Kamerstuk 31317-6

Wijziging Wmo en Wwb i.v.m. verstrekken uitkering aan mantelzorgers; Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand in verband met het verstrekken van een uitkering aan mantelzorgers


31 317
Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet werk en bijstand in verband met het verstrekken van een uitkering aan mantelzorgers

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 mei 2008

Deze nota naar aanleiding van het verslag is in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgesteld.

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag van de Kamer naar aanleiding van onderhavig voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (Wwb). De regering constateert dat Kamer en regering op één lijn zitten wat betreft de wens om mantelzorgers een blijk van waardering te bieden. Mantelzorgers zetten zich vaak langdurig en intensief in voor een ander. Zij geven daarmee blijk van een grote mate van solidariteit met mensen die voor hun zorg en welzijn op anderen zijn aangewezen.

1. Algemeen

De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de SP, de VVD, de PVV, de ChristenUnie en de SGP geven aan de intenties achter het wetsvoorstel positief te waarderen. De meeste fracties geven aan dat mantelzorg erg belangrijk is en dat de inzet van mantelzorgers beloond mag worden met een mantelzorgcompliment. Met betrekking tot de wijze waarop de regeling wettelijk wordt verankerd, hebben genoemde fracties een aantal vragen. De regering gaat hierna in op deze vragen.

2. Het wetsvoorstel

Achtergrond van een landelijke regeling en juridische context

De CDA-fractie vraagt of de doelgroep van de regeling maximaal wordt bereikt.

Volgens de regering was dit in 2007 helaas nog niet het geval. In de oorspronkelijke raming van het aantal mantelzorgers dat structureel in aanmerking zou kunnen komen voor een mantelzorgcompliment, is uitgegaan van circa 200 000 mantelzorgers. In 2007 is dit aantal veel lager uitgevallen. Over het jaar 2007 hebben circa 40 000 mantelzorgers een uitkering van € 250 ontvangen. De evaluatie van de regeling moet inzicht geven in de oorzaken van dit ondergebruik en kan handreikingen bieden om vanaf 2008 het aantal gebruikers van de regeling te laten toenemen.

De leden van de CDA-fractie vragen of er naast de Wet werk en bijstand andere regelingen zijn die aangepast moeten worden om te voorkomen dat op die uitkeringen het mantelzorgcompliment in mindering moet worden gebracht.

Naar de mening van de regering is dit niet het geval omdat andere regelingen over het algemeen uitgaan van het inkomensbegrip uit de Wet op de inkomstenbelasting. Op grond van deze wet wordt inkomen dat is verkregen op basis van de Wmo uitgezonderd voor de inkomstenbelasting.

Diverse fracties stellen vragen bij de Wmo als wettelijke grondslag voor de regeling voor de waardering van mantelzorgers. Leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat de keuze voor de Wmo als wettelijke basis haaks staat op het feit dat de zorgvrager een mantelzorger aan moet melden bij de SVB.

De regering merkt op dat het ondersteunen van mantelzorgers op grond van de bepalingen van de Wmo tot het gemeentelijk domein behoort. Om als Rijk een mantelzorgcompliment te kunnen verstrekken aan individuele mantelzorgers, is een wijziging van de Wmo noodzakelijk. Dat staat los van de keuze van de uitvoeringsorganisatie. Omdat het hier gaat om een publieke taak is de keuze van de regering gevallen op een publiek orgaan. De keuze is daarbij gevallen op de SVB vanwege de goede prijs-kwaliteitsverhouding van het ingediende voorstel. De SVB is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat werkzaamheden verricht op een groot aantal terreinen. Daarbij gaat het niet alleen om het verstrekken van uitkeringen op het terrein van bijvoorbeeld de AOW, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet, maar ook bijvoorbeeld op het terrein van het verstrekken van tegemoetkomingen aan asbestslachtoffers. Het is de SVB toegestaan nieuwe taken uit te voeren die bij of krachtens wet zijn opgedragen.

Ook de leden van de fractie van de SGP vragen waarom de Wmo als wettelijke grondslag voor de regeling is genomen. Zij vragen zich af wat de bezwaren zijn tegen opneming van de regeling in de AWBZ. Immers, ook de Wmo is niet in de eerste plaats gericht op mantelzorgers, zo stellen deze leden.

