Kamerstuk 29815-182

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg 2005-2008

Gepubliceerd: 9 januari 2009
Indiener(s): Pierre Heijnen (PvdA)
Onderwerpen: jongeren organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29815-182.html
ID: 29815-182

29 815
Jeugdzorg 2005–2008

nr. 182
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 januari 2009

De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft op 26 november 2008 overleg gevoerd met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over:

– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 3 juli 2008 inzake lokaal jeugdbeleid, gesloten jeugdzorg en personeelsinzet (29 815, nr. 161);

– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 1 oktober 2008 inzake voortgang streefbeeld en aanbieding kwaliteitskader gesloten jeugdzorg (29 815, nr. 168);

– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 4 november 2008 inzake toekomst van de Glen Mills School (29 815, nr. 173).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Heijnen Griffier: Sjerp

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Een gezinsvoogd vertelde mij dat zij een meisje – laten wij haar Soeraja noemen – uit de regio Utrecht moest plaatsen in een gesloten-jeugdzorgvoorziening. Er was sprake van loverboyproblematiek, dus er moest acuut actie worden ondernomen om dit meisje niet nog meer ten prooi te laten vallen aan pooierpraktijken. Tot groot verdriet van haar ouders kwam Soeraja terecht in De Hunnerberg, een justitiële jeugdinrichting in Nijmegen. Zij heeft uiteindelijk negen maanden moeten wachten op een plek in Harreveld, Sector Alexandra, te Almelo. In de tussentijd heeft Soeraja haar gezinsvoogd meerdere malen gesmeekt om duidelijkheid. De gezinsvoogd vertelde mij dat zij het echt afschuwelijk vond geen duidelijkheid te kunnen geven over de behandeling of het tijdstip waarop een plek beschikbaar zou zijn. Ondertussen moest voor de rechtbank de machtiging tot drie keer toe worden verlengd en had Soeraja telkens weer de hoop dat zij naar huis kon. Gelukkig kon de Hunnerberg wel begeleiding geven, waar Soeraja veel aan heeft gehad. Na negen maanden, toen zij uiteindelijk in Harreveld terechtkwam, kon zij echter opnieuw beginnen. Als ik gezinsvoogden vraag of Soeraja een uitzondering op de regel is, dan krijg ik helaas te horen dat dit niet het geval is. Hoe gaat de minister voorkomen dat een behandeling die in een jeugdgevangenis al is gestart, in de gesloten jeugdzorg helemaal opnieuw begint?

Op 1 oktober van dit jaar zaten er 831 jongeren onschuldig in een jeugdgevangenis met een machtiging voor gesloten jeugdzorg. Van hen worden 348 helemaal niet behandeld. Zij zitten op een zogenaamde opvangplek te wachten op hulp. Het is diep triest dat zoiets in dit land voorkomt. Wat gaat de minister eraan doen om ervoor te zorgen dat jongeren zoals Soeraja in ieder geval behandeling krijgen, terwijl zij in een jeugdgevangenis zitten te wachten op een plek in de gesloten jeugdzorg? De keuze tussen plaatsing in een gesloten-jeugdzorgvoorziening of een jeugdgevangenis, die er nu nog is, moet gebaseerd zijn op zorginhoudelijke gronden. Dus alleen als het echt niet anders kan, worden jongeren uit «kwetsbare» categorieën nu toch nog in een jeugdgevangenis geplaatst. Soeraja valt in die meest kwetsbare groep. Als zo’n jongere eenmaal in een jeugdgevangenis is geplaatst, dan is er geen sprake meer van een crisissituatie. Daardoor gaan veel andere kwetsbare jongeren vaak voor op de wachtlijst voor gesloten jeugdzorg.

Ik hoor steeds meer geluiden over lange wachtlijsten in de gesloten jeugdzorg en een toenemende vraag naar deze vorm van zorg. Ook het WODC voorspelt een grotere groei dan aanvankelijk voorzien. Waarom wil de minister op dit moment toch nog niet de conclusie trekken dat dit moet leiden tot meer plekken in de gesloten jeugdzorg? Hoe lang wil de minister dit nog aanzien? Hoe gaat hij voorkomen dat wij in 2010 een probleem hebben? Of gaat hij wachten tot 2013? Ik heb immers begrepen dat dan de verantwoordelijkheid voor de gesloten jeugdzorg overgaat naar de provincies. Moeten zij dit probleem dan maar gaan oplossen?

De minister zegt geen zicht te hebben op de wachtlijsten voor de gesloten jeugdzorg. Hij stelt voor dat de werkers bij Bureau Jeugdzorg gegevens maar moeten gaan registreren. Daardoor komt er nog meer bureaucratie. Deze mensen zitten al meer dan 50% van hun tijd achter de computer. Waarom echter moeilijk doen als het makkelijk kan? Eén telefoontje naar de Dienst Justitiële Inrichtingen, waar de plekken worden verdeeld, de aanvragen binnenkomen en de wachtlijsten voor de gesloten jeugdzorg dus eigenlijk worden beheerd, volstaat. Dat kan toch niet zo moeilijk zijn? Is de minister dan ook bereid om de Kamer alsnog te informeren over de wachtlijsten in de gesloten jeugdzorg?

Het vervoer voor de gesloten jeugdzorg zal in 2009 verzorgd blijven worden door de Dienst Vervoer en Ondersteuning Justitie. Hoe gaat het echter daarna? Wat is de reactie van de minister op de kritiek van Defense for Children International op het kwaliteitskader voor de gesloten jeugdzorg? Volgens die organisatie zijn de randvoorwaarden voor beperkende maatregelen nog te vrijblijvend in de wet vastgelegd en zijn deze onvoldoende opgenomen in het beleidskader van de inspectie. Defense for Children International pleit ervoor om de randvoorwaarden voor beperkende maatregelen alsnog op te nemen in de Wet gesloten jeugdzorg, zoals die nu vrij gedetailleerd zijn geregeld in de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Ook moeten er pedagogische beginselen worden opgenomen, want nu mogen de instellingen nog steeds te veel zelf bepalen hoe een jongere in de gesloten jeugdzorg wordt behandeld. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop.

Over repressie gesproken: ik was totaal geschokt toen ik vernam dat vanaf 1 januari komend jaar het veiligheidsbed in de jeugdgevangenissen mag worden gebruikt voor civielrechtelijk geplaatste jongeren. Ik heb hierover schriftelijke vragen gesteld. Ik heb echter nog geen antwoord gekregen, vandaar dat ik het nu maar even aan de orde stel. Op zo’n bed kunnen jongeren compleet worden vastgebonden, waardoor zij niet meer kunnen bewegen. Dat kan niet anders dan een zeer traumatische ervaring zijn voor een jongere. Niet voor niets heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming destijds het gebruik van het veiligheidsbed afgewezen. Waarom wordt dan nu alsnog het gebruik van dit bed mogelijk gemaakt? Waarom is het nodig om een jongere compleet vast te binden? Komt dat door personeelstekort, afwezigheid van behandeling, onkunde of onmacht? Ik vind het echt onbegrijpelijk en ik vind het verwerpelijk dat zo’n martelwerktuig – want zo zie ik het – gebruikt gaat worden in de jeugdgevangenissen. Gaat dit middel wellicht straks ook worden gebruikt in de gesloten jeugdzorg?

Aan de Glen Mills school heeft mevrouw Van Velzen in het vorige overleg uitgebreid aandacht besteed. Wij vinden het vreemd dat Glen Mills weer een kans krijgt, hoewel is aangetoond dat de aanpak die daar wordt gehanteerd niet werkt. Blijkbaar is er zo veel politieke goodwill dat de stekker er nog niet uitgaat. Kinderen zijn echter geen proefkonijnen.

Mevrouw Sterk (CDA): Heeft de SP ook kennis genomen van de geheel nieuwe methode waarmee nu in Glen Mills wordt gewerkt? Er wordt dus niet zomaar op gelijke voet doorgegaan, maar er is zeker geluisterd naar de kritiek. Men werkt nu op een andere manier en dat wordt ook gecontroleerd. Is dat niet voldoende waarborg voor de SP?

Mevrouw Langkamp (SP): Nee, wij zijn er nog niet gerust op. Daarom vraag ik de minister de Kamer driemaandelijks te informeren over de ontwikkelingen daar en nauwgezet in de gaten te houden of het allemaal goed komt. En is hij bereid ons te rapporteren over de volgende vragen. Welke strafmethoden zijn gehanteerd? Krijgen de jongeren inmiddels voldoende slaap? Is er sprake van nazorg en zo ja, hoe ziet die er uit? Is er gefixeerd en zo ja, op welke manier? Wij pleiten ook voor onverwachte, niet van tevoren aangekondigde inspectiebezoeken bij Glen Mills, zodat wij goed te weten komen of het daar goed gaat komen.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Bouchibti.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Op 1 januari 2008 is de Wet gesloten jeugdzorg in werking getreden. Tot dan werden civielrechtelijk geplaatste jongeren vrijwel altijd met strafrechtelijk geplaatste jongeren in een justitiële instelling geplaatst. Wij zijn verheugd over de nieuwe wet. Wij zijn ons ervan bewust dat dit een megaoperatie is. Daarom zijn wij blij dat de samenwerking met het veld goed verloopt. Er ligt een rapport waarin de minister en het veld tot in detail beschrijven op welke wijze de Wet gesloten jeugdzorg in de praktijk gaat worden uitgevoerd. De Partij van de Arbeid vindt het belangrijk dat de minister intensief met het veld overlegt en goede en juiste afspraken maakt.

Op basis van deze wet vinden wij dat civielrechtelijk geplaatste jeugdigen niet slechter af mogen zijn dan strafrechtelijk geplaatste jeugdigen in een JJI. Wij weten dat in de JJI de groepen op dit moment worden verkleind. Hoe groot zijn de groepen op dit moment in de gesloten jeugdzorg? Naar welke groepsgrootte werkt de minister toe? Wanneer is die groepsverkleining gerealiseerd? Dat wil ik graag per instelling weten. Het is heel belangrijk dat deze jongeren niet alleen dezelfde plichten, maar ook dezelfde rechten krijgen.

Een goede, maar vooral juiste behandeling in een gesloten instelling moet vanzelfsprekend zijn. Een groot deel van deze jeugdigen lijdt aan een gedragsstoornis of andere psychiatrische stoornis of kampt met verslavingsproblematiek. Ik ben in verschillende jeugdinstellingen geweest. Als een jeugdige binnenkomt in de gesloten jeugdzorg, hoe lang duurt het dan eigenlijk voordat hij een psychiater of gedragswetenschapper krijgt te spreken, er een diagnose wordt gesteld en een behandelplan wordt opgesteld?

Uit recent onderzoek blijkt dat met evidence based behandelmethoden moet worden gewerkt. Daar zijn wij het allemaal over eens, denk ik. Verder blijkt dat 10% van de in JJI’s gebruikte methoden is getest. Daarvan is het effect in de praktijk bewezen. Geldt dit percentage ook in de gesloten jeugdzorg en zo ja, wat gebeurt er dan concreet om deze praktijk te verbeteren?

Met veel jeugdigen die vrijkomen uit een gesloten instelling of een JJI gaat het niet goed. Zij komen in aanraking met de politie en hebben vaak maatschappelijke problemen. Uit een ander onderzoek is naar voren gekomen dat een derde van de meisjes binnen vier jaar na het verlaten van een instelling zwanger raakt. Dat is op zichzelf niet zo erg, maar het is wel een ramp als dit gebeurt in combinatie met psychiatrische problemen of verslaving. Wat gaat de minister hieraan doen?

Nazorg is vanzelfsprekend belangrijk. Dat houdt in: opleiding en werk. De Partij van de Arbeid is voor verplichte nazorg. Die moet dus ook onderdeel zijn van het behandelplan. Daar moet niet over worden nagedacht zes tot vier weken voordat een jeugdige de instelling verlaat. Ik weet dat de nazorg bij Paljas Plus een onderdeel is van de behandeling. Hoe zit dat bij andere instellingen?

Ik maak mij niet alleen grote zorgen om de wachtlijsten of de toenemende vraag maar ook om de spreiding. In Rotterdam is er geen gesloten instelling, waardoor 94 jongeren vaak ver buiten de stadsgrenzen moeten worden behandeld. Jongeren uit Zeeland, Drenthe en Flevoland worden ook buiten de provincie geplaatst, omdat daar inrichtingen voor gesloten jeugdzorg ontbreken. Dat is funest voor wat wij allemaal willen, namelijk een goede, intensieve behandeling, met de juiste nazorg waarbij de ouders moeten worden betrokken. Het is voor de samenwerking met de ketenpartners ook van belang dat de spreiding beter wordt. Praktische zaken als werk, scholing en huisvesting lopen soepel bij een goede spreiding. Ik heb van de provincie Flevoland begrepen dat er een spreidingsplan komt. Wanneer komt dat er? Waarom is het IPO niet hierbij betrokken? Het is belangrijk dat de provincies bij dit soort gewichtige zaken worden betrokken, zodat de zorg eerlijk wordt verdeeld over het hele land. Bij de begrotingsbehandeling heb ik gevraagd naar een moeder-en-kindhuis ergens in het midden van het land. Daar blijf ik om vragen. Nu is er maar één op gesloten setting gebaseerde opvang voor moeder en kind.

Glen Mills heeft tot 2010 de tijd om definitief een gesloten instelling te worden. De beschikking zal ingaan in januari 2009. Dat is goed. De behandeling is aangepast en wat de inspectie heeft gezegd in het rapport is overgenomen. De focus verschuift van de groep naar het individu. Er wordt gewerkt met een behandelplan met nazorg, waar de ouders bij worden betrokken. Daar zijn wij echt ontzettend blij mee. Ik steun wel het voorstel dat wij op de hoogte worden gehouden. Waarom moet Glen Mills nog zo heten als het programma wordt aangepast? Dan kan het naambordje natuurlijk ook weg.

Hoe staat het met het toetsingskader in 2009? Aan de hand daarvan kunnen wij immers de kwaliteit verbeteren. Hoe staat het verder met de werving van personeel? Het is immers belangrijk dat het juiste personeel op de juiste plaats komt. Waarom kunnen de gesloten instellingen hun eigen vervoer niet regelen? Het gaat nu vaak mis. Kinderen moeten uren wachten en in flesjes plassen. Zo moeten wij niet met onze kinderen omgaan. Waarom kan het vervoer niet door de instellingen zelf worden geregeld? Daar gaan zij tenslotte over.

Ik weet niet of het klopt, want ik heb ook niet altijd gelijk. Ik heb echter begrepen dat FFT en MST betaald zijn met Nederlands belastinggeld. Als andere instellingen hier echter gebruik van maken, moeten zij hiervoor betalen. Ik hoop niet dat dit het geval is. Kan de minister mij vertellen of dit klopt?

Minister Rouvoet: Kan mevrouw Bouchibti zeggen: andere instellingen dan welke?

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik bedoel andere instellingen dan gesloten instellingen. Nu hebben wij de therapieën MST en FFT. Moet een instelling betalen als die daar gebruik van wil maken of kunnen alle instellingen er naar behoefte gebruik van maken?

De voorzitter: Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Dezentjé Hamming.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Vorige week meldden de hoogleraren Korebrits en Veerman dat maar één op de tien behandelingen in de jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen effectief is. Ik vind dat nogal ernstig. Ik wil hierop graag een reactie van de minister. Wat is de oorzaak van het gebrek aan kennis over de effectiviteit van de behandelingen? Op dit moment schijnt iedere instelling zo zijn eigen behandelmethoden te hebben. Hoe weet je dan welke effectief zijn? Hoe kun je achteraf recidivecijfers meten? Hoe kun je die relateren aan behandelmethoden? Is hier in het verleden wetenschappelijk onderzoek naar verricht? Zo ja: wat waren dat voor onderzoeken? Overigens heb ik daar ook schriftelijke vragen over gesteld, maar ik heb van het ministerie begrepen dat die helaas niet voor vandaag konden worden beantwoord. Ik had de antwoorden graag wel gehad en daarom ik stel nu een aantal van die vragen.

Als ik dit zo hoor van deze professoren, dan is mijn conclusie dat iedere behandeling eigenlijk een soort schot in de perenboom is: wij proberen wat en kijken wat er uitkomt. Dat vinden wij zeer bedenkelijk. Hoe kunnen wij garanderen dat iets wel werkt? Is de minister het met de VVD eens dat er grondig onderzoek moet worden gedaan, zodat er evidence based methoden komen? Ik realiseer mij dat je natuurlijk niet alles tien jaar kunt stilleggen, want je moet nu ook wat doen. Toch hoor ik graag hierop een reactie van de minister.

