Kamerstuk 29628-800

Verslag van een algemeen overleg

Politie


Nr. 800 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 20 juni 2018 vervolgoverleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 april 2018 inzake medewerkersmonitor Politie 2018 (Kamerstuk 29 628, nr. 772);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 april 2018 inzake stand van zaken toezeggingen politie (Kamerstuk 29 628, nr. 773);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 26 april 2018 inzake plan van aanpak ziekteverzuim bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 777);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 3 mei 2018 inzake inkomensgegevens politie in het kader van de Wet Normering Topinkomens (WNT) over het jaar 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 778);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 1 juni 2018 inzake evaluatie pilot stroomstootwapen (Kamerstuk 29 628, nr. 779);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 7 juni 2018 inzake beleidsreactie op rapport Inspectie Justitie en Veiligheid inzake Jaarbeeld Politieonderwijs 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 780);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 juni 2018 inzake posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 782);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 juni 2018 inzake reactie op verzoek commissie over het artikel «Iedereen kan in de beveiliging gaan» (NRC.nl, 17 mei 2018) (Kamerstuk 29 628, nr. 781);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 juni 2018 inzake investeringen in meer en betere politie en de stand van zaken van maatregelen die deel uitmaken van de flexibiliseringsagenda (Kamerstuk 29 628, nr. 784).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Voorzitter: Helder

Griffier: Verstraten

Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Azarkan, Bisschop, Den Boer, Buitenweg, Van Dam, Van der Graaf, Helder, Krol, Kuiken, Van Nispen en Arno Rutte,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Beste mensen. Het is twee minuten over tien, dus ik ben een beetje te laat met openen, maar goed. Ik heet de Minister van harte welkom, de korpschef, de ambtelijke ondersteuning, de mensen op de publieke tribune, de mensen die dit debat op een andere manier volgen en natuurlijk mijn collega's, want anders zouden we vandaag wel heel snel klaar zijn. Ik merk op dat afgelopen vrijdag de kabinetsreactie op de evaluatie van de Politiewet is gekomen en ook een brief over de investeringen. De eerste staat niet op de agenda, de laatste wel. De collega's gaan over hun eigen woorden, maar ik meld het toch maar even. Vier minuten spreektijd per fractie en twee interrupties. Ik zou zeggen: denk aan uw eigen belang, doe het kort en antwoord ook kort. Voordat ik helemaal ga beginnen: ik heb begrepen dat de heer Van Nispen namens de SP een punt van orde wil maken.

De heer Van Nispen (SP):

Ja, voorzitter, dat klopt. Die brief over de investeringen in de politie was eerder bij de media bekend dan bij de Kamer. Ik vind het wel zo goed en wel zo terecht om dit debat te beginnen met een korte verklaring van de Minister over hoe dat kon gebeuren. Dus ik wil graag weten hoe dat kan. Het is staatsrechtelijk natuurlijk de verkeerde volgorde. Ik denk dat ik dat niet aan de Minister hoef uit te leggen. Waarom waren de media eerder geïnformeerd dan de Kamer? Dat zou ik graag van de Minister willen horen voordat we met dit debat beginnen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de Minister voor een korte reactie.

Minister Grapperhaus:

Ik heb ook zelf moeten vaststellen dat een televisiezender inderdaad een naar ik moet aannemen eerdere conceptversie van de brief in handen heeft gekregen. Dat het een conceptversie was, blijkt uit het feit dat men bijvoorbeeld nog niet op de hoogte was van de in de brief nog bekend gemaakte, bij de Prinsjesdag verder uit te werken, 58 miljoen. Dat heb ik de volgende dag kunnen vaststellen. Ik vind het buitengewoon betreurenswaardig. Zodra mij dit bekend werd, heb ik gebeld met uw voorzitter en gezegd dat ik het enorm betreur dat dit gebeurd is. Ik kan er niets anders van zeggen. Het is kennelijk toch zo dat een brief in concept in een zodanige verspreiding zit dat er een risico is dat iemand zijn vertrouwensplicht schendt. Het zijn natuurlijk wel gewoon vertrouwelijke stukken en ik begrijp de ergernis die hierover geuit wordt volledig. Ik kan u ten slotte nog zeggen dat het ook voor mijn ambtenaren en mij een domper was dat het uitkwam, omdat we juist graag de brief gewoon in de eerste plaats bij u hadden willen binnenbrengen. Dan hadden we gewoon dit debat zonder deze lichte smet kunnen hebben. Ik deel uw ergernis.

De voorzitter:

Dank u wel, Minister, voor de korte verklaring. Dan geef ik het woord aan de heer Krol voor zijn inbreng. Voor de Handelingen moet ik even opmerken dat hij eerder weg moet wegens een andere verplichting. Gaat uw gang. Vier minuten.

De heer Krol (50PLUS):

Dank u, voorzitter. Agenten zijn onze steun en toeverlaat. Ze zetten zich dagelijks in om de orde te handhaven in de breedste zin van het woord en dat doen ze bijna altijd op een fantastische manier. De Nederlandse politie staat dicht bij de bevolking. Ze zijn vriendelijk waar het kan en treden op waar het nodig is. De fractie van 50PLUS wil graag haar bijzondere waardering uitspreken voor onze politieagenten. Hun opdracht is niet makkelijk. De maatschappij verhardt en agenten op straat worden steeds vaker geconfronteerd met extreme agressie en zelfs met moorddadig geweld, dat zich ook tegen agenten zelf kan keren.

Daarom heeft 50PLUS begrip voor de roep om een «blauwe kamer», een gespecialiseerde rechtbank waar alle zaken rondom politiegeweld worden behandeld. 50PLUS zal ook een snelle invoering van het stroomstootwapen steunen, dat een extra wapen is tussen de wapenstok en het dienstpistool in. Dat geeft de agent de mogelijkheid om in moeilijke situaties toch een alternatief in handen te hebben. Uit de evaluatie is gebleken dat agenten met een stroomstootwapen minder stress ervaren.

Het verzuim bij de politie is structureel ongekend hoog. Van de 60.000 agenten zijn er gemiddeld 4.200 niet inzetbaar wegens verzuim. We kunnen ze niet missen. Extra agenten erbij is duur. Daarom moeten we de agenten die een opleiding achter de rug hebben en die ervaring hebben opgebouwd met man en macht operationeel houden. Het is een vicieuze cirkel: hoe meer agenten ziek thuis zijn, hoe hoger de werkdruk is. Wordt het probleem niet ook, of misschien wel vooral, veroorzaakt doordat er te weinig agenten zijn? Het pakket aan maatregelen voor het tegengaan van ziekteverzuim ...

De voorzitter:

Momentje, bent u aan het eind van dit blokje? Ik zie dat mevrouw Buitenweg wil interrumperen, maar ik kan niet zien of u dit onderwerp nog wilt afmaken.

De heer Krol (50PLUS):

Dan stop ik hier even.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik had eigenlijk nog een interruptie bij het vorige blokje. Dat ging over het stroomstootwapen. Daar ging de heer Krol wat snel overheen, alsof er nu al overeenstemming over was dat het allemaal wel goed functioneerde, terwijl we zagen en ook de Minister er zijn zorgen over uitsprak dat het stroomstootwapen nu juist ook gebruikt wordt in situaties waarbij mensen eigenlijk al onder controle zijn, bijvoorbeeld als zij al geboeid zijn. Wat vindt de heer Krol daarvan? Is het dan gebruikelijk of is het dan mogelijk om het stroomstootwapen in te zetten?

De heer Krol (50PLUS):

Het mag duidelijk zijn dat het stroomstootwapen, net als alle wapens, heel spaarzaam ingezet moet worden. Dat betekent zo weinig mogelijk en zeker niet in situaties waarin dit niet nodig is. Maar als extra middel tussen de middelen die nu bij de politie beschikbaar zijn, zouden wij het in ieder geval toejuichen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik ben het met u eens dat het goed is om een extra wapen te hebben tussen de verschillende wapens in, maar het gebruik ervan is wel heel erg cruciaal. Als we het erover eens zijn dat je het juist niet mag inzetten daar waar mensen al onder controle zijn, dan is dat immers wel een sterke boodschap die we moeten meegeven. Vandaar stel ik aan u de vraag: vindt u dat het stroomstootwapen mag worden ingezet op het moment dat mensen al onder controle zijn, bijvoorbeeld omdat ze geboeid zijn?

De heer Krol (50PLUS):

Op het moment dat het niet nodig is, moet je het vooral niet gebruiken. Volgens mij zijn we het dus volledig met elkaar eens.

De voorzitter:

De heer Azarkan, heeft u een vraag over dit punt?

De heer Azarkan (DENK):

Ja, graag als aanvulling. Dank, voorzitter. Ik wil er toch even op doorgaan, ook naar de heer Krol, want het idee bij de start van de pilot was dat het gebruikt zou worden in plaats van het vuurwapen. Dat was het idee. Nu blijkt dat het in het merendeel van de gevallen níet gebruikt wordt als vervanging van het vuurwapen. Wat vindt u daarvan?

De heer Krol (50PLUS):

Dat zei ik al. Daar ben ik heel gelukkig mee, want ik vind het juist een fantastisch middel tussen het vuurwapen en andere dingen in. Ik vind het dus gewoon een extra toevoeging aan het arsenaal dat de politie tot haar beschikking heeft.

De heer Azarkan (DENK):

Dan denk ik dat we elkaar niet goed verstaan. Volgens mij is dit een van de grote kritiekpunten. De taser zou namelijk ingezet worden in plaats van het vuurwapen, omdat die minder verwondingen zou toebrengen, maar de praktijk is dat de taser wordt toegepast in situaties waarin normaal gesproken geen vuurwapen gebruikt zou worden. Hij is dus niet «in de plaats van» en voorkomt dus niet het aantal incidenten met vuurwapens. Dat blijft gelijk. De taser is er wel tussengekomen, maar daarmee voegt hij eigenlijk te weinig toe. Ik begrijp niet waarom u zegt dat u daar heel gelukkig mee bent. Het idee was aanvankelijk ...

De voorzitter:

Mag het iets korter, want we hebben veel sprekers.

De heer Azarkan (DENK):

Zeker, voorzitter. Het idee was dus om hem te gebruiken «in plaats van», maar dat gebeurt dus niet of dat gebeurt te weinig.

De heer Krol (50PLUS):

Het is een nieuw middel dat de politie erbij krijgt. Dat gaan we ongetwijfeld na een tijd evalueren om te zien wanneer het wel en wanneer het niet juist ingezet kan worden. Ik ben blij dat dit extra middel er nu komt en gaandeweg zullen we zien waar we het wel of niet moeten inperken.

De voorzitter:

Dat wordt een hele stroom aan reacties. «Stroom», wat een woordkeuze.

De heer Krol (50PLUS):

Goed gekozen, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ja. De heer Van Dam, ik geef u het woord, ook voor een interruptie.

De heer Van Dam (CDA):

Dat voorkomt dat ik er zelf straks weer wat over moet zeggen. Zou meneer Krol misschien nog wat kunnen toelichten hoe dat financieel moet gaan? Een stroomstootwapen kost volgens mij € 2.000, we hebben 40.000 politiemensen, dat is dus 80 miljoen. Dan is er nog de oefening. Het is nu al een hele klus om iedereen geoefend te houden op het vuurwapen en op al de andere dingen. Hoe ziet hij dat?

De heer Krol (50PLUS):

Als wij op die manier de politie meer middelen in handen kunnen geven, dan juich ik dat om die reden toe. Ook ik ben ervan overtuigd dat dat meer gaat kosten dan u en mij lief is, maar een experiment daarmee zou ik zeer toejuichen. Nogmaals, ik vind dat we het wel na een tijd moeten evalueren om te zien waar het wel aanvullend is en waar juist niet.

De heer Van Dam (CDA):

We hebben nu toch een experiment gedaan op zes plekken in het land en we hebben een pilot gedaan. Nu staan we voor de keuze: hoe nu verder? De Minister moet nog met een reactie komen, maar dit is toch wel een wezenlijk punt. Ten koste van wat wilt u dit invoeren?

De heer Krol (50PLUS):

Ik wou dat ik u het antwoord kon geven. Ik hoor vanuit de politie dat er politieagenten zijn die hier dringend behoefte aan hebben. Dat heeft u zelf ook gehoord twee weken geleden, toen ons het wapen weer een keer gedemonstreerd werd. Ik wil daar graag in meegaan, dus wil ik het bestaande experiment heel graag uitbreiden en daarna evalueren om te zien hoe en wat. Ja, het kost inderdaad geld.

Het pakket aan maatregelen voor het tegengaan van ziekteverzuim heeft de steun van 50PLUS. In het plan lezen we dat het verzuim niet uitsluitend te benaderen is vanuit een medische invalshoek. Het verzuim blijkt meer bepaald te worden door de sociale omgeving, arbeidswaardering en aanwezigheidsmotivatie dan door ziekte of klachten. Het is de vraag hoe je arbeidswaardering uitlegt. Gaat dat over hoe leuk de agent zijn werk vindt of is het hoeveel waardering de agent krijgt? Misschien hangt het wel samen. Hoe zit het met de waardering die agenten krijgen? Geeft de leidinggevende wel genoeg complimenten of schouderklopjes? 50PLUS vindt dat agenten die zich dagelijks inzetten, soms met gevaar voor eigen leven, expliciete waardering verdienen. We roepen de Minister op om een agent die zich extra inzet in het zonnetje te zetten, zeker als je weet dat het salaris toch al geen vetpot is. Het uitreiken van een medaille, zoals we dat bij de krijgsmacht kennen, is daarvoor een mooie manier. De Minister als werkgever en ook de samenleving als geheel tonen dan dankbaarheid en respect. De politie kent wel een medaille voor trouw en langdurige dienst. Ook worden er herinneringsmedailles uitgereikt, bijvoorbeeld bij de strandrellen in Hoek van Holland. Wat ons betreft zou er nog een medaille bij moeten komen voor heldendaden, een waarderingsinsigne zoals we dat bij de Koninklijke Marechaussee kennen. Waarom is er niet zo'n medaille voor de agent die zich dicht bij huis, in onze wijken en in onze straten inzet? 50PLUS hoopt dat zo'n medaille voor agenten die bijzondere moed hebben getoond er komt.

Ik moet me excuseren voor het vervolg van dit debat, maar ik kan u verzekeren dat mijn medewerkster alles op de voet volgt.

De voorzitter:

Dank u wel. Dank voor uw aanwezigheid. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen voor zijn inbreng namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. De onderwereld komt boven op verschillende plekken in het land, we krijgen het nauwelijks voor elkaar om wapens op te sporen, kroongetuigen krijgen niet genoeg bescherming, er moet meer aandacht komen voor verkeersveiligheid en de achterstand bij de DNA-afname van veroordeelden is verdubbeld. Dit is een volstrekt willekeurige greep uit de nieuwsberichten van de afgelopen weken en hoewel die nieuwsberichten soms abstract zijn, zijn de slachtoffers dat zeer zeker niet.

Burgemeesters, gemeenteraden en de politie uiten dan ook eindeloze noodkreten voor meer agenten en rechercheurs. Ondertussen jubelt de regering dat de geregistreerde criminaliteit zou dalen, maar de politie kraakt nog steeds aan alle kanten. Niet alleen het enorme capaciteitsgebrek speelt de politie parten, ook de interne organisatie laat nog steeds te wensen over. Zo werd PTSS niet altijd tijdig onderkend en vraagt de omgang met zieke agenten nog steeds aandacht. Ik heb het dan over echte, persoonlijke aandacht van leidinggevenden en niet over alleen het veranderen van de registratie zoals de Minister doet, en andere maatregelen die door de werkvloer direct «toch wel oppervlakkig» zijn genoemd. Agenten schrijven mij dat ze zich zorgen maken: ik heb te veel collega's zien omvallen en vraag me af wie de volgende is die aan de beurt is, en wanneer. Dat zijn schrijnende uitspraken. Mag ik daarop een reactie van de Minister?

Vanochtend lazen we ook weer dat agenten gek worden van de computerstoringen. Systemen liggen er urenlang uit en dan kunnen agenten helemaal niks. Hoe kan dit? Hoe gaan we dit oplossen?

Er wordt verwacht dat er in de aankomende zeven jaar 14.000 agenten met pensioen gaan. De organisatie vergrijst. Dat levert een nog groter tekort aan agenten op, terwijl die capaciteit al ernstig onder druk staat. Misschien is het een gewetensvraag, maar denkt de Minister zelf dat de investeringen in de agenten voldoende zijn om deze problemen het hoofd te bieden? Als we kijken naar de cijfers van de fulltime inzetbare agenten, dan zien we dat er ook met de toegezegde extra agenten nog steeds minder agenten zijn in 2022. Uiteraard is de SP blij dat dit kabinet niet meer inzet op nog minder agenten, zoals het vorige kabinet, maar we zien er dus nog steeds niet voldoende om de problemen op te vangen. Illegaal vuurwerk wordt niet opgespoord, zaken blijven op de plank liggen, politieagenten geven in onderzoeken massaal aan dat het werk te druk is, et cetera. Helaas kunnen we niet vanuit het niets een blik agenten opentrekken. De Politieacademie is daar niet op voorbereid; het duurt immers enige tijd voordat iemand met voldoende baage en voldoende opleiding de straat op kan. Is de Minister het met de SP eens dat er veel te laat is geanticipeerd op de vergrijzing en de grote uitstroom van agenten? Hoe kan dat nou eigenlijk? Wat betekent dit voor de organisatie?

Het aantal aspiranten neemt fors toe en dat vraagt ook meer capaciteit van de academie en van de begeleiders op straat. Met daarbij het rapport over de huidige staat van het politieonderwijs, baart dit alles de SP hele grote zorgen. Hoe zorgen we dat ook deze studenten een net zo gedegen opleiding krijgen en met voldoende zelfvertrouwen en kennis de straat op kunnen? Dan is het toch wel heel erg zuur – ik druk me netjes uit – dat die hardwerkende agenten, die al te veel werkdruk ervaren, ook nog eens deels zelf moeten betalen voor die extra agenten. De letterlijke voorwaarde voor extra agenten is namelijk dat we nog meer van agenten gaan vragen: ze moeten in een nog groter gebied inzetbaar zijn en de arbeidstijdenregeling wordt versoepeld. Mensen voelen zich toch nu al als citroenen uitgeknepen? Dat steekt en de rek is er bij agenten wel uit.

We zien vandaag al wat het met agenten doet. «Stakingen dreigen: onvrede bij agenten bereikt het kookpunt» lezen we in het Algemeen Dagblad vandaag, maar eigenlijk hadden we daar de krant niet voor nodig, want we horen het natuurlijk gewoon van de agenten zelf. De SP doet dan ook een klemmend beroep op dit kabinet om af te zien van die voorwaarde, van de flexibiliseringsagenda, want uiteindelijk zal die de organisatie en de samenleving veel meer kosten dan dat het oplevert. Agenten zullen uitvallen, de druk op de organisatie wordt groter en de veiligheid zal niet toenemen. Dan is het helemaal zuur als we zien dat er nog steeds 22 mensen in dienst zijn die meer verdienen dan een ministerssalaris. Dat is toch niet uit te leggen aan de agent op straat? Welke mogelijkheden heeft de Minister om hier alsnog iets aan te gaan doen?

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Buitenweg voor de inbreng namens GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel. Allereerst moet me iets van het hart. Toen ik in het weekend de komende week aan het voorbereiden was, zag ik een debatje over reclassering, vandaag een debat over de politie en morgen over de tbs. Overal zie je hoe mensen onder druk staan, hoe hoog de werkdruk is van juist deze mensen, die werken aan een veilig Nederland en van wie we allemaal zeggen dat ze echt cruciaal werk doen. Dan zie je dat mensen ziek worden van die werkdruk, dat er stelselmatig te weinig geld is en te veel regels zijn en dat mensen eigenlijk te weinig echt hun vak kunnen uitoefenen. Dat is volgens mij een wat bredere hartenkreet. Ik ga nu in op de politie, maar het is wel iets waar we echt met elkaar over moeten nadenken, omdat die zaken natuurlijk allemaal verband met elkaar houden. Op het moment dat mensen eerder op straat staan, ook uit de ggz-instellingen, geven ze ook weer meer werk voor de politie en dergelijke. Ik vraag me werkelijk af of we dan allemaal zo efficiënt bezig zijn. Graag zie ik een andere keer misschien een groot debat over die hele keten. Nu ligt de focus op de politie.

