Kamerstuk 31497-24

Verslag van een algemeen overleg

Passend onderwijs


31 497
Passend onderwijs

nr. 24
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 2010

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2 hebben op 11 februari 2010 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 januari 2010 over de voortgang met betrekking tot een nieuwe koers van passend onderwijs (31 497, nr. 21);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2009 inzake een heroverweging wat betreft passend onderwijs (31 497, nr. 19);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 november 2009 betreffende de heroverweging voor passend onderwijs (31 497, nr. 17);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 februari 2010 met de beantwoording van vragen van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de voortgang met betrekking tot een nieuwe koers voor passend onderwijs (31 497, nr. 22);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 januari 2010 waarin een onderzoek naar thuiszitters in het schooljaar 2008–2009 (26 695, nr. 66);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 november 2009 met informatie over twee nog openstaande toezeggingen, te weten een onderzoek naar zorgmiddelen alsmede een onderzoek naar onderwijsconsulenten (31 497, nr. 18);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 september 2009 waarin de beantwoording van vragen van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de aanvraag voor ontheffing 1 oktober (2008) en telling (Harreveld) (31 289, nr. 68);

– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 juni 2009 met een reactie op de brief van de heer D. over vmbo/havo/vwo-onderwijs op De Berkenschutse te Heeze (2009Z11953).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Bochove

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Kler

Voorzitter: Van Bochove Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Anker, Van Bochove, Bosma, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Ferrier, Kraneveldt-van der Veen, Smits en Van der Vlies,

en staatssecretaris Dijksma, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg en heet alle aanwezigen welkom. Als ik in de zaal rondkijk dan zie ik dat er sprake is van een soort reünie. Velen van u begroeten elkaar zo hartelijk dat het wel een tijd geleden moet zijn dat u elkaar gezien hebt. Fijn dat we elkaar weer zien. Ik zie dat er ook enkele Kamerleden en oud-Kamerleden op de publieke tribune zitten. Het is echt een heel speciaal onderwerp.

De woordvoerders hebben mij gevraagd een speciaal woord van dank te wijden aan allen die hebben deelgenomen aan de hoorzittingen die de commissie heeft georganiseerd. De leden van de commissie hebben ook veel waardering voor alle schriftelijke informatie en inbrengen die u hebt geleverd. De leden hebben hier uitgebreid kennis van genomen, het was een ongelooflijk dik pakket. Ik hoor net dat de laatste mededelingen van uw kant tien minuten geleden zijn verschenen. Het is dan wel de vraag wat er nog van wordt verwerkt.

U bent ook nu weer in groten getale aanwezig en de leden van de commissie stellen deze betrokkenheid van uw kant zeer op prijs. Hopelijk leidt dat tot een vruchtbare discussie, tussen de leden en de staatssecretaris. U mag niet meedoen vandaag.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Er is een ommekeer nodig in het denken over passend onderwijs, schreef deze staatssecretaris op 2 november 2009 aan de Tweede Kamer. Ze schreef ook dat er jaarlijks zo’n 3000 kinderen thuis komen te zitten doordat ze moeilijk te plaatsen zijn. De instroom in de Wajong is groot, met jong volwassenen waar niemand meer iets van verwacht. Het geheel aan regelgeving en indicatiestelling is bureaucratisch en gedetailleerd. Een steeds groter deel van onze jeugd loopt vast en krijgt een label. Dat zien we niet alleen in het onderwijs, maar ook in de jeugdzorg.

Ik citeer de staatssecretaris op een gedeelte waar ik het helemaal met haar eens ben: «Steeds meer jongens en meisjes hebben extra hulp of zorg nodig. Dat heeft allerlei oorzaken. Voor het onderwijs betekent het dat we meer en meer verwachten. Naast het inhoudelijk onderwijzen van kinderen, verwachten we ook dat leraren bezig zijn met dingen die wel met kinderen te maken hebben, maar niet direct met kennisoverdracht. Vaak hebben mensen in de school het gevoel dat ze allerlei maatschappelijke problemen op hun bordje krijgen en dat klopt. We hebben torenhoge verwachtingen van het onderwijs». De staatssecretaris stelt de juiste diagnose. We hebben als samenleving een probleem. Dat probleem uit zich vooral in de groei van het aantal jongens en meisjes met gedragsproblemen. De vraag is echter of de behandeling die de staatssecretaris voorstelt ook de juiste is. De SP denkt van niet. Dat kan nauwelijks een verassing zijn voor de staatssecretaris.

Als ik naar de plannen van de staatssecretaris kijk, bekruipt mij toch het gevoel dat de rekening op de verkeerde plek wordt neergelegd. Passend onderwijs is een bezuiniging. De belangrijkste doelstelling van passend onderwijs is om het onderwijs weer passend te maken op de begroting. Er wordt daarom voor gekozen om komend jaar te bezuinigen op de ambulante begeleiding, op de rugzakjes in het speciaal basisonderwijs (sbo) en ook op het speciaal onderwijs zelf. Het speciaal onderwijs krijgt geld voor het aantal leerlingen in 2007, terwijl dat aantal ondertussen gegroeid is. Wat denkt de staatssecretaris dat er gaat gebeuren met de kinderen die nu naar school gaan in het speciaal onderwijs, maar die volgens die telling te veel zijn?

De staatssecretaris zegt ook dat er steeds meer kinderen met een relatief lichte hulpvraag in aparte voorzieningen eindigen. Het spijt me, maar dat is flauwekul. Met een relatief lichte hulpvraag kom je in 2010 echt niet in het speciaal onderwijs terecht. Je voldoet dan niet aan de criteria en je krijgt geen indicatie.

Passend onderwijs betekent een uitholling van de opgebouwde kennis in het speciaal onderwijs. De ambulante begeleiding, dus de mensen die op gewone scholen begeleiding geven aan leerkrachten en adviseren hoe ze het beste met kinderen om kunnen gaan, wordt volgend jaar al voor een flink deel wegbezuinigd. Vanaf 2012 bestaat er zelfs geen enkele garantie meer dat de kennis die in al die jaren is opgebouwd, behouden blijft. Scholen mogen zelf gaan kijken waar ze hun hulp gaan kopen. Ze hoeven dat niet meer bij het speciaal onderwijs te doen. Het Kohnstamm Instituut waarschuwt voor een vermindering van de deskundigheid wanneer de ambulante begeleiding op de vrije markt wordt gegooid. Als ambulante begeleiding niet goed is, dan moeten we daar wat aan doen. De kwaliteit verbeteren we echter niet door onze handen ervan af te trekken.

Passend onderwijs lost geen bureaucratie op, maar creëert een nieuwe bureaucratie. De staatssecretaris zegt dat het geld straks naar de scholen gaat, maar dat geld gaat eigenlijk naar de samenwerkingsverbanden van schoolbesturen. Daar wordt de buit vervolgens verdeeld. Een nieuwe bestuurslaag in het onderwijs, met de bijbehorende bureaucratie.

Passend onderwijs lost de problemen van het regulier onderwijs niet op. De kern van het verhaal is dat meer kinderen die zorg nodig hebben in het regulier onderwijs opgevangen worden. Dat klinkt fantastisch, maar in de plannen staat geen enkele garantie voor meer scholing voor leerkrachten, kleinere klassen en betere voorzieningen in het regulier onderwijs. Dat laten we afhangen van de samenwerkingsverbanden en hoe die daar mee om zullen gaan. Zijn er garanties voor de mensen die in de gewone klassen het werk moeten doen? Of stuurt de staatssecretaris deze mensen weg met de boodschap dat ze het maar met hun samenwerkingsverband moeten regelen?

Passend onderwijs is weer een onderwijshervorming die wordt opgelegd. Leraren zien dit niet zitten. Laten we eerst maar eens werk maken van de situatie in het onderwijs, zowel regulier als speciaal, voordat we gaan kijken hoe we dit beter kunnen integreren. Ik wil graag van de staatssecretaris weten hoe ze denkt over draagvlak onder leraren. Denkt ze dat het er is?

Van wie is het onderwijs? Die vraag stellen we ons hier regelmatig. De macht die met de rugzak voor een deel bij de ouders was gelegd, wordt nu verplaatst naar samenwerkingsverbanden. Wat willen we dat onze scholen kunnen? Welke zorg moeten zij kunnen leveren aan kinderen? Die vraag wordt er niet één van de politiek, maar van de bestuurders. Er wordt een nieuwe laag gecreëerd om keuzes te maken in het onderwijs, terwijl we uit ervaring weten dat dit over het algemeen niet leidt tot meer efficiëntie. Er zijn verder nog een hoop losse eindjes aan de plannen. Welke positie hebben ouders nog in het verhaal?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik hoor doorklinken in de woorden van mevrouw Smits dat zij heel erg negatief staat tegenover schoolbesturen. Als het gaat om de inzet van het rugzakje, moeten die schoolbesturen ook besluiten wat daar voor zorg tegenover staat. Nu gaat het ook niet al te best, maar soms gaat het ook heel goed. Wat wordt er slechter als scholen dat in de nieuwe situatie nog steeds moeten doen? Daar verandert toch niet veel? Mevrouw Smits is heel erg negatief over schoolbesturen. Ze spreekt over «buit» en «macht». Het is toch de bedoeling dat we het met elkaar doen in het onderwijs?

Mevrouw Smits (SP): Ik ben het helemaal eens met dat laatste. Ik heb allerlei op- en aanmerkingen bij de huidige situatie, maar die biedt toch een objectieve manier om te bekijken wat een kind nodig heeft. Via de rugzak en via de indicatie wordt daar vervolgens het geld aan gehangen. Straks moeten scholen op grond van handelingsgerichte diagnostiek zelf maar kijken hoe ze het geld onderling gaan verdelen, op grond van argumenten die we nog niet kennen. Volgens mij leidt het tot een enorme, nieuwe bureaucratie.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Mevrouw Smits zegt dat er nu tenminste op een objectieve manier wordt gekeken wat een kind nodig heeft. Nee, er wordt gekeken of een kind aan de criteria voldoet en dan krijgt het kind een rugzak. De vraag welke zorg daarbij hoort, kan heel verschillend beantwoord worden. Die vraag wordt nu op de scholen gesteld en wordt nu ook al beantwoord op die scholen. Is mevrouw Smits het daarmee eens?

Mevrouw Smits (SP): Ja, daar ben ik het mee eens. Ik ben het ook met mevrouw Kraneveldt eens dat er nu te veel uitgegaan wordt van de beperkingen van kinderen en van het stickeren van kinderen. Ik vind het ook een raar systeem dat eerst vastgesteld moet worden dat wat een kind mankeert, voordat het een keer geholpen kan worden. Ik ben dat allemaal met mevrouw Kraneveldt eens. We kunnen dat afschaffen en opengooien en tegen de schoolbesturen zeggen dat ze maar moeten kijken hoe ze het geld verdelen. Ik heb er helemaal geen vertrouwen in dat het dan wel goed komt. Ik was niet van plan het oude systeem, dat aan allerlei kanten problemen vertoont, te gaan vervangen voor iets waarvan we helemaal geen idee hebben of dat wel een oplossing is voor die problemen.

Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat niet alleen mondige ouders die de weg weten binnen die samenwerkingsverbanden de juiste zorg voor hun kind krijgen, maar dat we dat gewoon van het kind kunnen laten afhangen?

De rugzak in het sbo moet voor een deel verdwijnen. Wat betekent dat voor de scholen? Levert dat grote problemen op? Kan de staatssecretaris garanderen dat daardoor niet meer kinderen in het speciaal onderwijs terecht komen, want dat horen we vanuit het sbo? Het sbo heeft in de plannen sowieso een wat bijzondere positie. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij die rol ziet in de nieuwe plannen?

Scholen kunnen nu niet altijd duidelijk verantwoorden wat er met het geld voor een rugzakleerling is gebeurd. Ik zou daarom ook graag van de staatssecretaris horen waarom ze denkt dat het beter wordt als we het op nog een hoger niveau, nog verder van de scholen, tillen en daar het geld verdelen.

Wij zijn blij dat eindelijk uitvoering wordt geven aan motie-De Rooij. Rugzakgeld kan nu geoormerkt naar de scholen gaan. Of we het nu een bestemmingsbox of oormerken noemen, ik vind het fantastisch als we weten waar het heen gaat.

We hebben een grote vraag over iets waar de hele maatschappij mee te maken krijgt: hoe kan het dat steeds meer jongens en meisjes hulp nodig hebben? Dat is geen probleem van het onderwijs alleen, dat is iets waar ook de jeugdzorg, de zorg en ook onze sociale zekerheid en werkgevers mee te maken hebben. Ik zou zo graag zien dat de staatssecretaris nu eerst eens in overleg gaat met haar collega’s van de verschillende departementen over wat er aan de hand is. Wat moeten we doen om de zorgen om de toekomst van onze jongeren kleiner te maken? Hoe kunnen we deze problemen aanpakken?

Is het zogenaamd passend onderwijs de oplossing voor deze problemen? De SP denkt van niet. Wij denken dat het vooral een oplossing is voor de financiële problemen. Het plan is in het beheersen van kosten en bezuinigen glansrijk geslaagd. Op termijn zullen deze afspraken niet leiden tot beter onderwijs, niet tot minder uitval en niet tot betere zorg voor de kinderen die dat het hardst nodig hebben. Passend onderwijs past vooral op de begroting en niet op het onderwijs.

De heer Dibi (GroenLinks): Mevrouw Smits heeft heel duidelijk gemaakt wat zij allemaal niet wil. Ik ben benieuwd naar haar alternatief. Ik heb ook een principiële vraag. Stel dat een ouder een kind heeft met een speciale zorgvraag en die wil het liefst dat het kind naar een reguliere klas op een reguliere school gaat. Vindt mevrouw Smits dan dat het schoolbestuur de zorgplicht heeft om dan zo goed als ze kunnen een plekje te vinden voor de leerling? Of zegt zij dat de grens nu wel bereikt is in het regulier onderwijs en dat zij dat niet accepteert?

Mevrouw Smits (SP): Ik wil niet vanaf hier bepalen wat een school wel of niet kan. Ik vind dat de school alles op alles moet zetten om een plek voor dat kind te vinden. Ik vind dat een school het ook moet kunnen uitleggen als dat niet lukt. Ik zou het ook niet gek vinden als iemand anders kijkt of het wel terecht is dat die school dat zegt, of er nog wat kan gebeuren binnen die school en of het terecht is dat dat kind daar niet geholpen kan worden. Ik vraag me af of de zorgplicht zoals die nu geformuleerd is dat probleem gaat oplossen. Ik ben namelijk een beetje bang voor constructies binnen samenwerkingsverbanden, waarbij scholen zullen zeggen dat ze 15 km verderop een speciaal klasje hebben en dat ze het kind daar goede zorg kunnen geven. Of andersom: het speciaal onderwijs vinden wij wat duur, wij zien uw kind graag binnen het regulier onderwijs. Ik wil daarvoor niet het woord «afschuiven» gebruiken want dat is een naar woord, maar ik ben er toch een beetje bang voor.

De heer Dibi (GroenLinks): Als ik het goed begrijp dan steunt de SP het doel van passend onderwijs volledig. Mevrouw Smits onderschrijft dat er meer kinderen naar het regulier onderwijs zouden kunnen gaan, ook al hebben ze een bepaald vlekje. Bij de wijze waarop een aantal zaken geregeld zijn, heeft zij vragen. Kan zij een aantal alternatieven geven? Welke kant zouden we op moeten om die knelpunten in de toekomst te ondervangen?

Mevrouw Smits (SP): Ja absoluut. Ik denk dat we in het regulier onderwijs een slag te slaan hebben. We moeten onze lerarenopleidingen verbeteren. We moeten de kleinschaligheid bevorderen, we hebben kleinere klassen nodig. Ik ben er ook van overtuigd dat we speciaal onderwijs nodig hebben, echter niet op een hier opgelegd niveau. We moet hier niet zeggen dat we het niveau van 2007 goed vinden. Ik vind het belangrijk dat als een kind het nodig heeft, het altijd in het speciaal onderwijs terecht kan. Ik geloof niet dat dat nu gewaarborgd is.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Sinds we de laatste keer met de staatssecretaris over dit belangrijke onderwerp gesproken hebben, is er enorm veel gebeurd. Er is in het veld veel overleg geweest, raden zijn gehoord, veldinitiatieven en -experimenten hebben voortgang gemaakt en de Kamer heeft die belangrijke hoorzittingen gehouden. Kortom, het is goed dat we op grond van deze informatie vandaag ruim de tijd nemen om met de staatssecretaris in gesprek te gaan.

Er is veel gebeurd, maar bij ieder debat stel ik mij de vraag wat hebben Edward, een jongen die ik een paar jaar geleden ontmoet heb, en zijn ouders nu aan deze voorstellen. Betekent het dat hij met zijn specifieke zorgvraag inderdaad snel op een plek in het onderwijs komt waar hij zijn talenten kan ontwikkelen? Wordt het systeem voor zijn ouders beter te doorgronden? Wordt hun betrokkenheid bij het zorgaanbod voldoende gewaarborgd? Zijn Edward en zijn ouders af van al dat bureaucratische gedoe en die vele, soms onnodige, indicaties? Dat is en blijft voor mijn fractie de kern, de reden waarom we dit allemaal doen. Het kind moet centraal staan en niet de bestuurlijke drukte of de bureaucratie.

Laat duidelijk zijn dat de CDA-fractie positief is over de richting die de staatssecretaris in haar brief aangeeft. We moeten echter de details nog invullen en het venijn kan in de staart zitten. Wij hebben daarom op dit moment de behoefte de staatssecretaris duidelijk te maken wat onze randvoorwaarden zijn. We willen haar laten weten wat wij van haar verwachten voordat wij in kunnen stemmen. Een «go/no go»-moment waar mijn fractie het steeds over heeft gehad, zien wij dan ook voor de zomer als de ijkpunten van het beleid duidelijk zijn. Die ijkpunten zijn hoe het referentiekader eruit gaat zien en wat de concrete invulling van de zorgplicht wordt.

Een integrale visie en een integrale indicatie zijn van groot belang. De zorg die een kind krijgt aangeboden om haar of zijn talenten te ontwikkelen, moet van meet af aan gericht zijn op het totaalpakket van de behoeften van dat kind en gericht zijn op participatie in de samenleving. De ministeries van VWS en SZW moeten er daarom ook bij betrokken worden, maar ook Bureaus Jeugdzorg, de Centra voor Jeugd en Gezin en de gemeenten. Hoe wordt dit gewaarborgd in het nieuwe systeem? Dat begint eigenlijk al met de indicatie. Dat is voor het CDA een zeer belangrijk punt. Wij hechten aan een integrale indicatie. Wij hebben dat ook bedongen bij een motie van 13 juni 2007. De indicatie verdwijnt nu helemaal, het komt nu bij het referentiekader. Mijn fractie maakt hier een voorbehoud, want hoe gaan we er dan voor zorgen dat kinderen niet weer drie, vier keer geïndiceerd moeten worden? Hoe voorkomen we dat kinderen bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs onnodig opnieuw moeten worden geïndiceerd? Als dat straks niet goed gegarandeerd is, is het dan niet beter die indicatie niet door het referentiekader, maar door een andere instelling te laten doen? Hoe wordt voorkomen dat mensen straks onnodig in de Wajong terecht komen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

De staatssecretaris geeft bij de beantwoording van schriftelijke vragen aan dat de samenwerking tussen de ministeries zich focust op het toeleiden naar de arbeidsmarkt. Dat is natuurlijk prima, maar die integrale visie moet ook gelden voor het zorgprofiel. Ik vraag mij af of het mogelijk is die zorgprofielen zo in te richten dat die op een of andere manier gestroomlijnd zijn met de systematiek van andere ministeries. Ik noem dan bijvoorbeeld de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) dat ze bij VWS hebben. Dat maakt het voor ouders makkelijker om beleid te doorgronden.

Kan de staatssecretaris toezeggen dat ouders straks in het samenwerkingsverband te maken krijgen met één loket? Dat ze daarachter niet weer dat administratieve bouwwerk, of moet ik zeggen doolhof, te wachten staat als het gaat om indicatie?

De CDA-fractie vindt de keuzevrijheid van groot belang, zeker nu met het rugzakje de enige zeggenschap en macht van de ouders verdwijnt. Er moet een goede balans zijn tussen vrijheid voor scholen en rechten voor ouders. Reeds in de beginfase zal daarom duidelijk gedefinieerd moeten worden wat de positie van ouders is. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan. We vinden het belangrijk dat ouders straks ook echt iets te kiezen hebben. Binnen samenwerkingsverbanden zouden dan meerdere scholen eenzelfde zorgprofiel moeten aanbieden. Is de staatssecretaris dat met ons eens?

Zoals het er nu uitziet krijgen sommige scholen voor speciaal onderwijs te maken met tien, soms zelfs vijftien verschillende samenwerkingsverbanden. Dat lijkt mij een tamelijk onmogelijke positie. Het kan niet zo zijn dat er straks geen dekkend aanbod meer is. Hoe gaat we daar binnen deze systematiek voor zorgen?

Mevrouw Smits (SP): Het is heel terecht dat mevrouw Ferrier dat probleem aansnijdt. We hebben twee scholen voor epileptische kinderen in Nederland en die krijgen te maken met ongeveer alle samenwerkingsverbanden in ons land. Hetzelfde geldt voor scholen voor langdurig zieke kinderen waar we er ook maar een paar van hebben. Zou het voor mevrouw Ferrier een optie zijn als we die scholen uitsluiten van dit hele verhaal? Moeten we kijken of we die scholen een aparte plek kunnen geven in het plan, misschien wel buiten het passend onderwijs? Misschien moeten ze net als cluster 1 en 2 projectfinanciering krijgen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zie nog niet helemaal hoe we daarmee het probleem van de keuzevrijheid van de ouders oplossen. Als we die niet in het samenwerkingsverband opnemen dan blijft het probleem van de beperkte keuzevrijheid van de ouders bestaan. Ik zou juist graag van de staatssecretaris willen horen hoe zij tegen dit probleem aankijkt. Hoe wil zij oplossen wat zij vanuit de samenwerkingsverbanden heeft gehoord? Ik ben daar met name in geïnteresseerd. Ik wil niet zeggen dat het op een bepaalde manier moet en dat deze scholen daar a priori buiten moeten vallen. Dat gaat mij net iets te snel.