Het viel mij ook op dat de minister in twijfel trekt dat er een personeelstekort is. Daar wordt nogal luchtig over gedaan. Ik vraag mij echter af of de groepen in de gesloten jeugdzorg kleiner zijn dan in de JJI’s. Hoeveel extra personeel is er nodig om de aandacht voor de jeugd te waarborgen? Hoe kan de minister nu al in zijn brief schrijven dat hij niet de indruk heeft dat er personeelstekorten zijn, terwijl wij allemaal signalen krijgen dat die er wel degelijk zijn? Dit is een heel belangrijk punt.

In het kwaliteitskader staat dat de dagbesteding bestaat uit scholing, werk en stage, om de kansen van de kinderen op de arbeidsmarkt te vergroten. Die doelstelling klinkt mooi natuurlijk en die onderschrijf ik van harte. Hoe garandeert de minister echter een goede arbeidstoeleiding? Hoe ziet hij dat concreet voor zich? Gaat hij ervoor zorgen dat jongeren vanaf dag één bij de werkgever aan tafel zitten, zodat zij geen tijd hebben om terug te vallen in hun oude patroon?

Mevrouw Bouchibti had het al over nazorg. Dit is een van de belangrijkste thema’s, zo bleek ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer. Er wordt veel te weinig aan nazorg gedaan. Ik ben heel erg bang dat kinderen heel snel terugvallen in oude patronen als je de nazorg niet goed regelt. Als je net een jong boompje hebt opgekweekt in een gesloten inrichting of JJI en je plaatst het weer terug in de gifgrond van een multiprobleemgezin, dan bestaat een heel groot risico dat het weer misgaat. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

De minister heeft het streefbeeld dat iedere JeugdzorgPlus-instelling in zijn eigen zorggebied samenwerking zoekt met aanbieders uit andere sectoren, bijvoorbeeld de jeugd-ggz, het onderwijs en de Bureaus Jeugdzorg. Zij zouden gezamenlijk verantwoordelijkheid moeten nemen voor de individuele trajecten van alle jongeren. Dat hebben wij eerder gehoord. Het klinkt geweldig, maar in de bestaande keten blijkt men in de praktijk dus niet goed samen te werken. Hoe gaat de minister hier invulling aan geven zodat er een goede samenwerking komt tussen de bestaande instellingen, die eigenlijk al jaren langs elkaar heen werken en elk op hun eigen eiland zitten?

Glen Mills wordt omgezet in een instelling voor gesloten jeugdzorg. De aanleiding daarvoor waren de holdings. Wij kennen dat verhaal allemaal. Jongens zaten daar niet omdat zij zweetvoeten hadden; zij hadden echt wel wat uitgevreten. Zijn bij de minister of de inspectie andere open instellingen bekend waar ook holdings plaatsvinden? Zo ja, in hoeverre is daar dan sprake van incidenteel of structureel gebruik van holdings? Wanneer draagt de minister andere methoden aan voor agressiebeheersing die wel door de instellingen kunnen worden gebruikt? Wat zijn de resultaten geweest van de behandelmethode van Glen Mills? Het gaat immers vooral om de eindresultaten. Recidive alleen is natuurlijk een heel grove parameter om te beoordelen of een behandeling van een jongere is geslaagd. Bekijkt de minister ook andere parameters?

Kan de minister voorbeelden geven van de plaatsingstitels op basis waarvan jongeren in de nieuwe, gesloten-jeugdzorginstelling Glen Mills kunnen worden geplaatst? Hoeveel plaatsen gaan er voor justitie verloren met het omzetten van Glen Mills naar een gesloten jeugdinstelling? Waar worden deze plaatsen weer vrijgemaakt? Dat lijkt mij immers ook een probleem te worden.

De voorzitter: Dank. Dan is nu het woord aan mevrouw Wiegman.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik vervang mijn collega Voordewind, die vandaag plenaire verplichtingen heeft.

Behandeling in een gesloten kader is soms nodig. Plaatsing van een jongere in een gesloten kader is altijd een ingrijpende gebeurtenis, zowel voor de jongere zelf als voor andere betrokkenen. Het is dus een onderwerp om zorgvuldig mee om te gaan. Het is goed dat de minister zich inzet om de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg verder te verbeteren en om daarnaast zo snel mogelijk het aantal gesloten-jeugdzorgplaatsen uit te breiden. Daarmee voert hij ook een motie van de heer Voordewind uit.

Ik heb nog enkele vragen en opmerkingen over civielrechtelijk geplaatste jongeren in JJI’s. Op 1 oktober van dit jaar zaten 348 jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg op een opvangplek in een JJI te wachten op een behandelplek. Juist deze jongeren moeten zo snel mogelijk worden behandeld en hebben niet veel aan opvang alleen. Bovendien bleek tijdens een werkbezoek van de heer Voordewind aan JJI de Heuvelrug, locatie Eikestijn, dat JJI’s een hoge instroom van licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen, of jeugd-LVG’ers, kennen. Opvallend is daarbij dat het vooral om meisjes gaat. Voor hen is behandeling belangrijker dan opvang. Wat vindt de minister van jeugd-LVG’ers in JJI’s? Is er binnen de JJI’s voldoende kennis aanwezig om deze groep te behandelen? Hoe is het inmiddels met het tekort aan jeugdpsychiaters? Is bijsturing daarvan voldoende mogelijk gezien de hoge instroom van jongeren?

Uit de praktijk blijkt dat de werkwijze in voormalige JJI’s niet altijd wordt aangepast aan de gesloten-jeugdzorgaanpak. Door instellingen zelf wordt bijvoorbeeld aangegeven dat visitatie bij binnenkomst wenselijk kan zijn ter bescherming van de jongeren zelf. Visitatie is echter niet toegestaan binnen de gesloten jeugdzorg en kan in veel gevallen zelfs onwenselijk zijn. Eerder heeft de ChristenUnie al vragen gesteld over de ingrijpende maatregel van visitatie in JJI’s en gesloten-jeugdzorginstellingen. Voor de duidelijkheid wil ik de minister daarom het volgende vragen. Wat zijn de regels omtrent visitatie? Veranderen de regels voor JJI’s die worden omgezet naar gesloten-jeugdzorginstellingen? De wet is misschien wel duidelijk, maar hoe wordt die in de praktijk toegepast?

De ChristenUnie vindt dat plaatsing in een gesloten-jeugdzorginstelling altijd moet zijn gericht op terugkeer in de samenleving, specifiek op terugkeer in de familie en de sociale omgeving. Een jongere heeft baat bij contact met familie. Zo is een bezoek door de ouders belangrijk. Hoe zit het echter met jongeren die in een andere provincie worden geplaatst? Worden de reiskosten van ouders die graag op bezoek willen gaan maar die het niet zo breed hebben vergoed?

In Streefbeeld JeugdzorgPlus staat het ketendenken centraal. Daarbij speelt dat je een jongere terugplaatst in de samenleving, terwijl hij daarvóór 24 uur per dag in een gesloten setting heeft doorgebracht. Welke eisen worden aan nazorg gesteld? Hoe intensief zijn de nazorgtrajecten? Hoe betrek je het sociaal netwerk hierbij, mede in de aanloop naar een terugkeer naar huis? Enkele instellingen hebben een speciale ouderbegeleider, maar veel JeugdzorgPluslocaties ook niet. Is de minister het met de fractie van de ChristenUnie eens dat goede ouderbegeleiding noodzakelijk is?

Dan wil ik ingaan op de loverboyproblematiek, of tegenwoordig beter gezegd «pooierboyproblematiek». Door de scheiding van civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatsten kan een slachtoffer geen loverboy meer tegenkomen in een instelling. Dat is goed. Toch hebben instellingen voor meisjes nogal eens te maken met pogingen van loverboys om een bezoek te brengen aan de meisjes. Hoe kunnen wij dit voorkomen? Is hier beleid op? Worden bezoekers bijvoorbeeld vooraf gescreend?

De Glen Mills-school krijgt een gesloten-jeugdzorgstatus. Het is goed dat er meer aandacht is voor contact met het thuisfront en voor nazorg. Wij zijn benieuwd naar de uitkomsten van het ZonMw-onderzoek naar de effectiviteit van de methodiek. Wanneer start dit onderzoek? Wat onderscheidt de Glen Mills-school straks van de overige gesloten-jeugdzorginstellingen? Welk soort jongeren komt in Glen Mills terecht? PIJ’ers die hun traject in de Glen Mills-school afmaken, krijgen de gebruikelijke oude behandeling. Worden zij dan op een gegeven moment gescheiden behandeld van de jeugdzorgjongeren?

De voorzitter: Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Sterk.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. De minister heeft de Kamer een overzicht gestuurd van de kosten voor de inhuur van interimmanagers, met name bij de Bureaus Jeugdzorg. Hij meldt daarbij ook dat hij bij het IPO zal informeren naar de WOPT-meldingen bij de aanbieders. Waarom laat dit zo lang op zich wachten? De minister heeft overigens zelf in een vorig overleg toegezegd om inzicht te geven in de kosten die zorgaanbieders maken voor onder meer het inhuren van interimmanagers. Daaraan gekoppeld wil ik kort iets zeggen over de Eén Vandaag-uitzending over de jaarverslagen van de MOgroep. Daar had ik schriftelijke vragen over gesteld, die zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen bij de begroting van Jeugd en Gezin. Ik vind die antwoorden tot op heden niet bevredigend. Ik wil kunnen uitleggen dat het geld dat bij de branche terechtkomt goed is besteed aan zorg voor kinderen en niet in andere zaken is gestoken. Het is voor onze fractie nu nog onvoldoende helder of dat zo is. Daarom stel ik voor dat de commissie op een later tijdstip een technische briefing krijgt van de MOgroep zelf om inzicht te krijgen in de getallen. Wij komen daar dus wellicht nog op terug.

Er is een plaatje gemaakt van de spreiding van gesloten-jeugdzorginstellingen over Nederland. Net zei mijn collega van de PvdA daar al het nodige over. Onze fractie vindt het van belang dat er sprake is van een jeugdzorgketen in de provincie, of in ieder geval dichtbij de provincie. Daarin passen ook de gesloten-jeugdzorginstellingen. In de motie-Çörüz (29 815, nr. 64), die al een tijd geleden door de Kamer is aangenomen, wordt gevraagd om het spreidingsplan ook aan de Kamer voor te leggen. Inmiddels zijn nieuwe afspraken gemaakt met het IPO om een herzien spreidingsplan te bekijken. Ik vraag om dat plan ter kennisneming naar de Kamer te sturen om ervan verzekerd te zijn dat er in de provincies een evenwichtige spreiding is van JJI’s en gesloten-jeugdzorginstellingen. Flevoland zit op dit moment zonder JJI of gesloten-jeugdzorginstelling en heeft een kansrijk project in Almere. Is de minister bereid op het voorstel van die provincie in te gaan?

De overgang naar de gesloten jeugdzorg is helaas niet van vandaag op morgen zomaar geregeld. Niettemin is het belangrijk de vaart erin te houden en vooral de meest kwetsbaren zo snel mogelijk uit de JJI’s te plaatsen. Hoe vaak komt een crisisplaatsing in een JJI nog voor? In het verleden zijn wij een aantal keren geconfronteerd met berichten dat jongeren met een verstandelijke beperking ook geplaatst werden in een JJI. De CDA-fractie wil dat die jongeren worden behandeld in een instelling die daar het best voor is toegerust. In hoeverre is het nu al mogelijk om jongeren gesloten te plaatsen op afdelingen van instellingen voor verstandelijk gehandicapten? Graag vernemen wij per brief van de minister hoeveel jongeren met een verstandelijke beperking nu in reguliere JJI’s of gesloten-jeugdzorginstellingen verblijven. Is de minister het met de CDA-fractie eens dat de kwaliteit van de behandeling voorop moet staan en dat die behandeling dus moet worden uitgevoerd door instellingen die daar het best toe in staat zijn?

Wij hebben er weinig behoefte aan om nu opnieuw een uitgebreide discussie te voeren over Glen Mills, want dat hebben wij in juni al gedaan. Wij staan nog steeds kritisch maar positief tegenover deze instelling. Uit de brief blijkt dat een overgangstraject is ingezet om Glenn Mills om te zetten in een gesloten-jeugdzorginstelling. De CDA-fractie is blij dat Glen Mills een passende vorm heeft gevonden, waarin de methodiek kan worden doorgezet. Wij vinden dat de populatie na de omzetting alleen moet bestaan uit jongens voor wie deze methodiek echt is bedoeld. Wat is de stand van zaken in de omzetting naar een gesloten-jeugdzorgvoorziening? Loopt men op schema? Welke andere maatregelen zijn er inmiddels genomen naast een herverdeling van de verantwoordelijkheid en de uitstroom van de PIJ’ers? Wellicht is het verstandig om de naam van Glen Mills aan te passen wanneer deze verandering goed is doorgevoerd. Ik meen dat deze naam te veel is besmet en geen recht meer doet aan de daar tot stand gekomen behandeling.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de VVD en de PvdA over de nazorg.

Krachtens de Wet gesloten jeugdzorg kan een voorlopige machtiging op dit moment maar voor vier weken worden verleend. Vaak verstrijkt die termijn echter zonder dat een definitieve machtiging kan worden ingediend. Daardoor wordt de ene spoedmachtiging na de andere afgegeven, die steeds maar voor een periode van vier weken kan gelden. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn geweest van de wet. Voordat de Wet gesloten jeugdzorg er was, kon de spoedmachtiging van vier weken worden verlengd met de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling: drie maanden. Was die situatie niet wenselijker dan de huidige?

De voorzitter: Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Bij de plenaire behandeling van de wet heb ik al gezegd dat bijna de helft van de jongeren in justitiële jeugdinrichtingen zijn geplaatst vanuit een civielrechtelijke achtergrond. Voor D66 was en blijft dat onacceptabel. Deze jongeren zijn immers veelal zelf slachtoffer van gedwongen prostitutie, seksueel geweld of geestelijke dan wel lichamelijke mishandeling. Velen kampen met hechtingsstoornissen, omdat zij als klein kind van hot naar her zijn gestuurd. Na te zijn opgebloeid dankzij opvang in een goed pleeggezin kregen velen toch weer te maken met een mislukte terugplaatsing bij de eigen ouders. Deze jongeren mogen niet weer in eenzelfde situatie terechtkomen. Ik hoop dat de aantallen op dit punt nu tot minder dan de helft of eigenlijk nul zijn teruggebracht. Dat was ook de belofte van de minister. Hoe staat het er nu voor?

In 2007 stond een heel grote groep op de wachtlijsten, hetgeen wij ook bij de plenaire behandeling aan de orde hebben gesteld. Volgens de MOgroep zijn verschillende maatschappelijke oorzaken daar debet aan. In april 2007 waren er 2100 wachtenden. Van hen kreeg 47% ambulante hulp, maar meer dan de helft van hen, een slordige 1000 jongeren, kregen die dus niet. Hoe staat het daarmee?

Hoe wordt met het oog op het zorgaanbod precies bepaald wie in een justitiële inrichting wordt geplaatst en wie in een zorginstelling? Andere woordvoerders hadden het net over een behandelplan, maar dat hebben wij toen al aan de orde gesteld. Ik put nu even uit mijn oude tekst. In het wetsvoorstel staat dat in uitzonderingsgevallen de mogelijkheid moet bestaan om jeugdigen met een machtiging op grond van de Wet op de jeugdzorg in een justitiële inrichting te plaatsen. Op welke situaties heeft dat betrekking en onder welke voorwaarden? Als er geen duidelijke criteria zijn, bevinden wij ons namelijk op een hellend vlak. Dan zitten wij straks weer met gevangenissen vol jeugdigen die daar niet thuishoren. Ook zou de minister aandacht besteden aan de rechtspositie van deze jongeren, maar dat zie ik niet terug.

Vrijheidsbeperkende maatregelen, onderzoek aan lichaam en kleding, urineonderzoek, onderzoek van de kamer en van poststukken kunnen tegen de wil van de betrokkene plaatsvinden. Net als mevrouw Wiegman kan ik mij voorstellen dat dit soms noodzakelijk is. Maar hoe kun je ervoor zorgen dat kinderen niet tig keer worden gevisiteerd? Hoe kan je voorkomen dat jongeren die niet horen te worden gevisiteerd, toch worden gevisiteerd?

Dan kom ik op de brieven die wij voor dit debat hebben gekregen. D66 wil sterk inzetten op het nemen van verantwoordelijkheid voor het voorkomen van incidenten met fysiek en geestelijk geweld in de gesloten jeugdzorg. Daarvoor is toezicht door de overheid op de gesloten-jeugdzorginstellingen nodig, alsook een verantwoord personeelsbeleid. Bij Glen Mills hebben wij gezien dat het personeel niet altijd even aardig is voor de jongeren. Sterker nog: zij deden dingen die niet mochten. Hoe heeft de minister gereageerd op de medewerkers van Glen Mills die dat soort dingen uitspookten? Hij is daar immers direct verantwoordelijk voor.

