Kamerstuk 31200-V-151

Verslag van een algemeen overleg


Gepubliceerd: 1 september 2008
Indiener(s): Jacques Tichelaar (PvdA), Henk Jan Ormel (CDA), Stef Blok (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31200-V-151.html
ID: 31200-V-151

31 200 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008

nr. 151
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, de vaste commissie voor Economische Zaken2 en de vaste commissie voor Financiën3 hebben op 3 juli 2008 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Bos van Financiën over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, d.d. 6 mei 2008 ten geleide van de notitie inzake een regeling voor Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO), aanpassing van de ORET-regeling (31 200-V, nr. 116);

– de antwoorden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 juni 2008 op feitelijke vragen over de notitie inzake een regeling voor Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) (31 200-V, nr. 143);

– de brief van de minister van Financiën d.d. 5 juni 2008 inzake exportkredietverzekering (31 200-IXB, nr. 28).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Ten Hoopen (CDA) vindt dat de ORIO-regeling een aantal goede punten bevat. De regeling is gericht op duurzame infrastructurele projecten in plaats van op export en legt nadruk op de ontwikkelingsrelevantie van de investering. De naamswijziging van ORET naar ORIO dekt de inhoud beter. Ook de aandacht voor de toegenomen relevantie voor het midden- en kleinbedrijf is gunstig. Wat heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking tegen het Nederlandse bedrijfsleven? De bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven aan duurzame investeringen is een uitgelezen kans om het zo gewenste maatschappelijk verantwoord ondernemen handen en voeten te geven.

De heer Ten Hoopen heeft vier punten van kritiek. Ten eerste is het budget voor de ORIO-regeling te laag. Het blijft op het niveau van 2000 en loopt dus relatief terug. In deze periode is het budget voor Ontwikkelingssamenwerking door de koppeling aan het bbp aanzienlijk gestegen. Hiervan zou de ORIO-regeling moeten profiteren. Daarnaast gaat uit het budget van de ORIO-regeling meer geld naar minder projecten, omdat vanaf 2011 ten minste de helft van het ORIO-budget besteed wordt in de minst ontwikkelde landen MOL-landen), nog los van de hogere schenkingspercentages. De lijn van de voorgaande minister van Financiën, die het succes van de ORET-regeling terecht beloonde met extra geld, moet worden voortgezet.

Ten tweede brengt de ORIO-regeling een toename van administratieve rompslomp met zich mee, zoals uitvoeringsagenten, geldverslindende consultants, een puntensysteem en voorgeschreven subsidietenders. Dit levert de allerarmsten niets op en het bedrijfsleven heeft er niet om gevraagd.

Ten derde is de reikwijdte van de regeling op twee manieren drastisch beperkt. Ten eerste is de landenlijst voor MOL-landen en niet-MOL-landen gehalveerd. De uitleg van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierover is niet overtuigend. Bovendien is het vanwege afspraken in OESO-verband over duurzaam leenbeleid vanaf 2009 niet meer mogelijk om zonder schenkingen een exportkredietverzekering (EKV) af te sluiten. Ten tweede is de reikwijdte aangepast doordat er zonder overleg met het bedrijfsleven een beperkt aantal sectoren geselecteerd is waarop de investeringen zich moet richten. Deze strenge selectie vooraf is onnodig en in strijd met één van de centrale uitgangspunten van deze regeling, het initiatiefrecht van bedrijven. Wat gaat de minister doen als ontwikkelingsrelevante voorstellen buiten de vooraf geselecteerde sectoren vallen?

Ten vierde baart de pijplijnproblematiek grote zorgen, ook na de sussende woorden van de minister. Een goede overgangsregeling is van essentieel belang. Worden alle 23 aanvragen die in de pijplijn zitten ordentelijk afgehandeld? Komt daarvoor voldoende budget beschikbaar, zodat geen geld uit de ORIO-regeling hoeft te worden gebruikt?

De heer Boekestijn (VVD) betoogt dat in de nieuwe ORIO-regeling alles minder wordt: minder landen, budget, sectoren en minder gericht op de allerarmsten.