Wij zijn het eens met de zorgplicht bij de scholen. We zijn het ermee eens dat de financiering naar de samenwerkingsverbanden gaat. We hebben nog wel een paar vragen. Het gaat om best veel geld. Is er over nagedacht hoe we kunnen voorkomen dat de bureaucratie zich verplaatst naar de samenwerkingsverbanden en dat we een soort regionale mini-ministeries krijgen met alle bureaucratie van dien? Dat zou mijn fractie niet willen. Welk effect hebben de nieuwe maatregelen op kinderen die onder meerdere clusters vallen? Wie gaat dan uiteindelijk bepalen waar dit kind het best tot haar of zijn recht komt, in het regulier of in het speciaal onderwijs? Wat is de invloed van de ouders op deze beslissing? Wat gebeurt er met een kind dat is afgewezen in de periode van twee keer zes weken? Zit dat kind thuis? Wat als er dan nog geen aanbod is? Mijn fractie gaat ervan uit dat dan nog steeds de school van aanmelding de eerstverantwoordelijke is voor dat kind.

Volgens de staatssecretaris kan een samenwerkingsverband de interne geschillenprocedure afspreken en uiteindelijk naar de landelijke geschillencommissie stappen. Het lijkt ons niet dat alle samenwerkingsverbanden eigen geschillencommissies zouden moeten hebben. We hebben genoeg aan één landelijke geschillencommissie. Is daarmee het probleem van de doorzettingsmacht binnen het samenwerkingsverband volledig opgelost? Graag een reactie. De CDA-fractie wil in ieder geval niet dat de doorzettingsmacht bij de gemeenten komt te liggen.

Kunnen we met dit systeem de groei in cluster 4 indammen en beheersbaar maken? Volgens de staatssecretaris is de perverse prikkel uit het systeem gehaald doordat samenwerkingsverbanden geld krijgen op basis van het aantal leerlingen. We willen toch graag een nadere toelichting van de staatssecretaris op dit punt. Wat gebeurt er als een samenwerkingsverband veel meer leerlingen heeft met een bepaalde zorgbehoefte dan een in grootte vergelijkbaar verband? Moet dit samenwerkingsverband dan met dezelfde middelen veel meer leerlingen met een zorgbehoefte bedienen? Hoe wordt er voor gezorgd dat niet alles naar cluster 4-leerlingen gaat, maar dat er ruimte en geld blijft bestaan voor de brede diversiteit van kinderen met een zorgbehoefte, waaronder kinderen met het downsyndroom en kinderen met een fysieke beperking? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Mijn fractie pleit altijd voor ruimte voor scholen. Ik heb niets gelezen over ruimte voor scholen voor begrenzing. Kan een school, na ruim voldoende aanbod te hebben gedaan, op een gegeven moment ook zeggen dat vol vol is? Wat wordt er aan gedaan om te zorgen dat alle scholen zo gelijk mogelijk betrokken worden en meedoen? Duiken moet hier niet mogen!

Mijn fractie heeft vragen bij de vereveningssystematiek. Rekenmodellen doen vermoeden dat er voor een aantal regio’s forse bezuinigingen zullen moeten worden doorgevoerd. Volgens de staatssecretaris zijn er geen oorzaken te vinden voor de grote verschillen, maar mijn fractie vindt dat daar wel onderzoek naar gedaan moet worden. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Het gaat hier om een maatschappelijk probleem dat we niet financieel kunnen oplossen. In principe hebben we er vertrouwen in dat de budgetfinanciering positieve effecten gaat hebben, maar we denken dat enige monitoring als het geheel straks in werking is getreden, van belang is om te kijken of die effecten ook echt optreden. Misschien dat daar op termijn een mooie taak ligt voor de Evaluatie en adviescommissie Passend onderwijs (ECPO).

Zoals bekend heeft de CDA-fractie er moeite mee dat het onduidelijk is waar het geld de afgelopen jaren gebleven is. In het nieuwe systeem moet deze transparantie er absoluut van meet af aan in zitten. Daarvoor moet het nu al duidelijk zijn wat de staatssecretaris ten aanzien van financiën in beeld wil hebben. Die duidelijkheid geeft zij in de brief niet, dus dat hoor ik graag in de beantwoording.

Waarom is gekozen voor het overhevelen van de rugzakgelden naar de lumpsum met ingang van het komend schooljaar? Waarom is niet voor een pilot gekozen? Wat vinden de scholen van deze ontwikkeling? Zijn ze er klaar voor? Er bestaat enige onduidelijkheid over die passage in de brief. Gaan alleen de rugzakjes in het sbo er per augustus van dit jaar uit of gaan alle rugzakjes eruit? Graag een verduidelijking. De CDA-fractie wil sowieso eerst een pilot voordat we daarmee in kunnen stemmen.

Het referentiekader zal een cruciale plek krijgen in het nieuwe systeem. Mijn fractie vindt het van belang dat het referentiekader niet dichtgetimmerd wordt. Wij vinden het ook een goede zaak dat de staatssecretaris het referentiekader niet in de wet opneemt. Toch hebben we een vraag over de rol die de staatssecretaris voor zichzelf ziet bij de invulling van het referentiekader. Ze heeft het nu uit handen gegeven, maar betekent dat dat ze op afstand blijft? Of gaat ze er toch iets van vinden als het eenmaal klaar is?

De CDA-fractie vindt dat de warme overdracht van passend onderwijs naar voortgezet onderwijs gegarandeerd moet blijven.

Wij hebben de staatssecretaris altijd gesteund in haar beleid de wet te wijzigen op basis van de ervaringen uit het veld, de pilots en de veldinitiatieven. Daar zien we nu veel te weinig van terug. We zitten nu in een cruciale fase, want het venijn kan in de staart zitten. Wat hebben we nu geleerd van die pilots en veldinitiatieven? Hoe zien we dat straks terug in de vorming van de wet?

De regionale netwerken zijn met veel enthousiasme zijn opgebouwd. Gaan deze straks verdwijnen? Worden de koplopers gestraft?

Uit de hoorzittingen is duidelijk gebleken dat allochtone ouders niet bij dit hele proces betrokken worden, ook niet door de ouderorganisaties. Mijn fractie vindt dat een kwalijke zaak. Natuurlijk hebben de ouderorganisaties daar een taak, maar ziet de staatssecretaris hier ook voor zichzelf een rol weggelegd?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Als we niet nu gaan werken aan de professionaliteit en de handelingsbekwaamheid van de docenten in het regulier onderwijs, een betere inzet van de budgetten dichtbij het kind, het verbeteren van de kwaliteit van het speciaal onderwijs, een betere samenwerking tussen de scholen, een betere aansluiting van onderwijs en zorg en het versterken van de positie van ouders en docenten dan blijven de knelpunten die we allemaal kennen onopgelost. Dan kunnen we er nog zoveel geld in stoppen, wat iedereen natuurlijk altijd graag wil, maar dan is er steeds opnieuw een kind dat verwezen moet worden omdat de juf niet weet wat ermee moet gebeuren. Dat is niet goed. Wij staan, en stonden, constructief waar het kan maar ook kritisch waar het moet tegenover passend onderwijs. De richting die de staatssecretaris op wil is kansrijk en wij staan daar achter, en dat is niet omdat het allemaal makkelijk is en niet omdat het allemaal zo gebeurd is met een wetsvoorstel. Dit is een majeure operatie die nog jaren gaat duren. We moeten nu echter aan de slag en we moeten het veld helderheid geven over waar we naartoe gaan.

Er is heel veel gebeurd, complimenten voor al die voorlopers die hun nek hebben uitgestoken om op allerlei fronten voor de troepen uit te lopen. We beseffen ook dat er veel scholen zijn die nog niet ver genoeg zijn en dat ouders en docenten nog niet genoeg betrokken zijn geweest. Gaan we door op de ingeslagen weg? Die vraag beantwoorden wij volmondig met ja. Wat hebben we dan met zijn allen nodig in tijd en in stappen om passend onderwijs ook echt te laten werken? Er moet structuur zijn, maar die moet altijd dienstbaar zijn aan het doel wat we met elkaar willen bereiken. We willen namelijk een goed onderwijsaanbod, dienstbaar aan het uiteindelijke doel: ieder kind een passende plek, regulier als het kan, speciaal als het moet.

Er is heel veel gebeurd sinds juni. Ik dacht eerst dat het niet mee zou vallen, maar ik vind dat er het afgelopen half jaar heel veel gebeurd is. Complimenten voor alle organisaties die met hun achterban enorm aan de slag zijn geweest en ons hebben laten weten hoe dat verlopen is. We hebben een aantal opmerkingen en zorgen, maar ook suggesties en concrete voorstellen die we aan de staatssecretaris en het veld willen meegeven. Ik ga eerst in op ouders, zorgplicht en keuzevrijheid, want die horen heel erg bij elkaar. Ouders leveren straks de relatieve zekerheid van de rugzak en de landelijke indicering in. Dat betekent dat er alleen maar draagvlak is bij die ouders wanneer daar een stevige positionering voor in de plaats komt. Er moet duidelijk worden of er voor ouders nog iets te kiezen valt. We bepleiten daarom opnieuw, net als de ECPO, dat de zorgplicht stevig wordt ingevuld. Dat voorkomt conflicten en thuiszittende kinderen. Wat ons betreft valt de zorgplicht in twee delen uiteen: een zorgplicht voor de schoolbesturen en een zorgplicht voor het samenwerkingsverband. Er moet echt een waarborg voor de ouders in zitten. Het kan niet zo zijn dat een samenwerkingsverband bepaalt wat het aanbod is en dat ouders dan te allen tijde dat aanbod moeten accepteren, ook als het heel mager is. Wij zijn van mening dat ouders altijd op individueel niveau hun handtekening moeten zetten en dus echt moeten instemmen met een ontwikkelings- en behandelingsplan. Graag een reactie van de staatssecretaris daarop.

In de wet moet een waarborg opgenomen worden en dit moet ook helder zijn in het referentiekader bij de bepaling van de zorgzwaarte via die handelingsgerichte diagnostiek. Er zullen ook garanties ingebouwd moeten worden voor de zittende leerlingen in het speciaal onderwijs en voor terugplaatsingen van speciaal naar regulier onderwijs. Late instromers mogen tevens niet buiten de boot vallen omdat het geld op is in de loop van het schooljaar.

We vinden het belangrijk dat het geld de leerling volgt. Volgens ons bestaat er een behoefte, zeker bij ouders, aan een niet-bureaucratische systematiek voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van leerlingen. De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) zou een objectieve mogelijkheid kunnen bieden om in kaart te brengen wat een kind nodig heeft. Het uitgangspunt is daarbij niet dat een kind een autist is en daarom zoveel geld krijgt, maar dat het kind een bepaalde problematiek heeft, dat het daarvoor bepaalde ondersteuning nodig heeft en dat op basis daarvan het geld wordt verdeeld. Vervolgens is het mogelijk objectief met elkaar in gesprek te gaan daarover. We zien daar veel kansen in. Wij zouden daarom willen voorstellen om een snelle verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheden van die systematiek als instrument om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen en te bezien of we dan ook weten hoe we het geld moeten verdelen.

Keuzevrijheid van ouders is een heel belangrijk punt. Ouders kiezen vanuit diverse motieven voor een school. Vaak is dat een school in de buurt. Als ouders hun autistische kind op de school in de wijk willen doen, maar het samenwerkingsverband heeft drie wijken verderop een speciale autiklas ingericht, hebben die ouders dan nog steeds de mogelijkheid om te kiezen voor de buurtschool en daar te bekijken wat mogelijk is? Bij de zorgplicht wordt rekening gehouden met de denominatieve voorkeur van de ouders. Het kan echter ook voorkomen dat ouders hun kind eigenlijk naar een protestants-christelijke school willen doen maar dat die niet in de buurt is. Ze kunnen dan kiezen voor een andere school die ook goed is, maar dan moet die school wel algemeen toegankelijk zijn voor kinderen die die speciale zorgbehoefte hebben. Ik heb begrepen dat we dat ook bij Weer Samen Naar School (WSNS) wettelijk hebben vastgelegd. Gaan we dat hier ook doen?

Wij stellen de staatssecretaris voor om bij de voorbereiding van het wetsvoorstel duidelijke richtlijnen vast te leggen om de keuzevrijheid van ouders te garanderen. Dat geldt eveneens voor het recht op ondersteuning, dat heeft de staatssecretaris al toegezegd.

Onderwijsconsulenten kunnen een heel belangrijke rol vervullen, bijvoorbeeld bij mediation. Zij moeten voor ouders en scholen dienstbaar zijn. Ze moeten echter geen dubbele petten op hebben. Daar moet helderheid over zijn.

We hebben altijd gestreden tegen de thuiszitters. Ik zie nog de discussies van mevrouw Eijsink met voormalig minister Van der Hoeven voor me. Ik wil nog eens expliciet aan de staatssecretaris vragen of de zorgplicht straks ook echt garandeert dat er geen thuiszittende kinderen zijn. Dat mag ook niet het geval zijn voor de duur van een geschil, want dat kan bij de landelijke geschillenprocedure heel lang duren. Graag op dit punt ondubbelzinnige helderheid!

Wij zijn groot voorstander van een landelijke geschillencommissie. Het lijkt ons onhandig als al die samenwerkingsverbanden telkens weer het wiel moeten uitvinden. Natuurlijk moet zo’n geschillencommissie rekening houden met wat binnen zo’n samenwerkingsverband is afgesproken. Laten we kijken of we bij bestaande structuren kunnen aansluiten in plaats van weer iets nieuws op te tuigen. De beslissers in die geschillencommissie moeten natuurlijk voldoende kennis hebben van zorgleerlingen en hun ondersteuning.

Het referentiekader is een zeer belangrijk onderdeel van het traject passend onderwijs, een belangrijk instrument voor alle betrokkenen. Natuurlijk is er een balans nodig tussen waarborgen in de wet en ruimte en vrijheid voor scholen en samenwerkingsverbanden om op maat afspraken te maken. De PvdA is er vooralsnog niet van overtuigd dat het referentiekader los van wetgeving moet blijven. Natuurlijk moeten we niet alles tot vijf getallen achter de komma dichtregelen, dat is ook niet onze bedoeling. We zien echter wel de verbinding tussen de wet en het referentiekader. We zijn daar nog niet helemaal uit, dat komt allemaal nog in mei. Wij zeggen echter nog niet dat het per definitie los moeten. Ze hebben ontzettend veel met elkaar te maken en ze verhouden zich zeer tot elkaar, dus wij denken dat het best zo kan zijn dat toch in wetgeving een nadere beschrijving moet komen van een aantal onderdelen uit dat referentiekader.

Instemmingsrecht voor ouders en docenten inzake het zorgprofiel en de zorgplannen is heel erg belangrijk. Niet alleen op het niveau van de school, want daar hebben we de Wet medezeggenschap op scholen (WMS), alhoewel we ook weten dat dat soms een papieren tijger is. Op het niveau van het samenwerkingsverband moeten ouders op een of andere manier ergens in positie zijn. Of dat in medezeggenschap moet zijn of in toezicht is de vraag. Ik denk dat het goed is als we daar een nadere uitwerking van krijgen, want we vinden het heel belangrijk dat ouders en leraren goed gepositioneerd zijn.

Deskundigheidsbevordering van leraren is heel erg belangrijk. Alleen door docenten minder handelingsverlegen te maken, kunnen zij eerder probleemgedrag of leerproblemen bij kinderen herkennen of proberen te verhelpen. Er zitten ook grenzen aan wat een docent of school kan doen. Docenten en scholen moeten daarom ook leren een betere zorg- en hulpvraag te formuleren. Docenten zitten vooral te wachten op praktische handvatten en daar moeten we ze bij helpen. Ik denk dat daar een goede slag geslagen kan worden, want dat is een absolute voorwaarde voor succes.

Er moet een goede samenwerking zijn tussen het onderwijs en de zorgketen voor jongeren in de gemeenten. Er zijn allerlei wetsvoorstellen via de minister voor Jeugd en Gezin. We moeten afwachten of die er goed uitzien. Het is heel belangrijk dat die gemeenten ook een regierol hebben bij de zorgoverleggen. Zij kunnen de scholen dan zeggen dat ze echt met elkaar om de tafel moeten en een aantal zaken integraal geregeld moeten worden.

Dat ene loket wordt wat mijn fractie betreft niet verplicht. Het is echter wel een zeer prettige gedachte, dus als het kan moeten we wel toewerken naar dat ene loket. Wat achter dat loket zit, moet natuurlijk prima met elkaar samenwerken.

De bekostiging is straks gebaseerd op het niveau rijksbegroting 2008. In 2012 zitten er meer leerlingen op de scholen dan op 1 oktober 2008 en er zijn meer rugzakken dan op die teldatum. Ik heb daarover drie vragen. Klopt het dat de groei vooral in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en voortgezet onderwijs (vo) plaatsvindt? Hoe gaat de staatssecretaris het gat tussen 2008 en 2012 vormgeven in een overgangsmaatregel, want in overgangen gaan vaak dingen mis? Kan de staatssecretaris in mei daar een schriftelijke uiteenzetting over geven, mochten we er vandaag niet uitkomen?

Er zal verevening plaatsvinden en die zal ongetwijfeld leiden tot herverdeeleffecten. Ik vind het terecht dat er verevening plaatsvindt wanneer men niet kan uitleggen waarom men zoveel geïndiceerd heeft. We moeten organisaties echter wel de kans geven daar goed mee om te gaan. Als een organisatie een enorm gat in het budget krijgt dan zou ze kunnen omvallen. Dat is ook niet de bedoeling. Zijn er slimme manieren om stapsgewijs te verevenen, waardoor organisaties dat verschil goed kunnen opvangen, een faire vereveningsmaatregel?

Er is één onduidelijkheid waar Altra ons op heeft gewezen. Zij denken dat al in het schooljaar 2010–2011 geld van het rugzakje in de bestemmingsbox wordt gestopt. Dat kan natuurlijk niet, want de vigerende wetgeving geldt dan nog. Ik heb begrepen dat het hier gaat om de verantwoording over de rugzakken. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris dit bevestigt, zodat daar helderheid over is.

We moeten expertise behouden. Ik ben niet zo bang dat ambulant begeleiders (AB’rs) uit Regionale Expertise Centra (REC’s) ontslagen worden. Als ze goed zijn dan zullen scholen ze graag willen hebben. Wanneer we hen aanspreken op hun kwaliteiten dan geven we aan dat we vertrouwen hebben in die beroepsgroep. Dat moeten ze dan ook waarmaken.

Werken aan de kwaliteit van het speciaal onderwijs vind ik uitstekend.

Ik zeg niets over mbo’s, want ik wil daar graag een apart algemeen overleg over, bijvoorbeeld over een maand wanneer dit een beetje is neergedaald. Het is namelijk een onderwerp dat aparte aandacht verdient.

Wij vinden dat na al de dingen die in mei komen, en niet pas in het najaar van 2011 een wetsvoorstel moet komen. Ik voorspel dat als het over de kabinetsperiode heen getild wordt, iedereen op zijn handen gaat zitten en dan is alle moeite en energie, die ook het veld in dit proces heeft gestoken, voor niets geweest. Ik zou dat een gemiste kans vinden en ik zou het ontzettend jammer vinden voor al diegenen die hun nek hebben uitgestoken tot nu toe.

De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Passend onderwijs is natuurlijk een lang en slepend dossier. In al die jaren dat ik onderwijswoordvoerder ben, heb ik nog nooit zoveel papieren van zoveel organisaties op mijn bureau gekregen. Er is een klein gat in een Braziliaans regenwoud geslagen op deze manier.

Ik mocht indertijd als lid van de commissie-Dijsselbloem onder andere kijken naar het project Weer Samen Naar School. Een project dat uiteindelijk geen succes was omdat de integratie van zorgleerlingen in het regulier onderwijs onder andere betekende dat heel veel kennis en speciale zorg op dit gebied verdampte. Het was een bezuinigingsregel ten tijde van toenmalig staatssecretaris Netelenbos, een maatregel die verkeerd is uitgepakt voor de groep van de meest kwetsbare kinderen.

Dit is geen eenvoudig dossier. Ik denk dat iedereen het uiteindelijk eens is over een paar heel simpele dingen. Speciaal onderwijs is cruciaal, want daar is sprake van gespecialiseerde zorg voor de kinderen. Tegelijkertijd moet niet iedereen daar naartoe. Er zijn schitterende voorbeelden van kinderen met een vlekje die prima binnen het regulier onderwijs tot hun recht komen, sterker nog, die daar enorm zijn opgebloeid.

Dat is extra winst, want in plaats van een stempel op het voorhoofd te krijgen blijf zo’n kind gewoon op een reguliere school zitten, die het voorbereid op de reguliere wereld.

Niet iedereen die een beetje afwijkt, moet meteen maar richting speciaal onderwijs gaan. Dat levert toch een negatief stempel op en het maakt het ook moeilijker om later in de grotemensenwereld goed te functioneren.

Een ander onderwerp dat daar ook mee te maken heeft, is de enorme groei van het aantal zorgleerlingen en het aantal mensen in de Wajong en in de jeugdzorg. Dat is redelijk exorbitant en Nederland staat daar ook alleen in.

Speciale zorg is duur en in tijden van bezuinigingen moet elk dubbeltje worden omgedraaid. Het is een understatement te stellen dat dit een moeilijk dossier is.

Ik denk dat de staatssecretaris een aantal stappen in de goede richting heeft gezet. Er zijn echter wat losse eindjes en een aantal potentiële valkuilen. Zelfs na een aantal dagen hoorzittingen kunnen we alleen nog maar de contouren van de uiteindelijke uitwerking van de maatregelen zien. Los eindje nummer één is het referentiekader. Nu krijgt het samenwerkingsverband geld en functioneert dan als gatekeeper. Er zijn meer dan 300 samenwerkingsverbanden en zij kunnen dus op meer dan 300 verschillende manieren beslissingen nemen. Hetzelfde kind zou in Zwolle overduidelijk als een ADHD’er betiteld kunnen worden terwijl het in Zwartsluis een kind zonder problemen lijkt te zijn. Krijgen we van de staatssecretaris nog een mooi uitgewerkt landelijk referentiekader zodat er helderheid en duidelijkheid is en vooral transparantie ontstaat over wie nu welke zorg toekomt? Ik begrijp de angst die wellicht ten grondslag ligt aan het voornemen van de staatssecretaris om dit niet vast te leggen. Ik denk dat zij bang is voor een openeinderegeling, een overigens zeer te begrijpen angst, zie de WAO en de Wajong.

Er is een lobbyist die vele kilometers heeft afgelegd, want ook ik heb mij laten vertellen dat de ICF een oplossing is die een te objectiveren maatstaf kan verschaffen. Dat kan wellicht zorgen voor transparantie wat een kernbegrip is in dit hele dossier. Dat zou dan ook vastgelegd moeten worden. Dat mag in een wet, maar een AMvB vind ik ook mooi. Ik vrees nu voor willekeur. Ik vrees ook verhuisgedrag. In de ene postcode bestaat straks misschien meer aandacht voor PDD-NOS dan in de andere. Als in Amsterdam mensen al verhuizen vanwege een parkeervergunning, dan moeten we maar zien wat mensen doen wanneer hun kind zorg nodig heeft. Ze moeten toch wat.

