Kamerstuk 29279-516

Verslag van een algemeen overleg

Rechtsstaat en Rechtsorde

Gepubliceerd: 15 mei 2019
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29279-516.html
ID: 29279-516

Nr. 516 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 mei 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 10 april 2019 overleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 november 2018 inzake WOB-verzoek over de OM-strafbeschikking (Kamerstuk 29 279, nr. 466);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 december 2018 inzake beleidsreactie op het rapport «Evaluatie Wet OM-afdoening» (Kamerstuk 29 279, nr. 478);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 december 2018 inzake reactie op verzoek commissie inzake strafbeschikking (Kamerstuk 29 279, nr. 479);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 december 2018 inzake besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur inzake de OM-Strafbeschikking (Kamerstuk 29 279, nr. 480);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 december 2018 inzake sepotbeslissingen door het Openbaar Ministerie (Kamerstuk 29 279, nr. 482);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 8 april 2019 inzake reactie op verzoek commissie over het bericht «Hoe de kritiek op onterechte straffen werd weggepoetst» (NRC NEXT, 13 maart 2019) (Kamerstuk 29 279, nr. 500);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 april 2019 inzake uitvoering moties inzake hoge en bijzondere transacties (Kamerstuk 29 279, nr. 502).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Meenen

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Tielens-Tripels

Voorzitter: Van Meenen

Griffier: Burger

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Buitenweg, Van Dam, Groothuizen, Van Meenen, Van Nispen en Van Wijngaarden,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 10.04 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan de orde is het algemeen overleg over OM-afdoening. Een hartelijk welkom aan de Minister en zijn ambtenaren, aan de leden en onze ondersteuning, en aan iedereen die dit debat volgt, op de publieke tribune en elders. We hebben tot 13.00 uur de tijd, dus dat betekent spreektijden van vier minuten, volgens onze eigen regels. Ik zou u willen voorstellen om te beginnen met twee interrupties. Dan geef ik graag als eerste het woord aan de heer Groothuizen van D66.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Er zijn zorgen over onze rechtsstaat en hoewel D66 denkt dat wij een vitale rechtsstaat hebben, delen wij wel die zorgen: de financiële problemen in de rechtspraak, bij het Openbaar Ministerie en in de sociale advocatuur, de zorgen over hoge griffierechten en de twijfel over de slagkracht in onze strafrechtketen. De problemen bij de OM-strafbeschikking passen in dat rijtje. Voor het vertrouwen in de strafrechtspleging is het essentieel dat de kwaliteit onberispelijk is, dat er maatwerk wordt geleverd en dat overzichtelijke zaken voortvarend worden afgedaan. Op al die fronten constateer ik dat het spaak loopt.

Die problemen zijn niet nieuw. Al in 2014 wees de procureur-generaal bij de Hoge Raad op die problemen. Zijn conclusie, en ik citeer, dat «de resultaten van het onderzoek aangemerkt kunnen worden als een ernstig te nemen indicatie dat de grondigheid en de zorgvuldigheid waarmee de schuldvaststelling dient te geschieden, bij CVOM-zaken en bij ZSM-zaken in de praktijk te wensen overlaat», is netjes geformuleerd, maar in feite keihard. Het is dan ook terecht dat het Openbaar Ministerie een verbeterprogramma is gestart. Er zijn zeker positieve signalen, maar wat mij betreft ook nog heel veel zorgpunten. Het laatste rapport van de pg van begin deze week wijst daar ook weer op, en ook de evaluatie door het WODC is niet onverdeeld positief over dit instrument. Er zijn meer verzetzaken dan verwacht en de inning van boetes is ook niet per se beter geworden.

Voorzitter. Zoals bij heel veel dingen in de publieke sector ligt de sleutel volgens mij bij kwaliteit. Beslissingen laten nemen door de juiste mensen en zorgen voor maatwerk zal automatisch ook leiden tot minder verzetzaken en tot kortere doorlooptijden. Bij kortere doorlooptijden is er dan ook weer minder prikkel voor mensen om in verzet te gaan, in de hoop om strafreductie. Ik vind de Minister echter erg defensief. Bij veel mogelijkheden schuift hij de kwestie door naar de herziening van de Wetboek van Strafvordering. Volgens mij wordt dat project zo langzamerhand bij het departement gezien als een oplossing voor alle problemen en dat doet geen recht aan de urgentie van deze kwestie. Ik heb daarom een aantal concrete vragen aan de Minister.

Uit de evaluatie van de WODC blijkt dat het ontbreken van de mogelijkheid van een voorwaardelijke of een deels voorwaardelijke strafbeschikking een knelpunt is. Waarom kiest de Minister er niet voor om die voorwaardelijke modaliteit nu gewoon snel in te gaan voeren, zoals in de evaluatie is geopperd? Is het ook niet een idee om de hoorplicht te gaan uitbreiden? Dat bevordert maatwerk, want mensen willen simpelweg worden gehoord. Dat is ook een belangrijke reden waarom ze een zaak toch voorleggen aan de rechter. Daarnaast dient wat mij betreft de rol van de advocatuur te worden versterkt. Er zijn al pilots met betrekking tot ZSM. Hoe staat het daar nu mee en wanneer wordt het betrekken van de advocatuur bij de afdoening door het OM gewoon de standaardwerkwijze? Goede rechtsbescherming is immers essentieel, zeker als je tegenover een instantie staat die in feite opsporing, vervolging en uitvoering combineert, zoals nu het geval is. En wat vindt...

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Een zeer terecht punt. Over het regelen van rechtsbijstand bij ZSM hebben we het natuurlijk al heel erg lang. Dat geldt voor D66, voor ons, voor andere partijen ook. Maar het komt maar niet van de grond. Mijn vraag is tweeledig. Wat is de analyse van D66 waarom dat niet van de grond komt en kan collega Groothuizen iets meer toelichten wat hij nu concreet van de Minister wil, op welke termijn en hoe dat ingebed zou moeten gaan worden?

De heer Groothuizen (D66):

De eerste vraag kan ik niet zo goed beantwoorden. Daarom stelde ik hem aan de Minister. Wat ik regelmatig hoor, is dat de pilots op zich wel positief lopen en dat eigenlijk alle partners – het OM, de advocatuur – er ook het belang van inzien, maar dat het op een of andere manier niet lukt om het te regelen. Misschien is dat een financiële kwestie, misschien een organisatorische. Ik weet het niet. Ik geleid die vraag graag door naar de Minister. En wat het tijdpad betreft: het kan wat mij betreft niet snel genoeg gaan. Ik vind dat dit gewoon geregeld moet worden, omdat het heel logisch is dat je standaard goeie rechtsbescherming krijgt als je daar als burger zit en geconfronteerd wordt met een straf van het OM.

De heer Van Nispen (SP):

Ja, precies, dat is een mooi antwoord. Daar sluit ik mij ook gewoon bij aan. Ik zal dat zo in mijn spreektekst ook zeggen. Maar we weten dat dit al heel lang loopt, dat we het er eigenlijk allemaal over eens zijn dat het al geregeld had moeten zijn. Er zijn pilots geweest, daar zijn allerlei ervaringen mee opgedaan; mensen in de praktijk weten nu hoe het moet, dus als het probleem slechts nog financieel van aard is – waarvan ik overigens ook zal zeggen dat het op de langere termijn misschien wel meer gaat opleveren – laten we dan inderdaad de Minister vandaag de opdracht geven dat we dit gewoon echt gaan regelen.

De heer Groothuizen (D66):

Ik sluit mij aan bij dat pleidooi. Vandaar dat ik daarvoor pleitte voordat de heer Van Nispen mij daar vragen over stelde. Wat mij betreft moet het gewoon zo snel mogelijk geregeld worden.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Het komt mij zo generiek over, een soort algehele rechtsbijstandsplicht. Er bestaat toch al een rechtsbijstandsplicht voor een aantal gevallen? Kan je dan niet beter wat gerichter en selectiever zijn in plaats van het zo algemeen te houden?

De heer Groothuizen (D66):

Ik weet niet zo goed wat er dan bedoeld wordt met «generiek» of «algemeen». Nogmaals, ik vind het heel logisch dat je, als je daar zit en je vervolgens geconfronteerd wordt met een OM dat overweegt om jou een strafbeschikking op te leggen, meteen kunt overleggen met een advocaat die jou kan adviseren, zo van «in dit geval is dit wel of geen goede optie en dit zijn de gevolgen ervan». Wij zien in dit soort zaken ook vaak dat mensen zich niet goed realiseren dat een strafbeschikking kan leiden tot een aantekening op het strafblad, waar je later veel last van kunt hebben. Ik denk eigenlijk dat dit er gewoon standaard bij hoort. Het lijkt me in de afdoening van veelvoorkomende zaken, waarbij er sprake is van veel bulk ...

Wilt u dat ik stop met praten vanwege de bel, voorzitter?

De voorzitter:

Dat mag u zelf bepalen.

De heer Groothuizen (D66):

Dan praat ik door de bel heen.

Het lijkt me eerlijk gezegd relatief makkelijk te organiseren dat je een dienst hebt – politie, Reclassering en OM werken toch al samen – waarin je de advocatuur op de een of andere manier standaard een plaats geeft, in welke constructie dan ook. Volgens mij leven bij de advocatuur ook allerlei ideeën over hoe je dat het beste zou kunnen inrichten.

De voorzitter:

Meneer Van Wijngaarden, laten we even het einde van de bel afwachten voordat ik u de gelegenheid geef om te interrumperen. Voor degenen die dat niet weten: deze bel betekent dat de vergadering in de plenaire zaal gaat beginnen.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Volgens mij heeft de heer Groothuizen uitstekend begrepen wat ik bedoel met «generiek» of «algemeen», namelijk «standaard in alle gevallen»; dat gaf hij zelf net al aan. Mijn punt is dat dit grote financiële implicaties heeft. Het kan ook implicaties hebben voor de doorlooptijden, want het maakt het weer omslachtiger. Je kunt dus ook nadenken over de vraag of het nou altijd in alle gevallen moet. Of zijn er gevallen die er zich meer voor lenen dan andere? Dat is het punt.

De heer Groothuizen (D66):

Ik had het over de ZSM-zaken. Ik kan me voorstellen dat je het voor overtredingen in zaken die door het CVOM worden afgedaan, buiten ZSM, niet zo organiseert; dan wordt het ook ingewikkeld. Bij de ZSM-zaken – dan gaat het om veelvoorkomende misdrijven – zou dit wat mij betreft een logische stap zijn.

De voorzitter:

Op ditzelfde punt mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vind het een heel goed pleidooi van de heer Groothuizen; meer betrokkenheid van de advocatuur. Is D66 er een voorstander van dat in alle gevallen waarin sprake is van mogelijke gevolgen voor een strafblad een advocaat wordt ingeschakeld?

De heer Groothuizen (D66):

Ik heb het beperkt tot ZSM. Alle gevallen? Ik heb niet helemaal scherp welke categorieën van zaken die niet via ZSM worden afgedaan, daarbuiten vallen. «Alle» is dan misschien ingewikkeld, maar in ieder geval zaken met enig gewicht die echt een impact hebben op mensen en die mogelijk kunnen leiden tot andere gevolgen dan alleen die boete of die werkstraf, dus bijvoorbeeld een aantekening. Dan lijkt het mij logisch dat die advocaat daar gewoon een rol in heeft.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

We hadden het net over de financiële gevolgen. In mijn eerste begrotingsbehandeling in 2017 is er juist iets van de begroting afgehaald, weet ik nog, dat dit zou kunnen dekken, dus de advocatuur specifiek bij ZSM. De Minister gaat dadelijk antwoorden. Ik snap heel goed dat het moeilijk is om nu alle categorieën in beeld te hebben, maar het gaat mij een beetje om het principe. Stel dat je een strafblad dreigt te krijgen, wat grote implicaties kan hebben voor een stage, werk en dergelijke, dan moet je wel goed geadviseerd zijn. Ik beluister de wens om dat zo veel mogelijk te bereiken.

De heer Groothuizen (D66):

Dat klopt. In reactie op de heer Van Nispen en de heer Van Wijngaarden daarvoor: natuurlijk kost dat aan de voorkant wellicht een investering, maar ik denk dat de heer Van Nispen gelijk heeft dat je die heel snel terugverdient, omdat mensen die goed geadviseerd worden, niet meer in verzet gaan nadat ze een beschikking hebben geaccepteerd en uiteindelijk bij de rechtspraak terechtkomen, wat ook weer een hoop geld kost. Volgens mij zijn we als overheid niet zo goed in het afwegen van baten op de langere termijn tegen de kosten op de kortere termijn. Het zou verstandig zijn daar wat beter naar te kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder. U heeft nog een minuut.

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter, dank u wel. Mijn volgende vraag is wat de Minister vindt van de suggestie van de procureur-generaal om aan degene die de strafbeschikking afgeeft, voortaan naam en handtekening te verbinden. Dat zou een positief effect kunnen hebben op het eigenaarschap en de controleerbaarheid van deze beschikkingen. De suggestie is meerdere malen gedaan, maar ik zie daar geen reactie op van de Minister. Ik krijg zo'n reactie graag.

Voorzitter, tot slot dan. Ik vind het tamelijk onlogisch dat er nog steeds licht zit tussen de straffen die het OM oplegt in het kader van de strafbeschikking en de straffen van de rechter. Dat verhoudt zich wat mij betreft slecht tot de keuze die is gemaakt voor de figuur van een straffend OM. Het is denk ik ook een factor in het hoge aantal verzetszaken. Ik snap heel goed dat, als het OM € 200 boete oplegt en de rechter doorgaans € 100, mensen verzet gaan aantekenen op advies van hun advocaten. Dat is immers snel verdiend. Het OM zet al een stap in de goede richting, maar het kan wat mij betreft beter. Mijn slotvraag aan de Minister is dan ook: waarom zijn de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie nog steeds niet aangepast? Wanneer gaat de Minister ervoor zorgen dat dat wel gebeurt? Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Nispen van de Socialistische Partij.

De heer Van Nispen (SP):

Het rommelt in de straffabriek. Veel mensen zijn ten onrechte gestraft door het Openbaar Ministerie, een straf zonder tussenkomst van een rechter. Zij zijn de illusie van de waarde van grondrechten in onze rechtsstaat armer en een strafblad rijker. Het ontbrak aan bewijs, dossiers waren niet op orde, strafbeschikkingen zijn onbevoegd uitgevaardigd. De SP was hier bij de invoering in 2004 al op tegen. Nu zien we helaas hoe onzorgvuldig hiermee is omgegaan. Ik vind het ook een vorm van klassenjustitie. Terwijl we zien dat ingewikkelde grote strafzaken op de plank blijven liggen en frauderende bedrijven geregeld hun strafvervolging kunnen afkopen, worden veel gewone mensen hard, snel en onzorgvuldig aangepakt. Dat is heel erg slecht voor het vertrouwen van mensen in de rechtspleging.

Hoe heeft dit nou zo kunnen gebeuren? Waarom is dit ontstaan? Welke rol spelen de bezuinigingen op de strafrechtketen hierbij? Journalisten van NRC Handelsblad hebben haarfijn uiteengezet waar het allemaal misgaat met de OM-strafbeschikking en ook hoe het VVD-ministerie van toenmalig Minister Opstelten er werkelijk alles aan heeft gedaan om de Kamer op het verkeerde been te zetten. Hoe kijkt de Minister hier nou op terug?

Het onderzoek dat we eergisteren kregen, concludeerde dat het OM nog steeds de eigen richtlijnen niet heeft aangepast, waardoor het OM hoger straft dan de rechter. Hoe kan dit? Mede daarom adviseren veel advocaten hun cliënten om echt altijd in verzet te gaan, omdat je dan kunt rekenen op een lagere straf. Het is hier inderdaad de overheid die ervoor zorg dat de kosten onnodig hoog zijn: advocaatkosten, kosten voor OM en rechtbank, door flutzaken aan te brengen en dan vrijspraak te eisen op zitting, of zelfs niet-ontvankelijkheid vanwege de enorme achterstanden. Dan hebben we een Minister voor Rechtsbescherming die advocaten ervan de schuld geeft dat ze te veel procederen. Ik vind het schandelijk, maar ook droevig tegelijk.

Het OM zou wat mij betreft voor kwaliteit moeten gaan, in plaats van voor kwantiteit. Dat is belangrijk voor de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging. Hoe gaan we daar nou voor zorgen? Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat er heel veel moet veranderen: meer geld, beter opgeleide medewerkers, een cultuuromslag, wat gaat de Minister daarmee doen? Of de maatregelen tot nu toe het gewenste effect hebben, valt nog niet te zeggen. Volgens mij is er alle reden voor een nieuw groot onderzoek – want dat was dit onderzoek niet – naar de inhoud, bijvoorbeeld weer door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Maar de vraag is toch wel of we door moeten gaan op deze manier. Laten we de OM-strafbeschikking in de huidige vorm afschaffen. Het is eigenlijk een weeffout dat je zaak pas echt goed inhoudelijk beoordeeld wordt als je in verzet gaat na een actieve handeling. Moeten we dat niet omdraaien? Primair vindt er een inhoudelijke beoordeling plaats, zoals bij verzet, behalve als iemand ervoor kiest schuld te bekennen en te betalen. Die beoordeling zou wat mij betreft prima passen in bijvoorbeeld een Huis van het Recht, de nabijheidsrechter, zoals ik die eerder heb voorgesteld: een rechter in de buurt, niet te duur en onnodig ingewikkeld, maar wel met een onafhankelijke blik en kennis van zaken. We moeten deze beoordeling, zeker als mensen een straf krijgen met bijvoorbeeld een strafblad als gevolg, weer onder het bereik van de rechter zien te brengen. Graag een reactie hierop. Of zouden we vaker moeten kiezen voor het toepassen van een transactie, in plaats van de OM-strafbeschikking? Dat is zonder strafvervolging. Ook daarop graag een reactie. In ieder geval vind ik dat we moeten zorgen voor veel duidelijker OM-strafbeschikkingen. Krijg je nou wel of geen strafblad? Wat betekent verzet? Een nieuwe beoordeling? Is de Minister bereid om toe te zeggen dat de brieven waarmee mensen een OM-strafbeschikking krijgen in ieder geval veel en veel duidelijker worden?

