Kamerstuk 29544-521

Verslag van een algemeen overleg

Arbeidsmarktbeleid

Gepubliceerd: 8 mei 2014
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: werk werkgelegenheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-521.html
ID: 29544-521

Nr. 521 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 mei 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 12 maart 2014 overleg gevoerd met Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het arbeidsmarktbeleid.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Mei Li Vos

Griffier: Weeber

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Baay-Timmerman, Hamer, Pieter Heerma, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Ulenbelt, Mei Li Vos en Van Weyenberg,

en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.03 uur.

De voorzitter: Hierbij open ik het algemeen overleg over het arbeidsmarktbeleid. Ik verwelkom de mensen in de zaal, de geachte collega's en afgevaardigden en de Minister en zijn medewerkers. Er staan veertien stukken op de agenda. Ik stel een spreektijd van zes minuten voor.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. De agenda is inderdaad een verzameling van veel stukken. Het ene stuk is wat recenter dan het andere, zeg ik er met gevoel voor understatement bij. Het is belangrijk te memoreren dat er in de afgelopen week heel belangrijke stappen zijn gezet op het terrein van de arbeidsmarkt. Er zijn grote wetsbehandelingen geweest, en de VVD-fractie is ontzettend blij dat de hervormingen in gang zijn gezet. Ik hoop dat ze met dezelfde vaart door de Eerste Kamer komen. Ze zetten veel dingen die vandaag ter bespreking voorliggen in een ander daglicht. In sommige gevallen is bespreking achterhaald, omdat we al stappen gezet hebben. Ik ga niet alle veertien langs, maar ik licht er een aantal uit.

Ik begin met de cao's, met het bevorderen van transparantie van de dispensatieregelingen. Dan schieten we meteen het jargon in. De VVD is blij met de dispensatiemogelijkheden en zeker met de transparantie daaromtrent. Hoe vaak wordt er eigenlijk dispensatie verleend? We kennen allemaal het voorbeeld van de perikelen rondom de Continuflex-cao. Ik wil van de Minister weten of hij het een goede zaak vindt dat conculega's al dan niet dispensatie verlenen, en dan zeg ik het nog voorzichtig. De Minister schrijft in het stuk dat het prima is dat sociale partners het zo hebben geregeld, maar is het niet gek dat je op deze manier ook je concurrent buitenboord kunt houden? De Minister kan zelf ook dispensatie verlenen of juist weigeren. Hoe vaak heeft hij dat al gedaan?

Mijn volgende punt is de duurzame inzetbaarheid. Ik heb daarover in het verleden een motie ingediend. In cao's moet aandacht besteed worden aan duurzame inzetbaarheid. In de rapportage lezen we dat inmiddels in circa de helft van de onderzochte cao's is afgesproken dat invulling van het beleid met betrekking tot duurzame inzetbaarheid nader wordt onderzocht. In de helft van de cao's moet nog onderzocht worden hoe men het zou kunnen doen. Dan ben je dus nog ver af van de doelstelling van een gelijke arbeidsparticipatie in 2020, en duurzame inzetbaarheid als iets wat echt op de agenda staat. Ik vind dat dit erg achterblijft bij de verwachtingen. Dat maakt de noodzaak van uitvoering van de motie des te groter. De Minister moet het gesprek hierover aangaan met cao-partijen. Er wordt ook geschreven over het programma van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Daarin worden extra middelen ingezet. Ik heb begrepen dat Staatssecretaris Klijnsma voor de zomer met een uitwerking van dit programma komt. Kan zij in die brief ook op de koppeling met duurzame inzetbaarheid ingaan? In hoeverre kunnen daar ESF-middelen voor worden ingezet?

Agendapunt 4 betreft de arbeidsmarktpositie van ouderen. We zijn blij dat de leeftijd tot waarop mensen doorwerken gestaag omhoog blijft gaan. Er worden drie instrumenten genoemd: de mobiliteitsbonus, de no-riskpolis en de proefplaatsing. Ik hoor graag van de Minister wat de stand van zaken van alle drie is. Hij gaat heel kort in op de mobiliteitsbonus en de proefplaatsing. Op pagina 3 schrijft hij dat deze een positief effect kunnen hebben. De no-riskpolis wordt helemaal niet genoemd. Bij de no-riskpolis is het risico op doorbetalen bij ziekte, speciaal bij ouderen, heel belangrijk. Dit wordt als drempel genoemd. Ik ben benieuwd hoe vaak het instrument no-riskpolis wordt gebruikt en hoe vaak men het daadwerkelijk heeft moeten gebruiken vanwege ziekte.

We hebben de rapportage over het sociaal akkoord ontvangen. Die vind ik heel erg summier. Ik begrijp dat men het erg druk heeft gehad, maar de rapportage dateert uit november. Waarschijnlijk is er inmiddels al iets nieuws te melden. We hebben in de Kamer belangrijke stappen gezet op het gebied van de arbeidsmarkt en we willen natuurlijk in ditzelfde ambitieuze tempo doorgaan. Kan de Minister ons nu laten zien welke punten we voor de rest van dit jaar gaan oppakken, bijvoorbeeld met betrekking tot doorwerken na de AOW-leeftijd? Welke volgorde kunnen we ongeveer verwachten? Misschien kan hij daarin op korte termijn inzicht geven? Dat hoeft niet nu. We kunnen daar dan met onze werkzaamheden in de Kamer op voortborduren.

Ik wil weten hoeveel van de 600 miljoen voor de sectorplannen voor dit jaar inmiddels is belegd. Zitten we al bijna aan de taks of nog niet? Om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het? Over de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) ben ik mijn tekst kwijt. Dat moet maar even uit het hoofd. Het gaat om de transparantie van die fondsen. De Minister geeft aan dat vanwege technische oorzaken nog geen informatie kan worden gepubliceerd op de website. Ik vind dat bijzonder teleurstellend. Ik zie in de rapportage dat er bij de O&O-fondsen 530 miljoen is uitgegeven, 100 miljoen minder dan het jaar hiervoor, terwijl we juist in een periode zitten met grote werkloosheid. Veel mensen hebben behoefte aan omscholing. Ik vind dat de sociale partners erg naar het kabinet kijken en zelf veel steken laten vallen. Bij de fondsen gaat 12% van de kosten op aan beheer. Dat is 55 miljoen. Dat bedrag mogen ze wel heel goed onderbouwen, anders is dat echt een reden om per direct het lidmaatschap van een bond op te zeggen. Ik ben al geen lid van een bond. Dit zijn waanzinnige bedragen. Het is een reden temeer voor de bonden om tot transparantie te komen. Ik krijg daarin graag wat meer inzicht van de Minister. Mag ik erop rekenen dat de transparantie voor het komende jaar wordt geregeld en dat de informatie op de site komt?

De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Het heeft iets geks om hier bij elkaar te zitten om te spreken over de arbeidsmarkt, terwijl de Kamer de afgelopen maand de arbeidsmarkt grondig heeft herzien met drie grote wetten. Tegelijkertijd blijft er voldoende over om te bespreken, als je de agenda van dit overleg bekijkt.

Ik wil beginnen met het punt «reshoring». De Minister stuurde daarover half december een brief naar aanleiding van het initiatief van de Partij van de Arbeid en het CDA. Ik zie hierin kansen en mogelijkheden. Als ik de brief goed lees, ziet het kabinet die mogelijkheden ook. Het verwijst in de brief naar een update rond de mogelijkheden van een landelijke uitrol van het total cost of ownership-model, die we dit voorjaar krijgen. De Universiteit Tilburg en de gemeente Tilburg werken aan dit model. Ik ben benieuwd of de Minister daar al wat meer over kan zeggen. Reshoring biedt in krimpregio's mooie kansen. Hierover hebben we bij de behandeling van de Participatiewet ook met de Staatssecretaris gesproken. Collega Kerstens heeft daartoe een initiatief genomen, breed gesteund door de Kamer. Ik ben benieuwd hoe de Minister dit ziet. Ziet hij juist in de krimpregio's mogelijkheden om werkgelegenheid terug te halen naar Nederland? Ik wil specifiek weten hoe de Minister de rol van het UWV ziet, omdat het UWV met het aannemen van de Participatiewet voor de onderkant van de arbeidsmarkt een exclusieve rol behoudt. Loondispensatie blijft immers mogelijk voor de oude groep Wajongers. In de brief over reshoring werd alleen melding gemaakt van gemeenten en van loonkostensubsidie. Daar is het UWV volgens mij nu bijgekomen. Het UWV kan proactief de rol pakken om in de krimpregio's zij aan zij te staan met de gemeenten. Het moet niet als concurrent optreden, maar als partner. Ziet de Minister dat ook zo? Kunnen de gemeenten met hun middelen en het UWV met zijn rol en mogelijkheden samenwerken, zodat een plus een twee is, in plaats van elkaar tegen te werken, zoals in het verleden wel eens de kritiek geweest is? Ik ben benieuwd of de Minister bereid is, het UWV te stimuleren om die rol juist in de krimpregio's op te pakken.

Kan de Minister met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van ouderen aangeven hoe het Actieplan 55PlusWerkt verloopt? Wij krijgen zo nu en dan signalen dat er veel geld wordt uitgegeven aan sollicitatietrainingen voor ouderen. De cijfers die binnenkomen over de arbeidsmarktkansen van ouderen tonen wel wat verbeteringen, maar tegelijkertijd blijven ze flink achter. Bij mijn fractie heerst het gevoel dat voorzorg beter is dan nazorg, terwijl we wel vaak bij die nazorg terechtkomen. Als er een crisis uitbreekt, zie je dat oudere werknemers hun baan verliezen. Je moet dan wat doen met dit soort actieplannen, terwijl je uiteindelijk meer bereikt aan de voorkant. Ik sluit daarbij aan bij het betoog van de VVD over de O&O-fondsen. Ook wij hebben daar twijfels over. Investeren in scholing van personeel vergroot de arbeidskansen van oudere werknemers, juist als men daarin gedurende de gehele loopbaan kan investeren. Eerder is in de Kamer al een motie aangenomen die het kabinet vroeg om te komen tot een individueel scholingsbudget. Wij zien daar nog steeds een enorme kans in, een enorme verbetering, zeker als je mijns inziens terecht vraagtekens plaatst bij de effectiviteit en de inzet van de middelen vanuit de O&O-fondsen. Diverse partijen in de Kamer hebben daar al zorgen over geuit. Ik ben benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt en of hij kansen ziet om richting de voorzorg te gaan.

Elk Kamerlid heeft vaste dossiers waarop zorgpunten binnenkomen. De uitwerking van de Fraudewet is er voor mij zo een. Daarover heb ik al vaker met de Minister de degens gekruist. De afgelopen maanden heb ik veel klachten gekregen over de rol van het UWV rondom vrijwilligerswerk. Daar is vorige week in de media vrij breed aandacht voor geweest. Ik heb de Minister in een reactie horen zeggen dat hij daarover met het UWV in de slag wil. Ik ben benieuwd of hij dit hier iets concreter kan invullen. De voorbeelden zijn er in overvloed. Er zijn schriftelijke vragen gesteld over een buurtbus in Brabant, waar mensen niet als vrijwilliger mogen werken van het UWV. Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand (Wwb) schoot deze vraag mij steeds door het hoofd: is vrijwilligerswerk dat bij het UWV tot het signaal leidt dat het niet mag, bij gemeenten een goede invulling van de tegenprestatie voor mensen in de bijstand? Ontstaat daar geen ambiguïteit? Krijgen vrijwilligersorganisaties nu al te maken met een verschil in opstelling tussen gemeenten en het UWV? Wat gaat de Minister concreet doen om dit op te lossen?

Ik kom vanmiddag in het algemeen overleg over integratie in relatie tot het rapport van het SCP terug op jongeren en hun positie op de arbeidsmarkt. Ik heb de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid in interviews horen zeggen dat er bij de arbeidsmarktkansen voor jongeren spanning zit in de concurrentie met zzp'ers. Waarom zou een werkgever investeren in een jongere als hij goedkoper iemand in dienst kan nemen die het al kan? Wat vindt de Minister van dit signaal?

Ten slotte heb ik een heel specifiek punt. Ik heb de Minister eind vorig jaar schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak in een letselschadezaak. De rechter oordeelde daarin dat het voor een jonge Turkse vrouw aannemelijk is dat zij tien jaar stopt met werken zodra haar eerste kind is geboren. Ik vond dat een bijzondere zaak. Ik heb lang getwijfeld of ik er vragen over zou stellen, omdat het een rechterlijke uitspraak is. Ik vind in de antwoorden van de Minister dit spanningsveld duidelijk terug. Ik respecteer dat. Ik heb waardering voor het feit dat hij binnen dat spanningsveld aangeeft hoe de cijfers liggen. Je kunt kanttekeningen bij de uitspraak plaatsen. De Minister geeft ook aan dat hij het een goede zaak zou vinden als er hoger beroep wordt aangetekend en als deze zaak bij het College voor de Rechten van de Mens wordt aangedragen. Ik begrijp dat dit allebei is gebeurd. Volgens mij hebben zowel de Minister als ikzelf het gevoel dat het wat apart is om deze zaak gaande te houden, maar stel dat er geen beroep was aangetekend. Wat hadden we dan kunnen doen? Dan hadden we allebei met een gevoel gezeten dat er iets niet klopt, maar wat had de Minister dan gedaan? Wat hadden we kúnnen doen?

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik heb in mijn inbreng ook het punt dat de heer Heerma net maakte. Het is misschien goed daar meteen bij aan te haken. Volgens mij stelt hij een terechte vraag, waaraan ik er een wil toevoegen. Deze zaak is onder de rechter, maar ziet de Minister ergens een rol voor de wetgever, los van rechterlijke uitspraken? Vindt hij dat er op het terrein van wetgeving, op zijn eigen terrein of bijvoorbeeld op het terrein van zijn collega van Justitie, zaken in de regels zitten die van het kabinet zijn en spanning opleveren? Is daar al goed naar gekeken? Zijn er zaken waarop een aanpassing nodig is? Ook ik deel het grote ongemak dat de heer Heerma en de Minister bij deze uitspraak voelen.