Het is ook vreemd dat de budgetten van de samenwerkingsverbanden zijn afgeleid van het aantal leerlingen in dat gebied. Alle leerlingen welteverstaan. Het houdt dus geen rekening met lokale verschillen. Wanneer er meer probleemkinderen in een gebied zijn, moet het budget over meer kinderen worden uitgesmeerd. Dat kan betekenen dat de zorg in dat gebied grosso modo naar beneden gaat. Het zou kunnen betekenen dat er enorme verschillen ontstaan. Sommige organisaties krijgen de verevening enorm voor de kiezen.

Zijn de samenwerkingsverbanden wel voldoende toegerust? We komen dat wel vaker tegen, ook bij deze staatssecretaris, bijvoorbeeld met betrekking tot de schoolleiders in het regulier onderwijs. Die samenwerkingsverbanden gaan natuurlijk heel belangrijk worden. Ze bestaan natuurlijk al, maar ze moeten nu nog crucialer werk gaan doen. Een derde van de REC’s, 11 van de 34 om precies te zijn, is zeer zwak. Een gebrek aan kwaliteit in deze branche is niet onbekend. Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat de toestanden bij de REC’s niet overslaan naar de cruciale samenwerkingsverbanden? We zien ook dat veel scholen voor speciaal onderwijs zeer zwak zijn. In cluster 2 en 3 is dat de helft, alhoewel er gelukkig sprake is van een positieve kentering. Het wetsvoorstel kwaliteit (v)so dat hier een beetje tussendoor meandert, zien we dan ook met belangstelling tegemoet. Ik hoop dat dit leidt tot de kwaliteitsimpulsen die deze branche echt nodig heeft. Er komt straks heel veel tegelijkertijd op deze branche af. De koppeling indicering ambulante begeleiders bij de REC’s vervalt, de kwaliteit moet omhoog, er komen expertisecentra en er komt een andere financiering. Kan de staatssecretaris in haar definitieve plan ook de wisselwerking met dit wetsvoorstel meenemen en wil zij de wisselwerking met de jeugdzorg induiken? We zagen bij de hoorzittingen dat het bijna een jeugdzorgprobleem is, omdat het daar enorme dwarsverbanden mee heeft. Ik denk dat daar ook een speciale rol ligt voor de gemeenten.

Dan is er de zorgplicht, de andere magic bullet van dit dossier. Het woord was in de vorige brief van de staatssecretaris op mysterieuze wijze ineens helemaal verdwenen, maar het is nu weer boven water. Die zorgplicht lag in de rugzakkenstructuur eigenlijk bij de ouders. Die moesten het aanvragen en zorgen dat het allemaal goed zou komen. Nu is de zorgplicht verschoven naar het schoolbestuur. Dat betekent een verkleining van de rol van de ouder, terwijl de ouder toch functioneert als een counter vailing power in de zorgstructuur. Hoe zit het met de keuzevrijheid van de ouder? Kan de ouder straks naar een andere school als het samenwerkingsverband iets anders beslist?

De samenwerkingsverbanden kiezen allemaal zorgprofielen. Dat kan betekenen dat ze zich allemaal specialiseren – ik overdrijf even – in hetzelfde. Of ze doen juist allemaal één bepaald ding niet. Of bepaalde zorgprofielen vallen buiten de boot omdat die specialismen meer arbeidsintensief of duurder zijn. Dat lijkt me een probleem. Het lijkt me ook een probleem als dat allemaal tegelijk in het noorden van Nederland gebeurd. In het allerergste geval is dat mogelijk.

Wie is trouwens straks de baas binnen die samenwerkingsverbanden, wie hakt de knoop echt door? Is dat de grootste school, de partij die het meeste geld heeft of de organisatie met de grootste mond? Wat als ze helemaal niet willen samenwerken, in tegenstelling tot hun naam? Wat gebeurt er als een school de kantjes er vanaf loopt en zegt dat de rest het uit moet zoeken of als het geld van het samenwerkingsverband op is? Ze krijgen straks veel te doen, met een ingewikkelde materie en veel geld. Ze moeten maar net quitte spelen aan het einde van het schooljaar. Het zou op zich al een prestatie zijn als ze daarin slagen. Wat als in augustus al het geld op is? Dan kunnen de desbetreffende scholen inspringen, maar wat als die scholen daar geen zin in hebben of daar geen geld voor hebben omdat ook zij geen onbeperkte middelen hebben? Beren te over op de weg.

Het valt me op dat er heel veel samenwerkingsverbanden zijn en die hebben heel veel kennis nodig. Waarom moeten er zoveel samenwerkingsverbanden zijn? Denk terug aan onze oude Wet gemeenschappelijke regelingen, toen hadden we er 44 van. Is dat niet een model?

Ik begon met een kleine sentimental journey richting de commissie-Dijsselbloem. Ik wil daar nog twee dingen uithalen. Het verdampen van kennis was indertijd bij de Weer Samen Naar School-operatie een faalfactor. Gezien het feit dat de ambulante begeleiders weggaan bij de REC’s, bestaat de kans dat dat weer gebeurt. Een ander leerpunt van die commissie was het draagvlak. Wat vindt het veld hiervan, want het voorstel heeft tal van haken en ogen voor de ouders, leerkrachten en samenwerkingsverbanden. Het is een moeilijk materie, met veel haken en ogen waarbij we uiteindelijk niet iedereen gelukkig kunnen maken, maar een beetje draagvlak zou leuk zijn.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik sta een beetje perplex want ik ga op dezelfde manier beginnen als de heer Bosma en mijn inbreng heeft ook heel veel punten die ik bijna letterlijk daarin heb gehoord. Ik ben dus een beetje van mijn à propos. Soms zijn de tegenstellingen wat minder groot dan dat ze lijken.

Ik denk dat ik nog nooit zoveel brieven heb gekregen van zoveel organisaties, verenigingen en betrokkenen als voor dit debat. Dat is goed nieuws en slecht nieuws. Goed nieuws, omdat zoveel mensen nauw betrokken zijn bij een grootschalige en ingrijpende onderwijsvernieuwing. Het is slecht nieuws, omdat het ook blootlegt hoeveel belangen er zijn rondom het passend onderwijs die niet zelden lijnrecht tegenover elkaar staan.

Laat ik beginnen met de twee belangrijkste belangen voor de GroenLinks-fractie. Enerzijds is dat de werkelijkheid van de ouders die het belangrijk vinden dat hun kind het best mogelijke onderwijs krijgt. Anderzijds is dat de werkelijkheid van docenten die dat voor al hun kinderen in de klas willen en die zich afvragen of er een grens bereikt is of in zicht is.

Bij het lezen van al die brieven kwam ik tot de conclusie dat dit is waarom Kamerleden gekozen worden. We moeten belangen tegen elkaar afwegen en uiteindelijk een knoop doorhakken en toekomstperspectief bieden. Ik heb eergisteren een heel mooi citaat gehoord: «Onderwijs heeft tot doel spiegels te veranderen in ramen. Om kinderen niet met een spiegel voor te houden wat hun beperkingen zijn, maar om ze via een raam te laten zien wat al hun mogelijkheden zijn». Dat is ook het doel van passend onderwijs. Het kind staat voorop. Dat is een beetje een cliché, maar dat is het belang dat voor GroenLinks het zwaarst weegt.

Ik wil onze griffier hartelijk bedanken voor het organiseren van de hoorzittingen, want daar hebben we heel veel aan gehad. Volgens mij heeft het veld het ook ontzettend gewaardeerd. In het eerste gesprek zei mevrouw Lambrechts, voorzitter van de ECPO, kernachtig: «Het gaat om het creëren van één eenvoudige, toegankelijke structuur, waarin kinderen en leerkrachten snel de nodige hulp krijgen en ouders weten waar zij terecht kunnen». Dat klinkt makkelijker gezegd dan gedaan. Deze duidelijkheid voor kinderen, ouders en leerkrachten is er nog niet. Nog lang niet.

Laat ik maar heel expliciet zijn als ex-lid van de commissie-Dijsselbloem: het zal mij niet gebeuren dat ik instem met een onderwijsvernieuwing omdat het leuk klinkt, vanwege een ideologie of omdat iedereen nou eenmaal al in de praktijk bezig is. Het «wat» van passend onderwijs is voor alle betrokken partijen nog lang niet duidelijk en daarom is dit voortgangsdebat van belang. Wij moeten duidelijk maken wat er moet gaan gebeuren. Hoe dat georganiseerd wordt, laten wij over aan de mensen die daar het meest verstand van hebben.

Over het doel van passend onderwijs bestaat weinig discussie. Iedereen maakt zich zorgen over de 3000 kinderen die thuiszitten omdat ze te moeilijk te plaatsen zijn en over de stijging van het aantal rugzakjes van 11 000 in 2003 naar 36 000 in 2008, terwijl tegelijkertijd ook het aantal kinderen in het speciaal onderwijs steeg met 25%. Om maar te zwijgen over de stijgende instroom in de jeugdzorg, jaarlijks 10%, en de Wajong. Professor Van Veen zei tijdens een van onze hoorzittingen dat dit niet epidemiologisch te verklaren is. Hij zegt dat er kennelijk prikkels in het stelsel zitten die een enorme vraag produceren, terwijl de effectiviteit van de aangeboden programma’s niet zo groot is als wij hopen.

Iedereen vindt ook dat alle kinderen, dus ook kinderen met leer- en ontwikkelingsproblemen, een handicap, stoornis of een ziekte, recht hebben op goed onderwijs. We zijn het met elkaar eens dat hoe we het nu georganiseerd hebben verre van oké is. Het traject is teveel gericht op de bestuurlijke inrichting en te weinig op het verbeteren van kwaliteit. Leraren en ouders zijn nog steeds amper betrokken, terwijl we toch al best een tijd bezig zijn. Ik heb het dan niet over voorhoedepartijen die goede dingen hebben gedaan.

De staatssecretaris doet in haar brief van januari een voorstel om het op een andere manier te regelen. Haar voorstel is echter nog niet overtuigend genoeg. Onze grootste zorg is de onduidelijkheid van het systeem. Het lijkt erop dat de staatssecretaris een recept voor conflicten heeft uitgeschreven. Er zitten op dit moment genoeg ingrediënten in het systeem om de ene na de andere ruzie te verwachten. Schoolbesturen krijgen een zorgplicht en als ik het goed begrijp krijgen zij ook de middelen op hun rekening gestort. Vervolgens moeten echter de samenwerkingsverbanden gaan bepalen welke school hoeveel budget krijgt. De medezeggenschapsraden hebben daarnaast terecht instemmingsrecht wat betreft de inrichting van de onderwijszorg, waaronder de verdeling van de zorgmiddelen. Al die schoolbesturen moeten het dus met hun collega’s in het samenwerkingsverband eens worden over de verdeling van het geld en vervolgens moet elke school afzonderlijk het eens worden met zijn leraren, ouders en leerlingen. Dat is geen systeem gericht op het gedeelde belang van de kinderen waar het om draait. Tijdens bijna alle hoorzittingen werd duidelijk dat de samenwerkingsverbanden heel veel vragen oproepen.

Het andere conflict dat in het systeem is ingebakken is dat tussen ouders en scholen. Scholen krijgen dan wel een zorgplicht, maar mij is niet duidelijk hoe deze zorgplicht zich verhoudt tot het ontbreken van een acceptatieplicht. Bovendien, als het niet gaat dan gaat het niet. De kans bestaat dan dat kinderen toch weer thuis komen te zitten omdat de school die verantwoordelijk is voor het kind het niet voor elkaar krijgt het kind elders te plaatsen. Een en ander nog los van hoe ouders hun verantwoordelijk willen invullen. Pas aan de achterdeur krijgen zij namelijk rechten. Ze mogen dan naar de geschillencommissie. Aan de voordeur staan ouders met lege handen. Hun keuzevrijheid kan danig ingeperkt worden, bijvoorbeeld als men in het samenwerkingsverband besluit tot de goedkopere oplossing van het inrichten van speciale klasjes binnen de reguliere scholen, speciaal onderwijs binnen het regulier onderwijs. Wat GroenLinks betreft wordt de wettelijke zorgplicht zo ingevuld dat ouders in ieder geval voor drie dingen kunnen kiezen: een school in de buurt omdat vaak broertjes en zusjes op die school zitten, voor een reguliere klas in een reguliere school of voor het speciaal onderwijs. Pas als ouders die keuze hebben is er voldaan aan de zorgplicht. Uiteindelijk hebben niet alleen ouders de mogelijkheid om naar de geschillencommissie te stappen, maar ook de scholen. Het lijkt er nu op dat de staatssecretaris zegt dat bij een conflict het probleem bij de ouders ligt en dat zij in hoger beroep moeten gaan. Het kan toch ook dat de ouders dat recht wel krijgen en dat de school dan maar naar de geschillencommissie moet gaan en zich moet afvragen wat de beste weg is?

Wat we koste wat kost moeten zien te voorkomen is dat kinderen als een hete aardappel worden doorgeschoven van de een naar de ander. Bovendien steun ik het voorstel van de heer Veltheer, oudercoördinator, en mevrouw Kaspers van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) om een ouderraad in te stellen als toezichthouder op het samenwerkingsverband. Dat moet ook in de zorgplicht verankerd worden. Het is tevens van groot belang dat ook de stem van allochtone ouders wordt gehoord. We kregen tijdens de hoorzittingen te horen dat dat tot nu toe niet is gebeurd, terwijl het ook vaak gaat om kinderen uit allochtone kringen.

De betrokkenheid van ouders, leerlingen en leraren is in het voorstel van de staatssecretaris geregeld via de medezeggenschap. Dat baart ons ook zorgen.

Scholen krijgen extra geld voor de invoering van passend onderwijs. De ervaring leert dat lang niet alle schoolbesturen dat zullen steken in deskundigheidsbevordering en ondersteuning van de leraar in de klas. Dat zou wel een van de prioriteiten moeten zijn bij de invoering van passend onderwijs.

We zijn het eens met de staatssecretaris dat er een cultuuromslag nodig is. Dat vraagt niet altijd om een structuurwijziging, de focus moet komen te liggen op wat kinderen wel kunnen. Alle kinderen zijn uniek en hebben een eigen onderwijsbehoefte. Het gaat niet alleen om zorg, het gaat ook om onderwijs aan deze kinderen. Ze bloeien ook vaak op als ze onderwijs krijgen, ongeacht de zorg.

Uit de hoorzittingen bleek dat leerkrachten op dit moment onvoldoende toegerust zijn om zorgleerlingen effectief te helpen. Dat is voor geen van ons een verrassing. De heer Van de Pol van de Inspectie van het Onderwijs stelde dat er sprake is van grote handelingsverlegenheid die grote risico’s met zich meebrengt voor de leerlingen, daarnaast schiet de ambulante begeleiding ernstig tekort. De heer De Moor, onderzoeker van de Radboud Universiteit Nijmegen, voegde daar nog aan toe dat het curriculum op de pabo’s scherper en beter moet. Graag een reactie hierop.

Mijn fractie staat zeer kritisch ten opzichte van het huidige traject, vooral omdat het onderwijs eenzijdig verantwoordelijk wordt gesteld voor een brede maatschappelijke ontwikkeling die een investering vraagt van heel veel verschillende partijen. Er is nu sprake van een volledige deregulering en decentralisering van de verantwoordelijkheid. We zouden landelijk veel duidelijker vast moeten stellen wat er moet gebeuren.

Verder is de staatssecretaris van OCW hier mee bezig, de minister voor Jeugd en Gezin is bezig met een heel traject rondom de jeugdzorg en het ministerie van SZW is bezig met de Wajong. Er zijn heel veel bewindslieden binnen hun eigen toko bezig met allerlei wijzigingen die niet met elkaar stroken. Die verkokering zou wel eens kunnen leiden tot een onderwijsvernieuwing die in de toekomst verantwoord moet worden in een nieuw parlementair onderzoek.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De heer Dibi zegt dat dit een enorme deregulering is omdat de staatssecretaris het bij het veld legt. Ik vind dat heel veel dingen ook bij het veld horen. De heer Dibi noemt het deregulering, maar we hebben nu geen zorgplicht en die komt er straks wel aan. Uit onderzoek blijkt dat we nu geen goede verantwoording van de middelen hebben en die komt er straks wel aan. Wat is daar zo slecht aan? Ik zie die deregulering niet zo. We laten weliswaar de landelijke indicatie los, maar er komt een betere verantwoording dichtbij het kind en een betere besteding voor terug.

De heer Dibi (GroenLinks): Wij zijn een groot voorstander van een aantal stappen die de staatssecretaris gezet heeft, zoals de landelijke indicatiestelling met de grond gelijk maken. Het probleem is echter dat nog niet aan alle partijen duidelijk is gemaakt wat er met de financiering gaat gebeuren. Er komt een budgetfinanciering, maar wie gaat dat geld verdelen en op basis van welke criteria? Wat komt er in landelijke referentiekaders te staan? Wat komt er in de zorgplicht te staan? Worden de referentiekaders wettelijk verankerd? Er zijn nog zoveel vragen open. We gaan daar vandaag over doorpraten en er komt waarschijnlijk voor de zomer een plenair debat over passend onderwijs, dus we zijn nog lang niet klaar. Ik denk dat het tijd wordt een aantal dingen meer to the point te benoemen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het zeer eens met de heer Dibi die zegt dat er een enorm risico in die verkokering zit. Ik pleit daarom voor een integrale visie op wat iemand nodig heeft om te kunnen participeren. Ik pleit ook voor een integrale indicatie. Ik ben heel benieuwd of de heer Dibi ideeën heeft over hoe we die verkokering tegen kunnen gaan.

De heer Dibi (GroenLinks): Op initiatief van het CDA vindt nu een toekomstverkenning plaats naar hoe we tot een integrale indicatiestelling op alle deelterreinen kunnen komen, dus niet alleen voor onderwijs maar ook voor jeugdzorg. We hebben nu een systeem waarin we kinderen opknippen in allerlei verschillende problemen en die krijgen allemaal hun eigen oplossing. Dat moet anders. Dat kan deels politiek, door af te dwingen dat ook minister Rouvoet, staatssecretaris Klijnsma en minister Donner hierbij zitten. Directies van de verschillende departementen moeten gedwongen worden met elkaar om de tafel te gaan zitten. De school van morgen is een heel andere school dan die van vandaag. In het kader van preventieve zorg moeten we de school van morgen veel dichter bij de jeugdzorg organiseren. We zijn bezig met de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, dus hopelijk komen die zaken allemaal samen. Ik denk dat de school van morgen een school is waar niet alleen onderwijs, maar ook heel veel andere dingen gebeuren. Zo zullen werkgevers er nauw bij betrokken zijn en ook gedwongen worden een aantal van deze jongeren een plek te geven.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik weet natuurlijk dat het CDA met dat goede voorstel van die toekomstverkenning is gekomen. Mag ik concluderen dat de heer Dibi het met de CDA-fractie eens is dat dat hele bouwwerk begint met integrale indicatie?

De heer Dibi (GroenLinks): Ja. Ik ben toevallig ook woordvoerder jeugdzorg en ik zit vaak bij debatten waarvan ik denk dat staatssecretaris Dijksma daarbij zou moeten zitten. Als ze daar echter bij zou zitten, kan ze toch niet veel zeggen omdat die anderen erover gaan. Het is het probleem van allerlei departementen die op allerlei potjes geld zitten. Er moet een vrijere omgang onderling zijn in het belang van de inhoud en niet per se in het belang van het eigen ministerie. Het voorstel van het CDA is een heel goed voorstel en mevrouw Ferrier mag daar ook de complimenten voor in ontvangst nemen. Ik denk dat we op de goede weg zitten.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie heeft al lange tijd veel kritiek op het passend onderwijs van deze staatssecretaris. We zijn al drie en een half jaar verder, want in december 2007 bleek al dat het niet goed ging. Docenten en ouders waren niet betrokken, partners in de regio’s konden elkaar niet vinden en iedereen zat op elkaar te wachten en naar elkaar te kijken. Ik denk dat het onderwerp van passend onderwijs niet helemaal bovenaan de conduitestaat van de staatssecretaris staat. Laten we hopen dat het allemaal nog goed komt. Het is helaas een lang traject, maar laten we hopen dat er uiteindelijk een wet komt waar iedereen mee uit de voeten kan. Er ligt weer een nieuwe koers en deze hernieuwde koers levert vragen op.

De VVD-fractie is ongerust over het feit dat een heleboel regio’s al een hele hoop geld hebben geïnvesteerd uitgaande van de vorige koers. Hoe gaat de staatssecretaris daar precies mee om? Wat wordt er gedaan met de ervaringen van deze regio’s? Kan de staatssecretaris inzichtelijk maken wat daar financieel in om is gegaan, wat wellicht overbodig is geweest?

Ik ben het zeer eens met de sprekers die zeiden dat er voor ouders iets te kiezen moet zijn. Dat staat voor ons ook bovenaan. Wat betekent de zorgplicht precies? Een zorgplicht betekent namelijk ook een recht op zorg van de ouders. Wat als er geen plekken zijn? Wat als er bij de budgetfinanciering wordt gezegd dat het geld op is?

Het probleem van thuiszitters is ook al aangesneden, want de keerzijde van passend onderwijs is niet-passend onderwijs. Ik heb een column voor me van mevrouw Katinka Slump die een verschrikkelijk geval beschreef van een hoogbegaafd kind dat letterlijk ziek werd van school. De ouders verhuisden om in de buurt te komen van een school voor hoogbegaafd onderwijs, dus dat gebeurt al. Haar kind werd eerst zo ziek van school en omdat er geen passend onderwijs was heeft ze haar kind thuisgehouden. Het gevolg was dat de leerplichtambtenaar om de hoek kwam en zij een rechtszaak tegemoet kon zien. Er werd een boete van €1000 verlangd. Ik pleit niet voor verandering van de leerplichtwet, maar dit is wel erg schrijnend. Gelukkig heeft de rechter anders beslist en heeft zij die boete niet hoeven te betalen. Het toont echter wel aan dat niet-passend onderwijs het kind behoorlijk kan schaden. In hoeverre is die zorgplicht sluitend? Wordt die ingevuld en zorgt deze voor recht op zorg van de ouders?

Een van de belangrijkste dingen die mevrouw Lambrechts zei was dat het succes van passend onderwijs afhangt van de leraren. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij dat traject met de leraren ingaat en hoe daarmee wordt opgetrokken?

