Kamerstuk 26485-97

Verslag van een algemeen overleg

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Gepubliceerd: 15 april 2010
Indiener(s): Anja Timmer (PvdA)
Onderwerpen: economie handel ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-97.html
ID: 26485-97

Nr. 97 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 april 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 17 maart 2010 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 23 november 2009 over de Amerikaanse risicolijst van producten die mogelijk met kinder- of gedwongen arbeid zijn vervaardigd (32 123-XIII, nr. 43);

  • de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 november 2009 over de uitvoering van de motie-Gerkens over etiketteringsplicht voor bont (30 826, nr. 19);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 21 december 2009 inzake de aanbieding van het onderzoek aansprakelijkheid mvo (26 485, nr. 81);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 28 januari 2010 met de mvo Voortgangsrapportage (26 485, nr. 85);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 januari 2010 inzake de aanbieding van het mvo-paspoort (26 485, nr. 84);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 2 februari 2010 over de stand van maatschappelijke jaarverslaggeving in Nederland (26 485, nr. 86);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 januari 2010 met een reactie op het verzoek van de commissie voor Buitenlandse Zaken inzake het rapport van Amnesty International over Nigeria, juni 2009 (26 485, nr. 87);

  • de brief van de Sociaal-Economische Raad (SER) te Den Haag d.d. 4 februari 2010 inzake de aanbieding van het werkplan over het maatschappelijk verantwoord ondernemen van de SER (2010Z02336);

  • de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 15 maart 2010 met een reactie op het SER-werkplan Internationaal mvo en een update van de OESO Richtlijnen (26 485, nr. 89).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke

Voorzitter: Timmer

Griffier: Van der Velden

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Jan Jacob van Dijk, Elias, Gesthuizen, Kalma, Timmer, Vendrik en Voordewind

en minister Van der Hoeven van Economische Zaken en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Ik open de vergadering en heet welkom beide ministers en de leden van de commissie. Dit algemeen overleg is een vervolg op het overleg van 11 februari, waarin de eerste termijn is afgehandeld.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Bij dit vervolg op het overleg van 11 februari vraag ik eerst aandacht voor de actie van schoonmakers in ons eigen land. Er werken veel mensen in de schoonmaak die niet goed worden betaald. Waar in 2004 nog 375 m2 per uur moest worden schoongemaakt, is dat nu 575 m2. De afspraken die gemaakt zijn over het opleiden van mensen die schoonmaken worden geschonden, de werkdruk is om gek van te worden en de behandeling die mensen krijgen is onacceptabel. Daarom staken de schoonmakers. De SP is bij hen op station Utrecht Centraal. Toen ik vandaag de antwoorden van de minister van Economische Zaken op mijn vragen over ABN AMRO las, was ik diep teleurgesteld. ABN AMRO, de bank die wij overeind houden met belastinggeld, knijpt namelijk schoonmaakbedrijven die voor de bank werken extra uit door achteraf te eisen dat geld voor schoonmaakwerk gedeeltelijk wordt teruggegeven. De minister van Economische Zaken noemt dit «geen prettige manier van zakendoen». Intussen laat het kabinet de bank zijn gang gaan. Het is triest dat dit soort dingen gebeurt in Nederland.

Ik heb het de vorige keer al gezegd en ik zeg het nu weer. Er zijn bedrijven die het goed doen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), heel goed. We zien dat een grote groep Nederlandse bedrijven achterblijft. We moeten dus zo zoetjes aan beginnen met regels. De voormalige staatssecretaris van Economische Zaken zei dat regels over mvo niet nodig zijn omdat consumenten de mogelijkheid hebben bedrijven de goede kant op te trekken. Het omgekeerde kan evengoed gebeuren. Consumenten kunnen ook kiezen voor goedkoper of voor merken waarvan de winst niet gaat naar eerlijk loon voor werknemers, maar naar bijvoorbeeld reclame. De boel kan ook de verkeerde kant op worden getrokken. Het is niet verkeerd om als overheid het goede voorbeeld te geven en met dwang de goede richting aan te geven.

Ik heb mijn motie over de voorwaarden van het financieel buitenlandinstrumentarium aangehouden. Ik vind het belangrijk dat vier fundamentele arbeidsrechten worden samengenomen. Daar gaan we niet mee marchanderen. Daarom overweeg ik een andere motie, die volgens mij meer in lijn is met wat het kabinet vindt. De overheid zou de zogenaamde due diligence benadering, de lijn van Ruggie ten aanzien van milieu en mensenrechten, moeten stimuleren. Dit kan door impact assessments en plannen van aanpak verplicht te stellen bij het indienen van een aanvraag voor het buitenlandinstrumentarium. We sluiten bedrijven niet uit. Het is een procesbenadering. Ik hoop dat het kabinet hier welwillend tegenover staat. Dat maakt indiening van een eventuele motie overbodig. Graag een reactie hierop.

Voormalig staatssecretaris Heemskerk zei de vorige keer dat minister Hirsch Ballin werkt aan verruiming van de mogelijkheden van de rechter om feitelijke informatie op te vragen bij het bedrijf, als het gaat over het kunnen bewijzen van verantwoordelijkheid van een Nederlands bedrijf voor een bedrijf dat deels eigendom is maar in het buitenland is gevestigd. Wil het kabinet dit punt expliciet meenemen in de uitgebreide kabinetsreactie op het rapport-Kastermans, dat wij nog zullen ontvangen? Ik ben namelijk zeer benieuwd naar de mogelijkheden en criteria waarmee we beoordelen of er aansprakelijkheid is voor bedrijven in den vreemde.

Over Shell stelde ik een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Hoe zit het met de vredesconferentie die een paar weken geleden plaats had? Heeft het ministerie meebetaald aan deze conferentie of anderszins steun verleend? Volgende week heb ik zelf een afspraak bij het bedrijf. Ik begrijp dat de commissie van Buitenlandse Zaken in haar geheel zal gaan om over de problematiek in Nigeria te spreken. Ik ben zeer benieuwd naar de uitkomsten.

Bij de discussie over belanghebbenden in het kader van Richtlijn 400 Jaarverslag heb ik een motie ingediend, die is aangenomen. Degenen die roepen dat we als Kamer niet te hard van stapel moeten lopen en dat er al heel wat gebeurt, wijzen vaak naar Richtlijn 400. Daar staat van alles in. Anderen beweren dat die richtlijn juist boterzacht is. Nu heb ik de proef op de som genomen en mijn motie over het informatierecht van ngo's ingediend. Die is aangenomen. In Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) staat dat een bepaalde mate van transparantie op mvo-vlak van bedrijven mag worden verwacht. Daarbij is de in het jaarverslag op te nemen toelichting afgestemd op de behoefte van belanghebbenden. Volgens mij staat daar dat een bedrijf Richtlijn 400 aan zijn laars lapt als het niet ingaat op informatievragen van bijvoorbeeld inwoners of ngo’s van een land waar de productie plaatsheeft en waar sprake is van milieuvervuiling die mede kan worden veroorzaakt door het bedrijf, en deze niet opneemt in het jaarverslag. Kan de minister dit beamen? Het is of dat, of de richtlijn is inderdaad boterzacht.

We hebben de vorige keer zeer kort gesproken over de etiketteringsplicht voor bont uit de motie-Gerkens. Ik zou daar graag een nadere toelichting op krijgen. De staatssecretaris heeft er één zin aan gewijd. Ik heb het nagelezen in het verslag en kon er niet veel chocola van maken. Graag hoor ik waarom die motie niet gewoon wordt uitgevoerd in Nederland.

Ten slotte een opmerking richting het CDA. Ik hoorde de heer Van Dijk de vorige keer zeggen dat er woordvoerders aanwezig waren die deden alsof het Nederlands bedrijfsleven heel erg slecht is. Ik daag hem uit hier man en paard te noemen. Zelf ben ik alleen heel erg teleurgesteld in het CDA. Deze partij riep in het najaar nog dat de voortgangsrapportage zo'n slecht beeld liet zien dat er echt iets moest gebeuren. Nu krabbelt het CDA terug en wil eigenlijk niets meer, waarschijnlijk na een fikse uitbrander uit de richting van het bedrijfsleven.

De heer Jan Jacob Van Dijk (CDA): Volgens mij heb ik in het vorige algemeen overleg aangegeven dat sommige partijen, waaronder de SP, alleen maar kritiek hebben op het bedrijfsleven en op individuele bedrijven. Ik hoor wat dat betreft nu een ander geluid. De SP zegt nu dat er ook veel goede bedrijven zijn. Dat is in ieder geval de les die de SP uit het vorige algemeen overleg getrokken heeft. Er zijn veel bedrijven die op het terrein van mvo goede dingen hebben gedaan. Ik sta nog steeds achter de kritiek op de SER. Daar loop ik niet voor weg.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat is in ieder geval grote winst. Ik wil de heer Van Dijk een zin voorlezen uit het verslag van de vorige keer. Dat was de opening van mijn betoog. Ik citeerde hier het VNO: «We worden het een beetje beu dat we steeds worden neergezet alsof we proberen om zoveel mogelijk de regels te ontduiken en ons niets aantrekken van mensenrechten.» Dat is niet zo. Er zijn bedrijven die erg hun best doen. Dat wil ik hier benadrukken.

De heer Kalma (PvdA): Voorzitter. Het komt niet vaak voor dat een portefeuille tussen de eerste en tweede termijn van bewindspersoon wisselt. Vandaag debatteren we met de minister van Economische Zaken. Ik wil grote waardering uitspreken voor het werk dat oud-staatssecretaris Heemskerk de afgelopen jaren heeft geleverd.

Diplomatie heeft succes, zie de resultaten die er op dat punt wel degelijk bijvoorbeeld ook met China zijn geboekt. Mvo is opgenomen in de code-Tabaksblat en het kabinet heeft onder zijn leiding afstand genomen van het dogma dat mvo per definitie vrijwillig zou moeten zijn. Een aantal punten blijft voor de Partij van de Arbeid specifiek van belang, ook in het debat tussen Kamer en kabinet. Zoals in eerste termijn aangegeven zullen wij met andere fracties overleggen of er een aangepast initiatiefwetsvoorstel over transparantie van grote ondernemingen inzake mvo komt. Dit was indertijd het wetsvoorstel-Bos-Rabbae. Veel bedrijven in Nederland rapporteren niet of onvoldoende. De huidige omschrijving met betrekking tot mvo-rapportage in het Burgerlijk Wetboek schiet tekort. Een ruimere verplichting kan heel goed ondernemingsvriendelijk worden ingevuld. Een aangepast wetsvoorstel komt er aan.