De voorzitter:

Ogenblikje. Meneer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoor de heer Van Nispen vragen: zouden we de transactie niet meer moeten toepassen? Maar dan ben ik wel benieuwd, want uit alle rapporten blijkt dat – het OM heeft daarmee de afgelopen jaren moeite gehad, maar ik zie toch een beweging – die schuldvaststelling bij de strafbeschikking eigenlijk meer inhoudelijke toetsing heeft waar het gaat om bewijs en om andere zaken dan de transactie ooit in zich heeft gehad. Dat is eigenlijk een soort afkoop, zonder dat de schuldvaststelling voorop staat. Is dat dan een wenkend perspectief om naar terug te gaan? Ik ben erg benieuwd hoe meneer Van Nispen daartegenaan kijkt.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is een goede vraag. Ik heb het niet voor niks vragenderwijs gesteld. Ik was ook niet van plan om de motie per se daarop te richten. Mijn voorstel zit eigenlijk daarvóór en betreft het afschaffen van de OM-strafbeschikking in de huidige vorm en het invoeren van de toetsing door de rechter. Toch heb ik gemeend ook die vraag over de transactie wel te moeten stellen. Dat is inderdaad zonder erkenning van schuld. Het heeft een ander karakter. Als de heer Van Dam zegt dat er bij de OM-strafbeschikking in ieder geval nog meer schuldvaststelling is dan bij de transactie, dan klopt dat dus, want de transactie heeft gewoon een ander karakter. Daar kun je voor kiezen, maar als we nu weten hoe onzorgvuldig er is omgegaan met de OM-strafbeschikking – er zou namelijk sprake moeten zijn van schuldvaststelling, maar dat gebeurt heel vaak niet of niet zorgvuldig vanwege gebrek aan bewijs of gebrek aan dossiers – dan denk ik eigenlijk dat we in ieder geval af moeten stappen van de manier waarop we dat nu doen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik stel de vraag omdat naast de ZSM-zaken het gros van de zaken eigenlijk gaat om kantonovertredingen. Ik heb zelf jarenlang met niet-betaalde transacties met verstekvonnissen op zitting gestaan, waarbij ik me ook weleens afvroeg wat nou de inhoudelijke toetsing door de rechter daarin was. Ik denk dus dat met name in dat spectrum de OM-strafbeschikking en het feit dat het OM echt die schuldvaststelling moet doen, echt winst zijn. De uitvoering blijft achter, maar door dat element denk ik: laten we het kind niet met het badwater weggooien. Dat is de reden waarom ik u daarop interrumpeer.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben er nooit voor om kinderen met het badwater weg te gooien. Daar wil ik dus serieus over nadenken, maar als het OM die toetsing goed en zorgvuldig doet en als iemand terecht een strafbeschikking krijgt op basis van een goed dossier en op basis van bewijs, waarom zou iemand dan in verzet gaan? Laat de betrokkene dan dus met een duidelijke brief duidelijk merken wat er is gebeurd en wat er is gedaan. Advocaten hoeven hun cliënten ook helemaal niet te adviseren in verzet te gaan als het OM inderdaad een redelijk dossier heeft, als daar een redelijke strafbeschikking uit rolt en als mensen ervan overtuigd zijn dat in verzet gaan helemaal niet per se zinnig is. Dus ja, dan zou dat inderdaad beter kunnen, maar ik ben er wel voor om het principe om te draaien. Nu kijkt er namelijk helemaal geen rechter naar, tenzij je in verzet gaat. Ik ben ervoor om dat om te draaien, zodat er dus een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt, behalve als iemand ervoor kiest om schuld te bekennen en te betalen.

De voorzitter:

Meneer Van Wijngaarden, op ditzelfde punt.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Eigenlijk op het punt daarvóór, als dat mag, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, natuurlijk. Dat is ook goed.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Het gaat namelijk toch weer een beetje terug naar vroeger: de strafbeschikking afschaffen en alles weer naar de rechter. Als ik de heer Van Nispen zo beluister, is de daaraan ten grondslag liggende analyse dat we hier nu zo'n beetje in een bananenrepubliek leven waarin de rechtsstatelijkheid ver te zoeken is. Ik wil er toch wel even op wijzen dat die rechtsstatelijkheid in Nederland nooit is betwijfeld door nationale of internationale gerechtelijke instanties, ook niet door de procureur-generaal bij de Hoge Raad of door wetenschappers die de Wet OM-afdoening hebben geëvalueerd. Ik vind dus niet dat uw conclusies worden gedragen door de onderzoeken die we hebben gezien naar de praktijk van de afgelopen tien jaar. Ik wijs er ook op dat de vraag hoe we de rechter kunnen ontlasten, al honderd jaar oud is. Er wordt ook al honderd jaar geroepen dat de rechtsstaat dan wordt afgeschaft en dat dan de bijl aan de wortel van de rechtsstaat wordt gezet.

De voorzitter:

En uw vraag aan de heer Van Nispen luidt daarom ...

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Wat is uw onderbouwing? Want ik vind het schromelijk overdreven.

De heer Van Nispen (SP):

Wat die onderbouwing betreft: ik kan in vier minuten spreektijd niet gaan uitleggen wat er in al die rapporten staat die we in 2015 hebben gekregen en die we in 2017 hebben gekregen. We hebben de nulmeting van het Openbaar Ministerie gekregen. Er is een 1-meting geweest, waarvan de Minister vervolgens zegt dat je daar eigenlijk geen inhoudelijke conclusies aan kunt verbinden, omdat dat een intern kwaliteitsinstrument en een discussiestuk was. Nou, die discussie over die kwaliteit heeft uiteindelijk helemaal nooit plaatsgevonden. Er liggen dus eigenlijk stapels met rapporten; de heer Groothuizen heeft ze hier allemaal liggen. Als je die bekijkt, dan is er toch wel voldoende onderbouwing. Lees ook het onderzoek dat de NRC daarnaar heeft gedaan. Dat is toch echt voldoende onderbouwing om te kunnen staven dat de manier waarop op dit moment wordt omgegaan met de OM-strafbeschikking, niet zorgvuldig is en echt dringend verbetering behoeft. Ik ben erg benieuwd naar uw voorstel op dat punt, want ik kan me niet voorstellen dat u zegt: ik negeer die rapporten en ik wacht totdat Nederland wel een keer wordt veroordeeld door een internationaal hof. Het lijkt mij niet wenselijk om daarop te gaan zitten wachten als we nu in de praktijk kunnen zien wat er allemaal fout gaat. Als je kijkt naar al die percentages van zaken die uiteindelijk worden voorgelegd aan een rechter, die niet-ontvankelijk worden verklaard en waarin mensen lagere straffen krijgen of in het geheel geen straffen maar vrijspraak, dan val je toch van je stoel? Dan denk je toch dat we niet goed bezig zijn? Daarom is mijn pleidooi dat we op de huidige voet niet verder kunnen gaan. Ik snap dat ik een vergaand voorstel doe door voor te stellen om dit in de huidige vorm af te schaffen en het principe inderdaad om te draaien, maar als we er vandaag met elkaar in slagen om verbeteringen te eisen in hoe het nu gaat, dan komen we al wel een stapje verder. Ik hoop echt dat u dat in ieder geval ook gaat doen. Als je doet alsof er niks aan de hand is, dan heb je echt de stukken niet gelezen.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Wijngaarden.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

«Een stapje verder komen en verbeteringen doorvoeren waar dat kan» klinkt al een stuk redelijker dan «helemaal terug naar vroeger en de hele strafbeschikking afschaffen». Ik ben blij met die nuancering. Ik wil de heer Van Nispen wel vragen hoe hij dan aankijkt tegen het feit dat de verzetspercentages als zodanig niet heel veel afwijken van de beroepspercentages bij de rechterlijke afdoening.

De heer Van Nispen (SP):

U heeft mij niet horen zeggen dat ik terug wil naar vroeger. Die tekst heb ik niet uitgesproken. Ik heb wel uitgelegd wat ik op dit moment mis zie gaan bij de OM-strafbeschikking en dat ik vind dat we in ieder geval niet door kunnen gaan met de OM-strafbeschikking in de huidige vorm. Daarom kom ik met minstens vier voorstellen.

Tot slot over de verzetspercentages. Ik denk dat het probleem is dat voor heel veel mensen de termijn heel kort is en de brieven niet duidelijk zijn, en dat zij zich niet goed realiseren wat de gevolgen kunnen zijn van het betalen van een OM-strafbeschikking. Dat is best ingewikkeld. Niet iedereen is een doorgewinterd jurist. Dat mensen een strafblad krijgen staat niet eens in de OM-beschikking. Dat staat er gewoon niet in. Mensen kunnen dus vaak de gevolgen niet overzien. Ik denk ook niet dat iedereen in verzet gaat. Dat percentage zegt mij dan ook niet zo heel erg veel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Groothuizen wil nog op hetzelfde punt of op het vorige punt interrumperen.

De heer Groothuizen (D66):

Ja, voorzitter, een vergelijkbaar punt. Ik meen dat ik de heer Van Nispen hoorde zeggen dat de strafbeschikking misschien nog wel zou kunnen als de mensen schuld bekennen, maar dat die zonder zo'n duidelijke bekentenis niet gehanteerd zou moeten worden. De procureur-generaal heeft daar in zijn laatste rapport ook iets over gezegd. Hij zegt eigenlijk ook dat het een beetje onwenselijk is: zou het niet zo moeten zijn dat overzichtelijke zaken toch gewoon afgedaan moeten worden en zit de sleutel niet meer in de kwaliteit? Ik snap de zoektocht van de heer Van Nispen. Ik vraag mij gewoon af hoe hij daartegenaan kijkt.

De heer Van Nispen (SP):

Ja.

De voorzitter:

Meneer Van Nispen, enigszins beknopt graag.

De heer Van Nispen (SP):

Nog beknopter? Dit is een terechte vraag. Met die zoektocht zijn we inderdaad bezig. Het sluit ook aan op het vorige punt, over de verzetspercentages. Ik denk dat heel veel mensen niet goed snappen of niet goed kunnen doorgronden wat zo'n OM-strafbeschikking inhoudt. Daarom stel ik het volgende voor. Als iemand zegt «dit is terecht, het is een goed dossier, ik beken schuld en ik betaal», dan is zo'n OM-strafbeschikking denk ik op zijn plaats. Als dat niet zo is en mensen de gevolgen niet goed kunnen overzien, dan lijkt het mij goed dat zo'n zaak kan worden voorgelegd aan, bij voorkeur, een rechter in de buurt, ingebed in de lokale omgeving, die daar een professioneel inhoudelijk oordeel over kan vellen.

De voorzitter:

De heer Groothuizen? Nee. Meneer Van Nispen, u heeft nog 40 seconden. Maar u bent denk ik al een hoop kwijtgeraakt in de interrupties.

De heer Van Nispen (SP):

Dat klopt, voorzitter. Ik was gebleven bij het punt van de veel duidelijkere brieven. Daarop krijg ik graag een reactie. Daarnaast vindt natuurlijk ook de SP, net als D66 en GroenLinks, dat we de rechtsbijstand veel beter moeten gaan regelen. Er moet standaard een advocaat aan tafel zitten, bijvoorbeeld bij de ZSM-afdoening. Het punt dat het mogelijk op de langere termijn geld gaat opleveren hebben we al besproken. Maar belangrijker nog dan het geld: het is rechtvaardiger. Want nu gaat het niet zorgvuldig.

Ten slotte denk ik dat we de mensen de kans moeten geven om oude gevallen tegen het licht te houden. Moeten we geen herziening mogelijk maken voor mensen die mogelijk ten onrechte zijn veroordeeld en een strafblad hebben, zelfs als dat een wetswijziging zou vergen? Als mensen in de knel komen door handelen van de overheid, dan moet dat naar mijn mening herstelbaar zijn. Ook dat is in het belang van het vertrouwen. Graag een reactie.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Mag ik aan de bode vragen om de twee geanonimiseerde beschikkingen die ik vasthoud rond te delen? Ze zijn van dit jaar.

De voorzitter:

Dat mag.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Als je deze beschikkingen leest, dan zie je dat de teksten nog steeds niet duidelijk maken dat betaling van een beschikking kan leiden tot een strafblad en dat dit gevolgen kan hebben voor het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag. Mijn collega zei het ook. Ja, er zijn kleine lettertjes. Daarin staat onder andere: heeft u volledig aan de strafbeschikking voldaan, dan is de strafvervolging hiermee beëindigd. Voor een jurist mag dit duidelijk zijn, maar wat denkt een normaal mens die ik dit de afgelopen dagen ook heb laten lezen? Een normaal mens denkt: nou, strafvervolging beëindigd; gelukkig, daar ben ik vanaf. In iets wolliger bewoordingen staat er ook dat je schuld bekent als je betaalt. Maar ook dat zegt niks over de enorme impact die deze OM-beschikkingen kunnen hebben op het leven van mensen. Als je bij een stoplicht door rood rijdt en wordt aangehouden, betaal je ook een boete. Daarmee beken je ook schuld. Daarmee ben je vervolgens ook van strafvervolging af. Maar er is een groot verschil tussen het betalen van een verkeersboete en het betalen van een boete voor het geven van een klap aan de buurman of voor het in bezit hebben van tien pillen ecstasy. Want bij die laatste twee heb je ineens een strafblad zonder tussenkomst van de rechter en soms zelfs zonder dat je je dat realiseert. Zo'n strafblad kan er bijvoorbeeld voor een leidster van een kinderdagverblijf ineens toe leiden dat ze wordt ontslagen.

In de tweede beschikking wordt wel iets gezegd over een strafbeschikking: «Het is mogelijk dat van deze strafbeschikking een aantekening wordt gemaakt in de justitiële documentatie. Meer informatie hierover vindt u op www.cjib.nl/strafblad.» Daar ben ik ook eens gaan kijken. Ik stel me zo voor dat de Minister wil dat je daarheen surft voordat je een boete gaat betalen. Wat lees je dan onder het kopje «Wanneer krijg ik een strafblad?»? «Dat is een vraag die niet makkelijk te beantwoorden is. Wilt u weten hoe het in uw geval is, dan kunt u het beste inzage vragen in uw justitiële documentatie.» Maar die had ik toch nog helemaal niet? Want ik had nog geen strafblad. Hoe kan ik nou, zo net voor het betalen van een boete, achterhalen wat de gevolgen zijn? Heel graag krijg ik een antwoord van deze Minister over dit gevalletje kastje-muur. Mensen moeten weten of de beschikking tot een strafblad leidt, want de implicaties voor stages of werk zijn simpelweg te groot. Daarom wil mijn fractie, net als mijn collega van de SP, dat zodra een aantekening dreigt, iemand altijd een advocaat raadpleegt. Hoe staat de Minister hierin?

Voorzitter. In de afgelopen jaren zijn duizenden mensen ten onrechte bestraft. Ik weet niet of ze of schuldig waren, maar hun schuld staat niet wettelijk en overtuigend vast. Daarmee zijn ze onterecht gestraft volgens de regels van onze rechtsstaat. De Minister lijkt het gewoon niet zo heel erg te vinden, want hij verliest zich alleen maar in institutionele antwoorden. Nergens in de brieven die we hebben gelezen, maar dan ook echt nergens, staat iets over de mensen die het is overkomen. Wat wil de Minister tegen hen zeggen? Misschien hebben mensen inderdaad wel hun baan verloren, bijvoorbeeld als ze werken in de kinderopvang – dat voorbeeld noemde ik net – omdat daar een permanente screening geldt. Wat biedt de Minister aan deze mensen, ook nu nog met terugwerkende kracht? Ze zijn er later achter gekomen dat ze een strafblad hadden. Ze waren hier niet op voorbereid. Wat biedt de Minister hun?

Voorzitter. Het OM was tegen de wet die het OM een aanklager én rechter ineen maakte. Daar was het OM op tegen, net als inderdaad SP en GroenLinks. Dat bleek ook terecht, want je kan ook niet in alle redelijkheid verwachten dat iemand 's ochtends rechter is en 's middags aanklager en dat dit geen effect heeft op hoe je die functies uitoefent. Dat leidt er gewoon toe dat de straffen van het OM hoger uitpakken dan die van de rechter. Daarom vraag ik me af of het niet een idee is dat er bijvoorbeeld aparte afdelingen komen binnen het OM waar mensen alleen afdoeningen doen. Ik weet niet of dat een goed idee is, maar ik ben heel erg aan het zoeken. Ik heb inderdaad ook graag zo'n rechterlijke toets, maar ik denk een beetje mee hoe we dit in ieder geval nog beter kunnen maken. Zijn mensen er wel voldoende voor opgeleid? Inderdaad, op dit moment is niet altijd duidelijk welke medewerker het besluit heeft genomen dat tot een strafblad leidt. Dat is toch wel gebruikelijk. Bij het College voor de Rechten van de Mens, waar ikzelf werkte, moet je een handtekening zetten. Waarom is dat nog niet het geval bij het OM?

Voorzitter. Kortom, ik heb veel vragen. Ik ben ervan geschrokken dat het nog steeds niet duidelijk is wanneer mensen een strafblad krijgen. Ik vind dat wel echt een fundamenteel vereiste. Ik hoop dat dit echt heel snel ten einde komt.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Dam van het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Onlangs ontving ik een mail van een gespecialiseerde strafrechtadvocaat, die mij meldde dat hij de afgelopen vijf jaar 25 keer namens een cliënt verzet had ingesteld tegen een strafbeschikking. Vijf keer werd de zaak alsnog geseponeerd, acht keer werd de cliënt vanwege gebrek aan bewijs vrijgesproken, in twaalf zaken viel de uiteindelijke straf substantieel lager uit dan de oorspronkelijke strafbeschikking en in één geval bleef de strafbeschikking overeind. De advocaat sluit zijn mail af met: «U begrijpt wel dat ik iedere cliënt adviseer in verzet te gaan.» De mail dateert van 16 februari 2019, zo'n vijf jaar na het verschijnen van het eerste rapport.

Voorzitter. Wat is er hard gewerkt binnen het OM. Dat kunnen we lezen in alle rapporten die zijn verschenen over hoe van de transactiepraktijk te groeien naar een volledige schuldvaststelling om alle formele problemen op te lossen. Complimenten daarvoor. Maar is het voldoende? Mag ik er eens naar kijken vanuit het burgerperspectief? Want daar zit ik hier toch voor. Laat ik dan beginnen bij het advies van de advocaat die zegt: ga vooral in verzet. Waar je zou hopen dat het werk van het OM boven iedere twijfel verheven is, ontstaat kennelijk het beeld dat het OM geen kwaliteit levert en dat het werk van het OM ter discussie staat door de vele herbeoordelingen na verzet, dat het OM niet zeker is van zijn zaak en dat het soms de kans neemt dat het wel goed komt. Als we krantenartikelen lezen, wordt dat beeld bevestigd. Het is voor mij een grote zorg dat deze praktijk rond de strafbeschikking ook gaat kleven aan het beeld van het Openbaar Ministerie. Graag een reactie van de Minister hierop.

Voorzitter. Terug naar de mail van de advocaat. Hij schrijft: het grootste probleem zit ’m in de mensen die op het politiebureau geen advocaat in de arm nemen. Ik ben zo vrij op dit punt mijn spreektekst te beperken en te verwijzen naar datgene wat anderen ook gezegd hebben: ik hoor van harte van de Minister hoe wij binnen ZSM, passend bij Salduzbijstand, passend bij verhoorbijstand, ook tot een afdoeningsbijstand kunnen komen. En dan niet in iedere zaak, want als een zaak later nog aan de rechter wordt voorgelegd, kan dat prima daar. Het gaat om zaken waar mensen aan blijven hangen, als ik dat zo mag zeggen.

