Kamerstuk 28345-73

Verslag van een algemeen overleg

Aanpak huiselijk geweld


28 345
Aanpak huiselijk geweld

nr. 73
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2008

De vaste commissie voor Justitie1, de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin3 hebben op 19 november 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, minister Hirsch Ballin van Justitie en minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 20 december 2007 inzake aanbieding van het onderzoeksrapport Huiselijk geweld en herkomstland (28 345, nr. 59);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 3 april 2008 inzake meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (28 345, nr. 64);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 3 september 2008 inzake plan van aanpak Huiselijk geweld 2008–2011 (28 345, nr. 70);

– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de ministers voor Jeugd en Gezin en van Justitie d.d. 9 september 2008 inzake meldcode huiselijk geweld, kindermishandeling en vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld (28 345, nr. 71).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Van Doorn

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. In eerdere debatten hebben wij het kabinet gevraagd, actief beleid te voeren om huiselijk geweld en kindermishandeling tegen te gaan. In het plan van aanpak van het kabinet wordt erkend dat het hier om een groot maatschappelijk probleem gaat en dat het een van de omvangrijkste geweldsvormen in onze samenleving betreft. Op de lijst van dodelijke slachtoffers als gevolg van onnatuurlijke oorzaken staat huiselijk geweld, na verkeersongevallen, op de tweede plaats. Dit betekent dat alles op alles moet worden gezet om dit geweld te stoppen en het liefst uit onze samenleving te verdrijven. Daar is veel voor nodig. Ik denk dat het kabinet goede stappen heeft gezet om huiselijk geweld aan te pakken. Ik denk hierbij aan de Wet tijdelijk huisverbod en de extra middelen die zijn vrijgemaakt voor de vrouwenopvang. Wij zijn ook erg blij met het plan van aanpak omtrent kindermishandeling van de minister voor Jeugd en Gezin. Maar wij zijn er nog lang niet.

Een onderzoek uit 2006 van de Rutgers Nisso Groep laat zien dat op het gebied van preventie en voorlichting nog een wereld te winnen is. Uit dit onderzoek blijkt dat 39% van de vrouwen en 7% van de mannen ook slachtoffer is geweest van seksueel geweld. Preventie en signalering spelen een belangrijke rol bij de aanpak van seksueel geweld. Voorlichting en hulpverlening aan met name de jongeren over seksueel geweld, vinden plaats, maar nog steeds te veel versnipperd. Ik zou graag van de minister voor Jeugd en Gezin, maar ook van de staatssecretaris horen wat zij precies doen om hier regie op te voeren. De programma’s die hier en daar worden gevolgd, moeten in samenhang met elkaar worden gebracht. Verder moet het instrument van de voorlichting gericht worden ingezet.

De Kamer heeft de nodige moties ingediend om het probleem van seksueel en huiselijk geweld en misbruik aan te kaarten. Ik heb zelf een motie ingediend over meldplicht van seksueel misbruik binnen instellingen voor de jeugdzorg en gehandicaptenzorg en andere justitiële jeugdinrichtingen. Ik heb nog niets gehoord over de uitvoering van deze motie. Ik zou graag willen weten hoe het daarmee staat. Daarnaast heb ik een motie ingediend over een verplichte meldcode voor huiselijk geweld, kindermishandeling, genitale verminking en eergerelateerd geweld. In de brief op dit punt wordt aangekondigd dat het kabinet van plan is de meldcode huiselijk geweld wettelijk te gaan verplichten. In diezelfde brief wordt echter ook aangekondigd dat eerst onderzoek moet worden gedaan of aangesloten kan worden bij de bestaande praktijk. In dit verband verwijs ik naar Rotterdam waar een soort convenant werd gesloten over de meldcode. Dat voorbeeld maakt duidelijk dat een wettelijke basis ontbreekt en hard nodig is. Het Rotterdamse college loopt namelijk tegen instellingen zoals de ggz aan, die zich niet aan het convenant willen committeren en niet bereid zijn een meldcode in te voeren. Ik zou graag van de bewindspersonen willen weten wanneer zij die motie uit gaan voeren en met wettelijke kaders komen. Het gaat om een zeer ernstig probleem en ik vind dat wij hier echt te lang over hebben gedaan. Een aantal jaren geleden heb ik hier ook al een motie over ingediend. Ik hoor dan ook graag op welke termijn het kabinet van plan is om met een wetsvoorstel te komen voor een wettelijk verplichte meldcode.

De vier grote gemeenten hebben op 10 november 2008 een plan aan de minister van Justitie overhandigd. Hierin pleiten zij voor een aparte wet inzake huiselijk geweld. De gemeentebesturen worden dagelijks geconfronteerd met huiselijk geweld. Uit de politiecijfers blijkt dat bijna één op de drie meldingen van huiselijk geweld in de vier grote steden wordt gedaan. Dat aantal is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. De gemeenten hebben een aantal regelingen en sommige voldoen ook heel goed, maar het blijkt toch onvoldoende te zijn. Een wet inzake huiselijk geweld zou een aantal knelpunten waar de gemeenten tegenaan lopen, kunnen oplossen. Ik wil graag van de minister weten of hij van plan is om met zo’n wet te komen.

Ik heb in een eerder debat al gevraagd naar de positie van de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG’s). Die werken te versnipperd en niet op een uniforme manier. Bovendien hebben ze geen wettelijke basis. Wellicht kan in een wet huiselijk geweld ook de positie van de ASHG’s kunnen worden verankerd.

Een ander punt dat ik graag aan de orde wil stellen, is geweld tegen zwangere vrouwen. Zwangere vrouwen behoren tot de risicogroep voor huiselijk geweld. Huiselijk geweld komt het meest voor bij personen tussen 25 en 45 jaar. Het krijgen van een kind is een ingrijpende gebeurtenis. Uit een onderzoek van de heer Steegers naar achterstandswijken in Rotterdam en naar babysterfte blijkt dat 10% van de zwangere vrouwen aangegeven hebben dat zij tijdens de zwangerschap zijn mishandeld. Uit een onderzoek van TNO bleek ook dat 3% tot 5% van de zwangere vrouwen slachtoffer wordt van huiselijk geweld. Ik vind dat hier veel meer aandacht voor moet komen bij de beroepsgroepen als verloskundigen, gynaecologen en huisartsen. Zij moeten alert zijn op signalen die worden afgegeven. Zij moeten die oppikken en moeten vrouwen helpen om hulp te zoeken of om aangifte te doen. Verder vraag ik mij af of mishandeling van zwangere vrouwen niet strafverzwarend moet zijn. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Ten slotte heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris. Er is eerder al een debat gevoerd over de gevolgen van de AWBZ-maatregelen voor de vrouwenopvang. De staatssecretaris heeft gezegd dat het geen consequenties heeft, maar ik wil graag van haar horen of dat echt zo is.

Er is veel huiselijk geweld in Chinese gezinnen. Er zijn signalen uit de Chinese gemeenschap dat dit een verborgen problematiek is en dat men daar niet mee naar buiten treedt. Graag zou ik zien dat daar aandacht aan wordt besteed. Datzelfde geldt voor Afrikaanse gezinnen. Twee dagen geleden was er in EenVandaag een item over zwarte Afrikaanse vrouwen in de Bijlmer, die soms illegaal, maar soms ook niet illegaal daar verblijven. Zij worden dagelijks mishandeld en in elkaar geslagen. Dat gebeurt vaak in het bijzijn van kinderen. Zij zijn eigenlijk door bijna niemand te bereiken. Ik vind dat het een taak is, ook van de vrouwenopvang, om ook die kwetsbare groepen op te zoeken en hun hulp en opvang te bieden. Ik wil graag van de staatssecretaris horen of zij dat ook wil doen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Mevrouw Arib sprak, terecht, over de bezuinigingen in de AWBZ. De kans is groot dat deze extra problemen veroorzaken bij de opvang van mishandelde vrouwen. Wij hebben hier verschillende voorstellen voor gedaan. De VNG vraagt om uitstel om eerst te kunnen inventariseren welke problemen daarmee veroorzaakt worden. Is mevrouw Arib het met mij eens dat die bezuiniging moet worden uitgesteld, zodat wij eerst kunnen bekijken welke problemen door deze bezuiniging veroorzaakt worden en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden?

Mevrouw Arib (PvdA): Ik had zo’n reactie al verwacht van de SP. Ik ga nu echter niet het debat over bezuinigingen in de AWBZ overdoen. Daar is uitgebreid over gesproken in de Kamer. De staatssecretaris zegt dat de maatregelen die zij heeft aangekondigd geen consequenties zullen hebben. Ik wil van haar horen of dat echt zo is. Ik ga nu niet het debat over de AWBZ overdoen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Maar u begint er zelf over! Uw vraag of die maatregelen echt geen consequenties hebben, geeft toch aan dat u daar bezorgd over bent? Anders bent u gewoon uw spreektijd aan het verspillen. Als u bezorgd bent, ben ik het met u eens en dan is het VNG het ook met u eens. Maar welke consequenties heeft dat voor de opstelling van de fractie van de PvdA in het debat over de bezuinigingen op de AWBZ?

Mevrouw Arib (PvdA): Ik ga zelf over mijn vragen.

Mevrouw Van Velzen (SP): En ik ga over mijn vragen.

Mevrouw Arib (PvdA): Precies. Ik vraag de staatssecretaris wat het inhoudt als zij zegt dat er geen gevolgen zijn. Mij heeft een brief bereikt – die heeft u ook bereikt – van de Federatie Opvang, waarin staat dat zij zich grote zorgen maakt. Die zorgen deel ik en leg ik aan de staatssecretaris voor. Het is aan haar, mij ervan te overtuigen dat de maatregelen geen consequenties zullen hebben. Als dat wel zo is, ben ik weer aan zet. Ik heb echter maar één vraag en dat is of de zorgen die de vrouwenopvang heeft, namelijk dat straks vrouwen en kinderen op straat komen te staan, terecht zijn. Als dat zo is, zult u meer van mij horen.

De heer Teeven (VVD): Het is altijd leuk, zo’n interruptiedebatje tussen behoorlijk links en een beetje links.

Voorzitter. De VVD-fractie is zeer blij dat wij vandaag ruim de tijd hebben om dit ingrijpende en omvangrijke onderwerp met verschillende bewindspersonen te bespreken. Het blijkt nog steeds moeilijk om goed inzicht te krijgen in de problematiek rondom huiselijk geweld. Juist omdat het vaak onzichtbaar is, is het moeilijk om repressief in te grijpen. Dat is een grote zorg van de VVD-fractie. Ik zal vandaag dan ook opnieuw spreken over het belang van een meldplicht – dat is al veelvuldig gewisseld met de minister voor Jeugd en Gezin – tegenover de door het kabinet geïntroduceerde meldcode. Wij zijn als fractie blij dat de bewindspersonen onze zorgen delen en dat er vandaag een plan van aanpak op dit punt voorligt.

Ik heb twee vragen naar aanleiding van de brief over het onderzoeksrapport Huiselijk geweld en herkomstland. Deze brief is geschreven naar aanleiding van een motie van Dittrich, Hirsi Ali en Kraneveldt. De pilot waarbij het land van herkomst, ook dat van de ouders, van plegers van huiselijk geweld werden geregistreerd, zal niet landelijk worden uitgerold. De redenen die de minister daarvoor in de brief geeft, zijn de hoge kosten en het arbeidsintensieve karakter van de registratie. Kan de minister deze kosten en de vereiste extra personele bezetting inzichtelijk maken? Zijn die voor alle korpsen hetzelfde?

De minister ziet ook af van een landelijke uitrol van registratie, maar hij acht een periodiek onderzoek naar huiselijk geweld onder de tweede generatie wel wenselijk, gelet op het feit dat mensen uit de tweede generatie nu nog jong zijn, maar wel een aanzienlijk deel van de bevolking uitmaken. Is de minister voornemens in navolging op het landelijk onderzoek dit aspect van huiselijk geweld periodiek te onderzoeken? Zo ja, hoe vaak en hoe frequent? Zo nee, waarom niet?

Ik heb een aantal vragen en opmerkingen over het plan van aanpak Huiselijk geweld 2008–2011. De thema’s preventie en signalering, interventie, onderzoek, instrumenten en samenwerking getuigen van een brede aanpak en de urgentie van de problematiek. Om goed inzicht in de omvang te krijgen, vraagt de VVD of de resultaten van het grote landelijk onderzoek naar aard en omvang van huiselijk geweld, dat eind 2007 is gestart – de brief van december 2007 geeft als einddatum 2008, begin 2009, maar het actieplan geeft najaar 2009 aan – al bekend zijn. Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, wanneer kan de Kamer de resultaten dan verwachten?

De VVD-fractie vraagt verder op welke termijn de minister verwacht dat de intensieve gedragsinterventie voor plegers van huiselijk geweld, waarnaar het plan verwijst, is ontwikkeld. Kan de minister een toelichting geven op het grote aantal instrumenten dat inmiddels ter ondersteuning van de implementatie van het huisverbod is ontwikkeld? Welke instrumenten zijn dit en voor wie zijn ze concreet bedoeld? Met het oog op het plan van aanpak wil de VVD graag de vragen die mevrouw Smidt, directeur van de Federatie Opvang, in haar brief van 14 november jongstleden heeft gesteld, voorleggen aan de bewindspersonen. Mevrouw Smidt stelt het gebrek aan financiële middelen bij de opvang aan de orde. Dat zou het gevolg zijn van de aanpassing in de AWBZ-maatregelen. Gemeenten hebben geen financiële middelen en voorbereidingstijd toegezegd gekregen om deze hulp, een nieuwe taak vanaf 1 januari aanstaande, te bieden. De staatssecretaris heeft tijdens de behandeling van de begroting van VWS aangegeven dat de wijziging in de AWBZ-pakketmaatregelen geen negatieve gevolgen zullen hebben voor de aanpak van huiselijk geweld, omdat dit juist een van de speerpunten van het kabinetsbeleid is. Tot op heden is het mijn fractie echter niet duidelijk geworden hoe zij dit waar wil maken. De VVD vraagt de staatssecretaris vandaag een nadere en vooral meer concrete toelichting te geven op het ondervangen van deze concrete problemen.

