een expliciet signaal te geven dat we het zo niet hebben bedoeld? Ten tweede: de overschotten in de samenwerkingsverbanden kunnen wellicht de eerste empirische toetsing zijn van het ECPO-uitgangspunt dat er geen reden kan worden bedacht waarom het in de ene regio meer of minder is. Is de Staatssecretaris bereid om de correlatie te plotten tussen geld dat over is en de verevening die eraan komt en om dit overzicht met de Kamer te delen?

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij dat de Staatssecretaris in gesprek gaat over de basisondersteuning. Het is goed om dit helder te krijgen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is om daar zeker ook de lerarenorganisaties bij te betrekken. Ik ben blij dat de Staatssecretaris op een goede wijze bezig is met de doorzettingsmacht. Hij heeft iets gezegd over de ernstig meervoudig beperkten, de lichamelijke beperkingen, en had het over een onderzoek of peiling. Ik wil graag scherper hebben wat de Staatssecretaris doet en wat de Kamer terugkrijgt, want wat mij betreft gaan we dit echt onderzoeken. Er zijn namelijk regio's die claimen dat ze nu minder geld per leerling hebben dan voorheen. Ik wil dit graag zichtbaar hebben. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen? De heer Bisschop heeft een brief gevraagd over de uitwerking van wat ik maar even de motie-Rog/Ypma noem, over de mogelijkheden voor inkoop bij particulier onderwijs. Ik sluit mij bij die vraag aan. Kan de toegezegde brief voor het VAO komen? Anders kom ik met een motie over de uitwerking van onze motie.

De voorzitter:

Welke brief?

De heer Rog (CDA):

De brief waar de heer Bisschop naar gevraagd heeft, over de inkoop bij particulieren en wat wel en niet mag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. We zijn en blijven het oneens over het punt van het landelijk regelen van de basisvoorziening. Ik verwacht daarvan andere effecten. Ik vraag hierover bij motie een uitspraak van de Kamer. We zijn volgens mij iets meer tot elkaar gekomen over de doorzettingsmacht. Ik begrijp de Staatssecretaris heel goed. Volgens mij willen we dezelfde kant op bewegen, maar ik doe nogmaals een pleidooi voor een stevige stok achter de deur die niet strijdig is met de inzet van de Staatssecretaris, maar in mijn optiek aanvullend. Ik vraag ook hierover in een motie een uitspraak van de Kamer.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik dank hem ook voor de toezegging om in gesprek te gaan over de basisondersteuning. Ik wil graag horen binnen welke termijn wij bericht krijgen over de uitkomsten hiervan. Ik kom bij het VAO waarschijnlijk terug op de governance van de samenwerkingsverbanden en op de mytylscholen die zich weliswaar geholpen voelen door de uitwerking van de motie-Siderius, maar waar zeer veel problemen resteren om het hoofd boven water te houden. Daar moeten we ook iets aan doen.

De voorzitter:

De Staatssecretaris kan volgens mij direct antwoorden.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Wat de St. Maartenschool betreft: ik hoor zojuist dat de afspraak van morgen door de school is afgezegd en naar maandag is verplaatst. Er is enig uitzoekwerk nodig, dus we kunnen de Kamer hierover in januari informeren.

Het wel of geen handtekeningen zetten door de inspectie is een heel fundamenteel punt. Ik heb met Marc Dullaert hierover uitvoerig gesproken. Als de inspectie handtekeningen zet, betekent dit, even afgezien van de enorme hoeveelheid werk die op de inspectie afkomt, dat de inspectie elke maatwerkafspraak moet accorderen. Ik ben hier echt tegen. Het huidige aanbod is dat de inspectie meekijkt als er onzekerheid is en aangeeft wat kan. Als iets wettelijk mag, mag het ook zonder handtekening van de inspectie. Er wordt nu gezwaaid met schimmige contracten en heel veel mensen in Nederland hebben de indruk dat iets alleen mag als de inspectie er ja tegen zegt. Dit weerhoudt scholen ervan om de ruimte te pakken. Precies hierom vaar ik een iets andere koers, maar wel met dezelfde bedoelingen.

Ik was niet persoonlijk bij de gesprekken, maar er zijn wel degelijk gesprekken gevoerd tussen Feniks en mijn mensen.