De verantwoordingssystematiek – waar is het geld gebleven – is een van de belangrijke dingen waar we ook mee te maken hebben. In dat kader wil ik ook de REC’s noemen, want daar zijn opmerkingen over gemaakt tijdens de hoorzittingen. Zouden we zonder de REC’s kunnen, Zouden ze kunnen worden afgeschaft? Als dat het geval is, hoor ik graag een motivatie. Als dat niet het geval is, zou het dan op een andere leest moeten worden geschoeid? Is het gezien de zorgplicht van de scholen nog wel consequent dat er nog geld naar de REC’s gaat? Ik wil daar graag een toelichting op.

Er is veel gezegd over de jeugdzorg. Ik zit ook in de werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg en ik denk dat er ontzettend veel raakvlakken zijn. Ik denk dat we er niet aan kunnen ontkomen dat we vanaf dit moment de samenhang meenemen bij het ontwikkelen van de wet. Gelet op de maatschappelijke druk die op de scholen komt, ben ik er groot voorstander van dat er meer geld van jeugdzorg naar de scholen gaat. Dat geldt overigens ook voor het vmbo, waar de staatssecretaris niet over gaat. Ik denk dat we die trajecten niet langer zo zeer van elkaar gescheiden moeten houden. Graag een reactie van de staatssecretaris daarop.

De verdeelsleutel en de verevening zijn mij volkomen onduidelijk. Er zijn al wat vragen over gesteld en daar wil ik me bij aansluiten. Volgens welke verdeelsleutel worden de middelen straks verstrekt? Hoe zorgen we ervoor dat het geld straks naar leerlingen gaat en niet naar structuren?

De staatssecretaris heeft wat opmerkingen gemaakt over de kwaliteit van het vso. Hoe wordt de kwaliteit van het vso precies verbeterd? Waarom komt er geen wettelijke plicht voor het vso om op te leiden voor de arbeidsmarkt? Kunnen we dat in de wet verankeren?

De definitie van de zorgvraag is mij niet helemaal duidelijk. Waar hebben we het dan over? Gaat het over het aantal uren, de kwaliteit, de tevredenheid van ouders of iets anders? Daar wil ik graag wat meer helderheid over hebben.

Op de schriftelijke vraag hoe omvangrijk de geprognosticeerde toestroom van zorgleerlingen in het regulier onderwijs is, antwoordde de staatssecretaris dat er geen prognose is gemaakt van het aantal leerlingen dat met passend onderwijs regulier onderwijs gaat volgen. De verwachting is niet dat passend onderwijs tot een grote verschuiving van leerlingen zal leiden. Ik weet niet waar dat op gebaseerd is. Waar wordt het beleid op gemaakt als er geen prognose is? Op welke cijfers en prognoses baseert de staatssecretaris haar beleid dan wel bij het maken van de wet?

Van de VVD-fractie zou het referentiekader in de wet mogen. De staatssecretaris heeft daar niet voor gekozen in haar brief. Ik hoor graag wat haar overwegingen zijn om het niet in de wet te verankeren.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. De afgelopen tijd is er intensief nagedacht over twee modellen om het bestaand passend onderwijs te verbeteren. Dat verdient complimenten. De SGP-fractie ziet in de heroverweging en de route die daarbij is ingeslagen meer positieve aanknopingspunten dan in het oude model. De SGP-fractie is er namelijk van overtuigd dat veranderingen het meest succesvol zijn wanneer zij zoveel mogelijk uitgaan van de bestaande situatie. Toch laat de nieuwe opzet nog fundamentele vragen open. Het is vooral de vraag of een stelselwijziging moet worden doorgevoerd, terwijl tegelijk het budgettaire perspectief is zoals het is. Dat is een klemmende vraag, want als we dat niet op orde hebben, lopen we opnieuw gigantische risico’s.

Juist bij de heroverweging van passend onderwijs is het gewenst om de oorzaken voor de groei van het aantal zorgleerlingen te bezien. Ik heb daar al vaker aandacht voor gevraagd. Niet alleen de koers, maar ook de bron moet aangepakt worden. Zorgvoorzieningen zijn de afgelopen vijf jaar als paddenstoelen uit de grond geschoten. Het is goed dat vraag en aanbod meer en beter op elkaar zijn gaan aansluiten maar vanwaar die snel toegenomen vraag? Het is jammer dat de brief daar nauwelijks op ingaat. Het CPB noemt bijvoorbeeld het toenemend aantal tweeverdieners waardoor ouders zelf minder tijd hebben voor de opvoeding. Dat is een logische verklaring en de overheid kan daar niet zoveel aan doen. Wat betekent dat? Ik verwijs naar het CPB-document Zorg om zorgleerlingen, pagina 52. Een tweede verklaring voor de toegenomen problemen ligt in het huidige onderwijsaanbod. Voor veel leerlingen die kwetsbaar zijn in hun ontwikkeling is de sterke en vroege nadruk op zelfstandigheid en planning frustrerend en problematisch. We horen ook signalen dat het klimaat voor zorgleerlingen ongunstig is, doordat de Inspectie van het Onderwijs nogal wat nadruk legt op opbrengsten. We verwachten in het onderwijssysteem misschien te veel van bepaalde leerlingen. Graag zien we dat de staatssecretaris bereid is wat fundamenteler naar deze zorgen te gaan kijken, nu of straks bij het wetsvoorstel.

De vooronderstellingen van passend onderwijs en de heroverweging verdienen ook een grondige analyse. De belangrijkste aannames in het beleid worden door het CPB namelijk niet als vanzelfsprekend ondersteund, zelfs hier en daar bekritiseerd. Allereerst is Nederland internationaal gezien niet bijzonder te noemen. Bovendien is de stijging van 20% in het aantal zorgleerlingen voor een belangrijk deel het gevolg van de invoering van de rugzak in 2003. Wil de staatssecretaris naar aanleiding van deze gegevens nog eens kritisch op haar uitgangspunten reflecteren?

Door passend onderwijs moeten er meer zorgleerlingen in het regulier onderwijs komen of blijven. De SGP-fractie vraagt zich af hoe realistisch dat in de huidige omstandigheden is en welke benadering er precies aan ten grondslag ligt. Hoeveel leerlingen zitten er in het speciaal onderwijs die er blijkbaar niet thuishoren? We moeten de stelling van de staatssecretaris misschien ook omdraaien. Je kunt leerlingen te gemakkelijk naar het speciaal onderwijs sturen, maar kun je leerlingen ook te gemakkelijk uit het speciaal onderwijs willen houden. De keuzevrijheid van de ouders is daarbij cruciaal, dus die moet het uitgangspunt blijven. Hoeveel extra zorgleerlingen verwacht de staatssecretaris eigenlijk voor het regulier onderwijs? Als er geen bijzondere toename wordt verwacht, is dan een taakstellende verbetering van het bestaande systeem niet verstandiger?

Passend onderwijs staat of valt met de capaciteit van leraren in de klas. Volgens de SGP-fractie moet dat punt dus voorop staan in het beleid. Het is opvallend hoezeer tijdens de hoorzittingen de toon van, overigens zeer gemotiveerde, leraren verschilt van de overig gehoorde betrokkenen. In de brief en bij de sectororganisaties is eigenlijk ook relatief weinig urgentie te proeven voor het signaal van scholen dat ze nu al alle zeilen bij moeten zetten om hun zorgleerlingen te helpen. Er wordt in de heroverweging sterk ingezet op het bestrijden van handelingsverlegenheid. Dat is echter niet voldoende voor succes. Zelfs al zou alle handelingsverlegenheid opgelost zijn, blijft de vraag toch nog of er ook voldoende capaciteit is om te helpen. Hoe gaat de staatssecretaris met dit knelpunt om?

Het accent op handelingsgericht werken spreekt mijn fractie erg aan in de heroverweging, maar er blijven fundamentele vragen bestaan. De heer Van Veen gaf ons tijdens de hoorzittingen een waarschuwing: «Pas op, want voor je het weet, duikt iedereen weer in de boeken over handelingsgerichte diagnostiek en zijn wij vijf jaar lang mensen daarin aan het scholen». Welke waarborgen bouwt de staatssecretaris hiertegen in? We moeten niet uit het oog verliezen dat de leraar er is om onderwijs te geven en niet om alle stoornissen te kennen en te kunnen verhelpen. Hetzelfde geldt voor de pabo’s. Het is onmogelijk en onwenselijk om over de ontwikkeling, alle afwijkingen en mogelijke handelingsadviezen van kinderen van vier tot twaalf jaar oud te onderwijzen. Hoe ziet de handelingsgerichte benadering er precies uit? Steun voor die aanpak en benadering, maar meer concreet alsjeblieft.

Moeilijk punt blijft de vraag naar indicatiestelling, want ook binnen het handelingsgerichte systeem bestaat namelijk de noodzaak daarvoor. Er is een criterium nodig voor de verdeling van gelden binnen het samenwerkingsverband. Is het gevaar niet aanwezig dat we het hele systeem van indicatie alleen maar verplaatsen naar het samenwerkingsverband en dat er de facto niet veel verandert? Is flexibilisering van het bestaande model dan niet beter?

Voor het slagen van passend onderwijs is het van groot belang om gevoelige prikkels in het voorgestelde systeem te onderkennen. Een aantal springt in het oog. De groei van het speciaal onderwijs hing samen met de afname van leerlingen in het sbo. Die beweging kan door de plannen omgekeerd worden. De voorgestelde bekostiging stimuleert verschuiving naar het speciaal onderwijs en mogelijk uitval, wat juist niet de bedoeling is. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Er komt geen budgetfinanciering voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en het praktijkonderwijs. Wat pleit er tegen? Kan de staatssecretaris overtuigend aangeven dat de stijging zich niet zal verplaatsen naar deze sectoren?

Scholen zullen willen voorkomen dat zij een profiel krijgen voor bepaalde probleemleerlingen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat het zorgprofiel voldoende inhoud krijgt en dat ook een dekkend aanbod gegarandeerd wordt? Hoe wordt voorkomen dat een zogenaamde «beperkingenvlucht» ontstaat?

Er is aanzienlijke huiver voor het afschaffen van gedwongen winkelnering. Die verplichte winkelnering is nooit een sympathieke gedachte geweest, maar ik let even op het bestaande. Mijn fractie twijfelt nog of het samenwerkingsverband op termijn draagkrachtig genoeg is om de benodigde expertise op te brengen. Hoe wordt bovendien voorkomen dat scholen door de grotere bestedingsvrijheid hun geld wel creatief, maar niet kwalitatief besteden? Er moet zo min mogelijk discussie ontstaan over de basiszorg die geboden moet worden door alle scholen. Verdient het niet de voorkeur dat een aantal relatief eenvoudig te behandelen problemen, denk aan diabetes, in het wettelijk kader wordt opgenomen?

In mei komt er een nadere afweging van het referentiekader. Ik ben het wel met de staatssecretaris eens dat er niet te veel in de wet moet worden vastgelegd. Dat kan een uitgangspunt zijn. Laten we dat punt nog even parkeren.

De SGP-fractie vraagt nadrukkelijk aandacht voor de lopende, eventueel richtinggebonden veldinitiatieven. Ze zijn in ontwikkeling en scoren prima en de betrokken partijen willen graag aan die koers vasthouden, eventueel als experiment. De geïnvesteerde energie en middelen moeten we zoveel mogelijk vasthouden. Graag vernemen wij van de staatssecretaris dat ze hier royaal aan meewerkt.

Veranderingen als deze vragen veel tijd. Ik heb veel vragen gesteld, maar met een positieve grondhouding. Ik vind dat er iets gebeuren moet. We zijn al jaren op zoek naar verbeteringen en die zoektocht is voor mij nog niet afgerond. Ik blijf er mee bezig en die vragen zijn juist bedoeld om dat proces te intensiveren. Het is een dieptesondering naar waar het echt om gaat, naar die punten die op orde moeten gesteld zijn, eventueel bij wet geregeld, zodat we een goed uitgangspunt hebben voor die stelselwijziging. We hebben namelijk geleerd dat we die pas onder scherpe, kwalitatief hoogwaardige voorwaarden van start kunnen laten gaan. Daar heeft het de afgelopen jaren aan ontbroken en daarom hebben we nu een realistisch stappenplan nodig. De ECPO noemt een termijn van vijf jaar. De heer Van Veen spreekt zelfs over acht tot twaalf jaar voor dergelijke operaties. De planning van 2012 lijkt me dus een heel scherpe en daar moeten we over nadenken. Als we te snel een deadline opgeven dan zakt iedereen terug in zijn stoel en dat is nooit productief, maar dat «go/no go»-moment moeten we nog goed bekijken. De planning moet zorgvuldig zijn. Met de inhoud van het rapport Tijd voor onderwijs gaat inmiddels iedereen op zijn manier aan de haal, maar laten we in ieder geval de titel nog letterlijk nemen.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Voor iedere leerling moet er een vorm van onderwijs zijn waarin zijn of haar talenten ontwikkeld kunnen worden, of dat nu regulier of speciaal onderwijs is of iets daar tussen in. De nadruk moet komen te liggen op wat kinderen en jongeren wel kunnen. Ik vond de beeldspraak over de vensters die de heer Dibi aanhaalde heel erg mooi. Dat is de kern van passend onderwijs. De uitdaging is om voor elkaar te krijgen dat kinderen niet meer thuiszitten omdat ze nergens terecht kunnen of omdat ze moeten wachten op een plek op school. De uitdaging is ook om ouders niet meer langs scholen te laten leuren, op zoek naar een goede plek voor hun kind. De uitdaging is zeker om kinderen niet op de verkeerde plek terecht te laten komen.

De conclusie van de ECPO vorig jaar was heel helder: er is een spanning tussen de verantwoordelijkheid van de overheid en de ruimte die scholen hebben om te groeien in hun beleid rondom passend onderwijs. Bovendien waarschuwde de ECPO voor een mogelijk remmende werking van wetgeving op de koplopers. Hoe voorkomen we dat scholen die menen al aan de basiseisen te voldoen, de stimulans missen om de zorg op school nog verder te verbeteren? Hoe zit het met scholen die nu al hun nek uitsteken?

De ChristenUnie kan zich vinden in het idee om zorgplicht bij besturen te leggen. Het doel is om het kind een passende plek te geven. We moeten aansluiting zoeken bij de ontwikkeling van het kind, de leraar moet hier goed mee om kunnen gaan en ouders moeten zich kunnen vinden in de gekozen oplossing. De zorgplicht is een kwestie van balans, zo is aansluiting bij de regionale situatie zeer belangrijk. Aan de andere kant moeten we zeker weten dat de waarborgen voldoende zijn om een jongere aan een passende plek te helpen.

Ik zie in de brief van de staatssecretaris meteen ook vrij prominent de geschillencommissie staan. Voor mij staat voorop dat bij de uitwerking van de zorgplicht het uitgangspunt is dat die geschillencommissie zo weinig mogelijk nodig is. Daar is ook vertrouwen in scholen, besturen en regio’s voor nodig.

De consequentie kan zijn dat er een star aanbod is en dat de zorgleerling zich daar maar in moet zien te passen. Daar wil ik voor waken. Het is ook nadrukkelijk een aandachtspunt dat het kabinet heeft aangedragen. Het is echter niet ondenkbaar dat we deze situaties in de praktijk gaan tegenkomen. Hierbij springt een aantal specifieke groepen in het oog, waarvoor het waarschijnlijk voor scholen en regio’s lastig zal worden om een passende onderwijsplaats te bieden. Die plicht hebben zij wel, zeg ik er nadrukkelijk bij. Mensen die tussen wal en schip vallen, kunnen we niet hebben. Kan de staatssecretaris daar nader op ingaan? Het moet voor ouders laagdrempelig zijn te vragen naar ondersteuning of een second opinion. Hoe kan dit worden gegarandeerd?

Het is duidelijk dat samenwerkingsverbanden een belangrijke rol krijgen in het vormgeven van passend onderwijs. Daarbij rijst de vraag of de bestuurlijke capaciteit wel overal voldoende op orde is om te voldoen aan die taak, een omvangrijke taak. Denk alleen al aan het afstemmen tussen Bureaus Jeugdzorg, zorg- en adviesteams, Centra voor Jeugd en Gezin en samenwerkingsverbanden primair onderwijs en voortgezet onderwijs. De sectorraden waarschuwen voor de tijdsdruk die met de koerswijziging gepaard gaat. Hoe realistisch is het uitgezette tijdpad van het kabinet?

Met betrekking tot de randvoorwaarden is al een aantal zaken duidelijker geworden. Ondersteuning in de klas moet bijvoorbeeld op orde zijn, er moet deskundigheidsbevordering onder leraren plaatsvinden en ouders en leraren moeten inspraak krijgen in de besluitvorming. Op papier klinkt dat heel mooi. Ik hoor vanaf de werkvloer echter ook nog veel scepsis en vragen. Stevige verankering in de medezeggenschap van ouders en personeel is in ieder geval een basisvoorwaarde.

Op dit moment wordt in het werkveld de definitie van passend onderwijs op verschillende manieren opgevat. Veel leraren weten nog steeds niet precies wat hen te wachten staat en wat er van hen wordt verwacht. Leraren vinden ook dat zij relatief laat geïnformeerd worden. Zij zeggen zelfs dat de uitwerking vooral op bestuurlijk niveau leeft. De precieze consequenties op het niveau van de klas zijn nog onduidelijk. Die signalen moeten we serieus blijven betrekken.

Ik heb ook het geluid gehoord dat veel docenten van zichzelf vinden niet te beschikken over de mogelijkheden om iedere individuele leerling onderwijs op maat te geven. Dit kan deels worden ondervangen door deskundigheidsbevordering of ondersteuning in de klas. Het heeft echter ook te maken met de belasting van een individuele docent. Wat kunnen we vragen van leraren? Wat brengt dit alles voor administratieve druk mee? We moeten ook het invullen van formulieren en het veelvuldig afstemmen met de intern begeleiders meewegen, want dat schijnt nu al lastig te zijn voor leraren met een zorgleerling in de klas.

Hoe zit het overigens met de cluster 3- en cluster-4 jongeren? Dat is een vrij grote groep jongeren, maar de ervaring leert dat het moeilijk is om hen in het regulier onderwijs te laten meedraaien. Het is heel goed als het lukt, maar het is ook een grote belasting voor een leraar en een klas. Ik heb begrepen dat leraren in het voortgezet onderwijs nog meer moeite ondervinden met cluster 3- en cluster 4-jongeren, omdat ieder uur een andere docent voor de klas staat en omdat leraren in het voortgezet onderwijs minder op zorgtaken zijn voorbereid dan leraren uit het primair onderwijs. Ik wil er in ieder geval voor waken dat zo’n jongere uitvalt uit het regulier onderwijs en in het lwoo of in een reboundvoorziening terecht komt. Dat is namelijk wel een risico. Als je op het clusteronderwijs duwt, dan is het effect dat de jongere uiteindelijk ergens anders terecht gaat komen. AB’rs uit het speciaal onderwijs hebben op dit moment een grote rol in het oplossen van problemen in het regulier onderwijs met deze jongeren. Hoe wordt dit ondervangen, nu de AB-gelden worden herbesteed en het geld van speciaal naar regulier onderwijs zal gaan? Hoe houden we de taak die die AB’rs oppakken structureel in orde?

Eind mei zal het referentiekader klaar zijn. Het referentiekader moet helderheid scheppen ten aanzien van de verwachtingen waaraan schoolbesturen moeten voldoen. Het biedt ook duidelijkheid richting ouders en leraren. Dit referentiekader moet niet te knellend, maar ook niet te ruim worden ingevuld. De ECPO stelt dat de overheid vooraf helderheid moet geven, zodat overheidsbemoeienis achteraf niet meer aan de orde hoeft te zijn.

Het kabinet kiest ervoor om het referentiekader niet wettelijk vast te leggen. De ChristenUnie kan zich daar op dit moment in vinden, maar wel onder de strikte voorwaarde dat het referentiekader voldoende helderheid biedt en waarborgen geeft richting het werkveld en ouders. Worden achterblijvers voldoende gestimuleerd om het referentiekader door te voeren als het niet in de wet staat? Het wordt nog een hele klus om daar balans in te krijgen. Wat brengt het uitwerken van referentiekaders overigens voor bureaucratische lasten met zich mee?

Speciaal onderwijs verdwijnt niet, laten we dat voorop stellen. De expertise die het speciaal onderwijs heeft opgebouwd vindt de ChristenUnie van grote waarde. We moeten dat blijven benutten. Voor passend onderwijs geldt ook dat de expertise van speciaal onderwijs moet worden benut. We moeten deze expertise niet laten verdwijnen! Hiervoor moeten we wel degelijk waken. Door expertise binnen het regulier onderwijs te brengen, lijkt de noodzaak voor speciaal onderwijs steeds minder groot te worden. Dat dat is wat de ChristenUnie betreft niet de bedoeling. Hoe zit het met het verdwijnen van kennis binnen de REC’s? Hoe zit het met de cluster 3- en cluster 4-scholen? De zorgmiddelen zullen in het nieuwe systeem uit de samenwerkingsverbanden komen. Het wordt voor deze scholen lastig om rekening te houden met structurele middelen.

Het is goed dat het kabinet zich inzet om instemmingsbevoegdheid op het onderwijszorgprofiel van scholen en op het zorgplan van het samenwerkingsverband in te passen in de WMS. Ik begrijp desondanks goed dat ouderorganisaties met grote interesse kijken naar de ontwikkelingen bij passend onderwijs. Met het afschaffen van de rugzak verdwijnt in ieder geval het positieve effect van keuzevrijheid en duidelijke en afgebakende voorwaarden. Die waarden moeten geborgd blijven in het nieuwe systeem. Hoe zit het met keuzevrijheid van ouders? In regionaal verband wordt naar een passende plaats gezocht. Betekent dit een kleinere of een juist grotere keuzevrijheid? Ik kan mij zo voorstellen dat de zorgplicht van besturen er ook toe kan leiden dat voor de ouders min of meer bepaald wordt wat een passende plek is voor hun kind.

De bedoeling van budgetfinanciering is meer maatwerk te bieden. Samenwerkingsverbanden verdelen het rijksgeld over de scholen. In het huidige systeem is het lastig om na te gaan wat er precies met het verstrekte budget gebeurt. Dat moet een stuk beter. Uiteindelijk moet het geld simpelweg in de klas terecht komen. Volgens de ECPO is transparantie in het nieuwe systeem niet een automatische uitkomst. De kritiek is dat het geld verdwijnt in bestuurlijke organisaties. Dat lijkt me wel erg kort door de bocht, maar ik begrijp de angst dat niet duidelijk zal zijn waar het budget aan zal worden besteed. Hoe houden we grip op de verstrekte budgetten? Hoe voorkomen we dat de Tweede Kamer binnen enkele jaren weer schreeuwt om labeling van geld en stevige verantwoordingslijnen? In het lwoo en praktijkonderwijs blijft bovendien een openeindfinanciering bestaan. Dat kan een waterbedeffect veroorzaken. Welke drempels zijn er om dit effect te voorkomen?