Een ander punt is de nabijheid van de rechter. Uit de mail van de advocaat – ik las die net voor – blijkt dat twaalf zaken door de rechter van een lager prijskaartje zijn voorzien dan door het OM. Uit alle rapportages wordt duidelijk dat tijdsverloop hier de grootste boosdoener is. Korting door tijdsverloop. Dat alleen al vormt aanleiding om in verzet te gaan. Het idee om de rechter dichter bij ZSM te positioneren, is al jaren oud en zou ook heel goed passen in het streven van de rechtspraak om maatschappelijk relevante rechtspraak te leveren. Het kost niets meer, want die rechters moeten die verzetten toch een keer op zitting behandelen. Sterker nog: ik denk dat als het zo dichtbij is, de animo van een aantal mensen om in verzet te gaan, zal dalen. We hebben al snelrecht en supersnelrecht. Graag zou ik zien dat er ook voor dit soort strafbeschikkingen een vorm van snelrecht komt. Graag een reactie van de Minister hierop.

Voorzitter. Terug naar mijn burgerperspectief. Op de agenda staat vandaag ook het rapport van het parket-generaal over de sepots. Ik dank de Minister dat hij de Kamer zo goed bediend heeft met dit glasheldere rapport. Ik dank hem in mindere mate voor het beeld dat daarmee ontstaat. De groei in sepotbeslissingen tussen 2007 en 2016 is fors te noemen. Er is sprake van zo'n 50% stijging. Dat komt voor een belangrijk deel door allerlei registratiezaken, dingen wel en niet registreren, de komst van ZSM. Ik juich het toe dat vanaf 2019 alle sepots ingeschreven worden in de OM-systemen. Ik neem voor lief dat daarmee het sepotcijfer omhoog zal gaan. Zelf verwacht ik dat het op ergens rond de 40% zal uitkomen. Maar geen dubbele of onduidelijke boekhoudingen meer! Dat zal bijdragen aan het vertrouwen dat we kunnen hebben in de organisaties die zich hiermee bezighouden.

Maar daarmee is nog helemaal niets feitelijk gedaan. Laat ik dan inzoomen op één belangrijk sepot: dat van oud feit. Het is toch te erg voor woorden dat zo veel strafzaken om die reden geseponeerd worden! Dat heeft in hoge mate te maken met de beschikbaarheid van personeel binnen het OM, maar ook van rechters. Deze Minister gaat over het OM. Daarom mijn vraag aan deze Minister: wat gaat hij daaraan doen? Hoe waardeert hij die situatie?

Voorzitter. Ik rond af. Terug naar de mail van mijn advocaat. Hij eindigt met het pleidooi dat de bijstand van een advocaat cruciaal is in het kader van equality of arms. Mijn vraag aan de Minister luidt: hebben wij het Openbaar Ministerie niet te veel in zijn eentje voor deze klus gezet? Zouden wij er niet veel meer voor moeten zorgen dat het OM ook een beroep kan doen op de advocatuur en op de rechter om de taak die het gekregen heeft, op een volwassen, fatsoenlijke manier te doen? Graag een reactie van de Minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan is ten slotte het woord aan de heer Van Wijngaarden van de VVD.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. We moeten het instrument van de strafbeschikking niet idealiseren maar ook niet demoniseren. Het is geen toverstaf. Niet alle rechtspraak hoeft van de VVD steeds sneller en steeds goedkoper. Het recht heeft nu eenmaal een prijs. Daarom vraag ik de Minister, in navolging van de evaluatie die de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft gedaan, hoe hij van plan is om een evaluatie op een dergelijk niveau in de toekomst te blijven herhalen.

Verder wil ik een paar voorstellen doen. Het eerste voorstel is: tref criminelen vaker en harder in hun vermogen. Het is nu al mogelijk om bij strafbeschikking gevaarlijke voorwerpen zoals drugs en wapens te onttrekken aan het verkeer. Echter, een onttrekking aan het verkeer treft de crimineel niet in zijn vermogen. Een verbeurdverklaring doet dat daarentegen wel. In navolging van de onttrekking aan het verkeer wil ik de Minister bij dezen mede namens de SGP oproepen en aanmoedigen om de officier van justitie bij wet in staat te stellen, ook de verbeurdverklaring via een strafbeschikking op te leggen voor een limitatieve lijst van lucratieve delicten zoals drugscriminaliteit, fraude en handel en gestolen goederen.

Ook ten aanzien van voorwaardelijke sancties wil ik de Minister mede namens de SGP vragen om een zelfstandige bevoegdheid aan het OM te attribueren. Door het creëren van de bevoegdheid om voorwaardelijke sancties op te leggen, kan het OM passender straffen opleggen. Het OM mag nu wel onvoorwaardelijke sancties opleggen. Waarom mag het OM dan niet het mindere doen? Denk aan een voorwaardelijke rijontzegging in plaats van de onvoorwaardelijke. Het OM moet nu dus om een lichtere sanctie op te leggen, een zwaardere procedure bij de rechter volgen. Die gang naar de rechter moet nu dus bijvoorbeeld in verkeerszaken gevolgd worden. Denk aan first offenders terwijl zwaardere verkeerszaken tegen recidivisten wel voortvarend met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan.

In de besloten rechterlijke raadkamerprocedure die de Minister overweegt voor hoge transacties, verdienen naast het OM en de verdachte ook de belangen van slachtoffers een prominentere plek. Hoe kijkt de Minister aan tegen een hoorplicht voor de rechter om bij deze procedure zo mogelijk een partij te horen die het belang dient van de slachtoffers van bijvoorbeeld fraude?

Schikkingen met frauderende bedrijven waarin de betrokken werknemers vrijgesteld worden van rechtsvervolging, blijven bij ministeriële aanwijzing verboden en mogen, wat de VVD betreft, van rechtswege nietig worden. Graag een reactie op dit punt.

De Minister komt met een marginale rechterlijke toets van hoge en bijzondere transacties. Hoe borgt de Minister dat dit geen onnodig lange doorlooptijden oplevert? Het mag verder niet geheim blijven in het kader van welk strafbaar feit een hoge of bijzondere transactie is gesloten. In de VS is dit al praktijk. Kan dit ook in Nederland het geval worden?

Tot slot, voorzitter. De VVD begrijpt de lokroep die uitgaat van het Amerikaanse plea bargaining. De VVD zal onder andere letten op de rechtspositie van slachtoffers en nabestaanden, de beleidsvrijheid en grenzen die zouden gelden voor het OM en de mate van verantwoording en controle. Kan de Minister deze aspecten meenemen in zijn nog te ontvangen reactie?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dat was uw bijdrage?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ja.

De voorzitter:

Er zijn volgens mij interrupties. Ik heb gemist wie het eerst was. Volgens mij mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik mis ook in het betoog van de VVD toch heel wat. Ik denk dat het niet is gelukt in die vier minuten en dat dit een goed moment is om daar wat ruimte voor te geven. De belangrijkste vraag is wat de VVD ervan vindt dat er mensen zijn die nu een strafblad hebben zonder dat ze dat wisten. Zij hadden namelijk iets misdaan of in ieder geval zei het OM dat ze iets hadden misdaan. Dat gaat bijvoorbeeld om een ruzie met de buurman, waarbij klappen zijn gevallen. Dan moet je op een gegeven moment naar het politiebureau, waar wordt gevraagd of je gaat schikken voor € 250. Dan denk je, niet wetend dat dat tot een strafblad leidt: dan ben ik er in ieder geval vanaf. Wat vindt de VVD daarvan?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ik denk dat dat een terecht punt is. Wij delen de zorg daarover. Ik denk dat hier al goede gedachtes zijn gewisseld over het verbeteren van de communicatie. Dat geldt overigens ook voor de communicatie over wat nou eigenlijk de gevolgen zijn van het hebben van zo'n strafblad, want daar zitten ook weer heel veel gradaties in: waar kan je dan nog wel werken en waar niet? Ik denk dat daar wel echt een opgave ligt, juist als je het hebt over de rechtsstatelijkheid. Een onderdeel van de rechtsstatelijkheid is dat mensen ook weten waar ze aan toe zijn en wat de gevolgen zijn van hun handelen, zodat ze die kunnen overzien. Dat is volgens mij bij uitstek een grondbeginsel van ons strafrecht.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan zie ik in ieder geval één stapje, namelijk dat de VVD er waarschijnlijk ook voorstander van is dat bij zo'n beschikking heel helder moet zijn of je een strafblad krijgt of niet en dat de communicatie in die zin dus moet worden aangepast. Maar wat betekent dat bijvoorbeeld voor het hebben van een advocaat? We lezen in al die rapporten dat het OM harder straft, hogere straffen oplegt en soms straffen oplegt wanneer een rechter dat misschien niet zou hebben gedaan. Is de VVD er ook voor dat, wanneer een strafblad dreigt, iemand altijd een advocaat mag raadplegen of dat er geadviseerd wordt om een advocaat te raadplegen?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Er wordt gezegd «we lezen in al die rapporten dit en dat», maar ik lees daar ook in dat de mensen van het OM een gigantische verbeterslag hebben gemaakt. Dat was ook dringend nodig, maar ik sluit me geheel aan bij de woorden van collega Van Dam: een groot compliment aan het OM voor de verbeterslagen die daar zijn gemaakt. Het is helder dat we er nog niet zijn, maar ik heb ook aangegeven dat we hier niet moeten gaan overdrijven alsof het daar één grote ketterij is en alsof er maar een beetje willekeurig straf wordt uitgesproken. Dat is niet het geval. Ik vind dus ook dat we niet moeten doorschieten in de voorstellen die we vervolgens op basis van de verkeerde veronderstellingen doen. Als het gaat om meer rechtsbijstand, denk ik dus dat we daar heel gericht en gedoseerd naar moeten kijken en daarbij ook de kosten die dat met zich meebrengt, moeten afwegen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil ook even reageren op mijn collega van de VVD, want volgens mij sprak hij als enige over de hoge transacties en voorstellen om daar ook een soort rechterlijke toets op los te laten. Wat vindt mijn collega van de VVD van het feit dat die procedure er eigenlijk al is, namelijk gewoon een artikel 12-strafvorderingsprocedure bij het hof? Ook bij geringere feiten kan, als een transactie wordt opgelegd, een slachtoffer daarnaartoe. Vindt hij dat daar een aparte procedure voor moet komen of kan hij met mij meevoelen dat we daarvoor misschien al de juiste procedure in huis hebben?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ik voel eerlijk gezegd mee met dat laatste. Zoals ik heb aangegeven, vind ik het alleen een belangrijk punt dat nu soms geheim blijft in het kader van welk feit een bijzondere transactie is gesloten. Tenminste, zo heb ik dat begrepen. Ik hoop dat het CDA het met mij eens is dat we daarvan af moeten en dat we wat dat betreft meer het Amerikaanse voorstel moeten gaan volgen. Bedrijven kopen op die manier ook enorme reputatieschade af. Ik denk wel dat het in het belang van de samenleving is om ook te weten wat er ergens precies is misgegaan.

De heer Van Dam (CDA):

Dat ben ik geheel en al met de heer Van Wijngaarden eens. Ik zie overigens wel dat er juist bij de laatste hoge transacties enorm veel werk van wordt gemaakt om met persberichten uit te leggen wat er allemaal aan de hand is en hoe het allemaal zit. Ik denk dat mijn zorg dus wat minder op dat punt ligt. Ik dank hem voor zijn reactie.

De heer Groothuizen (D66):

De heer Van Wijngaarden zegt: we moeten niet demoniseren. We moeten wel de problemen onder ogen zien. In antwoord op vragen van mevrouw Buitenweg komt hij dan toch wel ook iets meer in de kritische stand, maar ik vind het nog steeds wel wat mager. Dus ik wil de heer Van Wijngaarden dit vragen. Ik heb op een gegeven moment vragen gesteld en antwoorden gekregen dat 16% van de strafbeschikkingen na verzet alsnog wordt geseponeerd en dat in zaken die dan vervolgens wel voor de rechter komen 24% leidt tot een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging en 6% tot een schuldigverklaring zonder straf. Vindt de heer Van Wijngaarden dan dat we lekker bezig zijn met die strafbeschikking, of is er toch wel iets meer zorg dan hij in zijn eerste termijn net uitte?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ik denk dat wij vandaag deze Minister absoluut moeten uitdagen op dit punt en de vraag hoe die verzetspercentages omlaag zullen gaan. Dus ik denk dat we die ambitie delen. Maar tegelijkertijd – we hadden het al over het kind met het badwater weggooien – denk ik dat we ook wel moeten koesteren wat we hebben opgebouwd. We hebben namelijk de rechter ontlast. We hebben ervoor gezorgd dat de rechter niet verwordt tot een stempelmachine die ook niet in staat is om al die enorme zaken te doen. Ik denk dat je meerdere rechtbanken erbij zou moeten zetten als je ál het werk zou willen gaan verzetten wat het OM afgelopen jaren heeft gedaan. Dus we hebben hier gewoon met elkaar ook iets heel moois neergezet. Het is goed om kritisch te zijn, maar we moeten ook niet alleen maar gaan zitten somberen en alleen maar aangeven wat niet goed is. Dus waar die verzetspercentages omlaag kunnen, moeten we dat zeker doen. Ik geef alleen wel aan dat dit natuurlijk wel intrinsiek zaken zijn waar je geschillen over kan hebben. Dus er zullen altijd verzetspercentages zijn, ook als je het bij de rechter zou doen.

De heer Groothuizen (D66):

Terecht zegt de heer Van Wijngaarden dat het OM heel veel werk heeft verzet en dat we daarmee de rechter in ieder geval een beetje hebben ontlast. Maar erkent de heer Van Wijngaarden daarmee ook dat we dus een enorme klus bij het OM op het bordje hebben geschoven in precies dezelfde tijd dat het OM ook werd geraakt door een bezuiniging van 25%? Hoe kijkt hij daar dan tegenaan?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Terechte vraag. Er ligt veel op het bord van het OM. Ik ben ook benieuwd hoe de Minister daartegenaan kijkt, want ik vind dat we altijd goed moeten kijken naar de haalbaarheid van zaken. Ik wijs er ook op als het gaat over bezuinigingen dat we uit een van de grootste naoorlogse economische crises komen die Nederland heeft gekend, dat er een gigantische opgave lag en dat vrijwel iedereen daar een bijdrage aan heeft moeten leveren. Dus ik begrijp dat het nu ook logisch is dat deze vraag gesteld wordt. Dat vind ik ook zeer terecht. Maar ik vind het wel belangrijk om die context te blijven schetsen dat we, doordat we in Nederland maatregelen hebben genomen, niet het scenario achterna zijn gegaan wat sommige Zuid-Europese landen hebben gekend.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vroeg me een beetje af of wij wel bij hetzelfde debat zaten toen ik de bijdrage van de heer Van Wijngaarden hoorde. Want ik hoorde eigenlijk geen woord over de gevolgen voor mensen. Die medewerker van een kinderdagverblijf die ten onrechte beschuldigd was, die zei: «Het voelde alsof ons leven in een week uit elkaar viel. Foutje, bedankt.» Geen woord over dossiers met gebrek aan bewijs; onvolledig, onbevoegd uitgevaardigd. Geen woord over het feit dat de Kamer door de VVD-Minister jarenlang eigenlijk verkeerd is geïnformeerd. Sussende woorden. Veel aandacht voor «hoe verpakken we de boodschap zo dat de Kamer niet gaat piepen» en heel weinig aandacht voor de gevolgen voor mensen die ten onrechte zijn gestraft.

De voorzitter:

Wilt u een vraag gaan stellen?

De heer Van Nispen (SP):

Begrijp ik het nou zo dat de heer Van Wijngaarden zegt: ik wil eigenlijk gewoon dat de rol van het OM nóg groter wordt, dat we daar meer bevoegdheden naartoe gaan schuiven en dat de rol van de rechter het liefst klein blijft. Is dat eigenlijk de inbreng van de VVD? Want zó begreep ik het uit de voorstellen waar de heer Van Wijngaarden zijn betoog mee startte.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. Ik heb duidelijk aangegeven dat het recht een prijs heeft. Ik heb stilgestaan bij het belang van slachtoffers. Ik vind het een beetje kinderachtig om dan hier te gaan zitten opnoemen wat ik allemaal niet heb gezegd. Ik hoor de heer Van Nispen ook altijd aangeven dat er keihard moet worden opgetreden tegen overtreders en criminelen. Daar hebben we het OM gewoon vervolgens ook keihard bij nodig. Wat ik heb voorgesteld, zijn inderdaad twee zaken die de bevoegdheden van het OM uitbreiden, omdat ik vind dat vertrouwen in het OM op zijn plaats is. Ik vind dat kritiek aan de ene kant heel goed gepaard kan gaan met het geven van meer vertrouwen. Het is niet binair, het is niet of, of.

De voorzitter:

Overigens, voordat u verdergaat, ik zou u willen vragen om in het vervolg niet meer woorden als «kinderachtig» over een collega te gebruiken. We zijn niet van suiker, maar dat voegt weinig toe.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter, een punt van orde. Ik had het niet over de collega, maar over de bijdrage van de collega.

De voorzitter:

Nou, ik ben geen jurist, maar het klonk toch heel erg alsof u het over een collega had.

De heer Van Nispen (SP):

Ik zet me daarover heen. Daar kan ik tegen. En het klopt niet.

De voorzitter:

U kunt wel wat hebben, u deelt zelf ook uit. Ik wil u vragen wel een korte vraag te stellen.

De heer Van Nispen (SP):

Over dat punt van de bezuinigingen. We kunnen nu een heel verhaal gaan houden over de financieel-economische crisis en dat het zo hard nodig was. We verschillen van mening of het wel zinnig was om inderdaad een kwart van het budget van het OM weg te bezuinigen. Maar als we nu zien welke problemen het OM heeft, doordat er geen geld bijkomt voor het OM voor de komende jaren en we zien dat de heer Van Wijngaarden hier nu weer een pleidooi durft te houden voor taken en bevoegdheden van het OM uit te breiden, vraag ik me wel af hoe dat zich tot elkaar verhoudt. Welk prijskaartje koppelt de heer Van Wijngaarden daar dan aan? Wat moet er de komende jaren gebeuren met het budget van het Openbaar Ministerie?

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Ik denk dat we dit stap voor stap moeten doen: eerst wil ik de Minister en de partijen die hier zitten vragen te kijken of het niet zinvol is om het OM ook die lichtere, voorwaardelijke sancties en de verbeurdverklaring te kunnen laten opleggen. Daarmee doen we iets wat we allemaal willen: het ontlasten van de rechter. Dat is ook een rechtsstatelijke discussie: als we zelfstandige bevoegdheden toekennen aan het OM, dan is dat nogal wat. Dus ik denk dat we het eerst moeten hebben over de wenselijkheid daarvan, waarna we moeten praten over de benodigde capaciteit en het prijskaartje. Maar wel in de juiste volgorde.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee eindigt de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We gaan straks naar de Minister luisteren, en wel vanaf kwart over elf. Ik schors de vergadering tot dat moment.

De vergadering wordt van 10.52 uur tot 11.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Nee, Justitie en Veiligheid. Sorry. Hoeveel heeft dat ook alweer gekost?

Minister Grapperhaus:

Dat heeft 2 miljoen euro gekost.