De collega's zeiden al dat de politie zwaar onder druk staat. We verwachten natuurlijk veel van de politie en uit de cijfers die gegeven werden bij de slotwet zien we dat in de afgelopen vijf jaar de operationele slagkracht met 1.425 fte is verminderd. Nu is er een voorstel van de Minister om de formatie uit te breiden met 1.100 fte. Als eerste zou ik aan de Minister willen vragen of het klopt dat er zelfs na die investering van het kabinet nog steeds minder agenten zijn dan vijf jaar geleden. Zo ja, dan sluit ik me erg aan bij mijn collega van de SP dat het dus extra zuur is dat de extra capaciteit voorwaardelijk wordt gemaakt; de vakbonden moeten eerst instemmen met flexibilisering. En over een paar jaar bekeken snap je wel dat mensen zich wel heel erg aan twee kanten uitgeknepen voelen.

Ik wil toch iets meer grip krijgen op die flexibilisering. Wat wil de Minister nou met die flexibilisering? Wat is het? Wat betekent het? Wat voor gevolgen heeft het voor de werkomstandigheden en voor de arbeidsvoorwaarden? Kijk, het doel snap ik wel, namelijk dat je zorgt dat er voldoende capaciteit is, ook op piekmomenten, en dat de juiste kennis aanwezig is op het juiste moment op de juiste plek. Dat snap ik, maar het kan natuurlijk op verschillende manieren bereikt worden. Dat kan ook door juist niet de rechtspositie van medewerkers uit te kleden maar door de professionele ruimte te vergroten en door mensen veel meer te betrekken bij het opstellen van hun eigen roosters. Je hebt wel meer van die organisaties waarbij veel meer eigen zeggenschap aan de mensen gegeven wordt, waardoor mensen vaak zelf flexibeler worden, omdat ze dan denken: ja, we willen dit met ons team samen gaan opknappen. Die andere stijl van leidinggeven zie ik wel terug bij de opmerkingen over ziekteverzuim, maar helemaal niet bij dit punt over hoe je kunt zorgen voor een flexibeler en betere inzet. Dus daarop wil ik graag een reactie.

Wat betreft het ziekteverzuim is het hartstikke goed dat daarbij ook een andere stijl van leidinggeven komt, maar dat betekent wel iets voor de leidinggevenden. Die moeten daar dus veel meer ruimte voor hebben. De hoeveelheid medewerkers in hun team moet ook niet zodanig groot zijn dat het niet meer te behappen valt. Zowel de vakbonden als de Minister zeiden dat er goede voorbeelden zijn in bijvoorbeeld de Eenheid Zeeland-West-Brabant, waar het ziekteverzuim omlaag is gegaan. Maar wat ik heb begrepen, is dat ze daar een aantal zaken hebben losgelaten die de politie nog niet wil loslaten; dat er dus nog steeds een heel grote regeldruk van boven is, terwijl zij hun eigen ruimte hebben gezocht. Ik wil heel graag een analyse van waarom het daar gelukt is. De opmerking die je veel hoort, is dat het alles te maken heeft met de organisatie van de politie en die wordt volledig buiten beschouwing gehouden. Het is volledig een zaak van leidinggevenden die daar wat aardiger zijn en er een telefoontje aan wagen. Daar moeten ze wel tijd voor hebben en is dat nu echt het enige probleem?

Wat betreft het ziekteverzuim is verder het ziekteverzuim van vrouwen hoger dan dat van mannen. Dat kan natuurlijk en dat zie je in heel veel organisaties. Dat kan ook te maken hebben met de dubbele belasting van werk en gezin, maar misschien spelen er ook zaken als grensoverschrijdende omgangsvormen. Als ik naar de cijfers kijk dan zie je dat bijna 2.500 politiemensen intimidatie ervaren, er meer dan 1.200 te kampen hebben met regelmatige discriminatie en er bijna 2.000 te maken hebben met pestgedrag; dat geldt niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mensen met een migratieachtergrond. De Minister zegt dan dat het aan de korpsleiding is om daar wat aan te doen. Dat is ook zo, maar wat is nu de taak van de Minister op dit punt?

O jee, is het al bijna tijd?

De voorzitter:

U bent 30 seconden over uw tijd. Stelt u de laatste afrondende vraag.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Oké. Dit is echt heel vervelend. Dan stel ik een laatste afrondende vraag over dat stroomstootwapen. Ik snap dat je inderdaad een stroomstootwapen zou kunnen inzetten om ervoor te zorgen dat er mínder geweld is, dus dat er bijvoorbeeld minder vaak met een dienstpistool wordt geschoten. Wat vindt de Minister er dan van dat het bijvoorbeeld ook is ingezet om iemand die al geboeid was nog 37 seconden te taseren en dat het dus ook gebruikt wordt voor andere redenen dan het afwenden van onmiddellijk dreigend gevaar?

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Den Boer van D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik stilstaan bij de Tuin van Bezinning. Onlangs, bij de jaarlijkse herdenking van politieagenten die zijn omgekomen tijdens de uitoefening van hun werk, stond de korpschef stil bij de kwetsbaarheid van agenten, zowel hier in het binnenland als in het buitenland. Ik vond dat heel terecht. Vandaag spreken wij over hoe de politie burgers beschermt, maar ook over hoe de politie over haar eigen veiligheid moet waken. Allereerst wil ik daarbij ingaan op PTSS, op de kwetsbaarheid van politiemensen die ziek zijn en lijden aan het posttraumatisch stresssyndroom. Vier jaar geleden nam mijn voormalig collega Berndsen het initiatief om PTSS bij politiemensen dezelfde status te geven als bij defensiemedewerkers. Sindsdien is er heel veel bij de politie gebeurd op dit punt, maar zoals ook de Minister zelf heeft aangegeven, is er een heleboel werk aan de winkel. Wat D66 betreft kan er nog veel meer worden ingezet op preventie. Kan de Minister hierbij concreet aangeven hoe we PTSS bij politiemensen kunnen voorkomen?

Daarnaast ben ik blij met de focus op duurzame inzetbaarheid, maar een re-integratiecoach wordt pas vrij laat in het proces ingezet. Pas na twee jaar ziek zijn, krijgt een werknemer bij de politie zo'n re-integratiecoach tot zijn of haar beschikking. Ik vraag me af: waarom dan pas? Kan dat niet eerder gebeuren, om ervoor te zorgen dat mensen zo effectief en snel mogelijk kunnen re-integreren?

Ten derde is me opgevallen dat het aantal casemanagers per eenheid wordt uitgebreid. Het worden er in ieder geval twee per eenheid. Dat is mooi nieuws, maar met ongeveer 200 aanvragen per jaar is het potentieel nog te weinig. Kan de Minister toelichten hoeveel fte van hun tijd casemanagers besteden aan het ondersteunen van politiemensen? Is dat wel afdoende voor een goede ondersteuning? Op welke wijze worden aanvragers juridisch ondersteund en wie draagt dan de kosten voor die juridische bijstand?

Ten slotte kom ik bij ziekteverzuim in het algemeen. Ik begrijp dat het ziekteverzuim vooral bij de regionale servicecentra hoog is en dat is ons opgevallen. Dat zijn dus politiemensen die niet operationeel zijn. Dat verzuim is bovendien heel hoog onder de vrouwelijke medewerkers bij de politie. Kan de Minister deze beide bevindingen verklaren?

Dan kom ik bij het stroomstootwapen. Het voorstel is om dit wapen aan de geweldsuitrusting van de politie toe te voegen, maar het zal niet vreemd overkomen dat D66 hier terughoudend over is. Agenten lijken natuurlijk tevreden te zijn over dat stroomstootwapen, maar uit de evaluatie rijzen forse bezwaren. Allereerst het gebruik van de drive-stun mode. In Nederland is het gebruik hiervan extreem hoog, maar wat blijkt? Het gebruik ervan is niet effectief, niet productief en niet zonder risico. Is de Minister het met deze constatering eens en kan hij aangeven hoe het gebruik van deze mode binnen de perken blijft of misschien helemaal niet meer gebeurt?

Ten tweede het handelingskader. Wanneer, tegen wie en waarom zet je het stroomstootwapen in? Dat is ook eerder aan de orde gesteld in de vragen. Dat zijn voor agenten ook hele essentiële vragen, vooral om te kunnen bepalen of de inzet van het wapen terecht is geweest. Het handelingskader is nog onvoldoende concreet, zo gaf de politie ook zelf aan. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van het wapen tegen kwetsbare personen of zwangere vrouwen. Is de Minister het met me eens dat dit handelingskader concreter moet, voordat het middel ingezet zal worden?

Ten derde is ook belangrijk dat training en opleiding op dit punt nog onvoldoende zijn. Los van het stroomstootwapen concludeerde de Inspectie SZW al eerder dat ook in het algemeen de politieagenten de verplichte 32 uur trainingsuren per jaar niet halen. Moeten we dit niet eerst op orde brengen, voordat we een nieuw wapen toevoegen aan het arsenaal? Ik rond af. Kan de Minister aangeven hoe de vereiste trainingsuren wel gehaald kunnen worden? Is hij bereid de Kamer jaarlijks te rapporteren over hoe deze doelstelling wordt bereikt?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Bisschop voor zijn inbreng namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Dank u wel. Laat ik beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de inzet van de politiemensen, die gedreven worden door de wens om Nederland een stukje veiliger te maken en veiliger te houden. Ik maak dat van nabij mee. Ik zie ook dat dat met de nodige problemen gepaard gaat en dat blijkt ook uit de stukken. De werkdruk is hoog. Uit de stukken blijkt ook dat het ziekteverzuim weerbarstig hoog is. Ik denk dat het van het grootste belang is dat én bestuurlijk én in de aansturing van het korps permanent aan dat soort vraagstukken aandacht wordt gegeven en dat er voortdurend gezocht wordt hoe dat verbeterd kan worden. Een aantal voorstellen zoals die hier voorliggen en voorgenomen zijn, kunnen daar ook een wezenlijke bijdrage aan leveren.

Misschien is er nog wel iets meer mogelijk. Wat mij bijvoorbeeld opvalt als ik het politiewerk in ogenschouw neem, is dat er een enorme bureaucratische rompslomp aan vastzit met administratieve verantwoording en al dat soort zaken. We zien in enquêtes dat 70% het eens of geheel eens is met de stelling dat voor van alles en nog wat een formulier moet worden ingevuld. Mijn vraag is dan ook: wat wordt er concreet gedaan om daar verbetering in aan te brengen en de werkdruk op die manier te verlichten?

Voorzitter. Wat betreft de extra agenten heb ik waardering voor de plannen in het regeerakkoord. Mijn vraag is: hoe ziet het plaatje er concreet uit om die uitbreiding en niet te vergeten de vacatures te vervullen? Welke stappen worden er gezet? Want een blik agenten opentrekken is niet iets wat je zomaar op een achternamiddag doet.

Dan wil ik even inzoomen op de wijkagenten. Het is mooi dat die er zijn en dat er meer komen. In de brief staat dat het gezag gaat bepalen waar en voor welke eenheid die het beste kunnen worden ingezet, maar ik wil toch blijven hameren op een harde randvoorwaarde. De eerste prioriteit moet liggen bij het halen van de wettelijke norm. In de wet wordt daarvoor geen richtlijn en geen gemiddelde gegeven, maar een verplichting; een wettelijk recht van gemeenten. Al jarenlang is er discussie over de handhaving van die wettelijk vastgelegde norm dat op elke 5.000 inwoners voor de wijk of het dorp een wijkagent beschikbaar moet zijn voor die specifieke wijk of dorpskern. Met name in het landelijk gebied wordt die norm nog steeds niet gehaald. Steeds weer wordt die wettelijke norm omgebogen tot een gemiddelde, maar als je het gemiddelde van een vriezer en een oven neemt, gaat het toch nog niet zo erg goed – afhankelijk van wat je wilt natuurlijk. Met name in het landelijk gebied gaat het dus nog niet goed. Ook in de brief van 15 juni wordt daar weer aan gerefereerd. Dit klopt niet en dit is niet in lijn met de wet. Wat mij betreft gaat er een streep onder, want dit moet nu eindelijk eens goed geregeld worden. Pas daarna ontstaat er ruimte om de rest te verdelen, voor zover die ruimte nog beschikbaar is. De vraag is dan ook: kunnen die agenten dan echt helemaal voor hun werk in die wijk beschikbaar zijn?

Ook wijkrechercheurs zijn van belang. Het kabinet wil 171 fte investeren in het bestrijden van criminaliteit en vraagt hierbij aandacht voor de lokale verworteling van die criminaliteit. Dat is terecht. Eerder hebben we een motie daarover aangenomen gekregen die specifiek vraagt om lokale rechercheurs die korte lijnen hebben met de wijkagenten. Mijn vraag is hoe dat er precies uit gaat zien. Wordt die motie ook echt uitgevoerd? Knelpunt is momenteel de gebrekkige mogelijkheden om informatie over lokale verdachte ontwikkelingen te melden. Het rapport van de Politieacademie uit 2017 geeft het pijnlijk duidelijk aan, en ik citeer: «Vanuit de basisteams dient een lang traject te worden afgelegd om de stap te zetten van harde lokale verdenkingen van georganiseerde of aangifteloze misdaad naar een opsporingsonderzoek. Dit gaat zo moeizaam dat politiemensen vaak weinig of niets doen met lokale informatie over dergelijke misdaden.» Welke maatregelen neemt de Minister om te borgen dat er te allen tijde een lijn richting de opsporingsonderzoeken is?

De voorzitter:

Met uw begeestering bent u wel ruim over de tijd. Zou u willen afronden?

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wilde me nog even bemoeien met dat stroomstootwapen, maar daar is al het nodige over gezegd en ik wacht de beantwoording af. In beginsel staan we er positief tegenover, maar er zijn nog wel de nodige waarborgen nodig. Dus ik laat het hierbij.

Voorzitter, dank voor uw mildheid.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw inbreng. Dan geef ik het woord aan de heer Azarkan namens DENK. U heeft vier minuten.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. Ook ik begin in ieder geval met aan te geven dat ik mij in de loop van dit debat moet excuseren. Dat heeft te maken met ...

De voorzitter:

Heeft u iemand die de antwoorden voor u volgt, of moet ik ze noteren?

De heer Azarkan (DENK):

Wat zegt u? Nee. Ik heb een medewerker die dat volgt.

Voorzitter. Laat ik me aansluiten bij de collega's die hun waardering hebben uitgesproken over het optreden van de politie en over de moeilijke omstandigheden waaronder dat gebeurt. De reorganisatie en de samenvoeging zijn natuurlijk al behoorlijk wat jaren gaande, maar ook daar zijn nog de nodige uitdagingen te overwinnen.

Voorzitter. De politie doet hartstikke goed werk, maar dat laat onverlet dat wij als parlementariërs af en toe kritisch kunnen zijn op wat er nog beter kan. Laat ik in ieder geval beginnen met de actualiteit. Die gaat over het voorstel van het kabinet om de wet eventueel aan te passen voor agenten die dodelijk geweld gebruiken. Dat voorstel komt vermoedelijk na het reces. Van de week is de heer Frank Paauw daarover in het nieuws geweest. Het idee is om agenten bij doodslag te straffen met maximaal drie jaar in plaats van vijftien jaar. DENK maakt zich daar grote zorgen over, net zoals overigens de Raad voor de rechtspraak en verschillende advocaten. Die geven aan dat dit kan leiden tot meer politiegeweld. Het is niet verstandig dat wij in Nederland van die Amerikaanse toestanden krijgen. We hebben recentelijk gezien dat er in Schiedam een verwarde man is doodgeschoten. We kennen allemaal het dramatische politieoptreden dat heeft geleid tot de dood van de onschuldige burger Mitch Henriquez. Burgers blijven natuurlijk kwetsbaar voor onterecht en buitenproportioneel politiegeweld. Het standpunt van DENK is dat we de agenten beter moeten opleiden en uitrusten, in plaats van de wet te veranderen. Ook de politie zelf geeft aan dat ze slecht uitgerust is voor het aanhouden van verwarde personen. Agenten krijgen in het geval van vervolging gespecialiseerde advocaten en ondersteuning van de politieorganisatie. Dat is noodzakelijk en terecht. Daarnaast vertrouwen we op onze rechters die veelal genuanceerd oordelen over incidenten met agenten. Graag hoor ik van de Minister wat hij vindt van deze discussie en van de argumenten.

Mijn tweede punt gaat over de interne politiecultuur. Cultuurverandering is wat DENK betreft essentieel, wil de politie een inclusieve en veilige organisatie zijn waar alle burgers van Nederland zich in herkennen. Dan is het bijzonder dat onder anderen vakbondsvoorzitter Gerrit van de Kamp zegt: kritiek wordt niet geaccepteerd in de interne organisatie, mensen worden weggepest en er wordt angst gecreëerd. Voormalig korpschef Gerard Bouman heeft discriminatie ooit treffend het gif van de politieorganisatie genoemd. Dit werd afgelopen november weer bevestigd door het zwartboek discriminatie dat 26 agenten hadden opgesteld. Dat blijkt ook uit de medewerkersmonitor die vandaag op de agenda staat. Naar de cijfers kijkend, concludeer ik dat 9.000 politiemedewerkers te maken hebben met een of meer intimidatiepraktijken van hun chef of collega en dat 4.500 medewerkers te maken hebben met discriminatie door hun chef of collega. Ik neem aan dat de Minister geschokt is door deze cijfers. Wat heeft hij samen met de korpschef gedaan om pestgedrag, interne intimidatie en discriminatie echt aan te pakken? Gaat hij daar nog verder op in? Wat is zijn streefcijfer? Wat vindt hij ervan dat de vakbonden spreken van een angstcultuur?

Voorzitter. Met discriminatie en fout gedrag kun je gewoon niet wegkomen. Ik heb een aantal mensen bij de politie gesproken en die zeggen dat het dweilen met de kraan open is als je niet sanctioneert. Zolang de verantwoordelijke leidinggevenden niet gestraft worden voor hun foute gedrag gaat die cultuuromslag er nooit komen. Zorg niet alleen voor meer blauw op straat, maar bestrijd ook de interne haat! Welk deel van het extra geld van de 291 miljoen gaat worden ingezet om die cultuur te veranderen? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Ik rond af met een kort maar symbolisch verhaal. Het verhaal over hoe een Marokkaans-Nederlandse modelagent etnisch werd geprofileerd door zijn eigen collega's. Hij werd voor schoonmaker aangezien, hij werd vernederd, hij werd aangehouden en hij werd mishandeld door zijn eigen collega's. Door dat gedrag liep hij ook een posttraumatisch stresssyndroom op. Maar wie werd er gestraft? In eerste instantie niet de daders maar het slachtoffer. Hij kreeg gedwongen verlof en moest zijn dienstwapen inleveren. Dat is een omgekeerde wereld, voorzitter. Pas toen de Marokkaans-Nederlandse agent zelf aangifte deed, werd er tegen de daders opgetreden. Het Openbaar Ministerie deed onderzoek en oordeelde dat de aanhoudende inspecteur schuldig was aan meerdere feiten. Het OM zag af van vervolging onder de voorwaarde dat de politie het incident intern zou afhandelen. De inspecteur kreeg daarop een schriftelijke berisping voor plichtsverzuim. Maar wat schetst mijn verbazing? Vorige week besloot korpschef Erik Akerboom deze berisping alsnog in te trekken. Ik heb daar drie korte vragen over.

De voorzitter:

Heel snel dan, want ook u bent ruim over uw tijd.

De heer Azarkan (DENK):

Zeker, voorzitter, excuseer. Drie korte vragen. Is het Openbaar Ministerie hierin niet gewoon belazerd? De politie zou interne maatregelen nemen, maar trekt die maatregel weer in. Komt het vaker voor dat het OM agenten niet vervolgt onder voorwaarde dat de politie zelf optreedt en hoe gaat zoiets in zijn werk? Heeft het slachtoffer daar ook een stem in of gaat dat volledig buiten hem of haar om? Tot slot, kan de Minister een overzicht geven van hoe vaak agenten de afgelopen vijf jaar zijn gesanctioneerd, uitgesplitst naar type overtreding en afgezet tegen het aantal meldingen die zijn gedaan? Ik heb het dan over ongewenst gedrag in de breedste zin van het woord.