Hoe worden de budgetten afgestemd op de autonome groei in de groep zorgleerlingen? Wordt dat in het door het kabinet voorgestelde systeem niet een stuk lastiger? Hoe voorkomen we getouwtrek om budget tussen en binnen samenwerkingsverbanden?

Ik kan mij ook niet aan de indruk onttrekken dat het budget een rol gaat spelen in het bepalen van kwaliteit en omvang van het zorgprofiel per school. Wat zal daar de invloed van zijn? Is de verantwoording transparant genoeg om dit soort effecten op te merken?

De gevolgen van de verevening en de herverdeeleffecten zijn ook nog niet duidelijk. Dat zal duidelijker worden aan de hand van het het advies dat we aan de ECPO hebben gevraagd.

De staatssecretaris ons al de toezegging gedaan dat ze onderzoek wil doen naar hoogbegaafdheid. Ik wil dat pleidooi nogmaals onderstrepen. In de gesprekken die velen van ons hebben gevoerd in aanloop naar dit onderwerp, kreeg ik ook het voorbeeld van een leraar die zei dat hij aan de ene kant een speciaal zorgenkind had en aan de andere kant een hoogbegaafd kind en daarnaast ook nog vele normale kinderen. Hij moet proberen ze allemaal te bedienen. Ik vind dat een extra ondersteuning van het verhaal over datgene wat hoogbegaafde leerlingen nodig hebben. Het is een heel andere categorie, maar qua manier van werken sluit het wel aan bij die voor leerlingen in het passend onderwijs. Wanneer komt dat onderzoek?

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Ik wil graag de Kamer danken voor haar uitvoerige eerste termijn met daarin heel veel vragen. Veel woordvoerders hebben gezegd dat in de afgelopen maanden heel veel gebeurd is. Dat kan ik bevestigen. Ik zou graag al die mensen in het veld willen bedanken die daar een grote bijdrage aan geleverd hebben. Er hebben achterbanraadplegingen plaatsgevonden en er wordt meegewerkt. Ik heb ook het gevoel dat ik samen met het veld een voorstel aan het maken ben. Het is geen eenrichtingsverkeer. Dat geeft soms ook een aantal praktische problemen, want dingen gaan daardoor soms niet zo snel als dat we zouden willen. Het voordeel is wel dat we ook in de gaten kunnen houden of iedereen het een beetje meemaakt. Dat is namelijk wel lastig.

De woordvoerders hebben gewezen op de grote stapel papier die er aan ten grondslag lag. De heer Bosma sprak zelfs van een klein deel van een Braziliaans woud dat hier wellicht door gesneuveld is. Het is fijn om te horen dat de heer Bosma dat inmiddels wel een probleem vindt. Dat was zo’n schot voor open doel, dat moest even.

De heer Bosma (PVV): Ik heb dat altijd een probleem gevonden, als we maar niet doen alsof het klimaat daardoor geschaad wordt. Dat is namelijk apenkool, daar zijn we het wel over eens.

Staatssecretaris Dijksma: Nee, dat debat voeren wij een andere keer. In elk geval is het zo dat een aantal woordvoerders erop hebben gewezen dat er veel belangen in het spel zijn. Het zijn ook veel wisselende belangen. De heer Dibi zei ook dat het aan de politiek is keuzes te maken, in de wetenschap dat we er altijd weer een keer op afgerekend worden. Ik hoop dat we langzamerhand toegroeien naar momenten dat we die nadere keuzes kunnen maken.

We hebben vastgesteld dat er een goede diagnose ligt. Ik ben daar heel blij mee, want nu we de diagnose delen, leidt dat als vanzelf tot een verstandige discussie over waar we uit willen komen.

De heer Van der Vlies vroeg zich af wat er aan de hand is in onze samenleving en hoe het kan dat steeds meer kinderen aanspraak lijken te maken op extra zorg, of dat nu in het onderwijs of op andere vlakken is. Tegelijkertijd is de politieke vraag daarbij wat de rol van het onderwijs is en waar die rol ophoudt. Er is veel samenhang met andere sectoren. Ik spreek hier staatsrechterlijk ook namens de collega’s. We overleggen daarnaast ook erg veel, want die raakvlakken met de jeugdzorg zijn er. Er zijn ook raakvlakken met het minsterie van SZW, zeker als het om de arbeidsmarktgerichtheid gaat van alles waar we hier mee bezig zijn. Ik denk dat de heer Dibi gelijk heeft als hij zegt dat we in de samenhang der dingen moeten kijken hoe we stappen kunnen zetten.

Ik heb de Kamer al eerder mijn droom geschetst van de school van morgen. Die school van morgen heeft ook een schil van zorg dichtbij school, waarbij we voor leraren de mogelijkheid creëren meer tijd te hebben voor hun kerntaak lesgeven. Dat is een van de zaken waar wij ook met elkaar aan moeten werken.

We delen het uitgangspunt dat we in de toekomst meer moeten kijken naar wat kinderen wel kunnen. Ik proef ook bij de Kamer het besef dat we door de instituties heen moeten breken, hoewel men voor de gevestigde belangen wil opkomen. We moeten hier geen instituties overeind houden, we moeten altijd kijken wat goed voor de kinderen is. Heel soms is dat een ander belang dan het belang van de instellingen.

De woordvoerders hebben allemaal gezegd dat de keuzevrijheid van ouders van groot belang is. Ik onderstreep dat. We delen daarnaast het uitgangspunt dat passend onderwijs alleen maar kan slagen wanneer er draagvlak bij docenten is. We willen geen thuiszitters meer. De Kamer wil een voorstel voor het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijsaanbod. Dat zal in een wetsvoorstel naar de Kamer komen. Dat zal wat eerder zijn dan het wetsvoorstel passend onderwijs, omdat het inmiddels al bijna naar de Raad van State gaat.

Los van de de wet- en regelgeving, is het het belangrijkst om het aanbod van het onderwijs kwalitatief te verbeteren. We kunnen veel dingen verbeteren en dat moet ook. Het wetsvoorstel kwaliteit (v)so meandert inderdaad hier doorheen, maar het meandert wel iets sneller. Laten we daar ook beginnen.

De school mag er niet alleen voor staan. Er moet meer zorg nabij de school komen. Dat heeft invloed op onze visie voor de toekomst. Het huidige systeem voldoet gewoon niet. We merken dat er negatieve prikkels ingebouwd zijn om vooral vraag te stimuleren. Dat heeft niet altijd tot resultaat dat kinderen in dit land het onderwijs krijgen dat het best bij ze past. Hoeveel extra middelen we ook in deze vorm van onderwijs stoppen, er zijn nog steeds kinderen die thuiszitten. We zien ook dat er nog steeds teveel wordt uitgegaan van wat kinderen niet kunnen. Sterker nog, de indicering is daarop gebaseerd. Het is op zich al pervers dat we als uitgangspunt nemen wat een kind niet kan, in plaats van wat het wel kan.

Er wordt te veel in eilanden gedacht. Er is te veel scheiding tussen speciaal en regulier onderwijs. De verplichte winkelnering is te star.

De heer Bosma zegt dat er weliswaar overeenstemming over de richting is, maar dat er nog genoeg valkuilen op onze weg zijn. Ik zie die valkuilen ook. Het mogelijk verdwijnen van expertise is daar een voorbeeld van en dat mogen we niet laten gebeuren. Het is van belang dat we daarvoor een waarborg creëren. Een andere valkuil is het ontbreken van een indicatiesysteem waaraan ouders houvast hebben en waaraan ze kunnen ontlenen waar ze recht op hebben. Wanneer we dat anders organiseren, raken we hen kwijt. Dat mogen we niet laten gebeuren.

De huidige indicatiestelling is zo ingewikkeld geworden doordat we steeds vanuit de overheid de ontwikkeling van het systeem in de gaten houden. Dat moet ook, want wij zijn er verantwoordelijk voor dat het niet ongebreideld blijft groeien. Het levert ook niet de kwaliteit die we ervan verwachten, want anders zouden we een andere discussie hebben.

Bij de huidige indicatiestelling weten mondige ouders die de weg weten in het systeem wel een plek te bemachtigen. Ouders die die weg niet kennen, zoals allochtone ouders, zijn hier het slachtoffer van. Het huidige systeem kent zulke slechte kanten dat we er niet mee door kunnen gaan. Dat neemt niet weg dat we zorgvuldig moeten zijn bij het uitwerken van alternatieven.

Mevrouw Ferrier vroeg wat Edward er mee op schiet. Mijn uitgangspunten zijn dat kinderen niet meer tussen wal en schip mogen vallen, dat alle kinderen passend onderwijs krijgen en dat er ook meer maatwerk mogelijk moet zijn. Het probleem van Edward is misschien dat hij geen indicatie krijgt, terwijl dat niet betekent dat hij niets nodig heeft. Sommige kinderen hebben wat extra steun nodig, maar krijgen het niet terwijl andere kinderen misschien wel te veel steun krijgen. Dat maatwerk ontbreekt. We willen natuurlijk focussen op wat Edward wel kan en niet op wat hij niet kan. We willen dat zijn leraren beter worden toegerust om hem te helpen en we willen ook dat het aanbod in het speciaal onderwijs, mocht hij daar een plek hebben, wordt verbeterd.

De heer Van der Vlies vroeg of het gezien de budgettaire krapte niet beter is te blijven werken met het huidige model. Nee, want we hebben net een aantal nadelen van de huidige systematiek genoemd: het gaat uit van wat kinderen niet kunnen, het medische model is het uitgangspunt en we labelen kinderen. Dat heeft soms grote gevolgen. We hebben ook te maken met veel bureaucratie en lange doorlooptijden. Kijk maar naar de mensen die bezig zijn met de aanvragen van een rugzak. Leraren zeggen tegen mij dat ze er knettergek van worden, want het duurt heel erg lang. In het huidige systeem zijn ook heel veel zaken echt niet op orde. Daarnaast zitten er ook nog heel veel kinderen thuis.

De heer Van der Vlies (SGP): De staatssecretaris richt zich een enkele keer tot mij en dat vind ik een grote eer. Ik zou haar willen waarschuwen voor de suggestie die daar in ligt, als zou ik een hartstochtelijk verdediger zijn van het bestaande systeem. Dat was niet mijn punt. Ik wil de oude schoenen waar we nu mee lopen bewaren tot we nieuwe hebben. Sommigen zeggen zelfs dat de nieuwe schoenen moet worden ingelopen voordat we de oude schoenen weggooien. De voorwaarden waaronder we een nieuw bestel overwegen moeten keihard zijn: oproepbaar, afroepbaar, afdwingbaar en dan steken we pas over.

Staatssecretaris Dijksma: De reden dat ik de heer Van der Vlies aanhaalde was niet dat ik veronderstel dat hij het er niet mee eens is. Hij heeft echter het meest scherp op tafel heeft gelegd waar het over moet gaan, namelijk de vraag of we moeten doorgaan op de huidige manier. Nee, maar de vraag is wat dan de voorwaarden zijn waaronder we eventueel met een nieuw systeem aan de slag kunnen. Daar zijn heel veel vragen over gesteld, aan de ene kant over de zorgplicht en de keuzevrijheid van de ouders en aan de andere kant over wat het referentiekader betekent en welke ruimte scholen en leraren hebben om daar mee aan de slag te gaan.

Is er nog draagvlak? Er is altijd discussie, dat ziet de Kamer alleen al aan de stapel papier. Uit een peiling van de Algemene Onderwijsbond (AOb) blijkt dat 70% van de gevraagde organisaties achter het idee van passend onderwijs staat. De AOb geeft echter ook aan dat het niet vanzelf gaat. Ook binnen het CNV Onderwijs zegt een meerderheid van de leraren dat ze positief zijn. Ze hebben echter wel zeven punten die ze ons nog mee willen geven. Die twee dingen horen ook bij elkaar. Ik ga niet selectief shoppen, want dat zou betekenen dat ik wel de positieve grondhouding zou accepteren, maar dat ik zou negeren dat men vindt dat er op een aantal punten wat moet gebeuren.

Mevrouw Smits (SP): Ik vroeg inderdaad ook naar dat draagvlak. Ik ben blij de staatssecretaris zegt dat ze het punt dat de vakbonden aandragen serieus wil nemen. De staatssecretaris zegt dat ze niet selectief gaat shoppen. Zijn de voorwaarden van de vakbonden dan ook een voorwaarde voor haar?

Staatssecretaris Dijksma: Ik ben erop uit om zoveel mogelijk iedereen op de trein te houden. Dat geldt zowel voor de vakbonden als voor de schoolbesturen en de ouders. Dat betekent echter niet dat het niet door kan gaan als niet aan alle voorwaarden van alle partijen is voldaan. Ik merk in al die gesprekken namelijk ook dat er soms tegenstrijdige belangen zijn.

Scholen zijn er straks verantwoordelijk voor dat kinderen een zo goed mogelijke plek te bieden. Zij zeggen dat we het referentiekader niet zo dicht moeten regelen dat ze straks geen kant meer op kunnen. Bij hen komt voor een deel dat pleidooi vandaan om dat in de wet niet helemaal dicht te timmeren. Ik ben weliswaar iemand die in de maakbaarheid van het leven geloofdt, maar daar zitten grenzen aan. Ik ben daarom genegen de schoolbesturen hierin te steunen. Dat vraagt wel om een zorgplicht die niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. We zullen daarin dus wel goed moeten regelen wat de rechten van ouders zijn. Die samenhang moeten we zien te vinden, maar we zijn daar niet op punten en komma’s uit. Het kost veel tijd doordat we het met al die partijen bespreken. Ik doe er liever een paar maanden over om dan met een goed plan te komen, dan dat ik te snel en te kort door de bocht ga.

Mevrouw Smits (SP): Ik snap heel goed dat de staatssecretaris al die belangen moet afwegen. We hebben echter vaak geconcludeerd dat leerkrachten het moeten gaan doen. Als leerkrachten bij de vakbonden aangeven ze nog een lijstje hebben met punten waarop ze garanties willen, dan ga ik ervan uit dat de staatssecretaris dat heel serieus meeneemt.

Staatssecretaris Dijksma: Absoluut en ik kan me bij heel veel van die zaken heel veel voorstellen. De individuele vraag ligt natuurlijk op de scholen. Wij willen binnen de scholen het gesprek op gang brengen. Scholen zullen moeten nadenken over een aantal vragen. Wat is ons zorgprofiel? Wat willen we bieden aan kinderen die extra zorg nodig hebben en hoe gaan we dat aanpakken? Willen we bijvoorbeeld de ondersteuning van de leraren via de intern begeleider versterken? Willen we extra handen in de klas? Willen we het op een andere manier versterken met een speciale klas voor kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum? Het gaat om dat soort gesprekken. Voor sommige scholen is dat voor het eerst, andere scholen zijn al goed bezig. Deze gesprekken kunnen niet worden gevoerd zonder de deskundigheid van de docenten.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Het referentiekader is nog wat prematuur en we worden er nog nader over geïnformeerd, dus dat komt allemaal nog aan de orde. Dichttimmeren hoeft wat mij betreft ook helemaal niet, maar het zou wel goed zijn als het «wat» van het referentiekader wordt vastgelegd in de wet. Ik ben niet voor de maakbare samenleving, dat weet de staatssecretaris. Onder verwijzing naar de commissie-Dijsselbloem, zie ik er wel wat in het nut van in het «wat» van het referentiekader vast te leggen.

Staatssecretaris Dijksma: Ik ben het met mevrouw Dezentjé eens dat we wel iets moeten doen aan die samenhang. We zullen daar tot mei aan moeten puzzelen. We moeten zorgen dat we het referentiekader betekenis geven zonder dat we het inhoudelijk dichttimmeren. Waarschijnlijk zullen we in de wet een verwijzing moeten opnemen, maar dat hangt ook af van waar de organisaties mee komen. Ik vind ook dat we het ultieme besluit niet nu moet nemen, maar over een paar maanden wanneer duidelijk is waar de bonden en de ouders gezamenlijk mee komen.

De heer Dibi (GroenLinks): De sectororganisaties werken aan het landelijk referentiekader. Zijn sectororganisaties, werkgeversorganisaties, niet representatief voor iedereen in het onderwijsveld? Begrijp ik goed dat ouderorganisaties en docentenorganisaties daar geen stevige vinger in de pap hebben, maar wel af en toe mogen aanschuiven?

Staatssecretaris Dijksma: Nee. De sectororganisaties zijn het bevoegd gezag van de scholen die hier mee aan de slag moeten en zij nemen het initiatief. Uit de gesprekken die ik met de sectororganisaties en andere organisaties heb gevoerd, blijkt dat ze daar ook de vakorganisaties en de ouders bij betrekken. Daarnaast spreek ik ook voortdurend met al die organisaties, dus we proberen de inbreng van al die organisaties op alle punten zoveel mogelijk serieus te nemen.

De heer Dibi (GroenLinks): De Onderwijsraad is in het verleden kritisch geweest over de sectororganisaties. Mijn fractie is ook al langer kritisch. De sectororganisaties moeten er zijn en ze spelen een cruciale rol in het onderwijsveld, maar ze hebben een te grote machtpositie in vergelijking met de andere onderwijsorganisaties. Ik zou erop willen aandringen dat in de toekomst het initiatief niet alleen bij de sectororganisaties ligt, maar dat ook de ouderorganisaties en docentenorganisaties het initiatief kunnen nemen.

Staatssecretaris Dijksma: Het gaat erom hoe het gesprek op school over het basiszorgprofiel wordt vormgegeven. Wij voeren ook gesprekken over de wettelijke positie van ouders die keuzevrijheid willen. Die gesprekken voer ik zelf, want die gaan over de vormgeving van het wetsvoorstel.

De heer Dibi heeft gelijk dat er checks en balances moeten zijn. Wij zijn daar ook mee bezig. Zo is het nieuw dat de geschillencommissie recht spreekt wanneer er een conflict tussen ouders en scholen is. Dat is ook heel belangrijk. We zijn ook bezig om te kijken wat we aan de voorkant moeten doen. De heer Dibi vroeg hoe we ouders eerder kunnen betrekken en dat is een terecht punt. We zijn daar mee bezig.

De heer Dibi vroeg zich af hoe de zorgplicht zich tot de acceptatieplicht verhoudt. Acceptatieplicht betekent dat de school een leerling die zich aanmeldt ook toe moet laten. Zorgplicht gaat niet zo ver, want die is erop gericht een leerling passend onderwijs te bieden. De wensen van de ouders zijn hierbij belangrijk, maar er wordt ook rekening gehouden met de wensen en mogelijkheden van de school. «Pas toe of leg uit», zal in de toekomst het principe zijn. Volgens de zorgplicht moet een school zorgen voor een aangemeld kind. Als er redenen zijn waarom een school dat niet zou kunnen, dan moet de school aangeven waarom dat niet kan en met de ouders op zoek gaan naar een andere plek. Als ouders het daar niet mee eens zijn, kunnen zij beroep aantekenen. Dat betekent dat dat voorgelegd kan worden aan de geschillencommissie. Ik vind ook dat deze route zo min mogelijk gebruikt moet worden. We hebben de sectoren po en vo onlangs onder de werkingssfeer van de Wet gelijke behandeling gebracht. Dat hebben we natuurlijk niet voor niets gedaan. Het was een verankering van het recht van de ouders op een plek in het regulier onderwijs. De Kamer heeft hiertoe het initiatief genomen, dus dat hebben we gezamenlijk gedaan.

De heer Dibi (GroenLinks): Die zorgplicht is voor mijn fractie een van de cruciale aspecten in dit hele traject. Het moet duidelijk zijn waar ouders op kunnen rekenen en wat de school moet doen. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris zegt dat elk kind in principe geplaatst wordt. Als een kind niet geplaatst wordt dan legt de school heel goed uit waarom een kind niet geplaatst kan worden. Pas dan wordt gekeken naar een andere school. Het kan trouwens ook zo zijn dat het schoolbestuur naar de geschillencommissie gaat, het moet niet automatisch zo zijn dat de ouders dat moeten doen.

Staatssecretaris Dijksma: Ja, de geschillencommissie is er inderdaad voor beide kanten, want het kan ook zijn dat de school een probleem ziet en daarover een geschil aanhangig maakt. Helaas is niet elke vraag redelijk.

Mevrouw Ferrier (CDA): Het is mij toch niet duidelijk. Waarom zou een school een kind niet op school kunnen accepteren? Is de staatssecretaris het met mij eens dat scholen de mogelijkheid moeten hebben om te zeggen dat ze vol zitten en dat ze niet meer kinderen kunnen aannemen? Als er een plek wordt gezocht voor kinderen dan heeft de school daar twee keer zes weken de tijd voor. Wat gebeurt er in de tussentijd met dat kind? Zit dat op school of zit het thuis?

Staatssecretaris Dijksma: Volgens mij zijn dat een aantal vragen die ik straks ga beantwoorden.

Mevrouw Ferrier (CDA): Misschien kunt u dan mijn eerste vraag beantwoorden: wat zijn redenen die een school aan kan dragen om te zeggen: nu niet?

Staatssecretaris Dijksma: We moeten daar heel voorzichtig mee zijn. Als wij dat allemaal heel precies met een nagelschaartje zouden kunnen knippen, dan zouden we het vast kunnen leggen in de wet en dan zouden we deze discussie niet hoeven voeren. Het probleem is dat het te maken heeft met wat een school aankan. Wij willen dat een school dat zelf aangeeft, daarom moet ook een basiszorgprofiel worden gedefinieerd. De school moet dat in overleg met de docenten en de ouders doen. We willen daarvoor spelregels opstellen. Het kan zijn dat een aanvraag de kracht van de school te boven gaat. Het is niet precies op voorhand te voorspellen in welke situatie dat zo zal zijn. Wij kunnen alleen regelen wat het recht van de ouders en van de school is op het moment dat zo’n situatie zich zou voordoen. In de zorgplicht moeten we dus vaststellen wat het recht van de kinderen en de ouders is, wat de school moet doen en wat de rol is van het samenwerkingsverband. In het referentiekader moeten we een soort spelregels opstellen voor hoe een school tot een basiszorgprofiel moet komen. Er moet geen escapegedrag zijn, dus geen freeriders, geen scholen die zeggen dat ze deze discussie aan hen voorbij laten gaan. We zullen moeten vastleggen dat men de zorgplicht serieus neemt. Het «hoe» wil ik uit de wet houden, omdat we met de motie-Dijsselbloem al hebben vastgesteld dat we daarmee juist de verlamming in het onderwijs tot stand brengen. Er is nu samenhang en dat betekent dat wij vast zullen leggen wat ieders rechten en plichten zijn in.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Hoe breed definiëren we de basiszorg waarvan we vinden dat die op iedere reguliere school aanwezig moet zijn, zodat zoveel mogelijk kinderen zonder problemen op een school ingeschreven kunnen worden? Binnen samenwerkingsverbanden wordt vooraf gespecialiseerd, de ene school krijgt wel een autiklas en de andere niet. Ouders zullen met hun autistische kind snel naar de school met de autiklas gestuurd worden, ook als die zes wijken verderop is. Het is daarom wel van belang dat we in het referentiekader een soort basiszorg definiëren dat iedere school moet aanbieden. Als die basiszorg erg mager is dan zullen er heel veel kinderen bij de voordeur al verwezen worden. Vindt de staatssecretaris ook dat we in dat referentiekader een manier moeten zien te vinden om die meest basale zorg enigszins helder te krijgen?