Het is verstandig dat China en India niet in de ORIO-regeling terechtkomen, maar overgaan naar exportbevordering, gezien het feit dat deze landen hoge groeicijfers hebben.

Het is positief dat investeringen in de private sector centraal staan in de ORIO-regeling. Het inschakelen en stimuleren van het lokale bedrijfsleven wordt onder ORIO beter geregeld dan onder ORET. Het is goed dat het Nederlandse mkb er meer bij wordt betrokken.

Het systeem van ORIO moet minder rigide worden. Is de minister bereid het beleid ten aanzien van de landenlijst, het budget en de sectorenlijst aan te passen?

Er is helaas geen overgangsregeling voor lopende projecten. Achttien bedrijven vallen buiten de boot. Het gaat hierbij om 23 projecten met een projectwaarde van 350 mln. De minister moet zorgen dat er alsnog een goede en nette overgangsregeling komt.

Het is van belang dat Nederland transacties met de publieke sector in de lage-inkomenslanden mogelijk blijft maken. De minister dient te bewerkstelligen dat die lage-inkomenslanden waarvoor de EKV open is, ook in de ORIO-landenlijst opgenomen worden.

Hoe verhoudt de nieuwe regeling zich tot regelingen in andere EU-landen?

De heer Waalkens (PvdA) heeft met instemming kennisgenomen van de voorstellen betreffende de ombouw van ORET naar ORIO. De combinatie van ontwikkelingssamenwerking en bedrijfsleven is belangrijk om ontwikkelingen op gang te brengen en continuïteit te garanderen. Gelukkig krijgt het mkb een prominente plek, zowel in Nederland als in de ontvangende landen. De ORIO-regeling is een armoedebestrijdingsinstrument en niet een exportpromotieprogramma en moet ook zo beoordeeld worden.

In de opzet van de ORIO-regeling speelt de uitvoeringsagent een belangrijke rol. Er zijn ongeveer 20 fte’s berekend voor het gehele traject, vanaf de projectaanvraag tot en met de uitvoering. Dezelfde uitvoeringsagent beslist ook over de projecten. Betekent dit niet dat er te veel verantwoordelijkheid en macht in één hand komt? Past het inhuren van 20 fte’s op dit onderdeel in de taakstelling van het ministerie? Komen er hierdoor meer mensen aan het werk en kan er dan op andere plekken bezuinigd worden?

Waarom is de beperkte keuze van twee tot drie sectoren per land gemaakt? Kunnen er ook projecten buiten deze sectoren gehonoreerd worden?

Er is nog veel rumoer en onduidelijkheid over de pijplijnprojecten. Hoe moet beoordeeld worden of al aangevraagde projecten binnen ORIO passen?

Kan de minister duidelijkheid verschaffen over de gevolgen van de ORIO-regeling voor de EKV? Is het waar dat de nieuwe ORIO-regeling en de nieuwe EKV-regeling elkaar blokkeren? De lasten voor de EKV-regeling, ook als zij door het bedrijfsleven worden gedragen, worden momenteel toegerekend aan het Official Development Assistance (ODA) budget. De inkomsten gaan echter op in de algemene middelen. Is er al meer duidelijkheid over dit punt?

De heer Irrgang (SP) zegt dat de ORIO-regeling gaat om duurzame armoedebestrijding. Het is geen exportsubsidie voor het nationale bedrijfsleven en dient dus ook niet zo beoordeeld te worden. De heer Irrgang steunt daarom de aanpak van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking om de ORIO-regeling meer te richten op ontwikkeling. Het liefst zou hij daar nog verder in gaan, en alleen ongebonden hulp zien. De ORIO B-lijst is nog steeds een vorm van gebonden hulp.

De nieuwe regeling zal zich nog moeten bewijzen. Veel is nog onduidelijk, zo moet de lijst van criteria en voorwaarden nog concreet ingevuld worden. De mate waarin ORIO ontwikkelingsrelevanter is dan ORET is nu nog moeilijk te bepalen. Als de lijst van criteria af is, moet de Kamer hierover een brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ontvangen.