De voorzitter:

U krijgt nog een interruptie van de heer Van Dam, maar als voorzitter wil ik opmerken dat dit over een individuele zaak gaat die twee kanten heeft. Dat weet deze voorzitter toevallig ook. Ik mag me er zelf dus ook niet schuldig aan maken, maar wilt u er toch even op letten? Het zijn mensen die zich niet kunnen verdedigen. Dus ik zou het op prijs stellen als u zich enigszins wil beperken in de details.

De heer Azarkan (DENK):

Mag ik daar kort op reageren, voorzitter? Uw opmerking is terecht, ook die over u. Het is inderdaad een individueel geval met meerdere kanten, maar als het gaat over de cultuur vind ik het dermate treffend, omdat het zich ook op andere plekken heeft voorgedaan. Het staat voor een groot deel ook in het zwartboek. Het is treffend voor hoe we die cultuur echt moeten gaan veranderen en voor hoe we moeten sanctioneren, omdat het anders niet gaat veranderen.

De voorzitter:

De heer Van Dam voor een interruptie.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil eigenlijk in lijn met uw opmerking zeggen dat volgens mij in deze zaak ook nog een zaak bij het gerechtshof loopt. Dus ik vind het niet heel handig om daar nu in dit verband over te beginnen. Dat wilde ik nog opmerken.

De voorzitter:

Dank voor uw aanvulling. Dan mag u meteen de microfoon weer openzetten voor uw inbreng namens het CDA. Vier minuten.

De heer Van Dam (CDA):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Als christendemocraat vind ik Pasen altijd een belangrijk moment in het jaar, omdat het ook het moment van de hoop is. Bij het politiedossier moet je soms te midden van alle tegenslag toch ook de hoop levend houden bij deze prachtige organisatie waar inderdaad heel veel goede dingen gebeuren. Uit de aard van mijn werkzaamheden moet ik toch ook een paar wat kritische dingen benoemen, maar dat doe ik wel vanuit de paasgedachte. Ik wil mij op twee dingen richten.

In de eerste plaats: hét probleem bij de politie op dit moment is volgens mij de sterkte, de capaciteit. Ik ben heel erg blij met de extra capaciteit die afgelopen vrijdag door het kabinet aan de politie is toegezegd. We kunnen daar allemaal van zeggen «is dat niet te weinig en kan het niet meer?», maar binnen de huidige omstandigheden is het voor de eerste keer in jaren dat er sprake is van een substantiële uitbreiding van de politiecapaciteit. Daar ben ik heel blij mee.

Ik heb eens nagedacht over andere mogelijkheden om die capaciteit uit te breiden, want we moeten beseffen dat er tot 2023 13.000 operationele politiemensen vertrekken en dat er met deze uitbreiding erbij een opdracht ligt om 14.000 mensen opgeleid binnen te halen. Daar zijn verschillende manieren voor. Een van de dingen die al genoemd is, is kijken of je meer politiemannen uit de huidige capaciteit kunt halen. Dat is een cao-traject, waar ik wat afstand van houd, en heeft onder andere te maken met teruggaan naar een achturige werkdag; dat is een enorme inbreuk op de persoonlijke levens van politiemensen, maar zou ook heel veel capaciteit kunnen opleveren. Het is een heel lastig punt.

Een ander punt is het ziekteverzuim. Niet voor niets wordt daar veel aandacht aan besteed, want ik denk dat als je 1% ziekteverzuim oplost, je misschien netto wel 1.000 dienders extra aan het werk hebt. Er is al veel over gezegd, maar ik hoop dat we dat ziekteverzuim niet al te digitaal benaderen en vooral aandacht hebben voor de individuele diender en de menselijkheid in de organisatie. Dat is volgens mij ook het verdienmodel en het succesmodel van de Eenheid Zeeland-West-Brabant.

Ik wil nog een ander punt noemen en dat is het opleiden. Het kost drie jaar om een hoofdagent op te leiden en dat gaat niet lukken de komende jaren. Ik sprak vorige week een hooggeplaatst iemand van de marechaussee en die zei dat hij best blij was dat het bij de politie drie jaar duurt, want dat was de garantie dat hij tenminste makkelijk mensen binnen kon krijgen. Iemand die een mbo-opleiding of een hbo-opleiding heeft gedaan, heeft op dit moment de keus: óf de zorg óf de marechaussee, de politie of het leger. De politie prijst zich dan uit de markt, omdat je daar ook nog een keer drie jaar in de schoolbanken terechtkomt.

Daarom zou ik een warm pleidooi willen houden om slimmer, korter en sneller op te leiden. Ik zou de Minister willen vragen om daar uitspraken over te doen en ook te komen met een opleidingsplan en een wervingsplan voor de komende jaren. Het is zeer essentieel dat de politie op sterkte komt in deze arbeidsmarkt die niet makkelijk is. Ik wil graag van de Minister weten hoe hij de komende jaren die werving gestalte gaat geven en hoe hij ook de opleiding flexibeler maakt en aanpast; ik weet dat er initiatieven voor zijn, maar ik maak me erg veel zorgen. Ik wil ook weten of hij de Kamer daarover wil informeren.

Ik kom bij mijn laatste punt.

De voorzitter:

Momentje, er is nog een interruptie van collega Den Boer op het vorige punt.

Mevrouw Den Boer (D66):

Het is een kleine korte interruptie, wellicht gewoon in gedachten roepend dat er vorig jaar een motie is ingediend door een voormalig collega van mij, mevrouw Van Engelshoven, om verkorte opleidingstrajecten mogelijk te maken bij de politie. Daar heb ik de Minister eerder naar gevraagd. Er is natuurlijk ook de mogelijkheid om zijinstromers te laten instromen bij de politie. Dus ik vroeg me af of meneer Van Dam in zijn argumentatie omtrent dit punt ook deze aspecten meeneemt.

De heer Van Dam (CDA):

Ik kom er steeds vaker achter dat D66 mij qua gedachtevorming al jaren vooruit is. In dit opzicht wil ik mij erg bekennen tot deze gedachte, maar een motie is mij toch iets te vrijblijvend. Ik vind dat er gewoon een plan moet komen en ik vind dat met de Kamer gedeeld moet worden hoe er de komende jaren opgeleid gaat worden en hoe er geworven gaat worden. Dat is namelijk essentieel van belang, want als we bijvoorbeeld niet voldoende ...

De voorzitter:

De antwoorden mogen best korter. Denk aan uw eigen tweede termijn, dat geef ik u even mee.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil er dit nog van zeggen: als wij niet zorgen dat de politie op sterkte komt, komt er nog meer werkdruk voor de mensen die er nu zijn, met enkel het gevolg dat het ziekteverzuim bij wijze van spreken ook nog toeneemt.

De voorzitter:

Er is nog een korte interruptie, ik zeg het maar, van de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het terecht om de Minister te vragen naar de opleidingen en naar de mogelijkheden. Ook ik ben benieuwd wat de Minister daarover gaat schrijven. Maar de heer Van Dam houdt een heel warm pleidooi voor korter en sneller opleiden, terwijl er inderdaad te weinig capaciteit is. Dat heeft een reden. Dat is veroorzaakt. Dus u moet vooral naar uw linkerbuurman kijken; hij is van de VVD, die eigenlijk dat capaciteitsprobleem de laatste jaren heeft laten ontstaan. Mijn vraag is: waar zit in uw vraag aan de Minister het punt van de kwaliteit? Als we korter en sneller gaan opleiden, hoe zorgen we er dan voor dat alle agenten voldoende opgeleid de straat op gaan en dat de aspiranten voldoende zelfvertrouwen hebben, wetende dat ze alle bevoegdheden – we hoeven ze hier niet allemaal te noemen – goed kunnen gebruiken en dat ze voldoende opgeleid zijn? Waar is de kwaliteit in uw pleidooi?

De heer Van Dam (CDA):

Nou, op de kwaliteit wil ik niets inboeten, want ik denk dat het heel belangrijk is dat wij een kwalitatief hoogwaardige politie hebben. Er kan veel meer samenwerking zijn met mbo- en hbo-opleidingen op het vlak van veiligheid. Ik denk dat de politie zich de komende tijd echt moet beperken tot de politie-specifieke opleidingsgedeelten. Strafrecht kun je ook leren bij een andere opleiding. Een ander aspect is dat alles in diensttijd gaat. Misschien zou je veel eerder moeten kijken of een deel van die opleiding ook in privétijd kan plaatsvinden. Ik weet dat er een pilot start in Amsterdam waar veel meer on the job opgeleid wordt. En we moeten ook eens kijken of we een politieman al voor de eeuwigheid moeten opleiden. In die opleiding zit bijvoorbeeld toch een beetje het idee dat je een diender met een volledig afgesloten opleiding moet afleveren, inclusief recherche-opleiding enzovoort. De marechaussee doet dat slimmer door er bepaalde kortere taken uit te halen, daarvoor op te leiden en mensen later weer verder te krijgen. Dus je moet er op een creatieve manier mee omgaan. Ik wil niets afdoen aan de kwaliteit van onze hoogwaardige politie, maar wij zitten in een zeer spannende situatie. Daarin moet je slim handelen en er zijn heel veel mogelijkheden om het slimmer te doen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben er altijd voor om dingen slimmer te doen. Daar moeten we ook naar kijken. Dat is allemaal goed. Terecht zegt de heer Van Dam: ik wil niets afdoen aan de kwaliteit. Nou, dat staat er dan in ieder geval. Laten we dat dan hier inderdaad met zijn allen uitspreken. Ik rond gewoon af, voorzitter, het is niet eens meer een vraag. Mijn bezorgdheid is niet afgenomen als ik de heer Van Dam hoor zeggen dat opleiden ook wel in privétijd kan en dat je strafrecht ook wel ergens anders kunt leren. Mijn bezorgdheid is absoluut niet weg, dus ik vind het goed dat de Minister met plannen komt. Ik wacht het allemaal af, maar ik maak me zorgen.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Azarkan voor zijn laatste interruptie.

De heer Azarkan (DENK):

Ik hoor de heer Van Dam ook zeggen dat we dan een soort A- en B-agenten creëren; een agent die alleen maar boetes kan uitschrijven. Kan hij daar iets meer over vertellen? Want dat lijkt mij voor die kwaliteit weer funest.

De voorzitter:

Dat kan hij vast en ook heel kort.

De heer Van Dam (CDA):

In de politieorganisatie is al jaren sprake van verschillende niveaus van functioneren en opleiden, dus dat is eigenlijk al heel gebruikelijk. Alleen dat is niet zozeer mijn punt. Daar wil ik niet zozeer iets in veranderen. Ik wil gewoon de opleiding moderner maken. Er is bijvoorbeeld een principe als «blended learning»; dat vind ik wat te diep gaan, maar onderwijskundig zijn er anno 2018 ook andere manieren waarop je hetzelfde resultaat behaalt terwijl je wel de binnenbocht schaatst. Gelet op de enorme nood die er is, moet gewoon de binnenbocht geschaatst worden.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mag ik ondertiteling? Ik weet niet wat dat is.

De voorzitter:

De heer Elias zou nu ook in alle staten zijn. Die zei: wilt u in het parlement vooral Nederlands spreken. Kan u het even toelichten? Dat scheelt een heleboel interrupties.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, maar ik begin me wel zorgen te maken, want als «de binnenbocht schaatsen» al geen Nederlands meer is...

De voorzitter:

«Blended learning».

De heer Van Dam (CDA):

O, «blended learning»; het is terecht dat daar naar gevraagd wordt. Dat is dat er veel meer vormen van leren gebruikt worden, bijvoorbeeld e-learning en learning on the job, ook zo'n woord. Het is in ieder geval dat je op een elektronische manier de leerstof tot je krijgt, dat je voor een scherm zit en daar dingen tot je krijgt en ook dat je niet steeds alleen maar in de klas zit maar ook veel meer in de praktijk leert. Dat is volgens mij de ambitie die er is en waar ook heel veel mogelijkheden liggen.

De heer Azarkan (DENK):

Alles in de blender, zeg maar, en dan knopje aan.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, voorzitter, ik ben ook altijd voor een nieuwe vorm van leren. Gelijktijdig hebben we aspiranten die deels al op straat worden opgeleid. We hebben verschillende niveaus met schaal 5, 6, 7, 8; daar zit die taakspecificering al in, om er een moeilijk woord in te gooien. Het probleem is ook dat als je een agent op straat bent en iemand moet aanhouden, je wel een beetje verstand moet hebben van het strafrecht, want je moet wel weten of je iemand terecht aanhoudt. Je moet ook kunnen inschatten: is dit een verward persoon of moet ik misschien een ander protocol starten? Je moet ook nog in staat zijn om in een ruzie een beetje een fatsoenlijk gesprek aan te gaan. Dat is natuurlijk wat anders dan wanneer je als marechaussee alleen toezicht houdt in een gebied. Pas dus een beetje op met het idee dat we alles heel gemakkelijk kunnen opknippen. Ik zie het nog niet zo, maar ik wil altijd met een open blik kijken. Dan kom ik bij mijn concrete vraag. Eigenlijk vraagt u nog meer flexibiliteit van de politieagent, terwijl mensen ook in de reactie op de evaluatie van het rapport-

Kuiken zeggen dat ze er juist behoefte aan hebben om de schaal weer een beetje terug te brengen.

De voorzitter:

Stelt u nu de vraag.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Mensen willen niet een nog groter gebied, niet meer flexibiliteit, maar meer terug naar die schaal waar het gebeurt. Daar zou ik graag een reactie op willen.

De heer Van Dam (CDA):

Het woord «flexibiliteit» is misschien inmiddels qua duiding net zo onduidelijk als de term «blended learning», want wat bedoel je nou met flexibiliteit? Ik denk dat u mij er al in meerdere debatten op betrapt kunt hebben dat ik er een warm voorstander van ben dat menselijkheid en de menselijke maat in de politieorganisatie ontstaan. Dat heeft voor mij niets te maken met die politieman die zelf ineens allerlei dingen moet inleveren. Ik vind dat de politieorganisatie en zeker de basisteams veel te groot en veel te onmenselijk zijn. Daar is heel veel winst te boeken. Ik denk dat we het wel met elkaar eens kunnen zijn dat daar veel winst te boeken is. Het punt van flexibiliteit in de cao dat ik net ook noemde, is niet aan ons. Dat ligt nu bij de werkgever en de bonden. Het is wel een punt waar ik aandacht voor vraag, in die zin dat het ook heel veel kansen biedt om de komende tijd meer capaciteit vrij te spelen; hoezeer ik ook zie dat dit erg ten koste kan gaan van de privésituatie van politiemensen. Dat vind ik een enorm dilemma, maar ik denk dat we wel recht in het gezicht moeten zien dat dit ding op dit moment niet onbesproken kan blijven.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

De heer Van Dam begon goed. Hij zei dat hij inderdaad meer menselijke maat wil, dat die schaal kleiner moet en dat er niet meer flexibiliteit moet zijn. Maar vervolgens zegt hij dat hij wel meer vraagt van de privésituatie van agenten. Terwijl daar juist nu al de schoen wringt, omdat ze al vaak niet meer daar ingezet worden waar hun oorspronkelijke taak was en omdat veel mensen omvallen doordat de privéwerksituatie niet meer in balans is. We gaan niet over de cao-onderhandelingen, maar we luisteren wel degelijk mee. Onze inzet daarbij en wat wij belangrijk vinden, speelt wel degelijk een rol, ook in het hoofd van de Minister. Ik zou dus zeggen: herbezin u en straal dat ook uit; vooral het eerste punt dat u inbracht.

De voorzitter:

U kunt er nog op reageren en dan hebt u nog één minuut om uw betoog af te ronden.

De heer Van Dam (CDA):

Ik denk toch dat het ingewikkelder is dan mevrouw Kuiken aangeeft, want de politieman of -vrouw moet nu overuren draaien, omdat hij of zij extra in dienst moet komen. Dat drukt ook op de privésituatie. Ik besef dus heel goed dat heel veel maatregelen direct effect hebben op de privésituatie van politiemensen, maar het ligt ingewikkelder dan alleen maar dingen niet bespreekbaar maken. Dat is wat ik naar voren wil brengen.

Voorzitter. In mijn ene minuut kan ik nog het volgende zeggen over politievrouwen, namelijk dat veel politievrouwen last hebben van de ICT-storing, de ICT-problemen. Ik heb eerder aandacht gevraagd voor de ICT. Eerlijk gezegd verwacht ik nog voor de zomer een plan van de Minister op dit vlak. Ik wil graag weten of ik nog terecht in die verwachting leef. Ook wil ik graag zijn reactie weten op een bericht vandaag in De Telegraaf over storingen. Ik hoor ook geluiden dat mensen dagenlang of een dag lang niet kunnen werken in het systeem, terwijl ik juist dacht dat het onder de motorkap allemaal vrij goed liep. Misschien dat daar nog een reactie op kan komen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U was heel mooi binnen de tijd. Misschien dat de heer Rutte namens de VVD dat nog gaat overtreffen. Vier minuten.

De heer Arno Rutte (VVD):

Zal ik vier minuten overtreffen of binnen de tijd blijven? Dat is dan de vraag.

De voorzitter:

Ik bedoel binnen de tijd blijven. U kent uw voorzitter inmiddels.

De heer Arno Rutte (VVD):

Zodra ik het woord «voorzitter» zeg, begint de tijd te lopen, neem ik aan. Dat doen we dan nu.

Voorzitter. De VVD is verheugd dat er structureel 1.100 volledig ingewerkte vrouwen en mannen beschikbaar komen voor de politie. Zowel over het aantal extra agenten als de verdeling van die agenten kunnen we oneindig lang debatteren, want iedere regio kent een eigen veiligheidsproblematiek en er zal per definitie altijd vraag blijven naar extra agenten. De VVD is in ieder geval blij met deze stap vooruit. Ik heb wel zorgen over de verwachte instroom bij de politie in relatie tot de grote pensioenuitstroom die de komende jaren gaat plaatsvinden. Zowel de SP, de SGP als het CDA hoorde ik daar ook al over. Is de politie überhaupt in staat voldoende mensen te werven en op te leiden om de gewenste sterkte te kunnen verkrijgen en behouden? Ik hoor graag hoe de Minister hiernaar kijkt.

De sterkte van de politie wordt niet alleen bepaald door het aantal agenten in het korps, maar ook door het verzuimpercentage. Een aantal collega's zei het ook al. De VVD maakt zich daar al tijden ernstig zorgen over. Naar aanleiding van een motie van de VVD ligt er nu een plan van aanpak dat het verzuim significant omlaag zou moeten brengen. Ik zeg maar eerlijk dat het ambitieniveau, namelijk een verzuimpercentage van 5,9% in 2023, mij tegenvalt. De Minister geeft zelf in zijn brief een voorbeeld van het korps Zeeland-West-Brabant waar wel al een enorme verlaging van het verzuim is gerealiseerd. De collega's hebben er ook naar verwezen. Ik zou graag willen dat de Minister actief op zoek gaat naar dit soort succesvolle korpsen. Ook andere collega's hebben daaraan gerefereerd. Ik krijg zelf signalen dat het vooral te maken heeft met modern leiderschap – je kunt het ook aandacht noemen – en dat dat soort zaken het onderscheid maakt. Ik zou graag willen dat de Minister leert van die aanpak, om die vervolgens ook elders met een hoge ambitie te implementeren. Is de Minister daartoe bereid? Is hij dan eventueel ook bereid om zijn ambitie op het gebied van verzuimverlaging naar boven bij te stellen?

Een deel van het verzuim bij de politie wordt veroorzaakt door het uiterst gevaarlijke werk dat agenten namens ons allen doen. Soms is het helaas noodzakelijk daarbij geweld te gebruiken. Tijdens een aantal werkbezoeken ben ik geconfronteerd met de enorme consequenties die agenten ervaren als ze terecht geweld hebben moeten gebruiken. De VVD is daarom verheugd dat het kabinet kiest voor een zogeheten blauwe kamer en ook tegemoetkomt aan de wens om te komen tot een andere delictsomschrijving.

Geweld tegen agenten is onacceptabel en moet fors worden gestraft. Er volgde slechts een taakstraf op het geweld tegen een agent tijdens de rellen op de Erasmusbrug, waarbij hij zo hard tegen zijn hoofd werd geschopt dat zijn helm brak. Deelt de Minister met de VVD ... Ik heb begrepen dat de PVV er in het verleden ook al voor gepleit heeft, maar dat was ons eerlijk gezegd ontgaan; goed dat daarop gewezen werd. Deelt de Minister met de VVD en dus ook de PVV dat in dit soort gevallen een taakstraf niet volstaat en er altijd een gevangenisstraf zou moeten volgen? Is hij bereid dit lek in de wet te dichten? Graag een reactie.