Bij de Nederlandse inzet rond de updates van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft mijn fractie een aantal vragen, om te beginnen procedureel van aard. In september wordt de Nederlandse inzet voor het inhoudelijk deel aan de Kamer verzonden. Laat dat voldoende ruimte om hier inhoudelijk met de Kamer over te spreken? Op aandringen van de PvdA-fractie worden de OESO-richtlijnen en het Nationaal Contact Punt (NCP) via een aantal experimentambassades gepromoot bij zowel lokaal opererende Nederlandse bedrijven als ngo's en vakbonden. Dat is winst. Is het kabinet bereid dit te verbreden en ook in OESO-verband in het kader van communicatie op deze manier ter sprake te brengen? Verder lijkt er een uitruil te bestaan tussen onafhankelijkheid en daadkracht. In Nederland staat het NCP los van het ministerie, maar hebben uitspraken nauwelijks maatschappelijke impact. In het Verenigd Koninkrijk zijn uitspraken van het betreffende NCP voorpaginanieuws. Het staat veel dichter bij de overheid. De overheid spreekt een bedrijf aan. Hoe gaat het kabinet dit dilemma aan de orde stellen in de onderhandelingen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het NCP heeft lange tijd ingehuisd in het ministerie van Economische Zaken. Het werd volledig bemenst en ondersteund door EZ. Het is op grotere afstand gezet omdat daar nogal wat kritiek op was. Vindt de heer Kalma nu dat het weer terug moet? Die kritiek kwam met name vanuit maatschappelijke organisaties, die zeiden dat het onverstandig leek het NCP zo dicht bij de overheid te houden.

De heer Kalma (PvdA): Ik heb niet voor niets het woord dilemma gebruikt. De positie die het NCP inmiddels heeft verworven, heeft wel degelijk grote voordelen. Als je kijkt naar een rapport van het Britse NCP over de Royal Bank of Scotland maakt het feit dat het NCP daar binnen het bereik van de overheid zit, de impact van de uitspraken groter. Ik noemde het voorbeeld niet voor niets. Vandaar dat ik dit als dilemma op tafel leg. De heer Van Dijk hoort mij niet zeggen dat het totaal anders moet. Mijn vraag is hoe we met het dilemma omgaan.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Kan het gelegen hebben aan het feit dat er in de afgelopen periode bijna geen zaken voor het NCP zijn gebracht, waardoor uiteindelijk de status van het NCP niet zo groot is? Laten we onderzoeken wat echt het probleem is en niet de positie van het NCP aanpassen en naar het Engelse model gaan.

De heer Kalma (PvdA): Dat zeg ik ook niet. In breder verband gaan we nog over het NCP praten, ook over de achtergronden van het feit dat er weinig klachten bij het NCP terechtkomen. Is dat omdat het allemaal zo goed loopt, zoals door de heer Van Dijk in eerste termijn is gesuggereerd, of speelt er wat anders en is het des te meer nodig bekendheid te geven aan de mogelijkheden om te klagen bij het NCP, internationaal via ambassades en anderszins?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp het dilemma van collega Kalma. Ik vraag hem een stapje verder te gaan. Hoe zouden we het NCP kunnen optuigen volgens het Engelse model? Zouden de uitspraken van het NCP consequenties moeten hebben voor bijvoorbeeld overheidssteun? Moeten we die kant op?

De heer Kalma (PvdA): Dat zou je in ieder geval in een brede benadering in het functioneren van het NCP moeten betrekken. Ik heb voor dit dilemma al eerder aandacht gevraagd. Men hoort mij niet zeggen dat het allemaal anders moet, maar als we over het NCP praten, behoren we het ook over de impact te hebben.

Het kabinet stelt dat zich waarschijnlijk geen dilemma voordoet tussen het verbreden en verdiepen van de OESO-normen. Maar wat is op dit moment de houding van landen als China, India en Brazilië ten opzichte van de bestaande OESO-richtlijnen? Zijn die geluiden altijd positief waardoor niets een verdieping in de weg staat, of zullen er op bepaalde punten wel degelijk concessies moeten worden gedaan? Verder stelt het kabinet dat de OESO-richtlijnen moeten verwijzen naar de verslagleggingsrichtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI) als uitgangspunt voor rapportage en transparantie. Mijn fractie is het daar zeer mee eens. Betekent dit niet dat we op termijn afstand moeten nemen van de richtlijn van de Raad voor de Jaarverslaglegging? Waarom laten we de twee vrijwel identieke instrumenten naast elkaar bestaan? Het vaak gehoorde argument dat de richtlijn een uitwerking is van de wet gaat niet op, aangezien dit nergens in de wet noch in de memorie van toelichting staat. Opnieuw geen concreet voorstel om dat te doen, maar de vraag ligt wat ons betreft wel op tafel.

Over het rapport-Kastermans hebben we in eerste termijn gesproken. Het kabinet heeft aangegeven dat wanneer een moederbedrijf bij een schending betrokken is of niet heeft ingegrepen terwijl dat wordt verwacht, het zich niet kan verschuilen achter vennootschappelijke muren. De vennootschapstructuur zou daarom minder relevant zijn. Het gaat echter om schending door dochterondernemingen. Dan is inzicht in de exacte relatie met de moeder wel degelijk relevant. Dit geldt met name wanneer er her en der verspreide vennootschappen tussen zitten, die er voor de relatie tussen moeder en dochter feitelijk niet toe doen maar het zicht op die structuur voor burgers en ngo’s wel beperken. Tijdens de hoorzitting is dit ook aangegeven door bijvoorbeeld de heer Uiterwaal. Is het kabinet bereid te onderzoeken op welke manier de transparantie van de vennootschapsstructuur vergroot kan worden? De Verenigde Staten kan hierbij als voorbeeld dienen.

Ik sluit graag aan bij de vragen die aan minister Verhagen zijn gesteld door de SP. Kan de minister aangeven welke concrete stappen Nederland via de ambassade ter plaatse wil zetten om het gesprek tussen Shell en ngo's te stimuleren?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is weliswaar een tweede termijn, maar intussen hebben we een nieuw stuk van het kabinet gehad. Dit is de reactie op het SER-werkplan. De minister is vrij positief over het werkplan en dat ondersteunen wij. Tegelijkertijd lees ik dat de minister vindt dat het wel meer ambitie mag hebben als het gaat om het actieplan. Ook mag de nulmeting niet te lang op zich laten wachten. Mijn fractie ondersteunt ook dit. Er zullen streefindicatoren voor 2012 moeten worden geformuleerd. Is de minister bereid er in de contacten met het SER op aan te dringen meer ambitie aan de dag te leggen? Dit in het verlengde van de opmerking die de minister in de brief maakt. Moet minimale mvo-rapportage niet verplicht worden voor beursgenoteerde bedrijven? Die vraag komt nog uit de eerste termijn. In de eerste termijn spraken we al over aansprakelijkheid en de commissie-Kastermans. Ook het rechtsbijstandfonds kwam aan bod. Dat viel in goede aarde, behalve als het over de financiering ervan ging. Ik geloof niet dat bedrijven het zullen vullen met gelden. Dan zouden ze een rechtszaak tegen zichzelf financieren, dat zie ik niet snel gebeuren. Ik kijk met een schuin oog naar dit kabinet, om te zien of er beperkte middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor het rechtsbijstandfonds. De vorige keer heb ik hier in de Kamer steun voor zien ontstaan. Graag een reactie van de minister hierop.

De heer Elias (VVD): Mag ik vragen aan welk bedrag de heer Voordewind dan denkt?

De heer Voordewind (ChristenUnie): De vorige keer zijn er bedragen genoemd van vijf ton per jaar. Ook door de milieubeweging worden soortgelijke bedragen genoemd. Ik denk niet dat we dat gaan redden in deze moeilijke tijd, maar met twee en een halve ton per jaar komen we al een heel eind. Als we vinden dat er een zorgplicht is, zoals de commissie-Kastermans ook zegt, moeten we die faciliteren en een rechtsbijstandfonds in het leven roepen. Het kan om een beperkt bedrag gaan.

De heer Vendrik (GroenLinks): Groen Links steunt dit idee. Dit gaan we doen. Er zitten hier twee ministers, die twee begrotingen vertegenwoordigen. Wat mij betreft regelen we het meteen bij de Voorjaarsnota. Dat kan, want de Kamer is missionair. Over welke begroting hebben we het dan bij voorrang?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb daar over nagedacht, ook over een motie trouwens, maar het is op dit moment wat ingewikkeld. Als je het hebt over arbeidsrechten en mensenrechten denk ik aan het Mensenrechtenfonds van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik weet dat daar meerjarige verplichtingen lopen en dat veel toezeggingen al zijn gedaan. Het gaat hier echter om een zeer beperkt bedrag en om het handen en voeten geven van dit recht, dus in eerste instantie kijk ik naar de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik zie bij de minister van Buitenlandse Zaken grote weerstand. Dat snap ik. Het is gek dat we bestaande verplichtingen die op het Mensenrechtenfonds drukken voor een deel opzij zetten om een ander, overigens ook heel nobel, doel te dienen. Ik kan me voorstellen dat we nog eens kijken naar de begroting van het ministerie van Economische Zaken. Kunnen we misschien op weg naar de Voorjaarsnota naar die begroting kijken om in ieder geval een startbedrag te arresteren voor dit fonds?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als we naar de Voorjaarsnota gaan, wil ik met de heer Vendrik kijken hoe we de financiering het beste kunnen regelen. Het gaat er mij om dat we daadwerkelijk zo'n fonds in leven krijgen en dat er geld in zit. Dit hoeft geen groot bedrag te zijn. Laten we kijken waar we het vandaan kunnen halen.

Een aantal woordvoerders heeft vragen gesteld over de marktmeesterfunctie. In eerste termijn is er niet op gereageerd. We hebben het wel over het NCP gehad. Dat kwam net al ter sprake. Mijn fractie kijkt ook naar het Engelse model, om te zien of we een versterking van de functie van het NCP in Nederland kunnen organiseren. Wat mij betreft zouden de uitspaken van het NCP ook consequenties kunnen hebben voor de overheidssteun van de bedrijven waar een uitspraak over wordt gedaan. Ik suggereerde dit al in mijn interruptie. Graag hoor ik een reactie over een mogelijke versterking van het NCP.

We zullen ook moeten kijken naar het Europese niveau van zo'n marktmeester. Ik denk dat de Europese Commissie de eerstaangewezen instantie is om te zien hoe we tot een coherente duurzaamheidsagenda moeten komen. Helaas zijn de Europese Commissarisfuncties inmiddels ingevuld, anders was een commissaris voor duurzaamheid een heel goede geweest.

Hoe kunnen we er naar streven dat bij staatsondernemingen in lijn met de handleiding van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) minstens een derde van de variabele beloningen is gebaseerd op duurzame criteria en dat minstens 60% van de bonussen is gebaseerd op de realisatie van lange termijndoelstellingen? Deze vraag komt ook uit de eerste termijn.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Ik wil eerst beide bewindspersonen, maar daarbij via de minister van Economische Zaken ook de staatssecretaris danken voor de antwoorden die we in eerste termijn hebben gehad. We hebben behoorlijk wat antwoorden gekregen op vragen die toen zijn gesteld.