Verder vraag ik graag aandacht voor de werkloosheidscijfers en de sectorplannen. Vanochtend ging het over een sectorplan in het transport, als ik het goed heb, maar ik las gisteren dat er in twee jaar 100 miljoen is uitgegeven van de 600 miljoen die de Minister hiervoor in totaal beschikbaar heeft. Klopt dat? Is de Minister er nog steeds van overtuigd dat al deze euro's hun weg gaan vinden naar de werkgelegenheid, waarvoor ze immers bedoeld zijn? Euro's zijn schaars in deze economische tijden. Het zou doodzonde zijn als straks blijkt dat een deel van dit geld op de plank is blijven liggen. De Minister weet dat wij in onze tegenbegroting het geld voor de sectorplannen wel hebben behouden in tegenstelling tot sommige collega's. Wij vinden dat in deze zware tijden elke steun in de rug helpt. Wij hebben hierover in het Herfstakkoord afgesproken dat een derde van dit geld wordt besteed om jongeren aan het werk te helpen. Kan de Minister aangeven hoe dit zit in de plannen die hij tot nu toe heeft goedgekeurd?

Hoe staat het met de voorlichting over de aannamebonus die we hebben afgesproken? Een werkgever kan gedurende twee jaar een premiekorting van € 3.500 per jaar krijgen, als hij een jongere uit een uitkering aanneemt. In totaal is dit maximaal € 7.000. Ik hoop dat deze belangrijke maatregel effect heeft. Heeft de Minister de maatregel goed gecommuniceerd naar werkgevers, zodat dit goed onder de aandacht wordt gebracht? Het is doodzonde als een mooie regeling onbekend is en daardoor niet wordt gebruikt.

Eerdere sprekers noemden de O&O-fondsen al. Ik heb toch weer met lichte verbijstering in de rapportage over de cao-afspraken zitten lezen. In tijden van crisis kunnen we inderdaad elke euro scholingsgeld hard gebruiken. Wat blijkt nu? De potten van de cao-fondsen zijn met 40 miljoen gegroeid. Er zit een half miljard in kas in zware economische tijden waarin de politiek er alles aan doet om schaarse euro's te besteden om mensen kansen op een baan te geven. Wat vindt de Minister van die reserves en van het feit dat in een zwaar economisch jaar als 2012 dat bedrag zelfs met meer dan 40 miljoen is gegroeid? In de aangenomen motie-Van Hijum c.s. wordt opgeroepen tot een individueel scholingsbudget uit deze fondsen. Ik hoor graag van de Minister hoe het daarmee staat.

Ik heb ook veel vragen over de aanwending van de middelen. Er is 500 miljoen in kas. Elk jaar geven de fondsen ongeveer een half miljard euro uit aan een aantal heel belangrijke doelen, zoals scholing. Ook ik viel van mijn stoel van de 12% overheadkosten. Ik geloof dat er bij de verzekeringen vanaf 3,5% sprake is van een woekerpolis. 12% overheadkosten is inderdaad meer dan 50 miljoen. Wil de Minister hier goed onderzoek naar doen? Waar gaat dit geld naartoe? Wie krijgt het? Bij zo'n groot bedrag is meer inzicht belangrijk. Hoe staat het eigenlijk met de governancecode, waarover de Minister in gesprek is met de SER?

Ook als ik naar de andere uitgaven kijk, heb ik veel vragen. Naar de overige doelstellingen gaat 14% van het geld. Dat blijken soms aanvullingen op uitkeringen te zijn. De Minister weet dat mijn fractie daar geen grote fan van is. Ik lees ook dat 17% naar cao-gerelateerde zaken gaat. Kan de Minister mij vertellen wat die zijn? Dat is ook al bijna 70, 80 miljoen euro per jaar. Er zijn veel geldstromen die niet altijd even transparant zijn. Het zal allemaal volgens de regels zijn, maar dat maakt transparantie niet minder wenselijk.

De heer Ulenbelt (SP): Ik vind het een beetje bizar. Waar haalt D66 het recht vandaan om fondsen die cao-partijen met elkaar afspraken, in te zetten? Het is niet het geld van de politiek, het is het geld van bazen en bonden. Waar bemoeit D66 zich mee?

De heer Van Weyenberg (D66): Het is inderdaad niet het geld van de politiek, maar hier zit het grote principiële verschil van inzicht tussen de heer Ulenbelt en mijzelf. Het is wat mij betreft niet het geld van bazen en bonden, maar van werknemers. En dat is het probleem. Ik zie dat te weinig terug, terwijl er veel geldstromen zijn. Als de heer Ulenbelt het goed vindt dat er een half miljard in kas zit in deze zware tijden, dan verbaast me dat ook.

De heer Ulenbelt (SP): Misschien moet de heer Van Weyenberg zich dan eens verdiepen in die scholingsfondsen. Ze hebben reserves omdat zij in cao-loze periodes geen geld ontvangen, maar wel willen scholen. Dat is de verklaring voor die reserves. Daar moet je niet verbaasd van opkijken en daar moet je je al helemaal niet mee bemoeien, zou ik zeggen.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik verbaas mij slechts over het feit dat in tijden van grote crisis de potten groeien, en dat er in totaal ongeveer evenveel in kas zit als wat al die fondsen gedurende een jaar uitgeven. Daarover heb ik vragen, want ik zie geen balans. Ik ga er daarbij van uit dat dit geld van werknemers is, en niet van bazen en bonden. Maar dat is het verschil in filosofie tussen de Socialistische Partij en D66.

Ik heb verder een vraag over het vrijwilligerswerk in de WW. De Minister vindt dat we daar wat aan moeten doen. Ook gaf hij vorige week in een reactie op beelden in de media over vrijwilligerswerk aan dat hij de spanning zag tussen de WW en de bijstand. In de bijstand vinden we vrijwilligerswerk immers een manier om te blijven meedoen of weer mee te gaan doen. Mijn vraag is wat de Minister precies gaat doen en wanneer, heel concreet. Natuurlijk moeten mensen solliciteren, maar ik ben ervan overtuigd dat het doen van vrijwilligerswerk de kans van mensen op werk vergroot. Het moet wel op een manier die een sollicitatie niet in de weg staat. Ik heb een voorbeeld uit Friesland. Er is een afspraak tussen de Friese gemeenten en het Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden (FSU). Zij hebben de regel «gezond verstand» over werken om niet. Er zijn een aantal basale uitgangspunten. De eerste daarvan is dat vrijwilligerswerk prima is en door de gemeenten wordt toegejuicht. Natuurlijk moet je het melden als het structureel is, en als je er geld voor krijgt, zijn er regels voor. Bij twijfel heb je een gesprek met de gemeente. Het basisbeeld daar is dat vrijwilligerswerk kan helpen. Ik heb het gevoel dat de Minister dit met mij eens is, ook met betrekking tot de WW. Hoe gaan we dit regelen?

Hetzelfde heb ik met betrekking tot het volgen van een opleiding. Ik krijg veel voorbeelden van mensen die in de avonduren een opleiding willen doen. Ze betalen alles zelf, maar krijgen van het UWV te horen dat ze continu beschikbaar moeten zijn en die opleiding dus niet mogen volgen. Casuïstiek is altijd ingewikkeld, individuele gevallen zijn ingewikkeld, maar kan de Minister aangeven hoe hij dit ziet? Wat mij betreft moet alles wat helpt om meer kans te krijgen op de arbeidsmarkt worden aangemoedigd, juist als het sollicitaties niet in de weg staat.

Ik sluit me aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Nieuwenhuizen over de Continuflex-cao en de algemeenverbindendverklaring (avv). Ik weet dat de Minister een onderzoek gaat doen naar de avv. Dan komt ook de dispensatie om de hoek kijken. Ik vind dit echter een voorbeeld waarbij de regels niet altijd tot de uitkomst leiden die ik het meest wenselijk vind vanuit de optiek om mensen zo snel mogelijk van werk naar werk te leiden.

Mijn laatste punt betreft zzp'ers in cao's. Er is een motie aangenomen waarin de Minister gevraagd is in actie te komen. Ik begrijp dat de Cao Besloten Busvervoer ook weer voorligt bij de Minister. Hoe heeft hij uitvoering gegeven aan die motie? Ik wil een dringend beroep op hem doen. Mijn fractie, en ook die van de SP, hebben vragen gesteld over zzp'ers in de zorg en de Verklaring arbeidsrelatie (VAR). Tienduizenden zzp'ers in de zorg dreigen niet meer te kunnen werken omdat de Belastingdienst handhaaft. De vragen zijn om te beginnen aan de heer Wiebes gesteld, de Staatssecretaris van Financiën. We zijn vierenhalve week verder. Het ziet ernaar uit dat mensen niet kunnen werken. Wil de Minister er alstublieft voor zorgen dat deze vragen per omgaande worden beantwoord, zodat deze mensen hopelijk hun werk kunnen doen?

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De Minister zit er nu ruim een jaar, en dan ga je altijd even terugkijken wat er allemaal is gebeurd. Ik heb er eigenlijk maar één woord voor: de Minister voert bikinipolitiek. Wat hij laat zien is suggestief en wat hij verbergt is essentieel.

Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is meer zwembroekpolitiek.

De heer Ulenbelt (SP): Ik heb deze woorden niet zelf bedacht. Ze komen van professor Aaron Lewenstein, een statisticus die deze vergelijking heeft gemaakt.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik doe de heer Ulenbelt de suggestie niet naar de andere sekse te verwijzen. Ik adviseer hem een zwembroekpolitiek in plaats van een bikinipolitiek.

De heer Ulenbelt (SP): Ik heb het niet over de andere sekse, ik heb het over bikini's. Er zijn vreemd genoeg ook mannen die in bikini lopen. Misschien heeft mevrouw Hamer ze wel eens gezien. Ik hoor daar niet bij, maar het schijnt een uniform kledingstuk te zijn.

Wat de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid van de Minister doet, is natuurlijk erg suggestief. Ze zegt dat ze via uitzendbureaus 10.000 banen geschapen heeft, maar die waren er anders ook gekomen. Als ze die banen wel geschapen heeft, waarom gaat ze daar dan niet mee door? Er is nog veel jeugdwerkloosheid. De Ambassadeur Jeugdwerkloosheid suggereert ook dat er 10.000 leer-werkbedrijven zijn bijgekomen. Dan zegt ze er niet bij dat er tegelijkertijd 9.200 weg zijn gegaan. Ook de banenplannen hebben een hoog suggestief karakter. Ze scheppen nauwelijks nieuw werk, het is vooral scholing, en dan ook nog scholing naar andere sectoren waar geen werk is. Ik word er een beetje moedeloos van. Ook het plan van vanochtend voor de transportsector schept maar heel weinig banen. De Minister verbergt de gigantische vernietiging van werkgelegenheid in de zorg. Dat gaat om tienduizenden banen. Daar horen we hem nooit over. Over vernietiging van werkgelegenheid in de grenssector bij de tankstations en winkels door de accijnsverhoging horen we hem niet. We hebben de Minister niet gehoord bij de sluiting van ALDEL. Hij komt nu met 2 miljoen voor mobiliteit, maar er zijn 800 banen weg. We horen de Minister ook niet over de investeringen in de bouwsector waarvan de kop wordt ingedrukt door de heffingen op de woningcorporaties. De werkloosheid blijft ondertussen oplopen, ondanks banenplannen en de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid.

Het verbaast mij erg dat iedereen heel tevreden schijnt te zijn over het toenemen van de arbeidsdeelname van 55-plussers. Op zich is dat mooi, maar tegelijkertijd neemt de arbeidsdeelname tussen 50 en 65 jaar af. We hebben dus een dik probleem. Het vervroegd uittreden is afgeschaft. Wat doe je als iets schaars is? Werk is schaars. Een goede sociaaldemocraat gaat verdelen. Dat heb ik de Minister nog niet horen doen bij werkgelegenheid. Moet de AOW-leeftijd niet gewoon terug naar 65 jaar? Er is ons steeds voorgehouden dat er in verband met krapte op de arbeidsmarkt handjes nodig waren. En wat zegt de Minister nu zelf in de stukken? Het klopt niet. Het is veilig om te stellen dat in tegenstelling tot eerdere berichten de krimp van de beroepsbevolking zal uitblijven op middellange termijn. Dan hebben we het dus over een jaar of tien, neem ik aan. Dit staat in de stukken, in de reactie op het ABN AMRO-rapport. Minister, ga dan herverdelen. Laten we die AOW-leeftijd niet verder verhogen.

Ondertussen zitten veel mensen hopeloos in de put. Ze sturen de ene na de andere sollicitatiebrief en, als ze al antwoord krijgen, is het een afwijzing. De Minister heeft gezegd dat het UWV maatwerk kan leveren, maar het gebeurt niet. Ik vraag de Minister maatwerk te maken van de sollicitatieplicht, zodat het zinloos mailen en brieven schrijven, de administratieve lastendruk voor de werklozen, wordt verminderd.

De Minister heeft op zijn partijcongres aangekondigd dat hij met een plan voor de arbeid komt. Dat is hard nodig. Begrijp ik goed dat het een plan is voor later, voor de verre toekomst en niet voor nu? We wachten op maatregelen nu, niet in de toekomst. Het verontrust mij heel erg dat de Minister geen werk maakt van werkgelegenheid. De situatie is zo dramatisch geworden dat we ongeveer 300.000 werkzoekenden hebben die niet als werkzoekend worden geregistreerd omdat ze de moed hebben opgegeven. Mijn laatste vraag is wat de Minister deze mensen te bieden heeft. Moet de Minister niet zeggen dat hij de AOW-leeftijd verlaagt, de accijnsverhogingen en de verhuurdersheffing terugdraait en een geweldig investeringsprogramma voor de bouw maakt, om echte banen te scheppen en om de moedeloosheid die alom heerst te keren naar optimisme?

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Voorzitter. Ik hoor bij de vorige sprekers een paar overlappingen, maar herhaling maakt de zaak duidelijker. Ik zal daar ook nog op inhaken. Ik beperk mij tot de duurzame inzetbaarheid en de arbeidsmarktpositie van ouderen.

In zijn brief over duurzame inzetbaarheid van 2 december 2013 geeft de Minister aan dat de inspanningen in het kader van de beleidsagenda 2020 niet tot vooruitgang hebben geleid. Volgens de Minister lijkt dit zijn oorzaak te vinden in de voortdurende crisis, die primair aandacht vraagt voor problemen op de korte termijn. Daardoor is er minder ruimte voor inspanningen om de doelstellingen in 2020 te realiseren. Dit is enerzijds begrijpelijk, maar anderzijds zorgelijk. Ondanks de voortdurende crisis is de AOW-leeftijd wel mordicus in tempo verhoogd, waardoor mensen langer moeten doorwerken. 50PLUS vraagt de Minister er bij de betrokken partijen op aan te dringen dat de nog te nemen stappen snel worden gezet en de Kamer hierover te informeren. Voorts vraagt 50PLUS welke stappen de rijksoverheid zelf heeft gezet op het gebied van duurzame inzetbaarheid van haar werknemers. De overheid is immers Nederlands grootste werkgever. 50PLUS hoort graag van de Minister wat het kabinet aan zowel ouderenbeleid als duurzame inzetbaarheid doet en ontvangt hiervan graag een schriftelijk overzicht.