Instellingen hebben heldere bevoegdheden en een commissie van toezicht nodig. In navolging van de zorg en het onderwijs moet de toezichthouder op de jeugdgezondheidszorg verscherpt toezicht op instellingen kunnen houden. De Onderwijsinspectie en de Inspectie voor de gezondheidszorg kunnen dit al. Zo wordt bij onvoldoende kwaliteit een plan van aanpak gevraagd. Na drie maanden moet de instelling laten zien dat dit plan wordt geïmplementeerd. Na zes maanden moet worden aangetoond dat dit resultaat oplevert. Gaat dit bij de jeugdzorg ook gebeuren? Verder moeten instellingen voldoende en goed geschoold personeel aannemen, en de Jeugdreclassering moet beter. Ook sluit ik mij aan bij het verzoek om het spreidingsplan van mevrouw Bouchibti.

Het volgende punt is het kwaliteitskader voor Glen Mills. Deze instelling wordt een gesloten-jeugdzorginstelling en moet dus voldoen aan de bijbehorende kwaliteitscriteria. De instelling verandert hierdoor inhoudelijk totaal, waardoor zij in haar huidige vorm ophoudt te bestaan. Als dat echter niet zo is, wat blijft er dan precies over van deze instelling en de Glen Mills-methode? Wat is het verschil voor een kind dat in Glen Mills of in een normale gesloten-jeugdzorginstelling terechtkomt? Wie bepaalt welke kinderen naar Glen Mills worden gestuurd? Kunnen kinderen die niet door de rechter worden geplaatst, kinderen met een PIJ-maatregel, ook in Glenn Mills terechtkomen? Wat betekent het kwaliteitskader voor de heropvoedingsmethodiek waarmee deze instelling zich onderscheidt? Door de naam te veranderen, worden de problemen nog niet aangepakt. Het gaat mij niet zozeer om de naam, hoewel ik meen dat die inderdaad is besmet; de minister mag hem van mij veranderen. Er moet meer structureel inhoudelijk worden veranderd. Ik wil vandaag een toezegging krijgen dat dit inderdaad gebeurt en dat de kwaliteitskaders die voor jeugdzorginstellingen gelden dus ook gaan gelden voor Glen Mills. Het moet eigenlijk veel verder gaan, omdat er een ander soort kwaliteitscriteria nodig is dan bij de jeugdzorginstellingen.

Antwoord van de minister

Minister Rouvoet: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng. Veel vragen en opmerkingen hebben naar mijn mening vooral te maken met het feit dat wij ons met elkaar realiseren dat wij, waar het gaat om deze belangrijke vorm van jeugdzorg – de gesloten jeugdzorg is het sluitstuk van de jeugdzorgketen, voor de moeilijke en zwaardere situaties – te maken hebben met een overgangssituatie, waarover op zichzelf genomen nog heel veel vragen zijn te stellen in de trant van: hoe gaat het nu precies? Tegelijkertijd proefde ik in de inbreng ook sterk de noodzaak, die eigenlijk in de hele Kamer gevoeld wordt, om dit traject zorgvuldig te doorlopen, omdat wij er met elkaar van overtuigd zijn dat het van belang is om de vele jeugdigen die in het verleden nergens anders geplaatst konden worden dan in een justitiële jeugdinrichting, zo snel mogelijk langs het afgesproken traject in een jeugdzorginstelling te krijgen, waar zij wel de behandeling en de zorg krijgen die zij nodig hebben. In 2005 zijn wij daarmee begonnen, vanuit de gedachte dat het eigenlijk anders zou moeten. Vervolgens hebben wij een paragraaf «gesloten jeugdzorg» toegevoegd aan de Wet op de jeugdzorg. Vanaf 1 januari 2008 hebben wij te maken met het nieuwe aanbod. Wij zijn daarover intensief met elkaar in gesprek en dat waardeer ik. Het gaat daarbij onder meer over het streefbeeld en het kwaliteitskader. Ook kwam de vraag aan de orde hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de Glen Mills School onder hetzelfde kwaliteitskader gaat vallen. De afgelopen jaren hebben wij de Kamer een aantal brieven geschreven. Vandaag hebben wij opnieuw een debat over gesloten jeugdzorg. Voor mij is dit een belangrijk onderwerp.

Een van de elementen die in de debatten steeds terugkeren, is de opbouw van de capaciteit en de spreiding. Wij hebben te maken met een overgangsperiode tot 2010. De prognoses van het WODC wat betreft de benodigde plaatsen in de gesloten jeugdzorg zijn bekend. Hoe bewaken wij nu dat een en ander goed loopt en dat de jongeren zo snel als dit ook maar enigszins kan op de goede plekken terechtkomen? Er zijn in de overgangsperiode op dit moment al dertien instellingen voor gesloten jeugdzorg. Deze bieden 800 plekken. De ramingen lopen tot 1373 plekken in 2010. Het betreft een nieuwe vorm van jeugdzorg. Verschillende instanties hebben hiermee te maken, zoals de Bureaus Jeugdzorg en de kinderrechters, die de machtiging moeten afgeven voor gesloten jeugdzorg. Daarom is het zaak om er bovenop te blijven zitten en om te bezien of de eerder gemaakte ramingen nog adequaat zijn. Wij proberen dat zo goed mogelijk te doen. Je kunt niet elke maand een nieuw onderzoek laten uitvoeren, maar wij houden wel zorgvuldig de vinger aan de pols, want wij zouden niet graag zien dat wij in 2009, 2010 of 2011 in één keer voor een probleem komen te staan met de capaciteit, namelijk dat er een grotere behoefte blijkt te zijn aan deze vorm van gespecialiseerde jeugdzorg, in het verleden ook wel jeugdzorg-plus genoemd, dan wij in 2007 of 2008 hadden geraamd. Wij kijken dus goed wat er gebeurt bij de Bureaus Jeugdzorg en bij de rechters die de machtigingen afgeven, en wij proberen zo goed mogelijk in te spelen op de ontwikkelingen die wij daar zien. In de toelichting op de Justitiebegroting is aangegeven dat er in verband met de komst van de gesloten jeugdzorg en de scheiding van straf en civiel sprake is van een forse neerwaartse bijstelling van het aantal plaatsen in justitiële jeugdinrichtingen. Ik meen mij te herinneren dat dit in de richting ging van 400 plaatsen. Dit zou kunnen leiden tot een verwachte plus in het beroep op de gesloten jeugdzorg van ongeveer 200 plaatsen. In onze raming hebben wij daarmee natuurlijk rekening gehouden. Daarbij spelen de 120 plaatsen die van Glen Mills overkomen een belangrijke rol met het oog op de totale capaciteit. Ik kom op Glen Mills uiteraard nog apart terug, maar ik noem dit als voorbeeld om te laten zien dat wij de capaciteit voortdurend goed in de gaten houden.

Wat zijn nu de relevante ontwikkelingen, hoe wordt er omgegaan met het nieuwe aanbod, wie wordt waar naartoe gestuurd of geleid en wat zien wij zich aftekenen in de justitiële jeugdinrichtingen en het verkeer met de gesloten-jeugdzorginstellingen? In de overgangsperiode zullen toch nog jeugdigen met een machtiging voor gesloten jeugdzorg in een JJI geplaatst kunnen worden. Wij hebben steeds gezegd dat dit een uitzondering moet zijn, maar als het in het eigen belang is van de jeugdige om snel een plek te krijgen, terwijl die plek op dat moment niet direct beschikbaar is in een gesloten-jeugdzorginstelling in die fase van opbouw van de capaciteit, is het wel van belang dat er zo snel mogelijk een plek wordt gevonden in een justitiële jeugdinrichting. De procedure is dan wel dat gelijktijdig aanmelding plaatsvindt bij een gesloten-jeugdzorginstelling, zodat de jeugdige daar naartoe kan gaan zodra er een plek beschikbaar komt. De Kamer kent de procedure van het plaatsingsprotocol. De meest kwetsbaren die nu in een JJI zitten, gaan als eersten. Ik heb het nu over de slachtoffers van de loverboyproblematiek en de zeer jeugdigen. Dat zijn natuurlijk de eersten om niet in een JJI te worden opgenomen, maar direct in een gesloten-jeugdzorginstelling te worden geplaatst.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Wat houdt zo’n soort tijdelijke plaatsing in voor de diagnostiek? Wat houdt het in voor de behandeling? Kan er niet meteen behandeld worden, of wel?

Minister Rouvoet: Ik ga straks nog in op de effectiviteit, de behandeling en alles wat ermee samenhangt, maar ik zal deze vraag alvast beantwoorden. Een jeugdige die een machtiging krijgt voor gesloten jeugdzorg zou eigenlijk in een gesloten-jeugdzorginstelling moeten worden opgenomen, waar hij direct een behandelprogramma zou moeten krijgen waarin het accent ligt op zorg. Als betrokkene tijdelijk, in deze overgangsperiode, in een JJI terechtkomt, is dat niet ideaal. Dat weten wij van elkaar, en ook de instanties weten dat. Daarom werken wij zo hard aan de opbouw van de capaciteit. Zeker als er sprake is van nieuwbouw kunnen wij niet sneller uitbreiden dan wij kunnen bouwen. Daarom hebben wij een aantal Justitie-inrichtingen en -instellingen eerder laten overkomen. Ook hebben wij een versnelling aangebracht naar aanleiding van de motie-Voordewind, waardoor wij vanaf 1 januari jongstleden al extra plaatsen hebben gecreëerd. Jeugdigen die nog worden opgenomen in een JJI krijgen daar echter niet dezelfde behandeling die zij in de gesloten jeugdzorg zouden krijgen. De staatssecretaris van Justitie, die verantwoordelijk is en blijft voor alle jeugdigen die in een JJI zitten, ook in de overgangsperiode, heeft een aantal verbetermaatregelen doorgevoerd voor de hele populatie van de JJI’s. Ook de civiel geplaatsten profiteren daarvan. Het is echter niet de optimale situatie. Hoe eerder zij naar een gesloten-jeugdzorgplek kunnen, des te beter, omdat zij daar wel een volwaardige behandeling krijgen. In de JJI’s ligt vanouds het accent op de geslotenheid. Men zit daar voor straf. De civiel geplaatsten hebben daar ook mee te maken. In de gesloten jeugdzorg ligt het accent op de zorg, terwijl de gesloten setting een voorwaarde is voor een goed zorg- en behandelaanbod.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik ben niet helemaal tevreden met dit antwoord. Plaatsen is één ding, maar het gaat om de behandeling. Worden de jongeren die geplaatst worden ook gelijk behandeld? In een gesloten-jeugdzorginrichting is er sprake van volwaardige behandeling. Is er gedurende de tijdelijke plaatsing dan sprake van een onvolwaardige behandeling? Wordt er wel onmiddellijk behandeld?

Minister Rouvoet: Als jongeren worden geplaatst in een JJI, is er wel sprake van een behandeling. Die begint vaak na een aantal weken. Ik ken niet precies de termijnen die gelden in een JJI voor de strafrechtelijk geplaatsten, maar de civiel geplaatsten lopen daarin mee. Dat is van een andere orde, omdat in een JJI het accent nu eenmaal ligt op de strafuitvoering. Behandeling is daar bijkomend. De staatssecretaris heeft hierin wel een aantal verbeteringen doorgevoerd en zij is druk bezig om de situatie voor de hele populatie beter te maken. In de gesloten-jeugdzorginstellingen is het noodzakelijk dat er direct wordt toegewerkt naar een behandelprogramma. Dat staat ook in de Wet op de jeugdzorg. Alle energie en aandacht gaan bij die instellingen uit naar een behandelprogramma, want daarvoor zijn die instellingen. De jongeren die gesloten jeugdzorg nodig hebben, hebben recht op het volwaardige zorgaanbod. Vanouds is een JJI daarop niet gericht. Er wordt wel aan behandeling gedaan, maar die is anders gericht; veel minder op de zorgproblematiek van de jeugdige dan in een gesloten-jeugdzorginstelling. Dat hangt evident samen met de ontstaansgeschiedenis en de primaire doelstellingen van de verschillende instellingen.

Mevrouw Langkamp (SP): Jongeren die nu een opvangplaats hebben in een jeugdgevangenis krijgen helemaal geen behandeling. Kan de minister daar nog iets over zeggen, want het zijn jongeren met zware problemen. Zij zitten daar opgesloten en worden totaal niet behandeld. De behandeling die daar plaatsvindt, is niet volwaardig. Laten wij er alsjeblieft naar streven dat de jongeren die op een opvangplaats zitten, wel iets van behandeling krijgen. Mijn tweede vraag gaat over de wachtlijsten. Je zou een simpele rekensom kunnen maken. Hoeveel kinderen zitten er op dit moment in de jeugdgevangenis? Op 1 oktober van dit jaar waren dat er 831. Er zijn inmiddels 800 plekken gesloten jeugdzorg gerealiseerd. Die zijn bezet. Dan heb je het over 1600 jongeren. De minister zegt wel dat hij het allemaal in de gaten houdt, maar er is dus een tekort aan plaatsen als je kijkt naar waar wij uiteindelijk in 2010 op uit moeten komen.

Minister Rouvoet: In de JJI’s is er vanouds onderscheid tussen opvangplaatsen en behandelplaatsen. Dat is begrijpelijk vanuit de filosofie van de JJI’s; niet iedere jongere die daar is opgesloten heeft behandeling nodig. Wij hebben te maken met de tijdelijke problematiek dat wij een aantal jongeren, die wel direct behandeling zouden moeten krijgen, in JJI’s moeten plaatsen, omdat er nog geen capaciteit beschikbaar is. Met urgentie civiel geplaatste jongeren moeten natuurlijk binnen een JJI ook al zoveel mogelijk de aandacht krijgen die zij nodig hebben. Als een jongere op een opvangplek in een JJI terechtkomt, wat helaas nog te vaak gebeurt, wordt de duur daarvan zo kort mogelijk gehouden. Zodra het kan, gaat betrokkene naar een behandelplek, maar liever nog naar een plaats in een gesloten-jeugdzorginrichting. Zolang men op een opvangplaats zit, wordt de tijd gedurende het wachten op een vervolgstap naar een behandelplaats of een plaatsing in de gesloten jeugdzorg benut om diagnostisch onderzoek te doen en een diagnose te stellen. Op de vervolgplek, idealiter in een gesloten-jeugdzorginstelling, kan dan direct van start worden gegaan met het behandelprogramma. Dan hoeft er geen tijd verloren te gaan met het opnieuw stellen van een diagnose. Wat betreft de capaciteit gaf ik al aan dat de rekensommen soms iets ingewikkelder zijn dan wij zouden willen. In eerdere debatten heb ik ook al aangegeven dat registratie van de Bureaus Jeugdzorg, die voor de open, reguliere jeugdzorg de wachtlijsten bijhouden, niet aansluit bij het systeem van de gesloten jeugdzorg. Dat moet wel zo snel mogelijk gebeuren, dus daar zitten wij bovenop. Wat ik in de tussentijd kon doen, heb ik gedaan, namelijk een rondje langs de instellingen bellen om te vragen hoe het zit met de wachtlijsten. Daaruit blijkt dat er enorm veel vervuiling zit in de wachtlijsten. Niet iedere aangemelde die ergens op een wachtlijst staat, zal daar uiteindelijk ook terechtkomen; de aanmelding wordt vaak teruggenomen. Vaak zie je een praktijk dat één jeugdige soms wordt aangemeld bij meerdere instellingen. Niet altijd wordt die aanmelding weer teruggenomen op het moment dat er een plaats is gevonden. Er zit dus een enorme vervuiling in de wachtlijsten en daarom hecht ik er zeer aan om ook in deze overgangsperiode zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de wachtlijsten. De gesloten jeugdzorg moet zo snel mogelijk worden ingevoegd in de wachtlijstregistratie van de Bureaus Jeugdzorg. Er moet uiteindelijk wel zicht op zijn hoeveel jeugdigen er wachten. Wij zitten er bovenop, maar het is iets te gemakkelijk om te zeggen: nu zijn er achthonderd plaatsen, er zitten er nu nog zoveel en er zijn er dus op dit moment 1600 die allemaal in de gesloten jeugdzorg terecht zouden moeten komen. Ik snap de aantrekkelijkheid van die rekensom, maar voor mij is dit alleen maar reden om bovenop de capaciteitsbehoefte te blijven zitten, omdat ook ik niet in een keer verrast wil worden met een hogere capaciteitsbehoefte dan was verondersteld. Ik zit niet achterover geleund in de trant van: wij hebben ooit de behoefte geraamd op een kleine 1400 plaatsen, dus dat zal in 2010 wel de situatie zijn. De jeugdigen die een indicatie en een machtiging krijgen, moeten ook in 2010 gewoon een plaats kunnen krijgen. Wij houden dat echt in de gaten.