Tijdens een werkbezoek in Den Haag vertelde een politiechef over een collega die eerder die week door een persoon met verward gedrag in de hals gestoken was en dat maar net overleefde. Onze dienders verdienen veilig werk. Het is helaas onmogelijk om te voorkomen dat de politie moet ingrijpen bij mensen met verward gedrag, maar de mate waarin dat nu gedaan moet worden is veel te groot. In de jaarverantwoording van de politie over het jaar 2017 wordt melding gemaakt van het onvoorstelbare aantal van ruim 83.000 incidenten met personen met verward gedrag. Het is voor de VVD onbegrijpelijk dat de politie moet opdraaien voor het onvoldoende functioneren van de geestelijke gezondheidszorg. Geld kan niet het probleem zijn, want zowel in 2017 als in 2016 is maar liefst 300 miljoen euro ggz-geld op de plank blijven liggen. Wat ons betreft is de tijd van pappen en nathouden voorbij. Ik verzoek de Minister daarom dringend om hierover in overleg te treden met de Staatssecretaris Volksgezondheid, zodat de ggz-sector direct tot actie wordt bewogen en actie niet langer wordt uitgesteld. Is hij daartoe bereid? Is hij daarnaast bereid om opnieuw te kijken naar de noodzaak van de invoering van de zogeheten observatiemaatregel, zodat mensen met verward gedrag waarbij niet direct een stoornis vastgesteld kan worden maar die wel een gevaar voor zichzelf of anderen vormen, gedurende drie dagen gedwongen opgenomen en geobserveerd kunnen worden? De burgemeesters die ik heb gesproken, zitten hier uit hoofde van de openbare orde echt om te springen. Graag een reactie van de Minister.

Dank u wel.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik was enigszins in de war over wie nu aan het pappen en nathouden is. Er is dus inderdaad een groeiend probleem van mensen met verward gedrag. Dat deel ik helemaal met de VVD. Het is een vrij vaste groep die grote problemen geeft, ook voor de politie, maar natuurlijk ook voor zichzelf. Vervolgens zegt de VVD dat de tijd van pappen en nathouden voorbij is, maar wie papt en nathoudt er nou? Wie geeft u nu de schuld hiervan?

De heer Arno Rutte (VVD):

Volgens mij was ik daar redelijk duidelijk over. Ik vind dat de ggz-sector op dit punt gewoon faalt.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Oké. Dus het heeft allemaal verder niks te maken met allerlei bezuinigingen en dergelijke die gedaan zijn of het feit dat er gewoon ook te weinig personeel is? U zegt dat het gewoon de sector zelf is en dat de overheid hier verder niets mee te maken heeft, dat het de sector zelf is die gefaald heeft en eigenlijk voldoende middelen heeft om dit probleem helemaal op te lossen. Dat is de stelling van de VVD.

De heer Arno Rutte (VVD):

Over die ggz-sector doen heel wat mythes de ronde, bijvoorbeeld dat er heel erg op bezuinigd zou zijn. Dat is echt klinkklare nonsens. Ik heb de getallen er nog eens bij gepakt: in 2010 ging er 6 miljard naar die sector, in 2016 was het al 6,6 miljard. Dat is nog eens een enorme toename; de politie zou er jaloers op zijn. Ter vergelijking: de begroting van de politie is 5,5 miljard euro. Er gaat veel meer geld naar de ggz dan naar de politie. De ggz is ook steeds maar niet bereid om te komen tot heldere afspraken over «dit moeten we doen» en «dit zijn de uitkomsten». Het blijft inderdaad bij pappen en nathouden.

Ik besef dat er afspraken zijn gemaakt over extramuraliseren van patiënten. Ik besef ook dat dat in de praktijk wellicht te snel is gegaan, maar dat is niet een budgettaire vraag. Als het te snel gaat of is gegaan, dan moet er ook een aanbod komen voor hoe het wel moet gebeuren. Dat moeten deskundigen doen. Dat gebeurt niet. Er wordt ontzettend veel gepraat. Er wordt niets opgelost. Er blijft al twee jaar achtereen 300 miljoen euro aan ggz-geld op de plank liggen, dus het budget kan ook het probleem niet zijn. Dus ik vind echt dat daar wat moet gebeuren. Het is natuurlijk nooit zwart-wit. Het is niet: het ligt aan die, en die doet niks. Zo zwart-wit moet je het ook niet zien. Ik vind wel dat we er heel lang over kunnen praten en nog een keer een aanjaagteam kunnen maken, maar dat het gewoon onuitlegbaar is dat de politie met deze enorme problemen wordt geconfronteerd, terwijl het budget niet het probleem is en het maar niet opgelost wordt. Ik kijk daar inderdaad grotendeels de ggz-sector op aan.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Buitenweg, dat was uw laatste interruptie en het was een vervolgvraag.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik wilde juist zeggen dat het iets te maken had met de aanbestedingen, de gedwongen aanbestedingen, en het vercommercialiseren, waardoor het allemaal op de plank is blijven liggen.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Buitenweg. Nee, nee, nee. Nee, mevrouw Buitenweg. U hebt het nu toch gezegd en ik wil het nu echt beperken, waar het voorheen mevrouw Arissen van de Partij van de Dieren was. U bent ruim over uw tijd heen gegaan. Het gaat ten koste van uw eigen tweede termijn. Ik noteer het even. De heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Het is natuurlijk de VVD geweest die jarenlang te veel heeft gevraagd van de agenten met als gevolg dat het ziekteverzuim zo hoog is opgelopen. Vervolgens zegt de woordvoerder van de VVD hier dat we dat ziekteverzuim nu hebben aangepakt door een motie van de VVD. Dat klinkt toch een beetje als de pyromaan die zelf zijn brand blust, maar dan nog eens op een heel slechte manier, want wat volgens mij echt helpt tegen het ziekteverzuim is warme aandacht van de leidinggevende. Wat echt zou helpen, zijn bijvoorbeeld kleinere teams. En ja, dat kost inderdaad geld. Wat er niet aan bijdraagt, zijn dat rooster, die structureel te hoge werkdruk en het feit dat zo veel mensen nachtdiensten moeten draaien. Die veroorzaken volgens mij het ziekteverzuim. Op welke wijze kijkt de heer Rutte daarnaar? Op welke wijze gaat het doordrukken van die flexibiliseringsagenda leiden tot verlaging van het ziekteverzuim? Daar ben ik erg benieuwd naar.

De heer Arno Rutte (VVD):

Ik heb niet gezegd dat het ziekteverzuim wordt opgelost alleen maar dankzij de VVD. Ik heb gezegd dat het onze aandacht heeft, dat we ons er zorgen over maken – de SP deelt dat – en dat we er een motie over hebben ingediend die heeft geleid tot dit plan van aanpak. Ook dat is waar. Ik denk echt niet dat de VVD de enige partij is die oog heeft voor het ziekteverzuim bij de politie. Ik heb heel veel collega's daar ook over horen praten en terecht, want het is een groot probleem. Ik zou heel graag willen dat we een analyse delen over hoe we dit kunnen oplossen. De heer Van Nispen deelt daarbij ook zaken die ik heb genoemd. Hij heeft het over warme aandacht. Ik heb het over modern leiderschap. Dat klinkt heel anders, maar daar kun je voor een heel groot deel ook hetzelfde mee bedoelen, namelijk dat je aandacht hebt voor mensen en dat je daar ook echt in investeert. Dat is best spannend binnen een politieorganisatie. Enerzijds heb je heel hard operationeel leiderschap nodig. Dat is gewoon zorgen dat je de troepen mobiliseert en erop afrent, als er echt iets aan de hand is. Dat kon wel eens een harde andere capaciteit zijn dan die je nodig hebt om een arm om iemand heen te slaan die iets verschrikkelijks heeft meegemaakt en die aandacht nodig heeft. Ik deel heel erg met de heer Van Nispen dat ook dat nodig is.

Ik verzet me ook niet tegen kleinere teams. Ik vind wel dat de politie uiteindelijk zelf moet nadenken over hoe je de organisatie van de politie zo effectief en goed mogelijk kunt vormgeven. Verzuim is dan inderdaad een soort meetindicator of dat slaagt of niet slaagt. Zolang het verzuim zo hoog is, ben ik de laatste om te zeggen dat het allemaal een heel groot succes is. Er vallen daar echt nog slagen te maken.

Tot slot kom ik bij flexibilisering. Dat zijn heel veel vragen ineen. Als we flexibilisering alleen maar zien als het nog verder onder druk zetten van mensen waardoor ze ziek worden, dan doen we het verkeerde. Als flexibilisering betekent dat we samen met mensen gaan nadenken over hoe je mensen slim en goed kunt inzetten, als flexibilisering kan betekenen dat een diender met minder druk zijn werk kan doen door een investering in goede ICT – dat is ook allemaal flexibilisering – dan zijn dat allemaal richtingen waarvan ik denk dat ze goed zijn. Daarom hecht ik ook heel erg aan de flexibiliseringsagenda, maar we moeten wel oppassen dat we er niet allemaal onze eigen ...

De voorzitter:

Ik wil dat u nu afrondt, want er komt nog een tweede termijn.

De heer Arno Rutte (VVD):

... dat we er niet allemaal onze eigen invulling aan geven.

De voorzitter:

Dank u wel. Volgens mij was u klaar met uw betoog. De heer Van Nispen heeft een vervolgvraag. Kan het alstublieft kort?

De heer Van Nispen (SP):

Flexibilisering zal dus niet leiden tot het nog meer uitknijpen van mensen en zal dus niet leiden tot nog vaker nachtdiensten. Het zal dus niet zo zijn dat er wordt gemorreld aan de arbeidstijden en dat soort zaken. Heb ik dat zo goed begrepen? Anders is het voorwaardelijk maken van die flexibiliseringsagenda – dat wil zeggen dat er alleen dán agenten bij komen – toch een hele vreemde keuze. Ik hoor dus graag nog wat duiding op dat flexibiliseringsbegrip.

De heer Arno Rutte (VVD):

De tijd ontbreekt om nog heel veel duiding te doen, maar laat het duidelijk zijn dat het niet mijn bedoeling is om agenten verder uit te knijpen. Absoluut niet.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik merk op dat het in 2012 een motie van de PVV was die een einde wilde maken aan taakstraffen voor geweld tegen agenten, maar dat terzijde. Ik geef het woord aan mevrouw Van der Graaf namens de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De uitdagingen voor de politie zijn groot. Dat geldt voor de politie als organisatie, maar natuurlijk ook voor de agenten en rechercheurs. Zij zetten zich dag en nacht in voor onze veiligheid. De ChristenUnie heeft daar veel waardering voor en die spreek ik graag uit. We hebben ook gezien in de medewerkersmonitor dat de medewerkers trots zijn op hun werk en dat is heel terecht. Ik ben nog steeds blij dat dat vooropstaat.

Het politiewerk kan een grote impact hebben op de gezondheid van de politiemedewerker. Het is een hoogrisicoberoep, zo schrijft de Minister dat ook. Ik zal dan ook in mijn bijdrage ingaan op de extra investeringen die er gedaan worden in de politie en ook in de aanpak van het ziekteverzuim, met in het bijzonder de preventie en aanpak van PTSS. In het regeerakkoord hebben we ervoor gekozen om fors te investeren in extra politieagenten. Dat was ook hard nodig. De Minister heeft vorige week bekend gemaakt dat er meer dan 1.100 fte bij komt en wordt verdeeld over de regio's. De ChristenUnie is daar blij mee. Wij zien daarin echt een belangrijke stap naar voren. We lossen daarmee niet alles op, maar het is wel een belangrijke stap. Ik vind het belangrijk om dat zo te zeggen.

In verband met de verwachte uitstroom vanwege de vergrijzing wil ik de Minister vragen hoe dit in de komende jaren in de praktijk alsnog vorm gaat krijgen. Onze indruk is dat echt alle zeilen bijgezet moeten worden. Ik zie dus graag een toelichting daarop van de Minister.

Dan kom ik bij het plan van aanpak om ziekteverzuim substantieel terug te dringen. Als ik dat zo lees, dan ligt het risico op de loer dat er gestuurd zal worden op cijfers. Ik vraag de Minister of hij het met mij eens is dat het echt zou moeten gaan om het welzijn van de medewerkers en dat de mentale weerbaarheid en de weerbaarheid van de mensen die het werk doen, centraal zou moeten staan.

Er zijn grote verschillen in de verzuimpercentages tussen de eenheden. De Eenheid Zeeland-West-Brabant blinkt uit. Waarom is dat precies? Wat kan van deze eenheid geleerd worden?

In het plan van aanpak krijgt de leidinggevende een heel centrale rol bij het terugdringen van het ziekteverzuim, maar krijgt de leidinggevende dan ook voldoende tijd en ruimte om die rol in te vullen? Dat vraag ik de Minister.

Ik gaf al aan dat het politievak een hoogrisicoberoep is. Er worden vaker ploegendiensten gedraaid en overuren gemaakt, agenten worden vaker dan andere ambtenaren geconfronteerd met geweld en ook emotioneel kan het best zwaar werk zijn. Kan de Minister dan ook aangeven wat er preventief wordt gedaan om te voorkomen dat de risico's van het beroep ook daadwerkelijk tot verzuim zullen gaan leiden? Is het voor agenten bijvoorbeeld mogelijk om aan te geven dat ze behoefte hebben om even een ander onderdeel van het werk te doen? Een agent zou bijvoorbeeld wijkwerk kunnen doen, omdat de drugsaanpak een behoorlijke impact op hem of haar heeft. Zijn er meer mogelijkheden om een mental check-up te doen? Ik heb begrepen dat dat bij de Eenheid Midden-Nederland mogelijk is. Zijn er meer van dat soort initiatieven? Ik zou graag een reactie van de Minister daarop willen.

PTSS. Ik ben echt enorm geschrokken van de uitzending bij EenVandaag en van de contacten die ik heb gehad met agenten over de aanpak van PTSS binnen de politie. De wonden die de agenten en hun families toonden, hebben echt een diepe indruk gemaakt. Ik ben dan ook erg blij dat de Minister de signalen hierover serieus neemt en dat echt wordt gezien dat er een stap harder moet worden gelopen. Ook van de agenten zelf krijg ik terug dat er door de jaren heen al wel stappen zijn gezet en dat er verbetering is gekomen als het gaat om het herkennen en erkennen, het begeleiden en ook het behandelen van de PTSS'er. Toch valt er nog heel wat te verbeteren. Dat heeft ook de korpschef eerder bevestigd en ik zie dat ook de Minister dat weergeeft. Daar wil ik graag op ingaan. De Minister schrijft namelijk dat er bewustwordingscampagnes en -trainingen worden ontwikkeld voor de medewerkers én de leidinggevenden, en dat het korps zo wil bereiken dat psychosociale problemen zoals PTSS eerder herkend en bespreekbaar kunnen worden. Ik vraag de Minister of het niet logisch zou zijn om hierbij ook het thuisfront een belangrijke rol te geven. De partners en de gezinnen zijn van groot belang – ik zou bijna zeggen: voor wie niet? – in het bijzonder voor de politiemensen. Die partners zien het als het niet goed gaat met hun partner die bij de politie werkt en het raakt ook hun gezin. Ik weet dat er partnerprogramma's zijn als bij agenten PTSS is vastgesteld, maar wat wordt er nu gedaan om de gezinnen ook al vroegtijdig te betrekken bij het vroegtijdig herkennen en signaleren, zodat zij daar een rol bij kunnen spelen? Professor Gersons heeft daarvoor aanbevelingen gedaan in de Blauwdruk Mentale Zorglijn. Ik wil de Minister vragen of hij bereid is om te onderzoeken hoe het thuisfront bij die bewustwordingscampagnes betrokken kan worden en hoe partners geholpen kunnen worden bij het eerder herkennen van symptomen en of zij ergens terechtkunnen op het moment dat ze die symptomen zien. Daarop zou ik graag een reactie van de Minister ontvangen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik vind de politieorganisatie een fantastische organisatie. Ik zou er graag willen werken, maar ik herken ook dat de problemen binnen de politie wel groot zijn. Het is soms een misschien wat logge tanker waarvan we verwachten dat die zich gedraagt als kleine flexibele zeilscheepjes. Dat gaat gewoon niet altijd goed samen als je ze niet de kans geeft om de koers te wenden.

Voorzitter. Van collega Van Nispen tot collega Tineke van der Graaf zijn er al heel veel terechte opmerkingen gemaakt over zowel de capaciteit en de politiesterkte, als het ziekteverzuim en PTSS. Kortheidshalve wil ik daarbij graag aansluiten. Er zijn nog een aantal specifieke vragen die nog niet zijn gesteld en die ik zou willen stellen.

Met betrekking tot de politiesterkte wordt er een goede eerste stap gezet. Gelijktijdig zijn alle partijen kritisch over de realiseerbaarheid van die grote omslagoperatie. Enerzijds wil je meer capaciteit en anderzijds is er een grote uitstroming. Ook de coalitiepartners zijn heel erg kritisch. Dus graag daar een reactie op.

Ook zijn er zorgen over de aantrekkelijkheid van de politieorganisatie. Ik sprak laatst een paar jonge ICT'ers. Er is ook veel behoefte aan die expertise binnen de politieorganisatie. Ik vroeg hen of ze er zouden willen werken. «Nee,» zeiden ze. Toen ik vroeg waarom niet, was het antwoord: «Nou, de cultuur spreekt me niet aan; dan zit ik daar tussen allemaal mannen achter een bureautje. De arbeidsvoorwaarden zijn slecht. En wij zien het onszelf niet doen.» Dit voorbeeld is maar om één aspect te noemen. Je zou dus ook moeten overwegen om grotere groepen van dit soort jonge mensen aan te trekken, misschien wel binnen een eigen opleiding om het voor die mensen aantrekkelijker te maken. Graag een reactie op dit punt.

Hoe je het onderwijs ook inricht, de politiesterkte hangt ook samen met kwalitatief goed onderwijs. Een rapport over 2017 liet ook zien – en dat is niet voor het eerst – dat het politieonderwijs sterk onder de maat is en dat daarmee ook de veiligheid te wensen overlaat. Dat is een rapport van 7 juni jongstleden, voorzitter, want ik zie gefronste wenkbrauwen. Dus ook daar graag een reactie op. Is het politieonderwijs, en de wijze waarop de kwalitatieve maatstaven die we daarvoor wensen, wel voldoende in staat om al onze ambities qua opleidingen en aspiranten op een goede manier vorm te geven?

Voorzitter. Wat betreft het ziekteverzuim denk ik dat het plan van aanpak rammelt, ook omdat we onvoldoende waarborgen hebben over wanneer iets nu een succes wordt. Ook daarover hebben alle coalitiepartners en oppositiepartners vragen gesteld. Mijn specifieke vraag betreft het volgende. In de nieuwe aanpak van het ziekteverzuim is gekozen voor een nieuw registratiesysteem, maar wat blijkt? Alleen al op papier is het aantal ziekteverzuimmeldingen met een half procent gedaald. Dat lijkt me meer papier dan werkelijkheid. Dat lijkt me dus niet eerlijk en niet fair. Volgens mij helpt dat ook niet voor het vertrouwen van die mensen die thuis ziek op de bank zitten, dat ze nu echt serieus worden geholpen.

Voorzitter. Een tweede vraag ...

De voorzitter:

Er is een vraag over het vorige punt. Wilt u dit blokje afmaken? Dan geef ik daarna ...