De arbeidsmarktpositie van de werkende 55-plussers is de laatste tijd sterk verbeterd. De situatie van de werkzoekende 55-plusser is echter bijzonder slecht te noemen. Er worden tal van maatregelen genomen, maar deze lijken vooralsnog geen zoden aan de dijk te zetten.

Het UWV heeft beraamd dat als gevolg van de inzet van 67 miljoen euro het aantal ouderen dat de WW uitstroomt, moet gaan toenemen. In eerste instantie gaat het om een toename van 9.000 tot circa 10.250 in de tweede helft van 2013. We zitten inmiddels in maart 2014 en horen graag van de Minister of deze doelstelling daadwerkelijk is behaald. Kan de Minister de Kamer voorts periodiek een overzicht doen toekomen van de in- en uitstroom onder 55-plussers in de WW, liefst per half jaar?

Er is sinds een aantal maanden het Actieplan 55PlusWerkt. Kan de Minister aangeven in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de maatregelen uit het actieplan? 50PLUS vraagt zich af of er voldoende bekendheid aan de maatregelen wordt gegeven. Ook de uitzendbranche lijkt volgens berichten die wij ontvangen, nog niet goed op de hoogte te zijn van de plaatsingsbonussen. Wij hebben de laatste paar maanden met verbazing gehoord dat er op de radio een spotje van het UWV is voor werkzoekenden van 55 jaar en ouder. Het lijkt 50PLUS dat het UWV deze uitkeringsgerechtigden niet hoeft te bereiken via de radio. Tussen deze partijen is er in het kader van de WW-uitkering al intensief contact. Het had naar de mening van 50PLUS veel meer voor de hand gelegen deze reclameboodschap te richten op de werkgevers of de bemiddelingsbureaus. Daar valt immers de winst te behalen. Werkgevers zijn vaak niet op hoogte van de bestaande regelingen en tegemoetkomingen. 50PLUS heeft in de afgelopen debatten al verschillende keren aangegeven dat de werkgevers geïnspireerd dienen te worden, en niet de werkzoekenden. Het doet 50PLUS dan ook deugd te lezen dat de Minister het 50PLUS-plan om inspiratiedagen voor werkgevers te organiseren, heeft overgenomen. 50PLUS wordt graag van de vooruitgang op de hoogte gehouden en vraagt de Minister hoe hij staat tegenover het 50-PLUS-idee om ook een publiekscampagne voor werkgevers te organiseren.

Tot slot, en dat is misschien wel het allerbelangrijkste, is er überhaupt wel voldoende werkgelegenheid om meer mensen aan de slag te krijgen? We kunnen de WW en de bijstand uiteraard activerender maken, een langgekoesterde wens van de VVD, maar dat zet weinig zoden aan de dijk bij gebrek aan vacatures. Daar moeten we reëel in zijn. Er zijn 870.000 mensen werkloos. Als je daarbij het aantal mensen in de bijstand, nog eens 400.000 mensen, optelt, kom je op een totaal van 1,2 miljoen werkzoekenden. Dat wil zeggen 1,2 miljoen ten opzichte van nog geen 100.000 banen. Dat is een gat van maar liefst 1,1 miljoen. Hoe denkt de Minister dit tekort aan vacatures op te lossen? We zien dat de economische groei langer dan verwacht uitblijft, dat de automatisering zorgt voor het opdrogen van vacatures en dat de beroepsbevolking in de categorie boven de 55 jaar relatief sterk stijgt. Het CBS maakte maandag het schokkende nieuws bekend dat steeds meer mensen het zoeken naar een baan opgeven. In totaal 70.000 mensen, het dubbele aantal ten opzichte van 2008, doen dit omdat ze hun kansen te klein achten om een baan te vinden. Het zal de Minister niet verbazen dat het daarbij vooral ging om 55- tot 75-jarigen. Graag hoort 50PLUS van de Minister wat hij gaat doen om het enorme tekort aan vacatures op de arbeidsmarkt op te lossen en het vertrouwen van de 55-plussers in het vinden van een baan weer te herstellen. In welke sector denkt de Minister dat de 55-plusser de meeste kans maakt om geplaatst te worden?

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Aansluitend op de woorden van de heer Heerma is het een beetje bijzonder om, na de afronding van de drie grote wetsvoorstellen, hier weer te zitten en over te gaan tot de orde van dag. We hebben heel veel dingen in gang gezet om de arbeidsmarkt beter te laten werken en mensen meer zekerheden te bieden. Maar goed, er is aanleiding genoeg. De collega's hebben al veel vragen gesteld. Ik zal niet alle punten herhalen.

Ik begin met het schrijnendste nieuws van deze week. Dat is het feit dat veel jongeren uit de migrantenhoek met een grote achterstand beginnen op de arbeidsmarkt. Waarom is dat voor mijn fractie het grootste nieuws? Wij willen heel graag dat deze jongeren een toekomst hebben, net als overigens alle jongeren. Het is ontzettend belangrijk dat zij een goede start maken. We weten immers dat het later in je loopbaan steeds moeilijker wordt, als je geen goede start maakt. Ik heb de Minister in de media op dit nieuws zien reageren en heb begrepen dat hij deze zorg met ons deelt. Dit is een goed moment om van de Minister te horen wat hij denkt daaraan verder met anderen te kunnen doen.

Meer in het algemeen zijn wij blij met de wetgeving die we net hebben aangenomen op het vlak van de werkgelegenheid, maar het belangrijkste blijft op dit moment het aanpakken van de hoge werkloosheid. Daarbij zijn een aantal specifieke terreinen te benoemen. Allereerst is er het aspect van de positie van ouderen op de arbeidsmarkt. Daar is al veel over gezegd en daarbij wil ik kortheidshalve aansluiten. Het is overigens goed om te zien dat de groep die langer doorwerkt of langer wil doorwerken, aan het groeien is. Wij horen dit in campagnetijd veel op straat. Mensen zeggen dat ze helemaal nog niet willen stoppen als ze 65 zijn, dat ze juist graag willen doorwerken. De andere kant van het plaatje is wel dat het heel moeilijk is om weer aan de bak te komen, als je rond je 45ste, 50ste werkloos raakt. Daarover heeft mijn buurvrouw al veel vragen gesteld. Zo'n publiekscampagne vind ik aantrekkelijk klinken, dus ik zou daar graag een reactie van de Minister op horen.

Het tweede aspect is dat de werkloosheid in specifieke gebieden extra aandacht vraagt. Ik geloof dat een van de collega's het al had over het Noorden, de specifieke problematiek bij ALDEL. Kan de Minister ons vertellen hoe het verdergaat? We weten immers dat daar door het kabinet acties op zijn gezet. Het is goed om bijgepraat te worden. Gelukkig lazen we vanochtend in het nieuws dat er weer een sectorplan is bijgekomen, in het transport als ik het goed heb. Het is goed als de Minister ons bijpraat hoe het daarmee staat en waar hobbels weg te nemen zijn. Daarvoor kunnen we misschien dit overleg ook gebruiken.

De heer Heerma heeft terecht verwezen naar ons gezamenlijke punt ten aanzien van reshoring. De Partij van de Arbeid heeft vorige week een klein banenplan gepresenteerd waarin dat een heel belangrijk punt is. Het lijkt me goed te horen welke rol de Minister voor zichzelf ziet. De overheid kan bijvoorbeeld een belangrijke taak hebben bij de informatievoorziening. Op de website van het Agentschap NL en het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) is de informatie over reshoring niet of nauwelijks te vinden. Misschien kunnen we beginnen om daar aandacht aan te geven. De heer Heerma verwees al naar de initiatieven in Tilburg. Wat daar gebeurt, is zeer interessant. Ik neem aan dat de Minister op de hoogte is. Het is inderdaad interessant om te bekijken of we dit model landelijk kunnen uitrollen. Misschien is er een verband te leggen met de sectorplannen.

Bij de behandeling van de Wet werk en zekerheid heeft mijn fractie veel aandacht gevraagd voor payrollconstructies. Ik geloof dat er uiteindelijk Kamerbreed een motie over aanvaard is. De Minister zei toen dat hij nog wachtte op een advies van de Stichting van de Arbeid. Ik ben benieuwd of hij daarover al iets meer kan melden.

De heer Van Weyenberg (D66): We hebben een beperkte spreektijd en veel onderwerpen, maar ik heb mevrouw Hamer niets horen zeggen over het punt dat vorige week zo veel aandacht trok, namelijk het vrijwilligerswerk in de WW. Mag ik ervan uitgaan dat zij het met mijn fractie eens is dat natuurlijk altijd alles gericht moet zijn op het vinden van een baan, maar dat vrijwilligerswerk of het volgen van een opleiding in je eigen tijd in de avonduren de kans voor iemand om uit de WW te stromen naar een betaalde baan, vergroot en niet verkleint?

Mevrouw Hamer (PvdA): Uiteraard. Ik dacht dat wij hierover vorige week in de Kamer hadden gesproken rondom het vragenuurtje, maar de heer Van Weyenberg moet het me even niet kwalijk nemen als ik dat niet paraat heb. Ik dacht dat mijn collega Tanamal daar vragen over had gesteld. Dit is een belangrijk punt en het moet uiteraard in balans zijn. Dat hebben we overigens ook bij de behandeling van de Wwb naar voren gebracht. Vrijwilligerswerk moet een belangrijke rol hebben. Hetzelfde geldt overigens voor de mantelzorg.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben blij met dit antwoord. Ik hoop dat de Minister ons zo vertelt hoe hij het beleid in de WW gaat aanpassen om maatwerk te kunnen bieden. Dat is nog iets heel anders. Ik reken op de steun van mevrouw Hamer, mocht dat antwoord een extra impuls kunnen gebruiken in de vorm van iets vanuit de Kamer.

Mevrouw Hamer (PvdA): Dat is goed. De heer Van Weyenberg weet dat ik hem altijd graag help een impuls aan de Minister te geven, als die een kant uitgaat die wij delen. We hebben dat bijvoorbeeld op het punt van scholing ook gedaan.

Ik kom erachter dat ik één vraag vergeten ben te stellen. Hij is vrij specifiek. Op de agenda staat een brief over de voortgang van de onderhandelingen in de kunstsector. Over dat punt hebben we eerder gesproken. Ik begrijp dat het overleg over de oplossing voor de WW-problematiek waarop wij hoopten, is vastgelopen. Ik wil van de Minister weten of er inmiddels meer perspectieven zijn waarmee dit toch weer losgetrokken kan worden.

De heer Ulenbelt (SP): Mevrouw Hamer schept bij mij enige verwarring, nu zij D66 lijkt te steunen op het punt van vrijwilligerswerk en de WW. De Minister heeft eerder gezegd dat vrijwilligerswerk mag, maar dat het UWV bekijkt of er geen sprake is van verdringing. Als er sprake is van verdringing, mag het niet. Ik neem aan dat mevrouw Hamer dit blijft steunen, en dat we geen tegenprestatie in de WW krijgen. Daar lijkt het bij D66 een beetje op.

Mevrouw Hamer (PvdA): Zo heb ik de heer Van Weyenberg geheel niet begrepen. Hij heeft mijn motie ondersteund, die ik bij de begrotingsbehandeling al heb ingediend, om verdringing op de arbeidsmarkt in de breedte tegen te gaan. Het gaat daarbij om bijstand, om WW, om allerlei posities. Ik kan hem niet anders verstaan dan dat hij daar op dezelfde manier naar kijkt als wij. Volgens mij vindt de Partij van de Arbeid al heel lang dat we vrijwilligerswerk op een goede manier moeten waarderen in onze samenleving, niet als verdringing maar als aanvulling op activiteiten die mensen verrichten. Het is soms een opstapje om actief te blijven en voor ouderen heel belangrijk om maatschappelijk te blijven functioneren. Op die manier kijk ik ernaar. Er is geen enkel verschil met de manier waarop ik daarover eerder heb gesproken.

De vergadering wordt van 10.51 uur tot 11.03 uur geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Er is door de Kamerleden opgemerkt dat we de afgelopen

maanden ongelooflijk veel over de arbeidsmarkt hebben gedebatteerd, ook in de plenaire zaal. Ik zie daarom af van een algemeen betoog en ga de vragen van de woordvoerders beantwoorden.

De vraag of de pensioenleeftijd verlaagd zou moeten worden, wil ik met nee beantwoorden. Het blijft van belang dat we langer doorwerken om daarmee de voorzieningen betaalbaar te houden.

De heer Van Weyenberg (D66): De Minister heeft zijn huiswerk natuurlijk even gedaan in de afgelopen tien minuten. Is hij met mij tot de conclusie gekomen dat het terugdraaien van de AOW-leeftijd niet in de tegenbegroting en het verkiezingsprogramma van de SP stond?

Minister Asscher: Sterker nog, de SP is een voorstander van het verhogen van de pensioenleeftijd, maar dat maakt niet uit. De vraag wordt gesteld of ik het een goed idee vind om vandaag de pensioenleeftijd te verlagen. Het antwoord daarop is nee. Het is goed als we langer doorwerken, maar er is wel veel voor nodig om dat op een goede manier mogelijk te maken. Ik kom zo terug op de duurzame inzetbaarheid.

De heer Ulenbelt (SP): Mijn fractie heeft altijd gezegd dat we bij een tekort aan arbeidskrachten sectorgewijs moeten bekijken of we de AOW-leeftijd verhogen. Nu blijkt dat de krimp van de beroepsbevolking ook op middellange termijn niet zal gebeuren. Het kabinet zegt dat ook. Dan is het toch bizar dat ouderen verplicht worden om door te werken, terwijl jongeren een baan zoeken. Veel ouderen willen graag plaats maken voor jongeren. Dat is het standpunt van de SP. Dat is verstandige politiek. Ouderen die dat willen, maken plaats voor jongeren. De Minister zou de schaarste moeten verdelen. Dat is heel sociaaldemocratisch.

Minister Asscher: De SP vindt zichzelf verstandig. De krapte op de arbeidsmarkt ontstaat niet doordat de pensioenleeftijd wordt verhoogd. Dan zou je, de redenering van de heer Ulenbelt volgend, juist moeten zeggen dat hij daar nog steeds een voorstander van is. Blijkbaar is dat niet zo. Dat kan ik niet volgen, maar dat maakt niet uit.