Mevrouw Langkamp (SP): Over de jongeren die nu op een opvangplaats zitten zegt de minister gelukkig dat zij daar zo kort mogelijk moeten zitten. Ik zou daarover echter wel iets meer duidelijkheid willen hebben. Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een jongere die nu een opvangplaats heeft in een jeugdgevangenis behandeling krijgt? Kan de minister op dat punt een toezegging doen? Ik begrijp dat de kwestie van de vervuiling van de wachtlijsten wat ingewikkelder ligt dan ik zojuist schetste, hoewel ik denk dat het allemaal niet zo moeilijk is. Wanneer gaat de minister ons informeren over de wachtlijsten voor de gesloten jeugdzorg?

Minister Rouvoet: Ik kom daar straks nog op terug. Ik heb de gegevens niet paraat, maar ik weet dat de Bureaus Jeugdzorg druk bezig zijn om ervoor te zorgen dat hun wachtlijstregistratie voor de reguliere jeugdzorg kan worden aangesloten op de gesloten jeugdzorg. De doorlooptijd van de opvangplekken is gemiddeld 72 dagen.

Een aantal woordvoerders heeft gevraagd naar de spreiding. Terecht is gewezen op het belang van een goede regionale spreiding, vanuit het concept van de gesloten jeugdzorg. Ook de ketenbenadering is daarbij genoemd. Er moet voor worden gezorgd dat een jeugdige, als hij de instelling weer verlaat, wordt opgenomen in een vervolgketen of in een lokaal netwerk. Hierbij is de trajectbenadering van de gesloten jeugdzorg van belang. Van geslotenheid wordt toegewerkt naar meer openheid, wegens de terugkeer in de samenleving. Daarbij is de spreiding van belang. Gesloten jeugdzorg vormt het sluitstuk van het systeem en het betreft een gespecialiseerde vorm van jeugdzorg. Niet in elke gemeente of regio kun je daarom dezelfde gespecialiseerde instellingen hebben. Wij hebben ook te maken met de noodzaak om snel capaciteit voor gesloten jeugdzorg beschikbaar te hebben. Daarvoor hebben wij gezorgd door justitiële jeugdinrichtingen over te laten komen, maar die moesten wel geschikt zijn voor gesloten jeugdzorg. Niet elke jeugdgevangenis kan zomaar een gesloten-jeugdzorginstelling worden. Wij hebben bezien wat de meest geschikte JJI-capaciteit is die kan overkomen. Voor de overige instellingen zijn wij aangewezen op nieuwbouw. Dat heeft geresulteerd in een spreidingsplaatje, waar het IPO nauw bij betrokken is geweest. Er is ook voortdurend overleg geweest over de wensen van de provincies. Die konden niet allemaal worden gehonoreerd, omdat wij te maken hadden met beperkte mogelijkheden en de noodzaak om snel capaciteit te realiseren. Het spreidingsplaatje is toen wel vastgesteld en de Kamer heeft het destijds ontvangen. Het laatste overzicht is toegestuurd met de brief van 3 juli 2008. Daarin staat precies hoe een en ander over het land is verspreid. Ik ken de wens van een aantal provincies om over eigen gesloten-jeugdzorgcapaciteit te beschikken en ik begrijp die ook. Mijn houding is steeds geweest dat er een vervolg komt. Wij hebben een capaciteitsraming gemaakt tot 2010, maar daarna komt er natuurlijk ook nog wel wat. Dat spreidingsplaatje tot 2010 hebben wij met elkaar vastgesteld. Zodra er nieuw aanbod moet komen, zullen wij goed kijken naar de wensen van provincies en zullen wij proberen daaraan tegemoet te komen. Met name geven wij dan voorrang aan provincies waar nu geen gesloten-jeugdzorginstelling aanwezig is. Bij de nieuwbouw hebben wij vooral gekeken naar de regio’s die in verband met de overkomst van JJI’s buiten de boot vielen en waar sowieso te weinig capaciteit zou zijn. Met name in de Randstad en Noord-Brabant bleek dat zo te zijn. Bij de nieuwbouw hebben wij daaraan voorrang gegeven, toegesneden op de verwachte capaciteit in 2010. Ik ken het aanbod van Flevoland en Almere en mijn opmerking in de richting van Flevoland is natuurlijk ook geweest dat wij goed genoteerd hebben dat er tot 2010 geen mogelijkheden zijn, omdat wij de mogelijkheden benut hebben en omdat wij met de nu geraamde capaciteit kunnen voldoen aan de behoefte. Vanaf 2010 zullen wij de wensen heel serieus bezien en bepalen waar bij voorrang gesloten-jeugdzorginstellingen moeten komen, waar zij nu niet zijn. De wens van Flevoland en de mogelijkheden die Almere biedt zijn bij ons goed bekend.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik begrijp iets niet. In 2010 wordt pas gekeken naar de verdeling van de zorggebieden, maar dat moet dat toch al voor die tijd gebeuren?

Mevrouw Sterk (CDA): Ik begrijp dat er een nieuw spreidingsplan zal worden vastgesteld, in samenspraak met het IPO. Dat zou voor 1 november zijn gebeurd. Daarover wil ik graag helderheid, want als dat zo is, betekent dit dat het lijstje dat wij nu hebben gekregen niet helemaal meer klopt. Dan zou ik graag het andere lijstje willen zien.

Minister Rouvoet: Wij hebben vanaf het begin gewerkt in het besef dat er een aantal JJI’s zou overkomen. Die staan ergens in een regio. Daarmee stond de capaciteit voor de desbetreffende regio’s vast. Die JJI’s kun je niet zomaar verschuiven of verplaatsen. Op een aantal andere plaatsen is er nieuwbouw nodig. Wij hebben met elkaar drie tranches afgesproken. In 2009 komen er nog enkele JJI’s over. De laatste tranche gaat in op 1 januari 2010. Die zal vooral nieuwbouw betreffen. De vraag was vervolgens: hoe is nu het totaaloverzicht en waar moeten wij bij voorrang nieuwbouw plannen? Dat heeft geleid tot het spreidingsplaatje dat wij hebben vastgesteld en dat wij de Kamer hebben doen toekomen, voor de periode die wij kunnen overzien, namelijk tot en met de derde tranche, die in 2010 valt. Daarmee staat het spreidingsplaatje vast. De verspreiding over het land is niet optimaal. Ik zou het graag anders doen, maar wij kunnen de JJI’s niet verplaatsen en wij kunnen niet nog meer nieuwbouw ergens neerzetten, waarvan wij niet weten of die ook gevuld gaat worden. Daarna komt er nog periode, waarin wij opnieuw blijven kijken naar de behoefte, want ik ga er niet van uit dat die in 2010 stopt of dat wij tot in lengte van jaren met die 1400 plaatsen toekunnen.

De komst van de Glen Mills School is een nieuwe ontwikkeling. Die school staat ergens op een locatie en het wordt een gesloten-jeugdzorginstelling. Vanaf de periode daarna hebben wij meer vrijheid om, ook in overleg met de desbetreffende provincies, te bezien waar wij vervolgnieuwbouw het beste kunnen plannen om tot een optimale spreiding te komen. Daar is mijn energie op gericht. In deze fase bezien wij hoe een en ander in de praktijk uitwerkt en welke instellingen voor welke regio’s werken. Je ziet ook een soort dependanceconstructies, zoals in Groningen/Friesland. Dat kan in Flevoland ook gebeuren. Het is niet optimaal, maar daar is samenwerking met Gelderland en Overijssel denkbaar, in deze fase waarin wij te maken hebben met dit spreidingsplaatje. Wij zijn dus aan het bezien voor welke regio’s er wordt gewerkt door welke instellingen. Dat kan zeer behulpzaam zijn bij het maken van een inschatting van waar het plannen van verdere nieuwbouw het meest noodzakelijk is.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): In feite zegt de minister: de provincies Drenthe, Flevoland en Zeeland en de Randstad moeten nu maar wachten. Jongeren worden vervoerd en bij de derde tranche zullen wij kijken wat er dan gaat gebeuren. Ik denk dat hij bepaalde provincies dan tekort doet. De minister zegt eigenlijk: even in de wacht, wij gaan kijken en pas dan kunnen wij andere beslissingen nemen. Voor mij is nog niet duidelijk wat het nieuwe spreidingsplan, waar ook collega Sterk aan refereert, inhoudt. Komt dat er wel in het nieuwe jaar, of had dit er in november al moeten zijn? Dat is voor mij echt nog onduidelijk.

Minister Rouvoet: Het is niet zo dat wij pas bij de derde tranche gaan kijken hoe het moet. Wij hebben de capaciteitsbehoefte tot en met de derde tranche vastgesteld. De nieuwbouw, die op 1 januari 2010 moet worden opgeleverd, is gestart. Er wordt op dit moment gebouwd. Dat gebeurt conform het spreidingsplaatje dat wij vorig jaar met elkaar hebben besproken en vastgesteld. Wij willen natuurlijk in de eerste plaats dat er voldoende plekken zijn voor de jongeren die gesloten jeugdzorg nodig hebben. Daarvoor hebben wij een aantal bestaande instellingen. Verder is er sprake van nieuwbouw. Om die te kunnen realiseren op 1 januari, hebben wij afspraken gemaakt, met betrokkenheid van het IPO. Wij konden niet alle wensen honoreren. De nieuwbouw kunnen wij nog plannen; de bestaande bouw niet. Wij hebben toen bekeken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat er met de nieuwbouw een wellicht niet ideaal, maar wel optimaal plaatje ontstaat. Met name in Noord-Brabant en de Randstad was de grootste behoefte en waren de grootste witte plekken. Mijn stelling is dat er vanaf nu ruimte is om te bezien wat de verdere behoeften zijn na 2010, dus na de derde tranche. Meer dan tot nu toe kunnen wij bij het bepalen van de noodzakelijke extra capaciteit rekening houden met de wensen van provincies die zich nu onderbedeeld voelen. Onder andere is Drenthe genoemd. Ik denk dat het relevant is om op te merken dat Drenthe heel goede afspraken heeft gemaakt met het Poortje in Groningen. Er is daar een goede samenwerking tot stand gekomen. Drenthe heeft geen schreeuwende behoefte aan eigen capaciteit. Ook Friesland en Groningen hebben een goede afspraak gemaakt. Voor «the time being» zouden dergelijke afspraken ook gemaakt moeten en kunnen worden tussen Flevoland en Gelderland of Overijssel.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik trek de conclusie dat de minister dus eigenlijk toezegt dat hij met Almere in gesprek gaat, om te bezien of de groeiende capaciteit die er in Flevoland is, na 2010 vorm zou kunnen krijgen in een gesloten jeugdinrichting in Almere.

Minister Rouvoet: Mijn toezegging is helder, namelijk dat ik met de provincies, met name de provincies die geen eigen instelling hebben, voor de termijn na 2010 zal bezien waar het het meest noodzakelijk is om gesloten-jeugdzorginstellingen te bouwen. Ik onderschrijf het uitgangspunt van de provincies, namelijk dat het gelet op de inbedding in de keten van belang is dat men zoveel mogelijk kan beschikken over een gesloten-jeugdzorginstelling in de eigen regio.

Mevrouw Bouchibti en mevrouw Dezentjé Hamming hebben gevraagd hoe het zit met de effectiviteit en of er al evidence based wordt gewerkt. Kortheidshalve verwijs ik naar het met de Kamer al eerder bediscussieerde streefbeeld en kwaliteitskader, waarin staat hoe men wil gaan werken. Dit is opgesteld door de gesloten-jeugdzorginstellingen zelf. Het kwaliteitskader is natuurlijk in samenspraak met en op initiatief van de inspectie gemaakt. De inspectie houdt ook toezicht op de kwaliteit van de zorg. Weten wij al of het 100% effectief is wat er in de gesloten-jeugdzorginstellingen gebeurt? Neen, dat weten wij niet. Ik vind trouwens dat wij binnen de jeugdzorg heel veel energie moeten steken in het meer werken met effectieve methoden. Wij moeten de effectiviteit onderzoeken en evidence based werken. Een stuurgroep binnen de sector onder leiding van mevrouw Ella Kalsbeek heeft het Plan van Aanpak Professionalisering opgesteld. De sector zelf is er zich zeer van bewust dat er nog te weinig evidence based wordt gewerkt in de jeugdzorg. Er is nog te weinig bekend wat het meest effectief is, in alle verscheidenheid binnen de instellingen die er zijn, maar zeker ook voor de gesloten jeugdzorg. Daar moet echt werk van gemaakt worden. ZonMw voert op dit moment een effectiviteitsonderzoek uit naar het nieuwe zorgaanbod. Dat heeft wel zijn tijd nodig, want wij zijn er vanaf 1 januari mee begonnen. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Er is overigens al wel een inventarisatie uitgevoerd van de methodieken die binnen de gesloten jeugdzorg worden gebruikt. Die is beschikbaar in de vorm van een methodiekboek. ZonMw is het komende jaar bezig met het effectiviteitsonderzoek van de daarin beschreven methodieken. Dit betreft het evaluatietraject volgend op de inventarisatie. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2010. Uiteraard zal ik de Kamer daarvan op de hoogte stellen. Dit spoort met de bredere aanpak binnen de jeugdzorg, waarbij wij kijken naar evidence based werken en naar effectieve methoden. Het doel van het onderzoek van ZonMw is vooral om te komen tot beter uitgewerkte methodieken, waarbij er een heldere koppeling bestaat tussen diagnose en behandeling en waarbij er een indicatie wordt gegeven van de effectiviteit van interventies.

Wordt er dan nu zomaar wat gedaan in de gesloten jeugdzorg? Neen, dat is natuurlijk niet het geval. Er wordt vooral gewerkt op basis van ervaringen. In de JJI’s is er, op beperkte schaal en op een andere wijze, ervaring opgedaan met behandeling en met programma’s voor jeugdigen die in een gesloten setting moeten worden opgenomen. Maar zeker in de gesloten jeugdzorg moet het accent natuurlijk veel meer komen te liggen op de effectieve aanpak van de gedragsproblematiek, vaak in combinatie met psychiatrische problematiek. Het kwaliteitskader en het streefbeeld zijn daarop gericht. Er wordt keihard aan gewerkt door de professionals, maar er is meer dan dat er maar wat gedaan wordt. Gelukkig zien wij zowel in de jeugdzorg als in de gesloten jeugdzorg dat jeugdigen ook baat hebben bij de behandeling die zij krijgen. Dit neemt niet weg dat ook ik hecht aan het wetenschappelijk onderbouwen van evidence based werken.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik ben blij dat de minister in elk geval erkent dat het wetenschappelijk onderbouwen van een behandelmethode van het allergrootste belang is. Nu is het echt zo dat bijna elke instelling zijn eigen behandelmethode heeft. Hoe gaat de minister hier nu werk van maken? Wachten wij op de uitkomsten van het onderzoek van ZonMw in 2010? Wat gaat de minister nu zelf doen?

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Wij kunnen inderdaad wachten op dit onderzoek, maar er kan ook nu al wat gebeuren. Er zou een structurele aanpak moeten komen met het oog op de verknipte kijk op seksualiteit van meisjes binnen de instelling, maar zeker ook van jongens. Ik wil daarop graag een reactie van de minister. Hij kan meteen doorpakken als het gaat om een structurele aanpak.

Minister Rouvoet: Dat laatste is natuurlijk waar en het geldt voor meer vormen van problematiek, met name in de gesloten jeugdzorg. Dat is immers een gespecialiseerde vorm van jeugdzorg. De methoden die daar worden gehanteerd moeten echt worden toegesneden op de problematiek van de jeugdige en daarom hecht ik zozeer aan het onderzoek naar de effectiviteit. Wij moeten wetenschappelijk onderbouwd weten dat wat er gebeurt inderdaad is toegesneden op de problematiek van de jeugdigen die daar zitten. Nogmaals, dit geldt breder, maar zeker ook voor de gesloten jeugdzorg. Gaan wij dan zitten wachten op de uitkomsten van het ZonMw-onderzoek? Nee, er wordt sinds 1 januari al heel hard gewerkt in de gesloten-jeugdzorginstellingen en er wordt heel goed gewerkt. Wij gaan niet zitten wachten op de uitkomsten van het ZonMw-onderzoek. Maar ik heb het wel nodig. Ik hecht er zeer aan om er zicht op te krijgen welke methodieken die gehanteerd worden het meeste perspectief bieden voor de jongeren. Er zit natuurlijk nog wel een hele variatie en differentiatie in qua problematiek. De methodiek die voor de ene jeugdige werkt, zal voor de andere niet werken. Daarom vind ik de inventarisatie in het methodiekenboek van belang. Ik hecht er zeer aan dat wij nu inzetten op de evaluatie daarvan. Het NJI is ook bezig met het Plan Professionalisering. Dat ziet ook op de gesloten jeugdzorg. Er wordt dus breed aan gewerkt. Uiteindelijk is het de bedoeling dat wij aan de financiering de harde voorwaarde verbinden dat er met evidence based methodieken wordt gewerkt. Wij kennen de databank Effectieve Jeugdinterventies. Bij Justitie werkt dat al langer. De jeugdzorg moet steeds sneller worden gevuld met methodieken die wetenschappelijk onderbouwd evidence based zijn. Zolang wij het stempel van wetenschappelijk evidence based werken niet hebben, wil dat nog niet zeggen dat wij niet met goede methodieken werken. Maar ik hecht er dus wel aan dat het stempel er komt, zodat wij weten wat het beste zicht biedt op goede hulp aan de jeugdigen. Ook in de gesloten jeugdzorg moet worden gewerkt met prestatie-indicatoren. Daar horen effectieve methoden bij in het kader van de subsidievoorwaarden.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Effectiviteit vind ik een van de belangrijkste dingen, want er gaat 2 mld. naar deze sector. De kinderen die in de jeugdzorg zitten en in handen zijn van de staat, hebben recht op een effectieve behandelmethode. Waarom zegt de minister niet een grootschalig onderzoek toe naar diagnostiek en naar interventie met bewezen resultaat? Verder gaat het om een eindmeting, in de trant van: waar staan de kinderen als zij uit een instelling komen? Ook moet er een analyse worden gemaakt van wat er van de kinderen terechtkomt. Daarbij gaat het niet alleen om recidive, maar ook om de vraag hoe zij aan een baan komen en hoe het verder met hen gaat. Ik zou het zo prettig vinden als de minister daar nu eens bovenop ging zitten.

Minister Rouvoet: Dat doen wij al sinds 1 januari jongstleden. Als ik die toezegging nu pas deed, zou ik schromelijk laat zijn. Wij hebben die toezegging gedaan bij het streefbeeld en het kwaliteitskader, waardoor de inspectie toeziet op de kwaliteit van de zorg. Het onderzoek waarom u vraagt, is precies het ZonMw-onderzoek naar de effectiviteit van de methodieken. Die toezegging hebt u dus al driekwart jaar binnen. Ik ben het zeer met u eens dat wij ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit van de zorg goed is. Daar ziet de inspectie op toe. Het kwaliteitskader hebt u op 1 november toegestuurd gekregen. Daarover hebben wij het de vorige keer uitvoerig met elkaar gehad. Ik ben het met u eens dat het van belang is om daarnaast wetenschappelijk scherp te krijgen welke methodieken voor bepaalde groepen wel of niet evidence based werken en welke effectief zijn. Er behoort een eindmeting bij, die zich vertaalt in prestatie-indicatoren, waardoor de Kamer de vinger aan de pols kan houden of er inderdaad langs die lijnen wordt gewerkt.

Mevrouw Bouchibti vroeg naar het gebruik van MST en FFT. Beide worden in het kader van de gesloten jeugdzorg slechts zeer beperkt gebruikt, maar in de open jeugdzorg veel meer. Het zijn methoden onder licentie van Amerikaanse universiteiten, die deze methoden hebben ontwikkeld. Omdat zij zeggenschap hebben over deze methoden, moet je voor de licenties betalen. Dat ziet echter meer op de open jeugdzorg dan op de zorg waarover wij het vandaag hebben.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik begrijp dat er betaald moet worden. Maar stel dat de Bascule FFT gebruikt, dan moet er ook betaald worden als andere instellingen de methode willen gebruiken. Daar zit de crux. Volgens mij mag dat niet, kan dat niet en zou dat moeten worden veranderd. Er is één keer betaald, en dus kun je niet vervolgens weer anderen laten betalen. Daar gaan ook de miljarden in zitten waar wij het over hebben.

Minister Rouvoet: Volgens mijn informatie betaalt elke instelling die gebruik wil maken van de methodiek voor een licentie. Dat is vrij gangbaar in de zorg. Ik wil best nog eens laten bezien of er sprake is van een problematiek rond het doorverkopen van rechten.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Het wordt een handeltje en dat mag niet.

Minister Rouvoet: Ik zou willen vermijden om mij uit te spreken over de techniek van de licentie en van het betalen daarvoor. Ik neem het punt echter mee om te bezien of er nog iets onder zit. Misschien kan dit op een ander moment terugkeren als wij echt het gevoel hebben dat er iets scheef zit op dat punt. Dank voor het aanreiken hiervan.

Voorzitter. Over de ketenaanpak heb ik al het een en ander gezegd. Mevrouw Dezentjé vroeg naar de samenwerking. In het kader van de spreiding hebben wij het daarover gehad. Ik onderschrijf het belang hiervan dat zij heeft aangegeven. Het past ook bij de trajectbenadering in de gesloten jeugdzorg, waardoor wij de samenwerking tussen diverse partners ook nodig hebben. De instellingen zelf hebben in hun streefbeeld en uiteindelijk ook in het kwaliteitskader zelf hierop zwaar de nadruk gelegd. Het is in het belang van de gesloten-jeugdzorginstellingen om hier aandacht aan te geven, omdat het bijdraagt tot de effectiviteit van hun aanpak, als zij toegroeien naar samenwerking met de regionale of plaatselijke ketenpartners. Zij hebben nadrukkelijk zelf die samenwerking gezocht. Ik heb veel vertrouwen dat zij inderdaad zullen gaan samenwerken, maar uiteraard blijven de inspectie en ik erop toezien hoe dit in de praktijk uitwerkt. Wij delen het belang van een goede samenwerking met andere partijen.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Als ik in het land ben, hoor ik eigenlijk alleen maar zeggen dat die organisaties eilanden zijn. Het dossier gaat van het ene bureau in de instelling naar het andere. Hoe garandeert de minister mij dat iemand probleemeigenaar is van zo’n dossier, of liever, van zo’n kind? Want het gaat natuurlijk om het kind en niet om het dossier. Van het begin tot het eind moet het kind gevolgd worden en er moet worden gezorgd voor goede doorlooptijden en een goede samenwerking. Hoe garandeert de minister mij dat nu?

Minister Rouvoet: U trekt het nu heel breed naar dossierdoorgeleiding binnen verschillende instellingen. Als ik het mij goed herinner, was de vraag hoe wij er zicht op hebben dat de gesloten jeugdzorg goed blijft samenwerken met andere partners. Dat is in het belang van de jeugdige, in de eerste plaats, maar ook van de instellingen zelf. Zij geven zelf aan dat zij er belang bij hebben dat het past bij de trajectbenadering. Daarom staat het in het streefbeeld en in het kwaliteitskader. Daarom houden wij er toezicht op dat het in de praktijk ook gebeurt. De bredere vraag is natuurlijk: hoe komt een kind in de gesloten jeugdzorg? Het antwoord op die vraag is heel helder: na een indicatie en een machtiging. Als een jeugdige in een gesloten-jeugdzorginstelling komt en daar zijn behandeling heeft afgemaakt, is het essentieel dat de aansluiting met het lokale domein goed gewaarborgd is. Daarmee kom ik op het punt van de nazorg, waarover ik straks nog iets meer over zal zeggen. Op dat punt ligt het belang van een goede samenwerking met de regiopartners en de ketenpartners. In de instelling geldt dat ook al; ook daar gaat het om samenwerking en om het betrekken van het gezin bij de aanpak. Een jongere komt na een verblijf in een gesloten-jeugdzorginstelling weer terug in zijn omgeving. Wij moeten dan zo goed mogelijk borgen dat hij niet wordt losgelaten, in de trant van: je bent hier klaar en we zwaaien je bij de poort uit. In de gesloten jeugdzorg leeft dit besef heel sterk; vandaar het belang dat de instellingen zelf hechten aan de samenwerking met al die ketenpartners.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Met name de samenwerking laat te wensen over. In het verleden hebben wij gezien dat dit eigenlijk de crux van het verhaal is. Als er niet iemand is die het dossier beheert en het kind volgt, is de samenwerking soms niet effectief. Kan er niet gewoon een soort dossierhouder aangewezen worden? In het onderwijs wordt het toezicht verscherpt. Gaat de minister dat ook vormgeven in de jeugdzorg? Dat zou heel wenselijk zijn.

Minister Rouvoet: Die laatste vraag heb ik zojuist beantwoord. De inspectie doet dat; zie het kwaliteitskader dat ik u heb toegestuurd. Dat is van de inspectie. Met het oog daarop is het toezichtskader opgesteld. De inspectie bezoekt ook de gesloten-jeugdzorginstellingen en houdt er inderdaad toezicht op.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): In het onderwijs moet de instelling na drie maanden laten zien of het plan van aanpak heeft gewerkt. Vervolgens wordt er verder gekeken. Ik heb het over verscherpt toezicht, niet over af en toe eens een keer kijken of het loopt. Net als in het onderwijs en de zorg moet er een veel directer en veel frequenter toezicht komen.

Minister Rouvoet: Er zijn afspraken gemaakt over structureel toezicht. Juist omdat het nieuw aanbod betreft, dat heel belangrijk is, zit de inspectie er bovenop. U zult het met mij eens zijn dat de inspectie onafhankelijk is en zich niet ergens naartoe laat sturen. Met de sector zijn afspraken gemaakt over structureel toezicht, zeker in deze fase. Het is aan de inspectie om dit in te vullen. De inspectie heeft aangegeven dat zij er bovenop zit. De term verscherpt toezicht reserveren wij meestal voor een situatie waarin het uit de hand is gelopen en er aanleiding is voor verscherpt toezicht. Ik begrijp echter uw bedoeling: er moet scherp en structureel toezicht zijn op het aanbod in de gesloten-jeugdzorginstellingen. Dat komt er ook; daarover zijn goede afspraken gemaakt in het toezichtkader. Er is in elk geval een entreetoets bij nieuw aanbod en daarnaast is er periodiek toezicht van de inspectie, met goede afspraken, vergelijkbaar met het toezicht in andere sectoren. Uw eerste vraag was: moet er een probleemeigenaar zijn? De gesloten jeugdzorg zit in deze fase in een wat bijzondere situatie, omdat deze nog niet onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de provincies valt. Wel kennen wij de casemanager. Je komt alleen maar in de gesloten jeugdzorg als je een indicatie hebt gekregen van Bureau Jeugdzorg. Op dat moment is er een casemanager, die als probleemeigenaar verantwoordelijk is voor de verdere gang van de jeugdige door de verschillende instellingen.

Voorzitter. Mevrouw Dezentjé vroeg naar de arbeidstoeleiding. Ik onderschrijf met haar het belang van een goede arbeidstoeleiding, maar het accent ligt natuurlijk wel op de zorg. De professionals zijn opgeleid voor de zorgverlening. Juist met het oog op de fase na het verblijf in de instelling is het van belang dat er niet alleen aandacht is voor zorgverlening, maar ook voor arbeidstoeleiding, en in toenemende mate is die aandacht er ook. In de latere fase van de gesloten jeugdzorg, naarmate deze meer open wordt, moet er voortdurend aandacht worden gegeven aan de mogelijkheden van de jeugdige na zijn vertrek uit de instelling. Dit hangt samen met de nazorg, zoals de huisvesting. In samenspraak met het bedrijfsleven ben ik druk bezig om voor de hele jeugdzorg, ook de open jeugdzorg, meer aandacht te genereren voor de arbeidstoeleiding in jeugdzorginstellingen. Vorige week ben ik bij een jeugdwelzijnsberaad geweest waar juist de jeugdigen zelf die in de jeugdzorg zitten bij elkaar waren. Zij hebben er heel veel aandacht voor gevraagd. Op een bepaald moment ben je achttien of iets ouder en dan ga je uit de jeugdzorg. Wat dan? Zij voelen zich toch een beetje aan zichzelf overgelaten, omdat er te vaak te weinig aandacht is geweest voor wat er na hun verblijf gebeurt. Op zichzelf genomen is dat begrijpelijk, want de professionals zijn opgeleid om zorg te verlenen en behandelprogramma’s te doorlopen, gericht op de jeugdigen, maar het is goed om meer dan voorheen ook binnen de gesloten jeugdzorg aandacht te hebben voor arbeidstoeleiding.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik denk dat het heel goed is wat de minister doet. Ik neem aan dat hij daarbij ook «Kamers met Kansen» betrekt, waarover wij bij de begrotingsbehandeling hebben gesproken. Denkt hij in dit kader ook aan de mogelijkheid om vanuit de gesloten jeugdzorg of de Glen Mills school via een campus een jongere terug te geleiden naar de samenleving? Als dat niet zo is, zou ik hem willen meegeven, te bezien of dat misschien een mogelijkheid is.

Minister Rouvoet: Daarover zou ik eens moeten nadenken. De campus heeft een geheel eigen populatie, namelijk jeugdigen die niet op school zitten, geen baan hebben en ook niet op zoek zijn naar werk, en die al dreigen af te glijden naar criminaliteit of al een beetje in die sfeer zitten. Er is dus een vrij zelfstandige aanvoerroute naar de campussen. Ik zou ook willen voorkomen dat jeugdigen na een succesvolle behandeling in een gesloten-jeugdzorginstelling naar een campus gaan, waar zij terecht dreigen te komen in de categorie probleemjongeren. Wij hopen nu juist dat de behandeling in de gesloten jeugdzorg zo effectief is geweest, dat zij daarna een reguliere plek in samenleving kunnen krijgen. De essentie van gesloten jeugdzorg is dat deze van gesloten naar steeds meer open gaat. Ik zou willen voorkomen dat de jongeren daarna in een campus terechtkomen, waardoor zij een nieuw stempel krijgen. Het is niet uitgesloten, maar dan zou er bijna sprake van moeten zijn dat het niet goed gaat in de omgeving waarin de jongere terug is gekomen na het verblijf in een gesloten-jeugdzorginstelling. Op zichzelf genomen staat de route naar een campus open, maar het zou mij een lief ding waard zijn als het niet nodig was om de jongere daarna naar een campus te geleiden. De campus is bedoeld voor de arbeidstoeleiding, maar wij willen de arbeidstoeleiding een plek geven in de jeugdzorg en ook in de gesloten jeugdzorg.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): De arbeidstoeleiding is een heel belangrijk onderwerp, want je wilt dat de kinderen een goede toekomst tegemoet gaan. Ik hoorde de minister zeggen, een beetje vaag, dat hij met het bedrijfsleven in gesprek is. Wat houdt dat concreet in? Met wie is de minister in gesprek en welke maatregelen heeft hij voor ogen? Wij weten allemaal dat de re-integratiebedrijven hebben bewezen dat zij niet goed werken. Uitzendbureaus zullen ook niet staan te juichen om deze jongeren met dit smetje binnen te halen. Met wie in het bedrijfsleven is de minister in gesprek, met welke maatregelen gaat hij komen om de jongeren te helpen en welke afspraken gaat hij maken met het bedrijfsleven?

Minister Rouvoet: Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat wij, meer dan voorheen gebeurde, in de brede jeugdzorg, maar ook in de gesloten jeugdzorg, aandacht geven aan de arbeidstoeleiding. Toen wij over de campus spraken, is vanuit de Kamer gezegd: zorg ervoor dat de jongeren in het juiste busje stappen. Vanuit de instellingen zelf zijn er heel veel initiatieven gestart met het bedrijfsleven, vaak met het mkb in de eigen omgeving. Daar ben ik erg blij mee. In toenemende mate wordt er binnen de jeugdzorginstellingen aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van het stagefonds voor de zorg, waarvan ook de jeugdzorg gebruik kan maken. Het is mijn voornemen om die initiatieven op te pakken en niet helemaal aan de instellingen alleen over te laten. Ik juich alle initiatieven toe, maar zal ook bezien wat ik zelf kan doen, in samenspraak met bijvoorbeeld het ministerie van SZW, om tot afspraken te komen met het bedrijfsleven. Dat kan VNO-NCW zijn, maar nog meer voor de hand ligt MKB Nederland, omdat het midden- en kleinbedrijf zo veel meer mogelijkheden heeft om snel jeugdigen in de omgeving te plaatsen. Zodra ik daarover concreet iets kan zeggen, zal ik dat graag doen, want ik vind het erg belangrijk dat wij daaraan structureel aandacht geven. Mijn laatste opmerking over arbeidstoeleiding: een flink aantal instellingen maakt gebruik van middelen uit het Europees Sociaal Fonds, om tot de arbeidstoeleiding te komen. Dat is van belang, omdat er ook mogelijkheden zijn om gebruik te maken van die gelden.