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, dat mag nu.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan mevrouw Den Boer voor een interruptie op het vorige punt, het onderwijs.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u wel. Het gaat inderdaad over het onderwijs. Ik deel met mevrouw Kuiken een aantal van de kritische observaties over het onderwijs. We weten dat er een Politieacademie is die natuurlijk jaarlijks duizenden politieagenten moet bedienen in de training en in de opleiding. Dat gaat bijvoorbeeld ook over herexamens en dat soort zaken, en allerlei kleinere opleidingen. Dat is dus een gigantische klus. Er komt extra geld bij voor de Politieacademie en dat is natuurlijk zeer te verwelkomen. Hoe denkt mevrouw Kuiken dat dit de kwaliteit van de Politieacademie gaat verbeteren? Er zijn natuurlijk ook een aantal kritische noten gekraakt, bijvoorbeeld ten aanzien van examinering en de rol van de onderwijsinspectie. Die heb ik vorige week tijdens het wetgevingsoverleg Justitie en Veiligheid aan de orde gesteld. Zijn dat de punten die mevrouw Kuiken met mij deelt of gaat het om hele andere observaties?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik weet eerlijk gezegd niet welk doel deze vraag dient. Ik vind het een beetje flauw, maar is het doel «goh, ik wil even herhalen wat ik eerder al aan de orde heb gesteld en we zijn het daarin met elkaar eens» of is dit een oprechte vraag?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik wil mevrouw Kuiken heel graag vragen naar een nadere specificatie van de problemen die zij ziet in het politieonderwijs.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Volgens mij gaat het inderdaad deels over capaciteit. Het gaat ook over de tijd die agenten hebben om daadwerkelijk hun politieonderwijs te volgen, over het curriculum en over het up-to-date brengen van de hedendaagse vraagstukken, om even in het kort drie punten te noemen. Ik sluit aan bij wat u inderdaad al eerder heeft genoemd. Maar ik constateer: als je veel vraagt van de politie, ook als het gaat over het opleiden van nieuwe aspiranten, terwijl de uitstroom zo groot is en het politieonderwijs ondermaats is – nogmaals, dat is niet voor het eerst geconstateerd – dan is dat een extra dilemma en uitdaging die de politieorganisatie als geheel te overwinnen heeft om daar vervolgens ook serieus mee aan de slag te kunnen gaan.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik wil ook een punt maken van de oudere politieagenten. Als veertiger vind ik dat zelf niet zo heel erg oud, maar ik hoor van veel 55-plussers dat ze zich eigenlijk al uitgerangeerd voelen in de politieorganisatie. Ze worden op een zijspoor gezet. Er wordt niet meer in hen geïnvesteerd. Er wordt niet meer in opleidingen geïnvesteerd. Die agenten zeggen: je verwacht wel van mij dat ik meega tot m'n 67ste, maar ik doe eigenlijk niet meer mee en ik voel me op een zijspoor gezet. Dat hoor ik niet van één persoon, dat hoor ik van meerdere personen. Mijn vraag is: als je wilt dat de politieorganisatie een volledige inzet kan tonen, waarom dan niet specifieke aandacht voor ook deze groep? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Tot slot heb ik een vraagstuk over de arbeidsvoorwaarden. Ik ben ervan overtuigd dat er jarenlang veel van de politie is gevraagd, ook door onze partij, en wij hebben altijd gezegd dat goede arbeidsvoorwaarden essentieel zijn om de politie aantrekkelijk te houden, maar ook om mensen de waardering te geven voor het zware werk dat ze hebben. Daar hebben wij ons altijd voor ingezet. Wat dat betreft vind ik het ook heel erg flauw dat je die inzet jarenlang hebt gevraagd en nu zegt: we kunnen eventueel kijken naar betere arbeidsvoorwaarden, maar ik verwacht wel meer flexibiliteit; je moet er zelf een deel voor inleveren en by the way, we hebben niet heel veel beschikbaar. Voorzitter, de onrust onder politieagenten is ongelooflijk groot. De demonstratie- en actiebereidheid neemt alleen maar toe. Elke keer als ik een politieagent spreek, is dit het eerste onderwerp dat naar voren komt. Volgens mij kunnen we dat niet negeren. Ook die flexibiliseringsplannen en het in grotere gebieden inzetbaar kunnen zijn snap ik oprecht niet. De reistijden worden alleen maar langer, je bent er alleen maar meer geld mee kwijt en de onderlinge verbondenheid wordt alleen maar minder. Volgens mij past het ook niet bij de aanbevelingen die de commissie-Kuiken heeft gedaan. Dus ik vind het penny wise, pound foolish. Bezint voor je begint. En zorg er nu voor dat je echt geld reserveert en de secundaire arbeidsvoorwaarden mogelijk maakt waar de politieagenten al zo lang om vragen en die ze echt verdienen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik draag het voorzitterschap over aan de heer Van Nispen.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Er is eerst nog een interruptie van de heer Van Dam voor mevrouw Kuiken.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

Sorry. Dat is gelijk zijn laatste interruptie.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, ik heb heel erg aandachtig zitten luisteren naar wat mevrouw Kuiken zei. Ik denk dat zij de vinger terecht op een heleboel zere plekken legt, maar ik vroeg me af wat nu naar de opinie van de Partij van de Arbeid wél de oplossing zou zijn om die capaciteitsproblematiek op te lossen. U noemt een aantal dingen waar je weg moet blijven. Daar kan ik vanuit uw politieke lijn ook helemaal begrip voor hebben, maar ik mis nog een beetje suggesties hoe de dingen dan wel op te lossen. Zou ik u kunnen verleiden om daar iets over te zeggen?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, dat geeft mij nog weer vier minuten. Dat is mooi. Ten eerste had ik er zelf, gezien het tijdsbestek waarin we nu zitten, sowieso wat meer geld voor uitgetrokken. Dat staat ook in onze tegenbegroting. Dat is dus één. Het tweede is dat ik niet een externe commissie ingesteld zou hebben om de bureaucratie aan te pakken, maar ik had daar zelf het voortouw in genomen. Daarover hebben we in het vorige debat uitgebreid gedebatteerd. Ik maak me er ook oprecht heel erg boos over, omdat het wederom op papier een mooi plan is maar vervolgens niets oplevert. Over de aanpak van het ziekteverzuim zei u terecht dat het al heel veel capaciteit scheelt als we daar 1% of 2% zouden kunnen winnen. Maar ik vind het nu niet voldoende. U zei zelf ook dat het niet voldoende is. Dus het is een en-en-en-verhaal. Er zijn niet altijd makkelijke oplossingen, maar ik geloof er dus ook niet in dat schaalvergroting nu een oplossing is voor het oplossen van capaciteitsproblemen. Het zorgt er alleen maar voor dat agenten langer onderweg zijn van A naar B en je meer geld kwijt bent aan reizen. Volgens mij gaan daar echt miljoenen in om en hoeft dat dus ook niet. Bovendien maakt het de zichtbaarheid en de directe betrokkenheid bij het eigen team, de eigen buurt en de eigen wijk echt niet groter. Ik wil uiteraard meedenken over de vraag of je mensen sneller kunt laten instromen via zijinstromers of het op andere manieren aantrekkelijker kunt maken. Ik denk wel dat er nog meer kan dan hetgeen nu is gepresenteerd en ik had er zelf nog een klein beetje extra geld voor uitgetrokken.

De voorzitter:

De heer Van Dam laat het hierbij. Ik doe een tweede poging om het voorzitterschap over te dragen.

Voorzitter: Van Nispen

De voorzitter:

Dat moet lukken. Ik geef het woord aan mevrouw Helder die zal spreken namens de PVV. Vier minuten.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil mijn waardering uitspreken voor de agenten die dag en nacht in touw zijn voor ons en voor een veiliger Nederland, maar dat hebben al mijn collega's ook gezegd. Agenten zijn ook «maar mensen» en op een gegeven moment is de rek er wel een keer uit.

Dat brengt mij bij mijn eerste punt. Er is al veel gezegd over PTSS en over het ziekteverzuim. Ik wil het toch ook zelf als punt aankaarten, want om twee feiten kunnen we niet heen. Politiewerk is een zogenoemd hoogrisicoberoep en agenten doen een stap naar voren waar anderen terugtreden. Dat vereist een bepaalde grondhouding waarbij praten over gevoelens en over wat men meemaakt niet vooropstaat. Naar mijn mening betekent dit dat er juist veel aandacht moet zijn voor arbeidsomstandigheden, met name voor begrip en een vroegtijdige signalering in de directe werkomgeving.

In het rapport «Plan van aanpak verzuim politie» worden acties en te nemen maatregelen genoemd die vorm krijgen langs zeven sporen. Mijn fractie steunt deze aanpak. Het is echter nog te vroeg om te kunnen weten of het resultaat oplevert, want het plan van aanpak is op 25 april jongstleden gepresenteerd. Ik wil wel weten, voorzitter, of het onderzoek naar de belasting en de belastbaarheid van politiemedewerkers inmiddels gereed is. Dit onderzoek is door de Minister aangekondigd in zijn brief van 30 maart 2016, dus twee jaar geleden. Misschien kan het resultaat van dit onderzoek helpen bij de uitvoering van het plan van aanpak of bij de vraag of het plan eventueel moet worden aangescherpt.

Ten tweede kom ik bij de evaluatie van de pilot met het stroomstootwapen. De hoofdconclusie is, en dat citeer ik, dat «het gebruik van het stroomstootwapen in de vorm van het (dreigen met het) afvuren van de pijltjes bijdraagt aan een veiliger en effectiever politieoptreden, maar wel afhankelijk van de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het wapen wordt gebruikt». In zijn brief van 1 juni jongstleden heeft de Minister aangegeven de Kamer nader te berichten, en dan citeer ik weer, over «de vraag of – en dan onder welke omstandigheden – het wenselijk lijkt om het stroomstootwapen in de reguliere bewapening van de politie op te nemen». Wat mijn fractie betreft is dit wel een heel voorzichtige reactie, want het stroomstootwapen ís effectief gebleken en er zijn voorbeelden te over. Bijvoorbeeld de situatie in Amersfoort waar het dreigen met het stroomstootwapen – gelukkig, zeg ik dan – voldoende was om een zwaar belaagde agente te ontzetten. Natuurlijk moet goed naar de zogenoemde kwetsbare vraagstukken worden gekeken, maar wat mijn fractie betreft slaat de balans wel degelijk door in het voordeel van het stroomstootwapen. Het vraagstuk van de kwetsbare mensen in gesloten ggz-instellingen maakt dat niet anders. Dat heb ik in het vorige algemeen overleg ook gezegd. Het personeel in deze instellingen vraagt nota bene zelf om de hulp van de politie en de inzet van dit wapen in noodgevallen waarin alle touwen breken, en de alternatieven zijn veel erger.

Op 15 juni jongstleden kwam er ook een brief van de Minister met wat ik dan maar weer een «juichmoment» noem: de politie krijgt er structureel 291 miljoen per jaar bij. Dat moet je natuurlijk wel in de context bezien, dus noem ik die graag even. Het is een verhoging van 5% ten opzichte van de algemene jaarlijkse bijdrage, waar nog niet zo lang geleden 450 miljoen van afgehaald is. Stapsgewijs is er weer geld bijgekomen, maar dat maakt een geslagen financieel gat niet automatisch goed, nog daar gelaten dat het iedere keer wordt gepresenteerd als extra geld. De nu beloofde 291 miljoen is voor het grootste deel gekoppeld aan voorwaarden, namelijk de flexibiliseringsagenda. Vanwege de tijd sluit ik me wat dat betreft aan bij de kritiek daarop die toch door diverse collega's is geuit. Dan een aantal concrete vragen. Per wanneer wordt die 291 miljoen overgemaakt? Is dat per 2021, zoals in het regeerakkoord staat? Ten tweede, in de brief staat «om de opleiding van deze extra aspiranten te kunnen faciliteren heeft de Politieacademie extra capaciteit nodig, waarvoor 16 miljoen euro van de middelen uit het regeerakkoord wordt ingezet». Maar in het regeerakkoord wordt bij de 267 miljoen niet gesproken over de Politieacademie, dus komt het nou ten laste van dat extra geld? En nu er gelukkig extra aspiranten worden opgeleid, is het wederom de vraag of de met de Kamer afgesproken sterkte van 49.500 fte wordt losgelaten.

Tot slot, voorzitter. We hebben vorige week gesproken over het jaarverslag en de slotwet. In het antwoord op mijn vraag aan de Minister of de financiële reserve van de politie erg krap was, zei de Minister dat de reserve 168 miljoen is en dat dat voldoende is. De Minister mag mij corrigeren, maar volgens mij treedt er een herstelplan in werking bij een ondergrens van 75 miljoen. Betekent dit dan dat er ruimte is voor een tegenvaller van 93 miljoen? Op een dergelijk grote organisatie die volop in ontwikkeling is, vindt mijn fractie dat heel erg krap. Ik verwijs naar het standpunt van de inmiddels opgeheven commissie van toezicht op het beheer politie, die heeft aanbevolen het eigen vermogen van de politie te bewaken en een groter weerstandsvermogen op te bouwen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik u het voorzitterschap weer terug.

Voorzitter: Helder

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heb begrepen van de Minister dat hij graag een schorsing wil van twintig minuten vanwege de vele vragen.

De vergadering wordt van 11.25 uur tot 11.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering voor de eerste termijn van de Minister. Er zijn twee interrupties voor de collega's. Ik breng nog maar een keer in overweging: denk aan die tweede termijn en stel korte vragen. Ik hoop op korte antwoorden van de Minister. De Minister.

Minister Grapperhaus:

Dank, voorzitter. De politie is voor mij een uiterst belangrijke verantwoordelijkheid. Afgelopen vrijdag heb ik mijn plannen gepresenteerd voor de investeringen in de politie voor de komende jaren en daarmee de uitwerking van het regeerakkoord. Ik wil die plannen vandaag graag toelichten, vooral ook aan de hand van de door uw leden gestelde vragen. Dit kabinet investeert in mensen en middelen. Zoals inmiddels bekend, komen er ruim 1.100 agenten in de formatie bij. Om de politie toekomstbestendig te maken en te kunnen inspelen op technologische ontwikkelingen, is het noodzakelijk om te investeren in innovatie en ICT. De wereld digitaliseert, de criminaliteit digitaliseert en de politie moet daarin mee. We zetten in op een modernere, slagvaardigere politiemacht. Ik heb in Noord-Nederland met eigen ogen kunnen zien hoe digitale technieken ondersteunend zijn aan het werk van agenten, maar ook bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme. Met moderne data-analyses brengen specialisten misdaad letterlijk in kaart. Zij kunnen hele netwerken blootleggen, wat met niet-digitale opsporing echt vele mensuren zou kosten. De digitale opsporing wordt aldus versterkt. Met investeringen wil het kabinet dit soort ontwikkelingen ondersteunen voor een korps dat waakzaam en dienstbaar is in de wijk en op het web.

Ik kom dan toe aan de door u naar voren gebrachte vragen, die ik zoveel mogelijk onderwerpsgewijs heb gerangeerd. Allereerst de vraag van de heer Van Nispen. Hij vroeg of de investeringen in de extra agenten voldoende zijn. Laat ik zeggen dat ik een investering van structureel bijna 300 miljoen fors vind. Natuurlijk is er altijd nog meer te vinden waarin je zou willen investeren. Zoals heel duidelijk blijkt uit mijn brief aan uw Kamer, zetten we echt zeer breed in op mensen, middelen en ICT. Daarin speelt overigens mee dat de politie in de komende vijf jaar de handen vol heeft aan het werven van, inderdaad, 17.000 nieuwe mensen. Deels is dat om die extra formatieplaatsen te kunnen realiseren, maar voor een heel groot deel ook om de uitstroom te kunnen opvangen met nieuwe instroom. We zullen ons moeten realiseren dat er veel inzet zal moeten zijn om dat proces goed te laten verlopen. Ik kom daar straks bij een aantal andere onderwerpen op terug.

Door enkelen van u, met name door mevrouw Buitenweg en ik meen ook de heer Van Nispen, is de vraag gesteld of er zelfs na de investering in 1.100 agenten nog steeds minder agenten zijn dan vijf jaar geleden. Hoe zit dat nu? Er komen 1.111 politiemensen meer bij dan het er zonder deze investeringen zouden zijn geweest. Ik heb het dan echt over de formatie. Dit kabinet investeert wat dat betreft structureel 291 miljoen in mensen, ICT en uitrusting. Er gaan veel politiemensen met pensioen. Ik zei al dat we 17.000 nieuwe mensen moeten zoeken. In verband met de druk die dat op korte termijn op de organisatie oplevert, stelt dit kabinet daarvoor in de komende drie jaar nog eens in totaal 58 miljoen euro beschikbaar. Dat heb ik afgelopen vrijdag aangekondigd. Misschien is dat in de veelheid van de inhoud van de plannen verloren gegaan. Ik zeg maar meteen, zoals ik vrijdag ook uiteengezet heb, dat dit geld echt bedoeld is om te kijken of mensen bijvoorbeeld later kunnen uitstromen. Daarmee adresseren we dus wel degelijk het door mevrouw Kuiken opgebrachte punt van de 55-plussers die zich niet meer welkom zouden voelen: integendeel. Aan de andere kant zullen we kijken of we de instroom met extra prikkels toch nog kunnen bevorderen. Dat geld is natuurlijk ook bedoeld om sowieso meer inzet in de breedte mogelijk te maken in de periode dat er mogelijk druk is.

Ik zei al dat die structurele investering al met al betekent dat het korps in allerlei opzichten moderner en slagvaardiger aan de slag zou moeten gaan, juist ook door de digitalisering.

De heer Van Nispen heeft gevraagd wat de uitstroom voor de inzetbaarheid betekent. Welnu, de vergrijzing en de bijbehorende uitstroom waren voorzien. Daarom is de politie al eerder gestart met het aannemen van extra aspiranten. Naast de reguliere vervangingsvraag wordt uitbreiding gerealiseerd. We zullen met die 58 miljoen in ieder geval echt inzetten op maatregelen die dit proces goed laten verlopen, zonder dat er extra druk gaat ontstaan.

De heer Bisschop vraagt dan hoe het plaatje van de vacaturevervulling eruitziet en ik sluit die vraag hierbij aan. Welnu, ik zal uw Kamer nog voor het zomerreces in een brief informeren over de instroomarrangementen voor de komende jaren, zodat u dat verder geconcretiseerd te zien krijgt.

De heer Rutte vroeg daarbij bezorgd of het wel gaat lukken met het werven en opleiden van die 17.000 nieuwe mensen. Dat is een enorme opgave. Dat is juist. Daar wordt zeer professioneel naar gekeken. Met de uitbreiding van de Politieacademie met een bedrag van 16 miljoen euro dat daarvoor beschikbaar is gesteld, zou dat moeten lukken. Ook daarover informeer ik u voor het zomerreces. Ik was begin vorige week op een uitgebreid werkbezoek bij de Politieacademie. Daar heb ik mij laten voorlichten over de situatie. Dat heeft inderdaad alle aandacht en krijgt dus ook extra geld.

De voorzitter:

Een interruptie op dit punt van de heer Rutte.

De heer Arno Rutte (VVD):

Het is goed om te horen dat die extra middelen voor de Politieacademie voldoende zouden moeten zijn om het aantal gewenste mensen te kunnen opleiden. Dat zal spannend blijven, maar ik geloof het direct. De heer Van Dam heeft daar ook een aantal dingen over gezegd. Ik zou willen ingaan op de werving. Ik heb vernomen dat de werving echt een uitdaging is en dat uiteindelijk maar één op de zeventien mensen die reageren ook echt geschikt is om agent te worden. Tegelijkertijd werft Defensie, in de zorg worden overal mensen gevraagd en er is een enorme krapte op de arbeidsmarkt. Is daar rekening mee gehouden, zodat we die werving dusdanig slim en effectief maken dat geschikte mensen zich in voldoende mate melden voor de politie?

Minister Grapperhaus:

Als u het goed vindt, knoop ik daar meteen de vraag van mevrouw Kuiken aan vast. Zij vroeg hoe je jongeren zover krijgt dat zij bij de politie gaan. Als ik uit eigen ervaring put, begrijp ik heel goed dat er ICT'ers zijn die het niet aantrekkelijk vinden om bij de politie te gaan; zoals mevrouw Kuiken aangeeft. Ik spreek ook jonge mensen die precies het omgekeerde zeggen. De politie is een populaire werkgever. Als u het goed vindt, voorzitter: ik heb op mijn telefoon het bericht gevonden dat de politie weer de prijs in ontvangst heeft genomen voor de favoriete werkgever in de publieke sector. Ik geloof dat dat voor de derde keer op rij het geval is. Drie keer achter elkaar; dat is zo'n beetje de Roger Federer van de werkgevers in de publieke sector.

De voorzitter:

Nou, dat waren er wel acht, hoor.