In de onderverdeling van de regeling is sprake van enige willekeur. De minister stelt dat het risicoprofiel van veel van de MOL-landen ervoor zorgt dat zij de restfinanciering in beperkte mate als commerciële lening aan kunnen trekken en dat voor Nederlandse bedrijven bovendien geldt dat de voor de lening benodigde EKV niet of nauwelijks beschikbaar is. Daarom wil hij de niet-partnerlanden uitsluiten van de ORIO A-faciliteit. Er is echter wel een aparte categorie van fragiele staten. Dat zijn heel vaak ook de allerarmste landen. Het is onduidelijk voor welke landen de EKV inclusief gelden uit Stichting Economische Samenwerking Nederland-Oost-Europa (SENO) en Garantie Opkomende Markten (GOM) beschikbaar is, aangezien Atradius voor GOM wel degelijk mogelijkheden kent voor exportkredieten voor risicolanden en fragiele staten.

De keuze om een grote groep van de allerarmste landen uit te sluiten van de ORIO A-lijst is niet correct. De minister maakt terecht een prioriteit van de fragiele staten. Die zouden dan toch op die lijst moeten komen? Hetzelfde geldt voor andere arme landen zoals Guinee en Togo. De ORIO A-lijst moet worden uitgebreid.

Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een toelichting geven op de toezegging die hij deed in het Financieele Dagblad, dat hij het probleem met de EKV wil oplossen als dit het gevolg is van het staken van giften onder de nieuwe regelgeving?

Waarom staat Zuid-Afrika op ORIO A-lijst, evenals Algerije en Marokko? Zij behoren niet tot de allerarmste landen.

Hoeveel pijplijnprojecten zijn er precies? Zou een aantal van deze projecten kunnen kwalificeren voor de ORIO A-lijst? De vernieuwde EKV-regeling gaat niet ver genoeg. Het probleem is dat de inkomsten bij het ministerie van Financiën terechtkomen, terwijl de kwijtscheldingen worden betaald uit het budget van Ontwikkelingssamenwerking. Ook de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft hier kritiek op.

Een onevenredig groot deel van de EKV wordt gebruikt voor het financieren van militaire export, terwijl deze hooguit 1,5% van de Nederlandse export uitmaakt. Als de minister stelt dat de EKV ontwikkelingsrelevanter moet worden, kan hij toch niet bedoelen dat de EKV militaire export moet stimuleren?

Antwoord van de bewindslieden

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zegt niets tegen het bedrijfsleven te hebben. Geen minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft zo veel met het bedrijfsleven gewerkt als hij dat doet of heeft zo’n hoog percentage van het ODA-budget middels het bedrijfsleven gefinancierd. Daarnaast wordt er gewerkt aan projecten en programma’s waarbij het bedrijfsleven een rol speelt.

Private ondernemers kunnen in arme landen voor werkgelegenheid en technologieoverdracht zorgen. Zij zijn een motor voor ontwikkeling. De ORIO-regeling is gericht op die elementen van armoedebestrijding waarin de private sector publieke middelen nodig heeft om een bijdrage te leveren aan het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen.

De aanpassing van ORET stond aangekondigd in het coalitieakkoord en is voorafgegaan door twee evaluaties. Daaruit blijkt dat veel projecten goede resultaten opleverden en technisch goed werden uitgevoerd. Er blijkt echter ook dat er onder de maat werd gepresteerd op het punt van ontwikkelingsrelevantie. Slechts de helft van 22 geëvalueerde projecten werd positief beoordeeld op armoedevermindering. Ook op het punt van export werd slecht gescoord. Bij een groot aantal projecten was het aantal vervolgorders zeer gering. Verder werd aanbevolen om de duurzaamheid van de projecten te verbeteren door meer langdurige samenwerkingsverbanden aan te gaan. De aanpassing van ORET tot ORIO geeft invulling aan de uitkomsten van deze evaluaties.