Met de invoering van de Wmo zijn de gemeenten verantwoordelijk geworden op een groot aantal terreinen. Het zogenaamde prestatieveld 4 (het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligerswerk) van artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wmo is er daar een van. Ten aanzien van dit prestatieveld zijn gemeenten gehouden mantelzorg op een adequate wijze te faciliteren. De regering deelt de mening van de fractie van de SGP dat de Wmo zich niet direct op mantelzorgers richt, dan ook niet.

Een regeling die zich richt op het waarderen van de inzet van mantelzorgers (en die daarvan beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie), behoort dan ook tot het Wmo-domein van de gemeenten. Er is vooral gekozen voor een landelijke regeling vanwege de gewenste uniformiteit van de uitvoering en de beperking van de uitvoeringskosten. Daartoe is een wijziging van de Wmo noodzakelijk. De AWBZ is gericht op degene die zorg nodig heeft en daarvoor een indicatie krijgt. De Wmo is gericht op degene die mantelzorg verricht. Voor een verbinding van de regeling met de AWBZ is gekozen vanwege het feit dat mantelzorgers geïdentificeerd kunnen worden via de indicatiestelling en op deze wijze invulling kan worden gegeven aan de in het amendement genoemde uitgangspunten van «langdurigheid»en «Intensiteit» van de geleverde mantelzorg.

De fractie van de SGP vraagt waarom de concrete invulling wordt overgelaten aan een ministeriële regeling. Zij vragen zich af waarom daar wel een afbakening gemaakt kan worden wie mantelzorger is en wie niet en niet in de wet zelf. Ten slotte vragen deze leden zich af of deze «open benadering» niet leidt tot een voortdurende discussie.

De regering merkt op dat in de Wmo een definitie van mantelzorg is opgenomen (artikel 1, eerste lid, onder b). Beoogd wordt vervolgens vast te stellen wanneer een mantelzorger een compliment van € 250 kan ontvangen. Met onderhavig wetsvoorstel wordt in de Wmo de wettelijke basis voor de regeling gecreëerd. In de ministeriële regeling worden de criteria aangegeven om in aanmerking te komen voor een uitkering. Deze criteria zijn nodig voor een rechtmatige en doeltreffende uitvoering en beheersing van het budget, en om te voorkomen dat iemand die helemaal geen zorg aan iemand in zijn directe omgeving biedt een uitkering ontvangt. Door deze criteria niet op te nemen in de Wmo wordt voorkomen dat elke wijziging van de criteria met een wetswijziging gepaard moet gaan. Met het oog op het belang van betrokkenen, de rechtszekerheid en met het oog op de beheersbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling luistert het formuleren van criteria erg nauw. Het eventueel wijzigen van de criteria zal prudent moeten geschieden en zal in overleg met uw Kamer gebeuren.

De leden van de fractie van de SGP vragen verder of de Kamer betrokken wordt bij de afbakening van mantelzorgers die wel en die niet in aanmerking komen.

De regering zegt graag toe dat in nauw overleg met de Kamer te zullen doen.

De leden van de SGP-fractie vragen of zij geïnformeerd worden over de uitputting van het budget van € 65 miljoen.

De regering is uiteraard bereid de Kamer zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de uitputting van het beschikbare budget van € 65 miljoen in 2008. Ten behoeve van de discussie over mogelijke alternatieven voor de huidige regeling zal voor juni wel een prognose worden opgesteld. Daarbij wordt opgemerkt dat pas in oktober a.s. goed duidelijk zal zijn wat de stand van zaken op dit punt zal zijn. Op grond van de evaluatie kunnen maatregelen getroffen worden om het gebruik te vergroten. Dat zal vooral effect sorteren voor 2009 en verder.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de evaluatie van de regeling. Voorts vragen zij of deze evaluatie leidt tot aanpassing van de regeling. Ten slotte vragen deze leden aandacht voor de voorlichting van de regeling.

De regering merkt hierover het volgende op. De evaluatie, die in de kern gaat over het bereik van de regeling, is op dit moment nog niet gereed. In die evaluatie wordt ook het vraagstuk van de voorlichting en communicatie meegenomen. De regering zal bij de rapportage aan de Kamer over de evaluatie van de regeling, nader op deze vragen in gaan. Als de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal de regeling in nauw overleg met uw Kamer worden aangepast.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom er niet is gekozen voor een bredere formulering van artikel 19b, zodat in ieder geval ook gemeenten in het kader van de Wmo voor de functie van gegevensverstrekker in aanmerking zouden kunnen komen, zonder dat daar een wetswijziging voor nodig is.