We hebben van het kabinet een reactie gekregen op het werkplan van de SER. Zoals wij in de vorige termijn ook hebben aangegeven, staan wij positief tegenover dat nieuwe werkplan. De SER heeft begrepen dat er fundamentele kritiek was op hetgeen daarvoor was gepresteerd. Het is goed dat de raad zich dat aangetrokken heeft en nu met een stevig werkplan is gekomen. Natuurlijk zijn er opmerkingen over te maken en natuurlijk kunnen we zeggen dat er meer dingen moeten worden gerealiseerd. Wij zullen wat dat betreft de vinger stevig aan de pols houden. De minister gaat dat doen door de voorzitter regelmatig langs te laten komen en te laten uitleggen wat er gebeurt en welke stappen vooruit zijn gezet. Wij zullen aan het einde van het jaar zien wat is gerealiseerd. Het is goed dat het meer ambitie toont dan voorheen. Daarmee hebben we een belangrijke stap gezet en heeft de SER geluisterd naar hetgeen de Kamer op dat terrein heeft uitgesproken.

Ik ben ook blij met de brief als inzet op de terms of reference wat betreft de OESO-richtlijn. Ik heb even gekeken naar de OECD Watch en de OESO-richtlijnen. Als ik kijk naar de inhoud daarvan en hetgeen het Nederlandse kabinet nu naar voren brengt, zie ik heel grote parallellen. Veel grote onderwerpen die daar naar voren worden gebracht zijn in overeenstemming met hetgeen internationale maatschappelijke organisaties ook willen. Eén onderwerp vind ik van heel groot belang. We gaan het niet alleen beperken tot investeringen. In de afgelopen periode is dat elke keer de discussie geweest. Het NCP mocht zich alleen mocht bezighouden met investeringen die door Nederlandse bedrijven in het buitenland werden gedaan. Daarop werd beoordeeld in hoeverre de OESO-richtlijnen wel of niet van toepassing waren. Als daar de ketenaansprakelijkheid een veel belangrijker rol in speelt, is dat een grote stap vooruit. Om die reden ben ik positief over hetgeen nu op tafel ligt. Maar dit is de inzet van de Nederlandse regering. Wat is de inschatting van de minister hoe het bij andere lidstaten ligt? Wat is de inschatting over de EU-inzet? Nu zijn sommige EU-landen niet aangesloten bij de OESO, maar ik zou me kunnen voorstellen dat er ook op dit terrein coördinatie plaatsvindt tussen de EU-lidstaten die ook lid zijn van de OESO. Ik zou daar graag de visie van de minister op willen horen.

Als ik kijk naar het functioneren van het huidige NCP denk ik niet dat er een probleem zit in de structuur. Het zit veel meer in de discussie over welke onderwerpen het wel of niet mag spreken. Met de inzet van de Nederlandse regering hebben we een belangrijke stap vooruit gezet.

Over het rapport van de commissie-Kastermans hebben we naar voren gebracht dat wanneer je een aansprakelijkheid voor slachtoffers van bedrijven in het buitenland wilt hebben, dat niet alleen formeel goed geregeld moet zijn, maar ook feitelijk op een goede manier handen en voeten moet krijgen. Ik dank beide bewindspersonen voor de toezegging die zij hierover hebben gedaan.

Op Europees niveau moet inderdaad worden gekeken naar de vennootschapsstructuur en ook hoe we met het rapport van Ruggie stappen vooruit kunnen zetten. Dat is van belang. Ik zou graag zien dat de ministers op dat terrein de vinger aan de pols houden en de Europese Commissie onder druk zetten om zo snel mogelijk met een gedegen rapport te komen.

Ik heb in het vorige overleg een suggestie gedaan over het rechtsbijstandfonds. Het werd net door de heer Voordewind genoemd. Van de bewindspersonen kwam toen de reactie of we dat wel moeten doen. Is dat het grote probleem als het gaat over de aansprakelijkheid? Heeft het geen aanzuigende werking? Voor die aanzuigende werking ben ik niet zo bang. Van een ander argument was ik wel gecharmeerd. Als het gaat over dit soort procedures die geld kosten en waar advocaten voor moeten worden ingehuurd, zou je een deel van de verantwoordelijkheid bij de advocaten neer kunnen leggen. Ik heb een aantal kanttekeningen gehoord. Ik zie dat er nog problemen zijn als het gaat over een rechtsbijstandfonds. Ik ben op dit moment dan ook niet genegen een motie te ondersteunen die zegt dat het fonds er nu moet komen. Ik wacht met belangstelling de antwoorden van de beide bewindspersonen af. Op welke manier denken zij dat we dit eventuele kostenprobleem zouden kunnen tackelen, zonder dat we direct komen tot een rechtsbijstandfonds? Als je zo'n fonds hebt moet het ieder jaar op. Dat heeft een perverse prikkel, waar we volgens mij niet op zitten te wachten. Om die reden zou ik graag beide bewindspersonen willen uitdagen op dat terrein een visie neer te leggen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als we met elkaar afspreken dat de advocatuur, die gefinancierd zou worden uit zo’n fonds, normale maatschappelijk verantwoorde tarieven zou hanteren, zouden we daar de heer Van Dijk mee uit de brand helpen? Over zulke tarieven zijn we het snel eens.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als een maatschappelijk verantwoord tarief ook nul euro per uur is, ben ik het direct met de heer Vendrik eens.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voor niks gaat de zon op. Ik denk dat we elkaar goed begrijpen als ik zeg dat het iets hoger mag zijn dan nul, maar dat ze niet voor 700 euro per uur gaan declareren. Dat komt nog wel eens voor en daar beginnen we niet aan. Als we normale tarieven geborgd hebben, beluister ik dat de heer van Dijk en het CDA een stapje dichter bij de oprichting van zo'n fonds zijn gekomen. Dat doet mij deugd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik begin een aardig lesje te krijgen in hoe woorden geïnterpreteerd en verdraaid kunnen worden. Volgens mij heb ik er geen misverstand over laten bestaan dat ik eerst van beide bewindspersonen wil horen op welke manier we eventueel in dit probleem kunnen voorzien. Op dit moment ben ik nog geen voorstander van het direct overgaan tot het oprichten van een rechtsbijstandfonds, gehoord de geluiden in de vorige bijeenkomst. Volgens mij heb ik heel helder gezegd dat ik de interpretatie van de heer Vendrik niet deel.

De heer Kalma (PvdA): Toch nog even een poging tot verheldering. Ik heb de heer Van Dijk in eerste termijn dacht ik goed begrepen toen hij zei dat het idee van het fonds door het CDA wordt gesteund. Ik kan me voorstellen dat er voorwaarden zijn waaraan voldaan moet worden, maar ik heb de indruk dat de heer Van Dijk nu een terugtrekkende beweging maakt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb nadrukkelijk weergegeven wat ik de vorige keer heb gezegd. Ik heb geluisterd naar argumenten en antwoorden die in de vorige termijn zijn gegeven. Ik heb daarover nagedacht en ik zie dat er een aantal elementen in zit dat hout snijdt. Om die reden heb ik aangegeven dat ik niet zo'n groot voorstander ben van het hals over kop in het leven roepen van dit fonds. Ik noem dat geen terugtrekkende beweging, ik spreek liever van voortschrijdend inzicht.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Wat zijn de voornaamste bezwaren van de heer Van Dijk? Dan kunnen we die wellicht wegnemen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Een: het instellen van een dergelijk fonds kan op een bepaalde manier een perverse prikkel opleveren. Twee: als het gaat over de problematiek waar we het op dit moment over hebben, zou de advocatuur na kunnen denken over de manier waarop deze beroepsgroep dit soort dingen doet. Zou daar ook niet maatschappelijk verantwoord ondernemerschap bij kunnen komen om er voor te zorgen dat zij op dit vlak het een en ander gaat doen? Drie: waar zou het uit betaald moeten worden? Hoe zouden we dat in deze periode moeten doen? Vier: wat gebeurt er als Nederland het enige land is dat dit soort dingen doet en andere landen niet? Dit zijn vier bezwaren waarvan ik de vorige keer van beide bewindspersonen heb gehoord dat ze leven. Ik vind dat die opmerkingen hout snijden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Die perverse prikkel is toch in tegenspraak met het tweede punt dat de heer Van Dijk noemt. Hij vindt dat mensen wel gratis of met financiële steun toegang moeten hebben tot de Nederlandse rechter. Hij zegt immers dat als het fonds er wel is advocaten het moeten betalen. Dat snap ik niet. Of het is pervers, of het moet wel kunnen maar dan moet de rekening ergens anders liggen.

De heer Van Dijk maakt bezwaar tegen het belasten van onze begroting met € 250.000. Dat is een interessante constatering, want een kwart miljoen euro is op de totale rijksbegroting een zeer minimale belasting. Het bezwaar van Nederland wel en andere landen niet kan hij misschien wat nader uitleggen. Het gaat natuurlijk om Nederlandse bedrijven. Wij hebben er geen last van als Frankrijk niet zo'n regel kent voor de betrokkenheid van Franse bedrijven. Die mensen zullen niet bij de Nederlandse rechter willen aankloppen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het belangrijkste element is dat we niet weten wat precies de uitwerking zal zijn als we een dergelijk fonds in het leven roepen. De procedures rond aansprakelijkheid kosten geld, namelijk de kosten van de advocaat die je nodig hebt om de procedure in te gaan. De vraag is of het terecht is dat die kosten bij de overheid worden gelegd. Wellicht vinden wij het passend dat deze voor een deel voor rekening van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties komen. Ik leg de bal nadrukkelijk bij de advocatuur. Ik vind het een valide argument, dus ben ik er niet van overtuigd dat we een fonds op moeten richten. Ik heb de vorige keer de suggestie op tafel gelegd en daar een overtuigend antwoord op gekregen. Ik vraag beide bewindspersonen nu of er andere manieren zijn waarop we de feitelijke rechtsgang op een goede manier kunnen borgen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik denk net als de andere collega's creatief mee om de heer Van Dijk over de streep te trekken. Hij zegt aan de ene kant dat hij niet zozeer een aanzuigende werking voorziet, maar tegelijkertijd ziet hij een perverse prikkel. Misschien kunnen we het fonds zo organiseren dat het een garantiefonds is. We koppelen er een plafond aan. Het fonds krijgt alleen die dingen betaald die daadwerkelijk zijn gedeclareerd. Dan zit die perverse prikkel er niet in, omdat er geen drang is om het fonds maar leeg te eten. Hoe is dat?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wat je declareert krijg je betaald tot een plafondbedrag, dus tot het fonds leeg is. De collega's leggen veel creativiteit aan de dag. Dit geeft wel aan dat het een gedachte is die aan de ene kant mooi klinkt, maar waar aan de andere kant nog veel elementen in zitten waarop geen antwoord is. Daarom vind ik het te vroeg om nu alvast geld te reserveren, zoals in de motie is beschreven. Laten we eerst kijken wat het probleem werkelijk is. Laten we daar goed onderzoek naar doen. Als blijkt dat dingen niet op een goede manier geregeld kunnen worden en het echt alleen op het geld vast zit, komen we hier terug en praten we erover door.