Ten slotte heb ik nog een aantal vragen over de meldcode huiselijk geweld, kindermishandeling en vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld. Minister Rouvoet heeft tijdens de behandeling van zijn begroting wederom de meldplicht van de hand gewezen, onder verwijzing naar de verplichte meldcode. Ook in de voorliggende brief wordt naar de mening van de VVD opnieuw te snel voorbij gegaan aan de vraag naar de mogelijkheid van een meldplicht. Wij hebben hier al vaker moties over ingediend en die zijn ook al vaker afgewezen. Wij kennen natuurlijk het standpunt van de minister, maar wij vinden het toch teleurstellend dat de meldplicht weer terzijde wordt geschoven, omdat dit een overbelasting van het systeem tot gevolg kan hebben en het draagvlak onder professionals klein is. De brief stelt dat er geen bewijs is dat een wettelijke meldplicht leidt tot het terugdringen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik word niet snel ergens stil van, maar ik word er toch een beetje stil van dat de minister voor Jeugd en Gezin dat zo zegt. Wij hebben het naar mijn oordeel namelijk over een zeer kwetsbare groep van slachtoffers, die afhankelijk is van het professioneel handelen van verschillende hulpverleners en van bijvoorbeeld leerkrachten. Het zijn slachtoffers die met behulp van een meldplicht misschien – dat weet de VVD-fractie niet zeker, maar de minister ook niet – eerder de noodzakelijke bescherming en zorg zouden kunnen krijgen die zij behoeven. De VVD is van mening dat juist onze professionals in de zorg met een duidelijke meldcode een juiste inschatting kunnen maken van een situatie waarin zij dienen te melden. Is dat ook niet de nadrukkelijke wens van de bewindspersonen? Is dat dan niet een reden waarom wij toch over zouden moeten gaan tot een meldplicht? Waarom geen meldplicht, zo vraag ik opnieuw aan minister Rouvoet. Hoe verhoudt de stellige afwijzing van de minister zich tot de uitspraken van de minister van Justitie die in een algemeen overleg heeft aangegeven dat ten aanzien van het melden van kindermishandeling «ja, tenzij» dient te gelden? Graag krijg ik een reactie van beide ministers. De wat laconieke reactie van de minister voor Jeugd en Gezin staat tegenover die van de minister van Justitie die heeft gezegd dat als het gaat om het melden van kindermishandeling moet gelden «ja, tenzij». Hoe kan dit volgens de minister van Justitie zonder een meldplicht worden gerealiseerd?

Het valt de VVD verder op dat de brief met name ingaat op de problematiek rondom de meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Het lijkt de VVD dat de meldcode voor vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld een andere inhoud en aanpak vereist. Graag hoor ik hierop de visie van de bewindspersonen. Kunnen zij een toelichting geven op het gebruik van de verplichte meldcode, specifiek voor deze twee vormen van kindermishandeling? Uit de resultaten die staan vermeld op pagina 2 volgt dat gemiddeld genomen de professionals de meldcode in het afgelopen jaar drie keer hebben opgevolgd. Drie keer! Kunnen de bewindspersonen aangeven hoeveel meldingen er op jaarbasis zijn gedaan en wat de vervolgactie is geweest op het, ik zou bijna zeggen niet gebruiken van de meldcode?

De VVD heeft ook nog een vraag over de verschillende afdoeningsmogelijkheden van de meldingen bij het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). Niet alles wordt als melding geregistreerd en opgepakt, er kan ook alleen advies worden gevraagd. Welke acties dienen naar de mening van de minister van Justitie te volgen op een telefoontje naar het AMK? Wat te doen met een ernstig geval, waarover voldoende informatie beschikbaar is om te handelen, terwijl de persoon in kwestie alleen maar verzoekt om een advies? Wij hebben het al vaker in het algemeen besproken. Niet alles is een aangifte. Sommige dingen worden alleen gemeld, maar moeten justitie en politie daar dan niet ambtshalve toch mee aan de gang gaan?

Ik rond af met een iets algemenere vraag. Ik weet niet precies wie van de drie bewindslieden daarvoor verantwoordelijk is en wie die vraag zou moeten beantwoorden. Daarom stel ik hem maar aan alle drie. Er is een landelijke campagne en momenteel hoor je vaak het radiospotje hoe om te gaan met huiselijk geweld. De VVD houdt aan dit spotje het gevoel over dat je koste wat kost moet proberen om er samen uit te komen. Je blijft thee drinken tot het bittere eind en je blijft praten en uiteindelijk moet er dan wat van komen. Samen eruit komen bij huiselijk geweld. Dan kan misschien bij het aanpakken van roken in cafés. Daar moet je samen uit kunnen komen en daar moet je niet politie en justitie met arrestatieteams naar binnen sturen en moet je niet hele ondernemingen sluiten. Maar dat kan niet als het gaat om huiselijk geweld, waar kinderen het slachtoffer van zijn. Graag hoor ik de visie van de bewindspersonen op de vraag welke boodschap zij met dat spotje proberen te geven. Blijven wij doorpraten tot het einde als het gaat om huiselijk geweld of gaan wij er echt wat aan doen, zoals de minister van Justitie nu eigenlijk een beetje doet als het gaat om roken in de cafés? Ik zou zeggen, minister, zet politie en justitie in bij huiselijk geweld en niet voor roken in cafés. Laat dat laatste aan uw ambtsgenoot van Volksgezondheid over.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik weet dat de heer Teeven een groot voorstander van een meldplicht is. Ik denk dat dat een averechts effect heeft, maar ik denk niet dat een discussie daarover nog doel zal treffen. Daarom zal ik dat ook niet doen. Hij kwam echter met een heel negatief beeld over de meldcode. Wij hebben allerlei onderzoeken gehad van de bewindspersonen – veel dank daarvoor – over de wijze waarop het in het buitenland gaat en hoe het in Nederland wordt toegepast. Ik word er eigenlijk wel blij van als ik zie dat meer dan de helft van de professionals die meldcode kent. Daar waar die meldcode bekend is, wordt die door acht op de tien professionals ook gewoon gebruikt. De heer Teeven komt nu echter met totaal afwijkende getallen aan. Waar baseert hij zich op?

De heer Teeven (VVD): Het is maar waar je blij mee bent. Een kinderhand is snel gevuld. Mevrouw Van Velzen zegt dat zij er al blij is mee dat de helft van de professionals bekend is met de meldcode en dat acht van de tien die het weten, die opvolgt. Dat is een mager resultaat. De VVD-fractie is daar niet zo blij mee. Wij denken inderdaad – maar daarover verschillen wij van mening – dat een meldplicht beter zou zijn. De minister van Justitie heeft, als het gaat om huiselijk geweld in relatie tot kinderen en kindermishandeling, gezegd dat het altijd aangepakt moet worden, tenzij er een goede reden is om het anders te doen. Wij horen graag van de minister hoe zich dat verhoudt met dit gedoe met de meldcode.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik constateer dat een minderheid in de Kamer een meldplicht in wil voeren. Ik steun het kabinet op dit punt.

De heer Teeven (VVD): Dat er een minderheid in de Kamer is die een meldplicht in wil voeren, is zeker zo, maar de SP-fractie zou als geen andere fractie moeten weten dat minderheden in de Kamer op een gegeven moment in de Kamer ook meerderheden kunnen worden. Het inzicht komt met de jaren, mevrouw Van Velzen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Op dit punt waren het meerderheden die minderheden werden. En de VVD is een oppositiepartij geworden.

De voorzitter: Mevrouw Van Velzen, ik geef u nu het woord voor uw eigen inbreng.

Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Wij hebben al een keer eerder een lang en uitgebreid debat gevoerd over huiselijk geweld. Wij hebben veel nieuwe stukken gekregen, met intenties van het kabinet en met nieuwe beleidsvoorstellen. Als ik de stukken doorlees, bekruipt mij toch een gevoel van woede dat er mensen zijn die hun handen niet van andere mensen af kunnen houden. Als ik de getallen juist interpreteer, is dat aantal mensen het afgelopen jaar alleen maar groter geworden. Ik wil daarom de hamvraag aan het kabinet voorleggen: hebben wij wel grip op het probleem? Is het aantal gevallen van huiselijk geweld in 2007 gestegen door de campagne van het kabinet, waarbij mensen worden opgeroepen om melding te maken en aangifte te doen en aan te kloppen bij de hulpverlening of is het een daadwerkelijke stijging? Zijn wij nu op de goede weg? Wat is de tussenstand na twee jaar in deze kabinetsperiode?

Ik ben enorm geschrokken van de uitspraak van staatssecretaris Bussemaker. Er is eerder een debat gevoerd over de pakketmaatregelen AWBZ. Toen zei zij in de richting van een partijgenoot dat de slachtoffers van huiselijk geweld maar op hun eigen kracht moeten vertrouwen. Het is jammer dat zij er nu nog niet bij is, want ik had zo’n uitspraak niet verwacht van zo’n feministisch bewindspersoon. Ik word daar een beetje koud van, want ik snap dat niet. Als het de oplossing zou zijn dat wij deze vrouwen op hun eigen kracht wijzen en zeggen dat zij daar maar op moeten vertrouwen, dan hadden wij hier vandaag helemaal niet met elkaar hoeven debatteren en dan zou het aantal meldingen van huiselijk geweld ook niet zo groot zijn.

De bezuinigingen op de AWBZ leiden tot ellende voor de opvanginstellingen en voor een hele groep slachtoffers van huiselijk geweld, als wij ten minste de Federatie Opvang mogen geloven. Een kwart minder vrouwen kan dan worden opgevangen en begeleid op de opvangadressen. Waar moeten die mensen dan heen? Het zoeken naar opvang in eigen kring, binnen de familie- of vriendenkring is juist in geval van huiselijk geweld in de meeste gevallen helemaal geen optie. De Federatie Opvang geeft aan dat zij vreest voor slachtoffers die op straat gaan zwerven. Dat is natuurlijk volstrekt onacceptabel. Ik neem aan dat dat ook niet is wat dit kabinet wil. Daar moet een oplossing voor komen. Bij de behandeling van de begroting van VWS is hier uitgebreid over gesproken, evenals over de bezuiniging. De staatssecretaris heeft toen aangegeven dat de aanpak van huiselijk geweld niet onder druk zal komen te staan, omdat het een speerpunt is voor dit kabinet. Dat is prachtig, maar hoe gaan de bewindspersonen de problemen aanpakken? Wat doen zij met de alarmerende noodsignalen van de hulporganisaties? Van speerpunten maak je namelijk geen opvangplaatsen. Ik wil daarom concrete oplossingen horen. Zolang er geen oplossingen zijn, moeten wij helemaal niet overgaan tot bezuinigingen die een negatief effect kunnen hebben voor deze zeer kwetsbare groep.

De fractie van de PvdA komt in een motie met een oplossing, namelijk een rapid response team. Ik weet niet wat ik mij daarbij moet voorstellen. Ik vraag dat aan de bewindspersonen. Mevrouw Bussemaker is nu ook aanwezig, zie ik. Moet ik mij daar een ploeg ambtenaren bij voorstellen die met een pipowagen naar de plaats des onheils gaat als er geen opvang meer mogelijk is? Dat lijkt mij een papieren oplossing. Daar hebben wij niets aan en de vrouwen in kwestie al helemaal niet. Mijn fractie vindt dat voordat de problemen bekend en getackeld zijn en er alternatieven zijn, de bezuinigingen moeten worden uitgesteld.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb de uitspraak van de staatssecretaris niet gehoord en ik weet ook niet in welke context zij die heeft gedaan, maar ik vind het juist heel feministisch als vrouwen op hun eigen kracht kunnen vertrouwen en hun ook vanuit de opvang en de hulpverlening dat vertrouwen wordt gegeven. Ik vind het juist niet feministisch dat u daar zo dramatisch over doet. Maar misschien heb ik niet goed begrepen wat u onder «eigen kracht» verstaat.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik merk dat u niet bij het debat aanwezig was, mevrouw Arib. Zeggen dat vrouwen maar op hun eigen kracht moeten vertrouwen, is bij dit onderwerp juist geen oplossing. Wij hebben te maken met een heel kwetsbare doelgroep, die goede maatregelen, goede opvang en goede begeleiding behoeven. Daar zijn wij het allemaal over eens. De bezuinigingen op de AWBZ leiden er alleen maar toe dat de problemen groter worden. Dat wilt u niet horen, dat snap ik wel, maar het is wel degelijk een probleem. Ik ben niet de enige die dat vind. Al die opvangorganisaties komen aankloppen en de VNG pleit voor uitstel.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik vind dit erg demagogisch.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik maak bezwaar tegen dat soort termen. Demagogie, daar doen wij niet aan.

Mevrouw Arib (PvdA): Voordat de pakketmaatregelen werden aangekondigd, vond u het ook allemaal dramatisch en schandalig. Nu hangt u uw verhaal helemaal op aan de AWBZ-bezuiniging en wilt u die vrouwen afschilderen als zielig. Ik vind het echter sterke vrouwen, want zij durven de stap te zetten om weg te lopen. Daar hebben ze alle steun en alle begeleiding bij nodig. Gaat u nu niet een heel verhaal houden dat door de bezuiniging op de AWBZ ineens vrouwen op straat komen te staan of wat dan ook.

Mevrouw Van Velzen (SP): Mevrouw Arib heeft helaas een slecht kortetermijngeheugen. In het vorige debat heb ik het kabinet namelijk grote lof toegezwaaid omdat het het probleem serieus neemt. Dat is ook hard nodig. Ik heb helemaal niet dramatisch gedaan en mensen ook niet als zielig afgespiegeld. Volgens mij wilt u dat gewoon horen. Dat is uw goed recht, dat mag. Ik zie dat het kabinet goed op weg was, maar dat er nu bezuinigingen komen die een gedeelte van de vooruitgang weer teniet doen. Wij draaien de tijd gewoon terug. U mag mij van alles verwijten, maar nu refereert u aan dingen die ik niet gezegd heb. Als u dan woorden als «demagogie» gebruikt, leg ik dat netjes terug op uw bordje.

Voorzitter. Afgelopen maandag was er een uitzending van EenVandaag over de problemen met huiselijk geweld binnen de Afrikaanse gemeenschap. Ik neem aan dat de bewindspersonen die uitzending ook hebben gezien. Ik schrok daarvan. Het gaat dan met name om vrouwen die in de illegaliteit zitten en die dus een hoge drempel over moeten gaan om aangifte te doen. Zij voelen ook een drempel om naar een hulpverlener te stappen. Nu is er een gelovig persoon, ik meen een dominee, die van alles en nog wat regelt. Kunnen de bewindspersonen niet eens contact opnemen met deze persoon en kijken welke mogelijkheden er zijn om de drempels wat te verlagen en deze mensen via zo iemand, die een belangrijke rol in de gemeenschap speelt, wel bij de hulpverlening terecht te laten komen? Ik krijg graag een toezegging op dat punt.