In het kader van effectiviteit en kwaliteit binnen de gesloten jeugdzorg vroeg mevrouw Wiegman naar de hoge instroom van jeugd-LVG’ers, met name meisjes. Voor hen is behandeling nog belangrijker dan opvang. Zij heeft daarin gelijk. Ik heb zojuist al gezegd hoe dat werkt in de JJI’s. Een deel van de jeugdigen met een lichte verstandelijke handicap in de gesloten jeugdzorg heeft geen specifieke plek nodig in verband met de handicap. Zij kunnen op allerlei verschillende plekken in de gesloten jeugdzorg worden geplaatst en daar ook een behandeling krijgen, toegespitst op hun individuele problematiek. Daar ligt sowieso de spits van de gesloten jeugdzorg. Er zijn ook jeugdige LVG’ers die zeer specifieke aandacht nodig hebben en niet op iedere plek geholpen kunnen worden. Daarover ben ik in gesprek met de instellingen voor gesloten jeugdzorg, met name omdat ik ook zie dat er een toename is van de LVG-problematiek. Dat zien wij in de gehele jeugdzorg, maar ook in de gesloten jeugdzorg. Ik bezie hoe groot de groep is die echt niet zomaar op iedere plek geplaatst kan worden. Verder gaat het om de vraag hoe wij kunnen voorzien in het noodzakelijke aanbod voor precies die groep. Ik kom er graag te zijner tijd op terug als ik de opinie van de gesloten-jeugdzorginstellingen daarover heb gehoord.

Mevrouw Langkamp vroeg hoe ik omga met de kritiek op het kwaliteitskader. Het is goed om nog eens te onderstrepen dat het kwaliteitskader in nauw overleg met aanbieders van gesloten jeugdzorg zelf tot stand is gekomen. De Inspectie jeugdzorg toetst in het kader van het stapsgewijze toezicht aan de hand van het kwaliteitskader. Het toezicht op het kwaliteitskader is een groeimodel. De inspectie gaat toetsen op basis van voortschrijdend inzicht.

Mevrouw Langkamp (SP): Ik zou mijn vraag vooral willen toespitsen op de kritiek op de voorschriften voor beperkende maatregelen die geuit is door Defense for Children International. In de Beginselenwet JJI staan de voorschriften heel gedetailleerd beschreven. In het kwaliteitskader staat er echter nauwelijks iets over. Instellingen hebben een behoorlijke mate van vrijheid in de wijze waarom zij daarmee omgaan.

Minister Rouvoet: De vrijheidsbeperkende maatregelen die mogelijk zijn staan in de Wet op de gesloten jeugdzorg. In het kwaliteitskader gaat het om het totale aanbod. Daarin wordt niet overgedaan wat al in de Wet op de jeugdzorg en de toelichting daarop is vastgelegd. Niet alles wat in de JJI’s kan, is ook mogelijk in de gesloten jeugdzorg. Ik noem visitatie en veiligheidsbedden. Deze worden niet toegepast binnen de gesloten jeugdzorg. Op de algemene vraag van mevrouw Langkamp over de JJI’s zal de staatssecretaris van Justitie antwoorden. Het is voor de Kamer relevant om te weten of dergelijke maatregelen kunnen worden toegepast op civiel geplaatsten in de JJI’s, dus de antwoorden op de desbetreffende vragen zullen de Kamer worden toegestuurd. In de gesloten jeugdzorg is er geen sprake van dergelijke maatregelen. Er is ook geen noodzaak voor. In de Wet op de jeugdzorg zijn de vrijheidsbeperkende maatregelen behoorlijk zorgvuldig vastgelegd. In het kwaliteitskader hoeft dat niet opnieuw te worden gedaan.

Mevrouw Langkamp (SP): In de Wet op de gesloten jeugdzorg staat een opsomming van de mogelijkheden, maar er staat niet bij hoe lang, wanneer en dat soort zaken. Daarom heb ik het punt aan de orde gesteld.

Minister Rouvoet: In de wet staat welke vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast in de jeugdzorg. In de gesloten jeugdzorg mag een en ander alleen onder de voorwaarden, qua omvang en duur, zoals vastgelegd in het behandelplan. De precieze inkadering van de vrijheidsbeperkende maatregelen wordt niet in algemene zin vastgelegd, maar in een behandelplan. De behandelaars zijn daaraan gebonden, want daarin staat precies hoe lang het wel of niet mag. De precisie van de Beginselenwet – en dat vind ik eerlijk gezegd de kracht van de gesloten jeugdzorg – ligt vast in het individuele behandelplan, zodat een jongere niet zomaar onder een algemene maatregel van vrijheidsbeperking wordt gevat, maar precies krijgt wat hij of zij nodig heeft in de desbetreffende setting. Het behandelplan wordt niet zomaar opgeschreven; daarvoor is instemming nodig en betrokkenheid van gedragswetenschappers. Volgens mij is dit heel zorgvuldig geborgd.

Mevrouw Koşer Kaya wees op de wachtlijsten in de reguliere zorg en de ambulante zorg. De Kamer heeft een wachtlijstenbrief gekregen voor de algemene jeugdzorg. Vrij recentelijk hebben wij daarover met elkaar een debat gevoerd. De ambulante zorg ziet niet op de gesloten jeugdzorg.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat is natuurlijke wel juist, maar wij hebben geen beeld hoe de wachtlijsten er precies uitzien voor de verschillende groepen. Zijn zij kleiner geworden, nemen zij nog steeds toe? Ik wil daarvan toch een wat beter beeld hebben.

Minister Rouvoet: Deze vraag gaat over de verschillende vormen van jeugdzorg en de wachtenden op de wachtlijsten voor de gewone jeugdzorg. Dat staat een beetje los van dit debat. Ik wil er wel iets over zeggen, maar de Kamer krijgt hierover binnenkort ook nadere informatie. Wij kennen het totale aantal wachtenden die langer dan negen weken wachten, al dan niet met vervangende zorg, bij de gewone open jeugdzorg. Wij hebben heel slecht zicht op wie er nu op die wachtlijsten staan. Daarvoor hebben wij de doorlichting gestart, om te weten wat de aard van de problematiek is van de jeugdigen die op de wachtlijst staan. Waar wachten zij precies op? Zodra die doorlichting rond is, krijgt de Kamer deze; die informatie is al toegezegd.

Wie bepaalt nu waar een jeugdige naartoe gaat? Welnu, het is in de eerste plaats Bureau Jeugdzorg dat de indicatie moet afgeven. Vervolgens komt er een machtiging. Volgens het systeem van urgentie en beschikbare capaciteit vindt de toedeling plaats – in deze fase – naar een JJI of een gesloten-jeugdzorginstelling.

Er is specifiek gevraagd naar visitatie. Volgens mij ben ik daarover in het verleden heel duidelijk geweest. Visitatie in de JJI’s is toegestaan. Dat geldt noodzakelijkerwijs in deze fase ook voor civiel geplaatsten. Daarover heb ik meer dan eens met de Kamer gesproken, maar ook met de directeuren. Daarbij is nadrukkelijk aangegeven dat, als het maar enigszins kan – maar wel lettend op de veiligheid, ook van de civiel geplaatsten in de JJI’s -zeker bij de meest kwetsbare groepen zal worden voorkomen dat onnodig visitatie plaatsvindt. Wij hebben het nu over visitatie in het lichaam. Dat is wel toegestaan in de JJI’s, maar niet in de gesloten-jeugdzorginstellingen. Daar wordt de hand aan gehouden en er wordt op toegezien. Onderzoek aan lichaam en kleding is wel toegestaan, ook in de gesloten jeugdzorg, in het belang van de veiligheid van de kinderen. Ik merk dat dit vaak ook als visitatie wordt bestempeld. Visitatie in de klassieke betekenis van onderzoek in het lichaam is echter niet toegestaan in de gesloten jeugdzorg en wordt bij de civiel geplaatsten in een JJI in deze overgangsfase zo weinig mogelijk toegepast, in elk geval bij de meest kwetsbare groepen, waar dat heel vervelend kan zijn. Men is zich daarvan goed bewust. Soms is het echter in het belang van de veiligheid van kinderen dat zij wel in het regime meelopen, omdat zij anders in een chantabele situatie terechtkomen voor de rest van de populatie in de JJI. Dit is ter beoordeling van de directie, maar het signaal is ook van die kant duidelijk: als het enigszins verantwoord is, probeert men het te voorkomen.

Mevrouw Koşer Kaya heeft een aantal vragen gesteld over Glen Mills. Ik kom daarover straks uitvoerig te spreken, maar een deel van haar vragen is volgens mij beantwoord met de toezending onlangs van het plan van aanpak, waarin precies beschreven staat wat er verandert bij de Glen Mills school, zodat deze per 1 januari aanstaande een gesloten-jeugdzorginstelling kan worden. Hoe vindt de toewijzing plaats en wie gaan er straks allemaal naar de Glen Mills school? Laat ik eerst zeggen dat de naam zal worden aangepast. Wij spreken inmiddels consequent over de Locatie Wezep van de Hoenderloogroep, los van de ontwikkelingen binnen de organisatie van Glen Mills. Ook daar bestaat de behoefte om aan te geven dat men echt een omslag maakt naar een gesloten-jeugdzorginstelling. Er moet echter vooral inhoudelijk het een en ander veranderen, en daarvoor is het plan van aanpak. Men moet in alle opzichten voldoen aan het kwaliteitskader voor de gesloten jeugdzorg. Dat wordt door de leiding ook goed gezien. Door de inspectie zal hierop nauwkeurig worden toegezien. Daarbinnen is er een zekere differentiatie, zoals je die ook hebt bij de gewone jeugdzorg. Niet elke jeugdige zal zomaar naar de Locatie Wezep van de Hoenderloogroep worden gestuurd. De manier van werken en de methodieken verschillen nog wel van andere instellingen. Dat is overal zo en dat is niet erg; daarom hebben wij juist de inventarisatie uitgevoerd. Een moeder en een kind zullen naar een moeder-en-kindhuis worden gestuurd. In Rotterdam hebben wij speciale gesloten jeugdzorg voor kinderen onder de 12 jaar. Los van alles wat er in de methodiek van Glen Mills is gewijzigd, is er nog wel een bepaalde filosofie en aanpak, die niet voor elke jeugdige die een machtiging krijgt geschikt is. Bij de toeleiding naar de verschillende instellingen wordt zo goed mogelijk bezien wat voor de jeugdigen het beste matcht. De nieuwe gesloten-jeugdzorginstelling Locatie Wezep heeft natuurlijk zijn eigen «kleur» en aanpak, zoals alle andere instellingen die kennen. Essentieel is dat Glen Mills voldoet aan de criteria en het kwaliteitskader voor de gesloten jeugdzorg. Dat is het geval met het plan aanpak dat nu voorligt. Er wordt nauw op toegezien. In deze overgangsperiode blijf ik de Kamer voortdurend rapporteren over alles wat met gesloten jeugdzorg samenhangt. Zodra daartoe aanleiding is, zal ik specifiek aandacht besteden aan de overgang van de Glen Mills school naar een gesloten-jeugdzorginstelling, zodat de Kamer goed kan volgen wat er in dat verband gebeurt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): De toeleiding is inderdaad belangrijk en daarover komen wij nog te spreken. Het kwaliteitskader is ook belangrijk en ook daarover komen wij nog te spreken. Mijn vraag is, of de methodiek één op één matcht met het kwaliteitskader. Uit allerlei onderzoek blijkt dat de methodiek op een juiste manier moet worden toegepast, wil deze resultaat hebben. Die resultaten worden nu niet behaald. Dat heeft alles te maken met het feit dat het met het personeel niet altijd goed is gegaan. Zolang je dat probleem niet oplost, blijft er ineffectiviteit bestaan. Sterker nog, kinderen worden in een situatie gebracht waar zij eigenlijk niet in horen te komen.

Minister Rouvoet: Dit is precies het debat dat wij in een eerder verband met elkaar hebben gevoerd over de overgang van Glenn Mills. Wij kennen allemaal de kritiek op de gang van zaken op de Glen Mills school in vroegere jaren. Daar is goed naar gekeken. Wij hebben heel goede afspraken kunnen maken. Ik ben daar glashelder in geweest. Ik vond het een goede gedachte om de mogelijkheden te bezien, Glen Mills als gesloten-jeugdzorginstelling aan te wijzen. Daarvoor heb ik een aantal heel scherpe voorwaarden gesteld. Ik heb daarover heel goed kunnen spreken. Dit heeft geresulteerd in een plan van aanpak, dat de garantie geeft dat de instelling inpasbaar is in de gesloten jeugdzorg. De omstreden onderdelen van de methodiek worden niet toegepast. Het ging daarbij over «holding». Hierover hebben wij een uitvoerig debat gevoerd met de Kamer. Dit wordt niet toegepast in de agressie opwekkende zin. In de open jeugdzorg gebeurt het niet en in de gesloten jeugdzorg mag het ook niet. In de aanpak van Glen Mills zat het wel, maar dat is er nu uit. Dit laat onverlet dat er nog elementen van een eigen aanpak zijn, maar daar is niets mis mee, mits het past binnen de mogelijkheden en criteria van het kwaliteitskader. Dat is het geval met het plan van aanpak dat ik de Kamer heb toegestuurd. Wij hebben nu de conclusie kunnen trekken dat per 1 januari aanstaande Glen Mills, dat wil dus zeggen de Locatie Wezep van de Hoenderloogroep, een gesloten-jeugdzorginstelling is. In die zin staat het vandaag op de agenda. Men krijgt een jaar de tijd om de overgang volledig te maken. Er zitten namelijk een aantal jeugdigen op de Locatie Wezep die hun traject moeten afmaken. Wat wij niet willen, is dat men zegt: wij worden nu een gesloten-jeugdzorginstelling, dus wij zetten jullie buiten de deur en je mag je traject niet afmaken. Maar er komen dus geen nieuwe jeugdigen, bijvoorbeeld van de kant van Justitie, die op de oude voet worden behandeld. Vanaf nu wordt toegewerkt naar de gesloten-jeugdzorginstelling zoals wij die voor ogen hadden.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik vind dat de minister de Kamer tekort doet, want er is in Glen Mills wel iets gebeurd. Het is niet voor niets dat de Kamer er bovenop wil zitten. Wij moeten erover praten en erover in gesprek blijven. Papier is geduldig. Je kunt niet zeggen: wij zetten dit op papier en binnen een maand of twee maanden is het geregeld. Er zit iets in de hoofden van het personeel. Zij hebben een manier van denken en van werken. Ik vind het niet raar dat wij zeggen: laten wij het goed inspecteren en in de gaten houden. De situatie verandert niet à la minute als je een waanzinnig mooi en fantastisch rapport in de praktijk brengt.

Minister Rouvoet: Ik geloof niet dat u mij hebt horen zeggen dat ik het raar vind dat u erover spreekt, maar voor het antwoord op een aantal concrete vragen over wat er precies gaat veranderen, heb ik kortheidshalve verwezen naar het plan van aanpak. Ik geloof echter niet dat uw conclusie is dat het plan van aanpak niet deugt.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Nee.

Minister Rouvoet: Wij zijn het er dus met elkaar over eens dat wat wij in gang hebben gezet, ertoe leidt dat vanaf 1 januari aanstaande de Glen Mills school toewerkt naar een volwaardige plek als gesloten-jeugdzorginstelling. Het overgangsjaar is noodzakelijk om de aanpak zodanig in te passen dat voor de totale populatie over een jaar geldt dat Glen Mills een gesloten-jeugdzorginstelling is als alle andere, weliswaar met eigen accenten, maar passend binnen het kwaliteitskader. Ik ben er tevreden over dat wij het hierover met elkaar eens zijn, want ik hecht eraan dat de Kamer hier scherp op is, want ook voor mij is de inpassing van Glen Mills in het totale aanbod een belangrijk traject.

Er is ook gevraagd wat er gebeurt met de PIJ’ers van de Glen Mills school. Dat gaf ik zo-even al aan: degenen met een PIJ-maatregel kunnen hun traject afmaken, maar het is niet de bedoeling dat er via Justitie nieuwe instroom is van PIJ’ers. PIJ’ers die vanaf volgend jaar moeten worden geplaatst, gaan naar andere gepaste instellingen. Dat kan een JJI zijn, maar er kan geen gebruik meer worden gemaakt van een gesloten-jeugdzorginstelling. Tegen die tijd is Glen Mills een gesloten-jeugdzorginstelling.

Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar de verantwoordelijkheidsverdeling voor de Locatie Wezep. Vanaf de datum van aanwijzing als accommodatie voor gesloten jeugdzorg vervalt de verantwoordelijkheid die nu berust bij de Provincie Zuid-Holland. Zoals bekend heeft de Provincie Zuid-Holland de verantwoordelijkheid voor de open jeugdzorginstelling die Glen Mills op dit moment nog is. Net als bij de overige gesloten-jeugdzorginstellingen het geval is, gaat de verantwoordelijkheid voor Glen Mills over naar mij, in de overgang naar 2013. Dan komen alle gesloten-jeugdzorginstellingen te vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie waarin zij liggen.

Ik keer nu weer terug op het algemene spoor. Mevrouw Bouchibti vroeg wanneer er een behandelplan is binnen de gesloten jeugdzorg. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat het hulpverleningsplan voor een jeugdige wordt opgesteld voor de aanvang van de zorg, maar in elk geval niet later dan zes weken na aanvang daarvan. Dat is ook nodig, want vanaf het moment van binnenkomst moet worden toegewerkt naar het behandelplan. Dat moet heel zorgvuldig gebeuren. Voor de ene jeugdige kan dit sneller dan voor de andere. Het hangt ook af van de indicatie en de aard van de problematiek. Om te voorkomen dat een jeugdige heel lang in de instelling zit zonder dat er een behandelplan kan gaan draaien, is vastgelegd in de Wet op de jeugdzorg dat dit niet langer dan zes weken mag duren. Dan moet het behandelplan er gewoon liggen, met de betrokkenheid van de gedragsdeskundige. De procedure daarvoor is bekend. De instellingen hebben mij laten weten dat jeugdigen conform de wet niet later dan zes weken na aanvang van de zorg een hulpverleningsplan hebben.

Er is een zeer beperkte variatie in groepsgrootte. Bijna alle gesloten-jeugdzorginstellingen kennen een groepsgrootte van 8 à 10 kinderen, maar de 12 min-instelling kent groepen van 5 kinderen. Dat is het totale overzicht voor alle gesloten-jeugdzorginstellingen op dit moment. De JJI’s zijn een slag aan het maken van verkleining van de groepsgrootte. In de praktijk is die vaak 12, maar men gaat terug naar 10 à 8. Vanuit de Kamer is opgemerkt dat de gesloten jeugdzorg niet slechter af mag zijn dan de JJI’s. Welnu, het tegendeel is het geval, want bij de gesloten jeugdzorg starten wij met een groepsgrootte van maximaal 8 à 10. Bij de JJI’s zie je nog een beweging in de richting van die 8 à 10. Waar het nodig is, is de groep dus kleiner.

Mevrouw Sterk heeft een heel moeilijke vraag gesteld over voorlopige machtigingen en spoedmachtigingen. Ik hoop dat ik daarop een voldoende antwoord kan geven. Anders kom ik er graag een keer uitgebreid schriftelijk op terug. Mevrouw Sterk vroeg of het niet beter is om een en ander te koppelen aan de lengte van de ots. Wij zien steeds vaker dat jeugdigen een machtiging krijgen voor gesloten jeugdzorg, zonder dat dit rechtstreeks gekoppeld is aan een ots. Voorheen was dit wel zo. Als de machtiging niet kan worden afgewacht, kan er inderdaad een spoedmachtiging worden afgegeven. Deze geldt voor ten hoogste vier weken. Die periode kan worden benut om een gewone machtiging aan te vragen. Deze kan voor ten hoogste een jaar worden gegeven. Dat spoort een beetje met de koppeling aan de ots, maar staat er ook weer los van. Een voorlopige machtiging kan niet worden gevolgd door nog een voorlopige machtiging. De vraag of het leidt tot een opeenvolging van spoedmachtigingen kan ik ontkennend beantwoorden. De vier weken moeten worden benut voor het aanvragen van een definitieve, gewone, machtiging.

In verband met de overgangsperiode hebben wij voor 2008 en 2009 afspraken gemaakt met de Dienst Vervoer en Ondersteuning van de DJI. Dat ligt ook voor de hand, want zij verzorgen dat vervoer nu ook, omdat de jeugdigen in het verleden altijd naar de JJI gingen. Wij maken hiervan graag gebruik en er zijn goede afspraken gemaakt. Voor de Dienst Vervoer en Ondersteuning is het een nieuwe doelgroep. De dienst zal goed naar de werkwijze kijken met het oog op het vervoer van civiel geplaatsten naar gesloten-jeugdzorginstellingen. Voor de periode vanaf 2010 moeten er nieuwe afspraken worden gemaakt over het vervoer. Het is mijn voornemen om medio volgend jaar daarvoor een beleidskader vast te stellen. Dat hoort ook bij de vernieuwing van de gesloten jeugdzorg. Wij zullen dan bezien of wij het vervoer na 2009 door DV&O laten uitvoeren of dat wij dat op een andere wijze doen, passend bij de zelfstandige positie van de gesloten-jeugdzorginstellingen. Ik zal de Kamer uiteraard meedelen wie er verantwoordelijk wordt voor het vervoer na 2009.

Mevrouw Dezentjé Hamming vroeg naar het personeelstekort. Met de directeuren van de instellingen is gesproken over de vraag of er op dit moment een personeelstekort is in de instellingen, met de geraamde opbouw en instroom van jeugdigen in de gesloten jeugdzorg. Het beeld wisselt nogal per instelling. De ene instelling heeft geen enkele moeite met het vinden van personeel, maar de andere ondervindt daarbij soms wel wat problemen. De directeuren hebben mij laten weten dat zij zich op dit moment geen grote zorgen maken. Er wordt mij door de directeuren van de instellingen geen melding gemaakt van een acuut personeelstekort. Uiteindelijk slaagt men er dus in, in de personeelsbehoefte te voorzien. Ook op dit punt houden wij de vinger aan de pols. Wij houden in de gaten of er bij de opbouw geen problemen ontstaan.

Mevrouw Wiegman stelde een vraag over jeugdpsychiaters. Er is het nodige gebeurd, ik noem onder meer de verkorting van de opleiding. Daardoor komen er sneller mensen beschikbaar. Verder noem ik de mogelijke inzet van psychologen, die ook heel veel van de werkzaamheden kunnen doen. Dat geldt ook breder voor de jeugdzorg. De minister van VWS laat vanaf 2009 150 assistenten in opleiding per jaar instromen in de opleiding tot psychiater. Dat is op advies van het capaciteitsorgaan, dat op dit punt een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Alleen voor de algemene opleiding tot psychiater zijn er sturingsmogelijkheden. Nu de opleiding tot kinder- en jeugdpsychiater dit jaar integraal onderdeel is geworden van de algemene opleiding tot psychiater, is de superspecialisatie vervallen. De verkorting van de opleiding biedt op lange termijn meer kans op een groter aantal kinder- en jeugdpsychiaters die inzetbaar zijn voor precies deze doelgroep.

Mevrouw Wiegman vroeg ook hoe het zit met het bezoek bij een aantal voormalige JJI’s, waar meisjes zitten die te maken hebben gehad met pooierboysproblematiek. Welnu, het is integraal onderdeel van de expertise en het beleid van gesloten-jeugdzorginstellingen om per jongere die zij geplaatst krijgen te bezien wat er voor hen nodig is. Het is evident dat een slachtoffer van loverboys dat bij een instelling terecht is gekomen, niet zomaar vrij bezoek kan krijgen. Er zijn sowieso afspraken rondom bezoek, maar zeker voor deze categorieën zal dit een extra aandachtspunt zijn, zodat het niet zomaar kan voorkomen dat meisjes alsnog bezoek krijgen van hun voormalige loverboy. Het moet wel onderdeel uitmaken van het behandelingsplan en van een goed gesprek met de jeugdige zelf, zodat men weet waarop men moet letten. Mevrouw Wiegman vroeg of je niet een soort algemene screening van het bezoek moet hebben. Ik vind het lastig om mij voor te stellen hoe die zou moeten plaatsvinden, omdat je niet weet waarop je moet screenen als je niet weet wie er uit de omgeving van de jeugdige komen. Het mag echter duidelijk zijn dat er, zeker bij de kwetsbare groepen, extra aandacht is voor de vraag wie er op bezoek komt.

Er worden geen reiskosten vergoed aan ouders die op bezoek gaan bij hun kinderen in een gesloten-jeugdzorginrichting. Dat gebeurt ook niet bij JJI’s of bij gewone jeugdzorginstellingen, hoewel die soms wat verder weg liggen. Dit onderstreept overigens wel de noodzaak van optimalisering van de spreiding op de langere termijn, want ik denk dat wij met elkaar het belang onderkennen van de mogelijkheid om de ouders te betrekken bij het hele traject. Als reiskosten een probleem vormen voor ouders, is er altijd de mogelijkheid om bij de gemeente een beroep te doen op de bijzondere bijstand, maar dat geldt niet specifiek voor deze problematiek, maar in zijn algemeenheid.

Mevrouw Bouchibti heeft opnieuw aandacht gevraagd voor het belang om goed te monitoren of en waar er behoefte bestaat aan een tweede moeder-en-kindhuis. Ik dank haar daarvoor. Bij de behandeling van de begroting heb ik de toezegging gedaan om dit punt bij de verdere opbouw van capaciteit nauwkeurig te monitoren. Die toezegging staat recht overeind en ik zal de Kamer nauwkeurig op de hoogte houden van de stand van zaken. Ik blijf wel onderstrepen dat er gelukkig meerdere mogelijkheden zijn voor de opvang van moeder en kind. Het begint gelukkig niet altijd bij de gesloten jeugdzorg. Wij hebben de vrouwenopvang en de open jeugdzorg, maar als sluitstuk moet er ook in de gesloten jeugdzorg voldoende capaciteit zijn voor deze problematiek.

Wat betreft de wachtlijsten heeft de MOgroep Jeugdzorg laten weten dat het aangepaste informatieprotocol, waarin ook de gesloten jeugdzorg is opgenomen, op dit moment door de Bureaus Jeugdzorg wordt geïmplementeerd. Met de bureaus en de provincies bespreken wij wanneer de informatie beschikbaar zal zijn. In de tussentijd werk ik eraan om de informatie van de zorgaanbieders zo betrouwbaar mogelijk te krijgen. Wij kunnen wel een rondje maken, maar er is een enorme vervuiling van de gegevens. Op zichzelf genomen is dat begrijpelijk vanwege de meervoudige aanmelding. Wij gaan dus niet wachten tot de bureaus jeugdzorg zo ver zijn. Zij werken er hard aan, maar ondertussen proberen wij ook de registratie via de zorgaanbieders zo betrouwbaar mogelijk te krijgen. In de afspraken met provincies over de gegevens van de provinciale jeugdzorg zal ik ook de gesloten jeugdzorg meenemen, zodat de Kamer zoveel mogelijk gelijktijdig over beide typen wachtlijsten wordt geïnformeerd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Het antwoord van de minister over de wachtlijsten stelt mij niet tevreden en dat verwacht de minister misschien al. Dan wordt een en ander immers betrokken bij andere wachtlijstcijfers. De minister zei terecht dat wij misschien een vinger aan de pols willen houden om te beoordelen of er tussentijds toch nog over uitbreiding van capaciteit moet worden nagedacht. Het is heel goed dat hij daar open voor staat, maar dan moeten wij wel zicht krijgen op die cijfers. Dus ik wil ervoor pleiten dat die cijfers eerder en sneller bekend worden. Volgens mij zijn er ook andere wegen om aan die cijfers te komen, bijvoorbeeld via de Dienst Justitiële Inrichtingen. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

De minister zei in de eerste termijn dat er nog steeds urgent geplaatste jongeren op opvangplekken in jeugdgevangenissen zitten, dus niet op behandelplekken. Ik vind dat dit gewoon niet kan. Er is sprake van crisis; die jongeren komen niet voor niets in de jeugdgevangenis terecht. Zij kunnen niet langer thuisblijven. Dan zitten zij daar maar achter gesloten deuren te wachten en al die tijd gebeurt er niets. De gemiddelde doorlooptijd is 72 dagen, ofwel meer dan twee maanden. Ik verwacht toch een toezegging van de minister dat die kinderen enige vorm van behandeling krijgen, ook al is het niet volwaardig. Ik snap dat wij nog aan het opbouwen zijn, maar wij moeten die kinderen niet gewoon daar laten zitten en aan hun lot overlaten.

De minister heeft over de beperkende maatregelen gezegd dat in de wet slechts een opsomming staat van wat er mogelijk is en niets over hoe lang en wanneer beperkende maatregelen mogen worden toegepast. Dat zou wel in het behandelplan staan, maar dan heeft het betrekking op de individuele jongere. Wat mag je echter doen als zich een crisissituatie voordoet en er acuut iets moet gebeuren? Hoe lang mag je een jongere vasthouden, mag je hem beetpakken? Over dat soort zaken is nog onvoldoende duidelijkheid. Dat wordt nog te veel aan de instellingen zelf overgelaten, terwijl wij daar meer voorschriften voor willen zien.

Ik snap dat de minister zegt dat hij niet over het veiligheidsbed gaat, omdat het betrekking heeft op de jeugdgevangenissen. Het gaat echter juist om de civielrechtelijk geplaatste jongeren waar hij zo meteen wel over gaat en eigenlijk nu dus ook al een beetje. Door een tijdelijk besluit van staatssecretaris Albayrak wordt het per 1 januari in de jeugdgevangenissen ingevoerd. Ik vraag de minister om dit niet allemaal aan staatssecretaris Albayrak over te laten, maar om zich daar een mee te bemoeien. Ik begrijp gewoon niet waar het vandaan komt.

Ik heb de suggestie gedaan om het komende jaar onverwacht inspectiebezoek te laten brengen aan Glen Mills. De minister zegt dat de methodiek voor een deel behouden blijft maar dat die moet voldoen aan het kwaliteitskader. Er zit echter wel een luchtje aan die methodiek. Die was bedoeld voor de criminele bendejongeren, terwijl er nu jongeren met een ondertoezichtstelling komen te zitten. Wij willen wel de naam veranderen, maar waarom is er niet voor gekozen om de hele methodiek, de hele aanpak te veranderen, zodat het echt een gesloten-jeugdzorginstelling wordt?

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Bouchibti.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Is nazorg, ook in samenwerking met de ketenpartners, wel of niet een deel van het behandelplan? De minister zegt dat de groepsbegeleiding op dit moment 1 op 10, 1 op 12 is. Ik heb begrepen dat er gedragswetenschappers zijn die op een groep van 24 staan. Daar zet ik vraagtekens bij. Het is overigens niet netjes om man en paard hier te noemen.

Dan kom ik op de werkdruk en de bezoekregelingen van de gezinsvoogden. Wij zijn allemaal heel goed in het afspreken van termijnen: binnen zes weken moet zo’n behandelplan klaarliggen. Hoe zit het echter met de bezoekregeling voor kinderen die in een gesloten instelling zitten? Wij hebben net gesproken over dat spreidingsplan. Ik heb meisjes en jongens gesproken die één keer in de maand, één keer in de zes weken een gezinsvoogd zien. Gezinsvoogden kunnen ook ziek worden. Er is sprake van uit- en instroom. Wij zitten wat dat betreft bovenop de Bureaus Jeugdzorg over het hele land en dat moeten wij blijven doen. Ik vind dat jongeren het recht hebben om binnen een bepaalde termijn met een gezinsvoogd te kunnen spreken. Daar moeten wij dan ook maar voor de jeugdige in de wet een termijn aan verbinden.

Dan kom ik op het punt van het onderwijs. De minister werkt erg goed samen met het ministerie van Justitie via staatssecretaris Albayrak, maar ik hoor hem niet zo veel over de samenwerking met de ministeries van OCW en VWS. Het is immers ook belangrijk dat hij interdepartementaal werkt met de andere ministers, vooral op het gebied van onderwijs. De lokalen in justitiële inrichtingen zien er nu bijvoorbeeld veel beter uit. De inspectie moet niet alleen letten op de zaken waar wij het net over hebben gehad, maar ook erop letten dat leerlingen goed onderwijs krijgen.

Ik weet dat ik de minister aan mijn zijde vind bij de behandeling van de meisjesproblematiek. Kan de minister een schriftelijke reactie geven op «Girls in juvenile justice institutions», het onderzoeksartikel waarop psychiater in opleiding Hamerlynck is gepromoveerd? Dat artikel gaat over de meisjesproblematiek in brede zin.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Dezentjé Hamming.

Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik wil graag van de minister nog een brief hebben waarin hij uitlegt wat precies de onderzoeksvraag is van het onderzoek waarmee ZonMw bezighoudt. Zo kan ik goed beoordelen of daarmee mijn vragen op dit gebied worden beantwoord.

Ik vond het antwoord van de minister op de vraag wie probleemeigenaar is van het kind niet overtuigend. Als het eigenaarschap effectief zou zijn, dan had je waarschijnlijk ook geen meervoudige aanmeldingen bij verschillende instellingen of wachtlijsten. Dan zou dat immers veel beter worden geregisseerd. Dat betreur ik. Ik had graag wat meer garanties gekregen dat het probleem in de praktijk wordt opgelost en ik had graag gehoord op welke manier dat gebeurt.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Wiegman.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Allereerst dank voor de uitvoerige beantwoording, die heel veel dingen heeft verhelderd.

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Bouchibti over de nazorg in relatie tot het behandelplan.

Het is goed dat er overleg plaatsvindt over de omvang en de precieze aanpak van de groep jeugd-LVG’ers. De minister zou daar te zijner tijd op terugkomen. Is dat zeer binnenkort? Over hoeveel maanden hebben wij het dan?

Het is duidelijk wat op het gebied van visitatie is toegestaan en wat van instellingen wordt verwacht. Wil de minister dit onder de aandacht brengen van de instellingen en hun directies? Misschien kan dit ook een aandachtspunt zijn voor de inspectie.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Sterk.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de nazorg.

