Gepubliceerd: 25 maart 2008
Indiener(s):
Onderwerpen: bestuur financiƫn inkomensbeleid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30426-11.html
ID: 30426-11

30 426
Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman

nr. 11
NADER VERSLAG

Vastgesteld, 19 maart 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft, na kennisneming van enkele nota’s van wijziging met betrekking tot dit wetsvoorstel en hiermee samenhangende wetsvoorstellen, nog behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de in dit nader verslag gestelde vragen en opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding, en relatie tot ontwikkelingen elders

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en de bijgevoegde nota van wijziging. Deze leden hechten aan de afspraken in het regeerakkoord over de beperking van de inkomens in de publieke en semi-publieke sector en vinden het belangrijk dat de verschillende elementen hiervan gezamenlijk behandeld worden. Zij zien het voorliggende wetsvoorstel als een opening om een compleet loongebouw in de publieke en semi-publieke sector op te zetten, maar kunnen dit niet los zien van de beperkingen die er elders in de beloningen nodig zijn om dit loongebouw te voltooien. Zij zijn verheugd dat het kabinet deze samenhang ook ziet en een kabinetsreactie in het vooruitzicht stelt op het laatste rapport van de commissie-Dijkstal dat hierover handelt. Zij vernemen graag van de regering hoe deze het verband ziet tussen deze salarisverhoging en de maximering van lonen in de publieke en semi-publieke sector en hoe deze die eenheid wil vormgeven. In het uiterste geval kunnen deze leden zich voorstellen dat de behandeling van dit wetsvoorstel aangehouden wordt, zodat beide onderwerpen in samenhang behandeld kunnen worden.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de vele nota’s van wijziging die de regering met betrekking tot de wetsvoorstellen heeft ingediend. Zij hebben een aantal vragen over de tweede nota van wijziging. Hoe verklaart de regering de grote hoeveelheid wijzigingen? Welke nieuwe kennis en inzichten waren aanleiding voor de wijzigingen? De invloed van welke belangengroepen heeft geleid tot welke aanpassingen? Deze leden kunnen instemmen met het instellen van een helder loongebouw, waarbij het inkomen van de minister de maximumnorm wordt voor de publieke en semi-publieke sector. Zij hebben echter buitengewoon veel moeite met de voorgenomen verhoging van de beloning van politieke ambtsdragers.

De leden van de VVD-fractie bedanken de regering voor de gegeven antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag. Op 25 september 2007 heeft de regering een tweede nota van wijziging bij de Tweede Kamer ingediend. Graag willen zij de regering nog een aantal vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijzigingen, als uitwerking van het coalitieakkoord.

2. Procentuele verhoging

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de tweede nota van wijziging betrekking heeft op het voorstel van het huidige kabinet om het ministerssalaris in deze fase niet met 30 %, maar met een eerste stap van 10 % te verhogen. Deze 10 % is gekoppeld aan de herinvoering van de 40-urige werkweek. Is een dergelijke koppeling aan de 40-urige werkweek ook aan de orde bij de overige politieke ambten, zo vragen deze leden.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat dit kabinet zich een loonsverhoging van 10% wil geven. De commissie-Dijkstal en het vorige kabinet waren juist van mening dat het niet fraai is om jezelf een loonsverhoging te geven – en dat pas een volgende kabinet van de verhoging zou mogen profiteren. De tegelijk aangekondigde versoberingen zouden wel tijdens de zittingduur van het kabinet ingevoerd kunnen worden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom er van dit zuivere punt is afgeweken, en welk probleem wordt opgelost door onmiddellijke verhoging van deze salarissen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering voorstelt dat niet het ministerssalaris, maar het inkomen van de minister-president de maximumnorm moet worden in de (semi-)publieke sector. Deelt de regering de mening van deze leden dat hiermee een extra verhoging wordt ingevoerd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de tweede nota van wijziging wordt voorgesteld om de verhoging van het ministerssalaris gefaseerd in te voeren. Met de ingediende nota van wijziging wordt in het wetsvoorstel een verhoging van het ministerssalaris van 10% opgenomen in plaats van 30%. In het verslag (Kamerstuk 30 426, nr. 4), op basis van het oorspronkelijke wetsvoorstel, hebben de leden van de VVD-fractie zich positief uitgelaten over de verhoging van de bezoldiging van de minister-president, de ministers en de staatssecretarissen. Zij zijn dan ook verbaasd dat de aanvankelijk voorgestelde verhoging van de bezoldiging wordt beperkt. Wat is daarvan de reden? De aard van de werkzaamheden van bewindslieden is het afgelopen jaar toch niet veranderd. Welke andere inzichten dan voorheen zijn er thans over de taken en verantwoordelijkheden van bewindslieden? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Overigens vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom het feitelijke bedrag van de bezoldiging in de wetstekst is opgenomen. Bij elke indexering moet dat toch leiden tot een formele wijziging van de wet, zo menen deze leden. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

3. Instelling van een permanent adviescollege

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor het feit dat onderdeel van het advies van de commissie-Dijkstal, waar deze wetswijzigingen op gebaseerd zijn, een permanent adviescollege is om de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers te onderhouden. Waarom werd dit adviescollege niet capabel geacht om te beslissen over de uiteindelijke salarisverhoging die volgens de kabinetsplannen nog steeds 30 procent zou moeten bedragen en is hier een commissie van wijzen voor nodig?

Verder zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd welke samenstelling en opdracht de «Commissie van Wijzen» krijgt en welke criteria zij geacht wordt te gebruiken om een beslissing te nemen over de verhoging van de ministersalarissen. Om de impact van het wetsvoorstel goed te kunnen beoordelen menen deze leden nadere informatie op dit punt nodig te hebben.

Wat ook besloten zal liggen in de opdracht is de vraag of de commissie van wijzen tot een ander oordeel kan komen dan een verhoging met 30% en de termijn waarbinnen een verhoging plaats zou moeten vinden. Als de verhoging over een langere termijn uitgesmeerd wordt zou dat het werk van het adviescollege kunnen doorkruisen die aan de start van elke nieuwe kabinetsperiode een advies uit mag brengen. Wat is in een dergelijk geval de verhouding tussen beide organen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere uiteenzetting van de noodzaak van de instelling van een «Commissie van Wijzen». Wat is de toegevoegde waarde van een commissie? Wat is wijs? Wie zullen zitting nemen in deze «Commissie van Wijzen»? Zullen bijvoorbeeld politieagenten, onderwijzers en verplegers zich mogen uitspreken over de beloning van politieke ambtsdragers, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in lijn met het Coalitieakkoord een «Commissie van Wijzen» wordt ingesteld die beslist over de gefaseerde invoering van de verhoging tot 130%. Afgezien van het feit dat het instellen van een commissie van wijzen geschiedt op basis van het Coalitieakkoord, vragen deze leden waarom er voor een commissie van wijzen is gekozen. Zij menen, dat er al enige jaren geleden een commissie van wijzen, te weten de commissie-Dijkstal, aan de slag is gegaan en voorstellen heeft gedaan. Wat is nu de reden dat er voor een commissie van wijzen is gekozen die moet beslissen over de gefaseerde invoering van de verhoging tot 130%? Waarom beslist het kabinet niet zelf over een verdere verhoging tot 130%? Waarom acht het kabinet zich zelf daartoe niet in staat? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Wanneer, zo is de verwachting, zal het percentage van 130% zijn bereikt? Hoe zal de samenstelling van de commissie van wijzen er uit zien? Wat voor soort deskundigen zullen er zitting in hebben? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wanneer de instelling van de «Commissie van Wijzen» is voorzien en op welke termijn zij zullen concluderen. Is dat te verwachten voor de volgende reguliere kamerverkiezingen?

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).