Artikel 19b is opgenomen in het wetsvoorstel op basis van het advies van de Raad van State. Voor de controleerbaarheid en voor de rechtmatige uitvoering van de regeling is het van belang dat een mantelzorger wordt geïdentificeerd, in die zin dat een instantie kan aangeven dat voor een gedeelte van de benodigde zorg mantelzorg wordt ingezet.

In de Wmo wordt niet de eis gesteld dat er wordt geïndiceerd. Gemeenten hebben bijvoorbeeld de vrijheid om ieder verzoek om huishoudelijke verzorging in te willigen. Gemeenten hebben ook de vrijheid om als ze wel een indicatie-eis stellen, de indicatie door bijvoorbeeld een huisarts te laten gebeuren. Verschillende gemeenten eisen indicatie door het CIZ, maar de taken die het CIZ uitvoert zijn voor de verschillende gemeenten verschillend. Een en ander heeft tot gevolg dat het in het kader van de Wmo niet mogelijk is mantelzorgers eenduidig te identificeren, in die zin dat wordt vastgesteld dat voor een gedeelte van de benodigde zorg mantelzorg wordt ingezet.

Zoals de situatie nu is, is het niet zinvol om de gemeente als gegevensverstrekker voor de uitvoering van de huidige regeling, op te nemen in artikel 19b.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe een eventuele verbreding van de regeling tot mantelzorgers die zorg verlenen op terreinen die onder de Wmo vallen, zich verhoudt met de keuze voor het CIZ.

De regering merkt daarover het volgende op. Een eventuele verbreding van de regeling tot mensen die mantelzorg ontvangen op terreinen van de Wmo zorgt ervoor dat het CIZ niet langer over alle informatie over de mantelzorgers zal beschikken. Dit omdat gemeenten op grond van de Wmo vrij zijn om een indicatiestelling te laten doen en ook door welke organisatie dit wordt gedaan.

Uitgangspunten voor de waardering van mantelzorgers

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de eis dat mantelzorg moet besparen op AWBZ-zorg zich verhoudt met de wettelijke verankering van de regeling in de Wmo, of – zo vragen zij – is het de bedoeling de reikwijdte uit te breiden.

Hiervoor heeft de regering aangegeven waarom de regeling voor de waardering van mantelzorgers de Wmo als basis dient te hebben. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat er volgens de indieners van het aanvaarde amendement sprake moet zijn van een besparing op de kosten van de professionele zorg. Het verbreden van de reikwijdte van de regeling is onder meer afhankelijk van de mogelijkheid van gemeenten om op basis van een indicatie mantelzorgers te identificeren. Zoals hiervoor aangegeven is dat niet het geval. Verbreding van de reikwijdte van de huidige regeling is – zoals de situatie nu is – dan ook niet uitvoerbaar.

De leden van de CDA-fractie vragen of zorgvragers niet in een conflicterende situatie terecht kan komen als er sprake is van meerdere mantelzorgers. De leden van de fractie van de SGP vragen waarom slechts een uitkering aan een mantelzorger per zorgvrager wordt verstrekt, ook al kan bewezen worden dat er sprake is van meerdere mantelzorgers. De regering erkent dat situaties, zoals geschetst, zich voor kunnen doen.

Het is juist dat zorgvragers vaak meerdere mantelzorgers hebben. Volgens het SCP staat er gemiddeld tegenover elke zorgvrager 1,6 mantelzorger. Het toekennen van een compliment aan alle mantelzorgers is in financiële zin onhaalbaar. Bovendien is de rechtmatigheid van de uitkering dan moeilijk vast te stellen.

De CDA-fractie vraagt of mantelzorgers in aanmerking komen voor een compliment wanneer zij iemand verzorgen met een indicatie voor verblijf in een instelling maar die nog in afwachting is van plaatsing.