Staatssecretaris Dijksma: Dat is natuurlijk ook de uitdaging waar het onderwijsveld zich nu op gestort heeft. Ik vind het terecht dat zij daarin zelf het voortouw nemen. Voor de slagingskans is het heel cruciaal dat men dit zelf ook gelooft.

De heer Van der Vlies (SGP): De wetgevende macht gaat over de vraag naar het «wat». De vraag van het «hoe» is aan de scholen. Dat vind ik een heel goede lijn en ik kan me er heel wat bij voorstellen. Als ik het echter goed begrijp, gaat het binnen het passend onderwijs soms om een aller individueelst geval met aller individueelste kenmerken. Als een school zo’n leerling wil toelaten dan zal het de vraag naar het «hoe» moeten realiseren. We kunnen die zaken niet altijd los van elkaar zien. Mijn stelling is dat daar een spanningsveld zit. Ik vraag de staatssecretaris zich dat te realiseren en dat op enig moment uit te schrijven als we nadenken over wat er minimaal in zo’n basiszorgplan moet staan en hoe de doorloop is naar de «hoe» vragen.

Staatssecretaris Dijksma: Ik ben dat met de heer Van der Vlies eens en dat is ook precies het spanningsveld waar we nu tegenaan lopen. Wanneer we het gesprek hierover voeren dan merken we ook voortdurend dat de discussie van de hoofdlijn afgaat omdat iemand een casus aanvoert en zich afvraagt hoe het in dat individuele geval uitgewerkt moet zijn. Dat maakt dat elke specificatie van zo’n referentiekader onmiddellijk weer nieuwe vragen oproept. We moeten dus blijven nadenken over hoe we de rechten van de kinderen en van de docenten waarborgen. Daar zit wat spanning in, vandaar dat we de Kamer gevraagd hebben of we daar in het voorjaar over mogen berichten. We kunnen die vragen dan beter beantwoorden.

Mevrouw Ferrier vroeg of met de landelijke geschillencommissie het vraagstuk van de doorzettingsmacht van het samenwerkingsverband geregeld is. Het antwoord is ja. Als de scholen er samen niet uit komen, zullen ze naar de geschillencommissie moeten die een bindende uitspraak doet. Dat zullen we ook wettelijk vastleggen.

Mevrouw Ferrier vroeg ook hoe omgegaan wordt met een dekkend aanbod van het samenwerkingsverband en de participatie van het speciaal onderwijs daarin. Het dekkend aanbod bestaat uit de onderwijszorgprofielen van de scholen, speciale bovenbestuurlijke voorzieningen zoals de speciale klassen en de afspraken met het vso.

De heer Bosma en mevrouw Ferrier vroegen waarom we met zoveel samenwerkingsverbanden in de weer gaan en of we geleerd hebben van de veldexperimenten en de eerdere koers. De heer Bosma had veel kritiek toen we naar grotere samenwerkingsverbanden streefden. Wij wilden namelijk samenwerkingsverbanden waarin alle vormen primair onderwijs zouden zitten, van regulier onderwijs tot en met elke vorm van speciaal onderwijs die we ons maar voor kunnen stellen. Dat zou een schaal opleveren die de heer Bosma net als voorbeeld noemde. Niet alleen hij had kritiek, ook het veld vond het te ingewikkeld en vond dat we uit moesten gaan van de bestaande structuur. Daar hebben we toen naar geluisterd.

Een school kan zeggen dat het een leerling niet kan helpen wanneer een zorgleerling de mogelijkheden van het personeel overstijgt. De school moet dat verantwoorden en de ouders moeten kunnen aangeven of ze het daar mee eens zijn. Vervolgens moet de school samen met de ouders naar een andere plek zoeken.

De heer Anker vroeg of achterblijvers voldoende gestimuleerd worden om het referentiekader uit te voeren. We leggen de zorgplicht vast in de wet, zodat niemand kan achterblijven. Vervolgens laten we het zorgprofiel per school vaststellen. Hiervoor worden in het referentiekader handvatten geboden.

We zijn bezig met het wetsvoorstel kwaliteit (v)so dat de Kamer in het najaar zal krijgen. Dat wetsvoorstel gaat over deskundigheidsbevordering van leraren, stimulerend beleid, bijvoorbeeld het arbeidsmarktgerichte profiel, en het mogelijk maken van een werkschool. Dat betekent veel meer samenwerking tussen school en arbeidsmarkt. Leerlingen kunnen dan ook een plek krijgen in een bedrijf met begeleiding vanuit het onderwijs. Hopelijk zien we het aantal zeer zwakke scholen snel afnemen.

Mevrouw Kraneveldt vroeg of we geen dubbelzinnige boodschappen meer uit willen stralen, maar als uitgangspunt zullen nemen dat er geen thuiszitters meer zijn. Ja, dat is het doel.

De heer Bosma (PVV): Kunnen die samenwerkingsverbanden als ze dat willen fuseren met elkaar?

Staatssecretaris Dijksma: Ja.

De heer Bosma (PVV): We hebben de afgelopen decennia in het onderwijsveld gezien dat organisaties graag fuseren wanneer ze op grote uitgaven stuiten. Dat zal hier ook blijken, want ze moeten meer expertise inkopen. Het gaat om meer mensen en duurdere mensen. Doe ik een heel gekke voorspelling als ik zeg dat er heel veel gefuseerd gaat worden in samenwerkingsland?

Staatssecretaris Dijksma: Dat is niet onze verwachting. Het is niet allemaal gratis. Scholen krijgen meer zeggenschap over de middelen waar ze voorheen vooral moesten inkopen. Dat betekent dat scholen niet alleen meer ruimte in de regelgeving krijgen om speciale vormen van onderwijs in het regulier onderwijs aan te bieden – ik noem de autistenklas als voorbeeld – maar ook dat ze meer ruimte krijgen in de budgetten en de besteding daarvan. De verantwoording wordt wel steviger.

Mevrouw Ferrier (CDA): De staatssecretaris zegt dat het dekkend aanbod in de zorgplicht zit, maar ik ben nog niet helemaal gerustgesteld. We moeten de groei in cluster 4 beperken, het aanbod voor de diversiteit aan kinderen die zorg nodig hebben moet gegarandeerd blijven en de scholen voor speciaal onderwijs moeten niet overbelast raken. Natuurlijk is dat ook een kwestie van middelen. Ik zou daarom graag van de staatssecretaris willen horen hoe ze dat precies ziet. Wat de regionale netwerken betreft, ben ik er voorstander van aan te sluiten bij wat scholen zelf willen en hoe scholen het zelf georganiseerd hebben. Hoe gaan we om met de regionale netwerken als het nu goed gaat? Blijven die dan bestaan of wordt het voortbestaan ontmoedigd?

Staatssecretaris Dijksma: Nee, dat wordt niet ontmoedigd. Ik begrijp het punt van mevrouw Kraneveldt en het zou heel erg zonde zijn als mensen die al heel veel moeite gedaan hebben massaal last krijgen van de wet op de remmende voorsprong. Dat gaan we dus niet doen.

Het samenwerkingsverband moet een dekkend aanbod leveren.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Het is in ieders belang dat er geen thuiszitters meer zijn. De bedoeling is goed, maar ik wil de garantie dat het echt niet meer kan. Als het echt niet meer gaat met een kind op school dan moet het toch op de school blijven waar het ingeschreven staat totdat er een nieuwe plek is. Het kind moet niet thuiszitten, omdat de wachtlijst maar kort is. Een tijdje afkoelen is wat anders en moet nog wel kunnen.

Staatssecretaris Dijksma: We zullen ook moeten regelen dat kinderen niet thuiszitten in de tijd dat de geschillenprocedure loopt. Dat is een van de gaten die we moeten dichten.

De heer Dibi (GroenLinks): De basiszorg blijft voor mijn gevoel een beetje in vaagheden hangen. Ik kan niet vastpakken wat er gaat gebeuren. Ik snap dat we nu nog niet kunnen vastleggen welke kinderen wel naar binnen mogen omdat daar voorzieningen voor zijn en welke niet. Ik neem aan dat de staatssecretaris uitsluit dat een moeder met een autistisch kind verderop naar school moet, terwijl de broertjes en zusjes op de nabijgelegen school zitten. We gaan toch tot zo’n systeem komen? Er zullen sowieso conflicten komen, maar de staatssecretaris moet duidelijk eisen stellen aan scholen.

Staatssecretaris Dijksma: We gaan niet voor niets de zorgplicht wettelijk vastleggen. Daarnaast is het niet zo dat wij bij het referentiekader totaal afwezig zijn. Wij zien heel graag dat vanuit het veld het initiatief genomen wordt en dat gebeurt ook al. Wij zullen daar ook met elkaar over spreken. Wij zullen ook nadenken over de samenhang tussen het referentiekader waarin men afspraken maakt over wat men kan bieden en de zorgplicht in de wet. Dat moet dus wel sluitend zijn. Toch zullen we conflicten houden. Ik zou willen dat dat niet gebeurt, maar zo ver reikt onze invloed niet. We kunnen wel vaststellen wat er gebeurt als zo’n conflict ontstaat en hoe we kunnen voorkomen dat kinderen soms maandenlang thuiszitten, dat ouders van het kastje naar de muur gestuurd worden of dat docenten het gevoel hebben dat hen een onredelijke vraag wordt gesteld.

De heer Dibi (GroenLinks): We hebben bij een hoorzitting twee juffen gesproken die het zat waren. Een van hen had een boek geschreven. Zij zitten helemaal niet te wachten op nog een extra zorgenkind. Die conflicten blijven bestaan en dat hoort ook bij deze complexe materie. Als het landelijk referentiekader niet wettelijk wordt vastgelegd en de zorgplicht wel, dan wordt de mogelijkheid voor conflicten veel groter dan wanneer dingen landelijk vastgelegd worden en iedereen daar een weg in moet zien te vinden.

Staatssecretaris Dijksma: Dat begrijp ik, maar het lijkt mij het verstandigst te wachten tot we de inhoud van het referentiekader kennen voordat we daarover beslissen. De commissie-Dijsselbloem heeft gezegd dat we dingen ook van onderop in ontwikkeling moeten laten komen. Ik wil dat graag de ruimte geven om vervolgens te bekijken hoe we onduidelijkheid over de rechten kunnen voorkomen.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat vind ik niet van onderop.

Staatssecretaris Dijksma: Ik vind dat de heer Dibi in dit geval de sectorraden onrecht aandoet. Een schoolbestuur kan achterover leunen tot de wet er is en dan zeggen dat het er niet mee eens is. Dan durft het kabinet de oversteek waarschijnlijk niet te maken en komen we geen steek verder. De sectororganisaties hebben nu juist gezegd dat zij samen met de bonden en de ouders gaan werken aan hun verantwoordelijkheid. De heer Dibi zegt dat dat betekent dat het van bovenaf komt. Dit hele proces is er juist op gericht mensen te betrekken en zoveel mogelijk mensen aan boord te hijsen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Kan de staatssecretaris iets zeggen over het actuele aantal thuiszitters? Ik ben daar wel in geïnteresseerd.

Als het niet meer gaat met een leerling dan moet de school op zoek naar een nieuwe plek. Wat gebeurt er als een leerling echt ziek wordt van de school en dat het daarom niet meer gaat? Is de staatssecretaris van plan daar een termijn aan te verbinden? Ik kan me voorstellen dat zo’n moeder op dat moment kiest voor het welzijn van haar kind en het thuislaat, maar dat mag niet. Heeft de staatssecretaris daar een gedachte over?

Staatssecretaris Dijksma: Ik heb de Kamer een brief gestuurd over het actuele aantal thuiszitters. Ik weet niet of die voor vandaag ook geagendeerd stond. Het zijn 2500 leerlingen op jaarbasis. Dat zijn niet alleen maar kinderen die onderwijsproblemen hebben, er zitten ook wat notoire spijbelaars tussen. Het is een gemengd beeld, maar het zijn vooral jongens uit het voortgezet onderwijs.

Wanneer we elke casus bespreken, wordt het een probleem. We zetten op dit moment al onderwijsconsulenten in en dat willen we in de toekomst nog meer gaan doen. Het is inderdaad waar dat kinderen en ook ouders ziek kunnen worden van een situatie waarin ze belanden en het is dan belangrijk dat iemand anders hen komt helpen. Dat gaat vaak heel goed. We moeten geen dubbele pettenproblematiek krijgen, want een onderwijsconsulent die een ouder bijstaat mag niet ook de school gaan helpen. Dat mag wel om er gezamenlijk uit te komen, maar niet als er meer dan dat nodig is. Een andere collega moet er dan bij betrokken worden, zeker wanneer het leidt tot een geschil.

Zorgplicht garandeert de keuzevrijheid van ouders. Ouders kunnen hun kind dus aanmelden op de school van hun voorkeur en dat kan ook in het speciaal onderwijs zijn. Plaatsing op de voorkeursschool van de ouders is het uitgangspunt. Dat is natuurlijk altijd wel afhankelijk van de mogelijkheden van de leraren en de ontwikkeling van de leerlingen. Als men heeft uitgelegd dat het echt niet kan dan moet men samen op zoek naar een andere locatie. De ouders hebben door de wettelijke zorgplicht een garantie op een plek. We moeten kijken naar de termijnen die daar voor nodig zijn. Dat is nu acht weken en daarna zijn ouders en leerling in het primaire onderwijs verloren in het systeem.

Mevrouw Smits vroeg naar de positie van ouders en meer specifiek naar de positie van de niet-mondige ouders. Er komt een wettelijke zorgplicht, waarmee we voorkomen dat ouders zelf moeten gaan shoppen. De school is dus verantwoordelijk voor het bieden van een passend aanbod en bij het beoordelen van het aanbod van de school moeten de ouders worden ondersteund. We zijn daarom met de ouderorganisaties in gesprek zijn om te kijken of we een landelijk dekkende ondersteuning kunnen organiseren voor ouders die tegen problemen aanlopen. We gaan het recht op ondersteuning van ouders wettelijk verankeren en dat vinden we belangrijk. Onderwijsconsulenten zullen daarnaast onafhankelijk ouders en scholen ten dienste moeten staan. Daarop zullen wij ook stevig blijven inzetten.

Mevrouw Kraneveldt vroeg of ouders er ook zelf voor kunnen kiezen hun autistische kind op de school in de wijk in te schrijven. Het blijft inderdaad de keuze van de ouders.

Mevrouw Ferrier en de heer Dibi vroegen naar de positie van allochtone ouders. We daar contact over gehad met FORUM en we zullen kijken hoe we deze groep ouders actiever betrokken kunnen krijgen. Dat is overigens ook een van de redenen waarom ik, een beetje tegen de stroom in, het Platform Allochtone Ouders & Onderwijs (PAOO) blijf ondersteunen. Ik vind het namelijk heel belangrijk dat we deze doelgroep in beeld blijven houden.

Mevrouw Smits (SP): Heeft het speciaal onderwijs ook een zorgplicht?

Staatssecretaris Dijksma: Ja.

Mevrouw Smits (SP): Als ik als ouder met mijn kind naar het speciaal onderwijs ga en ik kies er bewust voor mijn kind daar aan te melden, mag het samenwerkingsverband of het schoolbestuur dan zeggen dat de plekken op zijn omdat ze aan de maximale financiering zitten? Kunnen ze zeggen dat ze maar een beperkt aantal plekken hebben en dat ze liever willen dat het kind in het regulier onderwijs terecht komt?

Staatssecretaris Dijksma: Ja, maar ook zij moeten altijd een passend aanbod bieden. Als dat niet kan om bepaalde redenen dan gaat daar hetzelfde traject in werking. We hopen natuurlijk wel dat kinderen met een lichte zorgvraag zo veel mogelijk in het regulier onderwijs terecht komen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat allochtone ouders wel betrokken zijn, maar de ouderorganisaties hebben een taak als allochtone ouders geen aansluiting vinden. Ziet de staatssecretaris voor zichzelf een taak om met de ouderorganisaties in gesprek te gaan. Wat gaat zij precies doen?

Staatssecretaris Dijksma: In algemene zin heb ik al eerder met de ouderorganisaties gesproken. We hebben natuurlijk gepraat over hoe we de positie van allochtone ouders kunnen verbeteren. De ouderorganisaties moeten echter zelf hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen door nog steeds het PAOO financieel te ondersteunen. Zo garandeer ik dat ook deze ouders in beeld blijven.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Als het potje in het speciaal onderwijs leeg is dan beperkt dit de keuzevrijheid van ouders. Kinderen worden dan doorverwezen en kunnen bijvoorbeeld met ondersteuning in het regulier onderwijs terechtkomen. Wie bepaalt dan wat de meest geschikte plek is, want de keuzevrijheid wordt dan beperkt door het gebrek aan budget.

Staatssecretaris Dijksma: Wij houden het speciaal onderwijs nog steeds op orde omdat we daar speciaal budget voor hebben. Dat blijft ook zo. Er blijven dus plekken in het speciaal onderwijs. Rechtstreekse aanmelding bij het speciaal onderwijs is ook in de toekomst mogelijk. Ouders hoeven niet eerst via een andere instantie te vragen of ze daar terecht mogen. De school zal bekijken of een kind daar past. Als de school vindt dat dat niet het geval is, terwijl de ouders van mening zijn dat het wel de juiste plek is dan kan men een geschillenprocedure aangaan.

Mevrouw Smits (SP): Ik vind dit een belangrijk punt. Ik vind het belangrijk dat ouders kunnen blijven kiezen voor speciaal onderwijs. Ik snap de constructie dat het de verantwoordelijkheid van de school is om te zoeken naar de meest geschikt plek. Wat gebeurt er als de school zegt dat zij de passende plek zijn voor dat kind, maar dat hun potje leeg is? Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Dijksma: Dan is dat samenwerkingsverband nodig, want daar zal dan het gesprek gevoerd moeten worden over een eventueel andere verdeling van budgetten.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik denk dat we hier niet omheen moeten draaien. We hebben in het verleden gezien dat de minister van Financiën het beleid van de minister van OCW bepaalde. Het ging toen om het beheersen van groei. Dit debat vindt deels plaats omdat er een groei is in het speciaal onderwijs die ingedamd moet worden. Het kan toch niet zo zijn dat ouders die daar hun kind willen zien daar geen plek vinden. Ik vind dat de garantie dat het kind daar terecht kan onderdeel moet zijn van het traject dat de staatssecretaris gaat volgen.

Staatssecretaris Dijksma: De zorgplicht gaat ook gelden voor het speciaal onderwijs.

De heer Dibi (GroenLinks): Is dat reëel als de staatssecretaris nu al bezig is met budgetfinanciering en zelfs al afkoerst op meer zorgleerlingen in het regulier onderwijs? Is er überhaupt genoeg capaciteit voor al die leerlingen die misschien nog in het speciaal onderwijs willen zitten?

Staatssecretaris Dijksma: We willen een aantal dingen tegelijk doen. We willen proberen kinderen met een lichtere zorgvraag sneller en adequater in het regulier onderwijs te helpen. De heer Dibi is het ook met mij eens dat op dit moment te veel kinderen gelabeld worden en in het speciaal onderwijs terechtkomen. Tegelijkertijd ben ik het met de heer Dibi eens dat als kinderen een plek in het speciaal onderwijs nodig hebben, ze die ook moeten krijgen. Het is daarom van belang dat ouders hun kind rechtstreeks kunnen aanmelden en dat dat niet eerst via een andere systematiek moeten doen. Als in het samenwerkingsverband ontdekt wordt dat er te weinig budget is voor het speciaal onderwijs dan moet daar dus ook een gesprek gevoerd worden. Binnen dat samenwerkingsverband moet bepaald worden welke vorm van opvang regulier kan en welke zorg via het speciaal onderwijs geboden moet worden. Als het een openeinderegeling wordt zonder deze discussie te introduceren dan blijft de groei, die om inhoudelijke redenen zorgelijk is, bestaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Iemand kan niet zomaar zijn kind aanmelden voor het speciaal onderwijs. Daar is een goede reden voor nodig. Ouders kunnen niet denken dat de kleine klassen op het speciaal onderwijs ook wel leuk zijn voor hun kind. Als een kind geen significante zorgvraag heeft dan kan het kind niet naar het speciaal onderwijs gaan. Nu hebben we de slagboomsystematiek van het rugzakje. Straks moet de ouder duidelijk maken of zijn aanvraag voor speciaal onderwijs gerechtvaardigd is. Binnen de handelingsdiagnostiek wordt gekeken of de zorgvraag zodanig zwaar is dat het kind naar het speciaal onderwijs moet. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Staatssecretaris Dijksma: Ja. Binnen Weer Samen Naar School geldt al dat als een plaatsing past binnen de afspraken maar het geld daarvoor ontbreekt, het samenwerkingsverband dat moet financieren. Dat blijft natuurlijk ook zo.

De sectororganisaties nemen het voortouw om samen met de ouders en de bonden het referentiekader op te stellen. Uiteraard hebben wij regelmatig overleg. Voordat ik het referentiekader naar de Kamer stuur, zal ik het zelf nog bekijken. Het is echter hun initiatief en ik ben eigenlijk heel blij ermee dat ze dat willen. Dat geeft de betrokkenheid en de verbondenheid aan.

We hebben veel geleerd van de pilots en de veldinitiatieven. We hebben ook geleerd dat het idee dat alles van onderop moet komen niet helemaal werkt. Mevrouw Dezentjé noemde dat ooit het Dijsselbloem-spook. De combinatie van eigen initiatief met sturing is nodig. Het heeft veel tijd gekost om tot experimenten en veldinitiatieven te komen. We hebben daarom ook deze heroverweging ingezet. De ervaringen uit de pilots en de veldinitiatieven zullen we meenemen bij het ontwikkelen van de wet- en regelgeving.

De regionale netwerken die al zijn gevormd en die een passend aanbod hebben ontwikkeld, mogen blijven bestaan. Het wordt alleen niet meer wettelijk verplicht. Knelpunten kan men altijd komen bespreken. We hebben een open deur voor de mensen die voorop lopen. De ECPO blijft de ontwikkelingen van de koplopers middels onderzoek volgen. De resultaten zullen we meenemen in de uitwerking.