De voorzitter:

2 miljoen. Nou, dan moet ik het wel goed zeggen. De Minister van Justitie en Veiligheid dus.

Minister Grapperhaus:

Ik heb al uitgelegd waarom dat verstandig was.

De voorzitter:

Ja, dat hoeft u niet nog een keer te doen.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Het is goed dat we vandaag met elkaar over dit belangrijke onderwerp spreken. Ik dank de Kamerleden, de woordvoerders, voor hun vragen. Het is goed om met elkaar inhoudelijk op de materie in te gaan, want de strafbeschikking is een belangrijk iets in ons rechtsstelsel. Het is te zien als de opvolger van de transactie. Door te voldoen aan de transactie vervalt het recht tot strafvordering, maar als er niet wordt ingegaan op het transactievoorstel, dan moet het OM overgaan tot dagvaarding. Dat was in het oude systeem zo. Dat leidde tot lange doorlooptijden en tot spookzittingen waarin verdachten niet kwamen opdraven. Het was ook een weinig doelmatig systeem. Met de in 2006 aangenomen en in 2008 in werking getreden Wet OM-afdoening is het initiatief bij de verdachte komen te liggen. Pas als die in verzet komt, wordt de zaak aan de rechter voorgelegd.

Het is goed om hier nog eens te zeggen dat deze systeemwijziging niet licht tot stand is gekomen. Ik meen dat ik in een van mijn brieven aan uw Kamer er nog eens op gewezen heb dat de discussie hierover in Nederland al in 1994 plaatsvond in de academische en rechterlijke kring. Er is uitvoerig over gedebatteerd in wetenschappelijk-juridische uitgaven en er is een lange discussie over geweest in het parlement. Het beeld dat een aantal maanden geleden door een enkeling uit die tijd is geschetst, namelijk dat er een weinig inhoudelijke stemming in de Tweede of de Eerste Kamer is geweest, wil ik wat dat betreft echt bestrijden. Als u de parlementaire geschiedenis erop terugleest, dan ziet u dat uitvoerige debat terug.

Doordat de strafbeschikking qua rechtsgevolg meer gelijk is aan of meer overeenkomsten vertoont met een rechterlijke uitspraak zijn er aan die strafbeschikking ook strengere eisen te stellen. Zo moet de schuld door het Openbaar Ministerie zijn vastgesteld. Dat is strikter dan bij de transactie. De procedure die in de wet is neergelegd, kent een stevigere juridische grondslag en meer rechtsbescherming voor de verdachte dan de transactie. Zo zijn er afhankelijk van de aard van de sanctie verplichtingen tot het horen van verdachten en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Ook de mogelijkheid tot verzet als de verdachte het niet eens is met een uitgevaardigde strafbeschikking is in dit stelsel van groot belang. Als er verzet wordt ingesteld, dan wordt de zaak in zijn volle omvang opnieuw door de strafrechter beoordeeld. De positie van de strafrechter in het strafproces is daarmee ook behouden. Strafzaken hoeven in dit systeem alleen bij de strafrechter terecht te komen als daar gelet op de aard van het feit, de gewenste justitiële reactie dan wel een verschil van opvatting tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie – lees: dan gaat die verzetprocedure lopen – aanleiding toe is.

Even voor de mensen die dit debat meekijken en misschien minder in de materie thuis zijn: er is een onderzoek gedaan vanuit de Universiteit van Amsterdam en dat heeft een rapport opgeleverd, namelijk Evaluatie Wet OM-afdoening. De slotconclusie daarvan is onder meer dat de juridische grondslag met de strafbeschikking ten opzichte van de transactie is verbeterd. Ik verwijs voor het gemak naar bladzijden 266 en 267 van de evaluatie, waar dat nog eens is samengevat. Dat is een belangrijk rechtsstatelijk aspect. Dat was ook een van de vragen die aan de onderzoekers was voorgelegd.

De strafbeschikking heeft naar mijn oordeel en naar dat van de onderzoekers een blijvende plek veroverd in het Nederlandse sanctiebestel. Ik ga straks op alle vragen in, maar ik wil voor de discussie toch even wat langer stilstaan bij die achtergrond, ook om duidelijk te maken waarom ik het een belangrijk en nuttig middel vind. Het versterkt in de eerste plaats de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening. Dat moeten we ons echt even heel goed realiseren. Het biedt dus meer rechtswaarborgen dan de oude transactie. Het vergroot in beginsel ook de doelmatigheid bij de toepassing, met behoud van rechtswaarborgen. Dat er op dat onderdeel verbeterpunten zijn, blijkt uit de evaluatie, maar ook uit de rapportages van deze week van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Even voor alle duidelijkheid: de procureur-generaal bij de Hoge Raad is de toezichthouder in het stelsel op het werk van het Openbaar Ministerie. Dat neemt niet weg dat we het in dit debat moeten hebben over de zaken waarover zorgen bestaan en die beter kunnen. Daarbij staat centraal hoe de kwaliteit van de toepassingspraktijk van de Openbaar Ministeriestrafbeschikking, de OM-strafbeschikking, kan worden verbeterd. Dat is overigens in lijn met de constante aandacht die daar de afgelopen jaren voor is geweest. Ik wil dat hardop zeggen, omdat dat niet de verdienste is van deze Minister, maar onder vorige Ministers al is ingezet. U ziet dat terug in de aandacht voor het onderwerp in de opeenvolgende rapporten van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, die, zoals gezegd, dat toezicht houdt.

Het OM heeft bij een strafbeschikking een andere rol dan bij een transactie, wat ook heel duidelijk naar voren komt in de rapporten van de procureur-generaal. Dat vergt van het OM – excuseert u mij voor het anglicisme – een andere mindset, een wat andere instelling. Die is gegroeid in de afgelopen jaren. Ik zal overigens vanuit mijn rol in overleg treden met het college, maar streef ernaar om uw Kamer uiterlijk volgend jaar te kunnen informeren over de uitkomst van de kwaliteitsmeting, de zogeheten 2-meting, zodat we ook dan weer met uw Kamer over de kwaliteit kunnen spreken. Maar ik wil alvast verklappen dat ik straks zal ingaan op de vraag van de heer Van Nispen over een uitgebreider onderzoek van de procureur-generaal. Daarmee verklap ik al iets van de plot van het verhaal, maar het is wel goed om dat hier alvast te zeggen.

Ik zal zo dadelijk ingaan op die zorgen en op uw vragen, maar ik wil vooraf nog iets benadrukken. Dat rapport van de procureur-generaal kwam afgelopen maandag pas, dus ik kan me voorstellen dat de Kamer dat nog nauwelijks echt tot zich heeft kunnen nemen, maar dat is even niet anders. Maar er zijn ook Kamerleden die wel degelijk in staat zijn om in zo korte tijd een dergelijk dik rapport volledig tot zich te nemen. Toevallig zitten er daarvan een stuk of zes voorbeelden hier; u ook, voorzitter. In ieder geval hecht ik eraan om te benadrukken dat de rapporten van de procureur-generaal bij de Hoge Raad én de kwaliteitsmetingen van het OM én het evaluatierapport laten zien dat de werkwijze van het OM zeker voor verbetering vatbaar is, maar dat het Openbaar Ministerie wel echt op de goede weg is.

Ten slotte wil ik, voor ik op de vragen inga, nog wijzen op een rapport van de Raad van Europa, dat ik sinds een aantal maanden regelmatig aan mensen aanbied of uitdeel. Het is niet door mij geschreven en ik heb er ook helemaal geen bemoeienis mee gehad. In dat rapport wordt gekeken naar de uitgaven per burger aan de instituties van de rechtsstaat in alle landen die zijn aangesloten bij de Raad van Europa. Daaruit blijkt dat Nederland echt bovenaan staat als het gaat om de uitgaven per hoofd van de bevolking aan de rechtsstaat. Dat moeten we ons wel echt goed realiseren. We zien in deze samenleving met z'n allen het belang van de rechtsstaat en hebben daar ook een belangrijk budget voor over. Dat betekent ook – het is terecht dat we het daar vandaag over hebben – dat we kritisch moeten kijken of die uitgaven daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de rechtsstaat.

Ik zal zo dadelijk beginnen met de themagewijze beantwoording.

De voorzitter:

Er is eerst een interruptie van de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Van die ranglijstjes word ik in toenemende mate wat kriegelig, want die lijken vaak toch langs de werkelijkheid heen te gaan of in ieder geval maar een gedeelte daarvan weer te geven, maar daar gaat mijn vraag niet over.

Ik hoor de Minister een soort college geven over de oorsprong van de strafbeschikking, maar ik heb het idee dat hij daar nogal selectief in is. Laat ik mijn vraag toespitsen op twee dingen. De strafbeschikking was in zekere zin ook een belangrijke breuk ten opzichte van de transactie, want de consensus stond niet meer centraal, zoals bij de transactie wel het geval was. Het is een eenzijdige strafoplegging door het Openbaar Ministerie, waarbij dan ook nog eens drie functies worden opgestapeld, namelijk toezicht op de opsporing, de vervolging en de tenuitvoerlegging. Hoe kijkt de Minister daartegenaan? Kan hij daarop ingaan? Vindt hij die ontwikkeling, in het licht van de hedendaagse discussie over de rechtsstaat, niet ook wat zorgelijk?

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik heb dat in mijn inleiding ook al gezegd. Overigens verwees ik niet naar ranglijstjes. Ik ben hier toch even kritisch op. Dit rapport van de Raad van Europa moeten we allemaal tot ons nemen. Het gaat niet over ranglijstjes; het gaat over uitgaven per hoofd van de bevolking. Dan kun je keihard, heel droog, zien hoeveel er in Nederland en in andere landen in de rechtsstaat wordt geïnvesteerd.

Dan de vraag. Ik onderschrijf wat de onderzoekers van de UvA in hun rapport constateren, namelijk dat de strafbeschikking rechtsstatelijk beter voldoet, ondanks de verbeterpunten en de kritiekpunten die er nog zijn – laat dat duidelijk zijn – op hoe de doelmatigheid tot haar recht komt en hoe de uitvoering plaatsvindt. Bij de oude transactie had je helemaal niet de mogelijkheid om bij de rechter in verzet te gaan, was er helemaal geen schuldvaststelling door het OM en was er ook geen weging mogelijk van alle omstandigheden van het geval; dat weet iedereen die in het verleden weleens een transactie aangeboden heeft gekregen. De strafbeschikking daarentegen is een afgewogen systeem, waarin de rechten van de justitiabelen aan wie een strafbeschikking wordt opgelegd, goed zijn meegenomen en waarin kritisch naar de uitvoeringspraktijk wordt gekeken; ik heb gezegd dat dat de afgelopen jaren ook gedaan is en dat er ook echt nog wel verbeteringen mogelijk zijn. Maar ik constateer persoonlijk als Minister – ik heb dit systeem niet ingevoerd; dat is lang voor mijn tijd geweest, in 2008 – dat onderzoekers, de procureur-generaal en iedereen zegt: de rechtsstatelijkheid is hierdoor toegenomen. Straks kom ik op die 2-meting door het OM en misschien nog nader onderzoek door de procureur-generaal, maar ik vind wel – dan geef ik nog een verlengd antwoord aan de heer Groothuizen – dat we met elkaar heel goed moeten kijken of de rechtsstatelijke toevoegingen die dit systeem heeft, de waarborgen ten opzichte van de oude transactiepraktijk, in de uitvoeringspraktijk echt helemaal tot hun recht komen, zodat we kunnen zeggen dat we met het systeem in alle opzichten een verbetering te pakken hebben. Misschien blijkt straks onverhoopt dat dit niet zo is, maar op dit moment zijn die indicaties er wat mij betreft niet. Mocht uit nadere onafhankelijke onderzoeken in de toekomst blijken dat dit toch zo is, dan moet je daar natuurlijk wel kritisch op in kunnen haken.

De heer Groothuizen (D66):

Een lijstje waarin staat hoeveel je per hoofd van de bevolking uitgeeft en waarin Nederland dan bovenaan staat, lijkt mij een ranglijst, maar daar zal ik niet verder over discussiëren met de Minister. Het punt is dat er door die strafbeschikking heel veel functies zijn verzameld bij het Openbaar Ministerie. Ik ben het met de Minister eens dat de transactie niet ideaal was en ik zie daar ook wel de verbetering in, maar dat neemt niet weg dat er volgens mij een bepaald ongemak leeft in de samenleving, dat ik wel deel, dat er een organisatie is die zo veel zaken bij elkaar voegt. Is dat op zichzelf niet een reden om dat nog eens kritisch tegen het licht te houden?

Minister Grapperhaus:

Het is een beetje een herhaling van het vorige antwoord. Je moet dat even afzetten tegen de waarborgen die daarin zitten. Laten we wel wezen: bij een bestuurlijke boete legt ook een bestuursorgaan de straf op. Omdat die strenge eisen aan schuldvaststelling er zijn en omdat die verzetmogelijkheid er is, is het OM in beginsel qua deskundigheid bij uitstek degene die daarvoor toegerust is. Maar ik zeg nogmaals tegen de heer Groothuizen – daar eindigde ik net ook mee – dat ik wel vind dat we naar de effecten moeten kijken. Als we volgend jaar de resultaten hebben van een grondige 2-meting en – ik zeg er al steeds meer over – misschien ook van nader onderzoek door de procureur-generaal van de Hoge Raad naar de effecten, want dat onderzoek heeft hij nu niet duidelijk gedaan, dan moeten we met elkaar de discussie aangaan. Vinden we dan, na inmiddels twaalf jaar, dat de effecten van die rechtsstatelijke verbetering die in het systeem bedoeld was en waarvan de UvA tot nu toe zegt dat die ook wordt waargemaakt, duidelijk zichtbaar zijn? Samenvattend: ik vind het feit dat een instantie ook betrokken is bij twee verschillende fases geen probleem als er een goed controlemechanisme is. Dat is er overigens niet alleen door de mogelijkheid van verzet, maar ook door het toezicht in macro-opzicht door de procureur-generaal.

De voorzitter:

De heer Van Nispen op het zelfde punt?

De heer Van Nispen (SP):

Ja. Kijk, de Minister citeert nu eigenlijk vooral uit de wetsevaluatie, en dat begrijp ik. Maar al bij de invoering is de OM-strafbeschikking bijvoorbeeld door de advocatuur een naar haar aard gevaarlijk model genoemd. Als we kijken naar de rapporten die er ook liggen, Beproefd Verzet, Beschikt en Gewogen, de nulmeting en de 1-meting, dan zijn dat toch allemaal ook serieuze rapporten waaruit je kunt afleiden dat het niet allemaal zo gaat zoals de Minister lijkt te suggereren, namelijk dat de rechtsstatelijke waarborgen zijn toegenomen en dat het zo goed en zorgvuldig gaat. De Minister moet niet alleen kijken naar de wetsevaluatie, maar nadrukkelijk ook naar al die andere rapporten, waarover onder andere door de NRC uitgebreid is gepubliceerd. Anders hebben we hier vandaag geen goed debat.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Bij de beantwoording van de vragen kom ik op die andere rapporten. Ik kom dan zeker ook op het NRC-artikel en op de brief die ik daarover aan uw Kamer heb geschreven op 19 december vorig jaar en die nog niet is genoemd. Daar kom ik zo dadelijk zeker nog op terug. Maar de heer Van Nispen kent mij uit deze debatten en weet dus dat ik natuurlijk niet selectief winkel, maar al die onderzoeken bij elkaar oppak, al was het maar omdat dat allemaal ook gewoon in het openbare domein plaatsvindt. We kunnen geen goed, kritisch debat met elkaar voeren als ik alleen de stukken noem die gunstig waren. Ik wil echt benadrukken dat ik hier niet ben om een reclamespot te maken voor de strafbeschikking, ik vind juist dat we met elkaar het debat moeten hebben en moeten zeggen: oké, hoe gaan we verder om te zien dat het volgend jaar ook echt zodanig beter is dat we hierover veel minder debatten hebben.

De heer Van Nispen (SP):

Exact, want het gaat uiteindelijk om die mensen, het gaat uiteindelijk om die medewerker van dat kinderdagverblijf, van wie het leven in een week tijd geruïneerd is, het gaat om die gepensioneerde ambtenaar die zijn vuilniszak buiten op de stoep had gezet, vervolgens ook een strafbeschikking krijgt en een strafblad. Het gaat over die mensen. De voorbeelden haal ik ook uit het NRC-artikel, welk artikel ons is toegestuurd door advocaten. Deze mensen zijn gewoon onevenredig getroffen vanwege onzorgvuldige praktijken. Ligt dat niet deels ook in de aard van dit model besloten, omdat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor de vervolging, de bestraffing en de tenuitvoerlegging? Is dat principe wel juist? Hebben we waarborgen daaromheen wel zo georganiseerd dat dit zorgvuldig gaat? Want als je kijkt naar die percentages, die de Minister ook noemt in antwoord op Kamervragen, dan zie je het volgende: van de mensen die in verzet gaan, leidt 24% tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. Daarnaast wordt het Openbaar Ministerie ook nog eens heel erg vaak niet-ontvankelijk verklaard. Dan kunnen we hier toch niet zeggen dat de rechtsstatelijke waarborgen op papier in orde waren en dat dit model in alle vezels verdedigd moet worden? Want er zitten toch gewoon heel grote risico's aan die we in de praktijk gewoon zien?

Minister Grapperhaus:

Dan ga ik toch een beetje zondigen, daarbij toch even ingaand op een punt dat door de heer Van Nispen en mevrouw Buitenweg terecht is aangevoerd, anders is het niet meer te volgen. Dat is dat punt van die brieven aan burgers, die duidelijk moeten zijn. Brieven van de overheid moet iemand kunnen begrijpen, zeker als het om zoiets belangrijks gaat als een strafbeschikking.

De voorzitter:

Ogenblik. Ik doe dit niet vaak, maar dit is volgens mij niet de vraag van de heer Van Nispen. Die vraag gaat veel meer over het systeem dan over brieven. Misschien kan meneer Van Nispen zijn vraag nog even heel kort herhalen. Anders krijgen we hier een spraakverwarring.

De heer Van Nispen (SP):

Dank, voorzitter. Het punt van die brieven vind ik erg belangrijk, maar dan we alles door elkaar gooien. Het gaat me veel meer over het systeem en over het principe. Het Openbaar Ministerie doet de vervolging, de bestraffing en de tenuitvoerlegging. Als we kijken hoe dat in de praktijk uitpakt voor die mensen en als we kijken naar de cijfers die ik net noemde, daar gaat het om.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik vind het vervelend dat ik dat zo moet zeggen, maar dat door elkaar heen lopen komt helaas ook door die verschillende rollen, waarover ik al iets heb gezegd. Dat wilde ik niet gaan herhalen. Laat ik in ieder geval herhalen dat de strafbeschikking, blijkt uit alle door de heer Van Nispen genoemde rapporten, wel degelijk een toevoeging is aan ons stelsel. De strafbeschikking heeft van de drie doelen die destijds zijn gesteld, er twee zonder meer gehaald, zeggen de onderzoekers. De discussie spitst zich vooral toe op de vraag naar de hoeveelheid verzetszaken. Daar zal ik zo meteen op ingaan. Op de vraag naar de zorgvuldigheid en de aanwezigheid van waarborgen van de huidige uitvoeringspraktijk...