Het antwoord op deze vraag is ontkennend. De regeling geeft aan dat bij de indicatie vastgesteld moet worden dat er sprake is van mantelzorg gedurende ten minste 6 maanden. Mensen met een verblijfsindicatie worden vaak binnen een periode van 6 maanden opgenomen. Wanneer in deze periode wel een uitkering zou worden verstrekt zou deze terug moeten worden gevorderd; dat maakt de uitvoering erg ingewikkeld.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het niet beter is om uit te gaan van de datum van de indicatiestelling in plaats van 1 oktober 2008. Tevens vragen zij of het niet verstandiger is 1 oktober 2009 als ingangsdatum te kiezen zodat er voldoende tijd is voor voorlichting en communicatie over de regeling.

In de memorie van toelichting is sprake van het indienen van de aanvraag door de zorgontvanger voor een uitkering voor een mantelzorger, bij de SVB voor 1 oktober 2008. Er is gekozen voor deze datum omdat de SVB dan de betaling van de uitkering op de Dag van de mantelzorg kan garanderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er is nagedacht over de positie van de mantelzorger. Deze wordt voor de uitkering afhankelijk van de zorgvrager.

De constatering dat de mantelzorger voor het verkrijgen van de uitkering afhankelijk is van de zorgvrager, is op zich juist. Er is desalniettemin voor deze constructie gekozen omdat het CIZ mantelzorgers niet op naam registreert; het CIZ geeft wel door aan de SVB of er sprake is van mantelzorg maar niet om wie het dan gaat. De SVB is daardoor afhankelijk van de door anderen verstrekte informatie over hun mantelzorger. Bovendien kan via de indicatie van de zorgvrager objectief invulling worden gegeven aan de begrippen langdurige en intensieve mantelzorg, zoals verwoord in het oorspronkelijk amendement. De regering wil ook de zorgvrager in de gelegenheid stellen als dank op deze wijze iets terug te doen voor de mantelzorger. Ten slotte merkt de regering op dat – gezien het feit dat mantelzorgers niet worden geregistreerd – een andere werkwijze tot hogere uitvoeringslasten zou kunnen leiden. Op de vraag van de leden van deze fractie of een mantelzorger alsnog een compliment kan ontvangen wanneer de zorgvrager niet mee werkt, luidt het antwoord ontkennend.

De leden van de SP-fractie sommen een aantal knelpunten op bij de uitvoering van het wetsvoorstel. Zij vragen een reactie bij deze knelpunten en vragen op welke wijze de regering deze knelpunten weg gaat nemen.

Op dit moment kunnen deze vragen slechts in algemene zin worden beantwoord. Het is de leden van de SP-fractie bekend dat de regeling voor de waardering van mantelzorgers op dit moment wordt geëvalueerd. Naar verwachting is deze evaluatie in april gereed is; de rapportage zal zo spoedig mogelijk daarna met een kabinetsstandpunt aan de Kamer worden toegezonden. Dit betekent dat nu nog niet kan worden ingegaan op de specifieke knelpunten die de leden van deze fractie noemen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of er bij het verstrekken van een uitkering wordt geselecteerd tussen mantelzorgers en of dat niet leidt tot eerste- en tweederangs mantelzorgers.

De regering merkt op dat bij het vaststellen van wie in aanmerking komt voor een mantelzorgcompliment, bepaalde criteria (moeten) worden gehanteerd. Het effect daarvan is dat niet iedere mantelzorger in aanmerking kan komen voor een compliment. In die zin is de constatering van de leden van de VVD-fractie juist omdat Nederland meer dan 1,5 miljoen mantelzorgers heeft (het SCP spreekt zelfs van ruim 3 miljoen). Het is financieel onmogelijk al deze mantelzorgers een compliment toe te kennen. Vandaar dat de indieners van het amendement, dat aanleiding is voor onderhavig wetsvoorstel, aangaven dat een compliment moet worden verstrekt aan de mantelzorgers die de zwaarste lasten dragen.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of niet veel mantelzorgers automatisch buiten de boot vallen omdat zij niet iemand verzorgen met een AWBZ-indicatie.

Deze conclusie is correct. De regering verwijst daarbij naar het amendement Van der Vlies. In het amendement wordt gesproken over een besparing op de professionele zorg en over een indicatie als «bewijs» voor het verlenen van mantelzorg. Dit wetsvoorstel geeft op dit punt uitwerking aan het door de Kamerbreed aanvaarde amendement.