Minister Grapperhaus:

Toch is ook hij met drie begonnen. We kunnen nu niet achterover gaan zitten, zeg ik tot mevrouw Kuiken. Daarom is het ook terecht dat we signaleren dat er nog altijd dingen zijn waardoor jonge mensen zeggen: dat is voor ons geen aantrekkelijke werkgever. Dat heeft dus onze aandacht. Het feit dat we het goed doen, is geen reden om achterover te leunen. In bepaalde regio's en bij bepaalde specifieke doelgroepen kost het werven meer moeite. Laat ik dat heel duidelijk zeggen. Dat betekent dat we extra inspanningen moeten verrichten om die doelgroepen te bereiken. Dat gaan we ook doen, bijvoorbeeld met een ICT-campagne voor gerichte werving onder jongeren met een dubbele culturele achtergrond. Voor ouderen is de duurzame inzetbaarheid in dat opzicht een aandachtspunt bij de werving. Uit ervaring vanuit werkbezoeken stel ik in ieder geval vast dat er ook zijinstromers zijn, namelijk veertigers en soms zelfs vijftigers, die de politie wel degelijk weten te vinden. Ik wil benadrukken dat we er echt op inzetten om de wervingscampagne nog beter te laten verlopen dan men nu zou denken. Dat zeg ik via u tot de heer Rutte.

De voorzitter:

Is dat genoeg, meneer Rutte? Of had u nog een vervolgvraag? Dat is niet het geval.

Minister Grapperhaus:

Dan ga ik enigszins over naar het onderwerp dat door mevrouw Helder van de PVV werd aangevoerd. Dat is de operationele sterkte van 49.000. Ik heb al een paar keer gezegd dat de formatie wordt uitgebreid met 11.000 fte. Het zogenaamde dubbele slot wordt losgelaten. Er komt een bandbreedte van 2%. Dat alles wordt ondernomen in het kader van de flexibiliseringsagenda aan werkgeverszijde.

Mevrouw Helder had ook zorgen over de ondergrens van 73 miljoen en de financiële reserve. Die is natuurlijk niet 90 miljoen, maar 160 miljoen. Er is dus een verschil tussen die twee. De wettelijke onder- en bovengrens van het eigen vermogen is in regelgeving vastgelegd. De functie van het eigen vermogen is dat onverwachte tegenvallers opgevangen kunnen worden. Het huidige eigen vermogen van de politie bevindt zich nu tussen de grenzen in en is daarmee dus verantwoord.

Dan kom ik bij een paar vragen over de flexibiliseringsagenda. Daar zijn veel vragen over gesteld. Het volle bedrag van 291 miljoen wordt in 2022 bereikt. Laat dat duidelijk zijn. Daar was ook een vraag over. Die structurele bedragen worden conform het regeerakkoord in tranches uitgedeeld. Wat willen we nu met die flexibilisering? Dat was de vraag van mevrouw Buitenweg, mevrouw Kuiken en meneer Rutte. We hebben de volgende hoofddoelen. In de eerste plaats: meer ruimte voor het maken van lokale keuzes in mensen en middelen. Dan kan ook meer rekening worden gehouden met de diversiteit van de problematiek binnen en tussen de eenheden. Daarnaast: het bieden van ruimte aan lokaal maatwerk door flexibilisering van de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering moet meer ten dienste van de uitvoering komen te staan. Als derde punt: het bevorderen van diversiteit rondom het personeelsbestand van de politie waar het opleidingsniveau en expertise betreft. Bovendien: een snellere inzetbaarheid door verkorting van opleidingen. Ik zeg daar uitdrukkelijk bij dat dit van toepassing is waar dat mogelijk en zinvol is.

Bij flexibilisering van de inzet door het moderniseren van arbeidsvoorwaarden zijn we op zoek naar het oplossen van reële knelpunten vanuit de formele kaders. Dat is bijvoorbeeld het type flexibiliteit waar u op wees: initiatieven om zelf te roosteren, worden door de korpsleiding op dit moment breed omarmd. Maar goed, het gaat er niet om uit te komen op «one size fits all». Als Minister verantwoordelijk voor de politie wil ik hier hardop uitspreken dat het laatste waar ik voor sta dingen zijn als het uitknijpen van agenten. Absoluut niet. Die investeringen en ook die extra 58 miljoen zijn juist bedoeld om te kijken hoe we de druk kunnen verminderen.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Van Nispen en vervolgens van mevrouw Kuiken.

De heer Van Nispen (SP):

Een aantal dingen klinkt goed, zoals meer ruimte voor lokale keuzes en diversiteit. Die wachten we af. Ik lees echter dat agenten op dit moment ontzettend boos zijn en dat begrijp ik heel goed. De woede heeft het kookpunt bereikt, omdat zij vrezen dat ze in een nog groter gebied inzetbaar moeten zijn en dat de arbeidstijdenregeling wordt versoepeld. Ik begrijp die zorgen heel erg goed. Mijn concrete vraag aan de Minister is waarom de investeringen in de politie nou voorwaardelijk zijn gemaakt aan het instemmen met die flexibilisering. Waarom moeten agenten in een nog groter gebied inzetbaar zijn en vragen we nog meer van hen voor wat betreft de arbeidstijden? Waarom komen pas dan die extra investeringen? Waarom is die afspraak zo gemaakt? Dat is toch eigenlijk een vorm van chantage?

Minister Grapperhaus:

Dat laatste woord schuif ik van mij weg. Laat ik dat zo zeggen. Dat is namelijk niet aan de orde. Op het moment dat we met elkaar spreken over hoe we gaan investeren in de toekomst en hoe we met elkaar gaan kijken naar een politie die in de toekomst met investeringen nog moderner en nog slagvaardiger kan worden, waarbij we ook op mensen gaan inzetten en op het totaal van de formatie, dan zit daar ook een pakket bij waarin gekeken wordt naar flexibilisering aan de kant van de werkgever. Het is gewoon redelijk om in een gesprek daarover met elkaar te kijken naar wat je redelijkerwijs kunt verwachten op het punt van flexibilisering van de werknemers. Daarover zijn de gesprekken op dit moment gaande, in het kader van de cao-onderhandelingen. Ik wil daar absoluut niet in treden. U heeft in mijn brief over het rapport-Kuiken gelezen dat ik vind dat een Minister daarbij op afstand moet blijven. Dat is geen chantage of iets dergelijks, zoals u suggereert. Dat betekent dat je gewoon met elkaar moet kijken naar een reëel pakket, waaraan geld wordt bijdragen en waarin ook wordt gekeken naar bepaalde arbeidsvoorwaarden die niet moeten afdoen aan de rechtspositie, maar die kunnen bijdragen aan toekomstige slagvaardigere en weerbaardere politie.

De heer Van Nispen (SP):

We vragen natuurlijk al enorm veel van al onze agenten. Dat vragen we iedere dag. Er is in de afgelopen jaren eigenlijk al te veel gevraagd. Ik geloof echt dat agenten bereid zijn tot het redelijke gesprek met elkaar over wat er nog kan en of er hier en daar wat ruimte is. Maar laat het dan bij het redelijke gesprek en maak het niet voorwaardelijk. Is de Minister bereid om los te laten dat de investeringen in de capaciteit, de extra middelen die beschikbaar komen, beschikbaar worden gesteld onder de voorwaarde dat die flexibiliseringsagenda doorgaat? Pas dan kun je namelijk een redelijk gesprek met elkaar voeren en pas dan voorkom je dat mensen zich als citroenen uitgeknepen voelen als ze zich realiseren dat er pas investeringen in de capaciteit vrijkomen als ze instemmen met werkzaam zijn in een nog groter gebied en met nog ruimere arbeidstijden dan we nu al van die mensen vragen. Als de Minister hier volhoudt dat dit geen vorm van chantage is maar een vorm van een redelijk gesprek met elkaar voeren, kan ik de Minister op dat punt alleen geloven als we dit niet voorwaardelijk maken.

Minister Grapperhaus:

Ik heb vrij kort na mijn aantreden gezegd dat ik de eerste 100 miljoen van die 291 miljoen structureel wilde inzetten zonder daar de hele discussie over die flexibiliseringsagenda bij te betrekken. Ik heb daar ook de coalitiepartijen in meegekregen. Dat heb ik gezegd, omdat ik meteen mijn belijdenis wilde uitspreken – zo zou ik het haast noemen – dat ik met de politie juist naar de toekomst toe wil en naar goede investeringen. Ik wilde dat we in de korte tijd die er op dat moment was niet hoefden te zeggen dat we nu eerst nog met elkaar in onderhandeling gaan over hoe de flexibiliseringsagenda er precies uit gaat zien. Dat was van belang, omdat daarmee de investeringen in de Politieacademie ook meteen konden worden gedaan. Anders zouden we een hoop vertraging oplopen. Ik heb dat ook rechtstreeks zo met de vakorganisaties gecommuniceerd. Ik heb begrepen dat dat geapprecieerd is. Als wij in een stadium zitten waarin we met elkaar begrijpen hoe we in de toekomst van de politie gaan investeren, vind ik vervolgens dat we met elkaar moeten kijken wat redelijke afspraken zijn. Dan mag elk van de partijen inbrengen wat binnen dat redelijke kader past. Ik vind dus ook dat we het niet meteen moeten hebben over «uitknijpen». Als u kijkt naar de prioriteiten in het kader van die flexibiliseringsagenda wordt in dat opzicht door de werkgever ingezet op flexibilisering. Aan de kant van de werknemer wordt op dit moment een verkenning gedaan naar wat redelijke aspecten van flexibilisering zijn die je met elkaar kunt afspreken.

Ik kan niet verloochenen dat ik zelf uit de wereld van arbeidsvoorwaarden kom. Ik vind dat dat gewoon bij een fatsoenlijke en redelijke onderhandeling hoort. We moeten dat niet op scherp gaan zetten of gaan polariseren door termen als «uitknijpen» te gebruiken. Dat is gewoon niet aan de orde. Ik zei net nog «ik dúw dat van me af». Ik ben bijna geneigd om het van me af te wérpen, want ik vind dat we daarover echt een goed gesprek hebben. Ik begrijp dat binnen die onderhandeling af en toe weleens de discussie op scherp wordt gesteld. Dat betekent alleen maar dat er over en weer sprake is van goede onderhandelaars. Dat respecteer ik.

Voorzitter. Ik zou eigenlijk door willen gaan.

De voorzitter:

Ja, maar ik vrees dat mevrouw Kuiken daar anders over denkt.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

We voeren hier het debat met de Kamer en niet met de vakbonden. Dat is één. Twee: de wijze waarop je van mensen vraagt hoe ze in een regio worden ingezet, vind ik geen arbeidsvoorwaarde. Dat zegt namelijk iets over hoe je de politie inricht. De commissie-Kuiken heeft nadrukkelijk iets gezegd over de nabijheid van de politie en hoe je die nabijheid inricht. Is de Minister het dus met mij eens dat dit wel degelijk een onderwerp is dat thuishoort op de agenda van de Tweede Kamer, omdat dit ook gaat over de wijze waarop je het stelsel inricht?

Minister Grapperhaus:

Dan kom ik eigenlijk meer bij de vragen die de heer Bisschop heeft gesteld over de norm van 1 op 5.000 en dergelijke. Nadat ik dit punt van mevrouw Kuiken heb geadresseerd, wil ik daar misschien zo meteen maar even op antwoorden. Dat sluit ook aan.

De reactie die wij naar aanleiding van Kuiken hebben gegeven, geeft heel duidelijk aan hoe wij aankijken tegen de aanbevelingen van de commissie-Kuiken. Mevrouw Kuiken heeft helemaal gelijk als zij zegt dat wij hier als Kamer en kabinet met elkaar praten en niet zozeer met de vakorganisaties. Dat heb ik ook zeker niet beoogd te zeggen. Ik heb alleen maar beoogd uiteen te zetten dat de kwalificaties die vanuit uw Kamer komen, of althans die de heer Van Nispen gaf, daaraan geen recht doen. We zijn echt op een redelijke manier met elkaar in gesprek. Ik vind dat u op dat punt van mij als Minister best die verantwoording mag verwachten. Dat is één. Ten tweede betreffen zaken als de aanrijtijden, de gebiedsgebonden politie en dergelijke enerzijds de organisatie, maar ze kunnen in redelijke mate op enig moment ook betekenis hebben voor de arbeidsvoorwaardelijke positie. Daar kun je niet omheen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat is zeker waar, maar het begint met het eerste vraagstuk, over wat je verstandig vindt in hoe je politieagenten inzet en hoeveel flexibiliteit je van die mensen vraagt. Een aantal mensen aan deze kant van de tafel zegt: wat de organisatie nu van plan is te gaan vragen aan de politiemensen, namelijk niet meer maatwerk lokaal maar juist nog meer schaalvergroting en nog meer flexibiliteit, doet in mijn optiek geen recht aan de adviezen die de commissie-Kuiken heeft gegeven. En zo zit er nog een aantal mensen hier aan tafel. Ik vind het dus een beetje flauw dat de Minister zegt dat hij daar geen antwoorden op gaat gegeven, omdat dit onder de arbeidsvoorwaarden valt. Zo lust ik er nog wel een paar. Het gaat wel degelijk over een organisatievraagstuk. Ik vind het niet fair als u zich achter de arbeidsvoorwaarden verschuilt en daar dan geen antwoord op geeft. Ik rond af, maar er lag een heel redelijke vraag. Hoe ziet de flexibilisering in de arbeidsvoorwaarden er nou precies uit? Dat moeten wij namelijk weten, ook omdat we de commissie-Kuiken straks nog uitgebreid gaan bespreken.

Minister Grapperhaus:

Dan zeg ik meteen over dat laatste punt van het nog uitgebreid bespreken van de commissie-Kuiken dat ik eerlijk gezegd niet zie dat de twee punten elkaar bijten. De twee punten zijn het advies van de commissie-Kuiken en de gesprekken die nu plaatsvinden over de flexibiliseringsagenda. Nogmaals: die flexibiliseringsagenda bestaat uit een aantal aspecten. Slechts één aspect daarvan betreft de arbeidsvoorwaardelijke kant. Daarvan heb ik steeds onderstreept dat dat echt binnen redelijke kaders moet blijven. Als gezegd zie ik nog niet hoe de huidige kaders van de Politiewet respectievelijk de advisering of evaluatie daarover van Kuiken zich niet zouden verhouden tot een flexibiliseringsagenda. Ik geloof dat dat in alle redelijkheid nog steeds met elkaar verenigbaar is. Anders zou het ook niet zo in het regeerakkoord zijn opgenomen, lijkt mij.

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken maakt gebruik van haar laatste interruptie op dit punt.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik krijg gewoon geen antwoord op mijn vraag. Ik wil dus niet al die punten van flexibiliteit horen. We zijn voor maatwerk en we zijn ook super voor een aantal andere flexibiliteitsdingen. Flexibel is nice. Maar over de arbeidsvoorwaarden lag er een heel simpele vraag. Wat wordt er nu precies verstaan onder flexibiliteit van de arbeidsvoorwaarden? Daar kwam als antwoord op: daar geef ik geen antwoord op, want dat is onderdeel van de cao-onderhandelingen. Mijn stelling is dat dat niet correct is, omdat dit wel degelijk gaat over hoe je de organisatie inricht. Dat betekent iets voor reistijden en het geld dat je daaraan kwijt bent, of het betekent iets voor de lokale schaal. Ik vraag dus wederom om gewoon antwoord te geven op de door ons gestelde vraag. Hoe ziet die flexibilisering in arbeidsvoorwaarden eruit en wat betekent die precies voor het woon-/werkverkeer, de positie van de agent in zo'n gebied, de nabijheid van de agent en dat soort zaken?

Minister Grapperhaus:

In het regeerakkoord wordt in een vrij algemene term aangegeven dat bij de investeringen die nu in de politie gaan plaatsvinden ook hoort dat partijen nadere afspraken maken over een flexibiliseringsagenda. Daarbij is niet ingevuld waarin dat uiteindelijk nou precies zijn uiting zou moeten krijgen. Ik meen dat het de heer Van Dam was die al even het punt van de roostering naar boven bracht: werkdagen van vier keer negen om vijf keer acht. Voor het overige is dat in eerste instantie in beginsel gewoon nog een gesprek tussen de partijen, mits dat binnen de kaders blijft van wat daarover gezegd wordt in de Politiewet, respectievelijk in de evaluatie van Kuiken waar wij die overnemen. Dat hoeft helemaal niet hier aan de orde te komen. U zegt terecht dat dat geldt tot het moment waarop je zou zeggen: we treden met die flexibiliseringsagenda nu enorm buiten de bestaande kaders. Maar dat is niet wat er gebeurt.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik constateer dat onder de noemer van onderhandelingen gewoon geen antwoord wordt gegeven op heel simpele vragen en ik ben dan nog niet eens toegekomen aan vraag b, c of d. Dat vind ik niet nodig en dat vind ik ook niet fair. Ik moet nu mijn interruptie sluiten, omdat dat nou eenmaal de orde van onze Kamer is. We moeten straks maar even met de collega's kijken hoe we hier een vervolg aan gaan geven.

De voorzitter:

Dat is geen vraag. U kunt daarop reageren.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Hoeft niet, voorzitter. Er komt toch niks.

De voorzitter:

Ik dacht dat de heer Bisschop nog geen interruptie heeft gedaan. Daarna mevrouw Buitenweg.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb dit punt niet in mijn bijdrage genoemd omdat de collega's dat al uitvoerig deden, maar het vraagt toch echt meer verheldering. Ik lees in de brief «middelen regeerakkoord politie en flexibiliseringsagenda» van 15 juni letterlijk wat de Minister zegt, namelijk dat in november 2017 de eerste 100 miljoen beschikbaar is gesteld. Dan volgt: «Conform het regeerakkoord zal ook het overige deel van de intensiveringsmiddelen jaarlijks tranchegewijs worden uitgekeerd aan de begroting van JenV. Dit alles onder de voorwaarde uit het regeerakkoord dat in het nog te sluiten arbeidsvoorwaardenakkoord onder meer overeenstemming wordt bereikt over het wegnemen van kaders die een effectieve inzet van politiecapaciteit in de weg staan en waarmee de bredere flexibiliseringsagenda kan worden doorgezet.» En dan staat er de toezegging dat u daar bij de begroting van 2019 op terugkomt.

Concreet is mijn vraag: is het in de opvatting van de Minister denkbaar dat over een tweetal punten die onder politiemensen grote onrust geven, namelijk de bredere inzetbaarheid in grotere regio's en dat punt van de roostering, geen aanpassingen in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst worden opgenomen en dat het bij het oude blijft? Kan die flexibilisering ook zodanig zijn dat het op die punten niet verandert?

Minister Grapperhaus:

Kijk, even dit: de heer Bisschop haalt uit de brief al aan dat het gaat over het wegnemen van de beperkende kaders ten opzichte van de Arbeidstijdenwet. Dat is denk ik een eerste punt. Ik heb al genoemd dat het gaat om het kijken naar vier keer negen om vijf keer acht. Dat is een taai punt, maar daar loopt veel capaciteit in weg. Dan gaat het over een vereenvoudiging van de reiskostenregeling en het aanpassen van de organisatie. Verder zijn het punten die overigens gewoon in de openbare inzetbrief van de werkgever staan. Ik vind dat ik daarmee aan u en via u aan mevrouw Kuiken voldoende aangeef wat de punten zijn waar het over gaat. Terecht is hier gezegd dat wij hier met elkaar praten en dat ik hier niet de onderhandeling voer met de vakorganisaties. Als wij hier die gesprekken met elkaar voeren – waarvoor ik zeker verantwoording moet afleggen, zeg ik tot mevrouw Kuiken – voel ik er gewoon niet voor om hier vervolgens die onderhandeling te bespreken. Dat is ook niet gebruikelijk, denk ik. Met dit lijstje heb ik nu nog wat meer inzicht gegeven. Verder verwijs ik ook naar de inzichtbrief van mij als werkgever.

De heer Bisschop (SGP):

Ik respecteer dat volledig. Ik denk ook dat wij als Kamer ver weg moeten blijven van die onderhandelingen tussen de partners. De brieven geven natuurlijk wel kaders aan. Bij de begroting krijgen wij dit uitgewerkt. Dan moet er ergens iets van een akkoord liggen. Daarom is mijn vraag: welke ruimte is er voor de partners om bijvoorbeeld op deze punten niet tot aanpassingen te komen? Ik vind het echt een belangrijk punt in de richting van de organisatie om daarover voor de man en de vrouw op straat zo weinig mogelijk onduidelijkheid te laten bestaan.