Uit rapporten van de Wereldbank en het IMF blijkt dat de bottleneck voor ontwikkeling zit in het gebrek aan infrastructuur. De ORIO-regeling biedt een goede infrastructuur voor de publieke sector in de ontwikkelingslanden. Groei en verdeling zijn een nieuwe prioriteit van ontwikkelingssamenwerking, met een grote rol voor de private sector.

Hoewel publieke infrastructuur wellicht niet direct het terrein van het mkb is, kunnen mkb-bedrijven als toeleverancier wel degelijk een belangrijke rol spelen. Voorstellen waarbij het mkb betrokken is, zullen additionele punten krijgen bij de beoordeling en komen zo eerder voor subsidie in aanmerking. Verder wordt het verplichte minimumpercentage aan Nederlandse toegevoegde waarde losgelaten. Dit biedt extra mogelijkheden aan het mkb in ontwikkelingslanden. Een deel van de ontwikkelingskosten, die in de armste landen vaak zeer hoog zijn, wordt vergoed via ORIO. Ook zijn er meer mogelijkheden voor het mkb bij het onderhoud van de infrastructuur. ORIO zal hieraan meer aandacht geven in verband met de duurzaamheid. Er zal meer worden gedaan aan voorlichting voor het mkb zodat de onbekendheid met de markten afneemt.

In de nieuwe ORIO-regeling worden projectvoorstellen getoetst op ontwikkelingsrelevantie. Alleen de beste voorstellen worden gefinancierd. Dit is een verschil met de ORET-regeling waarbij het principe gold van wie het eerst komt, het eerst maalt. De vraag vanuit ontwikkelingslanden komt centraal te staan, door aan te sluiten bij armoedestrategieën die in die landen ontwikkeld zijn. Zo kunnen er makkelijker afspraken gemaakt worden met de lokale overheden over het onderhoud van de infrastructuur. In de nieuwe regeling zal ook langere betrokkenheid nodig zijn van bedrijven bij het onderhoud en de training van lokale mensen. Er kunnen niet langer op zichzelf staande exporttransacties plaatsvinden.

ORIO wordt een ongebonden regeling. Wel zal men zeer goed gebruik kunnen blijven maken van onderscheidende Nederlandse kennis en kunde. De minister is gehouden aan ongebonden hulp, hierover bestaat ook consensus in de Kamer. Ongebonden hulp geeft een vrije keuze over de wijze van besteding van de investeringen en zorgt ervoor dat de landen zoveel mogelijk waar voor hun geld krijgen.

Het interview met de heer Wientjes in het FD is teleurstellend. Er is uitgebreid en zeer regelmatig gesproken met VNO-NCW en het bedrijfsleven over de nieuwe regeling. Al deze gesprekken verliepen in een buitengewoon constructieve sfeer. De minister is er dan ook van overtuigd dat de ORIO-regeling positief zal worden opgepakt door het bedrijfsleven.

Het is volstrekt onjuist dat er een halvering van het budget plaatsvindt. Het budget is zelfs verdubbeld in de afgelopen jaren. De nieuwe regeling is terug op het oude niveau van 120 mln. aan verplichtingen. Als blijkt dat de vraag naar dit type infrastructuurprojecten groot is en de resultaten goed en duurzaam zijn, is de minister bereid er meer geld aan te besteden.

De lopende zaken zijn juist en netjes afgehandeld. Voor alle aanvragen die voor 2007 zijn ingediend, is budget vrijgemaakt, ten bedrage van 300 mln. aan extra middelen in de komende jaren. Iedereen die in 2007 een aanvraag indiende, wist al vanaf december 2006 dat er een budgetmaximum aan hing van 119 mln. Ook alle ontvangende overheden zijn tijdig via de ambassades geïnformeerd.

65% van alle vanwege het subsidieplafond afgewezen aanvragen kan gewoon worden ingediend vanaf 1 januari 2009, onder de ORIO-regeling. Van de overige afgewezen aanvragen komen er zes uit China. Daarvoor is een transitiefaciliteit in het leven geroepen. Vier vallen af in verband met de veiligheidssituatie (Sri Lanka) en het niet op de nieuwe landenlijst voorkomen (Mauritanië, Djibouti en Syrië). Mauritanië en Djibouti staan niet op de landenlijst omdat ten tijde van het opstellen van die lijst deze te gevaarlijk waren voor het verstrekken van een EKV. Sinds begin juni is EKV voor deze landen weer wel mogelijk zodat een eerste ORIO-tender voor deze landen open kan. Het project in Syrië is het enige dat geen herkansingsmogelijkheid heeft.

In de ORIO-regeling zal altijd ruimte zijn voor projecten die ontwikkelingsrelevant zijn maar niet tot de geselecteerde sectoren behoren. De keuze voor de sectoren is overigens vanuit de vraagbenadering gedefinieerd.

Het is niet juist dat het mes wordt gezet in het aantal landen. Er vallen inderdaad 38 landen af, maar in 24 daarvan zijn nog nooit daadwerkelijk ORET-projecten uitgevoerd. China en Sri Lanka zijn de enige afvallers waarin in het verleden een substantieel aantal ORET-projecten is geweest. Voor China is een aparte transitiefaciliteit in het leven geroepen. In Sri Lanka bestaat een veiligheidsprobleem, zodat er momenteel niet duurzaam gewerkt kan worden aan infrastructuur. Ook negentien van de meer ontwikkelde landen vallen af. Op verzoek van het bedrijfsleven zijn ook landen aan de ORIO-lijst toegevoegd.

De administratievelastendruk zal door de komst van ORIO verminderen. Dit komt doordat er één uitvoeringsagent voor het gehele traject is in plaats van twee en doordat de kwalificatietoetsing veel eerder in het traject plaatsvindt. Ook de bijdrage aan de ontwikkelingskosten en de betere aansluiting op de EKV leiden tot minder administratievelastendruk.

Volgens afspraken binnen de OESO is gebonden hulp niet toegestaan aan landen die op basis van het per capita bruto nationaal inkomen niet in aanmerking komen voor zeventienjarige leningen van de Wereldbank. Zuid-Afrika is sinds 2007 door deze regel uitgesloten van gebonden ORET. In de ORIO-regeling zal Zuid-Afrika vanwege deze regel onder het de jure ongebonden ORIO A-regime vallen.

Volgens de staatssecretaris van Economische Zaken is de ORIO-regeling een uitstekende uitwerking van de afspraken in het coalitieakkoord. Het is goed voor het bedrijfsleven en voor de allerarmste landen, omdat het focus heeft en moderniseert. Zowel het lokale mkb als het Nederlandse mkb is nodig om tot veranderingen te komen. De regeling is vraaggestuurd; gebonden hulp is niet meer van deze tijd. De regeling focust op infrastructuur. Dat is precies waarin Nederland goed is. Zo is de regeling extra toegankelijk voor het mkb.

De ORIO-regeling is rechtvaardiger voor het bedrijfsleven dan de ORET, omdat er een puntensysteem wordt geïntroduceerd. Hiermee wordt kwaliteit beloond in plaats van simpelweg de eerste zijn.

China en India zijn geen echte ontwikkelingslanden meer. Er liggen daar veel kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven, vandaar dat er een transitiefaciliteit in het leven is geroepen, die door het ministerie van Economische Zaken wordt uitgevoerd. Voor China wordt gefocust op klimaat, milieu, energie en water. Op die gebieden bestaat veel behoefte aan Nederlandse kennis. Er worden veel vervolgopdrachten verwacht. Voor India wordt aangeknoopt bij de focus die is opgesteld in samenspraak met de Dutch Trade Board, namelijk agro-industrie, ICT, infrastructuur/logistiek, medische sector en biotechnologie. Daarbij wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van bestaande instrumenten. Dat betekent dat het zowel voor samenwerkende bedrijven als voor individuen toegankelijk is.

De ORIO-regeling leidt niet tot meer consultancy. Consultants worden door de uitvoerder ingezet op projecten in de MOL-landen. Onder de ORET-regeling kwamen dergelijke projecten bijna niet van de grond. De nieuwe manier van werken waarbij één uitvoerder betrokken is bij zowel ontwikkeling als uitvoering, zorgt voor meer continuïteit.

Het Nederlandse bedrijfsleven wordt intensief betrokken bij de verdere uitwerking van de ORIO-regeling. Gezien het interview van de heer Wientjes in het FD is er wellicht nog meer voorlichting nodig.

Op basis van ervaringen met de uitvoering van de ORET-regeling is geschat dat voor de uitvoeringsagent ongeveer 20 fte’s nodig is, plus raamcontracten met consultants en een comité dat adviseert over de goedkeuring van aanvragen. Alle besluitvorming over de fte’s vindt plaats in het strenge Ter Horstkader. Er moet nog worden beslist wie de opdracht krijgt. De berichten over de huidige uitvoerders zijn divers. De EVD is een prima kandidaat.

Een groot gedeelte van het beslag van de wapenexport op de EKV is gedaan als gevolg van de fregatten die in het kader van de piraterijbestrijding aan Indonesië zijn geleverd. Een aanvraag op de EKV wordt neutraal beoordeeld, er wordt niet gekeken waar de aanvraag vandaan komt. Er wordt uiteraard wel getoetst op financiële haalbaarheid. Ook moet er altijd een wapenexportvergunning verleend worden.

De minister van Financiën zegt dat bij de begroting van 2008 is afgesproken de EKV ontwikkelingsrelevanter te maken, met behoud van de oorspronkelijke doelstellingen. Dat is uiteindelijk gebeurd door de EKV-regeling geheel te conformeren aan de afspraken die in internationaal verband gemaakt zijn rondom het duurzaam leenbeleid en het Debt Sustainability Framework (DSF) van het IMF en de Wereldbank. Het belangrijkste element is dat de EKV nu ook bijdraagt aan de ontwikkeling van lage-inkomenslanden doordat er alleen maar exportkredietfinanciering wordt verstrekt voor op de ontwikkeling van het desbetreffende land gerichte financieringen. Ook wordt bijgedragen aan het voorkomen van onverantwoorde schuldopbouw door de eis van voldoende concessionaliteit. Daarmee zijn feitelijk de concessionaliteitsvereisten die vastliggen in ORIO en de concessionaliteitsafspraken die zijn gemaakt met IMF en Wereldbank op een zinnige wijze aan elkaar verbonden. Zo wordt voor exporteurs duidelijker aan welke vereisten een exporttransactie moet voldoen om in aanmerking te komen voor de EKV.

Het streven is dat na de integratie van SENO en GOM de huidige dekkingsmogelijkheden van deze regelingen gehandhaafd blijven binnen één consistent, transparant geheel van het landenbeleid van de EKV. In principe vallen na integratie alle landen die onder SENO en GOM vielen, onder de nieuwe regeling, met behoud van dekkingsmogelijkheden, maar in lijn gebracht met de aanpassingen van de EKV. Dit bevordert de transparantie en de duidelijkheid voor alle betrokkenen: het komt er na integratie van de regelingen simpelweg op neer dat voor sommige landen waarvoor EKV-dekking mogelijk is, een ORIO-schenking is vereist. Zo is de EKV-regeling ontwikkelingsrelevanter gemaakt. De integratie van EKV, SENO en GOM biedt exporteurs duidelijkheid. Van een lappendeken aan regelingen is een heldere transparante regeling gemaakt.

Het duurzame leenbeleid maakt het onmogelijk om via de EKV wapentransacties aan lage-inkomenslanden te financieren. De mogelijkheid tot wapentransacties met rijkere landen, zoals Indonesië, blijft.

De historie achter de door sommige sprekers waargenomen asymmetrie van de EKV-toerekening aan ODA, waarbij de kwijtschelding van schulden ontwikkelingsrelevant wordt geacht, is dat dit door de toenmalig minister Pronk is geaccepteerd in ruil voor een verhoging van het ODA-plafond naar 0,8%. Als het ODA-plafond op dat percentage wordt gehouden, maar deze categorie uitgaven er niet langer in onder wordt gebracht, terwijl die uitgaven wel gedaan moeten worden, betekent dit dat er op een andere plek geld beschikbaar moet komen. Er zijn dus sowieso kosten. Het kabinet heeft ervoor gekozen om vast te houden aan de bestaande praktijk. Het staat vrij hier bij de volgende formatie iets aan te doen.

Nadere gedachtewisseling

De heer Ten Hoopen (CDA) vindt dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking het contact moet verstevigen met het bedrijfsleven.

Het gaat om de volgorde der dingen: productieverhoging van landbouwproducten zonder infrastructuur is niet wenselijk. Het Nederlandse bedrijfsleven kan hier een uitermate goede rol bij spelen.

Waarom is er een beperking tot twee tenders? De minister voor Ontwikkelingssamenwerking moet een heldere toezegging doen dat het budget wordt verhoogd en de huidige landenlijsten heroverwegen.

Hoe zit het met de efficiency? Komen er 20 fte’s bij of is er slechts een verschuiving?

Welke administratieve kosten moeten bedrijven maken voor de ORIO-regeling, in vergelijking met de ORET-regeling? Hoe zit het in dit verband met de overgangsregeling met het landenlijstplafond versus het budgetplafond? Klopt het dat het budgetplafond het uitgangspunt is? Een betrouwbare overheid moet nakomen wat in rede aan mensen is toegezegd.

Zorgt het feit dat de EKV en de daarmee samenhangende schenkingen zijn gekoppeld onder de concessionaliteitseisen van het OESO ervoor dat bedrijven er beter mee om kunnen gaan, of is het een uitruil die voor bedrijven veel administratieve lasten en voorwaarden met zich meebrengt en leidt tot minder exportmogelijkheden en investeringen?

De heer Waalkens (PvdA) vindt dat de communicatie over de ORIO-regeling niet alleen in de Kamer moet plaatsvinden, maar ook daarbuiten.

Het is goed dat met de ORIO-regeling kan worden gewerkt in de MOL-landen en de fragiele staten. De keuze om ontwikkelingsrelevantie een stevige plek te geven binnen de regeling is toe te juichen.

Het is verheugend dat de minister toezegt dat de sectorbeperking niet absoluut is.

De Kamer beschikt nog niet over de specificaties waaronder deze regeling van start gaat. Die moet zij wel zo snel mogelijk ontvangen. Hoe zit het met de afwikkeling van projecten die na 2007 aangevraagd zijn of die op dat moment op de plank lagen? Goede samenwerking met het bedrijfsleven is van groot belang voor het slagen van de regeling. Daarvoor is het van belang dat de bedrijven hier en in de arme landen een kans krijgen de economische motor goed aan de praat te krijgen.

De heer Irrgang (SP) vraagt zich af of het klopt dat VNO-NCW een campagne van desinformatie heeft gevoerd.

Hoe zit het met de overlap tussen fragiele staten en de allerarmste landen? Waarom staan die niet op de ORIO A-lijst? Het is des te vreemder dat Zuid-Afrika, dat een per capita inkomen heeft van bijna 10 000 dollar en uitgebreid toegang heeft tot de internationale kapitaalmarkt, er wel op staat.

De opmerking van de minister van Financiën dat de asymmetrie van de EKV-toekenning aan ODA in een volgende kabinetsperiode eventueel aangepast kan worden, is slechts procedureel: uiteraard kan iedere maatregel door een volgend kabinet op de helling worden gezet.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft over het algemeen bijzonder goede contacten met VNO-NCW. Hij was daarom nogal verbaasd over het feit dat deze organisatie de afgelopen tijd zoveel opmerkingen in de media maakte die niet kloppen. Hij ziet het als zijn taak om deze recht te zetten.

Juist omdat er gewerkt gaat worden met een schuldhoudbaarheidsframework, zal de schuldenproblematiek in de toekomst minder worden.

De tenders zijn nodig voor de onderlinge toetsing van de voorstellen. Dat gebeurt onder de ORIO-regeling met een puntensysteem. Uit andere regelingen waarvoor al een tendersysteem geldt, blijkt dat het bedrijfsleven er erg tevreden over is. De tenders vinden twee maal per jaar plaats en niet vaker, om de administratieve lasten niet te hoog te maken.

ORIO richt zich op de allerarmste landen. Dat betekent niet dat de landenlijst in beton gegoten is: er kunnen landen bij komen en afgaan als dat nodig is. Hetzelfde geldt voor de sectoren: voor urgente zaken of specifieke programma’s kan ruimte worden gemaakt.

De administratieve lasten voor het bedrijfsleven zullen hoogstwaarschijnlijk afnemen. Er moet wel getenderd worden.

De pijplijnproblematiek en het budget zijn met elkaar verbonden. Er is uitermate correct omgegaan met de lopende projecten. In de praktijk zijn er slechts enkele projecten die niet voor financiering onder de nieuwe regeling in aanmerking komen. Juridisch gezien kan daarvoor geen geld worden vrijgemaakt. Wel is een verhoging van het budget boven de 90 mln. mogelijk. De minister denkt hierbij aan een bedrag van ongeveer 20 mln.

Alle 40 partnerlanden die genoemd zijn in de beleidsbrief staan op de landenlijst, met uitzondering van uitfaseringsland Eritrea en Sri Lanka. Alle overige MOL-landen komen eveneens op de landenlijst, behalve wanneer er geen EKV is. Ook de kansrijke landen staan op de landenlijst. Voor de OS-uitfaseringslanden staat de regeling tot uiterlijk 2011 open. Voor de brede-relatielanden kunnen tot uiterlijk 2014 verplichtingen worden aangegaan. China en India vallen onder de 20 mln. voor transitielanden.

De staatssecretaris van Economische Zaken zegt dat er bij de uitwerking van de ORIO-regeling goed overleg zal plaatsvinden met bedrijfsleven en brancheorganisaties over de lastendruk. Door de focus op bepaalde landen en sectoren en vanwege het feit dat er slechts één uitvoeringsagent is, wordt verwacht dat de administratievelastendruk zal afnemen.

De 20 fte wordt nu ingevuld door een private uitvoerder. Dat kan eventueel een publieke worden, in het geval dat de EVD het gaat uitvoeren.

De minister van Financiën zegt dat EKV en ORIO elkaar versterken op de punten van de ontwikkelingsrelevantie en het concessionaliteitsvereiste. Wel is het zo dat sommige landen niet in aanmerking komen voor EKV omdat zij niet op de ORIO-lijst staan. Daar staat tegenover dat een deel van de landen de mogelijkheid houdt om tot een bepaalde limiet niet-concessioneel te lenen, mits dat past binnen de schuldhoudbaarheidanalyses van het IMF. Verder zijn er ook nog andere bronnen van concessioneel geld dan ORIO, zoals ongebonden geld uit andere donorlanden of uit multilaterale fondsen.

Het valt niet te ontkennen dat er in zekere zin een beperkende werking uitgaat van het ORIO-raamwerk: sommige dingen die onder ORET wel konden, kunnen niet meer onder ORIO. Dat is de bedoeling: het kabinet wil tegengaan dat er kredieten verleend worden aan landen waar de schuldproblematiek ten gevolge van de kredieten alleen maar groter zal worden. Dat is precies de intentie van het DSF. De totale hoeveelheid geld die de Nederlandse overheid ter beschikking stelt, is echter niet verminderd. De mogelijkheden voor export worden niet minder, maar er ontstaat wel een andere, ontwikkelingsrelevantere focus door de manier waarop ORIO is opgesteld.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tichelaar

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Blom (PvdA), Van Gennip (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA) en Bashir (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GroenLinks), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA) en Van Gerven (SP).