50PLUS vraagt terecht of er voldoende werkgelegenheid is. We doen van alles om ervoor te zorgen dat mensen solliciteren en dat ze dat effectief kunnen doen, maar is er wel voldoende werk? Het mag duidelijk zijn dat het kabinet graag de groei van de werkgelegenheid wil bevorderen en stimuleren. We zien in de recente ramingen dat de vooruitzichten iets beter worden, maar dat de werkgelegenheid toch nog achterblijft. Het economisch herstel zet nu in. We weten ervaringsgewijs dat het even duurt voordat de werkgelegenheid gaat groeien, en die groei is nodig. Los daarvan is er wel dynamiek op de arbeidsmarkt. Je ziet in 2012 900.000 baanvinders en 300.000 baanwisselaars. In 2013 wijken de aantallen daar niet heel veel van af. Met andere woorden, ook bij teleurstellende werkgelegenheid zijn er nog steeds heel veel kansen op de arbeidsmarkt en is daar veel dynamiek. Het is zeer de moeite waard om ervoor te zorgen dat mensen een baan kunnen vinden.

D66 vraagt of er wel helder is gecommuniceerd over de nieuwe mogelijkheden om premiekorting te krijgen als je een jongere in dienst neemt vanuit een uitkering. Daarover wordt op dezelfde manier als over andere premiekortingen voorlichting gegeven door de Belastingdienst. Ook via Rijksoverheid.nl en AntwoordVoorBedrijven.nl wordt hierover gecommuniceerd. Daarnaast heeft ook de ambassadeur voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid de opdracht om aandacht te vragen voor deze regeling en daarover te communiceren. Het kan nooit kwaad om werkgevers daar verder op te wijzen, maar dit zijn op zich de juiste kanalen om in te zetten.

De VVD vroeg hoe het gaat met de no-riskpolis in het kader van de arbeidsparticipatie van ouderen. Ik heb geen recente cijfers over het gebruik van dit instrument, omdat het UWV daar niet apart over rapporteert. Het is wel zo dat het gebruik beperkt is, onder andere doordat werkgevers het loondoorbetalingsrisico in de meeste gevallen al hebben herverzekerd. Ik ben wel bereid te proberen de bekendheid te vergroten, bijvoorbeeld door betere en gerichtere voorlichting over deze regeling door het UWV. Ik zal de mogelijkheden daartoe met het UWV verkennen.

Ik kom bij de effectiviteit van de premiekorting voor oudere werknemers. Uit het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% meer baanvinders leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik twijfelde even, vandaar de wat trage reactie. De Minister geeft aan dat er over de no-riskpolis geen exacte cijfers zijn, omdat het UWV die niet apart registreert. Ik ben blij met de toezegging om er meer bekendheid aan te geven, maar ik vraag me af of de Minister kan achterhalen in hoeveel gevallen van de polissen die zijn uitgegeven, het daadwerkelijk tot een uitkering heeft moeten komen? Dat zouden er wel eens heel weinig kunnen zijn. Dit soort cijfers zou goed kunnen helpen in die campagne om de vooroordelen over oudere werknemers weg te nemen. Het bekendmaken hiervan kan helpen om het beeld wat te corrigeren.

Minister Asscher: Dat vind ik een terechte vraag. Ik heb daar niet meteen een antwoord op. Ik kom er schriftelijk op terug. Ik ben het met mevrouw Van Nieuwenhuizen eens. De vooroordelen moeten geslecht worden om werkgevers minder kopschuw te maken om ouderen in dienst te nemen. Daar kan dit relevant voor zijn. Ik ga het nazoeken.

Ik heb al gezegd dat uit onderzoek blijkt dat de mobiliteitsbonus tot meer baanvinders leidt, juist in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50. De mobiliteitsbonus kan dus een duwtje in de rug geven om het aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Een groot deel van de oudere uitkeringsgerechtigden zou ook zonder die bonus een baan gevonden hebben. Dat weten we. Dat is bij al dit soort regelingen een bekend fenomeen. Daarmee is die regeling niet ineffectief, maar het is een beperking op de effectiviteit.

Het CDA vraagt hoe het Actieplan 55PlusWerkt uitpakt en of de stelregel «voorkomen is beter dan genezen» hierbij opgeld doet. Met die stelregel ben ik het zeer eens; de voorzorg is heel belangrijk. Juist daarom zetten we in op duurzame inzetbaarheid en op van-werk-naar-werktrajecten. Duurzame inzetbaarheid betekent dat mensen fit blijven voor de arbeidsmarkt op alle mogelijke manieren: fysiek, maar ook met betrekking tot scholing. Van-werk-naar-werktrajecten voorkomen dat ouderen in een uitkering terechtkomen en zorgen ervoor dat ze meteen op een andere plek komen. Ook in de Wet werk en zekerheid is een van de leidende beginselen meer aandacht voor scholing en meer transitie via de transitiebudgetten. Ook van het advies van de SER verwacht ik dat de sociale partners daarin meer ingaan op de manier waarop ze dat willen vormgeven. Het is namelijk waar dat de positie van ouderen die werkloos zijn, lastiger is dan die van andere groepen. Verschillende sprekers hebben dat opgemerkt. Vandaar dat er een specifiek actieplan is. De effectiviteit daarvan wordt door onafhankelijk onderzoek gemonitord, om te zien of het oplevert wat we ervan verwachten. De eerste resultaten verwacht ik in mei.

50PLUS vraagt of er een publiekscampagne ten behoeve van de ouderen gericht op werkgevers moet komen. Ik ben blij met het enthousiasme van 50PLUS voor de zogeheten inspiratiedagen voor werkgevers. Deze worden vormgegeven door MKB Nederland en hebben tot doel werkgevers te informeren over het aannemen van ouderen en vooroordelen weg te nemen. Een campagne voor het gehele publiek zou te weinig gericht zijn. Juist door het mkb en MKB Nederland zo'n specifieke rol te geven denk ik tegemoet te komen aan de wens van 50PLUS om hier meer aandacht voor te vragen. Het is niet alleen voor de grootste bedrijven of degenen die toch al zijn vertegenwoordigd in de officiële overlegorganen, maar we willen juist ook kleinere bedrijven hierin wegwijs maken.

De Partij van de Arbeid vroeg naar de stand van zaken rond ALDEL. Ook de SP noemde dat. De sluiting van ALDEL raakt de mensen die daar werken bijzonder hard en heeft grote gevolgen voor de toch al kwetsbare werkgelegenheid in dat stuk van ons land, Noordoost-Groningen. Het is belangrijk dat we daar vol op inzetten. Ik ben van mening dat een regionaal sectorplan kan helpen om knelpunten op die arbeidsmarkt op te lossen. Dat betekent arbeidsinstroom, begeleiding van jongeren van werk naar werk, behoud van oudere vakkrachten, noem het allemaal maar op. Zeer binnenkort, ik hoop volgende week, kan de Kamer een brief van Minister Kamp verwachten, mede namens mij, over de mogelijkheden in de lokale werkgelegenheid om reële kansen te bieden aan de mensen die daar nu klem zitten. Daarnaast leveren we een bijdrage aan een mobiliteitscentrum. Dat vind ik gerechtvaardigd, gezien de bijzondere situatie van de werknemers van dat bedrijf en de bijzondere situatie in de regio. Er komt meer ruimte voor scholing en zeer actieve begeleiding van de mensen die daar werken. Wat we echt willen, is nieuw werk. Daarover hoop ik via de brief van collega Kamp volgende week meer te kunnen zeggen.

Het CDA heeft een aantal vragen gesteld over de reshoring en vroeg naar informatie over de toezegging die ik dit voorjaar heb gedaan. De vraag is hoe ik aankijk tegen reshoring als mogelijke oplossing voor krimpregio's en de rol van het UWV hierbij, zeker gezien de wijzigingen in de Participatiewet die inmiddels door de Kamer zijn aanvaard.

Ik heb aangegeven dat de gemeente Tilburg en de Universiteit van Tilburg bezig zijn een model te ontwikkelen dat mij zeer interessant lijkt voor uitrol in het gehele land. Als ik daar meer van weet, kan ik concreter aangeven of uitrol zal plaatsvinden. Ik weet nu niet precies wanneer in het voorjaar ik de Kamer daarover zal informeren, maar ik ben er zeer op gebrand om dit op een goede manier te doen.

De rol van het UWV wordt terecht aangestipt. We moeten gebruik maken van de grotere rol van het UWV in de nasleep van het participatiedebat. Die moet juist in het kader van reshoring een plaats krijgen. Inderdaad kan loondispensatie voor die groep een belangrijk instrument zijn om werk hiernaartoe te halen. Ik kom straks terug op de website van Agentschap NL en de NFIA.

De heer Pieter Heerma (CDA): Dank voor dit antwoord. Mevrouw Hamer heeft ongeveer dezelfde vraag gesteld. De Partij van de Arbeid heeft zich hier ook altijd hard voor gemaakt. Kunnen we ervan uitgaan dat de Minister in de brief die hij nog gaat sturen over de total cost of ownership, specifiek ingaat op de rol van het UWV en op welke manier het UWV gestimuleerd kan worden tot het leveren van een bijdrage? Dat heeft in de eerdere brief, met de toenmalige vormgeving van de Participatiewet, nog geen aandacht gehad.

Minister Asscher: Dat is prima, dat zal ik doen.

Mevrouw Hamer vroeg specifieker naar voorlichting over mogelijkheden van reshoring voor potentiële buitenlandse investeerders. Het belangrijkste om dat mogelijk te maken is een gunstig vestigingsklimaat. Daar is ons bedrijvenbeleid erg op gericht. Informatie daarover is te vinden op de verschillende websites, ook de websites die mevrouw Hamer noemde, waaronder die van de NFIA. Voor meer specifieke vragen over investeringen en het gebruikmaken van regelingen kunnen ondernemers terecht bij specifieke websites, onder andere AntwoordVoorBedrijven.nl. Dat is ook van belang, want voor veel buitenlandse investeerders is dit niet de primaire overweging om zich al dan niet in Nederland te vestigen. Deze informatie moet goed beschikbaar zijn voor ondernemers met specifieke vragen en voor Nederlandse bedrijven die werk kunnen terughalen. Daarnaast zijn we op dit moment aan het inventariseren of er al meer gedaan kan worden aan informatievoorziening over reshoring aan ondernemers. Ik wil dit element in de voorjaarsbrief laten terugkomen.

In de Verenigde Staten is het voor ondernemers mogelijk de total cost of ownership, de totale kosten inclusief de verborgen kosten van productie in de VS, te vergelijken met die in lagelonenlanden. Dat is heel interessant. Ik volg die ontwikkeling nauwgezet. Ik hoop dat we met de Tilburgse ervaring een vergelijkbaar systeem kunnen opzetten. Volgens een gisteren verschenen onderzoek is de maakindustrie in Nederland de afgelopen jaren harder gestegen dan die in veel andere Europese landen. Ik ben de naam van het onderzoek even kwijt. We moeten ons zelfbeeld wat opfrissen. Het is een heel sterke maakindustrie en daar liggen wel degelijk kansen voor Nederland, juist in reshoring. Kortom, ik kom er in het voorjaar op terug. Ik zal de rol van het UWV en die van de voorlichting daarin meenemen. Ik weet dat het voorjaar inmiddels is uitgebroken, maar het is nog niet voorbij met de lente.

De Partij van de Arbeid vroeg of de mogelijkheden voor reshoring in de sectorplannen terecht zijn gekomen. Ik heb nog geen sectorplannen met dat doel gezien. Op zich hoeft dat ook niet. In sectorplannen zijn maatregelen opgenomen die bestemd zijn voor alle bedrijven in een sector of regio. Dat is een vereiste in het kader van anders ongeoorloofde staatssteun. Bedrijven die reshoring overwegen, kunnen gebruikmaken van maatregelen uit sectorplannen in de regio of sector waarin ze actief zijn. Sectorplannen hebben als doel knelpunten weg te nemen in een sector of regio. Door dit soort initiatieven verbetert het functioneren van de arbeidsmarkt. Met andere woorden: een specifiek reshoring-sectorplan ligt niet voor de hand, maar bedrijven die met deze gedachte spelen, kunnen wel degelijk gebruik maken van goedgekeurde onderdelen uit regionale dan wel sectorale sectorplannen.

D66, de VVD, het CDA en de SP vroegen naar de sectorplannen of hadden er opmerkingen over. Er zijn in de eerste tranche 35 sectorplannen ingediend. Het subsidieplafond van die eerste termijn is 200 miljoen. Dat bedrag kan worden verhoogd als blijkt dat er meer goede plannen zijn. Het is nog niet te zeggen hoeveel dat exact aan arbeidsplaatsen oplevert, en op welk bedrag we in de eerste tranche precies uitkomen. Ik ben heel optimistisch over het effect van die plannen. De middelen zijn bestemd voor 2014 en 2015. Om hiervoor in aanmerking te komen wordt er veel gevraagd aan sectoren. Ze moeten goed beslagen ten ijs komen en laten zien dat er een degelijke analyse aan hun aanvraag ten grondslag ligt. Dat levert plannen op waar je echt wat aan hebt, ook op de lange termijn. Deze plannen komen nu in toenemende mate tot stand. Ik ben heel blij met de steun voor dit beleid in de Kamer. Je kunt meesmuilend reageren op 1.200 nieuwe banen in de transportsector, maar voor de mensen die er gebruik van maken, is het een wereld van verschil. Ik ben niet zo cynisch. Er zijn zes sectorplannen definitief goedgekeurd. De andere zijn in het proces van beoordeling, van hoor en wederhoor en behandeling. Dit voorjaar zal ik de Kamer een totaaloverzicht sturen. Ik begrijp goed dat daar van verschillende kanten naar wordt gevraagd.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik begrijp dat de Minister niet precies kan aangeven hoeveel arbeidsplaatsen het op gaat leveren en dat hij niet precies weet welk financieel beslag er al wordt gelegd. We hebben wel afgesproken dat een en ander SMART geformuleerd zou worden. Daar zit ook de M van meetbaar in. Als de Minister ons het overzicht toestuurt, verzoek ik hem dat in ieder geval aan te geven. Natuurlijk kun je je nooit helemaal erop vastpinnen dat het dat ook daadwerkelijk oplevert, maar de ambitie van de verschillende plannen moet toch op zijn minst in beeld zijn.