De voorzitter:

Ik stel voor dat we daar nu naar toe gaan. Dit was het algemene deel, nu komen we toe aan de vragen.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik loop de vragen toch even onderwerpsgewijs langs. Tegen de heer Van Nispen: als aan het eind blijkt dat de beantwoording nog onvoldoende was, zal ik daar nog iets over zeggen.

Allereerst vroegen de heer Van Nispen en Groothuizen of het OM de richtlijnen gaat aanpassen, zodat de straffen, opgelegd door het OM zoveel mogelijk in lijn zijn met de straffen die zijn opgelegd door de rechter. Het college heeft mij aangegeven, de aanbevelingen op dit punt van de procureur-generaal bij de Hoge Raad over afstemming met de rechterlijke straftoemetingspraktijk volledig te onderschrijven. Hij heeft in de OM-aanwijzing uitdrukkelijk bepaald dat bij de strafbeschikking in het bijzonder rekening wordt gehouden met de rechterlijke straftoemetingspraktijk. Die wijziging is op 1 januari jongstleden in werking getreden. Dat is een vrij prille opname in de aanwijzing, dus over de uitwerking daarvan valt op dit moment nog niet alles te zeggen. Maar ik zei in mijn inleiding al, en ik herhaal dat, dat ik met het OM ga bespreken hoe we de effecten van die gewijzigde richtlijn mee kunnen nemen in de vervolgmeting naar de kwaliteit van de OM-strafbeschikking.

De heer Groothuizen vroeg waarom niet in de wet wordt opgenomen dat een strafbeschikking wordt ondertekend door degene die haar uitvaardigt. In de systemen van het OM is herleidbaar wie de beslissing bij de OM-strafbeschikking heeft genomen. Dus in de praktijk wordt op dat punt al tegemoetgekomen aan het door de procureur-generaal uitgebrachte advies. Aanpassing van de wijze van ondertekening zou allerlei belangrijke ICT-implicaties met zich meebrengen, niet alleen voor het OM, maar ook voor het CJIB en de politie.

De heer...

De voorzitter:

Ogenblikje. Meneer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Dan toch maar even over die richtlijnen. Ik pak het laatste rapport van de pg erbij. Op pagina 18 staat onderaan de bovenste alinea samengevat dat de pg eens heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtspraak en de strafvorderingsrichtlijnen van het OM. Die lopen niet een-op-een, daar zit aanzienlijk wat licht tussen. In 2016 heeft het OM al gezegd eens te gaan bekijken of dit probleem kan worden aangepakt. Dan stel ik daar een vraag over en dan verwijst de Minister naar het feit dat per 1 januari van dit jaar die aanwijzing is aangepast, wat mij overigens al bekend was. Dat is toch geen antwoord op de vraag? De vraag is gewoon: drie jaar geleden was dit al de bedoeling, iedereen constateert dat dit onhandig is, omdat het ten eerste slecht past in het systeem en ten tweede aanleiding geeft tot heel veel verzetszaken. De heer Van Dam heeft daaruit geciteerd en er is volgens mij geen enkele advocaat of iemand uit de praktijk die niet weet dat dit een probleem is. En dan komt de Minister met zo'n vaag antwoord. Ik kan hier helemaal niets mee, en het past ook helemaal niet bij wat de pg in zijn laatste rapport zegt.

Minister Grapperhaus:

Over de kwalificatie van mijn antwoord verschillen we van mening. De pg zegt aan het eind van zijn rapport nog eens – dat blijkt door het rapport heen – dat het college de meeste conclusies en aanbevelingen onderschrijft en maatregelen ter verbetering heeft getroffen. De vraag is uiteindelijk of het verbeteringsprogramma het gewenste effect zal sorteren. Hij wijst er dan op, wat ik in mijn inleiding al zei, dat dit een andere mind-set vergt. Ik ga met het college in gesprek. Het is niet zo dat ik het rapport van de pg alleen maar als een goednieuwsshow beschouw, ik ga in gesprek met het college om te kijken hoe we er daadwerkelijk op gaan toezien dat het in de praktijk ook daadwerkelijk zo gebeurt.

De heer Groothuizen (D66):

Maar zegt de Minister hiermee: ik ga ervoor zorgen dat de richtlijnen die het OM hanteert gewoon niet parallel lopen met de oriëntatiepunten, voor zover die er zijn, van de rechtspraak? Dat is uiteindelijk wat de aanbeveling van de pg is. Als dit drie jaar geleden beloofd is, is het hoog tijd om het een keer te gaan doen.

Minister Grapperhaus:

U zei «ervoor zorgen dat het níét gelijk loopt», maar ik denk dat u bedoelde te vragen of ik ervoor ga zorgen dat het wel gelijk loopt.

De heer Groothuizen (D66):

Correct.

Minister Grapperhaus:

Dan wil ik daar kort op antwoorden: ja. Ik begrijp dat punt van wrevel van de heer Groothuizen. Ik vind alleen dat gegeven het feit dat de procureur-generaal in ieder geval duidelijk aangeeft dat de conclusies grotendeels zijn overgenomen en dat het college van pg ermee aan de slag is, ik met het college moet gaan zitten en moet bespreken hoe we het laatste licht wegnemen tussen wat in de gewijzigde richtlijnen staat en in de praktijk nog niet helemaal gebeurt zoals het zou moeten gebeuren. Het korte antwoord is dus ja, zoals ik al zei.

Voorzitter. Ik ga verder met de vraag van de heer Groothuizen over de voorwaardelijke strafbeschikking. Ook anderen vroegen daarnaar; ik meen de heer Van Wijngaarden en mevrouw Buitenweg. De mogelijkheid en uitvoerbaarheid van de voorwaardelijke sanctiemodaliteit worden onderzocht in het kader van het wetsvoorstel dat ik voorbereid naar aanleiding van de evaluatie. Ik benadruk even dat het wetsvoorstel waarmee ik kom, los van de modernisering Strafvordering in procedure wordt gebracht. Ik verwacht dat ik het komend najaar in consultatie zal kunnen geven. Er valt bijvoorbeeld te denken aan het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in een strafbeschikking. Bij dezen zeg ik dat ik in het najaar in consultatie kom met dat wetsvoorstel.

De heer Van Wijngaarden vroeg of de mogelijkheid van verbeurdverklaring kan worden toegevoegd. Het is een begrijpelijke wens van het Openbaar Ministerie om voorwerpen die in beslag zijn genomen in de strafbeschikking verbeurd te kunnen verklaren. Ook dat betrek ik nu bij het onderzoek, namelijk of dat rechtens in het stelsel zou passen. Als dat zo is, zou het meegenomen kunnen worden in de consultatie dit najaar.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Even voor mijn begrip: de Minister kwalificeert het idee als een begrijpelijke wens en komt er in het najaar op terug. In een onderzoek of in een wetsvoorstel? Ik heb het niet helemaal goed begrepen.

Minister Grapperhaus:

Ik heb gezegd dat ik dat punt nu mee ga nemen in het onderzoek naar wat er gewijzigd kan worden in het vooruitgeschoven wetsvoorstel. Als het juridisch goed inpasbaar is, komt het mee met het wetsvoorstel dat in consultatie gaat. Een wetsvoorstel moet, zoals u weet, in consultatie gaan, onder andere langs de Raad van State.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Ik wil mevrouw Buitenweg zeggen dat de medewerkers die voor het OM de strafbeschikking uitvaardigen, in voldoende mate opgeleid en gekwalificeerd zijn om die taak uit te voeren. Ik zal in mijn gesprek met het college dit punt nog separaat op de agenda zetten ter verificatie. Het is belangrijk dit voortdurend te waarborgen.

Mevrouw Buitenweg vroeg zich af of er een aparte afdeling bij het OM zou moeten komen voor de afdoening van de OM-strafbeschikkingen. Nou heeft het OM zich nog maar een aantal jaren geleden omgevormd tot een organisatie met vijf werkomgevingen. Naast dat het niet gewenst is om nu weer een reorganisatie door te voeren, worden de meeste strafbeschikkingen uitgevaardigd in de ZSM-praktijk en dus in de interventiewerkomgeving van het OM. Een nieuwe reorganisatie zou op dit moment niet op de weg liggen om de kwaliteit van die uitvaardiging op te hogen. Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat we, als er straks die tweemeting is en mogelijk een nader onderzoek door de procureur-generaal, met elkaar ook dit aspect meenemen. Maar op dit moment zie ik daar geen aanleiding voor.

Voorzitter. Dan had ik een aantal vragen rondom het sepot van de heren Van Nispen en Van Dam.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik dacht ik wacht even, want ik hoopte dat de Minister ook iets zou zeggen over de ondertekening door OM-medewerkers, omdat ik dat een beetje in dezelfde lijn vond liggen.

De voorzitter:

Dat is al gebeurd.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

O, daar gaat hij dus niks aan doen?

De voorzitter:

Ik ga het antwoord niet helemaal herhalen, maar daar kwam het op neer.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, ik heb het zojuist uitgelegd. Het is iets meer dan dat ik er niets aan ga doen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dan is het goed dat ik een interruptie heb. In het rapport Wordt vervolgd, dat we allemaal toegestuurd hebben gekregen, wordt wel degelijk, ook door de procureur-generaal, voorgesteld dat er hogere opleidingseisen worden gesteld. Dat staat op pagina 21. Ik begrijp dat de Minister dus zegt: onzin, dat is niet zo'n goed idee van de procureur-generaal. Over het tweede voorstel van de procureur-generaal, dat er toch gedacht kan worden aan de ondertekening van OM-strafbeschikkingen, zegt de Minister kennelijk ook: onzin, maar verder wel bedankt voor het rapport.

Minister Grapperhaus:

Ik heb in een vorig juridisch beroep geleerd dat het woord «onzin» misschien iets te ver gaat om te hanteren, maar goed, dat is natuurlijk niet aan mij. Ik heb zeker niet bedoeld «onzin» uit te spreken. De procureur-generaal zegt op bladzijde 21 dat we voorzichtigheid moeten betrachten bij de interpretatie van de resultaten van die collegiale metingen en dergelijke. Hij zegt dat niet valt uit te sluiten dat het verbeterprogramma uiteindelijk niet voldoende zal blijken te zijn. Zo is het de vraag of daarvoor niet ook een verandering van de financiële en organisatorische randvoorwaarden nodig is. Daarbij kan gedacht worden aan het stellen van hogere opleidingseisen aan de parketmedewerkers die met de beoordeling zijn belast. Dat is wat anders dan dat hij zegt dat die mensen niet hoog genoeg zijn opgeleid. Hij stelt de vraag aan de orde of het in het kader van een verbeterprogramma mogelijk wenselijk zou kunnen zijn om hogere opleidingseisen te stellen. Toen dit antwoord eerder aan de orde kwam, zei ik dat ik dat iets vind om op enig moment met het college te bespreken. Maar op dit moment zijn de mensen voldoende gekwalificeerd en opgeleid om dit werk goed te kunnen verrichten.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik begrijp dat ze volgens de huidige maatstaven voldoende opgeleid zijn. Maar het is niet zo dat er geen reden is dat de procureur-generaal dit zegt. Als ik vervolgens naar het begin van het rapport kijk, zegt hij bij de conclusies dat op dit moment het bewijs waarop de uitvaardiging van de OM-strafbeschikking is gebaseerd, in veel gevallen onder de maat blijkt te zijn, zodat het risico dat iemand ten onrechte is bestraft onaanvaardbaar groot is. Ik heb het idee dat de Minister dit een beetje bagatelliseert. Dit zijn vrij grote woorden. Er worden in Nederland door deze manier van opereren dus ten onrechte mensen bestraft, met alle gevolgen. Dat is mede de aanleiding voor de procureur-generaal om een aantal voorstellen te doen. Die voorstellen kun je natuurlijk op verschillende manieren wegen, maar ik denk wel dat de vraag om meer opleidingseisen daaruit voortkomt. Ook wil men weten wie wat heeft ondertekend, zodat er veel meer aan intervisie kan worden gedaan. Ik hoop dat de Minister daar toch wat meer op wil reflecteren.

Minister Grapperhaus:

Ja, dat wil ik hier doen en dat ga ik doen, maar ik hoop dat duidelijk is geworden – dit rapport is twee dagen oud – dat ik op een aantal dingen die hier gezegd worden ook zeker met het college ga reflecteren en dat ik daar bij u op terugkom. Agendatechnisch was het allemaal iets te kort om dat nog te regelen. U zou het als Kamer ook niet zinvol geacht hebben als ik had gezegd: we hebben hier gisteravond nog even naar zitten kijken met elkaar. Ik kom daar dus nog bij u op terug.

Even terug naar de punten die de procureur-generaal aansnijdt. Ik citeer hem opnieuw: of het bedoelde verbeterprogramma het gewenste effect zal sorteren is een vraag die niet op basis van dit onderzoek kan worden beantwoord. Dan komt hij met een aantal gedachten van waar je naar zou kunnen kijken. Ik vind dat ik met het college moet gaan zitten over hoe we hier in samenhang naar kijken. Vinden we bijvoorbeeld dat er inderdaad een verandering van bepaalde organisatorische randvoorwaarden moet komen? Zo ja, zou de verandering dan zijn dat je alleen nog maar zeer hoog gekwalificeerde mensen dat laat doen? Daar moeten we met elkaar over spreken. Daar kom ik bij u op terug, want dan hebben we het ook in samenhang besproken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mag ik even?

De voorzitter:

Dat mag.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Precies dit punt. De Minister haalt wel de financiële en organisatorische randvoorwaarden aan, maar een belangrijk punt is juist een mogelijke cultuuromslag. Dat heeft weer alles te maken met die verschillende rollen ineen. Als dat ook meegenomen wordt, zullen we er op een later tijdstip verder over praten.

Minister Grapperhaus:

Ik onderschrijf het punt van mevrouw Buitenweg. Het is inderdaad niet geciteerd, maar daar zat geen verkeerde bedoeling achter. Ik heb het Engelse woord «mindset» gebruikt. De procureur-generaal zegt in zijn rapporten dat men echt op de goede weg is maar dat je je moet afvragen of er niet nog aanvullende maatregelen nodig zijn om die nieuwe mindset die hiervoor nodig is goed te verankeren in de organisatie. Ik neem dat serieus, al was het maar omdat ik vind – u hebt mij dat een paar keer horen zeggen – dat uit de rapporten van de procureur-generaal maar ook uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de strafbeschikking zich een degelijke plaats verworven heeft in ons stelsel, maar dat ik er als Minister voor moet zorgen dat ze ook optimaal functioneert. Daar hoort dit ook bij.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil toch aan de Minister vragen hoe wij verdergaan. Sinds 2014 zijn er allerlei rapporten verschenen. Vlak voor dit AO is er ook nog een verschenen. Ik begrijp natuurlijk dat de Minister dat met het college moet bespreken en daar van alles mee moet, maar tegelijkertijd kunnen we er toch niet omheen dat er bepaalde gebreken of verbetermogelijkheden zijn die we inmiddels redelijk goed in beeld hebben? Ik wil een beetje voelen hoe hij in dit debat zit. Verplaatsen we alles weer naar de toekomst, of wordt het in zijn beleving tijd om bepaalde conclusies te trekken en te zeggen: hier staan we?

Minister Grapperhaus:

Heel concreet: ik vind, nogmaals, dat de strafbeschikking binnen ons rechtsstelsel echt werkt op twee heel belangrijke punten. Eén punt is het beter kanaliseren van zaken waarmee je onnodig de capaciteit van de zittende magistratuur zou belasten. Daarnaast moet er een betere rechtsstatelijke waarborg zijn voor de burger dan in de oude transactiepraktijk. Ik zie heel duidelijk dat er in de uitvoeringspraktijk gebreken zitten die verbetering behoeven en waar de afgelopen jaren ook verbetering is opgetreden, zo zegt de procureur-generaal, maar waar echt nog meer verbetering mogelijk is. Ik vind dat we dat de komende twaalf maanden echt moeten zien. Ik beantwoord maar meteen de vraag van de heer Van Nispen op dit punt. Ik vind dat het OM een 2-meting moet uitvoeren naar de kwaliteitsverbetering. Ik zeg hierbij toe dat ik met de procureur-generaal bij de Hoge Raad zal bespreken of hij na afronding van het kwaliteitsprogramma van het Openbaar Ministerie opnieuw een meting kan doen om te zien of de benodigde verbeteringen daadwerkelijk zijn bereikt.

Even voor de mensen thuis: de procureur-generaal heeft nu alleen gekeken – dat schrijft hij ook in het slot van zijn rapport – of de verbetermaatregelen zijn doorgevoerd en hij heeft nog niet gekeken of de gewenste effecten echt zijn opgetreden. Daarover wil ik het volgende toezeggen, want anders krijgen we een spanning op de discussie die wat mij betreft niet nodig is omdat we het meer met elkaar eens zijn dan u misschien denkt of anderen misschien denken. We doen die twee dingen, dus een tweede meting door het Openbaar Ministerie en een onderzoek van de procureur-generaal. Daarna moeten we kijken, zeg ik tegen de heer Van Dam, of onze eindconclusie op dat moment is dat de strafbeschikking alles afwegende ook echt ons rechtsstelsel heeft versterkt en verbeterd. «Alles afwegende» zijn niet alleen de rechtsstatelijke voordelen die ik steeds benadruk, maar ook een goede uitvoeringspraktijk. Zien we, als het antwoord op a «ja» is, dan b nog mogelijkheden om het verder te verbeteren, dus misschien nog meer rechtsstatelijkheid en doelmatigheid toevoegen? Stel dat het antwoord op a «nee» is. Ik het op dit moment geen indicaties dat we die kant opgaan, maar het zou kunnen. Stel dat uit het onderzoek naar voren komt dat dit toch niet het goede pad is gebleken, dan moet ik met een goed voorstel bij u komen over de vraag hoe we dan verder moeten. Moeten we dan terug naar de oude transactiepraktijk of moet er iets anders gebeuren? Maar ik zou dus eerst de 2-meting en het onderzoek door de pg doen. Ik wil toezeggen dat we dit wel binnen een behapbare termijn doen – niet binnen een termijn van vijf jaar of zo.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag en ook een kort antwoord.

De heer Van Dam (CDA):

Het voelt een beetje – de heer Van Nispen is daar veel meer een expert in – alsof ik een marathon loop en de eindstreep telkens een beetje verlegd wordt in de discussie. Ik hoop dat de Minister er begrip voor heeft dat je sommige dingen die obvious zijn, kunt verbeteren. Ik bestrijd helemaal niet dat de strafbeschikking in vergelijking met een transactie in een aantal opzichten een verbetering is; hij vindt mij wat dat betreft aan zijn zijde. Ik gun hem ook van harte nader overleg enzovoorts. Ik wacht tot de Minister over bepaalde dingen die hier naar voren zijn gebracht, zegt: eigenlijk best een goed idee om te gaan doen. Maar misschien moet ik geduld hebben.

De voorzitter:

Dat gaan we dan zien, denk ik. Het lijkt me verstandig om, als er verder geen interrupties op dit punt zijn, verder te gaan met de beantwoording.

De heer Van Nispen (SP):

Meer procedureel: ik wil graag weten wat de termijn is van het verbeterprogramma van het Openbaar Ministerie en dat nieuwe onderzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

De voorzitter:

Daar kunnen we eerst even antwoord op krijgen.

Minister Grapperhaus:

Het is nu april. Ik zou menen dat tussen nu en anderhalf jaar – dat is oktober 2020 – beide dingen, dus die 2-meting en het nader onderzoek door de procureur-generaal voor u en mij beschikbaar zijn, zodat wij er met elkaar over in discussie kunnen. Het zou best kunnen zijn dat die termijn een half jaar meevalt, maar ik vind het niet verstandig om daar nu definitief over te zijn. Ik wil wel toezeggen dat ik daar definitief bij uw Kamer op terugkomen zodra ik gesproken heb met de procureur-generaal. Ik moet wel zeggen dat dat een zinvol tijdvak is voor zo'n meting.

De voorzitter:

Is de heer Van Dam akkoord dat we nu eerst antwoorden gaan horen zodat we kunnen horen of punten daadwerkelijk worden overgenomen door de Minister? Anders wordt het een beetje een academische discussie, ben ik bang.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, ik ben het tegenwoordig heel erg met voorzitters eens, dus ik ben het op dit punt ...

De voorzitter:

Dat is altijd verstandig, kan ik u zeggen, hoewel ik iets minder streng ben dan sommige anderen. Maar het is goed dat u die les geleerd hebt.

De heer Van Dam (CDA):

Ik hoor het u zeggen.

De voorzitter:

Voor het publiek: dit is een onbegrijpelijke wisseling, maar dat laten we ook maar even zo.

Gaat u verder, zeg ik tegen de Minister.

Minister Grapperhaus:

Toch mooi dat je als Minister soms betrokken wordt bij dingen waar je part noch deel aan hebt.

Nog even naar de heer Van Dam. Ik heb al een aantal dingen genoemd. Ik hoef daar niet de eer voor te krijgen, maar ik heb al gewezen op het punt van de voorwaardelijke strafoplegging waar ik mee bezig ben. Dat gaat wat mij betreft in het najaar in consultatie. Ik heb ook het punt genoemd van de verbeurdverklaring, wat de heer Van Wijngaarden en de heer Van Dam noemden. Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Buitenweg, de heer Van Nispen en ook de heer Van Dam zeg ik dat ik met het college rond de tafel ga over een aantal punten. Ik zal tegen ze zeggen: mensen, we moet nu even goed zien dat wat jullie gewijzigd hebben in de richtlijn, ook gaat lopen. Ook over de opleidingsniveaus en andere punten die de pg noemt ga ik spoedig met het college spreken. Ik bevestig nog maar eens dat ik daar bij uw Kamer reflecterend op terugkom.

De heer Van Dam vroeg een reactie op het punt van de afdoeningsbijstand. Ik heb in de brief van 11 juli 2018 aan uw Kamer over de zorgvuldige en maatschappelijk effectieve strafrechtelijke interventies al meegedeeld dat op dit moment in het kader van het intensiveringsprogramma rechtsbijstand gewerkt wordt aan het organiseren van intensivering van de rechtsbijstand in de ZSM-zaken. Dat betekent dat in alle zaken die via ZSM worden gerouteerd, er standaard consultatiebijstand zal worden verleend. Voorts wordt beoogd te zorgen voor een snelle en laagdrempelige mogelijkheid tot het verlenen van rechtsbijstand voorafgaand aan het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking. Er is een landelijke programmamanager benoemd. Die is momenteel in samenspraak met alle relevante ketenpartners doende om deze intensivering van de rechtsbijstand vorm te geven. De komende tijd wordt in Rotterdam, Zeeland en West-Brabant geëxperimenteerd met het verlenen van afdoeningsbijstand om de haalbaarheid en de effecten in de strafrechtketen te bekijken. Uiteraard zal ik bij de Kamer terugkomen op de vraag wat de effecten zijn.

In het verlengde daarvan ...

De voorzitter:

Een ogenblikje. Er is een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

We hebben nu het eerste concrete punt te pakken. We hebben een stapel onderzoeken waaruit eigenlijk allerlei tekortkomingen blijken, maar de Minister kondigt nieuwe onderzoeken aan. Deels heb ik zelf ook om nieuw onderzoek gevraagd, want ik vind het belangrijk om de effecten van die verbetermaatregelen te kunnen meten, maar het is niet zo dat we niet weten wat er loos is. De heer Van Dam zei dat net ook. Nou hebben we het eerste concrete punt te pakken, namelijk de rechtsbijstand. Daar hebben we het echt al vijf jaar over, minimaal. Er zijn al zo veel pilots geweest en er zijn al zo veel ervaringen opgedaan, maar de Minister zegt nu dat er pilots worden gedaan in de regio Rotterdam en in Zeeland, als ik dat goed hoorde. Dan weten we dus nog steeds niet per wanneer nou gerealiseerd is dat mensen die akkoord gaan met zo'n OM-strafbeschikking, een advocaat hebben geraadpleegd. Dat kan toch niet, nadat we weten wat we weten, dat de piketregeling van de advocaat nog steeds niet concreet geregeld is bij de OM-strafbeschikking?

Minister Grapperhaus:

Ik kan het nog een keer herhalen, maar ik heb al gezegd dat er in alle zaken die via ZSM worden afgehandeld, standaard consultatiebijstand zal worden verleend. Dat wordt op dit moment uitgerold. Het begint in Rotterdam, Zeeland en West-Brabant. Ik wil best aangeven dat ik daar direct na de zomer bij u op terugkom om aan te geven hoe dat inmiddels vorm heeft gekregen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb niet gevraagd om een herhaling van het eerder gegeven antwoord. Daar heb ik niet om gevraagd. Ik heb erop gewezen dat we weten dat er een heleboel tekortkomingen zijn en dat we eigenlijk al de afgelopen vijf jaar bij opeenvolgende Ministers hebben moeten zeuren om de rechtsbijstand, bijvoorbeeld bij ZSM, fatsoenlijk te regelen. De Minister zegt nu: ik heb gezegd dat we dit op papier gaan regelen. Maar dat horen we al vijf jaar. Er zijn al pilots gedaan. Ik heb een heel concrete vraag. Ik kan me niet voorstellen dat de Minister in dit debat vandaag niet meer te bieden heeft dan een herhaling van het antwoord dat we al de afgelopen jaren hebben gehoord, dat ook al in de brief uit 2018 stond, namelijk dat we dit op termijn gaan regelen. Ik wil heel concreet van de Minister weten per wanneer dit nou eindelijk georganiseerd is. Ik vind een brief voor de zomer niet acceptabel. Als de Minister het vandaag niet weet, dan wil ik morgen een brief.

Minister Grapperhaus:

Ik ga die brief niet naar morgen vervroegen, voorzitter. Ik ga ook niet in op alle diskwalificaties. Ik heb heel duidelijk aangegeven hoe hieraan gewerkt wordt en dat we dat punt hebben opgepakt. Daar laat ik het bij. Ik heb de toezegging gedaan om daar een brief over te sturen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter, ik vind dit niet acceptabel. Dit is geen antwoord op de vraag.

De voorzitter:

Jawel, dat is het wel, maar het is niet het antwoord dat u wilt horen. U heeft andere middelen om uw zin te krijgen, meneer Van Nispen, maar wat mij betreft gaan we dit niet nog een keer herhalen. Eens?

De heer Van Nispen (SP):

Nee, daar ben ik het niet mee eens.

De voorzitter:

Dan moet u mij uitleggen waarom dit niet het antwoord op uw vraag is.

De heer Van Nispen (SP):

Omdat ik de Minister heb uitgelegd dat we hier de afgelopen vijf jaar al vragen over stellen ...

De voorzitter:

Ja, dat heeft u al gedaan.

De heer Van Nispen (SP):

... en dat de Minister niet verder komt dan het gegeven antwoord dat we dit op termijn gaan regelen. Ik vraag gewoon een heel concrete termijn. Je kunt in dit debat toch niet nog een keer zeggen dat we dit op termijn gaan regelen, nadat we hier al jarenlang pilots mee aan het uitvoeren zijn?

De voorzitter:

Als voorzitter zeg ik: ja, dat kan wel. Dat is namelijk zojuist gebeurd. Dat is niet het antwoord dat u wilt hebben, maar daar hebben we andere middelen voor. U heeft straks nog een tweede termijn. Maar we gaan nu geen herhaling van datzelfde vraag-antwoordspel doen. Ik geef het woord aan mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Toch denk ik dat dit iets is wat de meeste collega's hier naar voren hebben gebracht, het belang van een advocaat, zodat je weet wat er gebeurt, welke procedure je ingaat en wat eventueel de consequenties zijn van het akkoord gaan met zo'n OM-beschikking. Dat is echt belangrijk. Daar zijn rapporten over verschenen en stukken in de pers. Het gaat over een fundamenteel onderdeel van de rechtsstaat. Ik zie bij de Minister toch vooral een beetje chagrijn over het feit dat hij daarop beoordeeld wordt. Dat vind ik onprettig, want wij hebben heel relevante vragen. Ik wil daar ook gewoon een antwoord op. Ik wil dat de Minister dit serieus neemt, maar dat is niet helemaal wat ik hieruit proef. Ik denk dat collega Van Nispen een redelijke eis heeft. Hij vraagt: op welke datum is het dan een feit? Dit is niet voor het eerst. Ik zei het eerder al: bij mijn eerste begrotingsbehandeling in 2017 was er ook al een post weggehaald omdat het geld allemaal nog niet nodig was, omdat er toch nog niks was uitgerold voor deze ZSM-advocatuur. Dat geld is er toen af gehaald. Intussen is de Minister de hele tijd bezig geweest. Het is heel redelijk om te willen weten vanaf wanneer het dan geregeld wordt. Dat betekent een datum van het moment waarop het geregeld wordt.

Minister Grapperhaus:

Ik heb gezegd dat ik bereid ben om daarover na de zomer met een brief te komen. Ik wil ook best zeggen dat het zo is – ik moet even goed tellen – dat we dat per begin van het laatste kwartaal van dit jaar gaan invoeren. Dat is 1 oktober, voor diegenen die dat niet ...

De voorzitter:

Oké, 1 oktober. Mevrouw Buitenweg?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Nou, de Minister moest bereid zijn om een datum te noemen. Hartelijk dank dat hij daartoe bereid bleek. Nu hebben we een datum. Mag ik het dus zo begrijpen dat het per 1 oktober 2019 zo geregeld is dat er een advocaat aanwezig is in zo'n ZSM-procedure wanneer er geschikt wordt? Is dat nu het antwoord?

Minister Grapperhaus:

Daar wordt op dit moment over gesproken, ook met de advocatuur. Dat is ook een partij in het geheel. Laat ik het zo zeggen dat alle onder mij ressorterende ketenpartners alles op alles zullen zetten om het per die datum geregeld te hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Zijn er nog andere interrupties op dit punt? Nee? Dan is het woord weer aan de Minister.

Minister Grapperhaus:

De heer Groothuizen had een vraag over de hoorplicht. De Wet OM-afdoening schrijft horen voor bij geldboetes en schadevergoedingsmaatregelen als die sancties gezamenlijk of afzonderlijk een bedrag van meer dan € 2.000 belopen bij natuurlijke personen. Een verlaging van die grens zou de druk op de doorlooptijden aanzienlijk verhogen. Het doel van het horen is overigens niet om te vernemen of iemand het eens is met de schuldvaststelling, maar of de strafhoogte wordt aanvaard. Als dat niet het geval is, is verzet natuurlijk eenvoudig ingesteld. Ik denk dat dat voldoende beantwoording is van dat punt.

Voorzitter. De heer Van Dam vroeg naar snelrecht voor strafbeschikkingen. Ik neem aan dat de heer Van Dam erop doelt dat ingeval de officier van justitie de zaak in het kader van de ZSM-werkwijze niet afdoet met een strafbeschikking, maar die dagvaardt, de zaak dan snel wordt afgedaan door de rechter. Ik heb in de brief van 11 juli 2018 ook aangegeven op welke wijze ik het snelrecht voor mensen die niet in preventieve hechtenis zitten verder wil uitbreiden. Maar ik zie dat de heer Van Dam nog iets wil zeggen. Ik weet niet of ik dat mag opmerken...

De voorzitter:

Ja, dan even ter toelichting op de vraag.

De heer Van Dam (CDA):

Ik vind het prachtig dat zogenaamde loslopers ook snel op zitting komen. Maar het gaat mij erom dat mensen die verzet aantekenen tegen een strafbeschikking die hun vanaf 1 oktober 2019 in aanwezigheid van een advocaat wordt aangedaan, ook op heel korte termijn, passend bij het ZSM-concept en bij de rechtsstatelijkheid, voor de rechter kunnen staan, dus dat het verzet daar behandeld wordt. Daar gaat het mij om. Dat was mijn vraag.

Minister Grapperhaus:

Ik kom daar zo dadelijk even op terug. Ik had de vraag inderdaad niet helemaal goed begrepen.

Voorzitter. De heer Van Nispen heeft mij nog gevraagd te reflecteren op de artikelen die vorig jaar in NRC zijn verschenen. Ik heb daar twee vrij uitvoerige brieven over geschreven, een op 19 december en een op 8 april jongstleden. Ik hou het nu dus kort. Uit de interne kwaliteitsmeting van het OM valt niet af te leiden dat er zo'n 2.000 verdachten onschuldig zijn gestraft. Die conclusie zou betrekking hebben op 6% van de zaken. Dan hebben we het over 494 zaken. Het OM zegt overigens ook dat men daar geen breed dossieronderzoek naar heeft gedaan, maar slechts een beperkt dossieronderzoek. Dat onderzoek was er niet op gericht om vast te stellen of er fouten waren gemaakt; dat was een zogenaamde peerreview om te kijken of degene die het dossier reviewde tot dezelfde beslissing zou zijn gekomen.

Die 6% van de 494 zaken waar dat beperkte dossieronderzoek naar gedaan is, viel uiteen in drie categorieën. In een aantal zaken kon geen oordeel worden gegeven over de schuldvaststelling, omdat het dossier niet beschikbaar was tijdens de meting. Die kunnen dus al niet worden meegeteld. In een aantal van de bestudeerde zaken was een andere officier van justitie tijdens de meting van mening dat de strafbeschikking voor een ander strafbaar feit opgelegd had moeten worden, maar dat er wel voldoende grondslag was om een strafbeschikking op te leggen. In de resterende tien zaken, van de 494 dus, kwam de officier van justitie tot het oordeel dat hij of zij zelf niet tot een schuldvaststelling zou zijn gekomen. Dat is niet hetzelfde als vaststellen dat er eerder ten onrechte sprake is geweest van een schuldvaststelling. De pg bij de Hoge Raad heeft in zijn laatste rapport van deze week mijn conclusies hierover onderschreven. Ik verwijs u verder dus ook naar dat rapport.

De heer Van Nispen (SP):

De Minister heeft het nu steeds over dat percentage van 6%, maar dat was het jaar daarvoor nog 15%. Ik ben eigenlijk benieuwd hoe het de jaren daarvoor was. Daar heb ik geen cijfers van. Ik weet niet of de Minister die wel heeft.

De Minister heeft het nu ook over incomplete dossiers. Dat is mij ook opgevallen. Als je die nulmeting en die 1-meting leest, dan blijkt daar gewoon uit dat er na het instellen van verzet heel erg vaak besloten wordt tot een sepot, en dan vooral omdat de dossiers er niet zijn. Zoiets zei de Minister net ook. Maar het kan toch niet dat die dossiers niet op orde zijn? Mag ik daar van de Minister een oordeel over? En welke maatregelen zijn nu nodig om ervoor te zorgen dat de dossiers altijd, in iedere zaak, gewoon op orde zijn, of iemand nou in verzet gaat of niet? Want dat moet volgens mij niet uitmaken.

Minister Grapperhaus:

Dat klopt. Er waren wat vragen over dat sepot. Ik moet even zoeken in mijn antwoorden. Het is juist dat blijkt dat er in een aantal zaken sepot moet komen omdat de dossiers niet op orde zijn. Dat is heel duidelijk een verbeterpunt in de praktijk, waar het evaluatieonderzoek van de Universiteit van Amsterdam overigens ook op wijst. Het is wel een iets andere kwestie dan de kwestie die in de betreffende krantenartikelen werd geadresseerd. Vandaar dat ik daar eventjes naar moest zoeken. Dat is zonder meer een aandachtspunt. Het college heeft ook toegezegd dat daar verbetering in moet komen en dat daarnaar gekeken wordt.

De heer Van Nispen (SP):

Betekent dat dan heel concreet dat de belofte nu is dat dossiers altijd op orde zijn? Dat klinkt heel logisch, maar dat is natuurlijk helemaal niet het geval. We weten dat in 2015 bijna 75% van de verzetszaken met een sepotbeslissing eindigde vanwege incomplete dossiers. Het is formeel geen veroordeling, maar om iemand te kunnen straffen heb je natuurlijk een compleet dossier nodig. De praktijk van de afgelopen jaren is dat die dossiers alleen werden aangelegd voor de gevallen die in verzet gingen. Volgens mij is dat in strijd geweest met de wet. Volgens mij klopt dat niet. Erkent de Minister dat? En hoe zorgen we er nou voor dat dat in de toekomst niet meer gaat gebeuren?

Minister Grapperhaus:

De heer Van Nispen zegt het voor een deel zelf. Daar kan ik niets tegen inbrengen en daar ga ik niet omheen draaien. Dat heeft inderdaad te maken met het op orde zijn van die dossiers. Dat is in een aantal gevallen niet het geval geweest. Dat geeft het rapport van de pg, maar ook het evaluatieonderzoek aan. Ik ga de nu genoemde getallen niet onderschrijven, want zoals ik net al heb aangegeven, ook aan de hand van mijn brief van 19 december vorig jaar, ligt dat allemaal toch wat ingewikkelder en wat anders. Maar ik onderschrijf dat er gevallen zijn waarin we samen met het college echt moeten kijken hoe we dossiers zodanig op orde kunnen hebben dat geen enkel sepot het gevolg kan zijn van het niet op orde zijn van een dossier.

De voorzitter:

Gaat u verder. Even voor de orde: ik weet niet hoeveel er nog komt, maar ik zou uiterlijk om 12.45 uur aan de tweede termijn willen beginnen.

Minister Grapperhaus:

Ik heb niet zo veel meer. De meeste dingen zijn al werkende weg aan de orde gekomen. Ik heb nog wel een paar vragen van de heer Van Dam en de heer Van Nispen over de sepots in het algemeen en de vraag in hoeverre dat te maken heeft met capaciteit. Schaarste is een belangrijk aandachtspunt in de organisaties in de strafrechtketen. Ook de heer Groothuizen heeft daar aandacht voor gevraagd. Dat betekent inderdaad dat er altijd scherp moet worden gekeken naar de prioritering. Ik neem ook de signalen over de hoge werkdruk zeer serieus. Dat betekent dat er aan de ene kant sprake is van aandacht om te kijken hoe we dat alsnog in goede banen kunnen leiden. Aan de andere kant is er sprake van een aanhoudende dalende instroom van zaken en van extra investeringen die we ook ten goede laten komen aan alle partners in de strafrechtketen. We hebben als kabinet vorig jaar extra investeringen gedaan. Dat weet u: 20 miljoen structureel extra voor het opvangen van de keteneffecten van de intensivering bij de politie. We verwachten door de digitalisering van de keten een aanmerkelijke verlaging van de werkbelasting. Het is bovendien heel lastig om algemene uitspraken te doen over de ervaren werkdruk, want die vertoont veel variatie, met grote verschillen tussen en zelfs binnen de arrondissementen. Ik ben daarover met het Openbaar Ministerie en de rechtspraak in gesprek en blijf dat uiteraard doen. We moeten gewoon met elkaar nader onderzoeken hoe we die werkdrukproblematiek zo goed mogelijk te lijf kunnen gaan en kunnen verminderen.

Voorzitter. Ik wil nog kort iets zeggen over de sepotcijfers naar aanleiding van de vragen van de heer Van Dam. Het aandeel misdrijfzaken dat door het OM is geseponeerd, de onvoorwaardelijke sepots van het aantal bijgestroomde zaken, is in 2017 ten opzichte van 2016 van 21% naar 18% gedaald. Het aantal voorwaardelijke sepots is wel op hetzelfde niveau van 5% gebleven.

Dan is er nog een vraag gesteld over de onterecht gestraften. De rapporten die zijn verschenen geven geen aanleiding om onherroepelijke strafbeschikkingen te herzien. Er zijn in het verleden wel fouten gemaakt met mandatering, maar dat betekent niet dat de strafbeschikkingen inhoudelijk onjuist of de OM-medewerkers niet gekwalificeerd waren. Nogmaals, ook daarvoor geldt dat de verzetprocedure er gewoon was. Daar wijst de pg ook op.

Dan was er de vraag van de heer Van Wijngaarden over de hoge transacties. Hoe geven we slachtoffers een stem in die rechterlijke toets? Ik realiseer me dat naast OM en verdachte ook slachtoffers een belangrijke plek verdienen in de toets voor hoge transacties, die ik op dit moment aan het uitwerken ben, zoals u weet. In die marginale rechterlijke toets bij hoge transacties staat centraal of de officier van justitie bij de afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing had kunnen komen. Daar speelt dus ook bijzondere aandacht voor de slachtoffers, dat wil zeggen andere benadeelde partijen, maar ook het maatschappelijke effect. Overigens laat de rechterlijke toets nog altijd onverlet dat nabestaanden, slachtoffers en overige belanghebbenden altijd beklag kunnen instellen tegen een beslissing op grond van artikel 12 Strafvordering over de procedure.

De heer Van Wijngaarden vroeg ook nog naar het standpunt over de vonnisafspraken, de plea bargaining. Een vonnisafspraak moeten de officier van justitie en de verdediging gezamenlijk aan de rechter verzoeken om een tussen partijen afgestemde sanctie aan een bekennende verdachte op te leggen. Voorop staat dat het maken van die afspraken alleen denkbaar is op basis van een heldere daarop toegesneden wettelijke regeling die alle waarborgen bevat die vanuit het oogpunt van de rechtsstaat aan de oplegging van strafrechtelijke sancties moeten worden gesteld. Ook daar is weer sprake van waarborging van de positie van het slachtoffer. U hoorde mij ook zeggen dat het verzoek moet worden voorgelegd aan de rechter, voor zover er vrees zou zijn. De gedachten hierover zijn nog in een beginstadium, maar het zou wat mij betreft niet zo moeten zijn dat een plea bargaining zich zou kunnen afspelen buiten enigerlei zicht van de rechter. Het moet een gezamenlijk verzoek aan de rechter zijn. Ik sta positief tegenover het nader onderzoek, zoals ik heb gezegd.

Ik zou nog terugkomen op de vraag van de heer Van Nispen. Ik ben bereid om toe te zeggen dat die brieven richting burgers duidelijker worden. Daar begon ik mee, maar toen was dat antwoord iets te specifiek. Ik vind het belangrijk dat iedereen de brieven van de overheid kan begrijpen – dat begon ik te zeggen en dat blijf ik ook zeggen – zeker als het gaat om een situatie waarin een strafbeschikking wordt opgelegd. Het CJIB heeft in samenwerking met het OM stappen gezet om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de brieven te vergroten. Ik kan natuurlijk niet zien wanneer deze twee beschikkingen zijn gedateerd, maar er is er in ieder geval eentje bij die ...

De voorzitter:

Mevrouw Buitenweg, wilt u dat even in de microfoon zeggen?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ze zijn nog van 2019, van dit jaar dus.

Minister Grapperhaus:

Aan het slot van de tweede staat dat het mogelijk is dat van deze strafbeschikking een aantekening wordt gemaakt in de justitiële documentatie. Ik vind dat een voldoende disclaimer. Maar ik proef dat mevrouw Buitenweg zegt dat het aanbeveling zou verdienen om daarachter te zetten waar meer informatie te vinden is. Zij vindt dat het iets actiever moet. Daar heb ik begrip voor. We citeren allemaal dingen uit de toelichting, maar ik wil er wel op wijzen dat in die toelichting ook dingen staan waarin wordt gewaarschuwd voor de mogelijkheid tot in gijzeling nemen als er niet betaald wordt en er geen verhaal is en dergelijke. Ik vind de toelichting waarschuwend genoeg, maar ik vind met mevrouw Buitenweg en de heer Van Nispen wel dat in de beschikking zelf heel duidelijk moet staan dat die strafbeschikking kan leiden tot een aantekening in de justitiële documentatie.

Op die ene openstaande vraag van de heer Van Dam over het snelrecht kom ik straks terug.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Inmiddels ben ik mijn blaadje kwijt, maar dat maakt niet uit. De Minister zegt dat hij het voldoende vindt. Ik vind het niet voldoende. Ik vind dat iemand moet weten wat het gevolg is. Er staat een website genoemd waarop je kunt kijken of er gevolgen zijn: cjib.nl/strafblad. Ik heb voorgelezen wat daar staat: of het gevolgen heeft, kunt u vinden in uw justitiële documentatie. Als je tot dan toe geen justitiële documentatie hebt, wat voor informatie is dat dan? Vervolgens is er ook een kopje: heeft dit gevolgen voor het aanvragen van een vog? Dat is ook interessante informatie, want dat kan nogal uitmaken voor je baan. Dan ga je naar dat kopje en staat er dat een aantekening in de justitiële documentatie iets anders is dan een vog en dat deze website alleen over justitiële informatie gaat en niks over de vog zegt. Wat is dat voor informatie aan burgers?

Minister Grapperhaus:

Wat het eerste betreft moet ik toegeven dat ik de website niet heb geprobeerd in de schorsing, maar ik wil wel toezeggen dat de informatie op de website duidelijker kan over in welke gevallen er gevolgen kunnen zijn met betrekking tot aantekening in de justitiële documentatie. Die toezegging dat de website wat dat betreft duidelijker wordt in de informatieverlening, wil ik hier wel doen.

De voorzitter:

Meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Een klein beetje duidelijkere brief is in dit geval echt niet voldoende. Volgens mij moeten die brieven ondubbelzinnig en voor iedereen te begrijpen zijn. Krijg je nou wel of geen strafblad? Wat betekent het als je in verzet gaat? Dat betekent namelijk een nieuwe beoordeling van je zaak door een rechter en ook dat je je tot een advocaat kunt wenden om je daarover te adviseren. Waarom zou dat niet gewoon handig in zo'n brief kunnen staan? Waarom moet het allemaal zo ingewikkeld, omfloerst en met verwijzingen naar websites?

Minister Grapperhaus:

De verwijzingen naar de websites zijn er, want als je in deze brieven een bijlage gaat opnemen, dan wordt dat een bijlage van ongeveer een bladzijde, zoals ik het nu voor me zie. Want je moet dan helemaal opnemen – dat heb ik net gezegd – in welke gevallen het gevolgen kán hebben voor je justitiële documentatie. Dat verschilt nogal. Nogmaals, ik heb toegezegd dat ik het laat aanscherpen op die website. Ik zie geen aanleiding om dat nog eens in een soort tweede bijlage in de brief op te nemen. Nogmaals, in de brief die zo iemand leest, staat: het is mogelijk dat van deze strafbeschikking een aantekening wordt gemaakt in de justitiële documentatie. Dan staat daarachter: meer informatie kunt u vinden op www.CJIB.nl/strafblad. Ik moet er echt van uitgaan dat mensen een dergelijke strafbeschikking enigszins serieus nemen. De gemiddelde burger zal dat doen op het moment dat er een sanctie opgelegd wordt en er wordt gesproken over geld en dergelijke. Diegenen zullen het woord «strafblad» en de waarschuwing dat dit erin kan worden opgenomen, toch wel even serieus nemen. Ze hebben dan de mogelijkheid om die website te raadplegen.

De heer Van Nispen (SP):

Deze Minister is er heel goed in om het laatste woordje van mijn vraag te pakken en dan uit te gaan leggen waarom het niet onredelijk is om naar een website te verwijzen. Nou laat ik dat heel even weg. De Minister mag in die brieven van mij best naar een website verwijzen. De vraag die ik stelde was: waarom zorgen we er niet voor dat die brieven voor iedereen goed te begrijpen zijn en dat daar dus ondubbelzinnig in komt te staan wat het betekent als je in verzet gaat. Dat betekent namelijk dat je zaak opnieuw beoordeeld wordt, maar dan door een rechter, en wat de rol van de advocaat daarbij kan zijn. Je kunt bij hem namelijk advies inwinnen.

Ik wil het toch nog even over de website hebben. Een blik op de website zal er niet toe leiden dat mensen weten of ze wel of geen strafblad krijgen, want dat staat niet op die website. Ik wil graag dat de Minister nu op al die punten ingaat. Waarom is het niet mogelijk om brieven te maken die het echt voor iedereen ondubbelzinnig duidelijk maken wat de gevolgen zijn van het betalen van zo'n OM-strafbeschikking.

De voorzitter:

Mag ik als voorzitter even vragen of u bedoelt te vragen of in die brief moet staan of er wel of niet zo'n gevolg is? Ik vraag het maar even, want anders krijgen we straks die verwarring.

De heer Van Nispen (SP):

Ja, bij voorkeur wel, maar als de Minister zegt dat dat niet gaat, omdat we dan een ellenlange lijst krijgen en dat hij ervoor zorgt dat dat helder op de website staat, dan vind ik dat oké. Maar kan de Minister dan misschien ingaan op de andere punten die ik net vroeg?

Minister Grapperhaus:

Het ingewikkelde is dat de heer Van Nispen vraagt: waarom is het niet mogelijk? Als ik het zo mag interpreteren dat hij vraagt «waarom doet u dat nou niet?», kan ik de vraag makkelijk beantwoorden. Ik kan straks ook nog kijken naar het «waarom is het niet mogelijk?». De brief, de strafbeschikking zoals die nu is opgesteld, bevat heel duidelijk het volgende, meteen in de eerste zin: u heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit en hiervoor wordt deze strafbeschikking uitgevaardigd. Daarna staat informatie over het strafbare feit en de opgelegde sanctie vermeld. Dan komt daarna het strafbare feit. Ik ga dat niet allemaal voorlezen, want dat kan ik de mensen niet aandoen. Hier ging het kennelijk om dingen die iemand had gedaan met een bromfiets of iets dergelijks. Dat wordt allemaal aangegeven. Zelfs het wetsartikel wordt genoemd. Dan wordt er gezegd: de opgelegde sanctie is een geldboete. Hier spelen kennelijk ook al administratiekosten. En daarna staat er hoe je kunt betalen. Verder wordt er gezegd: als u wilt weten hoe je ...

De heer Van Nispen (SP):

Sorry, maar dit is in het geheel geen antwoord op mijn vraag. De Minister kan wel heel de OM-strafbeschikking gaan voorlezen, maar de vragen die ik stelde, waren waarom er niet makkelijk wordt uitgelegd wat het betekent dat je in verzet gaat. Dat betekent namelijk dat je zaak opnieuw wordt voorgelegd aan de rechter en dat je je tot een advocaat kunt wenden om daar advies te krijgen. Dat waren de vragen die ik stelde. Die strafbeschikking heb ik zelf opgevraagd bij een advocaat, dus ik weet ongeveer wat daarin staat.

Minister Grapperhaus:

Ik vind het wat lastig als ik niet meer over mijn eigen antwoorden kan gaan. Ik maak duidelijk dat in die strafbeschikking in gewoon Nederlands wordt uitgelegd om welk strafbaar feit het gaat: hier gaat het om, dit is de sanctie die er wordt opgelegd en op deze manier kun je een betalingsregeling treffen, want ook daarvoor wordt een website genoemd. En in een apart alineaatje staat: als u het er niet mee eens bent etc. Je kunt het lettertype vergroten, maar het wordt allemaal gewoon heel helder neergezet. En dan zit er een bijlage bij die nog eens allerlei consequenties van het geheel uitwerkt. Daarin komt alles zo'n beetje aan de orde. Je kunt wel zeggen dat het in de bijlage zit en dat het in de hoofdbrief had gemoeten. Ik weet niet wat daar het exacte effect van is.

Ik neem de kritiek van mevrouw Buitenweg en de heer Van Nispen serieus. Zij zeggen: maak bij het punt van een strafbeschikking nog wat meer duidelijk in welke gevallen die gevolgen kan hebben in de justitiële documentatie. Daarvan zeg ik dat je het inderdaad op zo'n website moet zetten, omdat je anders weer een bijlage van twee bladzijden bij die brief krijgt. Wij doen dat juist zo om het voor de burger duidelijker te maken. Je krijgt gewoon één vel: dit is er gebeurd, dit wordt u als sanctie opgelegd, hier kunt u tegen in verzet en dit gebeurt er met de strafbeschikking als er niets is. Dan moet u namelijk betalen en kan er een aantekening worden gemaakt. Daar zit een uitvoerige toelichting bij. Ik vind dat echt verantwoord, met overname van het kritiekpunt over het strafblad dat eerder door mevrouw Buitenweg en de heer Van Nispen werd geformuleerd.

De voorzitter:

In deze duo-interruptie is het woord nu weer aan mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel. Het laatste is eigenlijk waar het om gaat, met alle tekst eromheen. Want natuurlijk: als je een verkeersboete hebt, staat er ook wat je hebt gedaan, waaraan je je schuldig hebt gemaakt en wat het bedrag is, misschien inclusief het wetsartikel. Dat is prima. Het punt is dat de implicatie van het door rood rijden en het betalen van een boete en daarmee gevrijwaard zijn van verdere rechtsvervolging, een heel andere is dan bij veel van de voorbeelden tot nu toe. Dát is wat mensen duidelijk moet zijn. Heel veel mensen betalen een boete in de overtuiging dat het daarmee klaar is. Dan komen ze er later achter dat het implicaties heeft. Ik vind dat de Minister zich daar meer toe moet verhouden. Ik hoor nu van hem dat hij dat punt gaat bekijken. Dat kan de Minister misschien nog eens breed doen. Het gaat niet om het feit dat het in een wetsartikel staat, maar om het feit dat de implicaties voor mensen nu niet duidelijk zijn, niet op papier maar zeker niet in de praktijk. Het is eigenlijk tot die praktijk dat ik wil dat de Minister zich beter verhoudt.

De voorzitter:

De Minister, ten slotte.

Minister Grapperhaus:

De slotzin van de brief geeft aan: er kán een aantekening worden gemaakt in de justitiële documentatie. Meer informatie op die website met het woord «strafblad» erin. Ik trek me de kritiek aan – die ik niet zelf heb gecontroleerd, maar ik geloof het zo van mevrouw Buitenweg en de heer Van Nispen – dat die website niet genoeg op een rij zet in welke gevallen het gevolgen kan hebben voor justitiële documentatie. Dat gaan we aanpassen. Verder is de brief in alle opzichten duidelijk. Ik heb het nog even opgezocht voor de heer Van Nispen, maar ook bijstand via een advocaat wordt genoemd in de bijlage. Dus ik denk echt dat mensen heel goed geholpen zijn.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Fijn dat de Minister zich het kritiekpunt als het gaat om heldere communicatie naar de burger aantrekt. Ik wil niet vervallen in een tekstexegese van de precieze correspondentie met mensen, want daar hebben we het nu genoeg over gehad. Wat mij wel dwarszit, is dat justitiële documentatie en strafblad erg door elkaar heen lopen, ook in dit debat. Maar als je kijkt naar de consequenties voor mensen voor de vog is het dat strafblad. Daar verdwijnen ook weer dingen van. De oproep aan de Minister is om integraal naar de informatie te kijken: kan de brief helderder, kunnen de websites helderder? Mijn verzoek is om daaraan toe te voegen wat eventueel kan zorgen voor een strafblad en welke consequenties dat heeft voor een eventuele vog. En wanneer verdwijnen die weer? Want heel veel mensen weten niet dat dat weer verdwijnt en dat het dan weer geen consequenties meer heeft. Eventuele consequenties voor een vog zijn beperkt. Ik weet overigens dat dit heel ingewikkeld is, maar dat is eigenlijk een extra reden voor mijn oproep om te kijken hoe we dat duidelijker kunnen maken voor mensen. Dus gewoon het verzoek om te kijken waar de verbeterpunten liggen.

De voorzitter:

Integraal kijken naar de communicatie. De Minister.

Minister Grapperhaus:

Ik begrijp het pleidooi van de heer Van Wijngaarden goed. Het ligt volgens mij echt in het verlengde van wat mevrouw Buitenweg daarover eerder zei. Ik heb toegezegd dat ik ervoor zal zorgen dat die website duidelijk aangeeft voor mensen in welke gevallen dit gevolgen kan hebben voor hen. Ik noem steeds de justitiële documentatie. Het is misschien goed voor eenieder om zich nog eens te realiseren dat het begrip «strafblad» geen juridische betekenis meer heeft. Maar het gaat om de justitiële documentatie. Inderdaad, het is goed als mensen weten in welke gevallen dat kan. Nogmaals, ik heb het niet getoetst op die website, maar als de Kamer zegt dat dit echt nog verduidelijkt kan worden, ga ik daar achteraan. Ik zal u nog berichten hoe de website er zo snel mogelijk uit gaat zien.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Heel goed, dank voor die toezegging. Ik hoop dat ik dan ook correct heb begrepen dat daarin wordt meegenomen dat voor mensen duidelijk is wanneer dat eventueel wel en niet meer consequenties heeft voor het aanvragen van een vog. Want anders denken mensen: nu kan ik nooit meer als taxichauffeur of in een crèche werken, of iets anders doen, wat toch zonde zou zijn. Ook die verwarring over de consequenties voor een vog wordt zoveel mogelijk voorkomen in de update van de website.