Mevrouw Dezentjé vroeg of het mogelijk is een verkenning te doen naar de ICF als indicatiesystematiek. Binnen passend onderwijs gaan we werken met handelingsgerichte diagnostiek. Gekeken wordt welke ondersteuning leerling en leraar nodig hebben in de specifieke situatie van de school. Liever niet vijf jaar met het hoofd in de boeken, zoals in het voorbeeld van de heer Van Veen. Op dit terrein moet overigens nog veel gedaan worden. De leraren in het primair onderwijs blinken wel uit in het aanmelden voor de master of Special Educationial Needs, dus wat dat betreft is vanuit het veld gelukkig een enorme behoefte zich verder te scholen. Dat positieve signaal krijgen we van heel veel leraren.

De handelingsgerichte diagnostiek vindt zo nodig integraal plaats, dus dat onderwerp moeten we verder bespreken met jeugdzorg, jeugd-ggz en jeugdgezondheidszorg. We proberen modellen uit te werken. Ik zal met de organisaties overleggen om te kijken of we zo’n verkenning naar de ICF kunnen doen.

De SP-fractie heeft gevraagd hoe het zit met de rol van de sbo’s binnen de nieuwe systematiek. Het sbo is een voorziening binnen het aanbod van het samenwerkingsverband om tot een dekkend aanbod voor alle leerlingen te komen. Die positie staat niet ter discussie. Dat denkt men wel eens, maar dat is niet zo. Het sbo geeft onderwijs aan leerlingen met een relatief lichte problematiek, dat blijven ze wat mij betreft ook doen. Dat is hun huidige positie en dat blijft ook hun positie. Dat geldt overigens ook voor het lwoo en praktijkonderwijs.

Mevrouw Smits vroeg hoe het gaat met de verdeling van de middelen en wat er gebeurt als die taak naar het samenwerkingsverband getild wordt.Nu vindt de verdeling van de rugzakmiddelen plaats op basis van de indicatiestelling. Ik denk dat er veel redenen zijn waarom dat niet werkt: er is geen spreke van maatwerk, er is veel bureaucratie en sommige mensen weten wel hun weg te vinden maar anderen niet. Het systeem gaat niet uit van wat leerlingen wel kunnen en alleen om die reden is het al een verkeerd uitgangspunt. We willen daarom de middelen via de samenwerkingsverbanden naar de scholen krijgen. Ik weet wel dat we moeten oppassen dat het geen miniministerie wordt. Dat is een goed schrikbeeld, dat moet het niet worden. We zullen daarom ook vastleggen dat de middelen over de scholen verdeeld moeten worden op basis van het principe «geld volgt leerling en taken», dat moet geen nieuwe bureaucratische laag worden. Als het zou kunnen dan zouden we het geld over de 8000 scholen verdelen en rechtstreeks op hun rekening storten. Dan zouden we er vanaf zijn. Dat werkt helaas niet. Het kan niet om een aantal inhoudelijke redenen. Het is vervelend maar het kan niet anders. We hebben op een of andere manier een scharnierpunt nodig waarop dat gesprek kan plaatsvinden. Wanneer we de middelen alleen per school uitkeren dan vindt er ook een verdunning van aanbod plaats en zullen scholen onvoldoende samenwerken. Dat is ook spannend. We moeten de samenwerking zo beleggen dat die op een goede manier gaat plaatsvinden. We moeten voorkomen dat één school binnen zo’n verband alles lamlegt, dan wel zijn verantwoordelijkheid niet neemt en er onderuit duikt. Dat zijn precies die dingen die we moeten vastleggen om te zorgen dat het goed gaat.

Er is dus geen verwatering dus, zeg ik in reactie op mevrouw Ferrier. De huidige middelen en de inzet ervan zijn juist onduidelijk, dat hebben we middels accountantsonderzoek vastgesteld. We weten ook dat een deel van de middelen nu niet effectief wordt ingezet. Er zijn voorbeelden van meerdere ambulante begeleiders op één school. We kunnen met het huidige budget meer resultaat boeken. Dat zal in deze tijd ook moeten. Daarnaast moeten middelen flexibeler en met meer maatwerk worden ingezet.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ook na lezing van de brief van de staatssecretaris is het mij nog niet duidelijk wat er gebeurt met het rugzakje in het sbo. Ik had begrepen dat het in het sbo per augustus 2010 zal worden afgeschaft. Gaat het alleen om de verantwoording en betreft het alleen de sbo-rugzakjes of alle rugzakjes?

Staatssecretaris Dijksma: Wij hebben in de brief van november een aantal maatregelen genoemd die wij moesten nemen om het budget te houden op het niveau dat we eerder met de Kamer hadden afgesproken. We hebben daarbij gezocht naar maatregelen die inhoudelijk verklaarbaar en acceptabel zijn. Ik heb steeds gezegd dat er niet meer geld beschikbaar is en dat scholen daar rekening mee moeten houden bij al die toewijzingen. Desondanks hebben we nu een aantal voorstellen moeten doen. Het rugzakje in het sbo verdwijnt niet, maar wordt naar beneden bijgesteld. In vergelijking met het speciaal onderwijs of het regulier onderwijs waar kinderen een rugzakje krijgen, komen we daarmee ongeveer op een gelijke bekostiging uit. Ik heb ook gelezen dat scholen voor het sbo zeggen dat zij door deze maatregelen hun werk niet kunnen doen en dat kinderen daardoor thuis komen te zitten. Ze moeten mij dan maar uitleggen waarom deze kinderen wel in het speciaal onderwijs terecht kunnen met nagenoeg dezelfde bekostiging als de sbo’s in de toekomst zullen krijgen. Ik kan dat niet uitleggen. Ik begrijp dat ze deze maatregelen vervelend vinden, maar iedereen zal zijn verantwoordelijkheid moeten blijven nemen. De bekostiging van het sbo loopt in de toekomst niet uit de pas met wat men nu al in het speciaal onderwijs krijgt.

De heer Dibi (GroenLinks): Een van de mensen die wij hebben gesproken bij de hoorzittingen was de heer Veerman, coördinator van het samenwerkingsverband Zuid-Holland West. Hij stelde dat het wel lukt als het samenwerkingsverband voor de docenten en scholen inzichtelijk kan maken hoeveel geld er is, waar het naar toe gaat en hoe het verdeeld wordt. Hoe gaan we dat transparant maken? Komt er misschien een website, waarop iedereen dat kan zien?

Staatssecretaris Dijksma: Dat is een van de redenen voor het introduceren van de bestemmingsbox. We willen dat scholen zich gaan verantwoorden over de wijze waarop zij hun zorgmiddelen inzetten. De besteding moet niet alleen voor ouders en anderen inzichtelijk gemaakt worden, maar ook voor ons. Wij willen immers ook graag zien wat er met het geld gebeurt. De verantwoording gebeurt op schoolniveau, dus niet op het niveau van individuele leerlingen omdat dat tot een enorme papierschrijverij zou leiden. Veel leraren zijn daar terecht bang voor. Zij beschouwen de handelingsplannen voor individuele leerlingen al als iets dat te veel van hen vraagt. Uiteraard zullen we in het referentiekader afspraken moeten maken, niet alleen over hoe scholen zich moeten verantwoorden, maar ook over hoe op het niveau van samenwerkingverbanden een en ander inzichtelijk wordt gemaakt. In die zin ben ik het eens met de opmerking van de heer Veerman.

De heer Dibi (GroenLinks): In het verleden hebben we bij dit soort onderwijsvernieuwingen gezien dat er aan de ene kant geld was of bijkwam terwijl aan de andere kant weer geld werd weggehaald. Dat leidt tot problemen. De staatssecretaris was maandag in Groningen en heeft daar gezegd dat er niet bezuinigd gaat worden op onderwijs. Ik ga ervan uit dat zij daarvoor gaat staan en er niet als andere bewindslieden raar stil over blijft. Zij heeft de motie-Hamer uit te voeren en accepteert niet dat er bezuinigd wordt, want zij is bezig met een grote onderwijsvernieuwing.

Staatssecretaris Dijksma: Ik bekijk op dit moment hoe we de 2 mld. die voor extra zorg voor kinderen in het onderwijs beschikbaar is zo goed mogelijk kunnen inzetten waar dat nodig is. De Kamer weet dat. We moeten echter niet vooruit gaan lopen op hetgeen eraan komt. Dat is een grote verrassing.

Mevrouw Smits (SP): De staatssecretaris heeft de functie en positie van het sbo geschetst. Ik ben er echter bang voor dat scholen voor speciaal onderwijs straks zeggen dat ze vol zitten en dat het niet meer gaat met de financiering. Het gevolg zou kunnen zijn dat binnen het samenwerkingsverband het sbo die kinderen moet gaan opvangen. De staatssecretaris kan wel zeggen dat dit afhankelijk is van de zorgvraag en dat een kind met een lichte zorgvraag niet thuishoort in het speciaal onderwijs, maar werkt het ook zo? We zien dat het speciaal onderwijs vrij vol zit met kinderen met een zware zorgvraag en een beperkt aantal kinderen met een lichte zorgvraag. We zien ook dat in het sbo een steeds grotere groep kinderen met een steeds zwaardere zorgvraag komt. Hoe zorgen we ervoor dat dit aantal niet toeneemt?

Staatssecretaris Dijksma: In de wet staat nu dat basisscholen het moeten betalen als er meer kinderen naar het sbo moeten. Dat blijft ook zo, want hun positie verandert niet. Met deze maatregel laten we een soort verevening plaatsvinden, in die zin dat we hun bekostiging gelijk maken aan die van scholen voor speciaal onderwijs.

Mevrouw Smits (SP): Dat neemt niet weg dat het sbo wel eens het afvoerputje van het speciaal onderwijs zou kunnen worden. Ik vind het vervelend als die mensen het idee hebben dat ze die rol niet aankunnen, ze er niet klaar voor zijn of er de middelen en kennis niet voor in huis hebben. Hoe gaan we dat voorkomen?

Staatssecretaris Dijksma: Ik zou graag tegen hen willen zeggen dat zij dat niet zo moeten zeggen. Het helpt niet als we in een discussie terecht komen waarbij de ene schoolsoort tegen de ander zegt dat er misschien wel iets aan de hand is. Het gaat hier om onbaatzuchtigheid. Mensen moeten ophouden met alleen vanuit hun eigen instelling te kijken. In plaats daarvan dient men gezamenlijk de verantwoordelijkheid te pakken. In dat opzicht ben ik streng, omdat ik merk dat veel institutioneel belang in de discussie sluipt. Ik wil de Kamerleden ook vragen duidelijk te maken dat wij daar niet meer aan mee doen. Er is geen enkele aanleiding voor het sbo om te denken dat het in de toekomst geen positie meer zal hebben. Dat hebben we nu een en andermaal gezegd en dat moet men zichzelf dan ook niet aanpraten.

We moeten garanderen dat de middelen niet alleen naar kinderen met gedragsproblemen gaan. Het gaat bij het zorgprofiel ook over al die kinderen met downsyndroom of fysieke beperkingen die nu al vaak met succes in het regulier onderwijs worden opgevangen. Voor alle handicaps willen we een dekkend aanbod. Het aanbod moet worden vastgelegd in het zorgplan en daarin moet ook de verdeling van de middelen worden beschreven. Ik ben het dus met mevrouw Ferrier eens. Ik weet ook dat een aantal van de oude organisaties daar naar kijkt, omdat het voor hun doelgroep al evident was dat er een indicatie nodig was. Zij willen natuurlijk ook in de toekomst die vorm van keuzevrijheid voor het onderwijs gegarandeerd zien.

Mevrouw Ferrier vroeg hoe we de groei in cluster 4 gaan oplossen. De perverse financiële prikkel verdwijnt niet. Door de budgettering van de middelen verdwijnt de perverse financiële prikkel wel om zoveel mogelijk te indiceren. In het CPB-rapport dat de Kamer op 25 januari heeft gekregen wordt geconcludeerd dat meer aanbod meer vraag heeft opgeroepen en dat er dus geen beperking is in de openeindesystematiek. Uiteraard moeten we deze ontwikkeling blijven monitoren.

Mevrouw Ferrier en de heer Bosma hebben gevraagd of samenwerkingsverbanden van gelijke grootte evenveel geld krijgen, hoewel het aantal zorgleerlingen ongelijk is. Met andere woorden: hoe gaat die verevening in zijn werk? In het onderzoek van de ECPO dat nu wordt uitgevoerd, wordt onderzocht of er inhoudelijke argumenten zijn voor het verschil in het aantal leerlingen tussen de regio’s. Uit mijn hoofd gezegd zijn er twee regio’s die nogal opvallen. Als het onderzoek uitwijst dat er geen argumenten zijn voor het verschil dan zullen de samenwerkingsverbanden evenveel bekostiging krijgen. Als er wel argumenten zijn dan moeten we ook accepteren dat er verschillen in bekostiging kunnen ontstaan. In juni 2010 hoop ik hierover meer te kunnen vertellen.

Dan was er nog een misverstand dat we hopelijk vandaag kunnen ophelderen. Mevrouw Ferrier zei dat uit brieven van Altra naar voren komt dat men denkt dat de rugzakmiddelen al per augustus 2010 worden overgeheveld. Mevrouw Kraneveldt vroeg of het over verantwoording gaat. Dat is juist, want we hebben immers een wetswijziging nodig om de overheveling van de rugzakken feitelijk te effectueren. Voorlopig kan dat dus nog niet. We kunnen echter niet wachten. We zullen daarom beginnen scholen te vragen om de middelen die ze voor zorg ontvangen te verantwoorden via de bestemmingsbox. Zo krijgen we daar meer zicht op dan nu het geval is.

Mevrouw Ferrier heeft gevraagd waarom er geen pilot met budgetfinanciering komt. We hebben veel geleerd van een experiment met budgetfinanciering in de regio Eemland. We moeten nu een goed model uitwerken. Wanneer we met een paar regio’s beginnen lopen we het risico dat er verschillen tussen de regio’s ontstaan. We zullen er daarom voorzichtig mee omgaan.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb niet gevraagd om een pilot met budgetfinanciering, die fase hebben we al gehad. Ik vroeg om een pilot naar het stoppen met de rugzakjes, maar de staatssecretaris heeft de onduidelijkheid nu weggenomen.

Ik heb de staatssecretaris al een paar keer horen zeggen dat zij veel geleerd heeft van de pilots en veldinitiatieven. Ik ben benieuwd wat ze precies geleerd heeft. Krijgen we daar een overzicht van?

Staatssecretaris Dijksma: Dat lijkt mij een goed plan. Dat nemen we mee in de rapportage die de Kamer in juni krijgt.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De verevening kan een organisatie enorm in de problemen brengen, zeker wanneer men geen goed verhaal heeft over de reden dat men zoveel heeft geïndiceerd. Wil de staatssecretaris bekijken of de verevening stapsgewijs kan, zodat de klap minder hard aankomt?

Staatssecretaris Dijksma: Ja. Dat gaan we netjes doen met een overgangsmaatregel.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Onlangs heeft staatssecretaris Bussemaker maatregelen genomen op het gebied van de AWBZ-begeleiding, waardoor alleen mensen met matige tot zware beperkingen op het terrein van zelfredzaamheid recht hebben op begeleiding. Dat geldt ook voor kinderen die in het onderwijs gebruik maken van de zorg vanuit de AWBZ. Voor kinderen met een lichte beperking is het recht op begeleiding vanuit de AWBZ komen te vervallen. Het onderwijs heeft ter compensatie extra middelen gekregen. In de vorige brief stond een bedrag van 20 mln. genoemd, maar in de huidige brief staat 10 mln. Is dat genoeg?

Staatssecretaris Dijksma: In de vorige brief stond geen ander bedrag, dat moet een misverstand zijn. We hebben onderzoek gedaan naar wat nodig is. Dat is altijd ingewikkeld, omdat we voor een deel voorspellingen moeten doen. We hebben echter het idee dat het met dit bedrag moet kunnen. De Kamer heeft de regeling gekregen.

De heer Van der Vlies zei dat er huiver is voor het afschaffen van de gedwongen winkelnering. Verder vroeg hij of het samenwerkingsverband daadkrachtig genoeg is om de benodigde expertise op te brengen en of er oormerking plaatsvindt. Ik begrijp dat er huiver is voor de afschaffing voor de gedwongen winkelnering en we willen ook niet dat de expertise verdwijnt. Er is echter ook veel kritiek op het huidige systeem. Wanneer we de middelen bij het regulier onderwijs leggen, is er ook ruimte om meer leerlingen een passend aanbod te doen. Bij de overdracht van middelen moeten afspraken gemaakt worden over de begeleiders. De personele consequenties van de overdracht moeten we op een goede manier oplossen. Het blijft natuurlijk zo dat scholen expertise vanuit het speciaal onderwijs kunnen inhuren, want er blijven ook middelen voor het speciaal onderwijs zelf beschikbaar.

De structuur voor het lwoo en het praktijkonderwijs blijft ongewijzigd omdat de ontwikkeling van het leerlingaantal daar voldoende stabiel is. Er is dus geen noodzaak tot budgetteren. We zullen de effecten van de invoering van passend onderwijs evalueren en als blijkt dat het waterbedeffect optreedt dan zullen we moeten ingrijpen.

De onderwijs en zorg voor leerlingen moeten centraal staan en niet het geld. De beschikbare middelen moeten ten gunste komen van leerlingen en leraren. De middelen zullen verdeeld worden volgens het principe «geld volgt taken». De middelen moeten ook zoveel mogelijk voor het primaire proces worden ingezet. Het referentiekader speelt daarbij ook een rol.

Een aantal woordvoerders vroeg naar de bedragen die we voor de invoering beschikbaar hebben. Dat zijn natuurlijk bedragen bovenop de middelen die we sowieso voor leraren beschikbaar hebben gesteld, waaronder de lerarenbeurs. We zijn voortdurend met elkaar in gesprek daarover en ik heb goede hoop dat de middelen die we via de scholen en de lumpsum geven daadwerkelijk worden ingezet om de docenten te steunen. In het begin zal het ook nodig zijn om het bevoegd gezag te helpen hun rol in het samenwerkingsverband verder uit te werken. Ik denk dat het belangrijk is dat wij de scholen het signaal geven dat het budget zoveel mogelijk gebruikt dient te worden om het docentenkorps te ondersteunen. Daarnaast hebben wij al investeringen op dat terrein gedaan.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt is bezig met het curriculum van de pabo, omdat wij denken dat wij op meerdere punten de discussie over dat curriculum moeten voeren. Het gaat om vragen als: wat doen we met specificatie op jonge leeftijd en hoe houden we een brede bevoegdheid? Het is vanzelfsprekend dat bij handelingsgerichte diagnostiek en de vraag hoe kinderen het beste onderwijs te geven ook aandacht moet zijn voor het omgaan met kinderen die een extra zorgvraag hebben.

Verschillende Kamerleden hebben gevraagd of de invoering in 2012 wel haalbaar is. Ik vind dat we de twee jaar die we nog hebben goed moeten gebruiken. We hoeven ook niet bij nul te beginnen. Er is al veel gedaan en er wordt ook al veel ontwikkeld. De omslag naar passend onderwijs vergt ook een cultuuromslag en dat kost tijd. Die cultuuromslag wordt wel makkelijker wanneer we met een nieuwe systematiek kunnen werken. Het probleem met het huidige systeem is dat we vooral een medisch uitgangspunt hanteren. We kijken vooral naar wat kinderen niet kunnen. Als we dat willen veranderen, moeten we dat in de organisatie van het onderwijs anders regelen. Die omslag kost dus meer tijd. We zullen zelf de vinger aan de pols moeten houden. De heer Van der Vlies zei al dat iedereen achterover leunt wanneer we een datum loslaten. Dat is niet de bedoeling.

We voorkomen de verdamping van in het speciaal onderwijs opgebouwde expertise door een volwaardig stelsel van speciaal onderwijs in stand te houden en een deel van de middelen voor de ambulante begeleiding te blijven reserveren voor expertisebekostiging. We hebben dat expres gedaan om dat probleem niet in de hand te werken. We zijn de exacte omvang van het benodigde bedrag nog aan het onderzoeken. We overleggen ook met de WEC-Raad over de manier waarop we de expertise kunnen behouden en in kunnen zetten in het regulier onderwijs.

Mevrouw Kraneveldt en mevrouw Ferrier hebben een vraag gesteld over het eenloketprincipe. Wanneer we de zorgplicht hebben dan is de school dat ene loket. Ouders hoeven niet meer naar een ander loket om een indicatie te krijgen. We moeten in de wetgeving wel een werkwijze borgen voor het geval dat ouders er met de school niet uitkomen. Er is niets tegen dat een samenwerkingsverband zich zodanig organiseert dat er voor buitenstaanders zoals gemeenten een bepaalde ingang is. De vraag is echter of wij dat moeten vaststellen of dat men het zelf regelt.

Ik heb tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd dat ik dit voorjaar met een notitie over hoogbegaafdheid zal komen en dat komt ook daadwerkelijk later dit voorjaar. Het feit dat een kind hoogbegaafd is, leidt niet per definitie tot een zorgvraag. We moeten ermee oppassen hoogbegaafde kinderen in die sfeer te plaatsen. Natuurlijk kan er een samenhang zijn, bijvoorbeeld wanneer er ook sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum. Tot nu toe hebben die kinderen een indicatie gekregen. Kinderen die op een of andere manier extra geholpen zullen moeten worden, krijgen ook in de toekomst die hulp. Veel kinderen komen nu echter niet voor ondersteuning in aanmerking omdat ze een relatief lichte hulpvraag hebben. Wij hopen dat door het beter inzetten van de middelen in het regulier onderwijs deze kinderen adequater kunnen worden geholpen. Daarnaast zijn we op het terrein van excellentie en hoogbegaafdheid van kinderen een apart traject gestart om de bewustwording in het onderwijs te bevorderen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Natuurlijk gaat een ouder naar een school voor vragen over het inschrijven van hun kind of als er problemen of vragen zijn. Ouders zoeken eerst de hulp dichtbij. Al die andere partners in de jeugdketen moeten echter ook samenwerken om ervoor te zorgen dat we niet weer een oerwoud aan loketten binnen een gemeente krijgen, zoals Amsterdam met een zorgloket, een onderwijsloket en een veiligheidsloket. Op een gegeven moment willen we dat er één loket is waar mensen naartoe kunnen gaan. De andere wetsvoorstellen van de minister voor Jeugd en Gezin zijn hierbij ook aan de orde. Bij de back office kunnen de diverse disciplines best door elkaar lopen. Daar gaat de eenloketgedachte over!

Staatssecretaris Dijksma: Dat is een mooi ideaalbeeld. De ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin en de zorg- en adviesteams moet bijdragen aan meer samenhang.