Minister Asscher: Zeker, die plannen zijn strak geformuleerd. Je ziet de getallen voor nieuwe arbeidsplaatsen, het aantal om te scholen mensen, het aantal mensen dat uit de uitkering komt, het aantal bij te scholen mensen. Dat is goed in beeld te brengen, maar het is vervolgens ingewikkeld hoeveel nieuwe arbeidsplaatsen je toerekent aan omgeschoolde mensen. Over die vraag moeten we ons buigen.

Het thans gecommitteerde bedrag ligt rond de 100 miljoen. Waarop we uitkomen aan het einde van de eerste tranche durf ik nu nog niet te zeggen. Ik keur een plan alleen goed als het goed is. Veel van de plannen liggen nog voor ter beoordeling. In april gaat het tweede tijdvak open. Het blijkt dat veel partijen hard werken aan plannen voor dat tijdvak.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Het is belangrijk dat die plannen gaan vliegen. Mag ik ervan uitgaan dat alle plannen in de eerste tranche afgehandeld zijn, als de tweede tranche per 1 april ingaat en dat er dan duidelijkheid over is? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat er bij het ministerie nog een stuwmeer aan plannen ligt. Ik neem aan dat dit daadkrachtig wordt afgehandeld.

Minister Asscher: Er ligt geen stuwmeer en er wordt met man en macht ongelooflijk hard aan gewerkt. Ik kan niet garanderen dat over alle plannen per 1 april definitief beschikt is. Soms worden er nog vragen om meer toelichting of duidelijkheid gesteld aan de indiener. Die heeft dan weer tijd nodig om deze te beantwoorden. Alles is erop gericht om het snel en goed te doen, maar zorgvuldigheid gaat voor. In principe denk ik dat we het meeste voor 1 april zullen hebben afgedaan, maar ik kan geen harde garantie geven. Gisteren heb ik nog een gesprek gehad met de zorgsector. Die heeft veel plannen en het is een belangrijke sector met veel werkgelegenheid. Daar willen we tempo maken, maar het overheidsgeld moet wel goed besteed worden en echte banen opleveren.

Ik twijfel er dus niet aan dat de middelen daadwerkelijk en op een goede manier besteed zullen worden. Met de ervaring die we tot nu toe hebben, ben ik daar echt van overtuigd. Het schaarse beschikbare geld besteden we op een goede manier aan werkgelegenheid. Zowel op de korte als de lange termijn draagt het bij aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Juist door kritisch te kijken naar wat we wel en niet doen, doen we het op een verstandige manier. In het begrotingsakkoord is afgesproken dat minstens een derde van de middelen terecht moet komen bij jongeren. Ik kijk daar scherp naar. Mijn beeld tot nu toe is dat in sommige gevallen zelfs meer dan de helft van de middelen bij hen terecht komt. Ook die afspraak verwacht ik dus te kunnen nakomen.

Er is een aantal vragen gesteld over de O&O-fondsen, over de kosten daaromheen, de transparantie en de manier waarop ik dat beoordeel. Ik ben terughoudend in het vellen van een oordeel over de uitgaven en over de hoogte van de exploitatiekosten, omdat het private middelen zijn. Het is aan sectoren zelf om daar iets van te vinden en iets mee te doen. In het kader van de avv worden de jaarverslagen van de cao-fondsen in globale zin bekeken. Ook daar ligt geen toezichthoudende rol voor de overheid, omdat het om private middelen gaat. De jaarverslagen van de fondsen staan op de website van SZW. Iedereen kan nagaan hoe de middelen worden besteed. Het is voor mij dus hachelijk om aan te geven of ik het percentage wel of niet hoog vind. De vergelijking met verzekeringsbedrijven gaat niet op. Die moeten hun middelen vooral beleggen, terwijl het hierbij om het organiseren van scholing voor werknemers gaat. Dat kost meer. Ik vind het voorbarig om te zeggen dat het te hoog of te laag is, zeker als je over het totaal spreekt. Ik ga ervan uit dat er goed op de kosten wordt gelet. Ik vind het belangrijk dat daarnaar wordt gekeken, maar ik zou zo'n oordeel in ieder geval niet uit die vergelijking afleiden.

De heer Van Weyenberg (D66): Er loopt een onderzoek naar de avv. Daar zit precies de link met de overheid die daarmee dit soort fondsen oplegt aan de gehele sector. De Minister zegt dat hij niet weet hoe het zit met de 12%. Ik heb bij de pensioenfondsen geleerd dat het beleggen van euro's met beleggingsadvies soms tot heel hoge kosten kan leiden. Die 12% is meer dan 50 miljoen, en dat vind ik wel heel veel. De Minister zegt dat hij niet weet of het veel of weinig is. Is hij bereid hier specifiek naar te laten kijken? Ik ben echt benieuwd waar dit geld naartoe gaat. Worden er bestuurders van betaald? Wat gebeurt er eigenlijk mee? Ik zie dus bij het algemeen verbindend verklaren een link met de overheid, en vind 50 miljoen een dusdanig bedrag dat enig huiswerk door het departement wel op zijn plaats zijn.

Minister Asscher: Dat ben ik niet met de heer Van Weyenberg eens. Ik heb al aangegeven dat hierbij terughoudendheid past, juist vanuit de beperkte rol van de overheid. Ik heb die rol geschetst. De transparantie is er voor een deel al. Waar meer transparantie nodig is, moet die echt vanuit sectoren komen en niet vanuit ons.

Cao-fondsen zijn goede instrumenten om een goede werking van de arbeidsmarkt in sectoren te stimuleren.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik wil me aansluiten bij het pleidooi van de heer Van Weyenberg. Natuurlijk is het geen geld van de overheid. Als sociale partners echter uitdrukkelijk naar de overheid kijken, bijvoorbeeld bij de 600 miljoen voor de sectorplannen, en de overheid erop aanspreken om haar verantwoordelijkheid te nemen om mensen aan het werk te helpen, mag ik ook de vraag stellen wat zij zelf doen. Scholing is een belangrijk onderdeel, en dat is hun corebusiness. Als je een opleidings- en ontwikkelingsfonds hebt, is het daarvoor in het leven geroepen. Vindt de Minister het niet op zijn minst gek dat er in 2012 100 miljoen minder is besteed dan het jaar daarvoor, terwijl we in een uitgebreide crisis zitten? Ik neem aan dat de Minister daarover met de sociale partners het gesprek aangaat. Wat is dan hun reactie, wat is hun verklaring daarvoor?

Minister Asscher: Ik verwacht zeker van werkgevers en werknemers dat ze meedoen. Dat is een vereiste om gebruik te kunnen maken van de middelen uit de sectorplannen. Dat zie je dus ook. Bij alle goedgekeurde plannen worden werknemers en werkgevers uit deze fondsen gevraagd om te investeren in scholing, werkgelegenheid, baanbehoud en in het begeleiden van mensen van de ene baan naar de andere. Dat biedt twee zekerheden. In de eerste plaats wordt het serieus genomen. Het is geen kwestie van «er is ergens subsidie dus we doen mee». Er wordt nagedacht over de dingen waaraan het geld wordt besteed. In de tweede plaats zijn de werkgevers en de werknemers echt betrokken bij de totstandkoming van de plannen, bij de doorwerking en de uitwerking daarvan. Ze staan garant voor de middelen. Als de ogen groter waren dan de maag en te veel is aangevraagd, is dat een risico voor de aanvrager van een sectorplan. Die moet dan terugbetalen. Wij zijn daar heel scherp op. Wij willen dat het geld van werkgevers en werknemers ook wordt geïnvesteerd in de sectorplannen, maar het blijft wel hun geld. Dat onderscheid maakte ik net.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik neem aan dat de Minister hen wel heeft gevraagd hoe het te verklaren is dat ze in deze tijd 100 miljoen minder uitgegeven hebben dan het jaar daarvoor? Ik vind dat een heel opvallend feit.

Minister Asscher: Het is ingewikkeld om voor alle sectoren één verklaring te geven. Je ziet dat er ieder jaar grosso modo een half miljard wordt uitgegeven aan scholing. Er zit ook geld in reserve, en dat is verstandig. Het zou heel raar zijn als ze in één jaar opeens alle reserves zouden opeten. Dan komt de volgende die geschoold moet worden voor een dichte deur te staan. Bij verstandig beheer van dit soort fondsen hoort dat men geld uitgeeft en dat er reserves zijn. Ik heb geen aanleiding om te denken dat daar iets vreselijk misgaat. Ik vind het wel heel belangrijk dat het geld op een goede manier wordt besteed. Door sociale partners te verleiden mee te doen aan de sectorplannen dragen we daar in hoge mate aan bij, omdat die plannen zijn gebaseerd op een arbeidsmarktanalyse en de kansen die er zijn voor een sector. Het stimuleert ook intersectorale scholing, wat vaak heel moeilijk is met de O&O-fondsen. Dat zal eraan bijdragen. Ik heb vanuit mijn rol niet het gevoel dat ik door het doen van heel stellige uitspraken over het totaal budget, recht doe aan wat er in verschillende sectoren kan spelen. Het is wel goed om te bekijken of de bestuurlijke uitvoering door cao-partijen verbetering behoeft. Dat komt tegemoet aan de vragen van mevrouw Van Nieuwenhuizen en de heer Van Weyenberg. Daarom heb ik over de totstandkoming van een code voor goed bestuur van cao-fondsen een plan voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid. Ik heb de stichting gevraagd daarop te reageren in haar advies over cao-handhaving. Dat wordt dit voorjaar verwacht. Ik ben heel benieuwd wat dat oplevert. Het blijft hun geld, maar een code voor goed bestuur voor het beheer van dat soort fondsen zou heel goed zijn. De stichting moet dit meenemen in haar reactie op de cao-handhaving.

De VVD vraagt hoe vaak er dispensatie is verleend in de afgelopen jaren. In de periode 2007 tot 2013 zijn in primo 119 beslissingen genomen op dispensatieverzoeken. Daarvan zijn er 42 toegewezen en 77 afgewezen. Is het wenselijk dat cao-partijen de cao van de dispensatieverzoeker beoordelen? Ja, want het gaat hierbij over de vraag of er geen sprake is van onderbieding. De avv en het systeem zijn erop gericht om geen concurrentie te laten plaatsvinden op basis van onderbieding van arbeidsvoorwaarden. De nieuwe regels zorgen voor meer transparantie daaromtrent. Ik ga de dispensatieverlening door cao-partijen de komende twee jaar monitoren om te bekijken of hieraan op de goede manier invulling en uitvoering wordt gegeven. Ook zal ik bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik wijs erop dat ik de bevoegdheid heb om dispensatie te verlenen indien partijen er onderling niet uitkomen. Dat is vanuit de onafhankelijke rol van de overheid. Dat betekent dat partijen elkaar niet gemakkelijk een oor aan kunnen naaien.

De VVD vraagt naar het nieuwe ESF-programma en de duurzame inzetbaarheid. Het nieuwe ESF-programma wordt deze week aangeboden aan de Europese Commissie. De uitwerking is volgens de lijnen zoals besproken in de Kamer in het algemeen overleg op 13 november. De duurzame inzetbaarheid is een van de investeringsprioriteiten. 20% van het budget is daarvoor bestemd. In 2014 en 2015 gaat het onder andere om minivouchers voor advies op dat punt en vanaf 2016 zijn grotere aanvragen mogelijk. Er is een verband met de bedragen uit de sectorplannen, zodat we op grotere schaal duurzame inzetbaarheid kunnen bevorderen.

Ik heb sociale partners hierop aangesproken. Hoe meer afspraken hierover in collectieve arbeidsovereenkomsten staan, hoe beter het is. Er ligt een enorme verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om hieraan te werken. Ik ga ervan uit en vertrouw erop dat partijen steeds meer afspraken zullen maken over duurzame inzetbaarheid. Zeker nu we de crisis voorzichtigjes achter ons gaan laten, is het daar tijd voor. Ze moeten naar de toekomst kijken en naar de kwaliteit van menselijk kapitaal in de bedrijven. Dan is investeren in duurzame inzetbaarheid ongelooflijk belangrijk. Alle onderzoeken die we doen, laten zien dat bedrijven dat terugverdienen met een lager ziekteverzuim, hogere productiviteit et cetera.

50PLUS vroeg wat de overheid zelf doet aan duurzame inzetbaarheid. Daar doen we van alles aan, maar ik wil de vraag doorgeleiden naar de collega's van Binnenlandse Zaken c.q. Wonen en Rijksdienst. Zij nemen immers de werkgeversrol van de overheid voor hun rekening. Als mevrouw Baay daarop prijs stelt, zal ik de vraag aan hen voorleggen en ervoor zorgen dat erop wordt gereageerd.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Ja graag, want dit is wel een heel algemeen verhaal. Als de Minister de vraag wil doorgeleiden, is dat uitstekend.

Minister Asscher: Ik zal deze toezegging doorgeleiden.

Dan zijn er vragen gesteld over vrijwilligerswerk tijdens de WW. Voor dit punt is de laatste tijd veel aandacht. Ik ben inderdaad bereid te kijken naar de mogelijkheid om vaker vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering toe te staan. Het is wel cruciaal om aan het hiervoor geldende kader vast te houden. In de eerste plaats mag er geen sprake zijn van verdringing van regulier, betaald werk. In de tweede plaats mag het vrijwilligerswerk op zichzelf geen belemmering zijn voor werkhervatting. Zolang we het over die twee uitgangspunten eens zijn, ben ik bereid met het UWV te kijken naar een betere manier om aansluiting te vinden bij de huidige samenleving en op welke manier we vrijwilligerswerk beter mogelijk kunnen maken. Het is niet zo dat het nu niet is toegestaan. Bestaand vrijwilligerswerk voor ideële doelstellingen hoeft niet te worden opgeschort. Er vindt al veel vrijwilligerswerk plaats. Ik ben bereid om knelpunten en mogelijkheden tot aanpassing te bezien, bijvoorbeeld in overleg met NOC*NSF en de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV). Ik zal voor de zomer met concrete voorstellen komen om het beleid daarop aan te passen.