Ik kom op het onderzoek naar deugdelijke behandelingen van dyscalculie. Er wordt veel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, maar dat heeft nog niet geleid tot een behandeling zoals bij dyslexie, die zo stevig en evidence based is dat ze voor vergoeding in aanmerking komt, bijvoorbeeld vanuit de zorgverzekeraar.

Mevrouw Straus had een vraag over de inspectie en de zorgplicht. We gaan dit inderdaad strakker doen. Ik zeg tevens toe dat we de inspectie vragen om dit aan de scholen te laten weten, want alleen daarvan kan een effect uitgaan.

De heer Bisschop refereerde aan de bijeenkomsten over de mogelijkheden. Die lijken mij heel zinnig. Sterker nog, er staat zo'n bijeenkomst gepland voor februari. Het zit hem vooral in de voorlichting zodat scholen weten wat kan. Er is gevraagd of we dit nog een keer op papier kunnen zetten. We hebben in november, zeg ik uit mijn hoofd, een brief aan de Kamer gestuurd. In die brief is heel duidelijk aangegeven wat kan. Het heeft dus niet zo vreselijk veel zin om het nog een keer op papier te zetten. Het gaat veel meer om de voorlichting aan de scholen.

De heer Klein had het over de contracten en de geheimhoudingsverklaringen. Ik ben één dergelijk contract tegengekomen dat voor gezien is getekend door de inspectie. We moeten helemaal niet beginnen aan dit soort afspraken over het benaderen van de pers. Ik weet niet hoe die afspraak erin is gekomen, of dit op voordracht is van het schoolbestuur of misschien op voordracht van de ouders. Als scholen het überhaupt nodig vinden om afspraken op papier te zetten, is mijn advies dat het afspraken zijn waar openlijk over gesproken kan worden.

De heer Bruins had een vraag over de lijn die wordt gevolgd met betrekking tot de kinderen met het syndroom met Down. Ik kan de onderwijsconsulenten, die heel vaak helpen in gevallen waarbij ouders en school niet tevreden zijn over de manier waarop het loopt, nog eens vragen om er extra aandacht aan te besteden en er scherp op te zijn of er een onderwijsinhoudelijke dan wel een financiële redenering achter zit. Als dit laatste het geval is, komen de scholen er niet uit. Dan moet het voorgelegd worden aan de geschillencommissie, want dan is het eerlijk gezegd geen passende plek. Het is dan een financieel gedreven overweging.

Er is al een correlatie gemaakt tussen de budgetdiscussie, het geld dat overblijft, en de verevening. Hier wordt in de voortgangsrapportage aan gerefereerd. Er is geen een-op-eencorrelatie. In beide gevallen wordt geld overgehouden. Meer en minder verwijzingen vormen ook geen een-op-eencorrelatie met de verevening. Het is dus een wat complexer en diffuser beeld.

De heer Rog vroeg naar de voorzieningen voor ernstig meervoudig gehandicapten. Ik doe dit op twee niveaus en de St. Maartenschool volgens mij meer op basis van de casuïstiek. Ik wil het fundamenteler aanvliegen, maar daar hebben we iets meer tijd voor nodig in de aanloop naar de volgende voortgangsrapportage. Ik wil op stelselniveau bekijken of de signalen die de heer Rog krijgt gegrond zijn. Ik zeg toe dat ik dit meeneem in de voortgangsrapportage.

De heer Grashoff gaf wat schoten voor de boeg voor het VAO.

De heer Van Meenen vroeg wanneer hij meer te horen krijgt over de opbrengst van de gesprekken. Ook dit punt neem ik graag mee in de volgende voortgangsrapportage. Dit geeft ons de tijd om het goed te doen, met een aantal bijeenkomsten.

De voorzitter:

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de beantwoording van de kant van de Staatssecretaris. Er zijn heel veel toezeggingen genoteerd. Ik wil voorstellen om de toezeggingen voorafgaand aan het VAO schriftelijk toe te sturen, zodat de leden kunnen bekijken of ze correct zijn weergegeven.

Hiermee zijn we aan het einde van dit algemeen overleg, maar niet nadat ik heb gezegd dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker mevrouw Ypma. Ik dank de leden voor hun inbreng en de discipline dat zij alles wat zij hadden willen vragen compact en soms niet hebben gevraagd, en de staatsecretaris voor de versnelling aan het einde van zijn beantwoording. Ik dank de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

Sluiting 15.05 uur.