Minister Grapperhaus:

Weet u, dan gaat u van mij verlangen om hier aan te geven hoe mijn onderhandelingsruimte eruitziet. Ik zeg u dat u het regeerakkoord moet lezen. In het regeerakkoord staat heel duidelijk dat het voorwaardelijk is. Ik heb u net gezegd dat ik in november vorig jaar heb gezegd dat ik die 100 miljoen ter beschikking stel en daar die voorwaarden vanaf haal. Voor het overige geldt dat niet.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, als u mij toestaat, gebruik ik hier dan in ieder geval een deel van mijn tweede interruptie uit de eerste termijn voor. Ik heb dat voor de rest nog niet gedaan. Ik concludeer dat er dus geen ruimte is.

Minister Grapperhaus:

Kijk, ik heb u net al gezegd... Nee, we hoeven helemaal niet te schorsen, zeg ik via u tot mevrouw Buitenweg. Ik blijf gewoon herhalen wat ik eerder heb gezegd, namelijk dat u het regeerakkoord kunt lezen. Ik ga hier niet aan u aangeven hoe een onderhandeling zou moeten verlopen. Ik heb nog eens even die punten en onderwerpen benoemd, want daar had mevrouw Kuiken best een punt. Als dat voor de Kamer niet voldoende is, dan spijt me dat bijzonder. Ik denk toch dat hiermee voldoende inzicht is gegeven in waar het over gaat en hoe daarmee wordt omgegaan.

De voorzitter:

U wilt die halve interruptie overhouden, begrijp ik?

De heer Bisschop (SGP):

Ja, die halve houd ik nog achter de hand.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Volgens mij was het zo dat we extra geld ter beschikking hebben gesteld, omdat we eigenlijk meer van de politie vragen dan ze nu aan capaciteit heeft. Wij hebben een maatschappelijke vraag aan de politie. Daar waren onvoldoende middelen voor. Daarom hebben wij met elkaar gezegd dat daar meer in geïnvesteerd moet worden. Wat er nu gebeurt, is dat een deel daarvan gegeven is en dat de rest voorwaardelijk wordt. Ik heb net even de definitie van chantage opgezocht. Dat is afdwingen door te dreigen. Ik snap niet waarom hier geen sprake is van chantage. De Minister wil een vorm van flexibilisering afdwingen. Dat is toch een waarheid als een koe? Hij doet dat door te dreigen dat, als die flexibilisering er niet komt, het extra geld er ook niet komt. Waarom is hier, uitgaande van de definitie, geen sprake van dreiging?

Dan kom ik concreet op één van de zaken die hij vraagt, bijvoorbeeld dat er geen sprake meer is van vier keer negen maar van vijf keer acht, zodat je vijf dagen gaat werken. Dat is een waanzinnige inbreuk op het privéleven. De Minister wil veel meer mensen werven die arbeid en zorg combineren. Hoe verhoudt zich dat tot die vijf volle dagen aan de bak, volledig geflexibiliseerd, met avondwerk en dergelijke? Hier is toch wél sprake van een serieuze dreiging en ook van een serieuze aantasting van de arbeidsvoorwaarden en de potentiële capaciteit van de politie?

Minister Grapperhaus:

Ik begin toch weer met het punt van chantage. Ik werp dat steeds krachtiger van me af. Dit is gewoon een onderhandeling met elkaar, waarbij partijen over en weer aangeven wat hun insteek is. Als u bij een gewone onderhandeling, waarin een partij aangeeft wat haar inzet is, zegt «uw inzet mag u niet doen; u moet mijn inzet gewoon accepteren, want anders chanteert u», dan is dat voor mij iets dat ik eerlijk gezegd niet kan plaatsen. Ik vind ook dat u de positieve insteek om per jaar bijna 300 miljoen euro te investeren in de politie, te zorgen ...

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ja, ik hoor u.

Minister Grapperhaus:

Ik wachtte even, want ik dacht dat ik misschien in een gesprek stoorde. Er komt 1.100 fte bij en er wordt ingezet op middelen. Dat is toch gewoon een jaarlijkse, structurele investering in de politie? Vervolgens zeg je tegen elkaar: we gaan die investering doen, maar we vinden het volstrekt redelijk dat we ook met elkaar kunnen spreken en kunnen onderhandelen over bepaalde bijdragen van jullie kant. Ik vind dat volstrekt logisch in een proces dat je met elkaar doorloopt. Zo staat het ook gewoon in het regeerakkoord opgeschreven: «Voor uitbreiding van de capaciteit zijn extra middelen beschikbaar onder de voorwaarde dat de flexibiliseringsagenda wordt doorgezet en dat knellende kaders, waaronder sectorspecifieke beperkingen ten opzichte van de Arbeidstijdenwet, worden weggenomen.» Wat dat betreft weet elk van de partijen waar ze aan toe is. Ik heb in een eerder stadium een gebaar gemaakt door te zeggen dat ik die 100 miljoen hoe dan ook beschikbaar zou stellen. Dat kun je ook als een positief iets zien. Maar ja, je kunt daar vervolgens natuurlijk altijd een term op plakken die volgens mij niet van toepassing is.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag, want ik kijk met mijn rechteroog namelijk even op de klok.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Zoals mevrouw Kuiken net terecht zei, is er juist door de termen in het regeerakkoord nu wel degelijk sprake van een vermenging van onderhandeling en beleid. De Minister zegt dat hij wel degelijk zo'n inzet mag kiezen en dat je dat geen chantage mag noemen. Maar misschien is niet iedereen in de Kamer het met die inzet eens. De Minister onderhandelt natuurlijk ook namens de politiek. Ik weet niet of dat ook echt namens alle vier de partijen gebeurt en of het voor de coalitie aanvaardbaar is dat de Minister bijvoorbeeld gaat inzetten op een verplichting waarbij je niet meer vier, maar vijf dagen werkt. Dat gebeurt niet namens GroenLinks en misschien ook niet namens andere partijen. Ik denk dat de vraag toch wel is hoe ver de Minister kan ingrijpen in de arbeidsvoorwaarden die de positie van agenten juist verslechteren, waardoor er misschien weer meer ziekteverzuim is of waardoor het misschien onaantrekkelijker wordt om voor de politie te gaan werken. Ik wil heel graag toch nog een antwoord op de vraag hoe hij denkt dat dit specifieke punt zich verhoudt tot het voornemen om meer mensen en met name meer vrouwen te gaan werven.

Minister Grapperhaus:

Ik ben in ieder geval verheugd dat de term chantage nu niet meer aan de orde is, omdat we het nu hebben...

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Nee hoor.

Minister Grapperhaus:

O. Als we weer gaan praten over de soorten inzet, dan is dit de inzet vanuit het kabinet die in het regeerakkoord is opgenomen. Ik zal u zeggen dat ik vind dat die volstrekt redelijk is in de omstandigheden waar we het over hebben. Op uw vraag over het bevorderen van diversiteit heb ik al eerder wat gezegd. Dat ligt natuurlijk ook besloten in de investeringen die in de politie worden gedaan. Dat punt van GroenLinks onderschrijf ik dus terdege.

De voorzitter:

De heer Van Nispen, uw laatste interruptie.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is spijtig, voorzitter. Dit is wel een heel belangrijk punt. Vanaf dag één was deze passage uit het regeerakkoord omstreden. Dat is niet voor niets. Ik merk nu ook aan de Minister dat hij erg geprikkeld begint te raken. Dat kan ik me voorstellen. De Minister heeft deze rare passage niet in het regeerakkoord opgeschreven, maar moet dit wel uitvoeren. Het is geen gewone onderhandeling. Dat zei de Minister net, maar dat is het natuurlijk niet. Als je in het regeerakkoord opschrijft dat voor uitbreiding van de capaciteit extra middelen beschikbaar zijn, onder de voorwaarden dat de flexibiliseringsagenda wordt doorgezet, dan is er geen sprake meer van een gewone onderhandeling. Dan weet namelijk iedere agent: als ik er niet mee instem om in een groter gebied te gaan werken, als ik er niet mee instem om de arbeidstijdenregeling te versoepelen, dan komt er misschien geen extra capaciteit bij en dan wordt de werkdruk nog hoger. Daarom is het geen gewone onderhandeling. Het zou de Minister sieren als hij met voortschrijdend inzicht wil erkennen dat je zo geen redelijk gesprek kunt voeren. Iedereen is bereid tot een redelijk gesprek over wat acceptabel is en over wat niet acceptabel is, maar niet onder de dreiging dat die investeringen niet doorgaan. Kan de Minister dat erkennen en is hij bereid tot dat voortschrijdend inzicht?

Minister Grapperhaus:

Nee, dat ga ik niet erkennen. Ik moet ook zeggen dat ik daarover echt geen voortschrijdend inzicht heb. U deed net een beroep op mijn oprechtheid. Ik vind oprecht dat wat er aan structurele investeringen in de politie is aangekondigd echt een grote stap is. Ik vind het ook volstrekt normaal dat je in dat kader met elkaar afspreekt dat je met elkaar wilt praten over de flexibiliseringsagenda, met name gericht op de zogenoemde knellende kaders, zodat we daar met elkaar stappen in kunnen zetten. Omgekeerd komen bij een onderhandeling andere partijen aan tafel die ook zeggen: wij zijn bereid om over onderwerpen te praten, maar dit zijn onze voorwaarden. Ik begrijp niet waarom dat niet wordt gezien als een gewone inzet van twee partijen in een onderhandeling.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

De uitkomst staat vast.

Minister Grapperhaus:

Nee, de uitkomst staat niet vast.

De heer Van Nispen (SP):

Die uitkomst staat helemaal vast. Hoe kun je die passage in het regeerakkoord anders lezen? Daar staat dat de extra middelen pas beschikbaar komen onder de voorwaarde dat de flexibiliseringsagenda wordt doorgezet. Met andere woorden: als die niet wordt doorgezet, komen die extra middelen niet beschikbaar. Die uitkomst staat dus vast. Als je de agenten niet dwingt tot meewerken aan flexibilisering, wat dat ook precies mag inhouden, dan komen die extra middelen niet beschikbaar. Ik kan het niet anders zien dan een vorm van chantage. Dat kan de Minister niet leuk vinden, maar ik kan niet anders dan het zo noemen. Ik zal in de tweede termijn natuurlijk een VAO aanvragen, want we gaan echt moties op dit punt indienen. Dit kan zo echt niet. Tot een redelijk gesprek is iedereen bereid en tot een onderhandeling ook. Maar deze dreigementen kunnen echt niet.

De voorzitter:

Voordat ik de Minister het woord geef, zie ik dat de heer Bisschop van zijn laatste halve interruptie gebruik wil maken met betrekking tot ditzelfde punt.

De heer Bisschop (SGP):

Ik zal het heel kort houden. Ik zou dit punt willen onderstrepen. Ik kom nog weer even terug op mijn vraag. Is het denkbaar dat flexibilisering anders wordt ingevuld dan wij nu allemaal denken en dat die flexibilisering dus niet de aanpassing in de arbeidstijdenregeling omvat en niet de inzet in grotere regio's? Dat zijn nu de grote zorgpunten bij heel veel politieagenten. Is het denkbaar dat dat de uitkomst van die open onderhandelingen is?

Minister Grapperhaus:

Laat ik beginnen met het volgende. Ik neem afstand van wat de heer Van Nispen en mevrouw Buitenweg zeggen. De zinsnede in het regeerakkoord is nogal ruim geformuleerd. Dat geeft aan beide partijen de opdracht om goed met elkaar in gesprek te gaan om te kijken wat er op dit punt redelijkerwijs over en weer van elkaar verwacht kan worden. Ik vind dat ook volstrekt niet schokkend. Integendeel: ik vind het normaal dat je op die manier met elkaar in gesprek gaat als je wilt investeren in de toekomst. Dat is wat ik erover zeg. Ik heb u ook eerder gezegd dat ik hier niet verder in detail inga op waar je met elkaar op uit zou ... Ik weet niet of die zin nog moet worden afgemaakt.

De voorzitter:

Ik maak even een einde aan deze ellende, zou ik bijna willen zeggen. De Minister vervolgt zijn betoog. Ik denk dat ik de collega's daar ook een lol mee doe, want ik zie dat er nog veel openstaande vragen zijn. De Minister gaat verder.

Minister Grapperhaus:

Ik had nog wat vragen van de heer Bisschop, als eerste over de norm voor wijkagenten. In mijn reactie op de evaluatie van de Politiewet 2012 ben ik ingegaan op de verdeling van de wijkagenten over de onderdelen van de regionale eenheid en het realiseren van de wettelijke norm van ten minste één wijkagent per 5.000 inwoners. De wettelijke systematiek bestaat uit twee elementen, namelijk de norm van één op 5.000 op eenheidsniveau en de verdeling hiervan door de gezagen. Die systematiek voldoet en ik zie geen reden om die te wijzigen. De bezetting van de wijkagenten is op orde en voldoet aan die normen. Vanuit de regioburgemeesters is de wens uitgesproken om de afgesproken en gefinancierde sterkte op te hogen. Met de extra gelden uit het regeerakkoord kan ik daar gedeeltelijk gehoor aan geven.

Dan is de vraag van de heer Bisschop of bij de verdeling ook rekening wordt gehouden met de wettelijke norm. Dat heb ik al gezegd. Het gezag bepaalt de verdeling van agenten binnen een eenheid. De politiechef doet daar een voorstel voor. Nieuw is dat het dubbele slot wordt losgelaten, zo zei ik al in reactie op de vraag van mevrouw Helder, en dat maatwerk mogelijk is. Uiteraard is dat binnen de kaders van de wet. Overigens heb ik in de brief van december 2017 aan uw Kamer gemeld dat aan de norm is voldaan. Dat is een norm op eenheidsniveau.

De heer Van Nispen stelde een vraag over de ICT-storing die zich recentelijk bij de politie heeft voorgedaan. De storingen zijn in de afgelopen jaren afgenomen, van circa 4.000 in 2010 naar circa 380 in 2017. Inderdaad is de politie op donderdag 14 juni getroffen door een netwerkstoring, waardoor een deel van de politiemedewerkers niet kon inloggen. Die storing is binnen drie uur verholpen. Inmiddels zijn er ook maatregelen genomen die een dergelijke storing in de toekomst zullen voorkomen. Overigens hebben zowel 0900–8844 als 112 gewoon gefunctioneerd. Ook zijn de meldingen zoals gebruikelijk verwerkt in het systeem, met enige vertraging door de storing. De brief over ICT komt inderdaad voor het zomerreces. Dat was volgens mij een vraag van de heer Van Dam en ook van de heer Van Nispen.

De heer Krol vroeg aangaande het medaillebeleid waarom er geen medaille is voor agenten die bijzondere moed hebben getoond. Ik ben met de politiebonden in overleg over de wettelijke borging van de bijzondere zorgplicht. Erkenning, waardering en bevordering van de beroepstrots maken daar deel van uit. Er wordt ook gewerkt aan de ontwikkeling van een medaille voor bijzondere verrichtingen.

Hoe ga ik ervoor zorgen dat de politie gaat voldoen aan de WNT? In 2017 waren er minder overschrijdingen van de WNT2 dan in 2016. Als ik de overschrijdingen ten gevolge van schadevergoedingen buiten beschouwing laat, gaat het om een lichte daling van 24 naar 20. Ik heb u al eerder laten weten dat een groep functionarissen vrijwillig gaat afbouwen vanaf 2019. Zij lopen gelijk op met de topfunctionarissen op wie het WNT-overgangsrecht van toepassing is. Zij zullen vanaf 2022 niet langer de WNT2-norm overschrijden. Verder wordt volgens huidig beleid bij nieuwe benoemingen vastgelegd dat de WNT2-norm niet mag worden overschreven. Ten slotte wordt er door de korpschef en mij in het cao-overleg op ingezet om de WNT2-norm van toepassing te laten zijn op alle functionarissen.

De heer Azarkan had wat vragen over een individuele zaak. Daar kan ik niet op ingaan. Ik wil slechts in algemene zin opmerken dat discriminerend gedrag absoluut niet door de korpsleiding getolereerd wordt.

De heer Bisschop had een terechte vraag op het punt van de administratieve lasten. De vorige keer heb ik in het AO aangekondigd dat we op dit moment een commissie vragen om te kijken naar de administratieve taken in het huidige opsporingsproces en te kijken hoe we nodeloze belemmeringen kunnen wegnemen. Die commissie richt zich overigens op zowel de taakuitvoering als de bedrijfsvoering. Tevens kan de commissie adviseren op vlakken als digitalisering van werkwijzen en aanpassingen van wet- en regelgeving. De insteek is de commissie voor of in de zomer van 2018 te laten starten.

Mevrouw Den Boer vroeg hoe we de doelstellingen met de trainingsuren gaan bereiken. De politie is op dit moment inderdaad verplicht om jaarlijks 32 uur en deelname aan toetsen aan te bieden. De bevoegdheid om geweldsmiddelen te mogen dragen is volledig gekoppeld aan het halen van die toetsen. Er wordt dus echt op ingezet dat die 32 uur gehaald worden.

Ik kom dan op het stroomstootwapen. Daar is veel over gezegd. Zoals u weet ben ik op dit moment nog in afwachting van het advies van de korpschef. Dat is één. Twee: zoals u weet loopt de pilot nog. Als dat advies er is en als de pilot ook echt is afgerond, zal ik mij daarop gaan bezinnen. Ik neem dan de punten die een aantal van u heeft genoemd zeker mee, onder andere over de drive-stun mode en andere elementen. Ik denk dat het op dit moment nog niet aan de orde is om daar verder op in te gaan. We moeten dat advies eerst afwachten.

De voorzitter:

Excuus, er is een interruptie van mevrouw Den Boer van D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik geloof dat de Minister klaar is met alle vragen rondom het stroomstootwapen. De vragen die wij hebben gesteld, zijn natuurlijk heel indringend. Het betreft het handelingskader en het frequente gebruik van de drive-stun mode. Dat heeft u kort beantwoord. Ik snap dat u wilt wachten op het advies van de korpschef en ook op de pilot en dergelijke. Maar wanneer kunnen wij uw totale kader van beantwoording van deze vragen tegemoetzien?

Minister Grapperhaus:

Ik ga ervan uit dat dat in het najaar van 2018 zal zijn. Dat wil ik hier ook toezeggen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dat duurt nog een hele tijd, Minister. Kunt u iets concreter zijn?

Minister Grapperhaus:

Laat ik zeggen uiterlijk in november 2018. Daarmee heb ik een stuk van het najaar afgehaald, toch?

Hoe wordt de verbinding tussen recherche en basispolitiezorg geborgd? Dat was een vraag van de heer Bisschop. Naast de inzet op opsporing en toevoeging van extra capaciteit wordt in de ontwikkelagenda van de gebiedsgebonden politiezorg aandacht besteed aan dat onderwerp. Ik heb in de brief van december aan u al wat geschreven over de ontwikkelagenda, waarbij we met maatwerk per basisteam gaan bekijken welke ondersteuning en ontwikkeling nodig is. Ik zal u nog voor het zomerreces informeren over de stand van zaken van die ontwikkelagenda.

De heer Azarkan vroeg hoe het nu zit: op doodslag staat een straf van vijftien jaar en op het nieuwe delict schenden van de geweldsinstructie slechts drie jaar. Dat is omdat doodslag een opzetdelict is, terwijl het nieuwe delict een schulddelict is. Als agenten geweld gebruiken en daar helaas een slachtoffer bij valt, is nu de gedachte dat dit niet tot doorslagvervolging zou moeten leiden maar als schulddelict zou moeten worden gezien.

Ik heb dan nog de vraag van de heer Rutte over de taakstraf na een trap tegen het hoofd van een agent. Laat ik vooropstellen dat ik het geweld tegen politieagenten uiterst verwerpelijk vind. De steun vanuit uw Kamer om dit als verwerpelijk te kwalificeren is zeer welkom. Ik kan niet op deze concrete zaak ingaan en dat ga ik ook niet doen. Ik neem aan dat u daar begrip voor heeft. Op de vraag van de heer Rutte wat ik doe aan het zwaarder straffen bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, wil ik nog wel het volgende zeggen. Ingeval van dat soort agressie geldt een verhoging van 200% van de strafeis. Ingeval van agressie en geweld tegen werknemers is eind 2010 met het college die verhoging afgesproken. Dat wordt ook echt meegenomen, conform de aanwijzing. Ook past het OM op andere wijze verzwaring toe. Naast zwaardere straffen wordt ook relatief vaker een zwaardere strafmodaliteit geëist. Er wordt dus bijvoorbeeld een gevangenisstraf in plaats van een taakstraf geëist. Ook wordt er relatief vaker schadevergoeding geëist. In het wetsvoorstel inzake het tegengaan van het hinderen van hulpverleners dat ik heb aangekondigd, wil ik hier overigens ook verder invulling aan geven. Nogmaals, ik zie de opmerkingen die hierover gemaakt zijn als steun voor dat beleid.