Ook in de sectorplannen staan steeds meer afspraken over duurzame inzetbaarheid. Dat is goed. Dat laat zien dat de sectorplannen niet alleen soelaas bieden voor de urgente crisis, maar dat er wordt doorgedacht over wat er op termijn nodig is. We zien dat de bedrijfstakken verder kijken door te investeren in duurzame inzetbaarheid en weer rekening beginnen te houden met wat de toekomstige arbeidsmarkt vraagt. Zij maken gebruik van de mogelijkheid om daarin een extra stapje te zetten. Ik zal de Staatssecretaris het verzoek overbrengen om bij de ESF-uitwerking specifiek terug te komen op de duurzame inzetbaarheid.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik heb nog één vraag over duurzame inzetbaarheid. Laat ik het positief aanvliegen. Kan de Minister de sectoren die hieraan al een goede invulling in de cao's hebben gegeven, eruit lichten als best practices? Dat heb ik liever dan dat we het negatieve benadrukken, dat de overgrote meerderheid er nog helemaal niet mee aan de slag is. Misschien kunnen we ze op die manier een beetje helpen. De Minister kan dat als aanvliegroute nemen in zijn gesprekken met de sociale partners.

Minister Asscher: Daar ben ik het zeer mee eens. We hebben een mooi project rondom duurzame inzetbaarheid dat erg uitgaat van de goede voorbeelden. Daarbij zie je hoe in een hotelketen het werk van de kamermeisjes leuker wordt gemaakt en daarmee het ziekteverzuim wordt teruggedrongen. Je ziet hoe ze in een koekjesbakkerij hebben gezorgd voor meer duurzame inzetbaarheid. Dat zijn prachtige voorbeelden. Je komt ook voorbeelden tegen uit cao's. Dat past helemaal in de aanpak om niet alleen te zeggen wat iedereen verkeerd doet en welke regels er zijn, maar om ook te laten zien dat bedrijven er zelf baat bij hebben om hiervoor te kiezen. Dat geldt voor werkgevers en werknemers. We moeten bedrijven uitdagen het aan elkaar te vertellen. Ik heb al op een aantal bijeenkomsten gesproken waarbij veel ondernemers in de zaal zaten die daarmee bezig zijn. Dan zie je dat een adviesbedrijf soms kan leren van de koekjesbakker en van hem ideeën opdoet. Op die manier komen we verder. Ik wil het graag doen. Ik wil de mooie voorbeelden uit de cao's in het zonnetje zetten.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen had vragen over het sociaal akkoord, de voortgang daaromtrent en de plannen voor de rest van dit jaar. De rapportage uit november is enigszins summier. Wel vind ik een compliment voor de sociale partners op zijn plaats. Bij de wetgeving die de Kamer de afgelopen weken heeft behandeld, zijn de partners in het sociaal akkoord natuurlijk zeer nauw betrokken. Dat geldt ook voor de uitwerking daarvan. Er komt veel werk uit voort. Ik merk aan alles dat ze met een enorm urgentiegevoel aan de uitwerking van het sociaal akkoord werken, zowel aan de kant van de toekomst van de arbeidsmarkt, de grote wetgeving, als aan het realiseren van de sectorplannen. Dat neemt niet weg dat het heel goed is om te kijken waar we nu staan met het sociaal akkoord. Een ander groot blok daaruit is de aanpak van schijnconstructies. Daarmee gaan we de komende maanden vol aan de slag. Ik wil dit voorjaar de Kamer een brief sturen over de stand van zaken rond het sociaal akkoord, wat ermee bereikt is en wat er op de agenda staat. Dan bestaat het een jaar. Ik kan dan uitgebreider ingaan op de terechte vraag van mevrouw Van Nieuwenhuizen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Daar ben ik erg blij mee. Ik wil ook graag mijn waardering voor de sociale partners uitspreken. We zitten nu in een flow van stappen zetten en die moeten we vasthouden. We moeten vooral niet achterover gaan leunen. Nee, we moeten doorpakken.

Minister Asscher: Ik ben het daar zeer mee eens.

De Partij van de Arbeid vroeg naar de stand van zaken rond de payrollconstructies, ook naar aanleiding van de daarover aangenomen motie bij de behandeling van de Wet werk en zekerheid. De Stichting van de Arbeid had mij gevraagd tot het voorjaar uitstel te verlenen voor haar advies over driehoeksrelaties. Voor de goede orde: ik heb het over driehoeksrelaties in de arbeid. Het is nu voorjaar, dus ik verwacht dat advies nu. De Kamer heeft een richting aangegeven. Die is voor mij leidend bij de beoordeling van zo'n advies. Als dat advies uitblijft, zal ik er zelf invulling aan geven conform de uitspraken van de Kamer. Dat biedt wat meer duidelijkheid. De stichting is op dit punt iets minder voortvarend gebleken dan verwacht. Dat kan, het is een ingewikkeld onderwerp. Daarom is het goed dat de Kamer daar bij de behandeling van de Wet werk en zekerheid helderheid over heeft gegeven.

D66 vroeg naar de zzp'ers in de zorg. Het is mij bekend dat daarover Kamervragen liggen en dat het een urgente kwestie is. Dat betreft primair de Belastingdienst c.q. de Staatssecretaris van Financiën, maar ik zal helpen de beantwoording van die vragen te bespoedigen. Aan dat concrete verzoek van de heer Van Weyenberg wil ik tegemoet komen.

De Partij van de Arbeid vroeg naar de discussie van een jaar geleden over de toenmalige uitzondering in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) voor de WW-toegang voor musici en artiesten. We hebben daar toen vrij uitgebreid over gesproken. Per 1 juni vorig jaar zijn twee uitzonderingen vervallen. Ik heb toen mede op verzoek van de Kamer een half jaar uitstel mogelijk gemaakt. Het blijft de verantwoordelijkheid van de sociale partners om een eventueel alternatief vorm te geven. We hebben daarbij hulp aangeboden, we hebben met ze meegedacht. Als daar geen gebruik van wordt gemaakt, houdt het op. Het aanbod blijft gewoon staan. Als ze daar op een later moment gebruik van willen maken, kan dat. Overigens is intussen gebleken dat het over een bijzonder kleine groep mensen gaat, ik geloof 200 mensen. Dat is wel micromicromicroniveau. Het was al een uitzondering op de algemene regels in de WW. We hebben de verlenging in de vorm van een overgangsrecht mogelijk gemaakt, gezien de hoorzitting en de discussie in de Kamer. Ik heb de sessie met alle belanghebbenden om een mogelijk alternatief vorm te geven voorgezeten. Als daar geen vervolg op komt, wacht ik rustig af. Het aanbod blijft staan.

CDA en D66 vroegen of ik een rol zie voor de wetgever in de zaak van het Turkse meisje. De zaak heet «Turkse vrouw», maar ze werd aangereden toen ze een meisje van tien was. Er is een rechterlijke uitspraak geweest in het kader van de letselschade. Het is een discussie tussen de verzekeraar en de familie. Ik waardeer het dat het CDA heeft gezien dat ik heb te opereren in een spanningsveld tussen aan de ene kant het voor onze rechtsstaat cruciale respect voor de onafhankelijke rechtspraak en aan de andere kant het rechtvaardigheidsgevoel dat zich verzet tegen het veroordelen van iemand van tien op grond van geslacht en afkomst. De wetgeving is duidelijk. Onderscheid mag alleen bij objectieve redenen. De berekening moet een rechter een richtsnoer geven om op een objectieve manier de schade te berekenen. Er zijn uitspraken bekend waarbij statistische gegevens zijn toegestaan, ook als die verschillen meebrengen die we op zich onwenselijk vinden. Als dat reële verschillen zijn, mag de rechter daarnaar kijken. We bespreken vanmiddag het SCP-rapport. Daarin zie je ook verschillen die niet wenselijk zijn, maar die wel degelijk bestaan. Dat is een vervelend feit uit de werkelijkheid. Juist omdat het bij deze zaak over zo'n heel jong kind gaat, verzet je rechtvaardigheidsgevoel zich tegen deze uitkomst.

Daarom is het in algemene zin goed als het College voor de Rechten van de Mens dan wel de rechter in hoger beroep over een dergelijke zaak een oordeel zou vellen. Ik heb signalen dat deze zaak in ieder geval zal worden voorgelegd aan het college. De uitspraak zal ik met zeer veel belangstelling volgen. Daarna kan de vraag aan de orde komen of optreden van de wetgever geboden is. We moeten eerst bekijken hoe de zaak vanuit het college wordt bezien. Het is voorbarig nu al te zeggen dat de wetgever iets moet doen. Bij een schadeberekening is het altijd wrang, schrijnend en pijnlijk als er rekening moet worden gehouden met statistische gegevens. Dat is bijna onvermijdelijk. Over de vraag of dat hierbij uiteindelijk op een objectieve, te rechtvaardigen manier gebeurd is, oordeelt in de eerste plaats de onafhankelijke rechter. In de tweede plaats krijgen we er meer over te horen op het moment dat het college er nader advies over geeft. Ik stel me voor dat we gelegenheid vinden om dat te bespreken en dan te bezien of er een reden is voor de wetgever om nadere initiatieven te ontplooien.

De heer Pieter Heerma (CDA): Dit is op zich een helder antwoord. Ik heb één specifieke vraag gesteld waarop de Minister volgens mij nog geen antwoord heeft gegeven. De heer Van Weyenberg heeft het ook gezegd en de Minister gaf er uiting aan in de uitgebreide beantwoording van de schriftelijke vragen. Enerzijds is er dat spanningsveld, anderzijds is het goed dat er nog eens naar wordt gekeken door het college. In de beantwoording van de Minister werd het initiatief erg bij betrokkenen neergelegd. Bij mij bleef de vraag hangen wat er zou gebeuren als betrokkenen geen hoger beroep hadden ingesteld. Als ze het niet aangedragen hadden bij het college, waren zowel de Minister als de diverse partijen in de Kamer blijven zitten met het gevoel dat het goed was geweest als het wel was gebeurd. Welke mogelijkheden ziet de Minister voor zichzelf en de politiek om dan zo'n bal rollend te houden? Hij ziet in het vervolg wel een mogelijke rol voor de politiek, al naar gelang de uitspraak van het college.

Minister Asscher: Het College voor de Rechten van de Mens heeft een eigenstandige positie. Het pakt ook thema's en onderwerpen op waarover zorgen zijn, of waarbij een aanleiding is om daarover nader in gesprek te gaan. Ik moet er even over doordenken of ik additioneel daaraan voor mezelf een rol zie. Beleid tegen discriminatie en voor gelijke kansen is wel een onderwerp dat ons bezighoudt. Dat is meer een onderwerp voor vanmiddag. Daar ligt een taak voor de overheid. Daarnaast is het zaak om adequaat te reageren op incidenten of maatschappelijke verschijnselen. Deze uitspraak springt er letterlijk uit. Het maatschappelijk debat dat als gevolg daarvan is ontstaan, is nuttig, afgezien van waar die bal uiteindelijk tot stilstand komt. Ik moet vooral vanuit het algemene beleid bekijken wat nog meer mogelijk is om de daadwerkelijke uitgangssituatie te verbeteren en de ongelijkheid weg te nemen, zoals die helaas in de statistiek terugkomt. Daarnaast wil ik daadwerkelijke discriminatie effectief bestrijden. Ook wil ik vooroordelen die kunnen leiden tot discriminatie wegnemen, waarbij wel een zekere terughoudendheid moet bestaan over de maakbaarheid van de samenleving en de mogelijkheden van de overheid om een en ander af te dwingen. Dit is een vrij lang antwoord, maar het is ook een lastige vraag van de heer Heerma.

De heer Pieter Heerma (CDA): De Minister geeft aan dat hij er nog verder over moet nadenken. In zijn antwoorden op de schriftelijke vragen legde hij in dit specifieke geval de bal erg bij betrokkenen. Nu verwijst hij naar de eigenstandige rol van het college. Mag ik het antwoord van de Minister zo interpreteren dat het niet ondenkbaar is dat het vanuit een departement of de politiek bij het college aanhangig wordt gemaakt, gesteld dat er in een zaak als deze geschikt zou zijn?

Minister Asscher: Ik weet niet of dat zou moeten. Ik denk daar nog even over na. Misschien dat we er vanmiddag in het algemeen overleg over integratie op terug kunnen komen. De reden van mijn terughoudendheid is dat ik voorzichtig ben met het spontaan ingrijpen in de procesrechtelijke kant van zo'n college. Daar moet ik goed over nadenken.

Ik kom bij de vraag van 50PLUS over de plaatsingsbonussen uit het Actieplan 55PlusWerkt. Mevrouw Baay vraagt of daaraan voldoende publiciteit is gegeven en of dat niet breder zou moeten met eventueel een publiekscampagne. Die bonus is specifiek beschikbaar voor intermediairs. Intermediairs die iemand boven de 55 jaar vanuit een uitkering plaatsen, kunnen onder bepaalde voorwaarden zo'n bonus krijgen. Daarop moet de communicatie dus gericht zijn. Intermediairs zijn nauw betrokken bij het tot stand komen van de huidige regeling. Ook zijn we bezig met een regionale bijeenkomst om een en ander beter kenbaar te maken. Ik denk dat dit de goede weg is. De mensen die het vak van intermediair uitoefenen moeten de regeling kennen, zodat ze er optimaal gebruik van kunnen maken. In een eerder antwoord gaf ik al aan dat we onafhankelijk laten bekijken wat de effectiviteit van dit actieplan is. Het resultaat daarvan verwachten we in mei. Daarbij moet ook worden gekeken naar de effectiviteit van de plaatsingsbonus.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Dat is juist het punt dat ik maakte. Het is goed om publiciteit daarover te creëren. Dan moet je echter niet een spotje richten op degene die werkloos is, maar op de werkgevers en de plaatsingsbureaus. Dat is het heikele punt. De werklozen worden aangesproken, maar die krijgen de informatie al van het UWV. Dat is eigenlijk zonde van het geld.

Minister Asscher: Dit refereert aan de meer algemene campagnes die ook lopen bij allerlei uitvoeringsorganisaties en die tot doel hebben om de algemene bekendheid bij het publiek op peil te houden. Het is ook nuttig om uit te dragen wat het UWV en de SVB doen. Ik ben altijd bij voorbaat sceptisch over dat soort campagnes, maar ook daar past enige terughoudendheid. Een professionele uitvoeringsorganisatie hoort die zelf te organiseren, en zelf te kiezen of men daarvoor wel of niet een radiospotje wenst in te zetten. Dat staat los van gerichte publiciteit aan de intermediairs zelf over de mogelijkheden met een plaatsingsbonus oudere werkzoekenden aan het werk te helpen.