Ik zie dat overigens ook breder. In Rotterdam zijn ook grote knelpunten als het gaat om vrouwen die in de illegaliteit zitten en vrouwen die een zogenaamd partnerafhankelijk verblijf hebben. Op het moment dat er sprake is van huiselijk geweld, hebben zij grote problemen om in de opvang terecht te komen. Als zij al in de opvang terecht komen, is dat noodopvang, crisisopvang. Kortdurend dus. Ik vind eigenlijk dat wij af moeten van die scheiding. Er zijn nu organisaties die vrijwillig, vaak op eigen kosten, illegale vrouwen of vrouwen met een kortdurende verblijfsstatus opvang bieden, maar wij zouden die mensen gewoon met open armen moeten ontvangen, want zij hebben een groter probleem dan het probleem dat wij met deze mensen zouden hebben. Ik zou aan de minister willen vragen om zijn gedachte te laten gaan over het openstellen van iets dat lijkt op de B9-regeling om vrouwen die slachtoffer zijn van ernstig huiselijk geweld, parallel aan de regeling voor vrouwen die slachtoffer zijn van mensenhandel, toch een verblijfsstatus te kunnen bieden.

Ik ben blij dat het kabinet met de meldcode aan de slag is gegaan. Ik zie in de nulmeting dat die code al redelijk bekend is en dat het kabinet het streven heeft, zoals ik ook in mijn motie aangaf, om hem overal bekend te maken en er hard mee aan de slag te gaan. Het is goed dat het gebruik van die code verplicht wordt gesteld. Hoe staat het met de voortgang? Er is nog steeds geen formeel meldpunt. Kunnen de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld in de toekomst die rol op zich nemen, net zoals bij het AMK het geval was? Ik sluit mij op dit punt aan bij het pleidooi van de PvdA-fractie. Wat moet er nog allemaal gebeuren om de meldcode verplicht te stellen? Op welke termijn kan dat gerealiseerd worden?

Wij hebben een heel pakket met voorstellen van de G4-gemeenten gekregen. Die hebben inderdaad veel te maken met slachtoffers van huiselijk geweld. Er zitten een aantal interessante elementen in. Zij pleiten voor een wet tegen huiselijk geweld. Ik heb echter begrepen dat dat niet per se letterlijk opgevat hoeft te worden en dat het wellicht niet nodig is om er een speciale wet voor te maken. Zij zien echter wel een aantal belangrijke knelpunten en zij bieden aan om mee te denken over een oplossing daarvan. Een van de suggesties die zij hebben gedaan is om in het Wetboek van Strafrecht op te nemen dat als er kinderen aanwezig zijn bij huiselijk geweld, dit als een verzwarende omstandigheid wordt gezien in de rechtszaak. Maar dat gebeurt nu toch al? Als kinderen aanwezig zijn bij zo’n geweldsexplosie is dit toch al een verzwarende omstandigheid? Dat neemt de rechter toch al mee? Ik wil daar graag inzicht in hebben, want als dat niet zo is, moeten wij volgens mij een aanwijzing geven of het anders desnoods via de wet regelen. Ik hoor uit de praktijk – ik leg dat aan de minister van Justitie voor – dat rechters nog steeds geldboetes opleggen aan de plegers van huiselijk geweld. Dan is eigenlijk het hele gezin slachtoffer, want daar leiden de kinderen ook onder. Ik pleit er, net als de PvdA-fractie, voor om meer in te zetten op gedragstherapie en het vormen van een vangnet voor recidivisten. Welke straf is de meest geschikte voor de recidiverende pleger van huiselijk geweld?

Het tijdelijk huisverbod zit eraan te komen. Die maatregel gaat in januari in. Ik heb daar een aantal vragen over. Zijn de gemeenten daar nu klaar voor? Is al het voorwerk gedaan? Ik krijg nu namelijk al signalen uit de praktijk dat er gemeenten zijn die zeggen dat zij eigenlijk niet het geld hebben om die mensen een deugdelijk vangnet te geven en hun de hulp te bieden die hoort bij die tien dagen isolatie. Als er geen geld is, kan die wet ook niet goed werken. Ik vraag aan de bewindspersonen om daarop in te gaan. Moeten wij wel een huisverbod willen hanteren als gemeenten niet genoeg geld hebben om die hulp te verlenen?

Amsterdam pleit ervoor om de wet uit te breiden, met name als het gaat om ex-partners die huiselijk geweld plegen. Ik denk dat de wet daar niet voor bedoeld is. Ik vraag wel aan de minister van Justitie of wij nu voldoende mogelijkheden hebben om ex-partners die huiselijk geweld plegen, aan te pakken in de vorm van anti-stalkingwetgeving en het opleggen van een straatverbod. Wordt dat instrument voldoende ingezet?

Wij hebben kennis mogen maken met het nieuwe registratiesysteem ProKid van de politie Arnhem. Dat lijkt een heel interessante manier om hulpverlening en politiegegevens aan elkaar te koppelen. Wordt dat ondersteund door het kabinet? Gaan de bewindslieden daar een landelijke navolging aan geven?

Mijn laatste punt ligt eigenlijk op het terrein van een andere bewindspersoon, dan de bewindspersonen die hier aanwezig zijn. Het gaat ons echter allemaal aan. Ik heb de indruk dat op middelbare scholen niet altijd bekend is bij leerlingen dat zij zich kunnen melden als zij het idee hebben dat een klasgenoot of schoolgenoot slachtoffer is van huiselijk geweld of van kindermishandeling. Wordt afdoende gemeld dat er vertrouwenspersonen zijn? Is er wel voldoende voorlichting? Het kan namelijk niet dat kinderen weten dat er iets speelt, maar niet weten waar zij het kwijt kunnen. Zij blijven daarmee rondlopen, met als groot slachtoffer natuurlijk het kind in kwestie dat geconfronteerd wordt met huiselijk geweld en kindermishandeling.

Voorzitter: Arib

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. Er is al veel gezegd door mijn collega’s. Ik kan mij aansluiten bij hun woorden over het belang van dit onderwerp. Ik heb nog een paar punten die overgebleven zijn.

Een tijdje terug heeft in de krant gestaan met hoeveel moorden wij op jaarbasis te maken hebben in Nederland. Daar werd – dat was volgens mij voor het eerst – ook bij gemeld dat moord op vrouwen voor een deel het gevolg is van geweld van de partner. Ik heb het nog niet eerder gezien, maar het heeft nu in een aantal kranten gestaan. Dat geeft ook het belang aan dat wij inmiddels aan dit onderwerp hechten. Collega Arib zei het zojuist al: na het verkeer is huiselijk geweld de belangrijkste oorzaak van dodelijke slachtoffers. Als ik het stukje in de krant goed heb gelezen, kan alleen al op grond van wat wij weten, geconstateerd worden dat per jaar minimaal twintig vrouwen als dodelijk slachtoffer van huiselijk geweld aangemerkt kunnen worden. Ik heb het dan nog niet over kinderen. Misschien dat daar ook nader inzicht in gegeven kan worden. Maar hieruit blijkt wel dat in ieder geval een deel van het taboe van dit onderwerp af is en dat erkend wordt dat het een groot probleem is.

Een ander onderdeel, waar het taboe nog niet helemaal af is, is of wij ook aan kunnen geven bij hoeveel slachtoffers van huiselijk geweld er sprake is van seksueel geweld. Ik heb het dan niet alleen over volwassenen, maar met name ook over seksueel geweld binnen de huiselijke kring tegen kinderen. Ik meen dat een van de brieven die wij gekregen hebben van de Rutgers Nisso Groep hier ook over ging. Ik stel dit specifiek aan de orde, omdat wij met enige regelmaat grote onrust in dit land zien wanneer kinderen in de publieke ruimte of buitenshuis bij een club of bij een organisatie slachtoffer zijn van seksueel geweld. Wij weten echter, hoewel dit nog niet helemaal goed met cijfers is onderbouwd, dat seksueel geweld binnen het gezin vaak een groter probleem is dan geweld daarbuiten. Ik hoor daar graag een reactie op van met name de minister voor Jeugd en Gezin.

Over het huisverbod zijn ook al een paar opmerkingen gemaakt. Wij hebben deze week een brief gekregen van de minister dat het in ieder geval gepubliceerd is. Tot nu toe was het niet eens een wettelijk instrument. Uit de pilots blijkt dat in de afgelopen acht maanden in Amsterdam-Noord 35 personen, 32 mannen en drie vrouwen, een tijdelijk huisverbod opgelegd is. Dan kun je wel ongeveer nagaan wat die maatregel straks, wanneer de wet van kracht is, voor resultaat zal hebben. Ik sluit mij aan bij de vraag die mevrouw Van Velzen daarover heeft gesteld. Ik hoor van gemeenten dat zij denken onvoldoende geld te hebben. Heeft het kabinet dit ook waargenomen of denkt het daar op een andere manier mee om te kunnen gaan?

Ik wil aan de staatssecretaris van VWS dezelfde vraag stellen als alle collega’s volgens mij hebben gedaan. Ik heb niet alleen van de maatschappelijke opvang begrepen dat er wellicht problemen ontstaan op het moment dat de nieuwe opzet van de AWBZ functioneert, maar ook van een aantal gemeenten. Men ziet kennelijk nog niet goed op welke manier slachtoffers van huiselijk geweld al dan niet geraakt gaan worden. Ik heb overigens begrepen dat 2009 een overgangsjaar is.

De heer Teeven (VVD): U maakt zich daar volgens mij terecht zorgen over. De staatssecretaris heeft bij de behandeling van de begroting van VWS echter gezegd dat de wijziging in de AWBZ-pakketmaatregelen geen negatieve gevolgen zou hebben voor de aanpak van huiselijk geweld. Zegt u nu tegen de staatssecretaris: wij willen vanavond als CDA-fractie precies weten wat dat inhoudt, wat de garanties zijn? Bent u dan ook voornemens dat te gaan corrigeren als die vraag vandaag niet bevredigend wordt beantwoord?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Ik heb de vraag naar de betekenis ervan vanuit de maatschappelijke opvang gekregen. Verder heb ik de vraag vanuit de gemeenten gesteld gekregen. Zij zeiden dat zij niet precies wisten of zij dit wel kunnen doen. Ik heb gerefereerd aan het feit dat er een debat is geweest en dat 2009 een overgangsjaar is. Ik vraag aan de staatssecretaris of zij dat perspectief vandaag nog een keer wil schetsen.

De heer Teeven (VVD): U hebt keurig herhaald wat uw vraag was. Die had ik echter al goed verstaan. Ik vroeg iets anders en daar zou ik graag antwoord op krijgen. Wat is het standpunt van de CDA-fractie als blijkt dat de staatssecretaris dat niet voldoende heeft geborgd?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Ik wil eerst het antwoord van de staatssecretaris afwachten, ook in dit gremium. Vindt u dit geen goed antwoord? Ik vind hem zelf wel leuk. Anders hoeven wij toch niet te overleggen met de staatssecretaris?

Voorzitter. Ik heb nog een vraag aan de minister van Justitie. Ik heb die vraag in het wetgevingsoverleg over de begroting van BZK ook gesteld. Een van de top-5-irritaties bij de wijkagenten is de enorme administratieve last die zij ervaren bij het opnemen van aangiftes van huiselijk geweld. De staatssecretaris van BZK heeft ons daarop geattendeerd. Kan de minister van Justitie een bijdrage leveren om die irritatie om te zetten in iets positiefs, waardoor in de tijd die wijkagenten nu nodig hebben om huiselijk geweld op te nemen, zij niet één maar twee aangiftes kunnen verwerken? Dat zou al een behoorlijke slag zijn. Agenten kunnen dan trots zijn op de positieve bijdrage die zij kunnen leveren.

Ik heb een jaar of zeven geleden het eerste debat over de nota Privé Geweld- Publieke Zaak gevoerd. Wij vroegen ons toen nog af of wij daar wel over mochten spreken in deze Kamer, aangezien het toch eigenlijk een privézaak was. Ik ben al begonnen, te zeggen dat dat gelukkig niet meer zo is. Hebben wij ook inzicht in hoeveel mensen wij in de afgelopen jaren, terwijl die nota beleid geworden is, hebben kunnen helpen die daarvóór wellicht helemaal nooit zichtbaar werden?

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Antwoord van de bewindslieden

Minister Hirsch Ballin: Mevrouw de voorzitter. Mede namens collega Rouvoet en collega Bussemaker dank ik de leden van de commissie hartelijk voor de belangstelling voor het onderwerp dat ons hier bijeen heeft gebracht, het bestrijden van huiselijk geweld. Zoals door alle sprekers is gezegd of minstens is gedacht, hebben wij hier te maken met een ernstig probleem. Er is nog steeds sprake van een onbekende omvang, in die zin dat er gevallen van huiselijk geweld, vermoedelijk vele gevallen van huiselijk geweld zijn die niet worden gemeld. Daarom moeten wij dus zowel de meldingsbereidheid als de preventie en de repressieve en curatieve reactie versterken. Daar gaan de brieven die vandaag staan geagendeerd ook over. De realiteitszin gebiedt te constateren dat het de omvangrijkste vorm van geweld is in Nederland. Er komen per jaar zo’n 65 000 meldingen van huiselijk geweld binnen. Wij moeten er daarbij vooralsnog van uitgaan dat dat maar ongeveer een achtste is van het totaal.

De strafrechtelijke aanpak is aangescherpt, met als doelstelling dat in 2011 45% van alle door de politie geregistreerde incidenten door een aangifte wordt gevolgd en het aantal aanhoudingen tot 70% is opgelopen. Nu is dat respectievelijk 38% en 64%. Dat vergroot ook de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden, naast uiteraard de inspanningen op het gebied van preventie. Ik noem in dit verband ook nog uit het plan van aanpak met enige nadruk de invulling van de wet inzake een tijdelijk huisverbod. Er is zo-even ook vanuit de commissie geconstateerd, met een tevredenheid die ik deel, dat de wet per 1 januari in werking kan treden. De politieregio’s zijn merendeels, maar niet allemaal, gereed om daarmee te gaan werken. Voor zover ze nog niet helemaal gereed zijn, zal ervoor worden zorg gedragen dat de hulpofficieren van justitie alsnog zover komen dat zij de burgemeesters terzijde kunnen staan bij de toepassing van de wet.

Een brief over de wettelijk geregelde meldcode zal de Kamer, als het meezit, morgen bereiken, na laatste correcties en afronding van het interdepartementaal overleg. Ik had gehoopt dat die brief er vanochtend al was geweest, of liever nog eerder, maar het interdepartementaal overleg heeft inmiddels zijn voltooiing bereikt. De brief kunt u dus morgen verwachten. Daarin zullen wij ook ingaan op het verplicht stellen van de meldcodes.