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de gegeven antwoorden. De VVD is blij met de positieve reactie van het kabinet op mijn eerste termijn. Bij mvo is inderdaad niet alleen een rol voor de overheid en het bedrijfsleven weggelegd, maar ook voor de markt en de consument. Wij vinden dat onderdeel in de politieke discussie over mvo vaak sterk onderbelicht. Bedrijven willen fatsoenlijk handel drijven en zaken doen. Consumenten hebben vaak prima in de gaten of een bedrijf zich fatsoenlijk opstelt en verbinden er commerciële consequenties aan als dit niet het geval is. Ik ben het met de voormalige staatssecretaris van EZ eens dat het inderdaad nooit goed genoeg gaat, maar het gaat heel behoorlijk. Nederland scoort goed in allerlei internationale vergelijkingen, zoals de staatssecretaris ook regelmatig naar voren heeft gebracht.

Ik ben het zeker met de minister eens als hij antwoordt dat landen die zich misdragen door het Nederlandse kabinet zijn aan te spreken op het naleven van wetgeving. Er bestaat geen enkel verschil van opvatting tussen ons, anders dan zou blijken uit het antwoord van de minister op 11 februari. Mijn punt is alleen dat wij als Nederland niet bij machte zijn bepaalde landen hun staatsinrichting en wetgeving voor te schrijven, hoezeer dat in sommige gevallen ook gewenst zou zijn. Hiermee is dat misverstand hopelijk opgehelderd.

Ik verwijs naar mijn inbreng in eerste termijn. Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen op de vraag die mijn collega Van der Burg en ik een jaar lang tot drie keer toe hebben gesteld in overleggen als deze. Desnoods krijgen we het antwoord later schriftelijk. De vraag luidde: de SER heeft in het advies van 20 juni 2008 nogal nadrukkelijk het belang van beleidscoherentie bij mvo onderstreept. Ik heb bij eerdere gelegenheden betoogd dat dat ver te zoeken is. Waarom is er niet één helder pakket? Wat te denken van de veelheid aan richtlijnen zoals ICC, OESO en ISO 26000? We kennen ze allemaal. Ik wil graag van de minister van Economische Zaken een overzicht hebben waaruit blijkt dat al die verschillende regelingen niet contraproductief werken. Die vraag heb ik een aantal keren eerder gesteld en niet beantwoord gekregen.

Mijn fractie is het eens met het kabinetsstandpunt, zoals verwoord door de minister van Buitenlandse Zaken, om eventuele wetgeving in Nederland op mvo-gebied pas na de VN-studie door de speciale VN-vertegenwoordiger Ruggie te doen. Het is duidelijk wat daar verder mee wordt bedoeld.

Ten slotte een opmerking over de bij sommige andere fracties levende behoefte aan het rechtsbijstandfonds. Het bedrag is inmiddels opgelopen tot zo'n 1,5 mln. Dat is mijn eerste bezwaar. Voorts zou het geld eventueel uit het Mensenrechtenfonds komen en geoormerkt zijn. Dat wil zeggen dat de bedragen bij voorbaat worden geleverd, dat vind ik ook een bezwaar. Het derde punt is dat het kabinet er de vorige keer al op heeft gewezen dat helemaal niet vaststaat dat de toegang tot het recht niet is verzekerd. Zo'n potje moeten we pas instellen als dat het geval is. Het belangrijkste is mijn vierde bezwaar, dat overigens al is genoemd. We hebben het vandaag nota bene over mvo. Ik zou de wereld van de advocatuur willen oproepen om waar de toegang tot het recht dan in het geding zou zijn, pro bono en als teken van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap mensen en geld vrij te maken. Wellicht wil het kabinet die oproep ondersteunen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. In de eerste termijn heeft de heer Kalma ook mede namens mijn fractie gesproken. Als het gaat om zijn tweede termijn kan ik daar in een keer bij aan sluiten, maar ik heb er een paar puntjes aan toe te voegen. Ik realiseer me goed dat we hier te maken hebben met twee demissionaire bewindslieden. Mijn bijdrage is dan ook een boodschappenlijstje voor een volgend kabinet. De ministers kunnen het panklaar neerleggen voor een nieuwe ploeg bewindspersonen.

Ik sluit van harte aan bij hetgeen de heer Kalma zei over mvo in het wetsvoorstel dat al een aantal jaren boven deze markt hangt. We zullen het wat mij betreft moeten vernieuwen en verversen en als initiatief hier in de Kamer in debat brengen. Dit zal naar ik vermoed met een nieuwe regering zijn.

Ik overweeg een motie over het NCP. Ik wil de minister van Economische Zaken met haar ambtgenoot van Buitenlandse Zaken vragen om nadere voorstellen te ontwikkelen en de ambtelijke voorbereiding te starten om de positie, de werkwijze, de kracht en het gezag van het NCP groter te maken. Een nieuw kabinet kan daarover vervolgens een besluit nemen. Daar is de vorige keer ook over gesproken, het is een debat dat al een tijd loopt. Ik wil dat het vermogen van het NCP om op basis van de OESO-richtlijnen uitspraken te doen en te bemiddelen wordt versterkt. Het is verstandig als het kabinet de ambtelijke voorbereiding daarvoor start. Indien nodig zal ik daarover een motie indienen. Het is prettig als het demissionaire kabinet die vast gaat uitvoeren.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Kan de heer Vendrik aangeven waar hij aan denkt als het gaat over de versterking van die positie? Wat vindt hij van de inzet van de Nederlandse regering in de richting van die onderhandelingen? Daar worden ook belangrijke suggesties op tafel gelegd.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het is een groot debat, maar een van de dingen die ontbreekt in de inzet is dat de sanctiemogelijkheid van het NCP bijna afwezig is. Als er al een uitspraak wordt gedaan, heeft die over het algemeen weinig of geen consequenties. Dat is niet goed voor het gezag van het NCP. Als je het heel cynisch formuleert wordt er gepraat over een aanhangige kwestie en heeft het oordeel van het NCP voor het bedrijf in kwestie geen enkele betekenis. Dat vind ik niet goed, dan blijft het een papieren tijger. Het NCP is er juist voor opgericht om die schending aan de orde te kunnen stellen en er uitspraken over te doen of er eventueel in te bemiddelen. Het is belangrijk dat bedrijven daar terecht kunnen om weerwoord te leveren. Het is ook belangrijk dat maatschappelijke organisaties een manier hebben waarop ze met gezag een eventuele schending aan de orde kunnen stellen. Ik zie graag een opwaardering van het NCP om dit te verbeteren. Dit ontbreekt bijvoorbeeld ook in de inzet naar aanleiding van het rapport van de OECD Watch.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als ik de heer Vendrik beluister betekent dit dat de OESO-richtlijnen wat dat betreft internationaal kracht van wet zouden moeten krijgen. Dat betekent dat het eerst een internationaal verdrag moet worden, waarna het geratificeerd wordt in Nederlandse wetgeving. Op een andere manier kun je niet rechtspreken en met een sanctie-instrumentarium werken. Dan ga je op de stoel van de rechter zitten en volgens mij is de heer Vendrik nog steeds geen voorstander van lekenrechtspraak.

De heer Vendrik (GroenLinks): Vanzelfsprekend is wat mij betreft ook het debat aan de orde dat de OESO-richtlijnen een verplichtend karakter krijgen. Dat vind ik al twaalf jaar. Het is bizar dat fundamentele arbeids- en mensenrechten, die niet geschonden mogen worden door het internationaal opererende bedrijfsleven, alleen zijn vastgelegd in richtlijnen. Het is een soort van minimale standaard van internationaal mvo. Als het gaat om zulke cruciale rechten en de fatsoenlijke internationale samenleving die je daar mee wilt bevorderen, heb ik dat ene artikel waarin staat dat ze vrijwillig zijn altijd buitengewoon vreemd gevonden. Dan worden ze vrijblijvend. Ik vind dat we dat debat moeten voeren. Wat mij betreft moet het kabinet zich daarover buigen. Ik snap dat een demissionair kabinet geen politieke uitspraak kan doen. Ik vraag beide bewindslieden wel dit ambtelijk te laten voorbereiden. Als je een onderwerp zo belangrijk vindt dat je er richtlijnen over maakt, moeten die richtlijnen ook kracht en betekenis krijgen. Anders zijn we bezig met een praatcircuit. Daar wil ik van af. Ik zie uit naar een betekenisvol debat over mvo.

Voorzitter. Rond de staatsdeelnemingen ben ik even het spoor bijster. Ik dacht dat er een commitment lag van de vertrokken minister van Financiën dat staatsdeelnemingen aan de hoogste normen voldoen als het gaat om mvo. Dat zou eigenlijk dit jaar gebeuren. Het is werk in uitvoering. Misschien kunnen beide bewindslieden mij bijpraten over de stand van zaken. Pikant detail is het bericht dat onze meest brisante staatsdeelneming ABN AMRO alweer een aantal maanden geleden de afdeling duurzaamheid gesloten zou hebben. Dat wil niet zeggen dat ANB AMRO nieuwe stijl zich niets meer aantrekt van dit onderwerp, maar het komt bij mij vreemd over. Ik heb het kabinet er al een keer of zes naar gevraagd en nog steeds geen antwoord gekregen.

Ook rond aansprakelijkheid moeten stappen worden gezet. De uitspraken van de commissie-Kastermans moeten we gaan borgen. Daar hoort bij dat aansprakelijkheid praktisch uitvoerbaar wordt met een rechtsbijstandfonds met maatschappelijk verantwoorde tarieven. Dat gaan we op een fatsoenlijke manier doen.

De Corporate Governance Code (code-Tabaksblat) is aangepast naar aanleiding van het advies van de commissie-Burgmans. In het laatste monitoringsrapport over deze code kwam helemaal niets voor over de vraag of de aanpassing op het gebied van mvo eigenlijk iets heeft opgeleverd. Ik mag toch aannemen dat de demissionaire bewindslieden er bij de monitoringscommissie op aandringen daar werk van te maken en er heel precies naar te kijken. We hebben de code niet voor niets aangepast. Dat moet iets opleveren en dat willen we dan ook weten. Het is een lopende zaak, waar deze bewindslieden hun demissionaire tijd prima mee kunnen vullen.

Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Ik vond het wel aardig dat de heer Kalma begon met een compliment aan de staatssecretaris van Economische Zaken. Dank daarvoor, ik neem het namens hem graag in ontvangst. Het is inderdaad opmerkelijk dat we tussen de eerste en tweede termijn een verandering van bewindspersoon hebben. Dat maakt het voor mij lastig om precies aan te voelen waar de meest heikele punten liggen.

Het is belangrijk dat de reputatie die Nederlandse bedrijven internationaal hebben ten aanzien van zorg voor mens en milieu wordt gecontinueerd. Innovatieve instellingen als MVO Nederland, Initiatief Duurzame Handel en de RJ kunnen daarin een belangrijke rol spelen. In de activiteiten die zijn ingezet op basis van de kabinetsvisie 2007–2011 tekent het beleidskader mvo zich steeds verder af. Ik memoreer dat hier niet allemaal omdat de Kamer het al weet. Ik wil wel zeggen dat het geen onbeschreven blad is. Er is veel gebeurd in de afgelopen jaren. Voor sommigen van de woordvoerders gaat het misschien te langzaam, maar dat hangt af van de manier waarop je politiek gezien tegen dingen aankijkt.

Ik ga in op vier onderwerpen: de verslagleggingseis voor mvo voor bedrijven, de eisen aan mvo in het overheidsinstrumentarium, de herziening van de OESO-richtlijnen en het onderzoek van professor Kastermans. Uiteraard komen daarin de verschillende onderwerpen die door de commissie aan de orde zijn gesteld naar voren.

We eisen veel van bedrijven op het terrein van rapportage. Het is eigenlijk tijd voor een volgende stap, namelijk hoe de rapportages echt kunnen bijdragen aan verdere mvo-prestaties. Dat is het punt waar het om draait. Hoe zorgt de verslaglegging voor integratie van mvo in de kernprocessen? De ontwikkeling van beloningen van bestuurders is best de moeite van het bekijken waard. Een koppeling van goede prestaties waarover verslag is gedaan en beloningen vind ik logisch. We kijken naar een goede invulling hiervan, ondermeer naar wat de VN-vertegenwoordiger professor Ruggie op dit front aanbeveelt.

Ngo's krijgen informatie van bedrijven door in de algemene vergadering van aandeelhouders, mits zij in het bezit zijn van aandelen, vragen te stellen over de maatschappelijke aspecten van het ondernemen. Op die manier kunnen ze het gevoerde duurzame beleid beoordelen. Vinden ze geen gehoor, of zijn ze van mening dat cruciale informatie ontbreekt in de jaarverslaglegging, dan kan melding worden gemaakt bij het NCP. Dit geldt uiteraard voor zover de OESO-richtlijnen van toepassing zijn.

Het jaarverslag moet aan een aantal regels voldoen. Het mag niet in strijd zijn met de jaarrekening. Het moet een getrouw beeld geven. Als het vermoeden bestaat dat niet aan die wettelijke eisen wordt voldaan kun je als belanghebbende een verzoekschriftprocedure starten bij de Ondernemingskamer. Dit wordt geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De vraag is dus of degene die dat doet belanghebbende is via de ngo, daar draait het om. Daarnaast hebben we de schandpaal, als ik het zo mag noemen. Wat dat betreft denk ik dat de media beter werken dan de gang naar de rechter.

Waarom hebben we zowel Richtlijn 400 als het GRI? Men verwijst naar elkaar. Richtlijn 400 is op veel punten al aangepast. De RJ heeft de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving geactualiseerd. Natuurlijk wordt rekening gehouden met allerlei internationale ontwikkelingen en voorbeelden uit de praktijk. Er wordt aangesloten bij het GRI. Dat is een goede zaak.

Er zijn overeenkomsten en verschillen. Het eerste verschil is dat het toepassingsgebied verschilt. Het GRI is wereldwijd en Richtlijn 400 en de handreiking vormen een nationaal raamwerk. Het tweede verschil is het verschil in wettelijke status. De richtlijnen voor jaarverslaggeving en dus ook Richtlijn 400 hebben de status «comply or explain». Het GRI heeft dat nog niet wereldwijd gekregen. Een ander verschil zit in de gedetailleerdheid. Richtlijn 400 is veel algemener geformuleerd.

De overeenkomst is dat de instrumenten in lijn zijn met elkaar. Bedrijven die hun maatschappelijke verslaglegging baseren op de richtlijnen uit het GRI rapporteren tevens conform Richtlijn 400 en de handreiking. Het zijn belangrijke documenten, waarvan we moeten constateren dat we ze beide nodig hebben. Dat wil ik vooropstellen.

De heer Elias noemt een woud aan mvo-codes. Er is een uitgebreide brief aan de Kamer gestuurd met uitleg en toelichting over alle codes. Natuurlijk kunnen we één pakketje maken. Er is al veel overlap tussen de verschillende codes. Er wordt immers naar elkaar verwezen. Er is hier echter sprake van zelfregulering door het bedrijfsleven. Er is geen wettelijke dwingende regeling. Ik krijg de indruk dat de heer Elias vraagt naar een wettelijke dwingende regeling. Ik ken hem uit andere debatten en dat past niet bij hem. Misschien bedoelt hij iets anders, dan hoor ik dat graag.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister houdt een algemeen betoog over helderheid en recht op informatie en ik ben het met ieder woord eens. De intentie is goed. Waar het om gaat is dat we regels hebben voor de momenten dat het mis gaat, voor de tijden dat het slecht gaat. Dat geldt op bijna ieder vlak waarmee we als medewetgevers in de Kamer te maken hebben. Het gaat mij erom dat in Richtlijn 400 wordt gesteld dat mag worden verwacht dat de rechtspersoon, het bedrijf, de informatie die hij opneemt in het jaarverslag afstemt op de behoefte van belanghebbenden. We hebben daarmee formeel vastgelegd dat ngo's, maar ook andere belanghebbenden die zich wellicht hebben verenigd in een bepaald comité, bij dat bedrijf kunnen aankloppen. Zij kunnen laten weten dat ze behoefte hebben aan informatie. Als een bedrijf die informatie vervolgens niet opneemt in een jaarverslag, lapt hij dan Richtlijn 400 aan zijn laars? Als de minister nu stelt dat dat niet zo is omdat het in feite niet in de richtlijn staat, vind ik die richtlijn heel erg zacht. Of het is iets waarmee we formeel kunnen zeggen dat mensen er macht mee in handen hebben, of dat is niet zo? Dan weet ik waar ik aan toe ben met Richtlijn 400.

Minister Van der Hoeven: Het zal aan mij liggen dat ik het niet helemaal begrijp. Richtlijn 400 is verbonden met artikel 2.391 van het Burgerlijk Wetboek, de aangewezen code. Dan kan dat door de rechter worden getoetst. In dit geval is dat de Ondernemingskamer. Wat is dan het punt?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil van de minister weten of zij het met mij eens is dat wanneer een onderneming niet ingaat op een verzoek om informatie vanuit ngo's of burgers die schade hebben geleden door het optreden van een bedrijf, dat bedrijf dan Richtlijn 400 aan zijn laars lapt. Ik heb dat al in een motie aan de Kamer gevraagd en de Kamer was het met mij eens. De uitleg van de staatssecretaris liet vervolgens weer iets anders zien.

Minister Van der Hoeven: Dan trekt mevrouw Gesthuizen een conclusie waarbij ze op de stoel van de rechter gaat zitten. Wat ik net heb betoogd is dat als het geval zich op deze manier voordoet, men naar de Ondernemingskamer, naar de rechter kan stappen. Die bepaalt of de richtlijn aan de laars wordt gelapt of niet. Dat ga ik niet doen. Daar hebben we samen bepaalde procedures voor afgesproken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Akkoord, maar dan moet ik bij dezen constateren dat het vooralsnog niet terecht is om hier te roepen hoe ontzettend goed wij bezig zijn, omdat we Richtlijn 400 hebben. Het beeld dat er van alles op papier staat en dat mensen zich overal van informatie kunnen laten voorzien werp ik dan verre van me, want dat klopt dan niet.

Minister Van der Hoeven: Dit vind ik populistisch. We hebben procedures en rapportageverplichtingen afgesproken. Het betekent dat als ngo's van mening zijn dat ze in hun recht staan, ze van die procedures gebruik kunnen maken. Verder ga ik daar niets over zeggen, want dan ga ik op de stoel van de rechter zitten.

Dit brengt mij bij mijn tweede blokje, de eisen ten aanzien van mvo in het overheidsinstrumentarium. Een aantal dingen hebben we echt goed gedaan: de eisen voor duurzame inkoop, investeringssteun voor buitenlandse projecten in het kader van het buitenlands financieel instrumentarium, de exportkredietverzekering. Dat zijn verregaande eisen. Waar het nu om gaat is dat we het goed implementeren, zodat hetgeen we ermee beoogd hebben er inderdaad uitkomt. De uitvoeringsorganisaties overleggen met elkaar. Men kijkt onder andere naar de wijze waarop de International Finance Corporation (IFC) beoordelingen verricht.

Als het NCP overtreding van de OESO-richtlijnen door bedrijven constateert, heeft dat gevolgen voor de gegeven overheidssteun. Voor alle instrumenten geldt een inspanningsverklaring voor de OESO-richtlijnen. De overheidssteun wordt ingetrokken als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Gelet op de zorgvuldige oordeelsvorming van het NCP zal dat bijna altijd het geval zijn.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of ik het eens was met het feit dat bedrijven die overheidssteun ontvangen de vier ILO-kernnormen moeten naleven. Die vier arbeidsnormen zijn met elkaar verbonden en die moeten in het kader van mvo worden nageleefd. Ook de SER constateert in het internationale mvo-werkplan dat er geen hiërarchie is tussen de ILO-normen. Hier kan geen misverstand over bestaan. We werken aan een nieuw instrument, waarbij bedrijven die overheidssteun ontvangen in hun Eigen Verklaring moeten aangeven dat ze geen gebruik maken van kinderarbeid en dwangarbeid bij de eerste belangrijke toeleverancier. Dat instrument moet effectief zijn. Bedrijven moeten weten waar ze aan toe zijn en het moet controleerbaar zijn. Het moet leiden tot minder gebruik van kinder- en dwangarbeid. Laten we niet teveel tegelijk willen, want dan wordt het betere de vijand van het goede. Dit sluit niet uit dat in de toekomst wel degelijk sprake kan zijn van uitbreiding van de na te leven normen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dank voor deze toelichting op het beleid dat de demissionaire regering inzet. Ik ga er vanuit dat deze uitleg ook de inzet is van het kabinet. We hebben namelijk een brief gehad van de minister van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken waarin zij dit subsidiekader alleen koppelen aan de ergste vormen van kinderarbeid. Ik ben heel blij met de uitleg van deze minister van Economische Zaken. Daarin wordt zowel kinder- als dwangarbeid genoemd zonder beperking tot de ergste vormen daarvan. Dat doet de ILO namelijk ook niet. Ik hoop dat het woord «ergste» uit de brief gehaald kan worden en «dwangarbeid» kan worden toegevoegd. Als we daar een bevestiging van krijgen is dat mooi.

Minister Van der Hoeven: De Kamer krijgt die bevestiging, we hebben dat net kortgesloten. Er staat in de brief: bij de aanvraag van de subsidie dient een bedrijf te verklaren dat bij de productie inclusief eerste toeleveranciers geen gebruik wordt gemaakt van de ergste vormen van kinderarbeid. We spreken af dat «de ergste vormen van» wordt geschrapt en het woord «dwangarbeid» wordt toegevoegd. Waar het om gaat is wat er gebeurt als blijkt dat er toch gebruik is gemaakt van kinderarbeid en dwangarbeid. Dan zal de subsidie worden teruggevorderd. Wij sturen de Kamer een nieuwe brief met deze wijzigingen.

De heer Elias (VVD): De minister heeft goed begrepen dat ik geen wetgeving wil als het gaat om de veelheid van codes. Mijn vraag gaat over de brief van 2 februari 2010 van het kabinet, waarin in noot 12 op pagina 4 staat dat in de toegezegde voortgangsrapportage mvo en de brief over de herziening van de OESO-richtlijnen, de minister uitgebreider in zal gaan op het stelsel van internationale mvo-normen en -richtlijnen. Mijn vraag was of het voor een willekeurig bedrijf niet buitengewoon lastig is met veel verschillende vormen van codes en eisen te worden geconfronteerd. Is het niet handig om deze zaken meer op elkaar af te stemmen? Ondanks de eerdere toezegging vind ik in de brief van 15 maart daarover niets terug.

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp de vraag. Zoals ik heb aangegeven hebben we hier te maken met zelfregulering, waar wij niet direct over gaan. Daarnaast is er een aantal internationale zaken waar we niet alleen over gaan. Ik ben met de heer Elias eens dat het lastig kan zijn om als bedrijf door de bomen het bos te zien. Dat is wel de reden dat we de bedrijven ondersteunen met het overzicht en de navigatietool op www.oesorichtlijnen.nl. Ik ben ook tevreden met het nieuwste initiatief, de ISO 26000-richtlijn. Die helpt bedrijven aan een stappenplan om mvo te implementeren. Het biedt een ruimer begrippenkader omdat het ook refereert aan de andere internationale richtlijnen op mvo-gebied. Eigenlijk is het een soort kaderrichtlijn. Ik denk dat dat is waar de heer Elias naar toe wil: Bedrijven concrete handvatten bieden bij de implementatie van mvo. Ik hoop overigens dat die ISO 26000-richtlijn voor het einde van het jaar van kracht wordt, omdat die meer helderheid biedt aan bedrijven. In de voortgangsrapportages die de Kamer zijn toegezegd kom ik hier zeker op terug. Het gaat erom dat bedrijven ermee uit de voeten kunnen. Ik ben het daarmee eens, maar ik kan niet op alle vragen het antwoord geven wat de heer Elias graag van me hoort.

De heer Elias (VVD): Dat snap ik. Ik probeer alleen te denken vanuit die ondernemer die een relatief klein bedrijf heeft, van goede wil is, als voorloper wel degelijk aan mvo wil doen en daar de commerciële voordelen van inziet en die met een woud van ellende wordt geconfronteerd. Mijn vraag is om dat zoveel mogelijk te stroomlijnen en te beperken. Dat er een tool is om mensen op weg te helpen is prima, maar het zou veel beter zijn als het minder tegenstrijdig en ingewikkeld zou zijn.

Minister Van der Hoeven: Ik begrijp dat en ik ben het met de heer Elias eens. Ik heb gezien dat de staatssecretaris hem hierover op 11 februari een toezegging heeft gedaan en ik denk dat het verstandig is dat die in de loop van dit jaar gestand wordt gedaan.

Ik kom bij de herziening van de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen vormen de basis van het mvo-beleid van dit kabinet. Als alles naar wens verloopt, besluiten de 42 landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven komende week over een update van de richtlijnen. Ik heb de Kamer de Nederlandse inzet over de te actualiseren onderwerpen toegestuurd. Die is beschikbaar op de website van het NCP. De inzet is tot stand gekomen na consultatie van belanghebbendenorganisaties en in samenwerking tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken, Landbouw, Sociale Zaken, VROM en Economische Zaken. Met deze update willen we de aansluiting van de richtlijnen op de recente ontwikkelingen borgen, zoals het werk van professor Ruggie, maar ook de samenhang met andere codes zoals ISO 26000 en de Global Compact. Ik hoop dat de update voor een impuls van het functioneren van alle NCP's zal zorgen. Dit niveau is niet overal hetzelfde. Ik houd de Kamer daarover op de hoogte. Voor de Nederlandse inzet over de NCP's verwijs ik naar de brief die daarover aan de Kamer is verstuurd. Ik ga die niet woordelijk herhalen.

Gelet op de standpunten van andere landen moet ik zeggen dat wij vooroplopen binnen de OESO. Het is van belang om coalities te zoeken met andere landen. Ik zie gelukkig dat de Verenigde Staten een groter belang lijken te hechten aan de OESO-richtlijnen dan ze vroeger hebben gedaan. Het is lastig om alle Nederlandse wensen te realiseren. Daarvoor moeten we coalities kunnen sluiten, waarbij soms bij andere landen andere belangen vooropstaan. We doen ons best. Over de herziening van de OESO-richtlijnen komen we hier in de Kamer nog te spreken.

Het secretariaat van het NCP valt inderdaad onder het ministerie van Economische Zaken. Het is belangrijk dat de leden onafhankelijk zijn en dat ze ook van advies worden voorzien door ambtenaren van andere ministeries als Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en VROM. De positie van het NCP en het functioneren ervan is onderdeel van een peer review. Ik informeer de Kamer uiteraard over de uitkomsten daarvan. Ik zal dan ook ingaan op de reikwijdte en adequaatheid van de communicatie van het NCP.

Het eventueel versterken van het NCP komt ter sprake als de evaluatie klaar is. Dat zal na de zomer van 2010 zijn. Laten we dan kijken welke conclusies te trekken zijn, dat is een toezegging. Ik ga bij de OESO niet pleiten voor afdwingbare sancties. Het klachtenmechanisme van het NCP is gebaseerd op richtlijnen, niet op wetgeving. Het NCP streeft naar een dialoog over eventuele aanbevelingen voor de correcte implementatie van de OESO-richtlijnen. Een tegenargument voor afdwingbaarheid is dat het andere eisen aan het proces stelt, aan het NCP en aan alle partijen. Hierdoor kan het NCP in toegankelijkheid achteruitgaan. Dat zou jammer zijn.

Ik heb geluisterd naar het debat dat zich ontspon over de bindendheid van de uitspraken van het NCP. Dit betekent inderdaad dat je de OESO-richtlijnen in een verdrag moet omzetten. Dit verdrag implementeer je vervolgens in nationale wetgeving. Los van de internationale haalbaarheid kan de Kamer vragen wat ze wil, maar wij zijn demissionair. We hebben wat dat betreft een korte polsstok. De evaluatie van het NCP is het moment om hier naar te kijken. Ik veeg het niet van tafel, maar denk dat het verstandig is dit punt mee te nemen bij de evaluatie, de reactie daarop en de bespreking ervan in de Kamer.

Natuurlijk is er een dilemma, verschillende woordvoerders memoreerden dat. Hoe ga je om met enerzijds de onafhankelijkheid en anderzijds de versterkte positie waarbij je eigenlijk een moreel oordeel door de overheid laat vellen via het NCP? Dat is een lastige. Het begint met de onderhandelingen over de OESO-richtlijnen. Daarover informeer ik de Kamer. De Kamer weet wat onze inzet is. Ik zal zeker kijken naar de Engelse praktijk, zowel bij de inzet voor de onderhandelingen als bij de Nederlandse evaluatie. De Kamer weet dat het einde van de driejarige proeftermijn van het huidige onafhankelijke NCP in zicht komt. Laten we al deze zaken benutten om te kijken hoe we verder willen met het NCP.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik snap dat, kijkend naar de internationale arena waar over de toekomst van de OESO-richtlijnen wordt gesproken, een rechtstreekse afdwingbaarheid lastig is. Het is wel mijn ideaalbeeld, want volgens mij gaan mensenrechten ergens over en is dat het hart van het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken. Dat doen we niet voor niets. Er zijn gradaties van afdwingbaarheid. Als het zo is dat de nieuwe vormgeving van de richtlijnen straks geen rechtstreekse afdwingbaarheid mogelijk maakt, kan de Nederlandse regering natuurlijk zelf consequenties verbinden aan negatieve uitspraken. Betreffende bedrijven worden uitgesloten van het buitenlandinstrumentarium. Ik noem maar een zijstraat. Dat zijn gradaties van sancties, naleving, die ik naar ik aanneem toch wel op de tekentafel liggen. Ze lijken mij zeer relevant. Het zijn varianten waarmee je uitspraken van het NCP gezagsvoller maakt. Er valt ook wat te verliezen, want het gaat ergens over.

Minister Van der Hoeven: We liggen niet zo ver uit elkaar als het misschien lijkt. Wellicht wreekt zich hier het feit dat de brief die wij net naar de Kamer hebben gestuurd nog niet op ieders tafel terecht is gekomen. Dit is een van de zaken waarop we in die brief ingaan. Als het gaat om het uitbannen van de kinderarbeid hebben bedrijven een resultaatverplichting. Bedrijven moeten hierin inzicht geven voor de subsidieverlening, ook wat betreft de eerste schakel van de keten.

In de brief staat dat we willen dat er een plan van aanpak wordt opgesteld. Dat is inmiddels gebeurd. Dit is een operationalisering van de Kamerbrief van 16 juni. Er is gebleken dat voor het opleggen van een boete in een wettelijke grondslag voorzien moet worden. Dat kun je niet zomaar doen. We zoeken daarvoor aansluiting bij een interdepartementale werkgroep van het ministerie van Justitie. Die werkt aan een voorstel dat beoogt een bestuurlijke boete binnen het rijksbrede subsidiekader mogelijk te maken. Wij willen in dat kader voorzien in de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van subsidieverplichtingen die strekken tot het tegengaan van kinderarbeid of dwangarbeid of van subsidieverplichtingen die een vergelijkbaar belang dienen. Voor het terugvorderen van subsidies bestaat al een wettelijke grondslag. Die zullen we toepassen. Dat betekent dat niet alleen bedrijven die willens en wetens hun verplichtingen op dit terrein schenden of die door vergaande achteloosheid de kwade kans dat hun eerste leverancier gebruikt maakt van kinderarbeid of dwangarbeid op de koop toe nemen, worden geconfronteerd met terugvordering. Bij de aanvraag van subsidie dient een bedrijf te verklaren dat bij de productie geen gebruikt wordt gemaakt van kinderarbeid en dwangarbeid. Dat is het punt waar het om gaat. Als de overtreding wordt geconstateerd wordt de subsidie teruggevorderd.

De heer Kalma (PvdA): Het antwoord van de minister op mijn procedurele vraag vat ik zo op dat de Kamer in september wordt geïnformeerd over de Nederlandse inzet. We hebben dan als Kamer de gelegenheid daarover van gedachten te wisselen voor de onderhandelingen beginnen.

De voorzitter: Dat is al toegezegd door de staatssecretaris.

De heer Kalma (PvdA): Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de spanning tussen verdieping en verbreding. In het verleden is gesproken over verbreding van de Europese Unie en welke spanningen dat geeft. Ik neem aan dat dit bij de OESO-code ook het geval is. Wat neemt de minister op dat punt waar? Is een verbreding alleen te realiseren als daar op de inhoud iets wordt ingeleverd? Kan de minister hierop ingaan? Ze heeft terecht opgemerkt dat het niet alleen gaat om het Nederlandse NCP, maar om alle NCP's. Mijn verzoek was ook om de kracht van het Nederlandse model naar voren te brengen, waarbij via ambassades niet alleen bedrijven maar ook lokale ngo's en burgers worden geïnformeerd over de mogelijkheden.

Minister Van der Hoeven: Over het laatste punt van de heer Kalma zal de minister van Buitenlandse Zaken een aantal opmerkingen maken. Er is al een aantal toezeggingen gedaan naar aanleiding van het vorige overleg.

De voorzitter: Er is inderdaad op 4 maart 2009 al toegezegd dat de ambassades worden geïnformeerd over omgang met de OESO-richtlijn en het bestaan van het NCP. Ook zal de staatssecretaris stimuleren dat lokale ngo's daarvan gebruik maken.

De heer Kalma (PvdA): Wordt dat ingebracht in de onderhandelingen als model waar andere landen wat aan kunnen hebben?

Minister Van der Hoeven: Op 15 maart hebben wij de Kamer de Nederlandse inzet voor de onderhandelingen toegezonden. Als de Kamer het anders wil, hoor ik dat graag. We hebben toegezegd dat we de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderhandelingen. Dat betekent dat er desgewenst in september een debat kan worden georganiseerd met de dan zittende bewindslieden. Verder heb ik daar op dit moment niets aan toe te voegen.

De heer Kalma (PvdA): Mijn vraag wordt uitgelokt door de laatste zin van de brief van 15 maart, waarin staat dat de minister de Kamer in september zal informeren over de Nederlandse inzet.

Minister Van der Hoeven: Dan moet de heer Kalma ook de zin die daarvoor staat lezen: het tweede inhoudelijke deel van het onderhandelingsproces over de update zal officieel van start gaan in oktober. Dat is dus waarover ik de Kamer in september informeer. Dat klopt precies met de toezegging.

Ik kom bij mijn laatste blokje over het onderzoek van professor Kastermans. Er bestaat een inspanningsverplichting ten aanzien van de ILO-normen vakbondsvrijheid en non-discriminatie. Ik onderschrijf de aanbevelingen van professor Ruggie dat bedrijven een due diligence inschatting maken. Een impact assessment is daarbij aan te bevelen. De vraag is of je dit moet verplichten. Mijn antwoord hierop is nee. We richten ons op een goede implementatie van de huidige eisen. Een verplichting betekent dat we ook bekijken waarover bedrijven moeten rapporteren, wanneer het niet genoeg is, wat de sancties zijn en wat dies meer zij. Dat waren we niet van plan.

De wettelijke regeling van aansprakelijkheid in concernverband is zo dat bij een procedure tegen een Nederlandse moeder in verband met een mogelijke mensenrechtenschending door een dochter in het buitenland, het buitenlandse recht van toepassing is op de vraag of er een onrechtmatige daad is gepleegd en wie daarvoor aansprakelijk is. Het buitenlandse recht bepaalt dus hoe de aansprakelijkheid in concernverband is geregeld. Dit staat in een Europese verordening. De bedoeling is dat een benadeelde niet ook nog eens wordt geconfronteerd met een voor hem vreemd recht. We hebben het Nederlandse ondernemingsrecht gekozen voor een internationaal gangbaar systeem. De dochter is zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor beleid en handelen. Als de moeder heeft bijgedragen aan een schending, of onvoldoende toezicht heeft gehouden of niet heeft ingegrepen terwijl dat wel mocht worden verwacht, kan die moeder ook aansprakelijk worden gesteld. Dat sluit aan bij raamwerk van professor Ruggie. Bedrijven dragen een verantwoordelijkheid om niet medeplichtig te zijn aan schendingen. Alleen medeplichtigheid leidt tot een overtreding van de zorgplicht van bedrijven. Je kunt niet overal verantwoordelijk voor zijn. Dat is onredelijk.

Ons ondernemingsrecht is momenteel zo ingericht dat dat voldoende lijkt. De Nederlandse rechter zal het recht toepassen van het land waar de schade is opgetreden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Ik wil hem nogmaals stellen, omdat dit de tweede termijn is. De voormalige staatssecretaris heeft aangegeven dat minister Hirsch Ballin werkt aan verruiming van de mogelijkheden voor de rechter om feitelijke informatie op te vragen bij het bedrijf. Het gaat dan over het wel of niet bestaan van een aansprakelijkheidsrelatie. Wil de minister dit punt expliciet meenemen in de uitgebreide kabinetsreactie op het rapport-Kastermans, die de Kamer nog zal ontvangen?

Minister Van der Hoeven: Volgens mij is dit al toegezegd.

De heer Van Dijk vroeg naar de kosten voor de aansprakelijkheidszaak. Het staat in het onderzoeksrapport van professor Kastermans. Dit zijn geen grote kosten. Het gaat om de deurwaarder, de onkosten van getuigen uit het buitenland, de eigen rechtsbijstandskosten en vaste rechten. Advocatenkosten zijn de grootste kostenpost. Wij gaan toch geen regeling maken waarbij we advocaten subsidiëren. Ik heb enige huiver bij een dergelijk rechtsbijstandfonds. Als het allemaal pro bono is, is het prima. Maar laten we niets in het leven roepen waarbij eigenlijk maar één partij profiteert, namelijk de advocatuur.

Hoe kunnen we tegemoetkomen aan die kosten? We zitten in een economisch klimaat waarbij elke verzwaring van lasten ergens uit betaald moet worden. Voordat hier iets aan wordt gedaan, is het belangrijk dat we ons ervan vergewissen of het doel dat we hiermee voor ogen hebben wordt bereikt.

Dan ligt er nog een vraag van de heer Vendrik over de afspraken rond staatsdeelnemingen. Dat is door de minister van Financiën toegezegd. Ik heb begrepen dat de minister van Financiën met de CEO's van organisaties en bedrijven waarin staatsdeelnemingen bestaan, heeft afgesproken dat zij vanaf volgend jaar voldoen aan de normen op niveau C. Dat vindt doorgang.

Over de motie-Gerkens rondom de etikettering van bont kan ik herhalen wat de staatssecretaris heeft gezegd. Het is een sympathieke gedachte, mits op EU-niveau uitgevoerd. Etikettering alleen in Nederland is niet effectief en is lastig te verenigen met EU- en WTO-afspraken. Het geeft administratieve lasten voor Nederlandse importeurs. Ik wil best kijken wat in Europees verband het draagvlak is voor een verplichte etikettering. Het zal moeilijk zijn. Er bestaat in de private sector wel een certificeringsysteem voor bont. De Internationale Bontfederatie en haar leden hebben een labelsysteem geïntroduceerd waarbij ze verplicht zijn dit label te gebruiken van bontproducenten tot bontdetaillisten. Het label vermeldt dat het om echt bont gaat en om welke diersoort.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister zegt vrij stellig dat ze niets ziet in het rechtsbijstandfonds. Ze noemde een aantal elementen, waarvan ze aangaf dat dat de kosten niet waren. Ik merk dat we niet scherp hebben wat de kosten van zo'n rechtsbijstandfonds zijn. Mag ik de minister vragen te kijken naar de haalbaarheid en de kosten van zo'n fonds? Ze zegt dat het niets mag kosten, maar je recht halen mag toch wel wat kosten? Anders hadden we ook geen Mensenrechtenfonds bij Buitenlandse Zaken in het leven geroepen. Daar hebben we 27 mln. in gestopt, juist om de mensen in die landen de mogelijkheid te geven hun recht te halen. Ik vind dat ze de portefeuille van haar collega-minister van Buitenlandse Zaken op die manier snel naar de prullenbak verwijst.

Minister Van der Hoeven: Ik heb daar helemaal geen zin in. Als het gaat over mensenrechten gaat het over mensenrechten. Dat is heel wat anders dan waar het hier over gaat, de toegang tot de rechter voor ngo's. Dat is goed geregeld. De kosten waar het om gaat zijn de advocatenkosten. Die zijn hoog en kunnen oplopen. Als de heer Voordewind iets dergelijks wil, moet hij daarvoor een voorstel ontwikkelen. Ik zie geen reden om dat te doen. Mijn collega van Buitenlandse Zaken kan zich daarin vinden.

Ik heb begrepen dat er over ABN AMRO een toezegging ligt van de minister van Financiën, die nog niet is uitgevoerd. Ik zal dat opnieuw overbrengen aan de minister van Financiën.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als een minister van Economische Zaken afhankelijk is van een collega, die ondertussen ook is vervangen, benadruk ik dat ik deze vraag al zeven keer heb gesteld. Het is de grootste bank van dit land en het gaat wel ergens over. Ik stel het op prijs als er nu echt werk van wordt gemaakt en dat de Kamer hierover wordt geïnformeerd, voordat ik de Kamer verlaat. Dat is voor 9 juni.

De voorzitter: Ik hoor de minister van Economische Zaken zeggen dat ze hiermee instemt.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar reacties in tweede termijn.

Ik begin met de vraag hoe onze opstelling is ten opzichte van de andere EU- en OESO-landen. We hebben, zoals de Kamer weet, destijds voor onze ambassades de toolkit over corporate social responsibility gemaakt. Die is beschikbaar gesteld aan alle ambassades, niet om in de kast te leggen, maar om actief aandacht te vragen voor het tegengaan van schendingen van alle arbeidsnormen. De toolkit is vertaald en wordt aan andere EU-partners gestuurd zodat zij er hun voordeel mee kunnen doen. Ik zal een exemplaar aan de voorzitter van deze commissie ter beschikking stellen in de vorm van een mooi nieuw paspoort.

Er waren vragen over onze bijdrage aan de conferentie over Nigeria in Den Haag. Vanuit Nigeria hebben wij begin januari een aanvraag ontvangen voor ondersteuning daarvan. Wij hebben serieus gekeken naar het voorstel om betrokkenen in het Niger Delta Conflict in Nederland om de tafel te krijgen. Het is op zich een goed idee om te kijken of je het alle betrokkenen die in het conflict zijn verwikkeld op een vreedzame manier eens kunt laten worden. Voor ons was de voorwaarde dat de belangrijkste spelers aanwezig zouden zijn. In de voorbereiding van de conferentie bleek dat de MEND-rebellen geen enkele interesse hadden. Zij hebben bovendien begin januari eenzijdig de amnestieregeling opgezegd. Daarnaast heeft de Nigeriaanse regering aangegeven in de vervolgfase niet te zullen deelnemen. Toen hebben wij besloten het initiatief niet te ondersteunen, althans niet financieel. Wil zoiets werkelijk zinvol zijn, dan moeten alle betrokkenen vertegenwoordigd zijn. Er is wel iemand van Buitenlandse Zaken aanwezig geweest bij de conferentie. Die heeft diverse partijen gesproken. Dat is iets anders dan financiële ondersteuning geven aan een conferentie die niet aan het doel kon beantwoorden.

Het is van belang dat Nederland betrokken blijft bij Nigeria om te zorgen dat de rechtsstaat verbetert en dat er projecten van de grond komen die een einde kunnen maken aan het conflict. We zijn via verschillende kanalen actief om de relatie tussen Shell en de ngo's te ondersteunen, de dialoog tussen die twee partijen te stimuleren. Zij moeten in gesprek raken over elkaars verwachtingen om een einde te maken aan de grote problemen daar. Dat doen we in Abuja en in Den Haag. De mensenrechtenambassadeur onderhoudt op verschillende niveaus contacten met Shell en met bijvoorbeeld Amnesty International, om te kijken hoe wij dit verder kunnen ondersteunen. Via onze ambassade in Abuja ondersteunen we vanuit het Mensenrechtenfonds verschillende projecten ter waarde van 1,5 mln. Deze zijn ondermeer gericht op versterking van de rechtsstaat en bewustwording van de lokale bevolking. Zo ondersteunen we bijvoorbeeld ook het Nigeria Extractive Industries Transparency Initiative (NEITI), dat zich richt op het vergroten van transparantie in de olie- en gassector in Nigeria. Dit soort initiatieven kan ook in de toekomst op onze ondersteuning rekenen. Naar onze mening kan zo een goede bijdrage worden geleverd.

Het conflict spitst zich toe en verscherpt zich. Dat hebben we recent gezien. Als we naar Nigeria kijken, moeten we ons buitengewoon grote zorgen maken over de oplopende spanningen en de recente gruwelijke gewelddadigheden in bijvoorbeeld de stad Jos. Er wordt geprobeerd dit in een religieuze context te zetten, omdat nu christenen het slachtoffer zijn van moslims. Ik heb daarover verschillende vragen van Kamerleden ontvangen. Het heeft volgens mij meer te maken met armoede, sociale problemen en culturele diversiteit. De kern van de spanningen is dat de regering van Nigeria niet ten volle de verantwoordelijkheid neemt om op het punt van veiligheid en welvaart stappen te zetten die leiden tot verbetering in de situatie. We hebben onze grote bezorgdheid op dit punt overgebracht bij de Nigeriaanse overheid, ook in EU-verband. We hebben haar aangesproken op deze verantwoordelijkheid, vooral waar het gaat om het beschermen van de eigen bevolking. Dan gaat het zowel om christenen als moslims.

In afschuwelijke beelden zien we standrechtelijke executies. Ook dat baart grote zorgen. Juist een regering die de verantwoordelijkheid neemt moet op het punt van zulke buitengerechtelijke executies haar verantwoordelijkheid nemen. Dat is een van de redenen geweest dat ik het initiatief heb genomen dit specifieke onderwerp in de Mensenrechtenraad aan te kaarten bij de zitting van deze week.

In het kader van mensenrechtenschendingen zijn vragen gesteld over de optie van een rechtsbijstandfonds uit het rapport-Kastermans. De minister van Economische Zaken heeft hierover al een en ander gezegd. Het is duidelijk dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen vaak arme mensen zijn die de weg naar de rechter niet makkelijk kunnen vinden. Ik ben het met de Kamer eens dat we dit probleem als zodanig onder ogen moeten zien. Het blijft echter in eerste instantie een verantwoordelijkheid van regeringen van die landen zelf, om een goed rechtssysteem voor hun bevolking op te zetten. Dat zeg ik ook tegen de heer Van Dijk. Veel meer nog dan hier naar de rechter gaan om je gelijk te halen, gaat het erom dat in die landen een fatsoenlijk rechtssysteem tot stand komt. We spreken landen daarop aan, maar ondersteunen ook het justitiële systeem ter plaatse. Daar is ook in het kader van ontwikkelingsamenwerking aandacht voor. Nederland zet zich op vele manieren in voor de ontwikkeling van de rechtsstaat in landen waar dat niet goed is geregeld. Dat kan bijvoorbeeld via ambassades waarbij lokale mensenrechtenorganisaties aanspraak kunnen maken op het Mensenrechtenfonds voor hun activiteiten. Het kan in dat kader gaan om het bekostigen van juridische bijstand aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Dat doen we in een aantal landen zoals Servië, Filippijnen en Zimbabwe. Ook zijn er projecten om de toegang tot de rechter te verbeteren in bijvoorbeeld Honduras, Thailand en Nigeria. Dat wordt eveneens gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds. Het past dan in dat bredere kader.

Een apart Nederlands fonds voor rechtsbijstand ter financiering van advocatenkosten vind ik om een aantal redenen niet nodig. Je verlegt de aandacht, je moet het rechtssysteem ter plaatse verbeteren en daar de mensen ondersteunen via mensenrechtenactiviteiten. Ik vind het een buitengewoon slecht idee om mensenrechtenactiviteiten die we nu financieren uit het Mensenrechtenfonds, te schrappen ten behoeve van de financiering van een rechtsbijstandfonds. Dan moet ik activiteiten in Iran of Kongo, waar projecten gefinancierd worden om een einde te maken aan het op afgrijselijke wijze vertrappen van de mensenrechten, waar vrouwen worden beschermd tegen verkrachting als oorlogswapen, schrappen om dit fonds te financieren. Dat doe ik niet. Ik wacht het eventuele amendement af, maar ik zal me er met hand en tand tegen verzetten. Ik hoop dat als zo'n amendement er komt, het niet op steun van de meerderheid van de Kamer kan rekenen. Het is nogal wat. Het Mensenrechtenfonds staat onder druk. Ook Buitenlandse Zaken moet op basis van de huidige taakstelling 20% bezuinigen. De Kamer weet dat het budget van Buitenlandse Zaken niet zo groot is. Het Mensenrechtenfonds is met steun van de Kamer opgezet, juist om mensenrechtenverdedigers in de meest moeilijke omstandigheden te helpen. Ik ga niet iets financieren waarvan maar de vraag is of het op een andere wijze kan, bijvoorbeeld door pro bono activiteiten van advocaten. Ik ben wel bereid met VN-vertegenwoordiger Ruggie te kijken of er op VN-niveau een wereldwijde faciliteit te creëren is. Dit kan eventueel in samenwerking met de private sector, waaronder de advocatuur, in het kader van mvo. Dat vind ik een nuttige suggestie van de heer Elias. Ik hoop zo voldoende gepassioneerd verdedigd te hebben waarom dit niet uit het Mensenrechtenfonds gefinancierd moet worden. Ik hoop daar geen amendement van de Kamer over te krijgen.

De heer Elias (VVD): De minister heeft aangegeven dat hij veel moeite met zo'n amendement zou hebben. Zou hij het in dit stadium ook onaanvaardbaar noemen?

Minister Verhagen: Als demissionair minister heeft dat weinig zin.

De voorzitter: De minister van Buitenlandse Zaken is aan het einde van zijn betoog. Er zijn nog enkele openstaande vragen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik snap de motivering van de minister van Buitenlandse Zaken dat zo'n fonds niet ten laste van zijn begroting kan komen. We zullen er bij een andere begroting nog werk van maken. Ik begrijp dat hij het wel zinvol vindt. Zou hij een pleidooi ondersteunen in de richting van de Orde van Advocaten in Nederland, om voor dit soort maatschappelijk verantwoorde advocatuur in 2010 1000 uur pro bono ter beschikking te stellen?

Minister Verhagen: Ik vind dat een aardig idee. Ik spreek ook namens de minister van Economische Zaken als ik zeg dat zo'n oproep zinvol is. Wij zouden als regering zo'n hartenkreet van de Tweede kamer ondersteunen, juist in het kader van mvo.

De heer Vendrik (GroenLinks): Als de minister vindt dat zo'n oproep past en dat die bij dezen naar buiten gaat, zou het dan niet logisch zijn, dat hij de tweede 1000 uur financiert als de beroepsgroep de eerste 1000 uur aanbiedt?

Minister Verhagen: Nee. Ik heb gezegd wat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid vind. De minister van Economische Zaken heeft nut en noodzaak helder aangegeven. Vanuit zowel Ontwikkelingsamenwerking als Buitenlandse Zaken vind ik het nuttiger om de activiteiten die uit die begrotingen worden gefinancierd te blijven voortzetten, inclusief de ontwikkeling van de rechtsstaat. Ik ben gaarne bereid een pleidooi te ondersteunen richting de Nederlandse advocatuur om in het kader van mvo haar pro bono activiteiten breder dan nu al het geval is in te zetten. Als de heer Vendrik verder gaat, overvraagt hij.

De heer Kalma (PvdA): Ik vind dat aan de kant van beide bewindslieden de discussie over het fonds erg in de sfeer wordt getrokken van de advocatenkosten. Ik denk dat dat geen recht doet aan de intenties en wijze waarop daar eerder over is gesproken.

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • De minister van Economische Zaken zegt toe de Kamer een nieuwe brief te sturen over de uitvoering van de motie-Voordewind-Ortega Martijn, waarin het woord «dwangarbeid» wordt toegevoegd en de woorden «ergste vormen van» bij kinderarbeid worden geschrapt.

  • De minister van EZ neemt in de reeds toegezegde evaluatie over het NCP mee hoe de positie, werkwijze, kracht en gezag van het NCP kunnen worden versterkt en hoe het NCP effectiever kan worden ingezet.

  • De minister van EZ zal de minister van Financiën nogmaals nadrukkelijk verzoeken de Kamer nader te informeren over het duurzaamheidsbeleid van ABN AMRO.

  • De minister van EZ zal de uitbreiding van de informatiemogelijkheden voor de rechter door de minister van Justitie meenemen in de uitgebreide kabinetsreactie op het rapport van de commissie- Kastermans.

  • De minister van Buitenlandse Zaken zal een pleidooi over pro bono uren voor het rechtsbijstandfonds in de richting van de advocatuur ondersteunen.