Ik noteer dat de minister heeft gezegd dat hij met de provincies gaat praten over de spreiding na 2010 en dat hij daarbij de plannen van de provincie Flevoland in ogenschouw zal nemen.

Ik wil opmerken dat wij moeten oppassen dat de evidence based aanpak, waar het CDA op zichzelf altijd wel voor pleit, geen evidence based wordt. Het is immers niet zo dat er zonder evidence based aanpak geen goede hulp wordt verleend in de jeugdzorg. Er zijn professionals die naar eer en geweten het beste voor hebben met deze kinderen.

Het volgende probleem is geconstateerd bij de voorlopige machtiging voor de gesloten jeugdzorg. In de praktijk is de termijn van vier weken te kort om een machtiging voor langer verblijf af te geven. Hierdoor is er elke vier weken weer een nieuwe rechtszaak waarin de kinderrechter een spoedmachtiging afgeeft. Dat houdt het proces natuurlijk op. Waarom is er niet toch voor gekozen om de voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg -dat was toen ondertoezichtstelling – voor drie maanden uit te spreken, zoals in het verleden wel kon? Zo moet je niet iedere keer weer naar de rechtbank en roep je niet een heleboel bureaucratie in het leven. Ik vind een schriftelijke reactie hierop goed.

Ik wilde mij ook aansluiten bij de opmerkingen over de jeugd-LVG. Ik had de minister in de eerste termijn gevraagd om aan de Kamer informatie te doen toekomen over het aantal jongeren met een verstandelijke beperking dat op dit moment in de reguliere JJI’s of de gesloten-jeugdzorginstellingen zit.

De voorzitter: Het woord is aan de minister voor Jeugd en Gezin.

Minister Rouvoet: Mevrouw Langkamp benadrukte nog een keer het belang dat er snel goede wachtlijstinformatie komt. Ik deel die mening. Ik zal allerlei manieren onderzoeken om sneller en beter aan informatie te komen anders dan via de Bureaus Jeugdzorg. Ik hecht er wel aan dat die informatie over de gesloten jeugdzorg herkenbaar en gespecificeerd wordt aangeleverd. Uiteindelijk moet die informatie echter worden aangeleverd door de Bureaus Jeugdzorg, zodat de Kamer haar in samenhang krijgt. Wij zijn er ook niet mee gediend om naast de Bureaus Jeugdzorg, die al werken voor de volledig open jeugdzorg, een apart systeem op te zetten via de DJI, zeker niet voor een korte overgangsperiode. De DJI heeft in deze fase de taak om plaatsingen in de gesloten jeugdzorg goed uit te voeren, maar is niet opgericht om wachtlijsten bij te houden voor het hele land. Elke instelling heeft natuurlijk wel zicht op het eigen aantal wachtenden. Daarbij is echter sprake van informatievervuiling door meervoudige aanmeldingen. Ik oefen veel druk uit om zo snel mogelijk een eenduidige, heldere, transparante wachtlijstregistratie voor de gesloten jeugdzorg te krijgen. Wat mij betreft: hoe sneller, hoe beter.

Mevrouw Langkamp vroeg nog een keer aandacht voor de urgente gevallen die op opvangplekken zitten. Zij zouden in ieder geval een vorm van behandeling moeten krijgen. Ik heb al gezegd dat wij al doen wat wij kunnen als die jongeren er zitten. Zo wordt er alvast een diagnose gesteld. Hoe korter jongeren op een opvangplek zitten, hoe liever het mij is. Daarna kunnen zij doorstromen naar een behandelplek of een gesloten-jeugdzorginstelling. Wij moeten ons ook realiseren dat het hierbij gaat om jongeren die wij eigenlijk direct op de goede plek willen hebben. Dat wij helemaal niets doen en dat wij die jongeren buiten de instellingen laten zitten, kan echter ook niet. Dan is de minste van alle kwaden om hen op een opvangplek te zetten. Daar is iedereen zich zeer van bewust. De instellingen voelen heel veel urgentie om een zo snel mogelijke doorstroom te realiseren. Toch kost het in een JJI ook tijd om tot een adequaat behandelprogramma te komen. Je kunt niet als een jongere in een urgente situatie binnenkomt, zeggen: laten wij nu meteen starten met een behandeling.

Dat geldt allemaal ook voor crisisplaatsingen. Daarbij is de plaatsing heel urgent. Als de plaatsing is gerealiseerd, gaat het gewone regime van start, namelijk dat je binnen zes weken een behandelplaats moet hebben. De crisisplaatsing ziet vooral op de urgentie van een snelle plaatsing. Dat doet er niets aan af dat ook dan voor de jeugdige zo snel mogelijk een behandelplan moet worden opgezet en wel binnen zes weken volgens de wet. Ook in die gevallen moeten de beperkende maatregelen gespecificeerd worden in het behandelplan voor de betrokkene jeugdige. Dat wil ik het liefst zo houden, omdat ik vind dat individuele jeugdigen er recht op hebben dat de voor hen noodzakelijke maatregelen worden getroffen en niet meer dan dat. Die worden precies omschreven in het behandelplan, waar de jongeren ook mee moeten instemmen.

Ik stel voor om de vragen over veiligheidsbedden voor zowel strafrechtelijk geplaatsten als civiel geplaatsten in de JJI’s op de normale manier te beantwoorden, samen met de staatssecretaris. De Kamer kan gerust zijn dat ik daar nauw bij betrokken ben, want het gaat ook om civiel geplaatsten. Daar is de staatssecretaris formeel verantwoordelijk voor, omdat zij onder de beginselenwet vallen. Mijn betrokkenheid bij die groep is echter bekend, juist omdat zij overkomen naar de gesloten jeugdzorg. Ik zal er bij de staatssecretaris op aandringen dat wij die vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden.

Mevrouw Langkamp had het over het belang van inspectiebezoeken aan Glen Mills, het liefst onverwacht. De inspectie gaat natuurlijk zelf over haar programma. Ik wil het best bij de inspectie onder de aandacht brengen. Ik hecht echter te zeer aan de onafhankelijkheid van de inspectie, die moet toezien op de kwaliteit van de zorg, om haar nu te gaan voorschrijven hoe zij haar bezoeken moet afleggen. Ongetwijfeld is de inspectie zich zelf ervan bewust dat juist Glen Mills door de volledige overschakeling naar de gesloten jeugdzorg het komende jaar de nodige aandacht behoeft. Die behoefte voelt de instelling overigens zelf ook. Zij hecht er ook veel belang aan dat die overgang goed plaatsvindt en dat er kwaliteit van zorg wordt geleverd. Nu wij samen het plan van aanpak hebben gemaakt, dat voldoende borging biedt voor een goede overschakeling naar de gesloten jeugdzorg, zou ik voorzichtig zijn met uitspraken als: er zit een luchtje aan de methodiek. Als dat zo was, zouden wij het niet moeten doen. Ik ben nu juist tot de overtuiging gekomen, door de aanpassingen, dat er geen luchtje meer aan de methodiek zit. Ik ken de opvatting van de SP op dit punt, maar daaruit moet bijna de conclusie zijn dat zij vindt dat het plan van aanpak niet deugt. Van de rest van de Kamer heb ik zoiets niet gehoord, ook niet in het vorige debat. Als ik net als de SP zou vinden dat er een luchtje aan de methodiek zit, dan zou ik deze stap niet hebben gezet en zou ik het niet verantwoord vinden. Juist omdat wij de controversiële onderdelen van de methodiek er uit hebben gehaald, zoals holding in de agressie opwekkende zin, is mijn conclusie dat er nu geen luchtje meer aan zit. Dat geeft mij de vrijmoedigheid om de stap naar gesloten jeugdzorg te zetten.

Onder anderen mevrouw Bouchibti vroeg of de nazorg in het behandelplan zit. Het antwoord is volmondig: ja. Deze zit in het kwaliteitskader, in het streefbeeld en in de behandelplannen. De nazorg maakt onderdeel uit van de gesloten jeugdzorg en is essentieel bij de trajectbenadering.

De groepsgrootte. Bij mijn weten bestaan alle groepen uit acht tot tien jeugdigen, behalve in Rotterdam. De groepen bestaan daar slechts uit vijf personen, vanwege de leeftijd. Ik ben daar zelf verschillende keren wezen kijken. Toen zag ik het belang van kleine groepen. Voor zover mij bekend is, is er één instelling die een grotere groep heeft: de Kop van Deelen, onderdeel van de Hoenderloo Groep. Ik weet niet helemaal zeker of er 24 mensen in zo’n groep zitten. De groepsgrootte hangt nauw samen met de desbetreffende methodiek en die grootte is bij die populatie ook mogelijk. Gelet op de daar gehanteerde methodiek is er geen noodzaak om daar de groepsgrootte terug te brengen tot acht à tien. Dat zou juist afbreuk doen aan het aanbod voor de jeugdigen die daar zitten. Ik blijf deze kwestie natuurlijk wel volgen. In andere instellingen wil ik niet dat de groepen groter zijn, want de methodiek biedt daar geen ruimte voor.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Wij moeten het ook even hebben over de grootte van de groep die een gedragswetenschapper of een andere behandelaar onder zich heeft. Die grootte blijft wel 24 en wordt niet 8 of 9.

Minister Rouvoet: Nu moeten wij wel heel erg in detail treden over de vraag hoe het eraan toegaat in gesloten-jeugdzorginstellingen. Je hebt groepen met een zeker verband die met elkaar onderwijs volgen of een bepaald programma doorlopen, waarbij iedere groep zijn eigen accenten heeft. Daar zit een groepsleiding op. Aan het aantal jeugdigen in een groep is een bepaald maximum gebonden, gelet op de gehanteerde methodiek en de setting. Een gedragswetenschapper wordt bij de vaststelling van een behandelplan als het ware «ingevlogen» om daar zijn deskundig licht over te laten schijnen, maar hij zit niet structureel op een groep. Het past niet helemaal bij de manier van werken in de gesloten jeugdzorg om gedragswetenschappers te koppelen aan een bepaalde groepsgrootte.

Gezinsvoogden leggen natuurlijk geen gewone bezoeken af. De gezinsvoogd bepaalt in belangrijke mate zelf hoe vaak hij jeugdigen bezoekt. Dat gaat in het algemeen in goed overleg met de jeugdige. Daarbij spelen de volgende vragen een rol. Welke behoefte is er? Welke noodzaak ziet de gezinsvoogd? Hij heeft de voogdij gekregen en heeft de verantwoordelijkheid zich op de hoogte te stellen van het wel en wee van de onder hem geplaatste jeugdige. De bezoeken zijn geen gewone bezoeken en vallen meestal buiten de normale bezoekregelingen. Het is dan ook nergens specifiek vastgelegd hoe vaak die bezoeken mogen of moeten worden afgelegd. Dat hangt heel erg af van de werkwijze en de mogelijkheden van de gezinsvoogd en de behoefte van de jeugdige. Ik heb in ieder geval van gezinsvoogden of instellingen geen signalen gekregen dat zij op dit gebied grote problemen hebben, bijvoorbeeld dat voogden niet zouden worden toegelaten tot de jeugdigen.

Onderwijs maakt natuurlijk onderdeel uit van de voorzieningen van gesloten-jeugdzorginstellingen, ook van JJI’s. Daarover bestaan goede afspraken en het maakt onderdeel uit van het hele kwaliteitskader. Als jeugdigen al in een gesloten setting zitten, dan moet er ook goed onderwijs zijn. Daar ziet de inspectie overigens op toe, omdat het deel uitmaakt van het totale aanbod binnen de gesloten-jeugdzorginstellingen. Dat is op die manier geborgd.

Mevrouw Bouchibti had het over een onderzoek van mevrouw Hamerlynck over seksualiteit van meisjes in detentie. Daar zijn inmiddels Kamervragen over gesteld, misschien door mevrouw Bouchibti of namens haar. De antwoorden heeft de Kamer al ontvangen van het kabinet, maar die heb ik niet paraat. Ik zou willen vragen om te bekijken of die antwoorden afdoende zijn.

De onderzoeksvraag aan ZonMw was in algemene zin: wat is de effectiviteit van de in de gesloten-jeugdzorginstellingen gehanteerde methodieken? Daarbij zijn twee aspecten betrokken. Ten eerste de inventarisatie, die heeft geresulteerd in het methodiekenboek. Ten tweede de evaluatie van de effectiviteit van de methodieken. Over de precieze onderzoeksopzet wil ik mevrouw Dezentjé Hamming best nog nader schriftelijk informeren, eventueel in samenhang met andere nabranders naar aanleiding van dit overleg.

Er werd gevraagd wie nu probleemeigenaar is van het kind. Dat is de casemanager. Als deze een kind met een machtiging en een indicatie veiligheidshalve bij twee of drie gesloten-jeugdzorginstellingen aanmeldt, dan telt zo’n kind dus drie keer mee als wij ons verlaten op de wachtlijstcijfers van de instellingen zelf. Dat bedoel ik met vervuiling van de wachtlijsten. Dus er is één probleemeigenaar: de casemanager, hetgeen verder losstaat van de vervuiling van en dubbeltellingen in de wachtlijsten.

Mevrouw Wiegman had een vraag over de jeugd-LVG. Mevrouw Sterk sloot zich daarbij aan en vroeg specifiek naar aantallen. Voor zover wij op dit moment zicht hebben op het aantal jeugdigen in de JJI’s, leveren wij die informatie graag zo snel mogelijk aan. De toezegging die ik had gedaan, ging niet zozeer over die aantallen, maar die gaan wij nu ook proberen erbij te betrekken. Ik weet niet of bij alle registraties, zeker van de JJI’s, is meegenomen dat er ook sprake is van jeugd-LVG-problematiek. Ik beschik alleen over een voorlopig cijfer, maar ik wil de Kamer graag precies informeren zodra dat kan en zo specifiek als mogelijk is. Ik kom er dus nog op terug.

Mevrouw Wiegman onderstreepte nog eens het belang om zorgvuldig om te gaan met het toepassen van visitatie. Daar zijn wij het over eens en daar ziet de inspectie op toe, omdat het hoort bij het toetsingskader en de kwaliteit van de zorg. Ook de directies hebben dat heel scherp op het netvlies. Ik heb daar meer dan eens de aandacht voor gevraagd. Het standpunt is heel helder: visitatie is niet toegestaan in de gesloten jeugdzorg.

Ik onderschrijf zeer de opmerkingen van mevrouw Sterk over evidence based. Dat nog niet op alle methodieken het wetenschappelijk stempel staat dat het voor een bepaalde doelgroep werkt, wil niet zeggen dat wij maar wat doen. Met de term «schot in een perenboom» wordt dan ook echt tekort gedaan aan het werk van de professionals in de gesloten jeugdzorg. Er wordt niet maar wat aangerommeld. Dat zou ik ook echt onverantwoord vinden. Ook zou ik een dergelijke uitspraak jegens de medewerkers ook niet graag voor mijn rekening willen nemen.

Ik kom graag nog terug op de vraag hoe het precies zit met de machtiging. Mevrouw Sterk stelde voor, net als voor de ots een langer lopende voorlopige machtiging af te geven. Ik weet niet wat de mogelijkheden daarvoor zijn Ik weet wel waarom wij daar in de sfeer van de jeugdbescherming terughoudend mee zijn, namelijk, omdat je ook moet voorkomen dat iemand een voorlopige machtiging krijgt voor een heel lange periode, zonder dat er een definitieve maatregel wordt genomen. De aard van de voorlopige maatregel en de voorlopige machtiging is nu juist dat er zo snel mogelijk definitief iets wordt geregeld, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Het belang daarvan onderschrijf ik. Bij mijn weten kan niet voorlopige machtiging op voorlopige machtiging worden gestapeld. Ik wil bij de betreffende instanties graag nagaan of daar een probleem zit, omdat het binnen vier weken gewoon niet haalbaar is. Dan moeten wij bezien hoe wij daar aan tegemoet komen. Wij moeten niet stapelen, maar ook niet nodeloos een heel lang lopende voorlopige machtiging afgeven. Ik kom daar echter nog graag op terug.

Toezeggingen

– De minister betrekt wachtlijstinformatie over de gesloten jeugdzorg eenduidig bij de rapportage over andere wachtlijsten in de jeugdzorg.

– De opzet van het onderzoek van ZonMw naar de effectiviteit wordt naar de Kamer gezonden.

– De minister verdiept zich in de cijfers en de problematiek inzake de jeugd-LVG in de JJI’s.

– De minister zal onderzoeken of er een probleem is met de machtiging. Zo ja, dan zal hij daar in enige brief op terugkomen.

– De minister onderzoekt of er een probleem is met de licentierechten MST en FFT. Zo ja, dan stuurt hij daarover een brief aan de Kamer.

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

Adjunct-griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).