De leden van de VVD-fractie merken op dat mantelzorgers niet in aanmerking komen voor een compliment wanneer zij af zien van AWBZ-zorg. Zij vragen hoe de regering dit gaat oplossen. Ook vragen zij of naar de mening van de regering deze mantelzorgers ook een zware en belangrijke taak hebben. De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering gaat doen om deze groep mantelzorgers alsnog te bereiken en of dit wordt meegenomen in de evaluatie.

De regering merkt hierover het volgende op. Wanneer iemand geen AWBZ-indicatie aanvraagt kan hij/zij inderdaad geen mantelzorger aanwijzen voor een compliment. De regering erkent dat deze mantelzorgers een zware en belangrijke taak hebben. Het is echter wel mogelijk dat zorgvragers een zogenaamde 0-uren-indicatie aanvragen; men vraagt een indicatie aan maar men geeft tevens te kennen dat de zorg geheel door de mantelzorger wordt geboden. In dat geval komt deze mantelzorger wel voor een compliment in aanmerking. Of deze extra inspanning nodig is om deze groep te bereiken zal worden bezien in het kader van de evaluatie.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat wanneer het beschikbare budget voor het mantelzorgcompliment – gezien het aantal aanvragen – te laag is om een uitkering van € 250 te kunnen verstrekken, het beschikbare budget moet worden verhoogd. Deze leden vragen de regering daarop te reageren.

De Kamer heeft via het amendement Van der Vlies toegestaan € 65 miljoen te gebruiken voor het toekennen van een mantelzorgcompliment. Daarvoor heeft de Kamer destijds ook adequate dekking aangegeven. Gezien de uitputting van het budget in 2007 is de voorgestelde situatie thans ook niet opportuun.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regeling zich niet meer kan richten op intensieve mantelzorg binnen de Wmo, als de regeling in de Wmo wordt opgenomen. Tevens wijzen zij erop dat mantelzorg voor zorgvragers met een indicatie voor huishoudelijke verzorging ook leidt tot besparing op de kosten die de samenleving moet maken.

De regering merkt op dat ook mantelzorgers die taken uit de Wmo verrichten, zoals huishoudelijke verzorging, bijdragen aan een besparing op de kosten die de samenleving maakt. Hiervoor heeft de regering aangegeven dat verbreding van de reikwijdte van de huidige regeling naar de Wmo niet uitvoerbaar is vanwege het feit dat niet op een eenduidige, objectieve wijze binnen alle gemeenten kan worden vastgesteld of er sprake is van mantelzorg. Immers, gemeenten zijn niet verplicht te indiceren en ze zijn ook vrij bij de inrichting van het indicatieproces. De regering wijst erop een en ander ook zou vragen om een geheel andere uitvoeringsstructuur waaraan mogelijk erg hoge uitvoeringskosten verbonden zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen of het bereik van de regeling binnen de Wmo niet kan worden aangepast wanneer meer zorg wordt overgedragen naar de Wmo. Tevens vragen zij of bij een eventuele systeemwijziging de regeling niet nadrukkelijk kan gelden voor de over te hevelen aandachtsgebieden. De leden van de SGP-fractie vragen of de regeling niet kan gelden voor mensen die in het kader van de Wmo een indicatie hebben voor huishoudelijke verzorging. Hiervoor is de regering ingegaan op het bereik van de regeling in relatie met de Wmo. Van aanpassing van het bereik van de huidige regeling kan geen sprake zijn. Als het gaat om het bereik van de regeling zullen ook de recent aangebrachte wijzigingen in de AWBZ worden meegenomen. Bij de evaluatie van de regeling wordt ook gekeken naar mogelijke alternatieven voor de huidige regeling, waaronder de mogelijkheid om gemeenten op basis van de Wmo de gelegenheid te geven mantelzorgers een (financiële of andere) blijk van waardering te geven.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de frustratie bij mensen kan worden voorkomen omdat zij mantelzorger zijn maar niet in aanmerking komen voor een compliment. Ook vragen zij of er objectief gerechtvaardigde criteria zijn om dit onderscheid tussen mantelzorgers te maken.