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik heb eerst een punt van orde. Ik denk dat ik namens alle collega’s spreek als ik zeg dat wij graag hadden gezien dat die brief er vandaag was geweest en dat wij die tijdens dit debat hadden kunnen bespreken. Ik moet u ook verzoeken om na de eerste termijn, dit algemeen overleg aan te houden en de tweede termijn later te plannen.

De voorzitter: Ik kan mij voorstellen dat wij dit na de eerste termijn van het kabinet nog even met elkaar bespreken.

De heer Teeven (VVD): Het is in ieder geval een verzoek van de zijde van de VVD-fractie.

Minister Hirsch Ballin: Wij hadden uiteraard ook graag gezien dat die brief er vandaag was geweest. Ik zal u echter graag van alle informatie voorzien die erin zal staan.

Er is gevraagd of er al dan niet verschillend over wordt gedacht of er een verplichting bestaat tot het melden. Een verplichte meldcode is iets anders dan een verplichting tot melden. In de brief die nu vrijwel gereed is, zult u kunnen lezen dat er een verplichting zal worden ingevoerd om er zo’n code op na te houden. Wanneer huiselijk geweld onder de aandacht komt van een professional, mogen er voor hem of haar geen beletselen bestaan om daarvan melding te doen. Hij of zij mag ook geen barrières voelen die tussen de oren zitten, maar niet echt in onze wetgeving staan. Er komt in tegendeel een verplichting voor de desbetreffende beroepsgroepen, de desbetreffende professionele diensten om tot invoering van zo’n code over te gaan. Dat is de essentie van de brief waar ik zo-even op duidde.

Betekent dit dat de professional ook verplicht is te melden? Dit betreft de kwestie van het verplicht voorschrijven van het melden. Er moet een verschil worden gemaakt met het opnemen van een wettelijke plicht naar analogie van de aangifteplicht die op ambtenaren rust ten aanzien van hetgeen behoort tot hun werkterrein. Iets dergelijks staat ons niet voor ogen. Wij zijn van oordeel dat er in het kader van een goede beroepsbeoefening een professionele verplichting bestaat om in de gevallen waarin men stuit op een geval van huiselijk geweld, daar niet het zwijgen toe te doen, maar langs de weg van de meldcode – en zolang er geen meldcode is, op een zorgvuldige manier die behoort tot de verantwoordelijkheid van de professional – tot melding over te gaan. Ik hoop dat ik hiermee de vereiste duidelijkheid heb gegeven op het punt van meldcode en meldplicht.

Mevrouw Arib (PvdA): Het verschil is ons geheel duidelijk. Ik begrijp dat die meldcode verplicht wordt en dat het er nu om gaat hoe de zorgverleners moeten handelen als zij signalen krijgen dat er is mis is.

Minister Hirsch Ballin: Ja.

Mevrouw Arib (PvdA): Hoe wordt erop toegezien dat de hulpverleners volgens die meldcode gaan werken? De KNMG heeft bijvoorbeeld ook jarenlang volgehouden dat alle huisartsen volgens een meldcode werkten. Toch bleek in de praktijk de overgrote meerderheid zich daar niets van aan te trekken. Zij hebben het nu wel een beetje geactualiseerd. Hoe kan er echter voor worden gezorgd dat als er straks een meldcode is, er in de praktijk ook daadwerkelijk volgens die meldcode wordt gehandeld?

De heer Teeven (VVD): Zoals de minister al terecht constateerde, is er voor sommige ambtenaren al een aangifteplicht. Die is wettelijk vastgelegd. Ik mag toch hopen dat die aangifteplicht altijd voor die meldcode gaat.

Minister Hirsch Ballin: Het antwoord op de vraag van de heer Teeven is: ja. Dat is wettelijk vastgelegd en wettelijke verplichtingen moeten worden nagekomen.

Over het toezicht op de professionals die in de VWS-sfeer werken, zal collega Bussemaker straks nog iets zeggen. In algemene zin en sectoren overstijgend, merk ik nog op dat wanneer wij dat zo constateren en uitspreken, dat betekent dat het in algemene zin, gelet op de aard van de verantwoordelijkheid en de risico’s van de slachtoffers, behoort tot een goede beroepsbeoefening. Uiteraard kan daar op een manier die eigen is aan de verschillende beroepsgroepen op worden toegezien. Als achteraf blijkt dat men heeft verzuimd om dat te doen, is er uiteraard een mogelijkheid om daarop te reageren, in corrigerende zin of met verdergaande maatregelen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik heb er een beetje moeite mee om met de minister te debatteren over wat volgens hem in een brief staat. Ik neem aan dat hij die brief voor zijn neus heeft liggen.

Minister Hirsch Ballin: Ja.

Mevrouw Van Velzen (SP): Kunt u dan ook aangeven per wanneer die meldplicht een feit zou kunnen zijn, wat er allemaal nog moet gebeuren en wat de formele rol van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld wordt? Gaat dat ook vastgelegd worden in een wettelijk kader? Ik zit met allemaal van dat soort vragen. Ik neem aan dat het antwoord op die vragen in de brief staat. Ik vind dit daarom een beetje ongemakkelijk. Misschien was het beter geweest als de minister niet had gezegd dat er een brief ligt. Nu is dat echter een feit. Misschien kan de minister die brief gewoon voorlezen.

De voorzitter: Ik voel met u mee, mevrouw Van Velzen, want ik had zelf ook de neiging om te zeggen dat het misschien handiger was geweest als de minister niets had gezegd. Maar dan zouden wij het morgen niet leuk hebben gevonden als die brief dan in de bus zou vallen. Ik geef de minister daarom de gelegenheid om nader toe te lichten wat er in de brief staat. Na de termijn van het kabinet moeten wij dan maar even overwegen wat wij gaan doen.

Minister Hirsch Ballin: Het interdepartementale circuit is helaas net niet op tijd afgerond, want anders had u die brief nu gehad. Noch voor mij, noch voor u was het echter een goed gevoel geweest als ik dat had verzwegen en u morgen die brief had aangetroffen. Openheid daarover lijkt mij het beste. Het is onze bedoeling om het wetsvoorstel in het najaar van 2009 gereed te hebben voor advisering door de Raad van State.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik maakte dan misschien wel een grap, maar ik heb veel vragen gesteld. Ik neem aan dat de minister daarop nader in zal gaan. Het antwoord op de vragen staat vast en zeker in de brief.

Minister Hirsch Ballin: Dat zal ik doen, maar ik wil de vragen graag in volgorde van de sprekers beantwoorden.

Mevrouw Arib heeft vragen gesteld over de slachtoffers van huiselijk geweld zonder verblijfsvergunningen. Via de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen, de Rvb, kunnen onder anderen slachtoffers van eergerelateerd geweld en mensenhandel aanspraak maken op ondersteuning. Deze regeling wordt in overleg met VWS aangepast, zodat ook slachtoffers van huiselijk geweld zonder verblijfsvergunning hier aanspraak op kunnen maken. Op deze manier kan de nodige ondersteuning worden geboden aan deze slachtoffers in de periode totdat een beslissing is genomen over de aanvraag van de verblijfsvergunning. De Rvb geldt voor categorieën rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en wordt uitgevoerd door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) in opdracht van de staatssecretaris van Justitie.

Ik wil hieraan meteen de kwestie die door mevrouw Van Velzen is opgeworpen, verbinden, namelijk de B9-regeling. De bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld is nu al ruimer dan de B9-regeling, aangezien voorzien wordt in voortgezet verblijf. Voor hen geldt niet de voorwaarde van meewerken aan het strafproces. Gegeven het bestaande beleid ten aanzien van voortgezet verblijf, waarbij de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld is verdisconteerd, zou de B9-regeling die verbonden is aan medewerking aan het strafproces, geen voordeel bieden voor de betrokkenen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Dit is heel interessant, maar ik krijg signalen vanuit de sector dat mensen voor een gesloten deur staan. Dat geldt met name voor vrouwen die een tijdelijke verblijfsstatus hebben en voor vrouwen die in de illegaliteit zitten. Zij zijn wel slachtoffer, maar krijgen geen plek. En als zij al wel een plek krijgen, is dat voor hoogstens twee weken, dan wel bij vrijwilligers in de logeerkamer. Dat vinden wij toch niet acceptabel? Kan de minister daar eens op ingaan?

Minister Hirsch Ballin: U noemt nu een scala aan mensen bij wie dit aan de orde kan zijn. Ik denk dat het goed is als wij proberen het iets te preciseren en uit te splitsen. Ik heb zojuist gesproken over een mogelijkheid van voortgezet verblijf. Het slachtofferschap van illegalen is iets anders. Daarbij bestaat de mogelijkheid van een verzoek om toelating op humanitaire gronden.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik spreek met mensen die in de opvang werken. Zij geven aan dat er geen plek is en dat zij mensen doorsturen naar vrijwilligersorganisaties. Dat zijn organisaties die het uit eigen portemonnee betalen. Dan ligt er toch een probleem? Ik wil graag van u horen of u dat probleem erkent en met welke oplossingen u gaat komen.

Minister Hirsch Ballin: Ik denk dat u het over twee verschillende problemen hebt. Ik ben echter met alle genoegen bereid om concrete problemen die u tegenkomt te bespreken. Collega Albayrak zal die ook graag ter harte nemen. Op dit moment bestaat voor mensen zonder verblijfsstatus de mogelijkheid voor een verzoek om toelating op humanitaire gronden. Voor degenen die verblijfsvergunningen hebben, geldt de regeling voor voortgezet verblijf. Uiteraard zou het een stap zijn – die kunnen wij niet op basis van een zo algemene omschrijving zetten – om een soort nieuwe beleidscategorie in het vreemdelingenbeleid in te voeren. Dat is echter iets dat u niet van mij mag verwachten als resultaat van dit overleg. Ik denk dat wij daarvoor goede kaders hebben. Mocht u echter ervaring hebben die op het tegendeel wijst, dan zou ik graag geanalyseerd zien of dat de mogelijkheid om een vergunning te vragen betreft of dat het de daadwerkelijke opvang betreft. Ik krijg de indruk dat u het meer over het tweede hebt, terwijl mijn antwoord betrekking heeft op de verblijfstitels. Wij moeten dus eerst nader bekijken wat voor situaties u bent tegengekomen. Ik houd mij echter, zoals altijd, aanbevolen voor signalering van concrete gevallen. Dat is een nuttig aanknopingspunt – de heer Teeven weet dat ook – om nog eens naar het onderwerp te kijken en te bezien of het beleid en de bedoeling van de staatssecretaris en mij in de praktijk ook goed wordt gerealiseerd.

Mevrouw Arib heeft verder gevraagd naar een wet tegen huiselijk geweld, zoals voorgesteld door de G4. Ik heb daar bij de aanbieding op gereageerd. Ik sluit niet uit dat wij tot nadere wetgeving moeten komen, maar het uitgangspunt is niet dat er een wet moet komen en dat wij daarna gaan kijken wat daarin moet staan. De beginvraag is wat er wettelijk geregeld moet worden en dan komt de vraag aan de orde of wij dat doen in het kader van een bestaande wet of in een ander kader. Ik heb al gezegd dat wij werken aan wetgeving ten aanzien van de kwestie van de verplichte meldcode.

Mishandeling van zwangere vrouwen kan inderdaad leiden tot een hevige dramatiek en kan ernstige directe en indirecte gevolgen hebben. Voor mishandeling gelden de artikelen 300 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. De wettelijke strafmaxima voor mishandeling geven zeker voldoende ruimte om rekening te houden met de bijzondere kwetsbaarheid van een zwanger slachtoffer. Bij mishandeling van echtgenoot of levensgezel geldt bovendien al de wettelijke strafverzwaring op grond van artikel 304 en een verhoging van de maximum gevangenisstraf met een derde. Een nieuwe categorie toevoegen is tot nu toe niet nodig gebleken. In de strafeis kan en zal rekening worden gehouden met een zo ernstige vorm van mishandeling. De rechter kan daarmee ook rekening houden.

De heer Teeven (VVD): Uit een ander overleg met de minister is mij bekend dat het wetsvoorstel inzake beperking van taakstraffen eraan zit te komen. Is dit een voorbeeld dat volgens de minister terecht kan komen in dat wetsvoorstel inzake beperking van «kale» taakstraffen? Is dit niet een delict waarvoor je als wetgever helemaal geen taakstraffen zou moeten opleggen, ook niet in combinatie met een andere gedragsbeïnvloedende maatregel?

Minister Hirsch Ballin: Dat ligt aan de gradaties van de artikelen 300 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. Ik zal uiteraard op het moment dat het wetsvoorstel voorligt, ingaan op de vraag wat dat in de praktijk betekent. Ik heb bij het overleg over de taakstraffen al aangegeven dat het niet uitgesloten is dat bepaalde delicten die op grond van strafmaxima buiten de boot zouden vallen, desalniettemin daaronder worden gebracht. Daarbij zal ik zeker ook aandacht besteden aan dit soort gevallen.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik ben erg blij als huiselijk geweld tegen zwangeren daarbij wordt betrokken.

Minister Hirsch Ballin: Dan geldt dus ook al die verhoging met een derde als het gaat om geweld binnen de relatie.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik kom toch even terug op de wet tegen huiselijk geweld. De minister zegt dat op onderdelen er wel wetgeving zal komen, zoals de meldcode. De vier grote gemeenten vragen echter om een wet tegen huiselijk geweld. Zij willen een einde maken aan de huidige onduidelijkheid over wat wel en wat niet moet gebeuren. Zij vinden ook dat van een wet tegen huiselijk geweld een norm uitgaat. Zij hebben hun hoop gevestigd op het kabinet. Zij hopen dat het kabinet wel degelijk met een wet komt. Ik weet eigenlijk niet of ik genoegen moet nemen met de opmerking van de minister dat een meldcode is geregeld. Er is zeker grote behoefte aan een wet. Volgens mij is deze ook noodzakelijk.

Minister Hirsch Ballin: Het was absoluut niet mijn bedoeling om te zeggen dat het hiermee geregeld is. Ik heb bij de presentatie van het rapport gezegd – ik probeerde dit net even kort samen te vatten – dat als de wethouders van de vier grote steden, die gelukkig zeer gemotiveerd zijn op dit ernstige maatschappelijke probleem, met hun voorstel komen om een aantal dingen wettelijk te regelen wij dit natuurlijk zeer serieus nemen.

Wat in hun voorzet voor een wettelijke regeling vervat is, gaan wij per onderdeel bekijken om te beoordelen of dit ter hand moet worden genomen dan wel dat er een andere manier is om hetzelfde doel te realiseren. Dit wordt per onderdeel serieus genomen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Als de minister per onderdeel terugkomt op dit boekwerk, stuurt hij hiervan ook een afschrift aan de Kamer, neem ik aan.

Minister Hirsch Ballin: Zeker. Het boekwerk van de G4 heeft de Kamer al. De conclusies die ik trek op dit terrein ten aanzien van wetgeving, krijgt de Kamer.

De heer Teeven vroeg naar het onderzoek naar de aard en het omvang van het huiselijk geweld. Eind november zijn de deelonderzoeken van start gegaan. De resultaten van het gehele onderzoek worden niet eerder dan in het najaar van 2009 verwacht. Om tussentijds resultaten te geven, is niet doenlijk. Je kunt pas conclusies trekken als het hele onderzoek er is. De heer Teeven heeft ook gevraagd naar de landelijke publiekscampagne en het accent daarin. Iedereen die met huiselijk geweld in aanraking komt, weet dat hij of zij hulp kan zoeken via het landelijk telefoonnummer en via de website die daarvoor is gemaakt. Met de campagne wordt hun perspectief geboden op een uitweg uit een situatie met huiselijk geweld. Slachtoffers willen ook vaak dat de relatie in stand blijft, maar dat het geweld stopt. Uiteraard zijn er situaties waarin zo’n antwoord niet kan worden gegeven en zelfs misplaatst zou kunnen klinken. Daarop slaat het samen eruit komen zeker niet.

Wij geven een aantal instrumenten voor de implementatie van de Wet tijdelijk huisverbod. Deze zijn ook beschreven in de toelichtende stukken bij de totstandkoming van de wet. Op de website www.huisverbod.nl is alle informatie te vinden over de invoering van de wet, met veel gestelde vragen en antwoorden. Beschikbare kennis en expertise wordt toegankelijk gemaakt voor ieder die met deze wet te maken heeft.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ben nu niet in de gelegenheid om www.huisverbod.nl te bekijken, maar kan de minister misschien even voorlezen of daarop ook iets staat over de gemeentelijke financiering en over de knelpunten? Wij krijgen meldingen binnen van gemeenten over het wetsvoorstel. Zij vinden het prachtig, maar kunnen er niet mee uit de voeten.

Minister Hirsch Ballin: Nee, zo is het niet. Ik stel de reeds door de heer Teeven gesignaleerde MDA straks graag beschikbaar aan mevrouw Van Velzen. Bij de beschikbaar gestelde expertise gaat het om het uitvoeringsadvies, om de procesbeschrijving en het informatieknooppunt in ICT-voorzieningen ten behoeve van de gegevensuitwisseling door de ketenpartners, om de verschillende instrumenten, zoals het risicotaxatie-instrument en de modelbeschikkingen, om trainingen voor betrokken ketenpartners, om de informatiebrochures, om een modelconvenant voor het uitwisselen van gegevens en om de Q&A op de website. De helpdesk huisverbod is gekoppeld aan de website. Deze biedt toegang tot het telefoonnummer en andere bereikbaarheidsgegevens van de helpdesk. Ook gaat het om voorlichtingsbijeenkomsten, opleidingen voor de politie, hulpverlening en gemeenteambtenaren. Het handboek voor burgemeesters is nog in ontwikkeling. Tot slot is er het landelijk implementatieteam dat ondersteuning biedt bij de implementatie van de wet.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik zou bijna zeggen: bingo! Maar staat ergens in de aantekeningen van de minister ook een antwoord op mijn vraag? Ik had het over de financiële knelpunten waarop de gemeenten wezen. Nu begint de minister mij op te sommen wat op de website staat. Hij meldt niets over de financiën. Dan wordt mijn zorg misschien wel bewaarheid.

Minister Hirsch Ballin: Nee, daarover heb ik al uitgebreid geschreven. De nodige middelen op basis van de taxatie die gemaakt is voor de invoering van de wet zijn in 2009 aan de gemeenten beschikbaar gesteld, respectievelijk in de politie aanwezig. Als de wet een doorslaggevend succes blijkt te zijn, kunnen bij de beheersafspraken over de politie voor 2010 vragen aan de orde komen over de herschikking van middelen binnen de bestaande kaders. Bij de invoering van de wet is dit punt uitdrukkelijk aan de orde geweest.

Mevrouw Van Velzen (SP): De minister gebruikt altijd heel veel woorden. Ik moet altijd even tot mij laten doordringen wat hij precies zegt. Hij zegt dat in 2009 middelen zijn uitgedeeld. Het is nog geen 2009, dus de middelen zijn nog niet uitgedeeld. Bij mij is het in ieder geval nog geen 2009, laat ik het zo stellen.

De voorzitter: Maar de begroting is al wel vastgesteld.

Mevrouw Van Velzen (SP): Maar die middelen zijn nog niet uitgedeeld. De gemeenten kloppen nu aan omdat zij per 1 januari verplichtingen hebben.

Minister Hirsch Ballin: De middelen staan in hun begroting. De gemeenten moeten een begroting maken. Deze moeten zij voor 1 januari klaar hebben.

Mevrouw Van Velzen (SP): Daarmee zegt de minister eigenlijk dat de gemeenten spoken zien. Zij kloppen namelijk bij mij aan en melden dat ze toch niet genoeg middelen hebben om de wet uit te voeren. De minister zegt nu dat dit niet waar is. Dan is het de een tegen de ander. Moet ik de gemeenten dus niet serieus nemen? Roept de minister daartoe op?

Minister Hirsch Ballin: Er zijn af en toe discussies tussen mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en gemeenten over de vraag of binnen de bestaande budgetten de wettelijke taken kunnen worden vervuld, of dat daarvoor extra middelen nodig zijn. Aan het begin van deze kabinetsperiode heeft het kabinet een convenant gesloten met de VNG over de beschikbaarstelling van extra middelen voor de uitvoering van het beleidsprogramma. Daarover is overeenstemming bereikt met de VNG. Op dit moment wordt de begroting van Binnenlandse Zaken in de plenaire zaal besproken. Eigenlijk hoort dit onderwerp daarbij, maar in het kader van de eenheid van het kabinetsbeleid zeg ik hier ook graag wat mijn collega’s daar zullen zeggen. De gemeenten zullen hun taken binnen de budgettaire kaders moeten vervullen. Als er nieuwe wetgeving is en de vraag onder ogen moet worden gezien of daar extra middelen voor nodig zijn, vormt deze overweging een deel van het wetgevingsproces. De budgettaire kaders van het kabinetsbeleid brengen weer met zich mee dat er niet vanzelf extra geld komt. Het is altijd een kwestie van schikken en herschikken, hetzij binnen de rijksbegroting, hetzij binnen de gemeentelijke begroting. Mooier kan ik het niet maken en mooier maken mijn collega’s in de plenaire zaal het ook niet.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb dit onderwerp bij de begrotingsbehandeling van Justitie ook uitgebreid aan de orde gesteld. De cijfers heb ik nu niet paraat, maar het ging er eigenlijk om dat bij de vaststelling van het budget uitgegaan werd van een aantal van 1000 huisverboden. Op basis van de proefprojecten die nu draaien is de verwachting dat dit aantal veel hoger zal zijn. Als dit straks zo blijkt te zijn, ontstaat er dan geen gedoe over de vraag wie wat betaalt? Ik heb dit bij de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld en hoop dat dit signaal serieus meegenomen zal worden.

Minister Hirsch Ballin: Ik dacht dat wij dit bij de begrotingsbehandeling van Justitie ook al hadden gedaan. Natuurlijk nemen we dit serieus. De verwachtingen lopen uiteen. Wij zullen uiteraard de vinger aan de pols houden.

De heer Teeven heeft gevraagd naar het onderzoek naar het rapport Huiselijk geweld en herkomstland. In de brief van 20 december 2007 hebben wij iets gezegd over de behoefte die mogelijk zal ontstaan aan vervolgonderzoek. Het landelijk onderzoek is eind 2007 van start gegaan. De resultaten van het landelijk onderzoek zijn in het najaar van 2009 bekend. De heer Teeven heeft ook gevraagd naar de kosten van de pilots voor de registratie van de herkomst. Deze bedragen €212 200 voor twee regio’s. Dit is een overschrijding van 29%. Of dit voor alle regio’s geldt, is op basis van het onderhavige onderzoek niet te zeggen.

De heer Teeven (VVD): Op welke regio’s heeft dit betrekking?

Minister Hirsch Ballin: Op de regio’s Zuid-Holland-Zuid en Twente.

Er is gevraagd of wij op de goede weg zijn en of wij grip hebben op de situatie. Dit is het geval. Maar er bestaat geen twijfel over dat het een kwestie van lange adem is. Daarom voeren wij vasthoudend het beschreven beleid uit.

Ik kom op de daderaanpak volgens het Integrated Domestic Abuse Programme. De oorspronkelijk Engelse daderaanpak wordt vertaald en ontwikkeld ten behoeve van uitvoering in Nederland. Het wachten is nog op een formele toestemming van de ontwikkelaars.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar strafverzwarende omstandigheden als er kinderen betrokken zijn. Dit behoort ook tot de omstandigheden waarmee terdege rekening wordt gehouden. Hierbij kan ook gelden de verhoging van het strafmaximum voor huiselijk geweld binnen een relatie.

Mevrouw Van Velzen heeft ook gevraagd of er voldoende mogelijkheden zijn. De Wet op belaging bestaat sinds 2000. Inmiddels is er een flink aantal rechtszaken uit voortgekomen. Het programma Aware heeft het veiligheidsgevoel van de slachtoffers van stalkers vergroot. Verder heeft zij gevraagd of het huisverbod ook geldt voor ex-partners. Voor een ex-partner die meer dan incidenteel in de woning verblijft geldt de wet. Dit is iets anders dan belaging, waar de wetgeving van 2000 voor geldt.

Mevrouw Van Velzen vroeg naar het gebrek aan kennis bij jongeren die naar de middelbare school gaan. Wij proberen dit onder de aandacht te brengen via het project Stay in love. Het doel van dit project is het voorkomen van geweld tussen partners onder jongeren. Het richt zich zowel op potentiële daders als op potentiële slachtoffers. De doelgroep zijn jongeren van 12 t/m 15 jaar, in het bijzonder op vmbo-niveau.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd welke straf het meest geschikt is ten aanzien van recidivisten. Dit raakt het onderwerp dat de heer Teeven aansneed. Wij zullen met de IDAP-methode werken.

Er is geld beschikbaar voor 1000 huisverboden in het hele land. Mevrouw De Pater vroeg hoe wij aan dit aantal zijn gekomen en of dit voldoende is. Daarop ben ik al ingegaan. Mevrouw De Pater vroeg verder naar de zorgen die gemeenten uiten. Met voorlichting willen wij de drempel verlagen, bijvoorbeeld door de Afrikaanse dominee die voorlichting geeft. Deze organisatie heeft daar ook behoefte aan. Ook agenten kunnen een bijdrage leveren aan het opnemen van zaken van huiselijk geweld. Het gaat hierbij om een complex delict, van een totaal andere orde dan simpele vernielingen et cetera. Het delict vergt meer tijd bij het opnemen van een aangifte.

Het is inderdaad mogelijk om de aantallen of de percentages slachtoffers te onderscheiden naar de vorm van de mishandeling. Ik zal de percentages desgewenst graag geven in een notitie die in een commissiebrief naar de Kamer zal worden gestuurd. Ik ben ook bereid om de percentages nu te geven, maar dan moet iedereen lange tijd meeschrijven. Verder is het zeker onze bedoeling om het melden op individuele gevallen te verbeteren, ook via de meldcode, waarmee ik mijn antwoord begon. Hiermee sluit ik mijn aandeel aan de vergadering af.

Mevrouw Van Velzen (SP): Vindt de minister het nog steeds wenselijk dat geldboetes worden uitgedeeld aan daders van huiselijk geweld?

Minister Hirsch Ballin: Een geldboete sec zal hoogstens in uitzonderlijke gevallen worden opgelegd. Onze fantasie schiet te kort om te bedenken wat er allemaal aan de orde kan komen en wat een passende straf is. In een geldboete zit geen behandelingsmoment, terwijl elke goede vorm van bestraffing ook een preventief effect heeft. De principes van een goede straf heb ik in de brief van 29 augustus, samen met staatssecretaris Albayrak geschetst.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik stel deze vraag natuurlijk niet in theoretische zin. Het opleggen van geldboetes gebeurt namelijk gewoon in de praktijk. Is de minister ervan op de hoogte dat bij huiselijk geweld, nog voordat dit voorkomt bij de rechter, schikkingen worden aangeboden die bestaan uit het betalen van een geldboete? Is de minister het met mij eens dat dit absoluut geen manier is om de dader te confronteren met zijn daden?

Minister Hirsch Ballin: Wij hebben allemaal de neiging om door de formulering in abstracto van mevrouw Van Velzen haar gelijk te geven. Er zijn echter situaties denkbaar dat een behandelingstraject inmiddels in gang is gezet en dat onder dwang, op basis van een solide afspraak of door een opneming een pleger van huiselijk geweld zich, wellicht zelfs met gebleken succes, in therapie heeft geplaatst. In zo’n situatie kan het een passende afdoening zijn om, bijvoorbeeld als het een tijdje heeft gehangen en de officier van Justitie de situatie heeft gemonitord, de strafzaak af te sluiten met de constatering: dit is gebeurd intussen; ik heb geen reden om er verder op door te gaan, maar ik deel nog wel een tik uit. Dit kan gebeuren in de vorm van zoiets als mevrouw Van Velzen omschreef. In zo’n situatie is de feitelijke reactie veel meer geweest dan de geldboete, terwijl in formele zin de strafvorderlijke afronding met een geldboete lijkt te zijn gedaan. Voor een dergelijke verstandige, praktische benadering door het Openbaar Ministerie in samenwerking met hulpverlenende instanties, moeten wij ruimte houden.

Minister Rouvoet: Voorzitter. Ik denk dat het goed is om te melden dat dit overleg plaatsvindt op de dag die voor het eerst gelukkig ook in Nederland is erkend als de Wereld Kinderdag Tegen Geweld. Ik had het voorrecht om vanmiddag in Amsterdam aanwezig te zijn bij de startmanifestatie ervan. Met enkele honderden scholieren heb ik het startsein mogen geven voor een estafettemars tegen kindermishandeling en geweld tegen kinderen. Het is goed dat deze dag nu ook in Nederland is opgepakt. In heel veel landen is dit al jaren het geval. Ik ben ook weggegaan met de boodschap dat ik opnieuw met de Kamer over dit onderwerp zou spreken. Dit is ook nodig, niet omdat wij door debatten te voeren het probleem oplossen, maar omdat wij scherp moeten blijven om dit probleem, specifiek de kindermishandeling, aan te pakken en te bestrijden.

In 2007 heb ik het Actieplan aanpak kindermishandeling, Kinderen Veilig Thuis, aangeboden aan de Kamer. Mevrouw Arib verwees hiernaar als een van de positieve stappen van het kabinet. Maar zij heeft ook gelijk dat wij er nog lang niet zijn, zoals ook de minister van Justitie al zei. Er is nog veel werk te doen. In april 2008 heb ik samen met 35 centrumgemeenten, met provincies en de grootstedelijke regio’s overeenstemming bereikt over de aanpak van de kindermishandeling zoals die in het actieplan is opgenomen. Het actieplan is toen ondertekend. Alle aanwezige bestuurders van centrumgemeenten, provincies en regio’s hebben zich toen gecommitteerd aan de genoemde aanpak van kindermishandeling en zich bereid verklaard om kindermishandeling in hun regio een halt toe te roepen.

Ik kan een paar dingen uit het actieplan noemen die wij sindsdien gedaan hebben. Uiteraard zal ik de Kamer in het voorjaar van 2009 ook een meer formele voortgangsrapportage sturen. Wij hebben de stuurgroep-Opstelten, onder leiding van de heer Opstelten ingesteld. Hierin is een brede vertegenwoordiging van relevante beroepsgroepen en disciplines werkzaam. De stuurgroep is actief aan de slag gegaan om het proces voortdurend aan te jagen, het tempo erin te houden en actie te blijven ondernemen. Ik ben er zeer tevreden over. Via de 35 centrumgemeenten wordt momenteel gewerkt aan de invoering van de regionale aanpak van kindermishandeling, de bekende RAAK-aanpak. Afgelopen maandag ben ik samen met de staatssecretaris op een conferentie geweest waar kindermishandeling en huiselijk geweld gezamenlijk werden behandeld. Tijdens deze conferentie was de RAAK-aanpak een belangrijk aandachtspunt. De in het actieplan aangekondigde publiekscampagne gaat nog dit jaar van start. Daarnaast wordt het strafrecht ingezet. De minister van Justitie heeft hier al over gesproken. De OM-richtlijn kindermishandeling, waarover wordt gesproken in het actieplan, zal naar het zich laat aanzien in december van dit jaar gereed zijn.

In het actieplan wordt ook de verplichte meldcode genoemd. De Kamer heeft hier in begin september een brief over gekregen. Daarin werd gemeld dat is besloten om deze code verplicht stellen. Hierover is al het een en ander gezegd. De heer Teeven heeft gevraagd waarom er wel een meldcode komt en geen meldplicht. De minister van Justitie heeft hierover al het nodige gezegd, wat ik onderstreep. Omdat de heer Teeven verwees naar een aantal cijfers die uit het onderzoek zouden voortvloeien, is het wel goed om aan te geven wat er precies staat. Er staat niet dat hulpverleners inmiddels drie keer de meldcode hebben gevolgd. Letterlijk staat in het onderzoek dat gemiddeld professionals drie meldingen hebben gedaan. Zo staat het ook in de kabinetsbrief. Het gaat hierbij wel om duizenden professionals. Ik zou daar niet zuinigjes over spreken. Ik ben er namelijk erg blij mee dat gemiddeld professionals drie keer de meldcode hebben gevolgd. Er bestaat hierbij overigens wel een verschil tussen de sectoren jeugdzorg en welzijn en sport. Dit staat verderop in het onderzoek. In de jeugdzorg is bijvoorbeeld gemiddeld vier keer de meldcode gevolgd. Bij sportinstellingen is dit gemiddeld een keer gebeurd. Relevant bij het verschil tussen een meldcode en een meldplicht is dat uit het onderzoek is gebleken dat professionals die met kinderen werken en die een meldcode hebben, gemiddeld drie keer vaker melden dan professionals die geen meldcode tot hun beschikking hebben. Dit zegt volgens mij ook wat over de werkzaamheid van zo’n meldcode.

De heer Teeven (VVD): Ik denk dat wij vanavond niet de eeuwige discussie tussen onze fractie en deze minister op dit punt moeten voortzetten, maar de minister moet heel veel investeringen doen om de meldcode geaccepteerd te krijgen. Gelukkig zijn er veel professionals die inmiddels de meldcode volgen. Mevrouw Van Velzen is heel tevreden met die aantallen, wij minder. Alle investeringen die de minister moet plegen, kan hij in een keer teniet te doen door de code verplicht te stellen. Hij wil een beetje door de polder in. Dit is een beslissing van zijn kabinet, maar het kan echt sneller. Bij andere onderwerpen is de minister heel snel met aanwijzingen en verplichtingen.

Minister Rouvoet: Het zou interessant zijn om aan de heer Teeven een lijstje te vragen met aanwijzingen die ik inmiddels heb gegeven. Volgens mij kan hij zo’n lijstje niet produceren, maar daar gaat het niet om. Het gaat niet om de snelheid, maar om de effectiviteit. Ik heb eerder gezegd dat als onze overtuiging wordt dat een meldplicht zou werken, wij daartoe heel snel zouden overgaan. Daarom hebben wij juist op verzoek van de Kamer – ik verwijs naar de motie van de heer Teeven en mevrouw Arib – onderzoek gedaan in het buitenland. Daaruit bleek dat een meldplicht een nogal groot aantal nadelen heeft. In de brief in september heb ik dit uiteengezet. Er is geen enkel bewijs dat een meldplicht in die landen leidt tot meer hulp en eerdere bescherming voor de mensen om wie het gaat. Je moet je dus afvragen wat je wilt bereiken. Het gaat hierbij niet om een dispuut tussen de fractie van de heer Teeven en de minister. Het gaat het kabinet vooral om de vraag wat werkt en wat helpt om kindermishandeling aan te pakken. Wij kiezen dus voor de meldcode, niet alleen omdat er voor een meldplicht geen draagvlak onder professionals zou zijn. De heer Teeven deed hierover nogal laconiek. Gebrek aan draagvlak zou voor ons ook een belangrijk argument kunnen zijn. Wij kiezen niet voor de meldplicht omdat deze niet blijkt te werken. Het heeft veel nadelen om professionals te verplichten dat elke keer dat zij ook maar het begin van een vermoeden van kindermishandeling hebben, zij moeten melden. Mensen gaan zich indekken. Dit blijkt uit onderzoek in het buitenland. Mensen gaan prompt melden, met als gevolg dat echte risicogevallen ondersneeuwen onder een groot aantal onterechte meldingen. Dat is het ons niet waard. Wij kiezen voor de verplichte meldcode. Die blijkt wel te werken. De groepen die er niet mee werken hebben gemeld dat zij er de voordelen van inzien. Zij zien dat het werkt en vinden het niet acceptabel dat de meldcode nog niet in alle beroepsgroepen wordt gebruikt.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik wil kort reageren op de heer Teeven, die mij erbij sleepte in zijn argumentatie. In zijn eerste termijn meldde de heer Teeven dat de meldcode nog maar drie keer opgevolgd was. Dat was dus verkeerde informatie. Erkent hij nu dat zijn getallen niet kloppen of geldt het principe van de zuurpruim die nooit tevreden is?

De heer Teeven (VVD): Deze kwalificatie laat ik bij mevrouw Van Velzen, maar de minister heeft terecht gezegd dat het gaat om drie keer per professional. Dat heeft mevrouw Van Velzen de minister toch ook horen zeggen?

De voorzitter: Wij stoppen deze discussie en gaan verder met minister Rouvoet.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik heb nog één zin. De heer Teeven baseert zich op de verkeerde informatie. Hij heeft het onderzoek blijkbaar niet gelezen; ik vraag hem of hij dit erkent.

De voorzitter: Volgens mij heeft hij dit inmiddels op zijn eigen wijze gedaan.

Minister Rouvoet: Ik heb het in ieder geval in de woorden van de heer Teeven beluisterd. Een van de dingen die ik aan de stuurgroep onder leiding van de heer Opstelten heb gevraagd, is om met de beroepsgroep in gesprek te blijven over de meldcode en met de brancheorganisaties en beroepsgroepen te kijken naar het huidige gebruik en naar de aanstaande verplichte meldcode. Uit de contacten van de stuurgroep-Opstelten blijkt dat de betrokken partijen voorstander zijn van zo’n verplichte meldcode. Zij vragen wel terecht mijn aandacht voor een aantal punten, namelijk voor de randvoorwaarde van wat er gebeurt als je een melding doet. Het AMK moet de melder wel informeren over wat men ermee gedaan heeft. Doet het AMK dit niet, dan wordt de drive om de volgende keer weer te melden aanzienlijk minder. Dit is dus een terecht aandachtspunt.

Voor een goed gebruik van de meldcode is het goed om aandacht te besteden aan bij- en nascholing. Wij zullen daaraan in het vervolgtraject aandacht schenken. De uitkomsten van deze gespreksronden neem ik mee in het verdere traject rondom de verplichte meldcode.

Er is ook nog een aantal specifiekere vragen gesteld, die ik even bij langs loop. Mevrouw Arib heeft gevraagd naar de stand van zaken rond de motie-Arib/Teeven over het melden van seksueel misbruik in instellingen waar de kinderen verblijven. Mevrouw Arib en Teeven zullen begrijpen dat de uitvoering van deze motie meeloopt in de ontwikkeling van de verplichte meldcode. Ik kom de heer Teeven tegemoet. Dit is nou een gebied waar wij wel een meldpunt kennen.

De heer Teeven (VVD): Mij moet iets van het hart. De minister spreekt over een brief die wij niet hebben.

Minister Rouvoet: Ik antwoord op een vraag die mevrouw Arib gesteld heeft.

De heer Teeven (VVD): daarover staat dus niets in de brief die wij morgen krijgen?

Minister Rouvoet: Ik geef antwoord op de vraag die mevrouw Arie ter plekke heeft gesteld, namelijk hoe de stand van zaken is rond de uitvoering van de motie-Arib/Teeven.

De heer Teeven (VVD): Maar wij hebben ook gehoord dat er een brief aan komt waarvan wij de inhoud niet kennen.

Minister Rouvoet: Dat is toch niet relevant voor het antwoord dat ik nu geef op deze concrete vraag van mevrouw Arib? Ik zei al dat dit nu een gebied is waarbij wel sprake is van een meldplicht. Artikel 21 van de Wet op de jeugdzorg bevat de meldplicht voor een beroepskracht die werkzaam is in een instelling en die over de aanwijzing beschikt dat een bij die instelling werkzame persoon zich schuldig heeft gemaakt aan kindermishandeling. Deze beroepskracht dient het bestuur van die instelling onverwijld daarvan in kennis te stellen. Wij nemen de verdere uitvoering van deze motie mee bij de implementatie van de meldcode. De verklaring omtrent het gedrag is al wettelijk verplicht voor een aantal beroepen waarbij men bij de uitoefening regelmatig in aanraking komt met kinderen, met name wanneer er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. In ieder geval geldt dit voor het primair en voortgezet onderwijs en voor de kinderopvang. Voor veel andere sectoren geldt weliswaar geen wettelijke verplichting, maar zijn er wel afspraken dat de verklaring omtrent het gedrag wordt aangevraagd. Vaak doen organisaties dit ook uit eigen beweging. Uiteraard zullen wij de Kamer op de hoogte houden bij de verdere uitvoering.

Mevrouw Arib (PvdA): Dat het wettelijk mogelijk is, weet ik. Ik heb hiertoe zelf een amendement ingediend. Dat was volgens mij in 2000. Ik vroeg toen om een meldplicht, waarvoor toen ook geen draagvlak was. De strekking van mijn amendement was dat als seksueel misbruik plaatsvindt in instellingen, dit gemeld wordt aan de AMK’s. Ik heb geïnformeerd naar het aantal gevallen van hulpverleners of zorgverleners die zich vergrijpen aan kinderen, zonder dat deze gemeld zijn bij de AMK’s. Daarom hebben wij toen een motie ingediend waarin werd opgeroepen tot een aangifteplicht. Als je de zorg over een kind aan een zorgverlener of kinderdagverblijf toevertrouwt, moet het kind veilig zijn. Als misbruik wordt gemaakt van een kind moet daarvan gelijk aangifte worden gedaan. Het gaat hierbij echt om een meldpunt, niet om een meldcode. Er moet opgetreden worden.

Minister Rouvoet: In dit geval is de meldplicht opgenomen in artikel 21 van de Wet op de jeugdzorg. Mevrouw Arib zegt dat uit eigen onderzoek is gebleken dat geen enkele melding is gedaan. Ik kan dit niet bevestigen, maar wil graag nagaan hoe dit zit. Het is moeilijk om te bekijken wat er de oorzaak van is dat mensen toch niet gebruikmaken van de meldpunt. Ik wil dit niet gebruiken in de discussie over de effectiviteit van de meldplicht, maar het is wel een punt van zorg. Het is echt een ander verschijnsel dan die verschijnselen waarbij de algemene meldplicht geldt. Ik wil dit graag nagaan en erop terugkomen in tweede termijn of bij de verdere rapportage over de implementatie van de verplichte meldcode. Dan komen wij natuurlijk weer in deze sectoren terecht. In samenspraak met de minister van Justitie zou ik graag de mogelijkheid van een aangifteplicht daarbij betrekken. Ik kom daar bij de Kamer op terug.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd of de stijging van het aantal meldingen komt doordat er meer gevallen van mishandeling zijn of doordat mensen meer en vaker melden. Ik heb mijzelf deze vraag ook wel eens gesteld. Hier zul je nooit achter kunnen komen. Ik ben al blij dat er meer gemeld wordt. Uit onderzoek dat ik anderhalf jaar geleden kreeg aangeboden, valt af te leiden dat kindermishandeling minstens 100 000 keer per jaar voorkomt. Inmiddels kan dit getal hoger zijn of lager, maar dit zijn de recentste cijfers. Het aantal meldingen, onderzoeken en adviezen die AMK’s geven, stijgt in de loop van de jaren. Dat zegt natuurlijk wel iets, namelijk dat het AMK vaker wordt benaderd. Ik denk dat er een ontwikkeling gaande is in de meldingen, maar of dit ook betekent dat het aantal gevallen vrij constant is, terwijl de meldingen toenemen, is heel moeilijk te bepalen. Ik geef mevrouw Van Velzen even de cijfers van de AMK’s. In 2006 hadden wij nog te maken met een totaal van een kleine 42 000 adviezen, consulten en onderzoeken naar aanleiding van meldingen. In 2007 was dit al een kleine 50 000 geworden. De verwachting is dat de cijfers over 2008 opnieuw een stijging laten zien. Ik duid dit positief. Dit betekent dat je ergens mee kunt gaan beginnen en iets kunt doen in die gevallen waarin het vermoeden van kindermishandeling zodanig is dat een melding is gedaan.

Mevrouw Van Velzen vroeg ook aandacht voor de onbekendheid bij leerlingen met de plek waar zij terecht kunnen met vragen over kindermishandeling en waar zij een melding kunnen doen. Door de komst van de zorg- en adviesteams is er in het onderwijs meer aandacht gekomen voor dit soort problemen. Hierdoor zijn docenten veel meer betrokken bij dit soort problematiek. Verder zijn onze voorlichtingscampagnes op een breder publiek gericht. Dit geldt ook voor de nieuwe publiekscampagne die onderweg is. Maar er is ook een aparte benadering gericht op jongeren. Ik ben het met mevrouw Van Velzen eens dat je jongeren zelf moet aanspreken en adresseren met dit soort voorlichtingscampagnes. Daarnaast gaat de meldcode waarover wij spreken ook gelden in het onderwijs. Primair richt deze code zich op de leerkrachten, maar zij heeft ook een effect op het klimaat op scholen. Mishandeling wordt bespreekbaar gemaakt, het besef groeit dat dit onderwerp belangrijk is, net als de bekendheid met de plek waar je terecht kunt met je vragen of meldingen.

Ik was onder de indruk van de manifestatie van vanmiddag op het Museumplein. Een paar honderd leerlingen was er naartoe gekomen om letterlijk in beweging te komen tegen kindermishandeling. Dit wordt een jaarlijkse manifestatie. Volgend jaar wordt zij in Rotterdam georganiseerd. Ik hoop dat er dan nog meer leerlingen bij zijn, zodat het een uitdijende manifestatie wordt. Dit stemt mij hoopvol. Het besef groeit dat dit een maatschappelijk probleem is en niet alleen een probleem voor de 100 000 kinderen en hun gezinnen. Het is ons probleem.

Mevrouw De Pater vroeg mij of bekend is hoe vaak er sprake is van seksueel geweld tegen kinderen. Wij kunnen dit niet afleiden uit de veroordelingen. Deze vallen alle onder de noemer kindermishandeling. Wat er achter ligt wordt niet apart geregistreerd. Bij de AMK’s wordt het wel bijgehouden. Deze cijfers kan ik wel geven. AMK’s kennen adviezen, consulten en onderzoeken naar aanleiding van meldingen. In 2007 zijn ongeveer 25 000 adviezen gegeven. 9,5% daarvan had betrekking op seksueel geweld. Van de 7700 consulten had ruim 15% betrekking op seksueel geweld. Van de 17 000 onderzoeken naar aanleiding van meldingen had 6% betrekking op seksueel geweld.

De voorzitter: Ik heb begrepen dat de staatssecretaris van VWS toch bij ons mag blijven. Er was enig rumoer ontstaan over dat zij weer terug zou moeten naar de plenaire zaal.

Staatssecretaris Bussemaker: Voorzitter. Ik ben blij dat ik na mijn verlate aankomst niet eerder weg hoef. Ik twijfel een beetje. Er is een aantal vragen over de meldcode gesteld. De Kamer heeft net van de minister van Justitie gehoord dat zij morgen daarover een brief krijgt. Ik kan de vragen beantwoorden, dit doe ik ook graag, maar ik kan mij ook voorstellen dat de Kamerleden daaraan geen behoefte hebben en de antwoorden liever lezen in de brief. Deze brieft bouwt overigens voort op de brief uit september. Niet alles is in de brief is spiksplinternieuw, maar er staat wel de voortgang in beschreven die wij maken. Ik kan de vragen ook nu beantwoorden. Ze zijn ook weer niet zo bijzonder dat ze alleen in de brief beantwoord kunnen worden.

De voorzitter: Ik krijg de indruk dat de collega’s de brief graag zelf willen lezen.

Staatssecretaris Bussemaker: Dan stel ik voor dat ik voor de vragen over de handhaving, de betrokken beroepsgroepen, het meldrecht en de meldplicht verwijs naar de brief. Dit geldt ook voor het meldpunt huiselijk geweld.

Mevrouw Arib heeft gevraagd hoe ik het advies- en steunpunt huiselijk geweld ga versterken, hoe ik ze meer ga informeren en welke status ze krijgen. Ik trek extra middelen uit voor de versterking van de advies- en steunpunten huiselijk geweld. In totaal is dat 10 mln. structureel vanaf 2009. De uniformering is een van de speerpunten in de actieverklaring Beschermd en weerbaar, waarin ik samen met de VNG, de Federatie Opvang, de MOgroep en GGD Nederland afspraken hebt gemaakt over onze gezamenlijke inzet voor een toekomstbestendig stelsel van hulp en opvang bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Deze actieverklaring wordt op dit moment uitgewerkt in een concreet actieplan. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om eenduidige basisfuncties van de advies- en steunpunten, versterking van de kwaliteit en verdere professionalisering. Dit maakt juist de uniformering mogelijk. De advies- en steunpunten krijgen in het kader van de wettelijke verankering van de meldcode ook een wettelijke status als meldpunt.

Mevrouw De Pater vroeg hoeveel slachtoffers wij in de periode tussen 2002 en 2008 daadwerkelijk hebben kunnen helpen. Uit contact met de Federatie Opvang blijkt dat er geen landelijk integraal overzicht beschikbaar is over die periode. De aanpak van huiselijk geweld is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Omdat de registratie ervan ook een taak van de gemeente is, is het moeilijk om de gewenste cijfers te krijgen. Opvanginstellingen zijn de laatste jaren wel druk bezig om de registratie van de opvangplekken beter in kaart te brengen. De sector is nu zo ver dat verwacht wordt dat in 2009 betrouwbare cijfers gegeven kunnen worden. Zodra de cijfers bekend zijn, zal ik de Kamer erover informeren. Overigens zijn in 2008 majeure investeringen gedaan van 17,9 mln. voor opvang en hulpverlening. Voor opvang is dit bedrag in 2008 2,5 mln. In 2009 zal hiervoor een bedrag van 4,7 mln. beschikbaar zijn. Dit bedrag loopt op tot 32 mln. Daarvan komen er honderden extra opvangplekken bij.

Alle leden hebben gevraagd naar de relatie met de pakketmaatregelen AWBZ. Ik heb daarover met de Kamercommissie voor VWS intensief gedebatteerd, eerst in een apart AO en later bij de begrotingsbehandeling. Ik begrijp de zorgen van de Kamer, ook naar aanleiding van de brief waarin de Federatie Opvang een aantal zorgen kenbaar heeft gemaakt. Dit getuigt van een grote betrokkenheid van de federatie. Ik waardeer deze betrokkenheid zeer. Desalniettemin denk ik dat de zorgen uit de brief voor een deel berusten op misverstanden door gebrekkige informatie. Voor een deel zijn de zorgen van de Federatie Opvang echter ook mijn zorgen. De Federatie Opvang betoogt dat 75% van de vrouwen en kinderen in de vrouwenopvang begeleiding op psychiatrische grondslag ontvangt en dat deze begeleiding in belangrijke mate geschrapt zal worden. Wij moeten wel even kijken naar de feiten uit de pakketmaatregelen. Net als bij andere groepen gaat het CIZ als gevolg van de pakketmaatregelen kijken naar de ernst van de beperkingen. Het is dus niet zo dat voor een hele categorie, zeker niet voor de categorie van de maatschappelijke opvang, er een aanspraak geschrapt zal worden. Het nieuwe van deze maatregelen is dat wij naar de aard van de beperkingen kijken bij iedereen, los van de groep, of het nu gaat om ouderen, dementerenden, gehandicapten, psychiatrische patiënten of cliënten in de maatschappelijke opvang. Het CIZ kijkt op vijf schalen naar de beperkingen van een cliënt. Er moet straks sprake zijn van een matige of zware beperking op minimaal een van de volgende vijf terreinen: sociale redzaamheid, zich bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren en geheugen- en oriëntatiestoornissen. Ik kan nog niet precies zeggen hoe deze maatregel uitwerkt voor deze doelgroep. Wel lijkt de inschatting van de Federatie Opvang aan de hoge kant, gezien onze inschatting dat 27% van de mensen begeleiding gaat verliezen als gevolg van de maatregel. Ik heb de indruk dat de Federatie Opvang al deze getallen bij elkaar opgeteld heeft. Wanneer er sprake is van een matige of ernstige beperking bij de functiebegeleiding – meestal zal dit bij de maatschappelijke opvang gaan op basis van de grondslag psychiatrie, dan heb je begeleiding nodig vanwege psychiatrische beperkingen – krijgen deze vrouwen gewoon de begeleiding toegekend. Wij schrappen dus niet voor iedereen de begeleiding. Dat misverstand lees ik wel in de brief. Wanneer er een behandeling nodig is, zal in veel gevallen de Zorgverzekeringswet in beeld komen, terwijl behandeling nu nog wel eens met de AWBZ wordt geassocieerd. In de kern is behandeling echter een taak van de Zorgverzekeringswet. Overigens kan begeleiding ook een onderdeel zijn van behandeling. Als iemand een lichte beperking heeft, komt zij principieel niet in aanmerking voor begeleiding vanuit de AWBZ. Het CIZ heeft wel de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van dreigende verwaarlozing of opname in een instelling. Ik heb meer dan eens gezegd dat ik met de pakketmaatregelen wil voorkomen dat mensen onbedoeld in een instelling opgenomen moeten worden of dat verwaarlozing dreigt. Met name de verwaarlozing zou bij deze groep kunnen voorkomen. Het indicatiesysteem dat het CIZ en de Bureaus Jeugdzorg gaan gebruiken is zo ontwikkeld en ingericht om de bedoelde effecten van de maatregel voor kwetsbare groepen te voorkomen. Het is allerminst mijn bedoeling dat mensen tussen wal en schip komen. Als vrouwen met een beperking het niet zelf of met hulp van de omgeving kunnen opvangen, zou het kunnen zijn dat de vraag naar voorzieningen in aanpalende domeinen, bijvoorbeeld de gemeenten, toeneemt. Dat geldt voor meer groepen. In principe is het een eigen verantwoordelijkheid, maar wij hebben ingebouwd dat wij niet willen dat mensen onbedoeld in een instelling komen of verwaarlozen. Wij hebben daarnaast een bedrag van 50 mln. gereserveerd voor 2009, dat sowieso een overgangsjaar is, en een structureel bedrag van 150 mln. als compensatie voor potentiële gevallen die tussen wal en schip komen. Maar dan moet men zeer overtuigend kunnen aangeven dat het daartoe zal leiden. Ik ga hier over binnenkort zelf in gesprek met de Federatie Opvang. Ik wil precies weten waar volgens haar de schoen wringt. Ik heb net gezegd dat ik ambitieuze brieven aan de Kamer heb geschreven. Ik heb daar flink wat extra middelen voor gereserveerd. Het is niet mijn bedoeling en het is ook niet in mijn belang om met de ene hand extra voorzieningen te treffen en deze met de andere hand weg te nemen. Dit neemt niet weg dat waar een eigen verantwoordelijkheid kan gelden, deze in zijn algemeenheid AWBZ-breed zal gelden.

Bureau HHM heeft eerder verdiepend onderzoek gedaan naar de pakketmaatregelen. De Federatie Opvang baseert zich voor een deel op dit onderzoek. HHM gaat verder verdiepend onderzoek doen. Ik ga de resultaten monitoren. Daar betrek ik de Federatie Opvang bij. Er komt ook weer een nieuw onderzoek van HHM in december. Ik ben zelf dus niet zo bang voor negatieve effecten. Ik merk op dat ik met de Kamer heb afgesproken dat er een gewenningsregeling komt. Dit betekent dat het CIZ vanaf 1 januari anders gaat indiceren. Bij bestaande gevallen, mensen die tussen 1 januari en 1 juli geherindiceerd worden, krijgen een gewenningsperiode van zes maanden. Dit stelt ons in staat om zicht te krijgen op wat veranderd is en hoe dit opgelost kan worden. Daar zitten ook organisaties tussen als MEE. Ook gemeenten kunnen een rol spelen. Mocht uit indicaties blijken dat er cruciale problemen ontstaan in de opvang van de slachtoffers van huiselijk geweld, dan zijn de eerste gevallen daarvan al medio januari en december bij mij bekend en kan ik maatregelen nemen. Ik zou niet willen dat mensen onbedoeld tussen wal en schip vallen.

Er bestaat heel verwarring over de doelgroep die op psychosociale grondslag zorg uit de AWBZ krijgt. Er wordt heel vaak verondersteld dat de hulp aan deze groep ook verdwijnt. Dit is niet zo. De doelgroep die op de grondslag «psychosociaal» AWBZ-zorg krijgt, bestaat voor een deel uit cliënten in de maatschappelijke opvang. Deze zorg wordt per 1 januari overgeheveld naar de gemeenten. Zij krijgen daarbij ook de middelen. Er kan wel weer gediscussieerd worden over het bedrag. Naar mijn idee is het bedrag redelijk, maar volgens sommige gemeenten is niet alles meegerekend. Dat zoeken wij nu nog uit. Wij hebben dit besluit al eerder, een jaar geleden, genomen. Al een jaar lang is de samenwerking tussen gemeenten en VWS buitengewoon goed. Gemeenten hebben ook in het kader van de Wmo al een heel belangrijke rol bij de maatschappelijke opvang. Het is dus niet zo dat wij daarbij iets heel anders of iets heel nieuws doen. Gemeenten zijn erover geïnformeerd. Ik ben ook direct in gesprek met de gemeenten om dit te doen. Afgelopen maandag heb ik twee regionale bijeenkomsten met wethouders gehad voor Midden- en Zuid-Nederland. Aanstaande maandag volgt een bijeenkomst voor Noord-Nederland. Gemeenten worden hierdoor direct, zonder tussenkomst, geïnformeerd over wat gebeurt. Hun vragen worden beantwoord. Veel vragen over de vrouwenopvang komen daarbij ook terug. Ik probeer die zorgen waar ik kan weg te nemen door duidelijke informatie te geven. Waar zorgen blijven, zal ik monitoren. Mocht ik signalen krijgen dat zich echt problemen voordoen, zal ik terstond bekijken hoe wij deze kunnen oplossen.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ben blij dat de staatssecretaris gaat praten met de Federatie Opvang. Ik hoop dat zij daarvan verslag gaat doen, zodat ik kan zien of er daadwerkelijk misverstanden zijn. Van dit verslag kunnen wij gebruikmaken bij de tweede termijn, die vast wel uitgesteld gaat worden. Ik krijg graag een nadere duiding van de staatssecretaris over haar uitspraak dat zij nog niet kan zeggen hoe deze maatregel precies uitwerkt. Tegelijkertijd is het besluit al genomen en gaat het met een overgangstermijn in. Voor nieuwe gevallen gaat het al per 1 januari in. Hoe kan de staatssecretaris dit uitvoeren als zij zelf nog niet weet wat de effecten dan zijn? De staatssecretaris herhaalt dat een bepaalde groep eigen verantwoordelijkheid zou moeten nemen en moeten rondkijken in de omgeving. Vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld kunnen toch niet ook nog eens in de huiselijke omgeving of in de kringen daaromheen zoeken naar opvang voor zichzelf? Ik hoop dat ik de staatssecretaris verkeerd begrijp, maar zij is het toch met mij eens dat dit juist voor de doelgroep waarover wij het vandaag hebben, helemaal geen geschikte oplossing is?

De heer Teeven (VVD): Als ik goed geïnformeerd ben, maar dat kan de staatssecretaris bepalen, heeft de staatssecretaris bij de behandeling van de begroting van VWS aangegeven dat het nieuwe systeem geen nadelige gevolgen zou hebben voor de opvang. Wij zijn er blij mee dat zij met de Federatie Opvang gaat spreken. In tweede termijn zullen wij horen wat dit heeft opgeleverd.

Staatssecretaris Bussemaker: Bij de behandeling van de begroting van VWS heb ik precies gezegd wat ik nu ook zeg. Het is niet mijn bedoeling om de kabinetsafspraken over huiselijk geweld in de waagschaal te stellen. Bij dit soort maatregelen kun je nooit vooraf de uitwerking op microniveau, voor elk individu, presenteren. Dit heeft alles te maken met de keus die wij gemaakt hebben. Wij gaan geen categorieën uitsluiten, maar gaan kijken naar de aard van de beperkingen. Iemand in de vrouwenopvang met zware of matige beperkingen houdt recht op AWBZ-zorg. Maar in ogenschouw moet worden genomen dat iemand dit misschien zelf kan regelen door een sociaal netwerk. Dit hoeft niet per se het huiselijke netwerk te zijn of de partner. Ook met familieondersteuning of mantelzorgondersteuning houden wij rekening. Je dient er dus ook bij dit soort situaties rekening mee te houden of mensen op anderen kunnen terugvallen. Dit maakt onderdeel uit van de individuele benadering. Ik ben graag bereid om de Kamer te informeren na mijn gesprek met de Federatie Opvang. Wellicht betrek ik daarbij nieuwe gegevens van HHM, die ook in december komen. Ik heb er niet zo’n behoefte aan om de Kamer elke week drie brieven te sturen, telkens over onderdelen van de AWBZ-pakketmaatregelen.

De heer Teeven (VVD): Het hoeven niet drie brieven te zijn. Met één brief van deze drie bewindslieden die op tijd komt zijn wij al heel tevreden.

Staatssecretaris Bussemaker: De Kamer krijgt een brief van mij over de vragen die gesteld zijn over de pakketmaatregelen AWBZ. Van ons drieën krijgt de Kamer een brief over de meldcode. Dit gebeurt terstond, kan ik wel zeggen. Als de Kamer eerst mijn gesprek met de Federatie Opvang wil afwachten, moet zij weer heel lang wachten op de brief over de meldcode. Ik denk niet dat de Kamer dit wil, maar dat zij de brief over de meldcode zo snel mogelijk wil hebben. Het lijkt mij ook goed dat ik de vragen die nog leven over de pakketmaatregelen betrek bij andere toezeggingen, die ik de Kamer al bij eerdere debatten over de pakketmaatregelen heb gedaan.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd of het klopt dat ik vind dat slachtoffers van huiselijk geweld op eigen kracht moeten vertrouwen. Nee, dat heb ik nooit gezegd, althans, laat ik voorzichtig zijn, ik heb het nooit bedoeld te zeggen. Mocht deze uitspraak ooit genoteerd zijn, dan is dit of verkeerd begrepen of een slip of the tongue van mij geweest. Ik vind wel dat slachtoffers gestimuleerd moeten worden om weer op eigen benen te gaan staan. Je moet de eigen kracht dus bevorderen. Daarom heet mijn nota niet alleen «Beschermd», maar «Beschermd en weerbaar». Daarmee bedoel ik de weerbaarheid te stimuleren die mensen misschien eerder niet hadden. Ik verzet mij ook tegen onnodige, langdurige afhankelijkheidsrelaties. Dat heb ik ook bij de debatten over de AWBZ gedaan. Deze afhankelijkheid kan niet alleen bestaan ten opzichte van partners, maar ook van professionals, ook in de AWBZ. De AWBZ moet dus hiertoe dienen dat waar het kan, mensen zo snel mogelijk weer de regie over eigen leven te geven, binnen een sociale context en een sociaal netwerk. Ik zie in de zorg veel te vaak dat de verantwoordelijkheden worden overgenomen in plaats van dat mensen geleerd wordt de verantwoordelijkheden zelf te dragen, waardoor de vrijheid in het leven weer mogelijk wordt.

Mevrouw Arib heeft gevraagd naar de Chinese gemeenschap en naar Afrikaanse gezinnen. Deze gemeenschappen zouden zo gesloten zijn dat huiselijk geweld nauwelijks bespreekbaar is. De gemeenten zijn allereerst verantwoordelijk om hulp bij huiselijk geweld toegankelijk te maken. In steden met een grote Chinese gemeenschap of bepaalde Afrikaanse gemeenschappen is daarvoor specifiek maatschappelijk werk. Deze aandacht voor diversiteit is ook een belangrijk onderwerp voor de advies- en steunpunten, de Federatie Opvang, de MOgroep en GGD Nederland. Zij zetten zich in voor een gezamenlijke ontwikkeling en implementatie van de uniforme capaciteits- en kwaliteitsnormen. Daarbij is diversiteit een belangrijk aandachtspunt. Ook in het verbeterplan voor de vrouwenopvang wordt dit thema meegenomen. Overigens financiert VWS in het kader van deskundigheidsbevordering van vrijwilligers een plan van het Inspraakorgaan Chinezen om vrijwilligers te scholen om onderwerpen zoals huiselijk geweld bespreekbaar te maken.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb in een eerder debat aandacht gevraagd voor het rapport van het Verwey-Jonker Instituut over de kwaliteit van de opvang en de hulpverlening, met name aan allochtone vrouwen. Ik vind dit heel belangrijk. Wij hebben het nu over AWBZ. Voor allochtone vrouwen is ggz ontoegankelijk. Zij zijn allang blij dat goede, kwalitatieve zorg wordt geboden. Ik zou daar graag meer over willen weten. In een eerder debat is het ook aan de orde geweest. Toen was ik ook benieuwd naar de wijze waarop wordt toegezien dat binnen de opvang goede hulp wordt geboden. Voor de zorg hebben wij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, maar wie ziet toe op de kwaliteit van de opvang en de zorg bij dit soort voorzieningen?

Er komt extra geld beschikbaar. Het is heel goed dat dit gebeurt, maar ik heb gemerkt dat bij een aantal praktijkgevallen van huiselijk geweld, onder andere bij een achtergelaten vrouw, het bijna onmogelijk was om een plek te vinden. Uiteindelijk is een crisisopvang gevonden. Door steunpunten in Marokko, waar met achtergelaten vrouwen wordt gewerkt, kan die vrouw eindelijk weg. Maar als die vrouw hier is, is het heel moeilijk om haar onder te brengen. Hoe wordt het geld precies verdeeld? Komt dit terecht waar dit hoort te komen en komt het ten goede aan met name extra plekken en extra crisisplaatsen?

Staatssecretaris Bussemaker: Het rapport van het Verwey-Jonker Instituut heeft ten grondslag gelegen aan het kwaliteitsprogramma dat wij nu ontwikkelen. Dit rapport, Maat en baat van de vrouwenopvang, is de aanleiding geweest om met de Federatie Opvang over het verbeterprogramma te praten. Daarbij komt ook de kwaliteit aan de orde. De formele verantwoordelijkheid voor de kwaliteit ligt natuurlijk bij de gemeente. Ik stel voor dat ik dit thema meeneem bij de voortgangsrapportage over Beschermd en weerbaar, die de Kamer begin volgend jaar krijgt. Dit geldt ook voor de tweede vraag van mevrouw Arib. Ik moet dit echt even uitzoeken. Als mevrouw Arib het goed vindt, neem ik dit mee bij de schriftelijke ronde.

Mevrouw Arib heeft gevraagd of de hulpverlening wel genoeg aandacht besteedt aan signalen van geweld bij zwangere vrouwen. Dit is een van de thema’s die meegenomen worden bij de acties ter verbetering van de versterking van de advies- en steunpunten. Deze zijn ook onderdeel van het verbeterplan voor vrouwenopvang dat ik net noemde. Wij bekijken of wij dit kunnen meenemen in het professionaliseringstraject, ook in het kader van de meldcode. Overigens is in Engeland ook onderzocht hoe je vrouwen kunt stimuleren eerder melding te doen van huiselijk geweld.

Mevrouw Arib heeft verder vragen gesteld over het probleem van seksueel geweld in relatie tot voorlichting. De aanpak van seksueel geweld is een belangrijk thema. Seksueel geweld in huiselijke kring valt onder de definitie van huiselijk geweld en wordt ook al meegenomen in Beschermd en weerbaar en bij de meldcodes. Ik ben mij er zeer van bewust dat seksueel geweld niet alleen achter de voordeur plaatsvindt. Het is belangrijk om daarover goede voorlichting te geven. Voorlichting over seksueel geweld moet natuurlijk onderscheiden worden van voorlichting over seksuele vorming. Ik vind het van belang dat de preventie van seksueel geweld breed onderdeel is van mijn beleid op seksuele vorming. Daarover wordt heel voorlichting gegeven. Recent heeft de Kamer kunnen horen dat daarvoor extra middelen worden uitgetrokken. Bij seksuele voorlichting gaat het met name om gezondheidsbevordering bij jongeren, met bijzondere aandacht voor soa en ongewenste zwangerschappen. Een nieuw thema, dat daaraan is toegevoegd, is seksuele dwang en weerbaarheid. Seksualiteit moet nog altijd plaatsvinden met instemming van beide partners. Als iemand «nee» zegt, moet dit ook zo begrepen worden. Wij kunnen dit niet voldoende benadrukken. Wij stimuleren aan de ene kant met lespakketten op basis- en middelbare scholen de seksuele vorming. GGD’s zijn daar ook bij betrokken, ook om lespakketten te maken. Het doel hiervan is feitelijke informatie te geven. Wij doen dit samen met de Rutgers Nisso Groep en Soa Aids Nederland. Wij doen dit door de campagne over veilig vrijen. Deze geeft basisinformatie over seksuele voorlichting. Het thema seksuele weerbaarheid is daaraan als nieuw thema toegevoegd. Daarnaast heb ik specifiek voor seksueel geweld subsidie verleend aan MOVISIE voor een conferentie en een partnership. De conferentie zal in januari plaatsvinden en gaat specifiek over seksueel geweld buiten de voordeur. MOVISIE gaat ook een partnership opzetten op het gebied van seksueel geweld. Op die manier komen alle partijen bij elkaar die op het terrein van preventie en hulpverlening iets moeten doen. Ik zou eerst even willen afwachten wat er uitkomt. Er lopen immers al diverse trajecten, die goed op elkaar moeten worden afgestemd. Op basis daarvan kunnen wij bekijken of meer nodig is. Naar mijn idee hebben wij samenhang gebracht in het pakket van enerzijds seksuele voorlichting en anderzijds weerbaarheid. Waar het misgaat, worden zeer ongewenste toestanden aangepakt.

De voorzitter: Wij hadden al schriftelijk en non-verbaal aan elkaar duidelijk gemaakt dat wij in ieder geval de brief die de minister van Justitie heeft aangekondigd willen lezen voordat wij aan de tweede termijn beginnen. De minister heeft ons ook nog toegezegd dat hij een brief stuurt met conclusies over de wenselijkheid van een Wet huiselijk geweld. De minister voor Jeugd en Gezin heeft voorts toegezegd om in het voorjaar van 2009 de voortgangsrapportage Aanpak Kindermishandeling naar de Kamer te sturen. De staatssecretaris zal zodra de cijfers over de omvang van de hulpverlening bekend zijn, ze naar de Kamer sturen. Zij gaat ook nog met de gemeenten spreken. De staatssecretaris informeert de Kamer verder in januari 2009 over de uitkomst van het gesprek met de Federatie Opvang. Tot slot neemt de staatssecretaris in de voortgangsrapportage Beschermd en weerbaar in het voorjaar van 2009 het onderwerp van achtergelaten allochtone vrouwen mee.

Dit zijn behoorlijk wat toezeggingen. Ik denk dat wij ons als Kamer erover moeten verstaan welke ingelost moeten zijn voordat wij de tweede termijn van het debat voeren.

Mevrouw Van Velzen (SP): Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris. Bij het gesprek met de Federatie Opvang gaat het met name over de geplande bezuinigingen per 1 januari 2009. Mijn vriendelijk verzoek aan de staatssecretaris is dus om dit gesprek nog ruim voor het kerstreces te voeren, zodat de brief onze kant kan opkomen. Wat mij betreft hoeft het geen heel lange tweede termijn te worden. Het liefst houd ik deze ook gewoon vóór het kerstreces.

Staatssecretaris Bussemaker: Voor zover ik weet, is dit gesprek begin december gepland. Ik hoop dat het kan doorgaan. Het gebeurt wel eens dat het vervalt en uitgesteld wordt. Ik moet even bekijken welke andere toezeggingen ik de Kamer nog heb gedaan in het kader van de AWBZ-maatregelen, maar ik zeg de Kamer toe dat ik zo snel mogelijk na het gesprek, maar in ieder geval voor het kerstreces een brief naar de Kamer zal sturen, waar in ieder geval dit onderwerp in wordt meegenomen.

De voorzitter: Het onderwerp AWBZ moet volgens mij in het juiste kader behandeld worden. Wij zullen doen wat in ons vermogen ligt om het gesprek met de Federatie Opvang te laten doorgaan en de staatssecretaris niet naar de Kamer te roepen. Maar goed, wij zijn nu maar met vier Kamerleden.

Vanmiddag hebben wij in de procedurevergadering geconstateerd dat het nog wel lastig kan worden om de tweede termijn in december te laten plaatsvinden, zeker als wij de drie bewindspersonen erbij willen hebben.

Mevrouw Van Velzen (SP): Wij moeten hierop zeker terugkomen. Wat mij betreft hoeft het algemeen overleg niet met alle drie bewindspersonen te zijn, maar daar kunnen wij snel een procedure over afspreken.

De voorzitter: Dit doen wij inderdaad tijdens een procedurevergadering. Ik sluit de vergadering.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Sap (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Tichelaar (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Halsema (GroenLinks) en De Wit (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).