Mevrouw Ferrier zei dat ze niet voor doorzettingsmacht van de gemeenten is. Daar is inderdaad discussie over mogelijk. We hebben in de regeling voor voor- en vroegschoolse educatie wel iets in die richting vastgelegd. Het gaat mij om het behouden van de regie. Zeker als op lokaal niveau meerdere partners aan tafel zitten, is het noodzakelijk om tot een geïntegreerd jeugdbeleid te komen. Het is prettig voor ouders van kinderen die niet zozeer extra zorg nodig hebben, maar die wel worstelen met opvoedingsvragen of op allerlei andere problemen stuiten, als ze daarvoor niet op een toer door de instanties hoeven te gaan. Die knellende band van de bureaucratie moeten we slechten. Er is een belangrijke taak weggelegd voor de gemeenten en de lokale partners, die meer en meer aan tafel zitten, om daar goed over na te denken.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik wil in de richting van het veld de suggestie doen om in dat referentiekader goed aandacht te besteden aan afstemming met het Centrum voor Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg om zo tot een integrale indicatie te komen. We zouden daarnaast per samenwerkingsverband een meld- en informatiepunt kunnen vaststellen. Dat is ook een oplossingsrichting voor de problemen die het loslaten van de eenloketgedachte met zich meebrengt.

Staatssecretaris Dijksma: Dat lijkt mij een goede suggestie. Ik zeg de Kamer toe dat ik begin juni een rapportage zal sturen over de uitwerking van het referentiekader, over de uitwerking van de zorgplicht en over de wijze waarop die zich tot elkaar verhouden. De Kamer krijgt dan ook nadere informatie over de positie van het vso, de REC’s en de bekostigingsregelingen. We proberen daarmee een uitgewerkt kader voor de wetgeving neer te leggen. In het najaar kan dan het wetgevingstraject starten.

Er zijn vragen gesteld die nog niet helemaal te beantwoorden zijn. We gaan nu met de uitwerking aan de slag en zullen proberen de zaken die nu nog niet helder zijn alsnog duidelijk in beeld te krijgen. We moeten ook de ruimte nemen om op al die vragen een adequaat antwoord te geven, zodat we in juni met elkaar kunnen vaststellen of deze route ook tot een goed resultaat kan leiden. Ik heb gehoord dat de Kamer mijn diagnose deelt en ik heb het idee dat we het ook over de uitgangspunten eens zijn. Er is nog een aantal belangrijke vragen, valkuilen, dat we moeten oplossen. Dat zullen we samen met de mensen in het veld doen. In juni zal de Kamer een uitgebreid voorstel voor de wetgeving en een stappenplan ontvangen. De Kamer kan dan beoordelen of dat adequaat is.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor haar uitvoerige reactie op hetgeen de Kamer en mijn fractie inbracht. Mijn fractie ziet de schaduwkanten aan en de tekortkomingen in het huidige bestel. Wij erkennen dus de noodzaak tot vernieuwing. Deze discussie gaat over de voorwaarden waaronder. Als startplaats zoekt mijn fractie een brede integrale aanpak die leidt tot het analyseren en waar mogelijk terugdringen van de toenemende zorgbehoefte onder kinderen. De aandachtspunten liggen op het terrein van het onderwijs, in de sfeer van de jeugdzorg en in de sfeer van de arbeidsmarktgerelateerde problemen zoals jeugdwerkloosheid en de sluitende aanpak tot 27 jaar. Voor mij horen die allemaal bij elkaar. Mijn fractie steunt de richting die de staatssecretaris inslaat, in die zin dat zij samen met het veld naar bepaalde invullingen zoekt. Dat is voor het draagvlak prima, want dat werd in eerdere rondes van de discussie over het passend onderwijs node gemist. Er is nog wel een kwestie waarin een prudente balans moet worden gevonden tussen het dimensioneren van de zorgplicht en de keuzevrijheid van de ouders. Immers, de positie van de ouders moet gemarkeerd zijn. Ze moeten weten waar hun rechten liggen en gehaald kunnen worden als de school nee verkoopt. Dat nee verkopen kan natuurlijk beargumenteerd zijn.

Wij krijgen bericht over wat van de pilots en veldinitiatieven is geleerd. Ik herinner de staatssecretaris aan de veldinitiatieven die binnen bepaalde denominaties tot ontwikkeling zijn gekomen. Het is voor mij belangrijk dat die initiatieven in de volgende setting mee kunnen blijven draaien, want we moeten de goede dingen niet afbreken. Het tempo van invoering en de overgangsregelingen komen natuurlijk in het wetgevingstraject aan bod. De staatssecretaris heeft in haar afrondende opmerkingen daar het plaatje van geschetst. Wat mij betreft kan ze daarmee doorgaan. Voor mijn fractie is dat dan niet vrijblijvend, maar ook niet bindend.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Waarom komt er geen wettelijke plicht voor het speciaal onderwijs om op te leiden voor de arbeidsmarkt? Hoe worden leraren betrokken? De samenhang tussen jeugdzorg en passend onderwijs is mij nog niet duidelijk. Ik sta in dubio om de staatssecretaris te vragen die relatie in een brief uit de doeken te doen. Ik denk echter dat het tot het debat van juni kan wachten en dat we de energie maar moeten richten op het ontwikkelen van wat er nu ligt. Mocht de staatssecretaris zelf vinden dat ze daar nog iets aan moet doen, nodig ik haar daartoe uit. Verder voeren wij het debat als er meer op tafel ligt.

De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Eigenlijk is dat ook de portee van mijn tweede bijdrage. Het is formeel bestuurlijk een raar moment omdat we niet echt iets hebben om over te praten, in die zin dat er geen wetsvoorstel ligt. Het zijn vage plannen en het gebouw staat nog in de steigers. Er zitten nog twee zwarte gaten in. Enerzijds is dat het referentiekader. Ik hoorde iets van een toezegging met betrekking tot de ICF. Vol verwachting klopt mijn hart. Anderzijds is dat de zorgplicht, die nu weliswaar benoemd is, maar waarvan niet duidelijk is wat er gebeurt als het geld op is. Er zijn allerlei beren op de weg, valkuilen en uitzonderingen. Daarnaast zijn door mij en mijn collega’s allerlei «what if»-vragen gesteld. Ik neem aan dat deze zaken allemaal zal worden meegenomen in de rapportage die we in juni kunnen bekijken en in het wetsvoorstel van het najaar. We kijken daar met belangstelling naar uit. Ik denk dat we in principe allemaal hetzelfde willen, namelijk adequate zorg voor een zeer kwetsbare groep. Het is verder meer een kwestie van uitwerking dan van een enorm politiek onderwerp waar ideologische tegenstellingen zich articuleren.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden en voor de toezeggingen, die heel belangrijk zijn als signaal richting het veld. Dank voor de verkenning rond het ICF-systeem. Een faire, stapsgewijze verevening is goed nieuws voor de regio’s die daar met angst en beven naar keken. Er is ook toegezegd dat thuiszitten niet alleen niet de bedoeling is, maar dat het straks gewoon niet meer kan. Dat moeten we dus heel goed regelen.

Natuurlijk zijn het referentiekader en de zorgplicht cruciaal, dus we moeten afwachten hoe die er uit gaan zien. We hebben in de lucht laten hangen dat het referentiekader wel eens een wettelijk haakje kan krijgen. Dat betekent dat het een heel goed referentiekader moet worden. Ik denk dat het een zetje geeft aan alle mensen die het kader gaan opstellen, dus niet alleen de raden, maar ook betrokkenen als ouders en docenten. Als we het kader straks terugzien, moeten we die ouders, docenten en schoolbesturen er goed en in de juiste balans in herkennen. Ik denk dat het een goed signaal aan het veld is.

Is het mogelijk een monitor op de professionaliseringsslag van docenten te zetten, misschien wel in samenhang met het Actieplan LeerKracht? Hoe verloopt die scholing nu in het kader van passend onderwijs? Hoe worden de scholingsmiddelen van de schoolbesturen ingezet en hoe worden de middelen ingezet die de samenwerkingsverbanden daar eventueel straks aan gaan besteden? In het implementatietraject pleiten wij voor een gezamenlijke aanpak: een gezamenlijk overleg tussen het ministerie van OCW, de organisaties van scholen, de vakbonden en de ouderorganisaties, het liefst onder onafhankelijk voorzitterschap. We willen dan ook support voor de organisaties die er wat minder warmpjes bijzitten. We vinden dat bij de implementatie ook expliciet aandacht moet worden geschonken aan de communicatie met alle betrokkenen, vooral met docenten en ouders, en aan een deugdelijk systeem waarmee de voortgang kan worden gevolgd.

We vinden de vorderingen in het voortgezet onderwijs ook van groot belang. Daar moet ook een hele slag worden geslagen, terwijl er veel knelpunten liggen. Er moet tevens aandacht worden besteed aan een goede inpassing, ook juridisch, van het speciaal onderwijs en vso in de samenwerkingsverbanden.

Mevrouw Smits vroeg al aandacht voor de speciale doelgroep van meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen met epilepsie. Wij vragen ook speciale aandacht voor die groepen. Wij vinden dat de expertise die landelijk beschikbaar is niet mag verwateren, want daardoor zouden deze groepen tussen wal en schip vallen. Dat mag niet gebeuren. Volgens mij hebben we daar allemaal wel gevoel bij. In een volgende rapportage moet misschien nog eens expliciet aandacht aan deze groepen worden besteed. We moeten dan kijken of er een garantie kan komen voor het behoud van de landelijke expertise voor deze kwetsbare groepen.

De staatssecretaris zegt dat het wetgevingstraject in het najaar start. Wij zouden graag zien dat we nog in deze kabinetsperiode een wetsvoorstel op tafel hebben, zodat we met elkaar significante stappen kunnen zetten. Ik wil niet meemaken dat we straks een wetsvoorstel hebben dat, vanwege verkiezingen, controversieel wordt verklaard. Dan zakt alles wat we bereikt hebben weg. Mijn fractie zou dat zeer betreuren.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vele vragen. Dank voor de toezegging ten aanzien van de ICF en het onderzoek van de ECPO over de verevening. Mijn fractie vindt het belangrijk inzicht te krijgen in hoe die verevening gaat uitpakken. Dank ook voor de toezegging ten aanzien van informatie over hoogbegaafde kinderen.

In de hoorzitting is gezegd dat allochtone ouders niet betrokken en niet uitgenodigd zijn. Dat wil ik toch even bij de staatssecretaris neerleggen.

Ten aanzien van het referentiekader heb ik een voorbehoud gemaakt. Mijn fractie wil dat er uiteindelijk een brede, integrale visie voor zorgleerlingen komt, gericht op wat ze wel kunnen en gericht op participatie in de samenleving. Dat begint met de indicatie. Wij vinden het belangrijk dat achter dat ene loket dat de school straks is, er niet een hele toer langs instituties moet komen. Als dat het geval zou zijn, dan vraag ik me af of we in het referentiekader de indicatie wel bij de samenwerkingsverbanden moeten leggen. Ik sluit me dan ook aan bij de suggestie van mevrouw Kraneveldt om die integratie in de rapportage mee te nemen, zodat we die in juni kunnen zien.

Ik steun de staatssecretaris van harte in haar voornemen het referentiekader niet in de wet op te nemen.

Is het de staatssecretaris duidelijk waar ze precies zicht op wil hebben in de verantwoording van bekostiging en financiering via de bestemmingsbox? Als dat niet duidelijk is, weten we straks weer niet waar 2 mld. gebleven is.

Dan kom ik bij de schoenen van collega Van der Vlies. Net als hij gooi ik nooit mijn oude schoenen weg voor ik nieuwe heb. Ik heb er daarom behoefte aan om het hele tableau in samenhang te kunnen overzien, om uiteindelijk te kunnen zeggen of de CDA-fractie er genoeg vertrouwen in heeft om van start te gaan. Ik benadruk nogmaals dat er wat mij betreft dan een «go/no go»-moment is.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Op de website www.passendonderwijspastniet.nl zijn in twee weken tijd meer dan 2000 handtekeningen gezet door leerkrachten uit het speciaal onderwijs, het regulier onderwijs, ambulante begeleiders en ouders van kinderen met een extra zorgvraag. Wij denken, ondanks de kritiek, positief over de plannen van de staatssecretaris, maar dit toont aan dat dat op de scholen helemaal niet zo is. Dat zit niet in de diagnose en dat zit niet in het feit dat we proberen zoveel mogelijk kinderen die extra zorg nodig hebben op te vangen in het regulier onderwijs. Het zit erin dat de mensen op de scholen heel goed begrijpen dat het in eerste instantie een bezuinigingsoperatie is en dat vervolgens bekeken moet worden hoe we dat het beste kunnen doen. Dat is een zure werkelijkheid.

Als ik een kritische vraag stel over het speciaal onderwijs en het sbo, dan heeft dat niets te maken met het in stand willen houden van instituties, zoals de staatssecretaris zegt, of het bij het oude willen blijven terwijl dat niet goed is. Wat niet werkt, moeten we aanpakken en veranderen, maar ik ben bang dat we bezig zijn een systeem dat feilen vertoont te vervangen door een systeem waarvan we geen idee hebben of het gaat werken. De combinatie van een onderwijshervorming en een bezuiniging is een heel gevaarlijke.

Ik zit nog een beetje met de ambulante begeleiding in mijn maag. Dat heeft ook niets te maken met het vasthouden aan instituties. Tijdens de hoorzittingen wees mevrouw Burgers erop dat scholen soms last hebben van onbewuste onbekwaamheid. Bewuste onbekwaamheid betekent dat men weet dat men niet goed met een bepaald kind omgaat en daar een expert bij roept. Er zijn ook scholen die denken dat ze goed met een kind omgaan als het stil is en meedoet. De ambulante begeleiding, die verplicht meekomt op de scholen, heeft vaak een opmerkende functie. Men kan opmerken dat het met een bepaald kind helemaal niet goed gaat, omdat het last van angsten heeft, omdat het niet uit zijn autisme komt of omdat de leerkracht er verkeerd mee omgaat. Die functie moeten we niet met het badwater weggooien.

Als ouders zeggen dat hun kind speciaal onderwijs nodig heeft en het speciaal onderwijs dat bevestigt dan mag het nooit zo zijn dat het kind daar om financiële redenen niet terecht kan. Ik vind het een onbevredigend antwoord dat scholen dan terug moeten gaan naar het samenwerkingsverband om te kijken waar er plek gaat komen.

Ik sluit me aan bij de heer Van der Vlies die zei dat we moeten kijken wat er aan de hand is met onze jongens en meisjes en waar we mee bezig zijn. Die vraag is groter dan alleen het onderwijs. Dat onderkent iedereen hier vandaag, maar niettemin gaan we wel door op dit spoor. Ik vraag me af hoe we nu eenzijdig kunnen zeggen dat het onderwijs dit maar moet gaan doen en we aan de andere kant hopen dat het via overlegstructuren goed komt met die andere organisaties en takken waar we ook mee zouden moeten overleggen. Zou dat niet veel meer samen moeten?

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. We moeten inderdaad goed naar de experimenten kijken. De heer Van der Vlies sprak natuurlijk over het reformatorisch experiment. We zullen dat zeker in het vervolg bekijken en de Kamer zal daar nadere informatie over krijgen.

Mevrouw Dezentjé vroeg naar de wettelijke plicht om ook binnen het vso een meer arbeidsmarktgerichte uitstroom te bevorderen. Dat zal onderdeel van het wetsvoorstel uitmaken. Ik maakte daar al eerder opmerkingen over, omdat ik buitengewoon geïnteresseerd ben in het fenomeen werkschool. Leerlingen zitten daarbij op school, maar worden daarna binnen een bedrijf opgenomen. Het verheugt me dat VNO/NCW en MKB Nederland inmiddels hebben aangegeven dat ook zij op dat terrein willen meedenken. De betrokkenheid van leraren is een van de redenen dat we met vakorganisaties in gesprek zijn. Ik was aanwezig bij een conferentie van CNV Onderwijs om zelf met mensen in de zaal te kunnen spreken.

Het monitoren van de professionaliseringsslag die het docentenkorps moet maken is een goed idee. De Universiteit van Tilburg gaat dat doen. Die kijkt naar het effect van feitelijke nascholingsactiviteiten en naar de lerarenbeurs. Het onderzoek wordt in de jaren 2009 tot 2011 uitgevoerd.

Als voorbeeld van een bijzondere doelgroep werd de groep kinderen met epilepsie genoemd. De scholen voor deze groep zijn verbonden aan twee klinieken die met veel samenwerkingsverbanden te maken hebben. In principe verandert voor die scholen niets, want hun expertise blijft behouden en andere scholen kunnen er een beroep op blijven doen. Ze hebben daarmee een landelijke functie en ontvangen ook expertisebekostiging. Ik zou er wel voor willen waken om steeds weer nieuwe groepen te benoemen die als het ware niet meedoen, want waar ligt dan de grens? Ik vind het behoud van expertise belangrijk en we doen ons best ervoor om te zorgen dat die niet weglekt. We moeten echter wel een paar stappen zetten.

Mevrouw Ferrier vroeg naar de indicatiestelling. Op haar suggestie zullen we gaan kijken hoe we de ICF daarbij kunnen betrekken. Het feit dat we geen indicatiestelling meer hebben zegt ook iets over de samenhang die we met andere vormen kunnen zoeken. Die samenhang kunnen we met deze suggestie nog wat meer in beeld brengen. Bij het referentiekader kunnen we het gesprek voeren over de manier waarop we de andere organisaties erbij halen die zich met dezelfde problematiek bezighouden.

Mevrouw Ferrier (CDA): Is de staatssecretaris voornemens om zelf nog te sleutelen aan het referentiekader wanneer het klaar is?

Staatssecretaris Dijksma: Ik heb weliswaar een eigen verantwoordelijkheid, maar ik hoop dat datgene waar de organisaties mee komen en waarover wij meepraten volstaat. Ik ga daar op voorhand geen schaduw over werpen. We vragen aan het veld om verantwoordelijkheid te nemen en het veld doet dat met veel bezieling. Ik heb er alle vertrouwen in dat het tot een goed resultaat leidt dat we bij de Kamer neer kunnen leggen.

Over de problematiek rond de allochtone ouders praten we met FORUM. Aan die betrokkenheid gaan we iets doen.

In de bestemmingsbox gaan we in eerste instantie het rugzakdeel van de school in beeld brengen. Later willen we het hele tableau in beeld brengen, want we willen weten wat voor waar de samenleving krijgt voor het geld dat we besteden.

Ik wil eindigen met een paar opmerkingen over het proces en het weggooien van oude schoenen. Ik voel dat deze commissie de noodzaak tot vernieuwing erkent en ook de uitgangspunten die daarbij een rol spelen. Tegelijkertijd wordt gesproken over de voorwaarden waaronder we dat kunnen doen.

De woordvoerders hebben terecht gewezen op de bredere context. Het is inderdaad niet alleen een vraagstuk van het onderwijs, maar ook van de jeugdzorg. Hoe bieden we deze specifieke groep kinderen, die vaak heel kwetsbaar zijn, een plek op de arbeidsmarkt? We bekijken dat in samenhang. In het wetsvoorstel rondom het speciaal onderwijs komt de samenhang met bijvoorbeeld de arbeidsmarkt ook expliciet aan de orde. Minister Rouvoet, staatssecretaris Van Bijsterveldt en ik zijn bezig met het opstellen van een samenhangend voorstel op het terrein van de zorg in en rond de school en dat zal naar de Kamer worden gezonden. Ik ben het met mevrouw Dezentjé eens dat vanuit die samenhang moet worden gedacht en gehandeld. Ik zal er nog over nadenken hoe we dat beter aan de Kamer kunnen laten zien. Tegelijkertijd moeten we onze energie nu op dit vraagstuk kunnen richten.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Er is al genoeg versnippering en verkokering. We moeten kijken hoe dit daar dan weer een versoepeling in aanbrengt.

Staatssecretaris Dijksma: Ik deel dat doel en het zou een zegen zijn als we dat voor elkaar krijgen. Dat vraagt overigens veel van heel veel betrokkenen. Onderwijs kan niet alle maatschappelijke problemen oplossen. Leraren zijn nu eenmaal geen maatschappelijk werkers. Tegelijkertijd kunnen we veel winst boeken als er meer naar de scholen toe komt. Het onderwijs zal zich daar ook voor open moeten stellen. De samenwerking met bijvoorbeeld jeugdzorg is daarbij van groot belang. We moeten voorkomen dat niemand meer weet wie waarvoor verantwoordelijk is. Een Amsterdamse wethouder noemt dat altijd Frankenstein.

De heer Bosma zegt terecht dat het hier niet om politiek ideologische tegenstellingen gaat. Dat sterkt me in de gedachte dat het mogelijk moet zijn om eindelijk, na heel veel jaren, op dit terrein een doorbraak te bereiken. Er is mij veel aan gelegen om dat samen met de Kamer voor elkaar te krijgen. We zetten nu steeds nieuwe stappen en ik ben het met mevrouw Kraneveldt eens dat het zonde zou zijn als we aan het einde van de rit moeten vaststellen dat het allemaal voor niets is geweest. Als we met elkaar eens zijn dat die oude schoenen wel aan vervanging toe zijn, dan moeten we een paar nieuwe kopen. We moeten ze passen en ze mogen niet knellen of pijn doen. We moeten echter wel nu naar de winkel gaan. Ik vind het belangrijk dat we dit ook met elkaar uitstralen omdat er in het veld veel tegengestelde belangen zijn. Als we geen ondubbelzinnig signaal uitzenden en in plaats daarvan vooral de problemen blijven benoemen dan is er aan het eind van de dag geen verandering. Ik prijs me gelukkig dat de Kamer ons de ruimte en het vertrouwen geeft om te kijken of we kunnen overtuigen met een goed voorstel. Er is nog veel werk aan de winkel en dat gaan we ook doen. Ik hoop de Kamer in juni op dit punt weer te spreken en op allerlei andere punten veel eerder.

Toezeggingen

De voorzitter: Ik noteer de volgende toezeggingen:

– De staatssecretaris stuurt in het najaar het wetsvoorstel kwaliteit (v)so naar de Kamer. De arbeidsmarktgerichte uitstroom van het vso maakt hier deel van uit.

– De staatssecretaris zal de Kamer informeren over haar overleg met betrokken organisaties over de mogelijkheden van de ICF voor de indicatiesystematiek.

– De staatssecretaris stuurt begin juni de Kamer een tussenrapportage over de vormgeving van het referentiekader, de uitwerking van de zorgplicht, de positie van het speciaal onderwijs en de REC’s alsmede de bekostigingsregelingen. De staatssecretaris zal tevens ingaan op het advies van de ECPO over de verevening. Zij zal daarin tevens uiteenzetten wat geleerd is van de veldinitiatieven en het breedte-experiment.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie en Smits (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Meeuwis (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).