De regering betreurt het wanneer mensen teleurgesteld zijn over het mantelzorgcompliment. Deze teleurstelling kan voor een deel worden voorkomen door een goede communicatie en voorlichting over de regeling. De regering zal daar zeker aandacht aan besteden. Ten aanzien van de vraag of er objectief gerechtvaardigde criteria zijn die het mogelijk maken een onderscheid tussen mantelzorgers te maken, het volgende. Het beschikbare budget voor de regeling waardering mantelzorgers is te beperkt om alle mantelzorgers in Nederland een compliment te kunnen geven. Met het oog op de beheersbaarheid en de rechtmatigheid van de regeling moeten criteria worden gesteld. Bovendien moeten mantelzorgers geïdentificeerd kunnen worden. Daarom is bij het formuleren van de criteria aangesloten bij de procedures van het CIZ in het kader van de AWBZ met betrekking tot de indicatiestelling en de inzet van de mantelzorger in de zorgverlening. Het gaat dus om objectieve criteria.

De leden van de SGP-fractie vragen of er in geval van jeugdigen niet bijna automatisch sprake is van mantelzorg. Op welke wijze wordt vastgesteld of er sprake is van (intensieve) mantelzorg?

De regering merkt op dat in het werkdocument gebruikelijke zorg dat in de AWBZ wordt gehanteerd, het volgende wordt gezegd over de inbreng van kinderen: «In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit dat de kinderen – afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren – een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage verwacht. Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschappen doen etc. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen». Op basis van deze uitgangspunten kan worden vastgesteld of er sprake is van mantelzorg.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de administratieve lasten voor mensen waar de zorg volledig door de mantelzorger wordt geboden, beperkt kunnen worden – ook als zij een zogenaamde nul-indicatie vragen.

Naar de mening van de regering is deze wens begrijpelijk maar niet goed mogelijk. Ook bij mensen die zelf de benodigde zorg «invullen» is het noodzakelijk objectief vast te stellen hoe groot de zorgbehoefte is en dat daarin ook door mantelzorg wordt voorzien.

Uitvoering van de regeling en de taak van de SVB

De leden van de CDA-fractie vragen of het CIZ en de bureaus jeugdzorg vooraf toestemming vragen aan zorgvragers voor het verzenden van hun gegevens aan de SVB.

De bureaus jeugdzorg verstrekken het aanvraagformulier van de SVB aan de zorgvrager, de verzorger of de ouder. Deze sturen zelf het formulier op naar de SVB als zij in aanmerking wensen te komen voor een compliment. Het CIZ vraagt vooraf geen toestemming voor het verzenden van de gegevens. In de praktijk heeft dit ook niet tot problemen geleid.

Deze leden vragen verder wat er gebeurt als de zorgvrager niet reageert op het aanvraagformulier van de SVB.

Indien een zorgvrager niet reageert ontvangt deze persoon eenmaal een herinneringsbrief. Daarna wordt geen verdere actie ondernomen. Zorgvragers kunnen iemand voordragen voor een compliment, maar zijn daartoe niet verplicht. Dit is iets dat zich afspeelt en af zou moet spelen tussen zorgvrager en mantelzorger.

De leden van de PvdA-fractie vragen of ook andere instellingen of organen als gegevensverstrekker kunnen gaan fungeren als de criteria worden uitgebreid.

De Regering merkt op dat ook al zou de onderhavige regeling worden uitgebreid met bijvoorbeeld mantelzorgers die in het kader van de Wmo actief zijn, ook op een eenduidige, objectieve wijze moet worden vastgesteld of er sprake is van langdurige en intensieve mantelzorg. Gemeenten zijn echter niet verplicht een indicatie-eis te stellen in verband met het toekennen van bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging. Ook zijn zij vrij te bepalen wie een dergelijke indicatie afgeeft. Dit heeft tot gevolg dat het in het kader van de Wmo niet mogelijk is mantelzorgers te identificeren, in die zin dat wordt vastgesteld dat voor een gedeelte van de benodigde zorg mantelzorg aanwezig is.

De PVV-fractie vraagt of het CIZ of de bureaus jeugdzorg bepalen of mantelzorgers aan de criteria voor het verkrijgen van een compliment, voldoen.

Dat is niet het geval; dat is een taak voor de SVB. CIZ en bureaus jeugdzorg bepalen alleen of er sprake is van mantelzorg.

De leden van de fractie van de SGP vragen waarom is gekozen voor de SVB als uitvoerder van de regeling en niet het CAK. Ook vragen zij wat precies de verschillen waren tussen deze twee uitvoerende instanties en of het bij de afweging ging om tijdigheid van de ingediende offerte en kwaliteitsverschillen.