D66 vroeg bij de rol van het UWV specifiek naar scholing. Scholing kan altijd, zolang het de beschikbaarheid voor werk niet in de weg staat. Daarnaast hebben we, mede op aandrang van D66, de mogelijkheden voor noodzakelijke scholing op weg naar een baan verruimd. Dat kan als onderdeel van een sectorplan met een maximum van een jaar, maar daar moet een baan van minstens een half jaar tegenover staan. Dat staat dan weer los van de verruiming voor scholing in technische beroepen. We blijven hier scherp op, omdat de WW-uitkering ervoor bedoeld is om mensen te helpen in de overbrugging op weg naar nieuw werk. De beschikbaarheid voor werk moet niet in het geding komen. Desalniettemin hebben we de mogelijkheden voor scholing dus verruimd.

De heer Van Weyenberg (D66): Die beschikbaarheid voor werk snap ik, want daar moet uiteindelijk alles toe leiden. Ik vind het wel een ingewikkeld begrip. Als je beschikbaar moet zijn, maar je gaat een jaar lang elke dinsdagavond een cursus of opleiding doen, ben je dan nog beschikbaar voor werk of niet? Je bent een jaar lang die ene avond bezig, maar er zijn in de week nog heel veel andere uren. Ik begrijp dat ik een heel precieze vraag stel. Kan de Minister aangeven hoe het beschikbaarheidspunt in de praktijk wordt ingevuld? Ik ben altijd voorzichtig met casuïstiek, maar ik krijg signalen dat men alle 100 uren of meer die in een totale week zitten, beschikbaar moet blijven. Hoe wordt er in de praktijk omgegaan met een vaste afspraak op één of twee avonden per week? Ik ben daar benieuwd naar. Gezien de preciesheid verwacht ik niet dat de Minister daar nu een antwoord op heeft, maar wil hij er nog eens naar kijken? Ik krijg signalen dat dit af en toe heel strikt is. Als dat niet zo is, hoor ik dat ook graag. Ik zou het waarderen als de Minister daar nog even aandacht aan wil geven.

Minister Asscher: Het blijft hoe dan ook maatwerk. Het UWV moet die beoordeling in individuele gevallen maken. Zelfs als ik er een antwoord op zou hebben, zou ik er voorzichtig mee zijn. Het verschilt van geval tot geval. Ik vind het geen probleem om nog eens op een rijtje te zetten hoe het UWV dit soort beoordelingen vorm geeft. Beschikbaarheid voor werk betekent niet dat mensen 168 uur per week aan het werk zullen kunnen. Dat is menselijkerwijze niet verstandig. Er moet altijd rekening worden gehouden met het individuele geval. Ik vind het wel terecht dat we strenge lijnen hebben. Er zijn altijd allerlei andere dingen denkbaar, maar het is in het belang van mensen zelf om zo snel mogelijk weer aan het werk te komen. De kansen op nieuw werk zijn juist in de eerste periode het grootste. Ik zal even kijken wat een logisch aangrijpingspunt is om dit op een rijtje te zetten. In mijn volgende brief over het UWV kan ik dit meenemen. Daar kom ik in tweede termijn even op terug.

De heer Van Weyenberg (D66): Volgens mij hebben we eind volgende week een algemeen overleg over de Wet SUWI. Ik kan me voorstellen dat dat een moment kan zijn. Ik deel de lijn van de Minister dat we heel alert moeten zijn op verdringing bij vrijwilligerswerk, maar we moeten er ook alert op zijn dat het niet in de weg staat van werk. Die precisiering is van belang. Ik heb de indruk dat het af en toe vragen oproept. Ik zou het waarderen als het zou lukken voor het overleg over de Wet SUWI.

Minister Asscher: Dit waren mijn antwoorden in eerste termijn.

De heer Ulenbelt (SP): Ik had verwacht dat de Minister wel in zou gaan op zijn Plan van de Arbeid. Het is groots aangekondigd.

Minister Asscher: Er zijn drie niveaus. Je hebt de huidige crisis in de werkloosheid. In de jaren 2014 en 2015 hebben we de sectorplannen om mensen aan het werk te houden en aan het werk te krijgen. De 600 miljoen is door sociale partners te matchen tot 1,2 miljard. Er zijn acties gericht op ouderen en jongeren. Ook maken we afspraken om werkgelegenheid te bevorderen. Denk aan het energiezuinig maken van huizen, wat werk oplevert in de bouw. Denk aan de extra leraren die worden aangenomen als gevolg van het Onderwijsakkoord.

Het tweede niveau zijn de maatregelen om economische groei te bevorderen. Dat begint eindelijk te lukken, maar dat moet zich ook vertalen in meer werkgelegenheid. Niet voor niets heeft de Minister-President het steeds over prioriteit nummer 1, als hij spreekt over de werkgelegenheid.

Het derde niveau gaat over wat ons te wachten staat op de arbeidsmarkt. Welke risico's en kansen brengen technologische veranderingen mee? Wat valt er te verwachten van de verdere demografische verandering? Daartegen moeten we ons wapenen. We moeten ervoor zorgen dat er ook dan werkgelegenheid is in Nederland. Dit is onderwerp van een WRR-studie geweest. In deze studie wordt aangekondigd dat we op dat punt komen met onderzoek, met studies, met verkenningen. Daar zal ook het Plan van de Arbeid vorm in moeten krijgen. Welke bedreigingen brengen die technologische ontwikkelingen met zich mee, maar ook welke kansen? Het is niet iets voor vandaag, want vandaag hebben we een sectorplan voor het transport met 1.200 extra banen en omgeschoolde mensen. Vandaag voeren we in heel veel sectoren crisisbeleid om mensen aan het werk te houden en aan het werk te krijgen. Dat ontslaat ons niet van de plicht door te denken over wat nodig is voor de toekomst van de arbeid in Nederland.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. De Minister heeft mijn vragen uitgebreid beantwoord, waarvoor dank. Voor een deel beantwoordt hij ze in brieven die nog komen. Ik memoreer ze even. De Minister heeft gezegd dat er nog een reactie komt op de vragen hoe we verder gaan met het sociaal akkoord en wat er in de rest van het jaar op ons af gaat komen. Het is goed dat we daar samen de klok op gelijk kunnen zetten.

Er komt ook een brief naar de Kamer over het ESF en de prioriteiten daarbinnen. Ik was al blij om te horen dat duurzame inzetbaarheid daarin een van de topprioriteiten is. Het krijgt 20% van het budget, zo gaf de Minister aan. Daar ga ik graag verder over in discussie.

De Minister gaat de komende twee jaar het dispensatiebeleid bij de cao's monitoren. Daar zit ik graag bovenop. Ik neem aan dat dit ook wordt meegenomen in het bredere onderzoek naar de avv, dat ook nog komt.

We krijgen daarnaast een brief van de Minister over de sectorplannen. Ik neem aan dat dit in ieder geval na volledige afronding van de eerste tranche zal zijn. We kunnen op dat aggregatieniveau wel een beeld krijgen van de hoeveelheid arbeidsplaatsen en over welk beslag van middelen we praten. We kunnen er dan een beetje de vaart in houden. Het belang is groot om mensen zo snel mogelijk gebruik te kunnen laten maken van die sectorplannen.

Ik vrees dat we niet uit onze discussie over de transparantie van de O&O-fondsen komen. De Minister zit daar wat anders in dan de VVD. Ik ga de mensen in het ledenparlement van de FNV en de bonden erop aanspreken om wat meer openheid te krijgen.

De heer Ulenbelt (SP): Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft het steeds over de bonden, maar die zijn niet de baas in die fondsen. Dat doen ze samen met werkgevers. Waarom spreekt ze haar eigen achterban daar niet op aan en is ze alleen maar vakbonden aan het bashen? Werkgevers zijn mede de baas in die fondsen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik wil de heer Ulenbelt graag wat vrolijker laten kijken, dus vervang ik het woord «bonden» in dit geval door «sociale partners». Hij heeft gelijk, werkgevers hebben daar ook een rol in. Ik zal ze graag allemaal aanspreken op die transparantie. Ik doe dat vanuit de overtuiging dat, als zij ons aanspreken op inzet van overheidsmiddelen, wij ook aan hen mogen vragen wat zij daarmee doen en dat ook laten zien. Dat gesprek ga ik graag met ze aan.

De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn bijdrage in eerste termijn, waarin hij op een aantal punten die breed door de Kamer zijn aangedragen, toezeggingen heeft gedaan, of in ieder geval blijk heeft gegeven van het delen van de mening die in de Kamer is geuit. Rond reshoring ben ik blij met zijn warme woorden over de mogelijkheid om het total cost of ownership-model, waaraan wordt gewerkt in Tilburg, uit te rollen in heel Nederland. Tijdens dit overleg werd ik gewezen op een rapport van de ING-bank over de maakindustrie dat gisteren is verschenen. Daarin wordt zeer kritisch verwoord dat reshoring weinig zou opleveren en dat er dus geen meerwaarde van wordt verwacht. Ik neem aan dat de Minister die inschatting niet deelt. Het is wellicht interessant als hij daarop reageert.

Ik ben blij met zijn toezegging om voor de zomer terug te komen op vrijwilligerswerk en het UWV, alsmede op zijn inzet om dat onder randvoorwaarden meer mogelijk te maken. Daarbij blijft het spanningsveld bestaan dat gemeenten tegen iemand die in de bijstand komt, kunnen zeggen dat zij vrijwilligerswerk een heel mooie invulling van de tegenprestatie vinden, terwijl het UWV eerder heeft aangegeven dat het niet mag. Dat de heer Ulenbelt vervolgens zegt dat partijen hier pleiten voor een tegenprestatie in de bijstand, is niet terecht. Dat heeft mevrouw Hamer net ook aangegeven. We moeten goed kijken dat we binnen de WW niet iets gaan ontmoedigen, waarvan we binnen de bijstand vervolgens zeggen dat het heel goed is.

Ten slotte kom ik nog even op de kwestie van het Turkse meisje, vrouw inmiddels, zoals de Minister terecht opmerkte. Ik heb waardering voor de inzet van de Minister hierbij. Ik kijk uit naar het debat vanmiddag, omdat bij mij toch het gevoel blijft hangen dat er een andere manier moet zijn om het bij het college aanhangig te maken, als we er allemaal vragen over hebben. Wellicht dat we daar vanmiddag op terug kunnen komen.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. Ik dank hem in het bijzonder voor de toezegging dat hij gaat kijken hoe het vrijwilligerswerk in de WW beter vorm kan krijgen en dat hij daarvoor met voorstellen zal komen. Ik ben het volstrekt met hem eens dat het natuurlijk niet mag leiden tot verdringing of tot een belemmering om aan het werk te gaan. Ik heb de overtuiging dat het in heel veel gevallen juist in het belang van de samenleving en van de werkzoekende zelf is. Ik dank de Minister voor de ruimhartige toezegging die hij daarover heeft gedaan.

Ik vrees dat we het over de O&O-fondsen inderdaad niet eens worden. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zei dat ook al. Ik ben benieuwd wat er uit de SEO komt, maar bijvoorbeeld een individueel scholingsbudget lijkt mij de aangewezen weg voorwaarts. Ik vind het echt zonde dat in tijden van economische crisis de reserves bij de fondsen van sociale partners met meer dan 40 miljoen toenemen. We schrapen met heel veel moeite euro's bij elkaar om werkgelegenheidsplannen zo veel mogelijk te kunnen steunen en om zo veel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt te houden, in stages, in werk, in werkervaringsplaatsen en wat dies meer zij. Die reserves vind ik op zijn minst opmerkelijk.

Ik ben nieuwsgierig naar de brief over opleidingen, die de Minister aankondigde voor het algemeen overleg over SUWI-onderwerpen. Verder hadden we er vandaag de turbo op. Wat mij betreft is dat een heel goede aansporing voor het algemeen overleg dat we vanmiddag hebben. Daarbij geldt dat de turbo er nog wel wat meer op mag, niet alleen voor de tijd, maar ook voor het beleid.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Ik ben heel tevreden over het antwoord van de Minister over de opleidingsfondsen. Je hebt van die partijen die tegen de polder zijn, en dan zien ze dat daar 500 miljoen reserve is en willen ze daar ook nog even in klauwen. Dat hebben ze bij de pensioenfondsen al gedaan, en ik hoop dat de Minister op dit punt zijn rug recht houdt. Die partijen moeten anders zelf maar een vakbondje oprichten om zich ermee te bemoeien, in plaats van via de Minister.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Vindt de heer Ulenbelt het niet op zijn minst gek of de moeite waard om aan sociale partners te vragen hoe het kan dat ze juist in deze crisistijd 100 miljoen minder hebben uitgegeven dan het jaar daarvoor?

De heer Ulenbelt (SP): Dat antwoord ligt volstrekt voor de hand. Er zijn minder mensen omgeschoold, het is crisis. Bedrijven hebben mensen eruit gegooid. Laat mevrouw Van Nieuwenhuizen het vragen, dan krijgt ze dit antwoord. Deze fluctuatie hebben die scholingsfondsen altijd in tijden van crisis gezien. In crisistijd wordt er minder geschoold. Dan houden ze geld over, heel simpel.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik vind dat een heel vreemd antwoord, want het gaat niet alleen om scholing tijdens een baan. Het gaat juist om omscholen. We zijn allemaal voor intersectorale scholing, ook de heer Ulenbelt. Ik doel op de werkloze bouwvakker die de techniek in wil, noem maar op. Dat moet toch mogelijk zijn? Dat willen we toch juist? Het kan toch niet zo zijn dat wij dat alleen maar in sectorplannen betalen, terwijl dat vanuit de O&O-fondsen niet gebeurt?

De heer Ulenbelt (SP): Het scholingsgeld is van werkgevers en werknemers. Het is voor de instandhouding van de branche. Ik begrijp wel dat zij heel terughoudend zijn met investeringen om mensen hun sector uit te jagen. Laat mevrouw Van Nieuwenhuizen gewoon met werkgevers en werknemers, met die fondsen, gaan praten. Ze kunnen het haar prima uitleggen, maar we doen geen greep in de kas van de scholingsfondsen.

De heer Van Weyenberg (D66): Er is helemaal geen sprake van een greep, was het maar zo. De potten worden steeds voller, terwijl het geld gebruikt zou moeten worden. Heeft de heer Ulenbelt eigenlijk niet het failliet van dat systeem aangekondigd? Het geld is er. Het zou nuttig gebruikt kunnen worden om in een andere sector aan de slag te gaan, maar dat doen de fondsen natuurlijk niet. Als dat nou voor de werkende de kans biedt om elders aan de slag te gaan, is dat toch een ongelooflijke gemiste kans? Is de heer Ulenbelt het met mij eens dat het doodzonde is als geld dat er is, niet wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand die zijn baan dreigt te verliezen, aan de slag kan in een andere sector? Het is toch zonde dat het geld op de plank blijft liggen «omdat het van ons is en wij er bovenop zitten»? Dat kan de heer Ulenbelt toch niet serieus menen?

De heer Ulenbelt (SP): De heer Van Weyenberg doet wel heel gemakkelijk over omscholing. Als je een vakman-timmerman wilt omscholen naar een andere sector, en hij moet daar hetzelfde loon gaan verdienen, hoeveel jaar moet zo iemand dan worden opgeleid? Dat kost vier jaar opleiding. Waarom moeten die sectorfondsen dat betalen? Daar zijn ze helemaal niet voor opgericht.

De heer Van Weyenberg (D66): D66 is een scholingspartij, maar je kunt ook overdrijven en zeggen dat je geen enkele stap naar een andere sector kunt maken zonder vier jaar een opleiding te hebben gedaan. Dat lijkt mij geen recht doen aan al die mensen die op dit moment wel kansen pakken in opleidingsgebieden die misschien niet 100% aansluiten bij het vak waarin ze zijn opgeleid. Ik was bijvoorbeeld op bezoek bij een bakkerijinstelling. Daar wordt mensen in negen weken geleerd de slag te maken naar een bepaalde vorm waarin wel werk is. Dat zijn toch fantastische voorbeelden? De heer Ulenbelt is toch niet zo defaitistisch dat hij de kans op omscholing om ergens anders aan de slag te gaan zo klein inschat? Mag het iets optimistischer, mag het misschien iets meer vanuit het belang van de werkzoekende en de persoon die zijn baan dreigt te verliezen, in plaats vanuit de instituties?

De heer Ulenbelt (SP): Ik hoor het al, D66 gaat binnenkort een vakbond oprichten om dit allemaal te regelen. Ik ben het met de Minister eens, dus de heer Van Weyenberg moet boos worden op de Minister en niet op mij. Het is privaat geld van werkgevers en werknemers, en hij wil zich ermee bemoeien. Hij wil mooi weer spelen met het geld van een ander. Hij doet dat met de pensioenfondsen en de opleidingsfondsen. Daar moet hij mee kappen. Het is hun geld.

De heer Pieter Heerma (CDA): De heer Ulenbelt kan toch niet ontkennen dat er al jaren discussie plaatsvindt over het feit dat de gelden van de O&O-fondsen niet ter beschikking staan aan werknemers die hun baan verliezen en kansen zien in een andere sector? Hij kan toch niet ontkennen dat mensen soms met een heel klein budget voor omscholing relatief gemakkelijk wel perspectief op een baan hebben, en dat de scholingsfondsen daar toch ook voor bedoeld zouden moeten zijn?

De heer Ulenbelt (SP): Scholingsfondsen zijn er voor de sector. Als een sector mensen wil aantrekken, worden ze via dat scholingsfonds geschoold. Dat is de logica van de werkwijze in de polder. Ik ben er niet voor om die logica te gaan verstoren. Het is andermans geld, daar moet je van afblijven.

De heer Pieter Heerma (CDA): Daarmee terugkomend op een eerder antwoord van de heer Ulenbelt legt hij zich er dus bij neer dat het logisch is dat juist in tijden van crisis het geld in de fondsen blijft zitten. Hij wil geen wijzigingen in dit systeem. Het is toch juist in tijden van crisis dat de werknemer, die ook altijd heeft betaald aan die fondsen, er aanspraak op kan maken als hij kansen ziet tot een gemakkelijke omscholing?

De heer Ulenbelt (SP): Het geld blijft niet in de fondsen. Er wordt een half miljard per jaar uitgegeven. Er is een half miljard aan reserve. Die reserve is er, zodat er in cao-loze periodes geld in de fondsen zit om de scholing in de sector te continueren. Dat is de logica. Dat is al heel lang zo. Ik kan me ook niet voorstellen dat de heren naast mij willen dat de scholing in een bedrijfstak stopt als er geen cao is. Daar zijn die reserves voor, heel simpel, heel logisch, heel rationeel.

Dit alles werd gewisseld naar aanleiding van een compliment van mij aan de Minister. Dat is toch wel bijzonder.

Van de week zei Wouter Bos dat wij eigenlijk een referendum moeten houden over de euro. Daar is hij vijftien jaar te laat mee, maar goed. Wil de Minister bij het opstellen van zijn Plan van de Arbeid betrekken of het verhogen van de AOW-leeftijd onder deze omstandigheden wel het allerverstandigst is? De AOW-leeftijd is verhoogd met het idee dat er straks mensen tekort zijn om te werken. In reactie op de ABN-verkenning zegt de Minister dat het in tegenstelling tot andere berichten niet meer zo is. De Minister gaat zijn Plan van de Arbeid maken, met de zorg of er straks wel werk is. Ik hoop dat hij over vijftien jaar niet hoeft te zeggen dat het allemaal niet zo'n goed idee was. Ik geef hem nu de kans om bij zijn Plan van de Arbeid het verhogen van de AOW-leeftijd en het wenselijke daarvan te betrekken.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van mijn vragen. Ik heb nog een aanvullende vraag. Het is precies een jaar geleden dat er een Ambassadeur Jeugdwerkloosheid is aangesteld. Ik weet niet in hoeverre haar werkt al is gemonitord, maar als dat succesvol is, waarom wordt er dan geen Ambassadeur Ouderenwerkloosheid aangesteld?

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Die zijn zeer naar tevredenheid. Ik ben blij dat het punt van de reshoring wordt opgepakt en verder uitgerold. Ik ben blij met wat de Minister zei over de motie over payrolling en wat daarmee gebeurt. Ik ben ook blij met de antwoorden van de Minister op de vragen over het vrijwilligerswerk en de rol daarvan. Het is goed als we regelmatig op de hoogte gehouden worden van al deze vorderingen, maar daarover komen we vast in een vervolgoverleg te spreken. Als suggestie voor het Plan van de Arbeid geef ik mee om vooral te kijken naar de verschillende levenslopen van mensen, de veranderingen daarin en de relatie die daarin bestaat tussen arbeid en zorg. Ik heb al eerder gezegd dat we veel hebben veranderd op de arbeidsmarkt op het vlak van zekerheid en arbeidsvoorwaarden. Ik denk dat dit een belangrijk aspect is dat de toekomst heeft en waarom de toekomst vraagt.

Minister Asscher: Voorzitter. Er zijn nog maar een paar vragen over.

Het CDA vraagt of ik een andere verwachting heb dan die in het ING-rapport waarin men helemaal niet zo veel verwacht van de reshoring. Ik weet het niet. Ik heb niet een duidelijk te kwantificeren verwachting, maar de voorbeelden van reshoring die wij hebben gezien, smaken naar meer. Dus is het de moeite waard om te bekijken wat er kan. Zo heb ik de motie van het CDA en de PvdA ook opgevat. Zo'n total cost of ownership-model kan daar behulpzaam bij zijn. Er gebeurt wel vaker iets wat niet verwacht is. Ik vind het aantrekkelijk om te werken aan de werkgelegenheid voor deze groep. Dat vind ik niet alleen, dat geldt ook voor mijn collega Kamp.

De heer Pieter Heerma (CDA): Misschien wordt in het rapport van de ING onderstreept hoe belangrijk het is dat het total cost of ownership-model wordt uitgerold? De ING lijkt in zijn rapport uit te gaan van de huidige intenties, terwijl Amerika laat zien dat het inzichtelijk maken van die total cost of ownership intenties creëert bij bedrijven die deze eerder niet hadden. Daar verwees de Minister in zijn eerste termijn ook al naar.

Minister Asscher: Dat kan. Bovendien zien we in hetzelfde rapport dat het met onze maakindustrie eigenlijk heel goed gaat. Soms moeten we opnieuw naar onszelf kijken en zien waar we goed in zijn, waar werkgelegenheidsgroei te halen is. Dan komen er mogelijkheden die je eerder niet voorzag. Ik heb geen aanleiding om te denken dat we hiermee mega veel banen creëren, maar ik ben er niet tegen als het gebeurt.

Dank voor het compliment dat even leek te worden gegeven. Quidquid id est, timeo Danaos et dona ferentes: wat het ook is, ik wantrouw de Grieken en de geschenken die zij brengen. Dit bekende gezegde komt uit een verhaal over de Trojaanse oorlog. In dit geval alle waardering voor het oprechte compliment van de heer Ulenbelt. In de plannen voor de toekomst van de werkgelegenheid moet niet alleen worden gekeken naar de vraag naar werk, maar ook naar de ontwikkeling van de aanbodkant op de Nederlandse arbeidsmarkt. De vraag naar werk is aan de orde bij de technologische verandering. Is er straks nog vraag naar een bepaald soort werk? Door de WRR wordt bovendien terecht veel aandacht besteed aan de onderwijselementen. Daarmee verbeter je de kwaliteit van het aanbod. Maar ook de omvang van het aanbod telt. Dat is waar de SP naar verwijst, als de heer Ulenbelt zegt dat de pensioenleeftijd moet worden verlaagd. Ik denk opnieuw dat het feit dat we de pensioenleeftijd verhogen eraan bijdraagt dat er geen krapte ontstaat. Zo moet je ook het ABN AMRO-rapport lezen. Bij het nadenken over de toekomstige werkgelegenheid in Nederland moet het ook gaan over het op een goede manier vormgeven van het aanbod aan werk, kwalitatief en kwantitatief.

De laatste vraag gaat over de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid. Die is inderdaad binnenkort een jaar bezig. Ik zal voor de Kamer op een rijtje zetten wat de inzet heeft opgeleverd. We hebben al eerder van gedachten gewisseld, destijds met de heer Krol, over de vraag of we niet hetzelfde moeten doen voor de ouderen. Ik heb toen betoogd dat het over heel andere groepen met een heel andere problematiek gaat. Bij de ouderen gaat het met de arbeidsparticipatie heel goed, maar is het heel lastig op het moment dat ze zonder werk raken. Daarbij spelen vooroordelen een rol. Die kun je beter niet slechten met een ambassadeur, maar door bedrijven te laten zien hoe het in de werkelijkheid gaat. Daarbij spelen vaardigheden een rol. Het feit dat we ouderen opnieuw moeten leren solliciteren is niet betuttelend, maar heeft ermee te maken dat mensen soms tientallen jaren niet hebben gesolliciteerd. Het zijn andere problemen dan we zien bij jongeren. Bij jeugdwerkloosheid is het van belang om initiatieven die er op lokaal niveau zijn, met elkaar te verbinden en de best practices met elkaar in contact te brengen. We kunnen de resultaten van deze werkwijze na een jaar beoordelen. Dat is een goed moment om met de Kamer van gedachten te wisselen of we het uiteindelijk een goed instrument vinden, en zo ja, of het ook voor andere groepen geschikt zou zijn. Vooralsnog geven we de specifieke aandacht vorm met een actieplan dat zich op ouderen richt.

In de sectorplannen zien we al een aantal voorbeelden waarbij oudere leermeesters jongeren opleiden in een bbl-traject. Zij zouden anders misschien op straat komen en blijven nu in dienst. In de bouw betreft dit bijvoorbeeld 2.500 personen. Zij krijgen de taak om 2.500 jongeren in een leerbaan op te leiden. In andere gevallen waren deze 2.500 jongeren in een uitkering terechtgekomen en die 2.500 ouderen misschien in de WW. Dat vind ik een mooi voorbeeld van vooruitkijken in een sector die het lastig heeft. In de toekomst hebben ze immers goed opgeleide mensen nodig, en zo kunnen we ouderen aan het werk houden en tegelijk perspectief bieden aan jongeren om het vak te leren. Wordt vervolgd.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor zijn heldere en korte beantwoording. We hebben vier toezeggingen genoteerd:

  • De Minister zal de Kamer schriftelijk informeren over het gebruik van de no-riskpolis.

  • De Minister zal de Kamer voor de zomer nader informeren over vrijwilligerswerk in het kader van de WW.

  • Dit voorjaar volgt de brief over de voortgang van de uitvoering van het sociaal akkoord.

  • Voor het algemeen overleg over de Wet SUWI stuurt de Minister een brief over de invulling door het UWV van het criterium «beschikbaarheid voor werk».

Ik zie hem knikken, dus dat gaat lukken.

Sluiting 12.19 uur.

Volledige agenda

1. Afschrift van de brief aan de VNG over (pseudo)eindheffing RVU-uitkeringen

Brief regering d.d. 27-11-2013

Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

2. Afschrift van de brief aan de Stichting van de Arbeid over de wijziging van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring (AVV) cao-bepalingen

Kamerstuk 29544-492 – Brief regering d.d. 28-11-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

3. Rapportage «Cao-afspraken 2012», toezeggingen duurzame inzetbaarheid en cao-fondsen

Kamerstuk 29544-491 – Brief regering d.d. 02-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

4. Arbeidsmarktpositie ouderen

Kamerstuk 29544-497 – Brief regering d.d. 02-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

5. Overleg met musici en artiesten

Kamerstuk 26448-506 – Brief regering d.d. 06-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

6. Rapportage van de Stichting van de Arbeid over de tweede voortgangsrapportage inzake uitvoering van het sociaal akkoord

Kamerstuk 33566-66 – Brief regering d.d. 10-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

7. Beleidsdoorlichting Artikel 1 onderdeel Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

Kamerstuk 30982-15 – Brief regering d.d. 11-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

8. Stand van zaken van de motie van de leden Heerma en Hamer over het inzichtelijker maken van de totale cost of ownership (Kamerstuk 29544, nr. 455 )

Kamerstuk 29544-498 – Brief regering d.d. 17-12-2013

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

9. Reactie op het onderzoek van het UWV «Na de WW aan het werk. Rapportage over 2012»

Kamerstuk 29544-501 – Brief regering d.d. 15-01-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

10. Aanbieding onderzoek contractvormen en motieven van werkgevers en werknemers

Kamerstuk 33818-6 – Brief regering d.d. 31-01-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

11. Kabinetsbeleid over de ontwikkeling van de werkloosheid

Kamerstuk 29544-503 – Brief regering d.d. 30-01-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

12. Reactie op het rapport van ABN AMRO dat een krimp van de beroepsbevolking voorlopig uitblijft

Kamerstuk 29544-504 – Brief regering d.d. 05-02-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

13. Oprichting mobiliteitscentrum werknemers ALDEL en getroffen toeleveranciers

Kamerstuk 32637-121 – Brief regering d.d. 07-02-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

14. Aanbieding rapport Panteia Ontslagkosten van werkgevers in 2012

Kamerstuk 33818-58 – Brief regering d.d. 21-02-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher