Kamerstuk 29279-415

Verslag van een algemeen overleg

Rechtsstaat en Rechtsorde

Gepubliceerd: 9 maart 2018
Indiener(s): Paul van Meenen (D66)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29279-415.html
ID: 29279-415

Nr. 415 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 maart 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 8 februari 2018 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 16 februari 2017 met de beleidsreactie op het onderzoek verzekeringsplicht motorvoertuigen (Kamerstuk 29 398, nr. 555);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 mei 2017 over de vernietiging van DNA-materiaal bij het NFI en andere laboratoria (Kamerstuk 31 415, nr. 16);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 juni 2017 over de uitvoering van de motie van het lid Van Toorenburg c.s. over de plannen van gemeenten om straatintimidatie in de algemene plaatselijke verordening te sanctioneren (Kamerstuk 28 684, nr. 503);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 juni 2017 met de kabinetsreactie op het rapport «De Onvindbaren, Op zoek naar voortvluchtige veroordeelden in Nederland» (Kamerstuk 29 279, nr. 385);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 juni 2017 inzake het rapport van een verkennend onderzoek in opdracht van het WODC «Beginselen digitaal. Digitalisering en de beginselen van de strafrechtspleging» (Kamerstuk 29 279, nr. 388);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 juni 2017 over de uitvoering van de motie van het lid Recourt c.s. over uitwerking van het Utrechtse model voor mediation bij wijkconflicten (Kamerstuk 29 911, nr. 165);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 juni 2017 over de prestaties en ontwikkelingen strafrechtketen (Kamerstuk 29 279, nr. 389);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 30 juni 2017 over de toekomstbestendigheid levenslange gevangenisstraf (Kamerstuk 29 279, nr. 390);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 26 juli 2017 inzake het rapport «De toepassing van handpalmafdrukken voor opsporing en vervolging» (Kamerstukken 29 628 en 28684, nr. 725);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 augustus 2017 over het onderzoek «Blazen bij geweld» (Kamerstuk 28 684, nr. 508);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 september 2017 met de antwoorden op vragen van de commissie over de brief inzake uitvoering van de motie van het lid Van Toorenburg c.s. over de plannen van gemeenten om straatintimidatie in de algemene verordening te sanctioneren (Kamerstuk 28 684, nr. 509);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 25 september 2017 over de voortgangsrapportage modernisering Wetboek van Strafvordering (Kamerstuk 29 279, nr. 395);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 4 oktober 2017 over rehabilitatie bij onterechte veroordelingen (Kamerstuk 29 279, nr. 396);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 november 2017 ter aanbieding van het rapport over het functioneren van het Openbaar Ministerie in relatie tot de uitvoering Bopz (Kamerstuk 25 763, nr. 26);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 27 november 2017 over snelle betekenisvolle rechterlijke interventies (Kamerstuk 29 279, nr. 398);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 27 november 2017 met de reactie op rapporten van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden in het kader van diens toezichthoudende taak jegens het openbaar ministerie (OM) (Kamerstuk 29 279, nr. 399);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 12 december 2017 inzake het verslag van de besprekingen over de waarborgsom en uitvoering van de moties van de leden Groothuizen en Van Nispen over zekerheidstelling (Kamerstuk 28 684, nr. 500 en Kamerstuk 28 684, nr. 501) (Kamerstukken 28 684 en 29279, nr. 512);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 december 2017 over de uitkomsten van het onderzoek van de Nationale Politie naar de beschikbaarheid van het tapsysteem in de periode van 1 januari 2012 tot en met juni 2016 (Kamerstuk 30 517, nr. 31);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 december 2017 over de aanpassing planning wetgevingsprogramma Modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstuk 29 279, nr. 402);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 11 januari 2018 over de stand van zaken van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende, vrijheidsbeperkende en geldelijke sancties (Kamerstuk 29 279, nr. 403);

  • de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 januari 2018 inzake het onderzoeksrapport «Evaluatie Wet beperking oplegging taakstraffen» (Kamerstuk 29 279, nr. 404).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Voorzitter: Van Meenen

Griffier: De Vos

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Buitenweg, Groothuizen, Markuszower, Van Meenen, Van Nispen, Van Oosten, Van der Staaij en Van Toorenburg,

en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 10.03 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Welkom bij het algemeen overleg Strafrechtelijke onderwerpen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Ik heet de Ministers en hun ambtenaren van harte welkom, uiteraard de leden, de griffie en iedereen op de publieke tribune, de ondersteuning en iedereen die dit elders volgt. Ik heb gezien het grote aantal onderwerpen op de agenda, met de leden afgesproken dat de spreektijd wordt uitgebreid naar vijf minuten. Omdat de eindtijd ongewijzigd is, vraagt dat enige discipline. Ik ga u daar zo nodig bij helpen, maar ik denk dat het helemaal niet nodig is. Dat betekent dat wij enige terughoudendheid zullen betrachten in het aantal en de duur van de interrupties.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. O, moet ik achter de katheder gaan staan?

De voorzitter:

Dat kost natuurlijk ook allemaal weer tijd: looptijd. Maar vooruit. Gaat uw gang.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mijn schuld, voorzitter. Het gaat gewoon van mijn tijd af.

Voorzitter. We hebben een verzamel-AO. Toen ik het voorbereidde had ik de beleving van een bijna vergaarbak, zo veel zit erin. De heer Van Nispen heeft uitgerekend dat we ongeveer 11 seconden zouden hebben voor ieder onderwerp, daarom pak ik er gewoon maar een paar uit.

Laat ik beginnen bij het eerste onderzoek van het WODC naar het toepassingsbereik van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. In alle eerlijkheid: ik snap niet hoe wij aan de ene kant kunnen zeggen dat er niet veel meer druk is op het OM terwijl er aan de andere kant staat dat dat wel zo is. Kan dat worden uitgelegd? Want ik begrijp het gewoon niet. Maar wat ik belangrijker vind, is het plan dat er aankomt om een progressief boetestelsel in te richten. Dat steunt het CDA.

De voorzitter:

Ogenblik, mevrouw Van Toorenburg. We moeten heel even schorsen, want het geluidssysteem werkt niet. Het wordt even uit- en aangezet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Wat eigenlijk belangrijker is, is dat de heer Van der Staaij de Kamer eerder heeft meegekregen in een plan om te komen met een hufteraanpak.

De voorzitter:

Ik weet niet of we al online zijn.

Mevrouw Van Toorenburg. Neemt u even een paar zinnen terug. En dan gaan we weer verder.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De heer Van der Staaij zei dat meteen het systeem uitvalt als ik het woord «hufteraanpak» in één zin noem met «de heer Van der Staaij». Ik weet niet of het daaraan heeft gelegen.

Alle gekheid op een stokje, wat wij belangrijk vinden is dat niet alleen wordt gekeken naar een progressief boetestelsel, maar ook naar een hogere straf voor zaken die echt ontwrichtend zijn. Want je kunt wel 70 km/u rijden ergens waar je strikt genomen binnen de bebouwde kom bent maar waar helemaal geen huizen zijn, maar raas je met 50 km/u langs een basisschool, dan heb je feitelijk hetzelfde vergrijp gepleegd maar dan is dat wel een hufterstreek. We willen van dit kabinet horen of iets van een hufteraanpak mogelijk is. Dat is dus meer dan een boetestelsel.

Een ander onderwerp op de agenda is DNA-afname. Ik vind het behoorlijk stuitend dat we moeten lezen dat de DNA-monsters niet zijn vernietigd terwijl we dat wel met elkaar hadden afgesproken. Wij hebben als CDA vaak meegebogen met de behoefte om DNA-materiaal te verzamelen, ook wanneer het bijvoorbeeld gaat om verwantschapsonderzoek. Hoe bouwen we nou het vertrouwen in ons land op wanneer we uiteindelijk die DNA-monsters, die we beloofd hadden te vernietigen, toch niet vernietigen? Ik vind dat dat niet kan. Ik wil vandaag een helder antwoord op de vraag hoe dat kan gebeuren.

Een ander onderwerp dat ik vandaag op de agenda heb laten zetten is straatintimidatie. We hebben begrepen dat twee steden daar in een Algemene Plaatselijke Verordening maatregelen tegen hebben getroffen, maar het blijft een beetje onbevredigend. Want als ik door Amsterdam loop en word lastiggevallen, dan hebben we daar kennelijk een regeling voor en kan iemand worden aangepakt, maar als mij in Utrecht of Den Bosch hetzelfde overkomt, dan kraait daar dus blijkbaar geen haan naar. Ik vind dat onbevredigend. En daarbij blijft de discussie of het een delict moet zijn dat op heterdaad wordt ontdekt.

De vergaderbel klinkt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nu krijg ik ook nog een leuke bel erdoorheen van een minuut. Ik ga weer wachten, voorzitter.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter, ik ga verder. Ik had het over straatintimidatie. Het blijft onduidelijk of het een heterdaadzaak moet zijn of dat er altijd aangifte kan worden gedaan. Hoe zorgen we ervoor dat dat daadkrachtig kan worden aangepakt? Ergens is het ook een beetje een raar idee. Er is andere gemeentes blijkbaar gevraagd of ze het ook belangrijk vinden om straatintimidatie aan te pakken. Men heeft blijkbaar van de VNG gehoord: nee. Ik vind dat toch een beetje bijzonder. Zijn er nou een paar bestuurders die zeggen: het speelt bij ons niet, laat maar waaien? Hoe kan het nou dat het zo'n groot probleem is in Amsterdam en in Rotterdam? Ik hoor dat het ook elders een groot probleem is.

Dan het rapport over de onvindbaren. Het blijft onverkwikkelijk in onze samenleving dat mensen die een straf opgelegd krijgen, soms onvindbaar zijn en die straf niet uitzitten. Onlangs gebeurde er weer iets bijzonders in de rechtbank Den Bosch. Daar nam een verdachte die tbs aan zag komen, de benen. Vervolgens moest de politie met een hoop toestanden slachtoffers en getuigen beschermen omdat er iets serieus aan de hand was. Ik vind eigenlijk dat het kabinet met de rechters moet gaan nadenken over wat we daartegen kunnen doen. Dit is zo zorgelijk. Mensen accepteren dit gewoon niet. Ik lees dat er van alles wordt gedaan aan de zijde van de politie en het Openbaar Ministerie rondom onvindbaren – allemaal prima – maar ik vind ook dat rechters zouden moeten meedenken over en meewerken aan dit traject, want soms wordt iemand in vrijheid gesteld die er vervolgens lekker vandoor peert en een zware straf op deze wijze weet te ontlopen.

De voorzitter:

U heeft nog één minuut

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Er staan nog een paar andere stukken op de agenda, waarbij ik weer een mooi woord heb geleerd: conduscenten. Dat zijn mensen die consument én producent zijn van ICT. Ik ben benieuwd hoe wij ervoor zorgen hoe wij de deskundigheid daadwerkelijk op orde krijgen.

Voorzitter. De doorlooptijden bij de jeugd vind ik bijzonder zorgelijk. Ik vind echt dat daar een prioriteit van moet worden gemaakt. Ik vind het ook nog steeds gek dat je in de hiërarchische ladder bij het Openbaar Ministerie de absolute top hebt bereik als je bij de Zwacri zit, de high impact crimes, en dat een jeugdofficier een beetje een losersbaantje is. Ik vind eigenlijk dat dat de allerbelangrijkste officieren zijn in dat hele netwerk. Dus ik vraag nogmaals aan dit kabinet: pak daarop door.

Er staat ook iets over de levenslange gevangenisstraf. Wij hebben de afspraak gemaakt dat de slachtoffers en nabestaanden worden gehoord. Ik wil graag weten of die gesprekken zijn gevoerd en hoe wij hun een stem geven aan het einde van de straf.

De voorzitter:

Dit is het laatste onderwerp.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Oké. Blazen bij geweld. Werkt het inmiddels strafverhogend als iemand heeft gedronken of drugs heeft gebruikt en een delict pleegt? Dat was de afspraak die wij met elkaar hadden. Gebeurt dat ook?

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Groothuizen van D66.

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik sluit me graag aan bij mevrouw Van Toorenburg over de kwestie van het DNA en dan vooral de manier waarop daarmee wordt omgegaan als het opgeslagen wordt. Vervolgens blijkt het niet altijd goed te zijn gegaan bij het vernietigen en verwerken ervan.

Voorzitter. De strafrechtketen is een vaak terugkerend thema in dit gebouw. Dat is ook terecht. We weten allemaal dat er stevige problemen zijn in de strafrechtketen. Het is dan ook goed dat in het regeerakkoord geld daarvoor wordt vrijgemaakt. Dit jaar is dat al 5 miljoen en dat loopt op tot 20 miljoen vanaf 2021. Ik ben benieuwd of de bewindslieden al een tipje van de sluier kunnen oplichten van de plannen die ze hebben om de strafrechtketen te verbeteren. Ook voor digitalisering van de strafrechtketen trekt het kabinet veel geld uit. Ook dat is goed en hard nodig. Ook hier zou ik graag horen wat de eerste plannen zijn. Ik roep het kabinet vooral op om de advocatuur goed te betrekken bij het uitwerken van die plannen. Ook de advocatuur speelt een belangrijke rol in de strafrechtketen. Het gaat daar niet alleen om politie, OM of rechtspraak. Het is belangrijk om de advocatuur van het begin af aan te betrekken. Dat voorkomt latere problemen. Ik krijg graag een reactie van beide bewindslieden.

Voorzitter. Dan de strafbeschikking en de rapporten die daarover zijn verschenen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Ik heb er bij het debat over de Slotwet van juni vorig jaar al wat over gezegd. De conclusies waren hard en dan druk ik mij nog betrekkelijk mild uit. Vooral de conclusies over het grote aantal vrijspraken na verzet baart me zorgen. De conclusie in het rapport Beproefd verzet is hard, namelijk dat, ik citeer, in elk geval een deel van het grote aantal vrijspraken toegeschreven kan worden aan een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, dat al kenbaar was toen de strafbeschikking werd uitgevaardigd. Dit staat op pagina 120, als u het wilt nakijken. Dat is nogal wat. Het is een heel harde conclusie die de procureur daar trekt. Ik vind eigenlijk dat we daar fors mee aan de slag moeten. Het is goed dat het college van procureurs-generaal die conclusie onderschrijft. Het is wat mij betreft echt zaak om de strafbeschikking in te zetten waarvoor zij is bedoeld: het snel afdoen van overzichtelijke zaken die gebaat zijn bij een snelle, effectieve interventie. Dat is goed voor de verdachte en het slachtoffer en het ontlast de rechtbanken.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Ja, voorzitter, want dan vraag ik mij af of de heer Groothuizen met mij zorgen heeft over de vaststelling in datzelfde rapport dat zaken te vaak worden geseponeerd puur vanwege de ouderdom van de zaak. Wat vindt de heer Groothuizen daarvan?

De heer Groothuizen (D66):

Dat ben ik helemaal met u eens. Het moet goed en het moet snel, dus dat ben ik absoluut met u eens.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter, ik ga door met de strafbeschikking. De suggestie om de straffen bij de strafbeschikking meer in lijn te brengen met de straffen die de rechtbank oplegt, lijkt me een logische. Wat mij betreft gaan we daar dan ook heel snel mee aan de gang. Dat sluit prima aan bij de gedachte achter de strafbeschikking en is wat mij betreft ook logisch in de discussie die we aan het voeren zijn dat de overheid zelf niet meer procedures moet starten dan strikt noodzakelijk is. Ik hoor dan ook graag van de Minister wanneer we de straffen die het Openbaar Ministerie oplegt, meer in lijn gaan brengen met wat de rechtbank doet.

Tegelijkertijd is het van belang om de kwaliteit te borgen. Uit gesprekken die ik af en toe voer krijg ik toch de indruk – ik zeg het voorzichtig – dat op sommige parketten nog steeds veel relatief onervaren mensen op de ZSM-dienst zitten en de strafbeschikkingen uitvaardigen. Dat lijkt me onjuist en ook heel kwetsbaar. Gelet op de conclusie die ik zo-even citeerde, heb je op dit soort diensten volgens mij mensen nodig die ervaring hebben om de grote bulkzaken, die soms best complex zijn, goed af te doen. Ik hoor graag hoe de Minister daartegenaan kijkt en hoe hij ervoor gaat zorgen dat de kwaliteit op orde is en blijft.

Voorzitter. Dat brengt mij bij mijn laatste punt: de herziening van de strafvordering. Dat proces loopt en er wordt heel veel over nagedacht en aan gewerkt. Dat is goed. Het is wel belangrijk om te gaan kijken naar de gevolgen voor de praktijk, dus politie, het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur. Ik wil absoluut niet alarmistisch doen, maar laten we het ook niet onderschatten. Het is een forse operatie en het zou volgens mij heel onverstandig zijn als we dadelijk tegen allerlei uitvoeringsproblemen aanlopen. Mijn vraag aan de bewindslieden is dan ook hoe we ervoor gaan zorgen dat de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering soepel verloopt, zodat alle diensten er snel mee aan de slag kunnen.

In dat verband vind ik de gedachte om ook...

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het gaat nog over het punt van ZSM.

De voorzitter:

Zullen we de heer Groothuizen dan eerst zijn verhaal laten afmaken?

De heer Groothuizen (D66):

Ik maak mijn betoog dan even af, want ik ben bijna klaar.

Ik vind het dan ook interessant om te lezen dat de gedachte is om door middel van een experimenteerwet bepaalde delen van het nieuwe Wetboek van Strafvordering eventueel eerder te beproeven. Misschien helpt dat ook wel om te bekijken hoe het in de praktijk gaat. Ik begrijp uit de brief dat het nu vooral nog gaat om het vastleggen van ambtshandelingen door middel van nieuwe techniek. Ik hoor graag van de bewindslieden of er op dit punt al plannen zijn uitgewerkt.

Dank u wel.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik ben het helemaal eens met wat collega Groothuizen zegt over ZSM, dat dit zo zorgvuldig mogelijk moet en dat hiervoor misschien nog wat meer investeringen nodig zijn, in ieder geval in de kwaliteit. Ik vroeg me af of de heer Groothuizen daarbij ook een verbetering in de rechtsbijstand voor ogen heeft. Ziet hij dat als een probleem of niet?

De heer Groothuizen (D66):

Op het moment dat je het OM de mogelijkheid geeft om zaken af te doen, waarvan ik op zich een voorstander ben omdat we daarmee heel veel relatief overzichtelijke zaken uit de keten kunnen weghalen, is het logisch om dan ook te borgen dat mensen weten wat daarvan eventueel de consequenties zijn. Dat betekent dat er inderdaad toegang moet zijn tot rechtsbijstand.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Misschien kunnen we elkaar dan vinden, want bij de afgelopen begrotingsbehandeling is er op ZSM gekort, omdat de intensivering van de rechtsbijstand toen nog niet was geïmplementeerd. Is het voor D66 van belang dat de rechtsbijstand wel degelijk wordt geïntensiveerd?

De heer Groothuizen (D66):

Ik herinner mij dat u die vraag toen ook gesteld heeft. Dat is heel consequent, maar volgens mij was het antwoord erop dat het probleem niet zo groot was als u het schetste. De bewindslieden kunnen dat misschien toelichten, want ik herinner mij dat ook niet helemaal. Mijn geheugen kent ook zijn beperkingen. Bovendien is het zo, zeker in de zaken die iets langer lopen, dat er automatisch een toevoeging komt als mensen in verzekering worden gesteld. Dan is het volgens mij geen enkel probleem.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel. Ik citeer: «Te veel strafbare feiten leiden niet tot het oppakken van een verdachte. Strafzaken duren langer dan nodig, de kwaliteit laat te wensen over en de werkdruk is hoog.» Aldus de noodkreet die wij tien maanden geleden ontvingen van politie, OM en rechters gezamenlijk. We weten ook dat er de afgelopen tien maanden niet heel veel is veranderd. Ik weet echt wel dat er een regeerakkoord ligt met allerlei voornemens, maar ik zie nog niet goed welke aanstaande plannen op korte termijn noodzakelijke verbeteringen gaan brengen in de strafrechtketen. Mag ik daarop een uitgebreide reactie?

Met de doorlooptijden in het jeugdstrafrecht gaat het ronduit slecht. Daarover is al gesproken door het CDA. Het blijkt uit de stukken – we kunnen die gewoon lezen – maar ook uit de praktijk. Dat lazen we bijvoorbeeld in de rapportage van Folkert Jensma in NRC van afgelopen zaterdag. Zaken duren geregeld twee jaar. 18- en 19-jarigen staan voor de rechter omdat ze hebben gespijbeld toen ze 15 of 16 waren. Een kind dat in 2016 probeerde een klasgenoot af te persen voor € 20, werd van school gestuurd en gestraft door zijn ouders. Inmiddels gaat het weer goed, maar hij moet in 2018 alsnog voor de jeugdrechter komen. Waar is dan de pedagogische aanpak? Er is gebrek aan rechters en officieren, er zijn wachtlijsten in de zorg en er is drukte bij de Kinderbescherming. Er worden te weinig nieuwe mensen aangenomen en opgeleid bij de rechtspraak. Dat zouden de oorzaken zijn, aldus de mensen die in het artikel aan het woord komen. Deelt de Minister deze analyse? Zo nee, hoe kan het dan wel? Belangrijker: hoe gaat dit nou opgelost worden?

Bij mediation in het strafrecht worden de problemen vaak wel snel en bij de kern aangepakt. Mediation in het strafrecht is succesvol, maar voor dit jaar is er minder geld beschikbaar: slechts 1 miljoen euro. Hoe staat er nu voor? Kan mediation in het strafrecht straks wel of niet worden uitgebreid? Hoe ziet de Minister de toekomst hiervan? Als we met elkaar iets belangrijk vinden, waarom moet er dan eerst op worden bezuinigd?

De verbetermaatregelen waarmee het ministerie dacht het aantal voortvluchtige criminelen naar beneden te brengen, hebben niet goed gewerkt. Hoe kan dat? Dit is slecht voor het vertrouwen. Wie straf verdient, hoort straf te krijgen. Welke partij had ook alweer een verkiezingsleus die hierop lijkt? Er komen nu wel extra maatregelen. De vraag is eigenlijk heel simpel: op grond waarvan is de verwachting gerechtvaardigd dat die nu wel gaan werken?

Ik kom op een andere punt, de schulden die mensen bij het CJIB hebben vanwege verkeersovertredingen. Met goede bedoelingen heeft de wetgever een paar jaar terug ervoor gekozen om het handhaven van de verzekeringsplicht voor voertuigen te automatiseren. Technisch gezegd: het onder de WAHV brengen van de WAM. Het CDA sprak hier ook al over. Dit heeft voor heel veel maatschappelijke ellende gezorgd. Mensen zijn diep in de problemen gekomen omdat ze niet wisten dat er een auto op hun naam stond of omdat ze al zo veel schulden hadden dat ze hun post niet meer openmaakten. De SP heeft altijd gezegd dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen mensen die niet willen betalen en mensen die niet kunnen betalen. Dat maatwerk is hier gewoon verdwenen. Dat wordt ook erkend. Volgens mij moet dat maatwerk gewoon terug. Het doel was zo min mogelijk auto's onverzekerd laten rondrijden. Het doel was niet om zo veel mogelijk geld binnen te harken en bepaalde mensen gewoon echt in de puree te laten zakken; graag een plan dus van de Minister om dit op te lossen of de problemen te verzachten.

Onderdeel daarvan mag wat ons betreft zijn een menselijker benadering door het CJIB. We hebben daar vaak aandacht voor gevraagd. Er is ook wel het een en ander verbeterd bij het CJIB, maar ik geef toch een recent voorbeeld. Een meneer had een boete van € 239. Dat was lastig voor hem en hij wilde dat in termijnen betalen: vier keer € 60. Nadat hij de eerste termijn had voldaan, werd zijn boete fors verhoogd met maar liefst € 345 omdat hij volgens het CJIB niet meteen volledig had voldaan aan zijn betalingsverplichting. Hij had het namelijk niet op de juiste manier aangevraagd, maar had dus wel al de eerste storting verricht. De goede bedoeling van iemand die dus wel wil betalen maar dit niet in een keer kan, worden zo keihard afgestraft. Wat is hierop nou het beleid? Waar is dan de proactieve overheid die ik zo graag zou zien, die ervoor moet zorgen dat schulden niet oplopen maar afnemen? Waarom zit daar niet gewoon iemand die even de telefoon pakt: meneer, wat doet die € 60 op onze rekening, hoe gaan we dit oplossen? Dat is hopelijk toch niet te veel gevraagd van een overheidsorgaan.

De voorzitter:

Nog één minuut.

De heer Van Nispen (SP):

Wat de storingen in het tapsysteem van de politie betreft, is de vraag vooral hoe we zorgen voor een systeem dat feilloos werkt, geen storingen heeft op toevallige of cruciale momenten en goede back-ups heeft, maar waarop ook goed overheidstoezicht mogelijk is. Het gaat namelijk over de integriteit van de opsporing. Wat is de stand van zaken met de aanbesteding van het tapsysteem van de politie?

Tot slot. Er zijn al vragen gesteld over de strafbeschikkingen, dus daar sluit ik me bij aan. Het is kwetsbaar als straffen niet door rechters worden opgelegd maar door het OM. In 2015 is daarover een hard rapport verschenen. Ik ga dat nu niet allemaal uit de doeken doen, want dat is deels al gebeurd. Eén vraag is nog niet gesteld: wat wordt er nou gedaan aan de ondercapaciteit bij het Openbaar Ministerie? Ook dat was een van de belangrijke knelpunten waarop is gewezen. Hoe houden we in de gaten of het in de praktijk straks ook echt beter gaat? Maakt de vraag of de OM-strafbeschikking moeten blijven zoals zij nu is of dat er reden is haar in te perken, zoals men in andere landen aan het doen is, straks onderdeel uit van de evaluatie?

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Het woord is aan de heer Van Oosten van de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik geloof dat er twintig punten op de agenda staan, dus noodgedwongen heb ik een selectie moeten maken. Ik begin met het seponeren van strafzaken door ouderdom van de zaak. De heer Groothuizen had het daar net ook al over. Ik vertaal het maar zo: een sepot door de traagheid van de procedure, waarbij veroordeelden misschien worden gekort in de strafoplegging. Ik vind dat echt een uitermate slechte zaak, die ook niet uit te leggen is aan de samenleving. Sterker nog, in theorie zou dit kunnen uitwerken als een soort bonus op slecht gedrag. Je ontvangt een strafbeschikking. Dan zeg je: «Weet je wat ik doe? Ik maak bezwaar en ik kijk wel wat er gebeurt. Als ik een beetje geluk heb, hoor ik er nooit meer wat van.» Dat vind ik echt heel raar. Ik vraag de Minister dus ten eerste hoe we organiseren dat deze procedures vaart houden. Dat is een heel algemene vraag. De specifieke vraag is welke inzet ik van de Minister of Ministers kan verwachten opdat een sepot puur en alleen vanwege de ouderdom van de zaak niet meer mogelijk wordt.

Voorzitter. Ik zou ook heel graag actie willen op verkorting van de tijd die ligt tussen het wijzen van een vonnis en de executie, de tenuitvoerlegging van de strafoplegging. Dat duurt gewoon te lang. Ik zie op tafel, bij mijn collega Van der Staaij, het rapport De Onvindbaren liggen. Dat rapport staat vol met voorbeelden van de ellende waarin we dan terechtkomen. Waarom wordt een veroordeelde niet direct na het uitspreken van het vonnis in detentie genomen? Of, als alternatief, want ik snap de juridische beletselen... We hebben het dan dus wel over iemand die gewoon veroordeeld is, iemand van wie de onafhankelijke rechter heeft gezegd «u zat fout». Waarom wordt die veroordeelde niet direct na het onherroepelijk worden van het vonnis in detentie genomen? Waarom wordt er niet aangebeld en wordt die kerel in de kraag gevat en in de cel gestopt? Of vrouw, zegt mevrouw Buitenweg terecht. Waarom worden reisdocumenten niet standaard ingenomen na een onherroepelijk geworden vonnis? Waarom laten we het toe dat iemand naar het buitenland kan ontsnappen? Ik snap dat echt niet, dus ik wil van de bewindslieden werk op dit vlak.

Dan het supersnelrecht bij heterdaad, waaraan ik al eens eerder aandacht heb besteed, wat ook is te herleiden uit een van de documenten die bij de stukken hoort. Er zijn nu allerlei initiatieven. De buurten hangen vol met bordjes over whatsapptoezicht, buurtpreventie et cetera. Maar ik heb ook een voorbeeld aangereikt gekregen van een buurt die melding maakte van een inbreker die actief was. Die inbreker is vervolgens ook gesnapt, maar twee of drie dagen later kon hij weer vrolijk verder met zijn activiteiten, want hij moest weken wachten op een proces. Welke uitstraling heeft dat nu in de richting van die buurt, die dus actief meedoet en meewerkt aan het veilig houden van de omgeving, terwijl er vervolgens voor het gevoel niets gebeurt? Waarom wordt er bij zo iemand, van wie gewoon duidelijk is dat hij fout zat, niet gewoon de volgende dag een rechtbank samengesteld, een rechter neergezet en een advocaat toegewezen: vertel maar waarom je dit hebt gedaan? Daar leer je ook wat van.

Ten slotte, en daar rond ik mee af...

De voorzitter:

Ogenblik, er is een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Hoe inhoudelijk terecht deze op hoge toon gestelde vraag ook is, het antwoord is: omdat de VVD jarenlang voor te weinig capaciteit bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtbanken heeft gezorgd. Er is te weinig zittingscapaciteit bij de rechtbanken. Gaat u eens praten met al die rechters. Hoe moeten zij dat nu organiseren?

De voorzitter:

Ik ga helemaal met niemand praten.

De heer Van Nispen (SP):

O, goed, voorzitter. Via u vraag ik aan de woordvoerder van de VVD om te reageren op wat ik net zei, namelijk om eens te gaan praten met de rechters. Woordvoerder van de VVD, u kunt deze vraag toch niet op deze manier stellen aan de Minister als u de afgelopen jaren, sinds 2010, de leiding heeft gehad op het ministerie en alleen maar heeft bezuinigd?

De heer Van Oosten (VVD):

Wat een ontzettend flauwe reactie, zeg ik met respect in de richting van Van Nispen. Ik geef antwoord op de vraag, hoor. De vraag van de heer Van Nispen aan mij is of ik met recht deze vraag aan de bewindspersonen mag stellen, gegeven het feit dat de VVD, net als de SP – want we zaten allemaal in het parlement – verantwoordelijkheid heeft gedragen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de afgelopen periode. Ja, natuurlijk vind ik dat ik de verantwoordelijkheid heb om die vraag nu ook weer bij de bewindslieden neer te leggen. Ik ben hier parlementariër. Ik maak mij er vreselijk zorgen over dat mensen geen supersnelrecht krijgen nadat zij vrolijk in wijken aan het inbreken zijn en vervolgens weken moeten wachten op een proces. Dat willen we toch veranderen? Ik zou mijn werk toch ontzettend slecht doen als ik dat nu maar negeer?

De heer Van Nispen (SP):

Het punt is niet dat de woordvoerder van de VVD de vraag niet mag stellen, want inhoudelijk heeft hij natuurlijk een goed punt. Dat heb ik allang gezegd. Maar dit is toch een enorme poppenkast. De VVD is verantwoordelijk voor de jarenlange bezuinigingen waardoor precies deze problemen zijn ontstaan, heeft de afgelopen acht jaar de leiding gehad op het ministerie, heeft bezuinigd op de mensen die het belangrijke werk moeten doen en is er verantwoordelijk voor dat er te weinig zittingscapaciteit is bij de rechtbanken. Nu vraagt zij op hoge toon: Minister, hoe kan dat nou? Daar wijs ik op en dat vind ik niet meer dan terecht, hoe inhoudelijk terecht de vraag ook is. Ik heb zelf dezelfde vraag gesteld, maar ik wil wel dat de heer Van Oosten af en toe ook een beetje in de spiegel kijkt.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik heb geen vraag gehoord van de heer Van Nispen, dus ik rond af met de twee laatste vragen die ik aan de Ministers wilde stellen. Eerder heb ik aandacht gevraagd voor het zich onttrekken aan staatstoezicht door het simpelweg vernielen van de enkelband. We hebben daar toen met elkaar over gediscussieerd. Ik hoor graag van de Minister voor Rechtsbescherming hoe ver we nu staan in het strafbaar stellen van dat delict, want iemand krijgt niet voor niets zo'n enkelband om.

De laatste vraag is wellicht een beetje buiten de orde, maar omdat de documenten ook over boetes gaan, wil ik graag weten wat ik mag verwachten ten aanzien van de afspraken in het regeerakkoord over de «opbrengst» van boetes of beschikkingen. Als ik het goed begrijp, zouden die nu in de staatskas vloeien in plaats van in de kas van het ministerie. Ik wil graag weten hoe het staat met de uitwerking hiervan.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Het woord is aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Er staan inderdaad heel erg veel verschillende onderwerpen op de agenda. Toch zie je dan een paar rode lijnen. Een van die rode lijnen is het jeugdstrafrecht. Ik ben heel blij dat ook de collega's van het CDA en de SP zo nadrukkelijk aandacht hieraan hebben besteed. Het is namelijk heel zorgelijk dat de doorlooptijden, zoals ook in de brief van de Minister te lezen is, sinds 2010 alleen maar zijn verslechterd en dat de Kalsbeeknormen niet worden gehaald. Een illustratie van wat dat betekent konden we inderdaad afgelopen zaterdag in NRC lezen. Journalist Folkert Jensma heeft meegelopen bij een aantal van die zittingen en zag dat jongeren die al veel langer geleden iets hebben misdaan, alsnog voor de rechter moesten komen. Ik snap heel goed dat mijn collega van de VVD net zei dat het uitgangspunt moet zijn dat opgelegde straffen ook feitelijk worden uitgevoerd. En als je iets hebt misdaan, moet je inderdaad ook voor de rechter komen. Maar de andere kant is natuurlijk toch ook dat wij als overheid verplicht zijn om snel te handelen, juist bij de jeugd. Als je iets verkeerd hebt gedaan als je 15 of 16 bent, je al boete hebt gedaan, omdat je bijvoorbeeld van school bent gestuurd of je ouders je gestraft hebben, en je je leven gebeterd hebt, en je vervolgens zo veel jaren daarna nog eens hiermee wordt geconfronteerd, vraag ik me af wie daar nou eigenlijk beter van wordt. Ik roep er echt toe op om dit tot prioriteit te maken. Hoe graag we ook willen dat zaken bestraft worden, we hebben wel de verantwoordelijkheid, zeker bij de jeugd, om ervoor te zorgen dat het allemaal op tijd gebeurt.

Volgens de procureur-generaal nemen de doorlooptijden bij de strafbeschikkingen waartegen bezwaar wordt gemaakt, soms dramatische vormen aan. Ik waardeer het dat de Minister de feiten eerlijk op tafel legt en dat hij bezig is met een verbeterprogramma. Als ik zie welke maatregelen er worden genomen, vraag ik me eerlijk gezegd wel af of dit nu echt snel gaat verbeteren. Ik krijg daar graag een inschatting van. Wat voor cijfer geeft u er nu aan en wat voor cijfer denkt u dat dit zal krijgen wanneer uw mandaat afloopt?

Het college van procureurs-generaal is bezig met het zoeken naar manieren waarop minder verzet tegen beslissingen kan worden aangetekend. Een van de problemen nu is dat het OM hogere straffen oplegt dan de strafrechter. Dat is natuurlijk op zich al zorgelijk – graag een reactie van de Minister – maar om het op te lossen, wordt nu gezegd dat een strafbeschikking een lagere straf met zich meebrengt dan je riskeert als je verzet aantekent. Dat begrijp ik wel vanuit praktisch oogpunt, maar tegelijkertijd raak ik er ook een beetje zenuwachtig van, want wanneer gaat dit botsen met het recht op een eerlijk proces? Als je een taakstraf van 20 uur krijgt opgelegd terwijl je bij verzet 80 uur riskeert, dan kan het zijn dat je afziet van verzet terwijl je het eigenlijk oneerlijk vindt dat je die straf krijgt. Mijn vraag aan de Minister is hoe groot het verschil tussen de straffen voor en na het verzet mag zijn om nog aanvaardbaar te zijn.

Ten aanzien van ZSM heb ik mijn vragen gelukkig al een beetje via de heer Groothuizen gesteld. Ik krijg graag een reactie op de vraag of de voorgenomen intensivering, die niet was gedaan waardoor er een korting is geweest in de begroting, nu ook gaat plaatsvinden.

Dan het rapport over de gevolgen van de digitalisering. Dit is natuurlijk een belangrijk onderwerp, dat grote gevolgen zal hebben. Het kan ook grote gevolgen hebben voor het Wetboek van Strafvordering. Het antwoord van de Minister is wel heel technocratisch en blijft in verkenningen steken. Is het nu niet tijd om toch wat meer eigenaar te worden en te zeggen wat wij ermee willen? We zijn geen slachtoffer van digitalisering; het geeft ook heel veel kansen. Ook de advocatuur heeft misschien wel wensen voor hoe het beter kan. Ik zou dus graag wat meer een visie van de Minister horen. Ik krijg dus graag een lange brief met wat nu de bedoeling is, zodat we aan de voorkant staan en niet alleen afhankelijk zijn van ketenberaden en wat dan ook voor een standpunt.

De voorzitter:

Nog één minuut.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Oké, één ding nog dan: de handpalmafdrukken. Daarover is gezegd dat de bevoegdheden onvoldoende worden gebruikt en dat mensen ook onvoldoende kennis ervan hebben. Ik vond dat wel interessant, want je ziet wel vaker dat er aan de ene kant wordt gevraagd om nieuwe bevoegdheden en aan de andere kant zaken die we al kunnen, onvoldoende worden benut. Nu we het toch over het Wetboek van Strafvordering hebben, vraag ik me af of het niet nuttig is om heel breed te inventariseren hoe bestaande onderzoeksbevoegdheden nu worden gebruikt in de strafvordering en waar verbetering haalbaar is. Dan kan ik beoordelen of iets anders ook nog nuttig is.

Heb ik nog een halve minuut of niet?

De voorzitter:

Nee, het spijt me.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat is jammer; dan houd ik het hierbij. Dank u.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Staaij van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het is al genoemd: er is vandaag een grote lijst met thema's aan de orde. Ook ik licht er maar een paar uit, allereerst het rapport De Onvindbaren. Een belangrijk uitgangspunt van de rechtstaat is dat wie straf krijgt, die ook echt uit moet zitten. Voortvluchtige veroordeelden kunnen nog veel te makkelijk blijven rondlopen zonder dat ze daadwerkelijk worden opgepakt. Daar is het nodige over geschreven, maar ik heb er nog de volgende drie vragen over. In de eerste plaats laat het rapport zien dat er erg weinig aandacht is voor kortgestraften tot 60 dagen. Worden er concrete stappen ondernomen om juist die groep goed in het vizier te krijgen? In de tweede plaats is het opvallend dat van de negen voortvluchtigen die contact hebben met UWV en/of andere uitkerende instanties, er acht zijn die tijdens hun voortvluchtige periode een uitkering krijgen. Hoe kan het dat personen die met naam en adres bekend zijn bij de overheid, geld krijgen en toch niet worden opgepakt? Soms genieten zij, in strijd met de regels van de sociale wetgeving, wel een uitkering. Het gaat dus eigenlijk aan twee kanten mis. Dat is mijn vraag over dit specifieke punt. Breder gezien dateert de brief alweer van ruim een halfjaar geleden. Mijn derde vraag is of we al daadwerkelijk voortgang zien in het gezamenlijk werken aan het oppakken van voortvluchtigen. Zijn er al concrete resultaten te melden.

Voorzitter, dan het punt van de straatintimidatie. Dit zou in de APV's van Amsterdam en mogelijk ook Rotterdam aan de orde zijn. Ik heb al een juridische analyse hiervan gelezen en mijn vraag zou zijn hoe hard het is dat dit juridisch echt kan. Als daar twijfel over blijft bestaan, zal een aantal gemeenten blijven zeggen «ja, moeilijk, moeilijk, ingewikkeld, ingewikkeld; laten we het maar niet doen». Dat zou jammer zijn, als er wel mogelijkheden binnen de APV zijn om hiervan gebruik te maken. Mijn vraag is ook of er al ervaringen te melden zijn uit de gemeenten die de aanpak van straatintimidatie onderdeel van hun APV hebben laten worden.

De voorzitter:

Ogenblik, er is een interruptie van mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik ben in mijn eerste termijn nog niet zover gegaan, maar ik blijf toch twijfel hebben of het niet verstandiger is om een landelijke regeling te hebben voor straatintimidatie. Dan kunnen we alle problemen tackelen die de heer Van der Staaij terecht noemt. Zou de heer Van der Staaij daar iets voor voelen? Misschien moeten we dan toch eens kijken of we met een initiatief kunnen komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat vind ik ook een prima idee. Als dit naar onze inschatting eigenlijk heel breed speelt en het geen kwestie is waarmee de ene gemeente wel te maken heeft en de andere niet, kun je je inderdaad afvragen of je er een landelijke norm voor kunt instellen. Ik neem de handschoen dus graag op om hier verder met u over te spreken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Op het gebied van het vernietigen van celmateriaal is er het nodige in te halen aan achterstallig onderhoud. Het is belangrijk dat zorgvuldig wordt omgegaan met de wettelijke waarborgen, ook bij particuliere centra. Kunnen we ervan uitgaan dat alles op alles wordt gezet om te voorkomen dat celmateriaal van nog lopende strafzaken zomaar verdwijnt?

Over de doorlooptijden is al het nodige gezegd door collega's. De doorlooptijden zijn vaak nog veel te lang. Dat is ook slecht voor het rechtsgevoel van de burger. Slachtoffers moeten erop kunnen rekenen dat de vermoedelijke dader zo snel mogelijk een gepaste straf krijgt. Wat zijn nu precies de concrete voornemens van de bewindspersonen voor het versnellen van de doorlooptijden? Zijn er nog ontwikkelingen ten aanzien van de dadelijke tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, waarover eerder richting de Kamer is gesproken? Meer specifiek geldt dit wanneer mensen verzet aantekenen tegen strafbeschikkingen van het OM. Door de lange duur wordt er vaak geseponeerd. Dat is ongewenst. Het kan immers eenvoudig een pro-formaverzet uitlokken. Hebben de bewindslieden de indruk dat er met de voorgenomen stappen echt een einde komt aan deze sepots? Willen zij de Kamer hierover berichten?

Voorzitter, ik wil het hierbij laten.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Markuszower van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Markuszower (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Als laatste spreker heb ik al veel aan de orde horen komen. Grotendeels kan ik mij vinden in veel van de vragen, met name die van de heer Van der Staaij over het vinden van de onvindbaren. Toch heb ik nog een aantal toevoegingen, te beginnen met de onvindbaren. Er ligt een heel dik rapport ten grondslag aan dit AO. Daarin zie ik veel technische termen, maar ik wil toch ook vragen of er sprake is van een structureel probleem in de manier waarop we de rechtsketen hebben georganiseerd. Ik doel dan bijvoorbeeld op het niet hebben van een verschijningsplicht, maar ik denk graag mee. Ten tweede begrijp ik niet – ik denk dat dit voor veel Nederlanders met mij geldt – dat als je van de rechter hoort dat je bent veroordeeld, je niet direct wordt meegenomen door een beambte van de rechtbank en naar de cel wordt begeleid, zoals je in mooie Amerikaanse tv-series ziet. Nee, je wordt naar huis gestuurd. Ik denk dat heel veel mensen in Nederland niet eens weten dat je naar huis mag nadat je door een rechter bent veroordeeld. Dat is raar. Ik hoor graag wat de Minister vindt van het idee dat iemand nadat hij is veroordeeld, direct naar de cel wordt gebracht. Ik kan mij zo voorstellen dat het probleem van de onvindbaren dan enorm wordt gereduceerd, maar ik hoor graag de reactie van de Minister.

De voorzitter:

Ogenblik, er is een interruptie van mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het klinkt heel erg sympathiek, alleen moet altijd de afweging worden gemaakt of mensen dan helemaal niet meer op zitting verschijnen. Als ze op zitting verschijnen en er een straf wordt uitgesproken, worden ze meteen in de kraag gevat. Dat is iedere keer het dilemma waarom de Kamer het nog niet heeft gedaan. Ziet de PVV dit ook? De PVV wil een verschijningsplicht. Die willen wij zelf ook, daar staat ook iets over in het regeerakkoord, maar is dit geen heel pijnlijk punt?

De heer Markuszower (PVV):

Ik had wat suggesties voor de Minister, waaronder inderdaad de verschijningsplicht. Het is een structureel probleem dat die onvindbare groep zo groot is. Het tweede wat ik zei was dat als je eenmaal bent veroordeeld en je op zitting bent, je gelijk naar de cel kunt worden gebracht. Ook dat gebeurt nu niet. Ik denk dat je dit wel in combinatie moet zien. Een verschijningsplicht is volgens mij alleen nuttig als je bij een veroordeling ook direct na de uitspraak naar de cel wordt gebracht. Ik zie het probleem dat u noemt eerlijk gezegd niet, want een plicht is een plicht. Als je niet komt terwijl er wel verschijningsplicht is, dan is dat een extra strafbaar feit dat strafverzwarend zou moeten werken. Ik hoor nu net dat u dit ook in het regeerakkoord hebt opgeschreven. Wat is dan nog de twijfel bij het CDA als u dit toch al in het regeerakkoord hebt opgeschreven?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, want daarin hebben we juist opgenomen dat als iemand vastzit, hij niet lekker in zijn bedje in de gevangenis kan blijven liggen en kan denken «toedeledokie, die strafzitting interesseert me niet». Dan heb je de sterke arm van de overheid achter je. Maar als we het risico lopen dat mensen die in vrijheid zijn, helemaal niet meer verschijnen op een rechtszitting omdat ze denken dat ze dan meteen worden opgepakt en niets meer kunnen regelen, denk ik echt dat we het paard achter de wagen spannen. Ziet de PVV dat risico niet? Ik hoor de heer Markuszower nu eigenlijk zeggen dat we een aparte strafbaarstelling moeten maken voor mensen die niet op zitting verschijnen. Als dat de bedoeling is, hebben we het over een heel ander verhaal.

De heer Markuszower (PVV):

Ik ben een simpele jongen, maar als je zegt «verschijningsplicht», dan is dat dus een plicht. Als de overheid iets verplicht stelt en je doet dat niet, dan ben je apart strafbaar. Zo zie ik dat. Nogmaals, heel veel Nederlanders zullen niet begrijpen dat als iemand iets heeft gedaan waar volgens de overheid een gevangenisstraf bij hoort, hij niet eens verplicht wordt om op zitting te komen. Dat leidt ook nog eens tot 10.000 tot 12.000 onvindbaren. Het lijkt mij dus meer dan logisch dat er een verschijningsplicht komt. Ik hoor heel graag de reactie van de Minister. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat er iemand is die nu naar dit debat kijkt en zich niet afvraagt waarom er geen verschijningsplicht is in Nederland. Als je 3 km/u te hard rijdt, krijg je direct een boete, die je ook direct moet betalen. Als je niet betaalt, wordt de boete nog hoger; de heer Van Nispen zei daar al wat over. De brave autorijder die dagelijks naar zijn werk rijdt wordt dus direct gegrepen door dit kabinet, maar een verkrachter, een enge dief of iemand die in de buurt overvallen pleegt – het voorbeeld van de heer Van Oosten – wordt niet direct gepakt, heeft geen verschijningsplicht en zit na veroordeling niet direct in de cel. Ik kan het niemand uitleggen. Natuurlijk zijn er bezwaren. Misschien is datgene wat u zegt, waar. De overheid moet dat dan ook maar oplossen; we hebben twee heel goede Ministers die dat probleem dan vast en zeker kunnen oplossen.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

De heer Markuszower (PVV):

Ik had iets over straatintimidatie staan. We zijn inmiddels acht maanden verder en ook wat dichter bij de gemeenteraadsverkiezingen. Ik hoor graag van de Minister of er op dit gebied ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Hoe loopt het nu met de aanpak van straatintimidatie?

Op de agenda staat ook de levenslange gevangenisstraf. De voormalig Staatssecretaris heeft moeten sleutelen aan de levenslange gevangenisstraf om aan de eisen van het EHRM te voldoen. Daaruit is gekomen dat levenslang gestraften na 25 jaar bij een adviescollege kunnen vragen om geleidelijke re-integratie in de samenleving. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad afgelopen december geoordeeld dat wie in Nederland tot een levenslange celstraf is veroordeeld, voldoende perspectief op vrijlating heeft en levenslang in Nederland ook daadwerkelijk levenslang mag duren. Dat is allemaal geweldig van de Hoge Raad, maar als Nederland zich zou losmaken van het EVRM, zoals de PVV al diverse keren heeft voorgesteld, zou Nederland ook geen last meer hebben van die gekke uitspraak van het EHRM en zou Nederland gewoon zonder enige problematiek de levenslange gevangenisstraf kunnen hebben. Het moet toch nog een keer gezegd worden dat het bij de levenslange gevangenisstraffen altijd gaat om de meest verschrikkelijke moordenaars of misdadigers, die niet voor niets levenslang opgelegd hebben gekregen. Ik krijg in dit AO dus heel graag nog een keer de bevestiging van de Minister dat de levenslange gevangenisstraf in Nederland blijft bestaan, dat er niet aan getornd wordt en dat we ons wat dat betreft niets van die gekke rechters in Straatsburg aantrekken.