De voorzitter:

Welke termijn verwacht de Minister als het gaat over het informeren van de Kamer?

Minister Grapperhaus:

Dat zal zeker voor de zomer van dit jaar zijn.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Grapperhaus:

Nog even naar de vraag van de heer Van Dam over snelrecht, een vraag die ik nu hopelijk wel goed heb begrepen. In beginsel moet het mogelijk zijn om verzetszaken die voortvloeien uit het niet akkoord gaan met een voorgestelde afdoening door de officier van justitie snel af te doen. Dat kan in ieder geval sneller dan gebruikelijk is. Of twee weken, zoals ik begrijp dat u als richtlijn ziet, haalbaar is ga ik bespreken met OM en rechtspraak. Ik kom daar bij u op terug, voor de zomer van 2019.

De voorzitter:

Dat is een toezegging. U komt daar schriftelijk op terug. Daarmee komt er een einde aan de eerste termijn van de kant van de Minister. Ik schat zomaar in dat er behoefte is aan een tweede termijn. Daarvoor hebt u 1 minuut en 20 seconden, zijnde een derde van de spreektijd in eerste termijn. Ik geef als eerste het woord aan de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording, al was het her en der wel steunen en trekken, vond ik. Maar het was ook wel een goed inhoudelijk debat; dat dan weer wel. Ik heb vrij veel toezeggingen gehoord van de Minister. Op een aantal punten heb ik toch wel behoefte aan verduidelijking. Het is goed dat de richtlijnen worden aangepast. Dat zou winst zijn, maar graag hoor ik dan per wanneer dat rond is, het liefst uiteraard zo snel mogelijk.

Het is ook goed dat de Minister een wetsvoorstel in consultatie gaat brengen om die voorwaardelijke sanctiemodaliteit mogelijk te maken. Ik begrijp dat dit in het najaar gaat plaatsvinden. Ik begrijp dat hiermee ook echt afstand wordt genomen van hetgeen in de brief van 19 december staat, want toen was een en ander nog wel gekoppeld aan de herziening strafvordering. Die is inmiddels weer doorgeschoven naar eind volgende eeuw, geloof ik.

Voorzitter. Toch ben ik niet helemaal tevreden met de beantwoording van de Minister. Ik vind dat hij af en toe veel te selectief reageert, en ook erg defensief is in de discussie met de Kamer, waar ik een brede noodzaak tot verandering proef, evenals vrij veel gevoel van urgentie. Het is goed dat hij openstaat voor een fundamentele discussie over de strafbeschikking, maar ik vind oktober 2020 dan toch eigenlijk wel heel erg laat. Als je ziet wat er allemaal al aan materiaal ligt, vraag ik me af of we niet veel sneller de discussie kunnen aangaan. Daarin kunnen we het ook hebben over de cumulatie van functies en de breuk met het consensusmodel, dat er vroeger wel was.

Voorzitter, ik rond af met het aanvragen van een VAO. Ik vind toch dat we hier als Kamer nader over moeten spreken, vooral over het punt van de rechtsbijstand. Hierop vond ik het antwoord van de Minister heel erg vaag. Ook op het punt van de hoorplicht heeft hij mij niet overtuigd. Hij zegt dat dit extra kruim kost aan de voorkant. Dat snap ik, maar volgens mij levert het ook heel veel op aan de achterkant. En dat lijkt me pure winst.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kan mij eigenlijk wel grotendeels aansluiten bij de heer Groothuizen van D66. Het was trekken en duwen voor concrete antwoorden en toezeggingen, terwijl het natuurlijk over nogal wat gaat, over de gevolgen van een model voor mensen. Hierbij is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk gemaakt voor de vervolging, de berechting en de tenuitvoerlegging. We hebben kunnen zien dat dit in de praktijk lang niet altijd zorgvuldig gaat. Dat verwijt ik die mensen niet. Zij hebben de afgelopen jaren te maken gehad met gierende werkdruk en grote bezuinigingen. Dat maakt het nou juist zo ingewikkeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kwam afgelopen maandag met een rapport waarin eigenlijk een pleidooi te lezen is voor meer geld naar het OM en voor het beter opleiden van medewerkers. Als er dan een concrete vraag over gesteld wordt, zegt de Minister: ik ga nog eens heel goed nadenken over dat punt en er nader naar kijken. Dat vind ik ronduit teleurstellend.

We hebben al vijf jaar discussie over de rechtsbijstand. Het kostte ontzettend veel moeite om eindelijk een duidelijke datum te krijgen. Per 1 oktober 2019 is de rechtsbijstand bij ZSM eindelijk echt geregeld, hoewel ik hier en daar nog wel wat voorbehouden hoorde. Dat gaan we heel kritisch in de gaten houden. Ik vind het trouwens nog te lang duren.

Het is teleurstellend dat de Minister niet zegt dat oude zaken waarbij mensen mogelijk benadeeld zijn, herzien kunnen worden. Het principe zou moeten zijn dat je zaak inhoudelijk wordt beoordeeld door een rechter, het liefst in de buurt, bijvoorbeeld in een Huis van het Recht. Ik blijf bij dat principe, tenzij mensen zeggen dat het Openbaar Ministerie hen ervan heeft overtuigd dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd en dat het dossier op orde is. Dan kunnen ze schuld bekennen en de boete betalen. Dan hoeft die inhoudelijke beoordeling misschien niet plaats te vinden.

Ook ik zal moties indienen bij het al aangevraagde VAO.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik kan me aansluiten bij de beide collega's. Ik begrijp de weerstand van de Minister eerlijk gezegd ook niet helemaal. Uiteindelijk zijn er ook wel een aantal zaken gezegd waar ik blij mee ben. Die kunnen ook echt tot verandering leiden. Denk aan die nieuwe meting. Ik vind het belangrijk dat daarin niet alleen onderzocht wordt op welke wijze je de beschikkingen kan verbeteren, maar dat er ook fundamenteel wordt bekeken of dit het juiste antwoord is gebleken. De Minister gaf een A en een B. Dat vind ik allemaal heel erg goed. Ik ben blij dat er toch nog een datum is gekomen, 1 oktober 2019. Dat is allemaal winst. Ik stel me zo voor dat we dit allemaal nog gaan aanscherpen in moties.

Ik begrijp alleen niet zo goed waarom die weerstand er steeds is om ergens toe te komen. Ik zie inderdaad dat de Minister defensief maar ook heel institutioneel reageert. Hij heeft eigenlijk geen antwoord gegeven op mijn vraag hoe dit zich verhoudt tot de mensen die dit is overkomen. Naar hun overtuiging hebben zij ten onrechte een strafbeschikking gekregen, waardoor ze ook ten onrechte in de problemen zijn gekomen. Wat is de boodschap aan die mensen? Uiteindelijk moet zo het vertrouwen in de rechtsstaat verankerd worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Het gros van de Nederlanders die in aanraking komen met het strafrecht of het Openbaar Ministerie, betreft «gewone mensen» die een fout hebben gemaakt of een dingetje doen en vervolgens een strafbeschikking krijgen. De grote boeven, de grote criminelen, krijgen geen strafbeschikking. Zij worden gedagvaard, krijgen een advocaat en hebben van dit geheel geen last. Dat is mijn grote zorg, namelijk dat er door die strafbeschikking een verkeerd beeld ontstaat van een instituut als het Openbaar Ministerie. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik er in het verleden heel kritisch naar gekeken heb. Ik zie de inspanningen van het OM. Ik vind dat we het OM moeten helpen. Als we de grondslag niet werkelijk veranderen – ik ben het met de Minister eens dat we dat nu niet moeten doen – moeten we het OM steunen om die taak goed te doen. Er is namelijk een groter belang dan alleen die individuele strafbeschikking: het beeld van het OM is aan de orde. Daarom ben ik heel blij met de toezegging van de Minister om per 1 oktober 2019 de rechtsbijstand te regelen op ZSM. Het klonk een beetje als een tangverlossing, maar het is een verlossing. Het is een verbetering. Ik ben er echt heel erg blij mee. Het is heel wezenlijk dat dit vandaag aan de orde komt. Ik denk dat de Minister nog heel wat moet knokken om dit voor elkaar te krijgen. Daar wil ik hem vanuit de Kamer, misschien ook wel met een motie, van harte bij steunen. Veel dank daarvoor.

De voorzitter:

Dank u wel. Ten slotte is het woord aan de heer Van Wijngaarden.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter. Ik denk dat er belangrijke toezeggingen zijn gedaan over het verbeteren van de communicatie, over het verbeteren van de rechtsbijstand, over het doorgaan met scherpe evaluaties, want we hebben gezien: vreemde ogen dwingen. Een kritische blik op nieuwe overheidsbevoegdheden is altijd wenselijk. Dus ik vind het ook zaak om onze zegeningen te tellen, en dat doe ik dan ook. Ik ben zelf ook blij met de toezegging om te bekijken of het OM nog wat versterkt kan worden met nieuwe bevoegdheden zoals de voorwaardelijke sanctie en de verbeurdverklaring. Wat mij betreft sluiten gezond vertrouwen in de mensen van het OM en gezond wantrouwen tegenover de inzet van overheidsbevoegdheden elkaar niet uit, al kreeg ik dat gevoel in dit AO soms wel. Ze zijn juist de alfa en de omega van een zelfstandig straffend Openbaar Ministerie. Efficiëntie en rechtsbescherming zijn geen vijanden van elkaar.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk naar de Minister. Weinig vragen, veel commentaar.

Minister Grapperhaus:

Ja, voorzitter. Er was ook een vraag over commentaar, maar eerst even dit. De heer Groothuizen vroeg wanneer die OM-aanwijzing wordt aangepast. Die is dus per 1 januari jongstleden aangepast en daar staat heel duidelijk in dat de officier rekening moet houden met de straftoedelingspraktijk.

De heer Groothuizen (D66):

Misschien heb ik mij niet goed uitgedrukt, maar het gaat mij – en dat had de Minister volgens mij best begrepen – om de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert bij het bepalen van de straf die het uiteindelijk gaat opleggen. Ik weet dat de aanwijzing per 1 januari is aangepast, maar het gaat mij om de strafvorderingsrichtlijnen. Daar heeft de pg het ook over.

Minister Grapperhaus:

Nu ben ik even lost, want ik begrijp even niet waar de heer Groothuizen nu op doelt. Het college heeft die aanwijzing aangepast en ik zie niet zo goed in wat...

De heer Groothuizen (D66):

Heel simpel, voorzitter. Er staat ook in het rapport van de pg: de rechtbanken hebben niet voor alle zaken, maar wel voor veel zaken oriëntatiepunten. Het Openbaar Ministerie heeft voor heel veel zaken strafvorderingsrichtlijnen. Die lopen soms uit de pas en de pg zegt: breng die nou in de pas, zoals u eigenlijk al drie jaar geleden beloofd had te doen. Dus mijn vraag is wanneer die dingen met elkaar op één lijn worden gebracht.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Als de heer Groothuizen dat bedoelt, betreft dat meer het microniveau van het OM zelf. Dan zeg ik toe dat ik volgende week in een brief aangeef wanneer dat het geval zal zijn. Dat is echt de micro-uitwerking van dat men per 1 januari in de aanwijzing heeft gezegd: dit gaat vanaf nu het beleid worden. Maar ik kom volgende week in een brief daarop terug.

De voorzitter:

Oké.

Minister Grapperhaus:

De heer Groothuizen had ook een vraag over het wetsvoorstel evaluatie OM-afdoening. Dat hebben we inderdaad inmiddels losgekoppeld van de herziening van de strafvordering, zoals ik al zei, omdat ik vond dat het anders te lang zou gaan duren. Dat wordt dus apart in procedure gebracht dit najaar. Zie verder de voortgangsrapportage strafvorderingsmodernisering die ik gisteren aan uw Kamer heb aangeboden.

Dan was er nog een vraag van mevrouw Buitenweg over waarom er zo veel weerstand is. Dat is natuurlijk maar net hoe je een debat interpreteert. Ik heb op een gegeven moment halverwege dit overleg het aantal veranderingen opgesomd die ik al heb aangekondigd. Toen hadden we nog niet eens die datum van 1 oktober met de verlostang van de heer Van Dam, of wie dan ook, eruit gehaald. Ik wil hier best aangeven dat ik even moest nadenken wat nou een verstandige datum is, want ik wil uw Kamer niet opzadelen met iets waarvan we achteraf zeggen: dat hadden we toch eigenlijk niet moeten doen.

In antwoord op de vraag van mevrouw Buitenweg waarom er zo veel weerstand is, vind ik, en daarmee wil ik ook afsluiten, dat er geen sprake is van weerstand. Ik heb mij alleen heel duidelijk uitgesproken over het feit dat ik tot de conclusie ben gekomen dat de strafbeschikking inderdaad een belangrijke plek heeft gekregen in ons stelsel en daar ook een aanwinst voor is. Maar ik heb ook gezegd: er zijn dingen in de uitvoeringspraktijk die beter kunnen en daar moet ik aan werken. Op een aantal punten hebben we daarover grondig gediscussieerd. Ik neem een aantal van de kritiekpunten ter harte en van andere kritiekpunten heb ik gezegd dat ik daar vooralsnog anders over denk.

Ten slotte heb ik aangekondigd – en die toezegging doe ik gestand – dat er een 2-meting komt en een onderzoek van de procureur-generaal. Ik zal daarover met hem in gesprek gaan. Ik heb ook de uiterste streeftermijn van de uitkomsten van die twee onderzoeken aangegeven.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Buitenweg nog.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ja, kort. De tijd is nu te kort, dus het zal dan misschien naar aanleiding van die andere onderzoeken moeten. Maar mijn oproep aan de Minister was ook om een en ander wat minder alleen institutioneel te benaderen – andere collega's zeiden dat ook heel erg – en meer vanuit het perspectief van de mensen, die te maken krijgen met een OM-beschikking die ze misschien als onrecht ervaren en waar gevolgen aan zitten, die heel erg het rechtsgevoel van mensen raken. Ik wil een oproep doen aan de Minister om dat perspectief vanuit de mensen iets meer mee te nemen, ook in het onderzoek en vooral in de reacties van de Minister op de onderzoeken die gedaan worden.

De voorzitter:

De Minister nog, desgewenst.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. In de rechtsstaat staat de justitiabele altijd centraal en voorop, dus die oproep hoeft niet gedaan te worden. Ik denk dat ik in een aantal antwoorden ook voldoende heb aangegeven dat ik bepaalde kritiekpunten duidelijk oppak, bijvoorbeeld de manier waarop de brief en de strafbeschikking zijn vervat. Ik meen dat ik ook in mijn brief van 19 december 2018 uitvoerig ben ingegaan op hoe het zit met de individuele problematiek. Maar ik onderstreep wat mevrouw Buitenweg zegt: als we zeggen dat dit een goede plaats heeft in ons rechtstelsel en als we dat volgend jaar, in 2020, willen gaan toetsen aan de hand van zo'n 2-meting en – zoals de heer Van Nispen vroeg – een onderzoek van de procureur-generaal, dan is de belangrijkste toets die we moeten doen hoe het zich verhoudt tot de positie van de justitiabele, want dat is de kern van de rechtsstaat.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee eindigt de tweede termijn van dit algemeen overleg. Ik sluit af met een conclusie. Er is een VAO aangevraagd, met als eerste spreker de heer Groothuizen. Dan neem ik nog even de toezeggingen met u door.

  • De Minister zegt toe, in gesprek met de procureur-generaal van de Hoge Raad te gaan en na afronding van het verbeterprogramma een onderzoek te doen naar de gewenste effecten. Uiterlijk in oktober 2020 informeert hij de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek en de 2-meting door het OM.

  • De Minister zegt toe, de informatie op de website over de gevolgen van strafbeschikkingen voor de justitiële documentatie aan te scherpen en informeert de Kamer hierover voor de zomer 2019.

  • De Minister zegt verder toe, per 1 oktober 2019 de rechtsbijstand bij ZSM-procedures te regelen.

Ik ga ervan uit dat hij de Kamer daarover dan ook informeert, want dan kan dat ook op de lijst van toezeggingen.

Minister Grapperhaus:

Ik heb dadelijk aangegeven dat ik samen met de onder mij ressorterende diensten alles in het werk ga stellen om het per 1 oktober te realiseren. Ik heb verder gezegd dat er ook partners zijn die niet onder mij ressorteren en dat hoort ook zo in een rechtsstaat. Maar ik zet alles op alles om het per 1 oktober te doen en als dat door partijen die niet onder mij vallen, moeilijk zou worden, dan zal ik dat tijdig met uw Kamer opnemen.

De voorzitter:

Dat nemen we in de Handelingen op. Meneer Van Dam?

De heer Van Dam (CDA):

Misschien kan ik de Minister iets tegemoetkomen. Het gaat mij vooral om de beslissingen die onherroepelijk zijn. Als er in ZSM een dagvaarding wordt uitgedaan, kun je daarna met die dagvaarding in de hand zelf naar een advocaat lopen en je van rechtsbijstand voorzien. Het gaat mij vooral om de onherroepelijke dingen met die strafbeschikkingen. Ik weet niet of de collega's dat met mij meevoelen.

De voorzitter:

Voordat we hier een heel nieuw debat over krijgen...

De heer Van Dam (CDA):

Nee, maar zo heb ik dat debat ervaren.

De voorzitter:

We zijn hier bezig met de toezeggingen. Het is goed dat u dat zegt. Het zal ook in de Handelingen opgenomen worden, evenals de nuancering van de Minister. Ten slotte: meting door het OM.

  • De Minister zegt toe, de Kamer volgende week per brief te informeren over het op elkaar afstemmen van strafvorderingsrichtlijnen en oriëntatiepunten van de rechtspraak.

Daarmee eindigt dit... O, meneer Groothuizen nog?

De heer Groothuizen (D66):

Volgens mij was er ook nog een toezegging over de voorwaardelijke sancties. Die heb ik nog niet gehoord in de opsomming.

De voorzitter:

Kunt u dat even preciseren?

De heer Groothuizen (D66):

De toezegging was dat de Minister in het najaar een wetsvoorstel in consultatie brengt om het mogelijk te maken dat het OM ook voorwaardelijke sancties kan opleggen.

Minister Grapperhaus:

Ja, klopt.

De voorzitter:

Prima. Dat is allemaal netjes genoteerd. Ik leg het nog maar een keer uit: in deze lijst zijn «toezeggingen» alleen kwesties waar de Minister schriftelijk op terugkomt naar de Kamer. Dus er zijn nog tal van andere toezeggingen gedaan, maar die komen niet in deze lijst.

Minister Grapperhaus:

Tal van andere!

De voorzitter:

De Minister heeft ruim de uitgestoken hand... Afijn. Als justitiabel voorzitter – ik heb begrepen dat ik ook een justitiabele ben; dat is weer nieuw voor mij – sluit ik de vergadering, maar niet dan nadat ik de Minister, zijn ambtenaren, de leden, de ondersteuning in alle vormen en u op de publieke tribune en elders van harte heb bedankt. Ik wens u allen nog een mooie dag toe.

Sluiting 13.01 uur.