Door een aantal van u is zorg geuit over de problematiek rondom personen met verward gedrag. Ik deel de daarover door u geuite zorg en urgentie. Vanaf het moment van mijn aantreden heb ik mij zeer in dit onderwerp verdiept, in overleg met de korpsleiding. We hebben in deze overleggen eerder met uw Kamer besproken dat ik mij namelijk ook zorgen maak over het aantal meldingen waar de politie mee bezig is ten gevolge van deze problematiek. Er is een aantal projecten in Den Haag en Amsterdam die betrekking hebben op een andersoortige, meer gerichte opvang en op andersoortig vervoer met de psycholance en ook op andersoortige of nevengeschikte wijkopvang door middel van de wijk-ggz'er. Daarnaar ben ik zelf ter plekke gaan kijken. Over die projecten heb ik uitgebreid gesproken met het u bekende Schakelteam Personen met Verward Gedrag van de heer Hoes en met de Staatssecretaris van VWS. Het Schakelteam gaat dit najaar zijn werkzaamheden afronden. Op dit moment is mijn inzet dat er in ieder geval zo veel mogelijk maatregelen zijn die voor de politie de situatie kunnen verbeteren, respectievelijk verlichten.

U vroeg nog naar de observatiemaatregelen. Dat wetsvoorstel is net vastgesteld. De wet treedt pas op 1 januari in werking. Voor de observatiemaatregel was er geen draagvlak in uw Kamer. Ik denk dat nu eerst de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg in de praktijk moet gaan werken.

De heer Arno Rutte (VVD):

De warme woorden van de Minister deel ik uiteraard, en ook de zorgen die hij benoemt. Die had ik ook al benoemd. Hoe kijkt de Minister ernaar dat de problemen rondom personen met verward gedrag heel groot zijn, er binnen de ggz budget overblijft en het aanbod om de mensen om wie het gaat te plaatsen achterblijft? Er zijn voorbeelden waarin het goed gaat, maar net zo veel voorbeelden waarin het niet goed gaat. De politie zit met de brokken en de burgemeester met de handen in het haar. Wordt het geen tijd dat deze Minister samen met de Staatssecretaris echt een keer ergens een streep trekt en zegt: dit kan zo niet langer? Het gesprek is zo vriendelijk, maar de resultaten voor de maatschappij zijn onvriendelijk. Wordt het geen tijd om een keer wat steviger te duwen op de sector?

Minister Grapperhaus:

De problematiek rondom verwarde personen is maatschappelijk. Tegelijkertijd is het problematiek waar de politie op zo'n wijze mee belast wordt dat ik vind dat ik me moet inzetten voor andere maatregelen, waardoor die belasting van de politie minder wordt. Ik hoop dat ik het zo duidelijk zeg. Dat heeft helemaal niets te maken met een softe benadering. Ik denk wel dat we echt moeten respecteren dat de personen over wie het gaat, de mensen die verward gedrag vertonen, een kwetsbare groep zijn. Ik vind dat de oplossingen ook moeten passen bij de problematiek van deze mensen. Daarom is de opvang die ik in Amsterdam en Den Haag bezocht heb heel specifiek gericht op mensen die openbare ordeverstoringen tonen die terug zijn te voeren of terug lijken te voeren op psychische problemen. Die opvang is goed op die mensen gericht. Ik kan u een werkbezoek aan de psycholance zeer aanraden. U ziet dan namelijk dat dit vervoer zich veel meer richt op de problematiek van die personen. Dat is voor de politie een verlichting. Ik heb bij werkbezoek tijdens nachtelijke diensten gezien dat het voor de politie heel veel vertwijfeling veroorzaakt als men mensen moet opvangen waarvoor de opvang van de politie niet geschikt is. We moeten dus gewoon zoeken naar oplossingen. Daar zijn we actief mee bezig. Ik geloof dat ook bij alle partijen goede wil bestaat om dit te gaan oplossen.

De voorzitter:

Meneer Rutte, u heeft nog een vervolgvraag?

De heer Arno Rutte (VVD):

Ja. De Minister heeft het over goede voorbeelden en goede wil, maar helaas laten de recente jaren dat niet zien. Ik kom daar wellicht in het VAO nog op terug. Ten aanzien van de observatiemaatregel snap ik in principe de koers die de Minister vaart. Hij zegt: die heeft het niet gehaald bij de wetsbehandeling en dat moet maar niet. Maar ik spreek wel burgemeesters die met de handen in het haar zitten. Zij hebben iemand die ernstig verward gedrag vertoont en die gezien wordt door een psychiater. De psychiater zegt dat hij niet helemaal kan vaststellen of het wel psychisch is. Het zou ook sociaal kunnen zijn. De psychiater stuurt iemand dan weg. Dat drama in Schiedam onlangs was precies zo'n geval. De burgemeester kan daar helemaal niets mee doen. Als die observatiemaatregel geen mogelijkheid is, wat is dan volgens de Minister wel een mogelijke oplossing?

Minister Grapperhaus:

Nu overvraagt u mij. Dit is problematiek die ook heel erg in het zorgveld ligt. Ik zet mij enerzijds in om ervoor te zorgen dat de politie geen taak op haar bord houdt waarvoor ze in een aantal gevallen niet is toegerust en die ook eigenlijk niet tot haar primaire taken zou moeten behoren. Anderzijds probeer ik eraan bij te dragen dat die problematiek op een maatschappelijk aanvaardbare manier wordt opgelost. Dat wetsvoorstel is aangenomen. De wet treedt in januari in werking. Daar heeft uw Kamer de observatiemaatregel niet in opgenomen. Dat lijkt mij dan nu de werkelijkheid waarmee we verder aan de slag moeten.

Ik kom dan op ziekteverzuim en PTSS. Ik begin even met PTSS. Ik wil kort in algemene zin zeggen dat ik die problematiek zeer serieus neem. Ik heb daar inmiddels gesprekken over gevoerd met de politiemedewerkers die actief zijn op het gebied van hrm-beleid, maar ook met politiemensen die zelf zijn getroffen door PTSS. Het is een hoogrisicoberoep. Ik heb eerder tegen uw Kamer gezegd dat ik vind dat we echt nog stappen moeten zetten om ervoor te zorgen dat de begeleiding en opvang optimaal zijn. Dat geldt overigens ook voor de preventie, die volgens mij door mevrouw Kuiken werd aangeroerd. Ik spreek overigens deze zomer met de korpsleiding verder over de vorderingen van de maatregelen die we nu aan het treffen zijn. We hebben er als samenleving niet alleen belang bij dat de politie beschikt over gezonde medewerkers, maar ook dat diegenen die in een PTSS komen door omstandigheden en risico's van het werk die zich verwezenlijkt hebben, optimale begeleiding krijgen.

Het onderzoek naar de belasting en belastbaarheid waar mevrouw Helder naar vroeg zal na de zomer worden opgeleverd, waarna de onderzoeken vooral zullen worden gebruikt om met preventieve maatregelen overbelasting en onderbelasting te voorkomen.

De vraag van de heer Krol was of het ziekteverzuim wordt veroorzaakt door te weinig agenten. Het wordt veroorzaakt door meerdere factoren. Een te hoge werkdruk kan daarop wel degelijk van invloed zijn. De politie probeert op verschillende manieren om die werkdruk te verlagen, bijvoorbeeld door de werkdruk als gevolg van vacatures te verkleinen door het aantrekken van extra personeel. Ook in de cao-onderhandelingen spreken we op dit moment over modernisering in dat opzicht, om te kijken hoe we hier beter mee aan de slag kunnen. Ik wil hardop gezegd hebben dat in mijn brief niet voor niets de Eenheid Zeeland-West-Brabant is genoemd, omdat we natuurlijk ook kijken naar best practices om te zien wat daaruit te leren valt.

De vraag van de heer Van Nispen was hoe we ervoor zorgen dat agenten niet omvallen. Het plan van aanpak geeft heel duidelijk aan hoe men wil inzetten op het terugdringen van het verzuim. Daar wil ik eigenlijk vooralsnog naar verwijzen.

Mevrouw Buitenweg stelde aan de orde of leidinggevenden nu wel de tijd hebben en of dat het enige probleem is bij ziekteverzuim. Het plan van aanpak voor ziekteverzuim richt zich op het versterken van de arbeidsrelatie tussen leidinggevende en medewerker. Men moet ernaartoe dat alle actoren in het verzuimproces een rol hebben bij het terugdringen van het verzuim in algemene zin, maar ook in dat individuele geval. Het plan van aanpak richt zich daarop en bevat inderdaad een aantal cultuurveranderingsaspecten.

Ik hoop dat ik de vraag van mevrouw Buitenweg, de heer Rutte en anderen over Zeeland-West-Brabant beantwoord heb. Dat voorbeeld laat namelijk zien dat juist door veel meer in te zetten op verbetering in de contacten in de arbeidsrelatie veel tot stand kan worden gebracht. Daar gaan we natuurlijk mee verder.

Mevrouw Den Boer noemde nog de ziekteverzuimspreiding en waarom er meer ziekteverzuim is onder vrouwen. Die vraag kwam, dacht ik, ook van mevrouw Buitenweg. Ten aanzien van de spreiding onder eenheden gaan we een analyse maken van de precieze aard van het verzuim, de eenheid en de teams. Die moet dan ook inzicht geven in de achtergrond van de spreiding. Het is overigens in het algemeen zo dat ziekteverzuim bij vrouwen hoger is. Dat is niet alleen zo bij de politie. Ik meen dat mevrouw Buitenweg daar ook al op hintte.

Mevrouw Den Boer vroeg waarom een re-integratiecoach zo laat wordt ingezet. Bij aanvang van het ziekteverzuim worden medewerkers door arbeidsdeskundigen begeleid. Pas later in het verzuimproces kan een re-integratiecoach betrokken worden. Die wordt speciaal ingezet voor de mensen die langdurig ziek zijn.

De voorzitter:

Toch nog een interruptie?

Mevrouw Den Boer (D66):

Aanvullend op dit antwoord wilde ik de Minister vragen naar de specifieke rol van de casemanagers. Er komen casemanagers bij. De vraag is hoe zij zich gaan bezighouden met dit soort trajecten en of zij een eenduidig loket zijn voor mensen die met deze PTSS-klachten worstelen. Ik wil over een jaar, of eigenlijk nu al, dit soort boekjes gewoon niet meer zien verschijnen. Er komt een aantal verbijsterende verhalen voorbij van mensen die PTSS-klachten hebben. Door het woud kunnen zij de personen die zij nodig hebben niet vinden. Het gaat dan bijvoorbeeld ook over juridische bijstand. Ik wil dus heel graag van de Minister horen hoe aan dit soort problemen tegemoet wordt getreden.

Minister Grapperhaus:

U had daar een vraag over gesteld en ik was eigenlijk op het punt gekomen om die te beantwoorden. Dat doe ik dan tegelijk met deze vraag. Inderdaad worden die agenten bij PTSS en bij geweld tegen politieambtenaren ondersteund door casemanagers. Die begeleiding betreft bijvoorbeeld ook zaken als het aanvragen van schadevergoeding, het regelen van juridische bijstand, gemaakte medische kosten en dergelijke. Het korps draagt daarvoor de kosten op basis van geldende regelingen. U constateerde zelf ook al dat er extra casemanagers komen. Daar wordt heel duidelijk op ingezet.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u wel. Specifiek was mijn vraag dan nog als volgt. Er komen nu dus twintig casemanagers. Dat zijn er twee per eenheid, als ik dat goed tel. Er zijn 200 van dit soort klachten per jaar. Wat gaat dat betekenen? Zijn deze mensen fulltime met dit soort zaken bezig en is dat afdoende?

Minister Grapperhaus:

Ja, dat klopt, dat zal fulltime zijn. Of dat voldoende zal zijn? Hier wordt nu op ingezet. De inschatting is dat dit enorme verlichting zou moeten bieden. Als blijkt dat dit niet voldoende is, dan zal daar meer op moeten worden ingezet. Ik heb heel duidelijk en al redelijk vanaf het begin, bij de begrotingsbehandeling, de ambitie uitgesproken om het ziekteverzuim terug te dringen. Dat is één. Twee: PTSS is echt iets wat ikzelf en de korpsleiding ons aantrekken. Daar moet stevig op worden ingezet, met mensen en middelen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter, tot slot ...

De voorzitter:

Nou, liever niet.

Mevrouw Den Boer (D66):

Sorry. Afsluitend? Het is geen vraag, maar misschien meer ...

De voorzitter:

U heeft nog één zin en dan ga ik naar mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Den Boer (D66):

Mag ik er dan van uitgaan – dat is toch een vraag – dat de Minister hierover aan de Kamer informatie zal verschaffen?

Minister Grapperhaus:

Over wat hier de resultaten van zijn? Ja, uiteraard. Hier kom ik bij u op terug.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik las in een brief aan de Kamer: «Aanpak van ziekteverzuim had en heeft de volle aandacht van de korpsleiding en van de Minister.» Dit was een brief van Minister van der Steur aan de Kamer. Er is ook een brief van de heer Opstelten aan de Kamer. Dat heb ik net opgezocht. Het is dus al heel lang zo, dat het ziekteverzuim de volle aandacht heeft van de korpsleiding en de Minister. Dat is natuurlijk hartstikke goed, maar we hebben nu weer een nieuw plan van aanpak. Dat ziet er op papier heel prima uit, maar de vraag is dan wel: waarom moeten we hier nu vertrouwen in hebben als dit de vorige Ministers steeds niet gelukt is, terwijl ze er toch de volle aandacht voor hadden? Is er een analyse gemaakt van wat er de vorige keer misging? Ik ben namelijk van harte bereid om te denken dat ze nu voor het echie gaan. Waarom zou het nu dan wel lukken? Wat ging er de vorige keren mis? Heeft de Minister dat geanalyseerd en zou hij die analyse ook met de Kamer willen delen?

Minister Grapperhaus:

Ik begrijp uw punt. U vraagt of we nu eindelijk resultaat gaan boeken. Ook gezien het belang van het onderwerp wil ik toezeggen dat we hier in het najaar verder met elkaar over in gesprek gaan aan de hand van een brief van mij. Ik heb het dan niet over uiterlijk november maar daarvoor. Dan kan ik u namelijk ook meer aangeven over wat mijn bevindingen zijn geweest betreffende de vraag waar we nou echt op moeten inzetten, ook naar aanleiding van de verdere gesprekken met de korpsleiding. Daar verplicht ik mij nu toe. Ik zal er dan bij u nader op kunnen ingaan waardoor het komt dat dit mogelijk minder resultaat heeft opgeleverd sinds mijn voorgangers daar toezeggingen over hebben gedaan. Of dat zo is, houd ik nog even in het midden. Zullen we dat doen?

De voorzitter:

Ik denk dat mevrouw Buitenweg daar best tevreden mee is. Ik kijk even op de klok en zie dat er nog een blokje onderwijs komt. Ik wil de collega's in overweging geven dat de Minister dat schriftelijk beantwoordt en dat ieder nu nog één vraag stelt waarop de Minister kort antwoordt. Misschien is er een vraag overgebleven. Dat kan ik ook niet helpen. Mijn voorstel zou zijn om nu ieder nog één aanvullende vraag te laten stellen, waar de Minister dan ook antwoord op geeft. Onderwijs wordt dan schriftelijk beantwoord.

Minister Grapperhaus:

Toegezegd is om de vragen over onderwijs schriftelijk te beantwoorden. Geen enkel probleem.

De voorzitter:

Mag ik het dan non-verbaal zo begrijpen? Mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik zie dat de tijd heel beperkt is. We hadden voorzien dat het goed is om de onderwerpen ziekteverzuim en PTSS breed te bespreken. Op mijn punt van PTSS en het inzetten van het thuisfront is de Minister nog niet ingegaan. Ik wil hierbij ook alvast van de gelegenheid gebruikmaken, omdat de tijd te beperkt is, om een VAO aan te vragen. Dat lijkt me verstandig. Ik weet niet of dat al door de collega's gebeurd is. Dat is het geval. Heel goed. Het lijkt me dat we daar in een VAO verder over kunnen spreken. Ik zie dat de tijd echt knelt.

De voorzitter:

Ik vat het wel even samen. Er is bij meerdere collega's behoefte aan een VAO. Dat geeft de Minister ook ruimte om het blokje onderwijs schriftelijk te beantwoorden in die termijn. De Minister kan nog even apart ingaan op de vraag van mevrouw Van der Graaf. Daarna geef ik het woord aan de collega's voor één vraag van ieder.

Minister Grapperhaus:

Hier had ik een nader antwoord op. Welnu, via u tot mevrouw Van der Graaf zeg ik dat de partners en familieleden van een politiecollega met psychosociale problemen kunnen bellen met het 24/7 Loket Politie van Stichting de Basis. Daar kunnen ze alle dagen van de week op alle uren terecht voor informatie en hulpvragen. Als onderdeel van de bijzondere zorgplicht van de korpschef moet het korps er ook voor zorgen dat het thuisfront in algemene zin geïnformeerd wordt over de beschikbare begeleiding en zorg. Een ander voorbeeld van het betrekken van het thuisfront is het organiseren van partnerbijeenkomsten met betrekking tot PTSS. Hierbij wordt partners van politieagenten met PTSS geleerd hoe om te gaan met een levenspartner met psychische klachten. In het kader van die extra inzet van casemanagers zal het in de problematiek betrekken van de partner, respectievelijk het thuisfront, zeker een aandachtspunt moeten zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Eventjes concluderend: we krijgen een schriftelijke beantwoording van de vragen over onderwijs. Daarna zal er een VAO geagendeerd worden en dan kunnen de collega's daar natuurlijk ook nog op ingaan. Ik kijk even naar mijn collega's aan de linkerzijde of er behoefte is aan...

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, een VAO.

De voorzitter:

Goed, dat ga ik doorgeven. Een VAO is ook aangevraagd door collega Van Nispen. Ik zie al dat er best veel sprekers zullen komen. Ik weet ook nog dat de heer Van Dam gevraagd heeft naar een plan van aanpak over het slimmer, korter en sneller opleiden.

Minister Grapperhaus:

Dat hoort bij onderwijs, lijkt me.

De voorzitter:

Goed, dan weet ik dat dat bij onderwijs hoort. Dan kan ik afronden. Ik dank de Minister voor de antwoorden in de eerste termijn. De tweede termijn hebben we dan zo opgelost. Ik heb vier toezeggingen genoteerd:

  • ten eerste komt er voor het zomerreces een brief over het «instroomarrangement» inclusief de Politieacademie;

  • voor het zomerreces komt er een brief naar de Kamer over de ontwikkelagenda, naar aanleiding van een vraag van de collega van de SGP over de combinatie van en de verbinding tussen wijkagenten en opsporing;

  • de derde is een brief van de Minister over het stroomstootwapen, na advies van de korpschef, uiterlijk in november 2018;

  • als laatste een brief in het najaar van dit jaar over de bevindingen van het ziekteverzuim, waarbij ook wordt gekeken naar de voorgeschiedenis.

Ik zie dat ik niet helemaal volledig ben geweest. Ik zie de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik zeg dit enkel en alleen om op een ander moment hierop niet terug te hoeven komen: als dat instroomarrangement ook de jaren tot en met 2023 kan omvatten, zou ik helemaal gelukkig zijn. Dus ik zie graag een idee over hoe men meerjarig die werving gaat regelen.

De voorzitter:

Gaat u de heer Van Dam gelukkig maken? Ik zie een voorzichtige ja. Ik noteer die niet in keiharde woorden, maar er wordt naar gestreefd.

Minister Grapperhaus:

Ik wil de heer Van Dam graag op deze dag gelukkig maken.

De voorzitter:

Die pakt u nog even mee. Ik dank u allen. Ik dank de Minister, de korpschef, de ondersteuning, de publieke tribune, mensen die op een andere manier hebben gekeken en mijn collega's. Dank u wel.

Sluiting 13.06 uur.