Voorzitter. Ik kom aan mijn laatste vraag, namens mijn collega mevrouw Helder. Die gaat over agendapunt 9, de toepassing van de handpalmafdrukken en het belang daarvan voor de opsporing en vervolging. In het verleden heeft mevrouw Helder een motie over handpalmafdrukken aangehouden omdat de Minister een onderzoek had beloofd. In juli 2017 schrijft de Minister dat hij op korte termijn in overleg zou treden met de politie en het OM. Mijn vraag is of dit overleg al heeft plaatsgevonden. Zo nee, wanneer gaat het plaatsvinden? Zo nee, waarom duurt het zo lang? Zo ja, wat zijn dan de uitkomsten en wanneer worden de aanbevelingen geïmplementeerd? De Minister heeft zelf geschreven dat de afname en opslag van handpalmafdrukken zeer zeker een meerwaarde heeft, dus voortvarendheid zou misschien aan de orde zijn. Ik hoor het graag.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee komen we aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De bewindspersonen hebben verzocht om 20 minuten schorsing en die ga ik ze ook geven. Wij gaan dus verder om 11.10 uur.

De vergadering wordt van 10.50 uur tot 11.17 uur geschorst.

De voorzitter:

Gedurende de schorsing is duidelijk geworden dat de commissie wil afzien van een tweede termijn, nog even afgezien van de vraag of er nog een VAO wordt aangevraagd, en ervoor kiest om iets meer te interrumperen. Normaalgesproken mogen er bij een AO van deze lengte twee interrupties op de bewindspersonen worden gepleegd. Ik zou zeggen: laten we beginnen om er drie van te maken. Die hoeven niet op. Dit was overigens al besloten voordat de bewindspersonen hadden besloten te laat terug te komen! Daar gaan we natuurlijk geen gewoonte van maken, zeg ik als oude schoolmeester. Maar goed, het zal de kwaliteit van de beantwoording ongetwijfeld ten goede komen. Ik heb er altijd moeilijk mee, zeg ik even als lid van de commissie onderwijs, als de bewindspersonen meteen kunnen antwoorden. Dan heb ik het gevoel dat wij iets verkeerd hebben gedaan. In dit geval is dat in ieder geval niet zo, dus laten we het als een eer opvatten.

Ik geef het woord aan Minister Grapperhaus.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Via u dank ik de woordvoerders voor de vragen. Er is een behoorlijk aantal onderwerpen aan de orde, die op een aantal punten echt het hart van Justitie en Veiligheid betreffen. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen ieder een aantal van die onderwerpen behandelen aan de hand van onze portefeuilles. We hebben de antwoorden opgedeeld in verschillende onderwerpen.

Ik begin dan maar meteen even met het laatste onderwerp, de vraag van het lid Markuszower, mede namens mevrouw Helder, over de handpalmafdrukken. Zij zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de acties. Een eerste overleg met de politie en het OM over de uitkomsten van het onderzoek naar de toepassing van handpalmafdrukken in de opsporing en vervolging in het algemeen en in het bijzonder over de aanbevolen verbeteringen van de huidige praktijk, heeft inmiddels plaats gehad. Er is afgesproken dat een gezamenlijke ambtelijke voorbereidingsgroep met vertegenwoordigers van betrokken partijen de trajecten zal begeleiden. In die trajecten zal uitvoering worden gegeven aan de aanbevelingen uit het onderzoek van het WODC waaraan u refereerde. De eerste stap is het informeren van politiemedewerkers en officieren van justitie over de mogelijkheden. Die informatie zal dit voorjaar bekend zijn. Ik zeg de Kamer bij dezen dat ik daarover goed in overleg wil met het college van pg's zodat dit ook goed wordt doorgezet. Vanaf het moment dat dit echt in werking treedt, zal dit ook goed kunnen worden gemonitord. Ik zal de Kamer begin 2020 berichten over de resultaten van die inspanningen.

Ik kom bij artikel 30 WAM inzake de onverzekerde voertuigen, waarover een aantal vragen is gesteld. Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd hoe het kan dat de werklast van het OM enerzijds minder is en anderzijds is toegenomen. Welnu, de conclusie van het onderzoek is dat de doelstelling van het onder het toepassingsbereik van de WAHV brengen is bereikt, namelijk 100% handhaving zonder dat de rechtspraak en het OM hiermee evenredig zwaarder zijn belast. Daar staat tegenover dat door de intensivering van de handhaving het aantal zaken dat behandeling door OM, rechtspraak, politie en CJIB behoeft, is toegenomen. Er is dus 100% handhaving, terwijl dat voor de «vermuldering» maar 1 op de 4 was. Door de geïntensiveerde handhaving zijn er dus meer zaken, maar per zaak is er een lagere belasting voor OM en rechtspraak; vandaar dat het aan de ene kant minder is en aan de andere kant meer.

Er is gevraagd naar het plan van aanpak. In de brief van 16 februari heb ik gezegd te zullen terugkomen op de eventuele strafrechtelijke afdoening van overtredingen en op maatregelen om te voorkomen dat voertuigen onverzekerd zijn. Die maatregelen zouden moeten bijdragen aan het verminderen van de werklastverzwaring van de ketenpartners. Ik verwacht uw Kamer medio 2018 nader te kunnen informeren over het geheel. Op eventuele betalingsproblemen van overtreders komt collega Dekker straks terug.

Ik weet niet of de vraag helemaal in het verlengde hiervan ligt, maar mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd hoe ik de verkeershufters ga aanpakken. Daarover is uitvoerig gesproken in het AO Verkeer van 14 december. Een aantal dingen die ik daar heb gezegd, wil ik nog eens benadrukken. Het regeerakkoord geeft aan dat notoire verkeersovertreders harder moeten worden aangepakt. Daartoe ga ik het toen al genoemde traject van het progressieve boetestelsel in ieder geval voortzetten. Ik heb de Kamer in het kader van dat AO toegezegd medio 2018 met een duidelijk standpunt hierover te komen. Daarnaast is van belang dat ik bezig ben met een wetsvoorstel ten aanzien van een straftoemeting bij verkeerszaken. Ik zal daarin ook voorstellen om straffen voor verschillende verkeersdelicten te verhogen. Waarschijnlijk kunt u de door u gehanteerde kwalificatie over verhuftering daaraan vastplakken of daarin terugvinden. Met de exacte invulling ben ik nog bezig. Op dit moment zijn we met de laatste dingen bezig om het wetsvoorstel op te stellen. Het zou deze maand nog in consultatie moeten gaan.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel mooi. We zullen dat met belangstelling afwachten. Ik wil echt indringend meegeven dat het heel zuur is dat als je midden in de nacht, ook vanuit deze Kamer, 5 km/u te hard rijdt op een snelweg waar niemand is, je dezelfde boete krijgt als wanneer je 5 km/u te hard rijdt op het moment dat schoolgaande kindertjes oversteken op een zebrapad. Dat is gewoon niet uit te leggen. Daar moet nou eens serieus naar worden gekeken. De vorige Minister gaf vaak aan dat dit moeilijk, moeilijk, moeilijk was. Ik denk dat wij er zijn om moeilijke dingen op te lossen. Daartoe roep ik de Minister echt op.

Minister Grapperhaus:

Ik wil benadrukken dat als wij midden in de nacht vanuit de Kamer of elders vertrekken, de chauffeur en ik erop letten dat wij niet te hard rijden. Het is voor mij dan ook moeilijker om stukken te lezen. Ik begrijp wel het tweede punt dat u aanroert, namelijk dat we moeten kijken in welke omgeving en omstandigheden een overtreding wordt gepleegd. Zonder meer.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg nog? Mevrouw Buitenweg wil op mevrouw van Toorenburg interrumperen, maar dat is niet gebruikelijk. Dan wordt het een rommeltje. Dat had u in tweede termijn kunnen doen, maar die hebben we inmiddels niet meer. Gaat u verder, Minister.

Minister Grapperhaus:

Ik kom op de straatintimidatie. Het lid Van der Staaij heeft gevraagd hoe strafbaarstelling van straatintimidatie in de APV zich verhoudt tot de vrijheid van meningsuiting. Kan dat juridisch? Ik stel voorop dat het grondwettelijk recht op vrijheid van meningsuiting natuurlijk niet kan worden beperkt door lagere wetgeving. Het ingewikkelde bij het fenomeen straatintimidatie is dat het een subjectief karakter heeft. Het valt dus niet te ontkennen dat je in een zekere... Ik zeg «zekere», maar je komt in een onzekerheidsmarge op dat gebied. Wanneer is het binnen de grens van de vrijheid van meningsuiting? De gemeenten Amsterdam en Rotterdam zijn zich daarvan bewust, maar zeggen geen reden te zien dit gedrag niet te verbieden. Als het tot een proces komt, achten ze de verbindendheid van de APV-bepaling kansrijk. Het is uiteindelijk in voorkomende gevallen aan de rechter om zich uit te spreken over de verbindendheid van APV-bepalingen.

Het lid Van der Staaij heeft gevraagd of het mogelijk is om straatintimidatie landelijk strafbaar te stellen. Het is een vorm van overlastgevend gedrag in de openbare ruimte. Ik denk dat dit primair een lokale aanpak verdient die aansluit bij het optreden tegen andere vormen van overlast. Ik denk dat er voor straatintimidatie in het algemeen op dit moment geen voordelen zijn in een landelijke aanpak. Maar het voormalig Kamerlid Marcouch heeft begin dit jaar een initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht ingediend in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie op straat. Hier is nog geen vervolg aan gegeven. Ik wil hier hardop zeggen dat aanpak van seksuele straatintimidatie aansluit bij de hardere aanpak van seksuele intimidatie en seksueel misbruik die ik al een paar keer in de Kamer heb benoemd en aangekondigd. Ik heb gezegd en heb dat deze week nog eens herhaald dat ik op 8 maart met een brief naar de Kamer kom. Ik zeg u toe dat ik in die brief ook de aanpak van seksuele straatintimidatie of straatintimidatie met een seksuele component zal adresseren. Ondertussen blijf ik op de hoogte van de ontwikkelingen in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. Op basis van de ervaringen van de gemeenten ga ik ook graag verder met u in gesprek over straatintimidatie in het algemeen. Ik denk dat we dat later in het voorjaar kunnen doen.

De heer Groothuizen en mevrouw Van Toorenburg hebben gevraagd waarom DNA-monsters niet zijn vernietigd terwijl ze wel vernietigd hadden moeten worden. Dat het DNA-materieel bij het Nederlands Forensisch Instituut niet is vernietigd, kent een waaier aan oorzaken. Mijn voorganger heeft uw Kamer daarover bij brief van mei 2017 uitvoerig geïnformeerd. Voor een deel komen de problemen bij de vernietiging van DNA-materiaal door technische keuzes die het NFI in het verleden heeft gemaakt. Voor een ander deel kwam het door achterstanden bij het OM. Voor nog een ander deel was het wetgeving die niet goed aansloot bij de praktijk. Sinds vorig voorjaar wordt er op alle punten hard gewerkt aan deze problematiek. Een aantal zaken is inmiddels al afgerond, met name het bouwen van een IT-voorziening waardoor bepaalde profielen uit de DNA-databank niet meer bij zoekopdrachten kunnen worden betrokken. Andere zaken lopen nog, met name het wegwerken van de achterstanden op dit punt bij het OM. Dat is een tijdrovende klus doordat – ik moet het u zeggen – stokoude systemen en dossiers daarvoor bevraagd moeten worden. Ook de aanpassingen die nodig zijn in het DNA-besluit zitten nog in de pijplijn. In de loop van dit jaar wordt dit ter hand genomen.

Het lid Van der Staaij vroeg of we eropaan kunnen dat er bij het NFI en de particuliere laboratoria geen celmateriaal in lopende strafzaken verdwijnt. Ja, zowel het NFI als de particuliere laboratoria bewaren DNA-materiaal zorgvuldig in hun vriezers. Het wordt niet zomaar vernietigd. Dat kan ook niet, omdat het DNA-besluit hiervoor zorgvuldige waarborgen en bewaartermijnen kent. Het enige wat nog speelt bij de particuliere laboratoria is dat nog niet alle DNA-extracten van afgeronde onderzoeken zijn geretourneerd aan het NFI, terwijl dat wel had gemoeten. Het is belangrijk dat we daar een oplossing voor hebben. Zoals gezegd zijn we daar echt met prioriteit mee bezig. Naar verwachting zullen alle extracten in het derde kwartaal van 2018 aan het NFI zijn overgedragen.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik wil de Minister vragen of hij dit onderwerp niet alleen technisch wil benaderen, maar ook de door ons veelbesproken cultuur bij het Ministerie van JenV wil meenemen. Ik noem twee quotes uit andere brieven. Over de handpalmen: handpalmen worden nog steeds niet verwijderd uit HAVANK in de gevallen waarin dat wel is voorgeschreven, aldus een van de brieven. Gisteren las ik dat bij een aantal werkwijzen tekortkomingen worden gesignaleerd. De belangrijkste daarvan is dat de diensten – in dit geval ging het over de AIVD – structureel nalaten gegevens te vernietigen op het moment dat dit wel zou moeten. Ik signaleer dus een tendens dat men onvoldoende alert is om zich hieraan te houden. Ik vraag de Minister dus om dit te betrekken bij zijn grote project inzake cultuurverandering bij JenV.

Minister Grapperhaus:

Ofschoon u een dienst noemt die niet onder mij ressorteert, wil ik toch met u meegaan dat dit een belangrijk adagium moet zijn in de justitieketen. Mag ik het zo formuleren?

De voorzitter:

Ja. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

De leden Van Nispen, Van der Staaij, Groothuizen en Van Oosten gingen in op de prestaties en ontwikkelingen in de strafrechtketen. Daar is regelmatig aandacht voor. De Kamer stelt daar terecht regelmatig kritische vragen over, bijvoorbeeld over de capaciteit, de doorlooptijden en de kwaliteit van de keten, vaak ook in het licht van nieuwe ontwikkelingen zoals de opkomende cybercrime en de daartegenover staande digitalisering bij de diensten en de onderdelen in de strafrechtketen zelf. Het is daarom heel goed dat de ketenorganisaties en mijn departement gezamenlijk duurzaam werken aan het verbeteren van de prestaties en dat men daarvoor het bestuurlijk ketenberaad, het BKB, heeft ingericht. Het BKB heeft het initiatief genomen tot een gezamenlijke bezinning op de opgaven van de strafrechtketen: een maatschappelijk ambitietraject. Op basis van de uitkomsten van dat traject zullen mijn collega voor Rechtsbescherming en ik in de eerste helft van 2018 verdere doelstellingen en prioriteiten voor de strafrechtketen op dit gebied vaststellen. Daarbij gaat het onder meer om doorlooptijden, maar ook om de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening, oftewel de digitalisering van werkprocessen. Dat zijn allemaal, zo zeg ik hier maar even, nog algemene doelstellingen, maar ik heb bijvoorbeeld zelf, in mijn inwerkperiode, mogen kennismaken met het fenomeen van de Verkeerstoren, dat nu wordt gehanteerd en dat heel duidelijk een verbetering geeft binnen de strafrechtketen in de aanpak van zaken. Sterker nog, je ziet ook dat het een enorme verbetering is als je het vergelijkt met situaties waarin die Verkeerstoren nog niet gehanteerd kon worden. Ik denk dat het formuleren van die doelstellingen en het concreet invullen daarvan met verbeterpunten de prestaties van de strafrechtketen de komende jaren echt nog meer zou moeten gaan verbeteren. Ten aanzien van die doorlooptijden heeft het bestuurlijk ketenberaad het initiatief genomen om die kar echt zelf te gaan trekken.

De voorzitter:

Een ogenblik, want er is een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp helemaal wat de Minister zegt. Dat zijn goede woorden, goede intenties, goede plannen, maar het is, in alle eerlijkheid, niet heel anders dan wat wij bijvoorbeeld vorig jaar, het jaar daarvoor, het jaar daar weer voor of in 2012 hoorden van de toenmalige Minister, toen de problemen ook hardnekkig waren en eigenlijk identiek waren aan de problemen van nu. Ik wil absoluut niet flauw zijn – de Minister zit er net en zegt hier goede dingen over – maar wat maakt nou het verschil? Wat zorgt ervoor dat die problemen binnen een paar maanden, hopelijk, maar misschien pas over een jaar echt substantieel minder zijn en dat er dan dus geen probleem meer is met de kwaliteit, de capaciteit, de doorlooptijden, de zittingsruimte bij de rechtbanken et cetera, kortom, in de hele keten?

Minister Grapperhaus:

Ik moet mijn excuses aanbieden, want dit keer had ik vergeten de microfoon uit te zetten, dus nu staat mijn hoofd bij de interruptie van de heer Van Nispen.

Ten eerste. Ik noemde net één heel belangrijk middel dat mij in ieder geval tot nu toe de goede indruk geeft dat er de komende jaren veel zou kunnen verbeteren en dat is het bestuurlijk ketenberaad. Dat is nieuw. Men heeft gezegd: we gaan samen in de keten kijken hoe we een en ander kunnen verbeteren en of dat vervolgens daadwerkelijk zo gaat werken.

Ten tweede. U zegt dat de problemen identiek zijn, maar dat is natuurlijk niet helemaal waar. De problemen verschuiven in de loop der tijd omdat de aard van de criminaliteit in de loop der tijd verschuift; dat hebben we natuurlijk gezien. Toen u mij interrumpeerde, stond ik op het punt om bij uw vraag te komen wat er gedaan wordt aan de capaciteit van het OM. Er zal bij opsporing en vervolging altijd sprake zijn van een bepaalde mate van schaarste, want je wilt uiteindelijk altijd meer oplossen dan waar je op een nulmetingmoment toe in staat bent. Ik heb op dit moment geen signalen dat er bij het OM specifieke capaciteitstekorten zijn. Het OM is de afgelopen jaren ook voorzien van extra middelen voor specifieke investeringen, zoals met betrekking tot de cybercrime, de ondermijning en het terrorisme. Ik denk dat we juist met de nieuwe initiatieven op het gebied van verbetering van de keten vanuit de ketenorganisaties zelf, in samenwerking, moeten gaan kijken – daar moeten collega Dekker en ik de doelstellingen goed voor formuleren – of dat de komende jaren daadwerkelijk een extra verbetering oplevert, zoals ik zei, want ik noemde het een extra verbetering.

De voorzitter:

Als u even de microfoon uitzet, krijgen we meneer Van Nispen nu ook thuis te zien, voor het tweede deel van zijn interruptie.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp uiteraard dit antwoord. Nogmaals, deze Minister kan ook niet anders antwoorden, maar dadelijk gaan we luisteren naar de Minister voor Rechtsbescherming, die zal zeggen dat hij dezelfde goede plannen heeft voor de doorlooptijden voor het jeugdstrafrecht. En daar hebben we natuurlijk ook al jaren deze discussie over, want ook daar is een hardnekkige problematiek, die inderdaad verschuift. Het bestuurlijk ketenberaad en de Verkeerstoren zullen ongetwijfeld indrukwekkend zijn om te zien, maar zijn nou ook weer niet zo nieuw. Laat ik één heel specifieke vraag stellen en dan hou ik erover op. Mijn vraag gaat over de opleidingen bij de nationale politie. Zou de Minister eens kunnen nagaan of er de komende jaren wel voldoende specialisten kunnen worden opgeleid voor de verschillende takken van sport, die natuurlijk ook van groot belang zijn om toekomstige problemen in de strafrechtketen te voorkomen?

Minister Grapperhaus:

Ja, zeg ik daar volmondig op. Ik heb dat volgens mij ook al aangegeven in een ander AO, waar de heer Van Nispen en ik ook bij aanwezig waren, maar ik wil dat hier nog eens volmondig herhalen. De Kamer weet dat ik ergens in april, mei met mijn standpunt kom naar aanleiding van het advies van de commissie-Kuijken. Ik zeg volmondig ja op de vraag die u stelt. Daar gaan we zeker naar kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Als we het toch hebben over plannen en gelden: de heer Groothuizen heeft mij gevraagd om iets meer aan te geven over mijn plannen met de gelden van het regeerakkoord. Dat is in de eerste plaats de digitalisering van de werkplaatsen. Dat gaat om tijdelijke middelen ter grootte van in totaal 295 miljoen. Het bestuurlijk ketenberaad van de strafrechtketen heeft in 2016 het initiatief genomen om over te gaan tot een gezamenlijke bezinning op de opgave voor de strafrechtketen. Een van de ambities en prioriteiten is de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening, waaronder de digitalisering. Daarbij worden de professionals betrokken, maar ook burgers en organisaties binnen en buiten de keten. In de eerste helft van 2018 zullen wij beiden de echte doelstellingen en prioriteiten op dit gebied gaan vaststellen, dus dan zult u daar nader over worden geïnformeerd.

De vraag van de heer Groothuizen was: wat gaat u doen om de advocatuur daar meer bij te betrekken? Die toezegging is door mijn ambtsvoorganger gedaan en wordt door mij volledig onderschreven. De ketenorganisaties zijn het eerst aan zet en dan wordt de advocatuur er uiteraard bij betrokken, bijvoorbeeld via participatiebijeenkomsten waarin de ambities worden getoetst en uitgewerkt. Ook is de advocatuur betrokken bij het project van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, waarbij digitalisering op allerlei manieren aan de orde is.

De heer Groothuizen (D66):

Ik graaf even in mijn geheugen. Volgens mij...

De voorzitter:

Kunt u even de microfoon uitzetten, Minister?

De heer Groothuizen (D66):

Ik graaf in mijn geheugen. Volgens mij hebben we als commissie een hoorzitting gehad met de leden van het bestuurlijk ketenberaad. Er staat mij bij dat er toen ook plannen waren om de advocatuur daarin echt een vaste positie te geven. Klopt dat en zo ja, is dat dan gaande, of klopt dat niet en heb ik dat verkeerd begrepen?

Minister Grapperhaus:

A la minute staat mij niet bij dat de advocatuur daarin een vaste deelnamepositie krijgt, maar zij wordt wel als toehoorder en klankbord gebruikt, als ik het zo mag zeggen.

De heer Groothuizen (D66):

Er wordt mij van de zijkant gesouffleerd dat het meer in termen van consultatie zal zijn. Er stond mij iets van bij, maar ik houd het hier even bij.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik weet niet of de Minister nu klaar is met de digitalisering, want ik heb daar nog wel wat vragen over.

Minister Grapperhaus:

Ik had nog iets over de extra capaciteit voor de strafrechtketen, maar het punt van de digitalisering heb ik nu wel afgerond.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik krijg sterk de indruk dat het vooral gaat over het in de computer stoppen van dingetjes die eerst op papier stonden, terwijl ik denk dat er veel meer vastzit aan digitalisering. Wat willen wij daar verder mee? Wat zijn de voorwaarden? Wat gaan we doen met zaken waar bijvoorbeeld algoritmes in zitten? Hebben we daar een beeld bij? Willen we dat ook transparant en openbaar? Ik heb het idee dat we nu vooral bezig zijn om dingen in te typen. Dan kan het best sneller gaan, dat is prima, een pluim daarvoor, maar dat is niet wat echte digitalisering is. Daar wil ik toch wat meer een beeld van krijgen. Wat is nu de bedoeling? Wat willen we daar verder mee en onder welke voorwaarden? Ik wil dat er een veel actievere rol aan de voorkant is.

Minister Grapperhaus:

Ja, ik ben het helemaal met u eens dat het om meer gaat, maar ik herken mij niet zo in het beeld dat het alleen zou gaan om de omzetting van papier naar digitaal. Het is veel omvangrijker, want er moet een voor ons juristen heel interessante maar ingewikkelde weging plaatsvinden – dat laat het WODC-rapport, dat door de Open Universiteit is uitgevoerd, ook zien – tussen de grondbeginselen van het strafrecht en de strafvordering aan de ene kant en de digitaliseringsbeginselen aan de andere kant. Collega Dekker zal daar straks nog wat uitvoeriger op ingaan vanuit het oogpunt van de rechterlijke macht, maar ik wil hier benadrukken dat ik uw standpunt onderschrijf dat het gaat om meer dan alleen de omzetting van papier naar digitaal.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Over dat onderzoek gesproken, er staat in de brief dat het onderzoek interessant was, maar een vrij hoog abstractieniveau had en niet direct leidt tot nieuwe projecten of programma's. Ik wil juist wel... Er komt een nieuw wetboek. Dat kan daar allerlei implicaties voor hebben. Ik vind dus dat we wat meer af moeten van «goh, dat was een leuk onderzoek, maar het was heel abstract». Ik wil weten wat de Minister verder voor agenda heeft en wat hij onder welke voorwaarden wil. Dan kom ik bijvoorbeeld op die transparantie, waar ik net aan refereerde.

Minister Grapperhaus:

Dat is nou het plan dat ik eerder noemde, waar collega Dekker en ik in de eerste helft van 2018 mee zullen komen.

De voorzitter:

Goed. Ik denk dat we het daar dan even bij moeten laten. Dat wachten we dan af. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Ik moet even excuses aanbieden aan mevrouw Buitenweg, want ik heb nog één puntje over digitalisering. Mevrouw Van Toorenburg heeft nog de vraag gesteld hoe het zit met het versterken van de kennis en kunde op het gebied van informatievoorziening en ICT bij alle organisaties van JenV. Binnen JenV maar ook binnen de rijksdienst – het gaat om alle lagen van de organisaties – wordt een zeer groot aantal opleidingen en trainingen op dit gebied aangeboden, die echt alle aspecten betreffen, dus de basiskennis, maar ook de inkoop, aanbesteding, werkgeverschap, trends, innovatie, privacy en gegevensbescherming, wat binnen het ministerie natuurlijk een heel belangrijk punt is, en project- en programmamanagement. Dat gebeurt in allerlei uiteenlopende werkvormen; daar zal ik u hier niet met voorbeelden mee lastigvallen. Dat is echt om zo veel mogelijk, zo niet alle werknemers te bereiken, bewust te maken en mee te nemen in wat er gebeurt. Dat was de digitalisering.

Dan kom ik op het rapport van de pg bij de Hoge Raad inzake de strafbeschikkingen. Ik begin bij de conclusie dat een relatief groot deel van de vrijspraken volgt vanwege een gebrek aan overtuigend bewijs in het dossier. De pg concludeert in zijn rapport dat het OM met grote inzet en voortvarendheid gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport van 2015. Daar wilde ik in ieder geval even mee beginnen. Maar er zijn inderdaad verbeterpunten. Het verhogen van de kwaliteit van dossiers is zeer belangrijk. Dat staat ook echt centraal in het verbeterprogramma. Dat zou dit gesignaleerde probleem in de toekomst veel meer moeten ondervangen. Op dit moment voert het OM overigens metingen uit, die duidelijk zullen maken in welke mate de nu al getroffen maatregelen effect hebben. We moeten ons realiseren dat de bevindingen van de pg zijn gebaseerd op onderzoeksgegevens uit 2013 en 2014. De verwachting is dat de situatie inmiddels echt is verbeterd, maar ik zal u daarover in de eerste helft van 2018 informeren.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Goed om te horen dat het OM dat weer gaat meten. Ik ben heel benieuwd naar de resultaten daarvan, of we dat daarin dan ook terug gaan zien. De Minister heeft het over de kwaliteit van dossiers. Dat is één ding, maar wat voor mij ook vrij cruciaal is, is de kwaliteit van de beoordeling die het OM vervolgens op dat dossier doet. Daar lijkt in het verleden toch nog weleens wat aan te hebben geschort. Dat brengt mij op de vraag die ik ook in eerste termijn heb gesteld: zitten daar altijd de juiste mensen? Want ik hoor nog steeds dat er vaak jonge, onervaren officieren van justitie neergezet worden op een dienst waar het wemelt van de telefoontjes, waar een hele berg aan zaken binnenkomt en waar dus heel snel allerlei keuzes gemaakt moeten worden, wat de kans op ongelukken vergroot. Kan de Minister ervoor zorgen dat in ieder geval op deze best wel ingewikkelde dienst de mensen met de juiste ervaring zitten?

Minister Grapperhaus:

Dat is niet mijn ervaring. Het is een mix; ik pak nu even dat laatste punt eerst. Het is een mix van ervaren en niet-ervaren mensen, maar ik zal dit punt meenemen en wat meer uitwerken als ik u informeer over die metingen in de eerste helft van 2018. Dat zeg ik toe. Dan kom ik nog even op uw eerste punt. Ik meende uw eerste punt, dat over die inschatting, ook al te hebben geadresseerd. Dat heeft heel erg te maken met de verhoging van de kwaliteit van de dossiers en de manier waarop de zaken daarin opgeschreven en geconcludeerd worden. Maar nogmaals, ook dat zou uit de meting van dit voorjaar naar voren kunnen komen.

De voorzitter:

Er is op hetzelfde punt nog een interruptie van de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Tenzij de Minister nog toekomt aan mijn vragen naar aanleiding van het rapport van de procureur-generaal. Dat kan ik niet zo goed beoordelen.

Minister Grapperhaus:

Ik heb nog de vraag – die staat op naam van mevrouw Buitenweg – over het botsen van het geven van korting bij een strafbeschikking met het belang van een eerlijk strafproces en de vraag over de conclusie dat de rechter in het merendeel van de onderzochte zaken lager straft dan de straf die officier van justitie oorspronkelijk bij de strafbeschikking oplegde.

De heer Van Oosten (VVD):

Dat raakt aan mijn vraag, maar de voorvraag was iets principiëler van aard, namelijk of de Minister het met mij eens is dat het gewoon niet mogelijk moet zijn om te seponeren, om niet te vervolgen, puur en alleen – daar zie ik allerlei voorbeelden van – omwille van de ouderdom van de zaak.

Minister Grapperhaus:

Dat zie ik eerlijk gezegd vooral als een taakstelling rondom doorlooptijden. Ik denk dat je dit soort situaties alleen maar gaat oplossen door nog meer werk te maken van verkorting van doorlooptijden, dus dat we daar in de eerste plaats naar moeten kijken. Ik vind het nog iets te vroeg om mij principieel uit te spreken over het punt dat u noemt, want het ingewikkelde is dat bij een sepot natuurlijk allerlei belangen, waaronder het belang van de beklaagde, verdachte, vervolgde, meespelen. Misschien is het goed om in het kader – daar heb ik het eerder over gehad – van het nader formuleren van die doelstellingen en de prioritering bij de doorlooptijden ook op dit punt terug te komen.

De heer Van Oosten (VVD):

Het antwoord van de Minister op mijn vraag is dus volgens mij nee. Een andere vraag van mij was wat we gaan doen aan het aanpakken van de traagheid van procedures, want dat ligt natuurlijk ten grondslag aan dit vraagstuk. Dat zie ik ook. Maar op het moment dat zo'n procedure traag is verlopen, vind ik het toch niet te begrijpen en ook niet uit te leggen – ik vraag de Minister om daar ook op te reageren – dat dan maar wordt gezegd: het is nu anderhalf jaar na dato, u heeft een ambtenaar in functie beledigd of u heeft allemaal rotzooi op de grond gesmeten et cetera en u heeft daarvoor een geldboete opgelegd gekregen, maar u tekent verzet aan, dan verloopt de tijd en 768 dagen daarna laten we het maar gaan. Dat kan toch niet?

Minister Grapperhaus:

Van de casus die u schetst, begrijp ik volledig dat dat een groot gevoel van onbevredigdheid oproept bij de justitiabele, de andere justitiabele dan, die dat ziet gebeuren. U zei dat ik nee zei in antwoord op uw vraag, maar ik heb niet meteen nee gezegd. Ik heb alleen gezegd dat je daar niet zo eenvoudig een algemeen antwoord op kunt geven, want een sepot kan uit allerlei overwegingen en een samenstel van omstandigheden volgen. Ik wil u daarmee niet met een kluitje in het riet sturen, maar heb ik juist voorgesteld om naar aanleiding van wat straks de verdere prioriteiten zijn op het gebied van die doorlooptijden te bekijken hoe we dit punt beter kunnen adresseren. De vraag is, zo zeg ik via de voorzitter tegen de heer Van Oosten, hoe we kunnen voorkomen dat in zaken waarin we dat onaanvaardbaar vinden toch een sepot komt vanwege het tijdsverloop dat het OM zich moet aantrekken. Daar moeten we naar kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Mevrouw Buitenweg heeft gevraagd wanneer het geven van een korting bij een strafbeschikking botst met het belang van een eerlijk strafproces. Dat is een heel terechte vraag. Het optreden van het OM moet natuurlijk magistratelijk zijn, om het zo maar te zeggen, en niet als dat van een soort discountinstantie. Ik wil eerst nog het College van procureurs-generaal de ruimte geven om een goede analyse te maken van hoe die praktijk nu plaatsvindt en hoe dat uitwerkt. Daarover – dat heb ik al toegezegd – zal ik uw Kamer voor de zomer, dus in de eerste helft van 2018, informeren.

De heer Groothuizen had ook nog een vraag. De rechter blijkt in het merendeel van de onderzochte zaken lager te straffen dan de straf die de officier in de strafrechtbeschikking had opgelegd. Het strafvorderingsbeleid stemt in grote lijnen overeen met de oriëntatiepunten van de rechtspraak, maar het college onderzoekt, zoals gezegd, of aanpassing van straftoemeting bij het uitvaardigen van de strafbeschikking een zinvolle en verantwoorde bijdrage levert. Ik had die twee vragen eigenlijk in omgekeerde volgorde moeten beantwoorden. Mijn excuus.

Dan het tapsysteem. Ik kom zo'n beetje aan het eind. Wanneer is de aanbesteding van het tapsysteem afgerond, vroeg de heer Van Nispen. Het proces is in volle gang. De verwachting is dat voor de zomer van 2018 duidelijk wordt welke leverancier het tapsysteem zal gaan leveren. Op dit moment kan ik verder niet iets zeggen over de inhoud van het aanbestedingsproces. Er wordt wel degelijk – dat wil ik benadrukken – aandacht besteed aan transparantie. Er is zowel een open als een gesloten fase in het proces van de aanbesteding. De aanbestedingscommissie van de politie, waar interne en externe deskundigen in zitten, is betrokken geweest bij dat proces. Ik heb de korpschef uitdrukkelijk gevraagd om aandacht te besteden aan transparantie ten aanzien van het beheer van het systeem en om extra aandacht te besteden aan toezicht op de volledigheid en de juistheid van logging en monitoring.

De heer Groothuizen vroeg naar de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Er is een apart programma ingezet. U vroeg met name naar de implementatie. U maakt zich er zorgen over of het allemaal goed zijn beslag gaat krijgen straks in de praktijk. Er is een apart programma dat de effecten voor de praktijk van de modernisering in kaart brengt. Aan de hand daarvan wordt gekeken hoe die implementatie zou moeten worden voorbereid en vervolgens zou moeten plaatsvinden. Alle ketenpartners doen daaraan mee. Op dit moment kijkt men echt naar de hele implementatiestrategie. Aan uw probleem wordt dus nadrukkelijk aandacht besteed en daar houden wij de vinger aan de aan de spreekwoordelijke pols.

Ten slotte de vragen over Blazen bij geweld. Bij de eerste fase van de implementatie in de drie startgebieden is er meteen een zaak uitgemond in een verhoging van de straf met 75%. Dat is ook beschreven in het onderzoeksrapport Blazen bij geweld. Het is nu nog te vroeg om te bepalen in welke mate het OM de uitkomsten van het middelenonderzoek betrekt bij het bepalen van aard en hoogte van de strafeis of strafbeschikking, want naar de schatting van het OM is zo'n 90% van de WMG-zaken nog niet op zitting geweest. Er moet ook op voorhand bedacht worden dat de straftoemeting, zeker in complexere geweldszaken, altijd maatwerk vereist. Er spelen allerlei factoren en omstandigheden een rol die leiden tot plussen en ook wel minnen. Bij lichtere geweldszaken onder invloed zal daarom naar verwachting sneller een relatie gelegd kunnen worden met een strafverhoging of specifieke bijzondere voorwaarden dan bij complexer, zeg maar ernstiger geweld.

Dat is de beantwoording van mijn deel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Dan geef ik het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming, de heer Dekker.

Minister Dekker:

Voorzitter. Ook ik dank de Kamerleden voor hun inbreng op een aantal zaken die echt raken aan het fundament van onze rechtstaat. Als het bijvoorbeeld gaat om de tenuitvoerlegging van straffen, is het voor het rechtvaardigheidsgevoel van mensen natuurlijk wel belangrijk dat als iemand veroordeeld is hij ook uiteindelijk zijn straf krijgt. Hetzelfde geldt eigenlijk voor doorlooptijden. Heel veel van de vragen hadden daar betrekking op. Ik zal daar straks wat dieper op ingaan. Het kan zijn dat het te lang duurt voordat iemand voorgeleid wordt of ter zitting komt of dat het te lang duurt voordat er überhaupt een straf wordt opgelegd. De Amerikanen hebben daar een mooi gezegde voor: justice delayed is justice denied. Tijd is hier ook een heel belangrijke factor in.

Ik ga direct maar even in op de doorlooptijden bij jeugd, want daar geldt dat misschien wel des te meer. Dat geldt niet alleen maar voor de slachtoffers die zitten te wachten of degene die is opgepakt de straf krijgt die hij verdient. Zeker bij jongeren, die nog zo in hun ontwikkeling zitten, is het goed om daar snelheid en tempo in te houden. Mijn collega Grapperhaus gaf al aan dat wij echt met alle instanties, met de hele keten van politie tot aan achterkant, de reclassering, kijken wat we kunnen doen om dat te verbeteren. Bij jeugdstrafrecht is die keten net wat ingewikkelder vanwege de rol die de Raad voor de Kinderbescherming daarin speelt. We zien in dit rapport en in een aantal onderzoeken die nog lopen echt aanknopingspunten voor verbetering. Ik neem de urgentie die u uitstraalt hierin mee bij de maatregelen die we kunnen nemen om doorlooptijden in de strafrechtketen te verbeteren, waarmee we in het voorjaar van 2018 zullen komen. Dat geldt niet alleen maar voor het volwassenenstrafrecht, maar wat mij betreft ook voor het jeugdstrafrecht.

De voorzitter:

Een ogenblik, een interruptie van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel. Wij hebben een brief gekregen over de tenuitvoerlegging van straffen in zijn algemeenheid, dus niet specifiek over jeugd. De Minister zegt dat het signaal doorgekomen is en dat hij het verder meeneemt bij de gesprekken. Kan er dan een specifieke brief komen, naast deze algemene brief, over jeugd?

Minister Dekker:

Ja. We kunnen daar twee brieven van maken of u krijgt een brief waarin beide onderwerpen apart worden neergezet. Ik begrijp helemaal dat u dat zegt waar het gaat om deze doelgroep, want dat is net een iets ander proces. De noodzaak om het, waar mogelijk, snel af te doen, is misschien nog wel hoger, ook omdat kinderen, minderjarigen, ontwikkelingen doormaken. Als je dan te laat komt, breek je ook weer heel erg in in de levens van die jongeren. Ik zeg niet dat ze er zomaar mee weg zouden moeten komen, maar als er een veroordeling tot stand moet komen dan wil je dat het snel gaat. Ik wil daar specifiek aandacht aan geven in een aparte brief dan wel in een apart stuk in de brief over de doorlooptijden.

Er zijn ook vragen gesteld over snelle interventies, zoals ZSM en de brede aanpak van snelrecht.

De voorzitter:

Een ogenblik. Er is nog een interruptie van de heer Van Nispen op dit punt.

De heer Van Nispen (SP):

Excuus. Ik heb toch nog een vraag op het punt van de doorlooptijden in het jeugdstrafrecht. Als er een plan komt, kan dan daarin specifiek aandacht komen voor de vraag in hoeverre een gebrek aan aangenomen en opgeleide mensen bij de rechtspraak, het gebrek aan zittingscapaciteit, onderdeel is van het probleem? Dan, ten tweede, maak ik een sprongetje naar een mogelijke verlichting van het probleem middels herstelrecht, bijvoorbeeld mediation in strafrecht en het vaker toepassen daarvan. De voorbeelden die ik in mijn inbreng heb genoemd, zijn geen zaken waarvan je zegt dat ze per se voor een jeugdstrafrechter moeten komen. Misschien kan koppeling aan het herstelrecht, waarover het kabinet nog met plannen moet komen, bijdragen aan oplossing van het probleem. Kunnen die twee onderdelen expliciet in die brief en in het plan terechtkomen?

Minister Dekker:

Die toezegging doe ik graag. Ik zal die onderdelen daar zeker in meenemen.

Dan snelrecht en ZSM. Zoals u weet, wordt er in een aantal regio's geëxperimenteerd met een bredere aanpak van snelrecht. De kenmerken daarvan zijn dat het klassieke snelrecht en supersnelrecht in gedetineerdenzaken worden uitgebreid, verbreed, naar snelrecht bij niet-gedetineerdenzaken. Het andere is dat het snelrecht een reguliere afdoeningmodaliteit vormt in die gebieden en dus niet alleen maar beperkt wordt tot evenementen en de jaarwisseling. Op dit moment worden die pilots geëvalueerd. De eerste signalen lijken heel erg goed. Met name in Amsterdam worden daar goede ervaringen mee opgedaan. Ik kan u toezeggen dat wij in het voorjaar komen met een brief waarin we bezien of we dat kunnen uitbreiden naar andere plekken in Nederland.

Er waren ook vragen over de inzet van officieren bij ZSM en de ervarenheid, maar ik heb de indruk dat collega Grapperhaus daar ook al iets over heeft gezegd. Er worden in het ZSM-traject altijd ervaren en minder ervaren officieren, officieren in opleiding, ingezet, waarbij assistent-officieren altijd onder supervisie staan van een ervaren officier. Verder wordt er breed gekeken door eigenlijk alle betrokken instanties, van Slachtofferhulp Nederland tot de politie en van de Raad voor de Kinderbescherming tot Halt, naar wat er gedaan kan worden om een kwaliteitsslag op het vlak van ZSM teweeg te brengen. Dat beslaat dan eigenlijk een heel scala aan onderwerpen, namelijk de digitalisering van werkprocessen, betere informatie-uitwisseling, uiteraard met inachtneming van de privacyregelgeving, de kwaliteit van interventies richting daders en slachtoffers en de kwaliteit van de procesdossiers.

Specifieke aandacht is er voor de rechtsbijstand. Mevrouw Buitenweg vroeg daarnaar.

De voorzitter:

Voordat u daarover begint, is er een interruptie van de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op het supersnelrecht. Daar had ik aandacht voor gevraagd en volgens mij is de Minister klaar met zijn beantwoording op dat vlak. Ik weet dat er pilots lopen. Ik begrijp nu van de Minister dat de eerste indicaties positief zijn en dat we later horen hoe we daarmee omgaan. Maar ik heb gewoon het voorbeeld van mensen die me zeggen: ik heb een Whatsappgroep voor de buurt georganiseerd, we hebben de inbreker zien handelen, waarom moet hij weken op z'n proces wachten? Ik heb geen pilot nodig om bevestigd te krijgen dat ik wil dat die inbreker zich bij wijze van spreken de volgende dag moet melden bij de rechter. Laat «m maar een advocaat toegewezen krijgen. Het is duidelijk dat hij fout zat. Laat de rechter vonnis wijzen en sluit die vent of vrouw op. Laat hem of haar snappen dat wat hij of zij doet, gewoon niet kan en laat ook aan de samenleving zien dat we dat niet accepteren. Waarom kunnen we dat niet opstarten?

Minister Dekker:

Ik begrijp de suggestie heel erg goed. Er wordt nu in enkele regio's in Nederland mee gewerkt en ervaring mee opgedaan. Dat heeft wel wat voeten in de aarde, want een sneller proces vraagt dat instanties sneller met elkaar schakelen, dat het dossier sneller op orde wordt gebracht, met inachtneming van de rechten van de verdachte, dus daarbij is ook de rechtsbijstand betrokken. Dat vraagt dat alle instanties heel erg nauw op elkaar zijn aangesloten. Dat heeft dus best wat voeten in de aarde, maar ik sta helemaal niet afwijzend tegenover de vraag of het niet wat sneller kan in dit soort zaken. Mijn voorstel zou zijn dat we daar in het voorjaar op terugkomen, als we terugblikken op de pilots die nu lopen. Wellicht wordt u dan tevredengesteld.

De heer Van Oosten (VVD):

Nou, hierna stop ik ermee, hoor, maar ik ben gewoon op zoek naar een antwoord. Uit die pilot komen gevolgtrekkingen. Ongetwijfeld komt daaruit naar voren dat instanties inderdaad meer en beter met elkaar moeten samenwerken, dat het sneller moet kunnen, maar dat je dan wel een zaal moet hebben, dat er een advocaat moet zijn en dat die zich moet hebben ingelezen. Ik kan het bij wijze van spreken zo verzinnen. Maar feit blijft wel dat die buurtgenoten die inbreker gewoon dat huis zien binnentreden, of dat zij misschien camerabeelden hebben van de kerel of vrouw die dat heeft gedaan. We weten dus misschien ook wie het is. In die gevallen kan er toch geen twijfel zijn dat wat hij heeft gedaan, gewoon fout is en dat hij daar dus ten spoedigste voor moet worden berecht? Dat zorgt er ten eerste voor dat hij het niet nog een keer kan doen en ten tweede dat hij leert dat wat hij heeft gedaan, hartstikke fout is doordat hij gecorrigeerd wordt. Ik begrijp dat de Minister erop terugkomt, maar het is een beetje een hartenkreet van mijn kant.

De voorzitter:

Misschien ontlokt die de Minister nog een reactie?

Minister Dekker:

Ik denk dat de heer Van Oosten en ik dat gevoel wel delen. Het is niet de vraag of het snel en goed zou moeten, maar veel meer hoe: hoe regel je het op een praktische manier, zodat je het goed voor elkaar krijgt? Daar kijken we nu naar. We zijn echt voornemens om hiervoor met plannen uw kant op te komen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Onderdeel daarvan is ook de intensivering van de rechtsbijstand bij ZSM-trajecten. Dat is belangrijk. Dat vinden ook de betrokken instanties zelf, omdat het de kwaliteit van het proces verhoogt. Ook voor de verdachte is het goed dat hij in de verschillende fases van het proces bijstand kan krijgen. Hij kan dan bijvoorbeeld een advocaat te spreken krijgen voordat hij door de politie wordt gehoord. Dat leidt wel tot een aanzienlijke volumestijging van consultatie- en verhoorbijstand aan verdachten. Daar is financieel een voorziening voor getroffen – die discussie hadden we volgens mij bij de begroting – maar het is niet alleen een financiële kwestie, het moet ook in de praktijk goed worden vormgegeven. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan een aantal voorzieningen die op politiebureaus nodig zijn zodat verdachte en advocaat met elkaar kunnen spreken. Dat vraagt ook om goede afspraken met de advocatuur, zodat er, als er sprake is van dit soort trajecten, ook iemand beschikbaar is. Dat zal dus best nog wel wat voeten in de aarde hebben. Het is niet alleen maar een kwestie van zorgen dat de post op de begroting rond is, maar het vraagt bijvoorbeeld ook om zakelijke investeringen in de huisvesting en de ICT bij met name de politie. Dat vergt iets meer tijd, maar daar wordt aan gewerkt.

De voorzitter:

Een ogenblik, er is een interruptie van mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Het is heel goed dat daaraan gewerkt wordt, maar dat is wel een beetje vrijblijvend. De ZSM gaat intussen namelijk door, dus ik zou heel graag van de Minister willen weten op welke termijn wij daar wat meer over horen.

Minister Dekker:

Als u er belang aan hecht, kunnen wij tegen de zomer wel komen met informatie over de voortgang op dat vlak. Ook nu wordt er rechtsbijstand geleverd, maar niet in alle fasen in het proces, dus dat zou beter kunnen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Er wordt nu wel rechtsbijstand geleverd, maar er is gekort op de begroting omdat de voorgenomen intensivering er niet was. Het is dus niet alleen een interesse van mijn kant. Ik denk dat het terecht is dat we willen weten hoe het gaat met die voorgenomen intensivering. De Minister zegt: rond de zomer. Ik laat het aan de voorzitter om de puntjes op de i te zetten. Ik denk dat het nodig is dat de Kamer daar precies over geïnformeerd wordt.

Minister Dekker:

Die toezegging doe ik hierbij; die had ik al gedaan, maar die doe ik hierbij nogmaals.

De voorzitter:

Voor de zomer van 2018.

Minister Dekker:

Voorzitter. Dan de vraag over de onvindbaren en wat we kunnen doen om de tenuitvoerlegging te verbeteren. Er ligt een rapport van Politie en Wetenschap met een aantal belangrijke aanbevelingen om de aanpak van openstaande vrijheidsstraffen te verbeteren. Die aanbevelingen hebben ook geleid tot een aantal concrete voorstellen in de brief die ik u voor de kerst heb doen toekomen. Ik hecht er wel aan om ook hier te zeggen dat, als we nu kijken naar de tenuitvoerlegging, negen van de tien veroordeelden met een vrijheidsstraf die binnen 24 maanden gewoon ondergaat. Dat betekent dat het voor een op de tien langer duurt en dat kan beter. Ik vind het zelf ook moeilijk te verkroppen dat mensen die veroordeeld zijn, hun straf ontlopen of dat het heel erg lang duurt voordat zij die straf krijgen opgelegd.

Er zitten soms best lastigheden in. We weten dat een aantal van deze verdachten zich soms niet meer in Nederland bevinden, of dat zij niet ingeschreven zijn, waardoor zij moeilijk vindbaar zijn. Er zijn nu een aantal afspraken gemaakt met politie en OM om de samenwerking tussen instanties te verbeteren. Voor de opsporing van deze veroordeelden, de wat zwaardere gevallen, wordt een speciaal team, het FAST, ingezet.

De voorzitter:

Een ogenblik, er is een interruptie van de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik interrumpeer omdat de Minister zegt dat sommigen van deze veroordeelden zich in het buitenland bevinden. Precies daarom zou ik graag zien dat de reisdocumenten van veroordeelden worden ingenomen bij het onherroepelijk zijn van het vonnis, als dat onherroepelijk vaststaat, tot de hoogste instantie aan toe. Het kan nu, maar het gebeurt niet standaard. Waarom doen we dat eigenlijk niet standaard? Waarom nemen we de reisdocumenten niet in? Ik snap dat dat ingewikkeld is als iemand een dubbele nationaliteit heeft, want dan kan hij of zij nog een buitenlands paspoort hebben, maar het voorkomt wellicht wel dat Nederlanders naar het buitenland vertrekken en dan hun straf ontlopen.

Minister Dekker:

Dit heeft ook te maken met een verbetering van de manier van werken: maak gebruik van de mogelijkheden die er zijn. In veel van de gevallen waar we het over hebben, hebben de mensen die dan toch hun weg naar het buitenland weten te vinden, inderdaad een dubbele nationaliteit en een ander paspoort waarop ze kunnen reizen, of weten ze ook zonder paspoort de grens over te gaan. In het geval van de zwaarder veroordeelden, met langere gevangenisstraffen, zijn er internationaal allerlei afspraken om ervoor te zorgen dat ook opsporingsdiensten in het buitenland aan het werk gaan en deze veroordeelden worden overgedragen, maar de mensen met de wat kleinere straffen – ik geloof dat de heer Van der Staaij daarnaar vroeg – hebben zeker ook onze aandacht. Daar wordt ook capaciteit voor ingezet, zoals in Nederland, maar in de internationale afspraken over het overdragen van de opsporing van veroordeelden in het buitenland is er een ondergrens voor het aantal dagen openstaande straf. Daar is het dus een kwestie van preventief kijken wat je nog meer kan doen en gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn, maar ook met die mogelijkheden kunnen we niet voorkomen dat er mensen naar het buitenland zullen vluchten.

De heer Van Oosten (VVD):

Maar is hierover weleens gesproken met de buitenlanden die het met name zou kunnen betreffen, als je dat zou kunnen destilleren uit de veroordelingen? Is besproken of het mogelijk is, of zij er bezwaar tegen zouden hebben dat ook de reisdocumenten van dat andere land, al dan niet tijdelijk, worden ingenomen, om te voorkomen dat iemand die straf ontloopt? Want ook die buitenlanden zitten er waarschijnlijk helemaal niet op te wachten dat mensen die hier misdrijven hebben gepleegd, vervolgens naar dat andere land ontsnappen, want als het rechtshulpverzoek daar ontoereikend voor is, moet dat andere land vervolgens ook nog eens de straf daar ten uitvoer gaan leggen. Misschien heeft men er helemaal niet zo'n bezwaar tegen om ook daar maatregelen in te nemen en accepteert men dat de Nederlandse overheid dat doet.

Minister Dekker:

Dat soort gesprekken lopen, maar gaan niet altijd even soepel als de heer Van Oosten suggereert. Sterker nog, er zijn ook landen bij die tot mijn spijt niet willen meewerken. Ik hoef niet heel ver te zoeken. We weten dat er in Nederland veroordeelde verdachten zijn die met een dubbel paspoort naar een van die landen zijn gegaan en daar te lang nog vrijelijk rondlopen. Natuurlijk voeren wij die gesprekken, maar niet ieder land staat onmiddellijk te springen om daar medewerking aan te verlenen, zeker als het gaat om de nationaliteit.

De voorzitter:

De heer Markuszower, op ditzelfde punt.

De heer Markuszower (PVV):

Ik neem aan dat de Minister nog gaat antwoorden op mijn vraag over de structurele problematiek van de onvindbaren, dus daar komen we vast en zeker zo nog over te spreken, maar ik hoor de Minister twee dingen zeggen. Ten eerste: een van de tien, dus 10%, van de veroordeelden ondergaat niet binnen 24 maanden, dus twee jaar, een gevangenisstraf. Vindt de Minister dit zelf een acceptabel percentage, die 10%? Zo nee, wat moet dan het doel zijn? Mijn doel zou zijn: 100% moet gewoon direct, binnen een dag, de gevangenisstraf zien. Ik wil eigenlijk van de Minister weten of we op dezelfde golflengte zitten wat dat betreft. Dan maken we ook makkelijker het bruggetje naar die structurelere problematiek van de verschijningsplicht en zo, waar we het over hadden.

Ten tweede: de ondergrens. De Minister zei dat er een ondergrens is in de afspraken tussen landen. Naar ik begrijp, hanteren andere landen een soort ondergrens voor het opsporen van veroordeelde criminelen in het buitenland. Wat is die ondergrens? Bij hoeveel maanden gevangenisstraf zegt een ander land: oké, dit is voor ons de moeite waard om Nederland wel te helpen met de opsporing? Want nu lijkt het een soort aanbeveling: heeft u gevangenisstraf gekregen, gaat u dan naar het buitenland, want niemand spoort u daar op, want er is een ondergrens. Als een crimineel onder de ondergrens zit, moet hij gewoon naar het buitenland gaan, want dan komt hij nooit in de gevangenis. Dat lijkt mij een rare manier van afspraken maken tussen landen.

Minister Dekker:

Die afspraken zijn Europees en internationaal gemaakt. Ik zeg uit mijn hoofd dat het Europees om 120 dagen gaat en internationaal om 180 dagen, maar daar moet u me niet op vastpinnen. Dan heb je het over de wat langere vrijheidsstraffen, waarvan ook in het buitenland gezegd wordt: alle extra energie die erin gestoken wordt in het internationale verkeer, in de opsporingscapaciteit daar ter plekke en in het overbrengen van die verdachte op basis van de WOTS, loont omdat het gewoon om de wat zwaardere straffen gaat.

De voorzitter:

De heer Markuszower heeft twee vragen gesteld. Zijn andere vraag ging over de 10%, zal ik maar even zeggen.

Minister Dekker:

Nou ja, dat klopt. Uiteraard wil ik ook dat iedereen die straf gekregen heeft, die straf uiteindelijk ook uitzit. Ik ben dus niet tevreden met de 10% voor wie het te lang duurt, waarbij niet gezegd is dat die straf niet wordt uitgevoerd, maar bij die 10% duurt het langer dan 24 maanden. Ik zou graag zien dat er meer snelheid in zit, dus sneller na veroordeling. Een aantal van de dingen die we in gang zetten, kan daar ook bij helpen, zoals de onmiddellijke tenuitvoerlegging, waarvoor op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding is, maar ik denk dat we ook reëel moeten zijn: het wordt nooit 100%. Er zullen altijd zaken zijn waarbij er bij verstek wordt veroordeeld, zeker als mensen niet in verzekering zijn gesteld. Soms zitten mensen al in het buitenland als de zaak loopt. Ik vind het belangrijk dat we dat blijven registreren, zodat je mensen die proberen om vanuit het buitenland weer naar Nederland te komen, bij hun nekvel kunt grijpen. Maar er zijn ook veroordeelden met kleinere straffen die in het buitenland zitten, bij wie we afwegen of het loont om daar heel veel opsporingscapaciteit op in te zetten.

De voorzitter:

Meneer Markuszower, nog een korte vervolgvraag als u wilt. Geen heel betoog.

De heer Markuszower (PVV):

De Minister is net begonnen in deze functie, dus ik neem aan dat er toch ambitie is. De vraag is een beetje wat voor 2018 en 2019 misschien zijn concrete doelen zijn. Wanneer is hij tevreden? De Minister wil het reduceren. Die periode van 24 maanden zou korter moeten. Wanneer is de Minister nou zelf tevreden als wij hier over een jaar weer zitten? Met welk cijfer? Een beetje concreet. Ik denk dat we hier in de Kamer meer met doelen moeten werken, zodat we kunnen zeggen of we het met z'n allen goed hebben gedaan of niet.

Minister Dekker:

Ik zou heel graag zien dat die cijfers verbeteren en dat het aantal openstaande straffen vermindert. En daar doen we een aantal dingen voor.

De voorzitter:

Concreter gaat het niet worden, denk ik. Meneer Van der Staaij, op ditzelfde punt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, klopt. De Minister noemde al even die kortgestraften, waar ik ook aandacht voor had gevraagd. Mij is nog niet duidelijk wat er precies gebeurd is of gaat gebeuren om die groep meer in het vizier te krijgen. Wil de Minister daar nog op ingaan?

Minister Dekker:

Een van de dingen die we gaan doen, zoals beschreven in de brief van rond de kerst, is kijken of we veel meer kunnen samenwerken met andere overheidsinstanties vanuit een soort eenoverheidsgedachte. Ik geloof dat u ook vroeg: hoe kan het dat iemand een openstaande straf heeft én een uitkering krijgt? Ik kan daar ook geen goed antwoord op geven. Dat is toch een beetje gek. Dat heeft ermee te maken dat er nog te veel hindernissen zijn om goed informatie uit te wisselen. Dat heeft te maken met het koppelen van bestanden. Ik ben erg benieuwd hoe de pilot gaat uitwerken waar we samen met de gemeente Amsterdam in gaan werken. Ik ben erg hoopvol wat dat betreft.

Als je een openstaande boete of straf hebt en bijvoorbeeld langskomt om je rijbewijs te verlengen of een uitkering aan te vragen, dan kan het niet zo zijn dat je geen herinnering krijgt in de zin van: je kunt best je rijbewijs krijgen, maar dan moet je eerst even je boete betalen of je straf uitzitten. Dat klinkt heel erg logisch. Ik denk dat iedereen daar ook enthousiast over is. Daarmee maken we voor mensen in Nederland ook begrijpelijker hoe we als overheid werken. Dat heeft veel voeten in de aarde in de praktijk. Ik denk dat u zich dat ook wel realiseert. Maar ik zou heel graag daarnaartoe willen. Dat is met name interessant voor die groep kortgestraften waarvan je je kunt afvragen of je daar heel veel zware opsporingscapaciteit op moet zetten, even afgezien van het feit of je toestemming krijgt om die gegevens te gebruiken in het kader van proportionaliteit. Maar dan heb je wel een soort stok achter de deur. Dan weten mensen dat ze maar beter kunnen betalen of die paar dagen kunnen gaan zitten. Dan zijn ze ervan af en worden ze niet bij ieder contact met de overheid eraan herinnerd dat er nog wat openstaat.

Dat is een van de dingen die er lopen. Daarnaast geloof ik dat er echt nog wel winst te behalen valt door strakkere sturing en betere regie op de tenuitvoerlegging. De Wet USB is hier al vele malen besproken. Daar vindt ook een grote transitie plaats van de verantwoordelijkheid van de tenuitvoerlegging van het OM richting het Ministerie van Justitie, waarbij het CJIB een belangrijkere rol gaat spelen. Ik zie mogelijkheden om verbeteringen te realiseren in de opvolging en uitvoering van de straf van lichter- en kortgestraften.

De voorzitter:

USB? Even voor de luisteraars thuis.

Minister Dekker:

Wet USB staat voor wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Dekker:

De heer Van Oosten en de heer Markuszower vroegen naar de onmiddellijke tenuitvoerlegging. Er zijn adviezen over het aangepaste wetsvoorstel waarmee de directe effectuering van gevangenisstraffen in eerste aanleg mogelijk wordt gemaakt. Die worden op dit moment verwerkt. Ik vermoed dat wetsvoorstel zo rond de zomer te kunnen voorrijden. Dat heeft met name betrekking op een doelgroep die niet in hechtenis zit, want daar doet het probleem zich niet voor. Dat is weliswaar een relatief kleine doelgroep, maar alle kleine beetjes helpen.

In het verlengde daarvan ligt de verschijningsplicht. Dat is weer wat anders maar ze haken wel in elkaar. Daar zijn afspraken over gemaakt in het regeerakkoord. Ik wil ook vaart maken met het in procedure brengen van het wetsvoorstel dat toeziet op de plicht voor verdachten in voorlopige hechtenis om ter zitting te verschijnen. Ik vermoed dat dat in de zomer van 2018 in consultatie kan gaan.

De heer Van Oosten stelde nog de vraag hoe het zit met de strafbaarstelling van het doorknippen van de elektronische enkelband. In juni 2017 heeft de Kamer daar met mijn voorganger over gesproken. Die heeft toen aangegeven eens te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn voor de strafbaarstelling van onttrekking aan justitieel toezicht en vrijheidsbeneming. Met andere woorden, hij zou kijken hoe andere landen dat doen. Die verkenning loopt op dit moment. Ik vermoed aan het einde van dit jaar met de uitkomsten richting uw Kamer te kunnen komen.

Dan kom ik bij de laatste vragen over de tenuitvoerlegging. Daarna wil ik overgaan naar de vragen over de levenslange gevangenisstraf. Mevrouw Van Toorenburg stelde nog een vraag over de zaak in Den Bosch. Het ging om een hernieuwde behandeling waarbij de officier van justitie drie jaar onvoorwaardelijk en tbs eiste. Daarnaast had de officier om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevraagd. Dat verzoek was overigens afgewezen door de rechtbank. Het OM constateerde dat de verdachte bij het uitspreken van de eis opstapte en wegliep. De vraag is of het heel veel anders was geweest als hij was blijven zitten. Ik denk het niet. Dan was hij namelijk ook aan het einde van de zitting als een vrij man vertrokken, net zo goed als dat hij misschien aan het begin al niet bij de zitting aanwezig had hoeven zijn. Dus ik begrijp de vragen die zijn gerezen, met name naar aanleiding van een aantal krantenberichten waarbij alarmbellen afgingen. Maar deze man is niet zijn straf ontlopen doordat hij is weggelopen tijdens het requisitoir van het OM.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Deze zaak staat natuurlijk niet op zichzelf. Mensen gaan er vaak vandoor wanneer ze serieus het gevoel krijgen dat er een hoge straf gaat worden geëist. Alleen krijgt het dan wat minder media-aandacht. Ik zou toch aan de Minister willen vragen om te analyseren wat we daaraan kunnen doen. Het ligt ook in de volgorde waarin zaken worden gevraagd waardoor mensen kunnen denken: wegwezen hier. Maar het is bizar dat deze situatie zich kan voordoen als de politie heel lang met een zaak bezig is en soms zelfs slachtoffers worden beschermd. Daardoor gaan mensen uiteindelijk lekker in een ver land op het strand liggen, zoals in de zaak waar de Minister net naar verwees. Ik vind echt dat we de rechtsstaat aan het ondermijnen zijn als deze ruimte wordt geboden. Kan de Minister toch met het OM en dus ook met rechters kijken of daar nog iets aan kan worden gedaan?

Minister Dekker:

Structureel wil ik dat graag doen. Dan gaat het om dingen als verschijningsplicht en onmiddellijke tenuitvoerlegging. Ik denk dat daarin echt nog wel een aantal stappen kunnen worden gezet. Specifiek over deze casus constateer ik dat de officier daarom heeft gevraagd maar het niet heeft gekregen van de rechter. Ik vind het dan ook heel erg lastig om in die beslissing te treden. Ik constateer ook dat deze verdachte, ook als hij was blijven zitten tijdens de zitting, aan het einde van zijn zitting gewoon als vrij man de zaal had verlaten. Hierbij geldt ook dat iemand die veroordeeld is, zijn straf moet krijgen, maar het is anders zolang hij nog verdachte is. Daar ging het hier om. Hij was weliswaar verdacht maar in principe nog een vrij man. Om in zo'n geval het oordeel van de rechter te overrulen vind ik ingewikkeld. Sowieso vind ik dat we hier terughoudend moeten zijn met het recenseren van rechterlijke uitspraken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat snap ik wel, tegelijkertijd is dit toch wat de samenleving meekrijgt. Het ondermijnt het vertrouwen in onze rechtsstaat. Daarom vind ik dat het een voorbeeld is waar we het over zouden kunnen hebben. Terecht zegt de Minister: op basis van één ding ga ik geen uitspraak doen. Keurig, maar ik hoor de Minister wel zeggen dat hij serieus gaat spreken met partijen om de eventuele structurele mogelijkheden te bezien. Wanneer horen wij daar iets van terug?

Minister Dekker:

Ik denk dat dat na de zomer kan. Ik heb u met de kerst een brief gestuurd over de tenuitvoerlegging van straffen. Ik wil dat ieder jaar rond die tijd doen om u te laten zien hoe we varen met de tenuitvoerlegging van straffen. Maar er loopt op dit moment heel veel. We hebben een aantal maatregelen aangekondigd maar er zitten ook nog een aantal in de pijplijn waar wetsvoorstellen voor in de maak zijn. Ik zou het heel logisch vinden om daar rond de zomer nog eens even een update van te geven.

Dan wil ik naar de levenslange gevangenisstraf, de zwaarste straf die wij in ons rechtssysteem kennen en die eigenlijk alleen wordt opgelegd bij zeer ernstige misdrijven, waarbij die levenslange opsluiting in mijn ogen ook maatschappelijk noodzakelijk en gerechtvaardigd is. We kennen allemaal de uitspraken van het Europees Hof, ook internationaal gezien. Dat zegt dat er altijd een vorm van perspectief moet blijven. Het Europees Hof zegt niet dat de levenslange gevangenisstraf niet mag, maar er moet wel iets van perspectief zijn. Met die uitspraak dreigde het in de vorige periode zo ver te komen dat rechters de levenslange gevangenisstraf niet meer zouden opleggen, omdat het oordeel was dat dat niet meer voldeed aan internationale wetgeving. Mijn voorganger heeft toen een aantal maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat die levenslange gevangenisstraf in Nederland gewoon behouden blijft. Wat mij betreft kan de straf dan ook worden opgelegd nu maar ook in de toekomst.

Er zijn wel een aantal dingen veranderd. Zo is er een periodieke toetsing ingesteld en is het Adviescollege levenslanggestraften opgericht. Dat heeft vooralsnog geen uitspraken gedaan of adviezen uitgebracht, maar inmiddels is de personele bezetting daarvan wel rond en wordt er ook gekeken naar hoe de werkwijze er precies uit gaat zien. Mevrouw Van Toorenburg vroeg daarbij ook expliciet aandacht voor de slachtoffers. Daar kan ik volledig in meegaan. Ik vind dat ook die stem gehoord moet worden bij eventuele adviezen van het adviescollege. Er is ook een speciaal lid in de adviescommissie die kennis van zaken heeft over dit soort zaken. Ik vermoed dat de adviescommissie in de loop van het jaar met de eerste adviezen mijn kant op zal komen.

De heer Markuszower (PVV):

Die adviescommissie is in het leven geroepen omdat het moest van dat gekke EHRM. Bestaat naar het oordeel van de Minister het risico dat die adviescommissie ook daadwerkelijk gaat adviseren dat levenslang gestraften eerder vrijkomen? De vervolgvraag zou dan zijn: bericht de Minister de Kamer over de adviezen van die adviescommissie, ook als het advies is dat de straf van levenslang gestraften gecontinueerd kan worden? Of zijn het adviezen aan de Minister? Of vindt het in de luwte plaats als iemand vrijkomt naar aanleiding van een advies van die commissie en weet de samenleving dat dan pas nadat zo'n dader misschien weer heeft toegeslagen?

Minister Dekker:

Het adviescollege doet geen uitspraken over eventuele gratie maar geeft alleen maar het advies of er een begin gemaakt kan worden met re-i ntegratieactiviteiten. Dan moet u denken aan of een levenslang gestrafte een keertje onder begeleiding naar buiten toe mag. Ik was niet van plan om iedere zaak uitvoerig in de Kamer te bediscussiëren. Wat ik wel doe, is u periodiek informeren over wat het adviescollege heeft gedaan en wat er precies met de adviezen is gebeurd.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

De heer Van Nispen stelde nog een vraag over betalingsregelingen van het CJIB. Wij hebben onlangs een uitvoerig debat in de plenaire zaal gehad over de brede schuldenaanpak. Daarbij heb ik ook nog een keer over het voetlicht willen brengen dat er echt wel een aantal verbeterslagen zijn gemaakt bij het CJIB. Ik denk dat de heer Van Nispen dat ook ziet. Van een organisatie die beschikkingen afdoet en incasso's pleegt, is het een club geworden die af en toe weleens de telefoon oppakt. Daar zit inmiddels heel veel kennis van zaken over het vroeg detecteren van betalingsproblemen. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen mensen die niet kunnen betalen en mensen die niet willen betalen. Met mensen die niet kunnen betalen, is het mogelijk om een betalingsregeling af te spreken. Die is onlangs nog uitgebreid. Daarmee wordt het probleem ondervangen.

Als de heer Van Nispen vraagt wat we nog meer gaan doen om die problematische schulden aan te pakken, dan kan ik verwijzen naar de brief die ik samen met collega Van Ark en een aantal andere collega's zal sturen. Bij de aanpak van problematische schulden zijn immers nog een aantal andere zaken die verbeterd kunnen worden.

De heer Van Nispen (SP):

Eens. Daar ben ik ook allemaal van op de hoogte. Ik heb zelf ook gezegd dat er veel is verbeterd bij het CJIB. Maar hoe kan het dan toch gebeuren dat iemand die een boete heeft, die hij in termijnen gaat betalen, zonder enig bericht gewoon – bam! – een ontzettende verhoging erbovenop krijgt, zonder dat ook maar iemand er even aan denkt de telefoon te pakken om te vragen: goh meneer, u heeft € 60 betaald, maar dat was niet het hele bedrag; hoe kan dat nou? Vindt de Minister ook dat de cultuur moet zijn, in ieder geval bij een overheidsorgaan, dat gewoon even de telefoon wordt gepakt als iemand eens een keer een fout maakt omdat hij bijvoorbeeld niet de kleine lettertjes van een ingewikkelde brief heeft kunnen lezen? Zouden we er niet naar moeten streven dat dat de cultuur wordt bij het CJIB?

Minister Dekker:

Ik ken die individuele casus niet. Ik vind het altijd heel erg lastig om van iets wat wordt voorgereden te zeggen: ja, dat is inderdaad fout gegaan of dat had anders gemoeten of gekund. Ik vind het belangrijk dat, als mensen bereid zijn om te betalen maar dat niet kunnen, er een mogelijkheid is tot een betalingsregeling en dat ook een overheid met enige redelijkheid en oog voor dingen die fout kunnen gaan, kijkt wat er speelt en wat er gedaan kan worden om het probleem kleiner te maken in plaats van het te verergeren. Daar hoort in mijn ogen ook bij dat je niet alleen maar brieven over en weer schrijft, maar ook af en toe eens de telefoon pakt.

De heer Van Nispen (SP):

Heel goed. Dan zijn we het eens over het uitgangspunt. Het gaat me inderdaad niet om die individuele casus. Maar kennelijk zijn we er dus nog niet helemaal bij het CJIB. Er is veel verbeterd, maar dan wil ik de Minister meegeven dat we er nog niet helemaal zijn.

Minister Dekker:

Er is altijd ruimte voor verbetering, ook hier.

De voorzitter:

De heer Markuszower op ditzelfde punt.

De heer Markuszower (PVV):

Indien u mij toestaat, voorzitter, heb ik nog één kleine vervolgvraag op het vorige punt.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Markuszower (PVV):

Dank u wel, voorzitter, voor de coulance. Die langgestraften gaan dus misschien op verlof. Ik heb het net even gelezen: er is een halfjaar geleden ook weer iemand op verlof geweest. Kan de Minister de Kamer toezeggen dat, als zo'n verlof plaatsvindt, ook naar aanleiding van een advies van de adviescommissie, het verlof altijd beveiligd zal zijn en dat er gewapende politieagenten meegaan om ervoor te zorgen dat de levenslanggestrafte die op verlof gaat, in ieder geval geen nieuwe slachtoffers kan maken tijdens het verlof? Graag een toezegging op dat punt.

Minister Dekker:

Ik ga die toezegging niet doen. Ik vind het ook echt ingewikkeld om hier op individuele gevallen in te gaan. Eventuele gevaarzetting en risico's op recidive zijn dingen waar de adviescommissie nadrukkelijk op moet toetsen. Als dat gevaar reëel aanwezig is, dan zou het mij verbazen als de adviescommissie zegt: we gaan er toch mee beginnen; we gaan er eens naar kijken. Het gebeurt natuurlijk ook nooit koud. Maar ik moet echt even de adviezen van de commissie afwachten, want als ik hier allerlei toezeggingen ga doen of voorwaarden ga noemen, dan ga ik die commissie echt te veel voor de voeten lopen.

De heer Markuszower (PVV):

De Minister behandelt zo'n verlofadvies alsof het een gewone gevangene betreft. Ik ben het niet eens met zijn antwoord over de gewone gevangene, maar dan begrijp ik ons meningsverschil. Maar hier gaat het om een categorie, de levenslanggestraften, die eigenlijk nooit in aanmerking zou komen voor verlof. Omdat het Europees Hof dit heeft opgelegd, heeft Nederland een foefje, een soort trucje bedacht om levenslang toch levenslang te houden in Nederland. Ik vind niet dat de Minister de levenslanggestrafte die op verlof mag, door zo'n foefje moet behandelen als een gewone gevangene, die minder gevaarlijk is. Ik denk dat het wel degelijk mogelijk is dat de Minister gewoon toezegt dat de levenslanggestraften die op verlof gaan, wel altijd beveiligd verlof moeten krijgen. Ik vind eigenlijk dat alle gevangenen die op verlof gaan beveiligd verlof moeten krijgen, maar ik begrijp dat we daar een meningsverschil over hebben. Maar op dit punt begrijp ik het meningsverschil niet eens.

Minister Dekker:

Ze worden niet behandeld als iedere andere gewone gevangene, want er is een speciale commissie die heel goed kijkt naar wat er allemaal speelt. Die voert gesprekken met het Openbaar Ministerie. Die kijkt naar recidivegevaar. Die betrekt de belangen van slachtoffers daarin. Er is geen doelgroep waar het zo zwaar gewogen wordt als bij deze. Maar ik moet die adviescommissie niet voor de voeten gaan lopen door hier alvast in te gaan vullen hoe de adviezen waar zij mee komt, eruit zouden moeten zien.

De heer Markuszower (PVV):

Nog één klein vraagje.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Markuszower (PVV):

Is de Minister het niet met mij eens dat dat recidivegevaar al initieel door de rechter was vastgesteld, toen hij levenslang opgelegd heeft gekregen? Die adviescommissie is in een later stadium toegevoegd als een soort truc om te ontkomen aan het Europees Hof. Dat recidivegevaar was toch al vastgesteld door de rechter toen hij tot levenslang werd veroordeeld?

Minister Dekker:

De rechter heeft bij het uitspreken van de straf niet alleen gekeken naar het recidivegevaar. Hij heeft vooral gekeken naar de strafbare feiten, de ernst daarvan en de zwaarte van de straf die daarbij hoort. Daarnaast kunnen er bij een levenslange gevangenisstraf na verloop van tijd ook dingen veranderen, al is dat niet per se noodzakelijk. Daarom ben ik ook blij dat levenslang ook gewoon levenslang kan blijven als daar aanleiding toe is. Maar er is nu wel een commissie die na 25 jaar nog eens een aantal dingen tegen het licht houdt en kan wijzen op veranderde omstandigheden. Ik denk dat de heer Markuszower en ik het misschien niet helemaal eens zijn. Voor de heer Markuszower blijft iets wat 25 jaar geleden ooit is uitgesproken door een rechter, 25 jaar hetzelfde. Ik denk dat er in die 25 jaar iets zou kunnen veranderen wat relevant zou kunnen zijn en waar zo'n commissie zich vervolgens over kan uitspreken, al is dat lang niet bij iedereen zo.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Voorzitter. Tot slot nog twee punten. De heer Van Nispen vroeg naar mediation en strafrecht: is het niet een beetje gek dat het erop lijkt dat mediation wordt afgebouwd, ondanks het belang ervan? Ik ben achteraf gezien heel erg blij met het amendement dat is aangenomen bij de begrotingsbehandeling. Toen hebben mijn collega en ik ook het volgende gezegd. Je erft op een gegeven moment een begroting waar een aantal dingen in zitten, maar ondertussen ligt er een regeerakkoord dat zegt: we vinden een aantal dingen belangrijk, daar willen we mee aan de slag. Die waren nou juist gekort. Dat is door de Kamer keurig gecorrigeerd. Daar ben ik blij mee. Ik heb ook aangegeven dat ik mijn best ga doen om te kijken of we dat ook in de jaren daarna kunnen continueren, of we het structureel kunnen maken. Daar kunnen wij u in het voorjaar verder over inlichten.

Op 8 november 2017 heb ik uw Kamer mondeling geïnformeerd over de inzet van herstelrecht. U vroeg: kan dat ook niet bij jeugd een belangrijke rol spelen? Wij willen daarnaar kijken. Ik verwacht uw Kamer hierover in het voorjaar te kunnen informeren.

Voorzitter. Dan digitaliseren.

De voorzitter:

Een ogenblik. Meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Wij hebben er bij de begroting inderdaad al heel veel over gezegd. Die discussie ga ik niet overdoen. De Minister heeft het over kijken hoe we dit kunnen continueren en zegt dat er achteraf gezien toch wel een goed amendement lag van de Kamer. Dan herinner ik de Minister er wel aan dat continueren eigenlijk betekent dat er weer 1,5 miljoen euro beschikbaar moet worden gesteld, zoals voor het jaar 2017, en niet die 1 miljoen waarnaar het bedrag is teruggeschroefd voor het jaar 2018. Continueren betekent dan dus ook 1,5 miljoen.

Minister Dekker:

Dit is echt een herhaling van het debat dat wij toen hadden. Ik zie mevrouw Buitenweg daar ook om lachen. Dat werd mij toen ook ontlokt. Ik heb u een commitment gegeven. De Kamer heeft in meerderheid gezegd dat zij er een bedrag voor wil uittrekken, namelijk 1 miljoen. Ik heb gezegd: als dat uw uitspraak is, ga ik kijken of ik dat kan continueren. Dat is misschien niet helemaal het bedrag wat er ooit heeft in gestaan, maar het is wel beter dan wat aanvankelijk in de Justitiebegroting stond.

Voorzitter, tot slot. Collega Grapperhaus verwees dit naar mij door. Er is al veel gezegd over digitalisering in de strafrechtketen en de verbeteringen die daarin gevonden kunnen worden. Volgens mij vroeg mevrouw Buitenweg om nog even een stapje dieper te gaan en om meer te kijken naar de toekomst. Wat zijn de uitdagingen die bijvoorbeeld digitalisering van de rechtspraak, de opkomst van logaritmen en de inzet van logaritmen in conflictbeslechting, voor een deel ook geautomatiseerd, met zich mee zullen brengen? Moet je dat willen? Zitten daar ook ethische vraagstukken aan? Hoe ga je bijvoorbeeld om met artificial intelligence en de ontwikkelingen die er op dat gebied zijn? Daar kan de rechtspraak zijn voordeel mee doen, maar er zitten ook risico's aan. Er is een paralleltraject aan het ontstaan van geautomatiseerde rechtspraak, buiten de formele rechtspraak om, in de mechanismen die meer op arbitrageterrein liggen. Ik zeg u het volgende toe. Ik vind dit relevante ontwikkelingen, op twee vlakken. Ik wil voor de zomer nog komen met een brief over de effecten van al dit soort ontwikkelingen en digitalisering op horizontale privacy. Die toezegging had u al op zak. Ik wil ook graag kijken, ook zo rond de zomer, wat dit betekent voor de rechtspraak. Ik zal daarover een aantal gedachtenlijnen uiteenzetten.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Daarmee komen wij aan het einde van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Wij hebben afgesproken om geen tweede termijn te doen. Daar is ook feitelijk geen tijd meer voor. Ik kijk nog even naar de commissie of er nog behoefte is aan een verslag algemeen overleg, ook wel bekend als een VAO.

De heer Van Oosten (VVD):

Ja, die heb ik. Ik had ook nog een vraag over boetes en de uitwerking, maar misschien heb ik het antwoord gewoon gemist. In eerste termijn heb ik gevraagd hoe het voornemen in het regeerakkoord om de opbrengsten van boetes en schikkingen niet langer bij het ministerie te laten landen, wordt uitgewerkt, maar mogelijk heb ik niet goed opgelet.

Minister Grapperhaus:

De opbrengsten van boetes gaan naar de algemene middelen. Dat is al eerder aan de orde geweest. Ik moet bekennen dat ik die vraag niet opnieuw heb beantwoord.

De heer Van Oosten (VVD):

Er komt nog wel een volgende gelegenheid.

Minister Grapperhaus:

Maar hij is al een keer eerder beantwoord.

De heer Van Oosten (VVD):

Oké. Dan moet ik mijn administratie nagaan.

Minister Grapperhaus:

Ik help u, als dat mag, voorzitter.

De heer Van Oosten (VVD):

Maar ik wil wel graag een VAO. Ik zal aan de collega's uitleggen waarom: dat ziet op dat sepot op basis van de ouderdom van de zaak.

De voorzitter:

Prima. Dan constateer ik dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker de heer Van Oosten. Dat zullen we netjes aan de plenaire Griffie doorgeven. Daar kunnen moties worden ingediend. De toezeggingen zullen geregistreerd worden naar aanleiding van het stenografisch verslag. Dat is nogal een flink aantal. Leest u dat goed en als er commentaar is, horen we dat graag. Dat geldt voor beide zijdes, voor het ministerie maar ook voor de Kamer. Ik dank de bewindspersonen, de leden, de ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en de mensen thuis.

Sluiting 12.47 uur.