De regering heeft gekozen voor de SVB op basis van de prijs die deze organisatie in rekening bracht in relatie tot de geboden kwaliteit respectievelijk de volledigheid van de ingediende offerte. Omwille van de vertrouwelijkheid van het aanbestedingsproces, kan de regering niet ingaan op de precieze verschillen tussen de offertes. De SVB voert haar taken op dit terrein naar tevredenheid uit.

De administratieve lasten voor de burger en bescherming persoonsgegevens

De leden van de fractie van de SP vragen naar de reactie van de regering op het advies van Actal om de toename van de administratieve lasten, verbonden aan deze regeling, te compenseren.

Binnen de rijksoverheid loopt een brede actie om kritisch te kijken naar de administratieve lasten die zijn verbonden aan regelingen.

De leden van de fractie van de VVD geven aan het te betreuren dat het geven van hulp aan een mantelzorger ook de last voor de mantelzorger zal verhogen. Zij vragen of de regering van plan is het mogelijk te maken dat mantelzorgers het recht krijgen op de diensten van een mantelzorgmakelaar.

Naar de mening van de regering zijn de lasten voor het mantelzorgcompliment beperkt tot het invullen, ondertekenen en op de brievenbus doen van de aanvraag. De regering vindt de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de diensten van een mantelzorgmakelaar niet duidelijk. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij de inzet van een makelaar noodzakelijk achten.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het staat met de initiatieven voor een participatiebudget.

Graag verwijst de regering u naar de brief aan u over de ontschotting van participatiebudgetten (voor gemeenten) van 8 februari 2008 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2007/08, 29 461 (en 30 545), nr 43). Het kan zijn dat deze leden doelen op de experimenten met één loket voor het persoonsgebonden budget zorg en het budget voor mensen, die zorg op het werk nodig hebben, dat ook wel eens wordt aangeduid als «participatiebudget». Hiervoor kan verwezen worden naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 februari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 29 461, nr. 44).

De leden van de fractie van de SGP geven aan dat de uitvoeringskosten in werkelijkheid lager zijn dan verwacht. Deze leden vragen of de uitvoeringskosten bij de eerder uitgezochte varianten ook veel te hoog zijn geraamd.

De uitvoeringskosten die zijn verbonden aan de huidige regeling waren door de regering geraamd op maximaal € 5 miljoen. Dit betrof een bedrag van wat de uitvoering maximaal zou mogen kosten. De regering tekent daarbij aan dat het feit dat de regeling door een beperkt aantal instanties wordt uitgevoerd er zeker toe heeft bijgedragen dat de kosten zo laag zijn.

Bij andere varianten lag de raming inderdaad een stuk hoger. In die varianten werd de uitvoering in handen gelegd van de gemeenten. Het is niet bekend of deze in de praktijk ook lager uitgevallen zouden zijn.

3. Artikelsgewijs

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het eerste lid van artikel 19a als «kan»-bepaling is geformuleerd. Deze leden vragen of de regering het voornemen heeft de tegemoetkoming in een later stadium te heroverwegen. Deze leden vragen voorts of het niet logischer is het tweede lid als volgt te redigeren: «Bij ministeriële regeling worden regels gesteld die in ieder geval betrekking hebben op ....».

Het is juist dat een «kan»-bepaling het mogelijk maakt zonder voorafgaande wetswijziging de tegemoetkoming aan mantelzorgers te heroverwegen. Of dat opportuun is, is afhankelijk van de uitkomsten van de eerder genoemde evaluatie.

Over de door de leden van de SGP-fractie voorgestelde redactie van het tweede lid het volgende. Vooropgesteld wordt dat de huidige redactie van het tweede lid en de voorgestelde redactie hetzelfde beogen. De regering geeft de voorkeur aan de huidige redactie omdat daarin duidelijk staat dat regels kunnen worden gesteld en ten aanzien van bepaalde onderdelen moeten worden gesteld. In de door de leden van de SGP-fractie voorgestelde redactie staat namelijk dat regels moeten worden gesteld, terwijl bij het doorlezen van de zin blijkt dat alleen over een aantal onderdelen regels moeten worden gesteld.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat aan de wet terugwerkende kracht wordt verleend.

Het voornemen is inderdaad terugwerkende kracht aan dit wetsvoorstel te verlenen. Zo wordt aan de in 2007 verstrekte uitkeringen een grondslag gegeven. PM iets over budget over 2007.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker