Kamerstuk 26485-217

Verslag van een algemeen overleg

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Gepubliceerd: 3 februari 2016
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV), Roos Vermeij (PvdA)
Onderwerpen: economie handel ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-217.html
ID: 26485-217

Nr. 217 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 februari 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 3 december 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 juli 2015 over de stand van zaken over gesprekken met Nederlandse sectoren inzake imvo-convenanten (Kamerstuk 26 485, nr. 212);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 juni 2015 houdende de reactie op de motie van het lid Voordewind c.s. inzake financiële bijdrage proces textielconvenant (Kamerstuk 26 485, nr. 210);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 1 juli 2015 inzake toezegging inzet tegen kinderarbeid op EU-niveau, gedaan tijdens het notaoverleg d.d. 9 maart 2015, over de initiatiefnota van het lid Van Laar inzake het verbieden van producten gerelateerd aan kinderarbeid (Kamerstuk 33 963, nr. 7);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 juni 2015 over de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van misstanden in de steenkoolketen (Kamerstuk 26 485, nr. 211);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 2 november 2015 over de Nederlandse implementatie van het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) (Kamerstuk 32 852, nr. 29).

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 1 december 2015 inzake de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het AO over natuurlijke hulpbronnen van april (Kamerstuk 32 852, nr. 30);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 2 december 2015 inzake de bevindingen van Amnesty International dat Nederlandse verzekeraars zouden investeren in wapenhandel (Kamerstuk 22 054, nr. 266).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: Teeven

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, Agnes Mulder, Teeven, Van Veldhoven, Voordewind en Vos,

en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 13.00 uur.

De voorzitter: Goedemiddag. We zijn hier bij elkaar voor het algemeen overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (imvo). Er zijn nog twee brieven van de Minister aan de agenda toegevoegd, te weten een brief van 1 december 2015 over toezeggingen uit het algemeen overleg over natuurlijke hulpbronnen en een brief van 2 december 2015 inzake de bevindingen van Amnesty International dat Nederlandse verzekeraars zouden investeren in de wapenhandel. Er zijn inmiddels vijf fracties aanwezig. De spreektijd in eerste termijn is zes minuten.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Nederland profiteert als handelsland van een stabiele en rustige wereld en kan daar ook zelf aan bijdragen. In mijn bijdrage bij het debat over de klimaattop noemde ik al het voorbeeld van de manier waarop het ABP kan bijdragen aan die veranderende wereld. Ook kleinere bedrijven zetten zich daarvoor in. Een voorbeeld is Healthy People, waarvan de producten in het vruchtensapvak in de supermarkt liggen. Je hoort echter ook dat deze mkb-bedrijven in een woud van regels terechtkomen en dat de definities die ze hanteren, verschillend zijn. Dat maakt het niet altijd gemakkelijk om ook het goede te doen. Het is daarom goed dat mkb'ers die passende zorgvuldigheid ook toepassen in hun keten en dat ze daarbij steun kunnen krijgen vanuit het COSME-programma. Daar hebben collega Sjoerdsma en ik al eerder om gevraagd. Hoe staat het daarmee?

In Nederland werken verschillende risicosectoren aan een imvo-convenant. De Minister heeft een ambitieus doel gesteld, namelijk tien convenanten in 2016. Er is op dit moment nog niet echt een convenant gesloten en we horen dat de processen ook vertraging oplopen. Wij spraken elkaar onlangs over de textielketen. De Minister schreef in haar brief van 10 juli 2015 dat het tempo omhoog moet om de genoemde doelstelling te kunnen halen. Hoe kijkt zij op dit moment tegen haar eigen doelstelling aan? Is zij er nog steeds van overtuigd dat die tien convenanten haalbaar zijn in 2016? In hoeverre is er dan ook voldoende ruimte voor maatwerk? We hebben liever gewoon goede dan half voldragen convenanten.

Bij de convenanten moet het doel vooropstaan. Dat is het effectief verminderen en wegnemen van schendingen in de productieketens. Laten we niet vergeten dat ons bedrijfsleven daarmee in de wereld vooroploopt. Het ongeduld in deze Kamer stimuleert, maar kan, als we niet uitkijken, ook frustreren. Het CDA juicht deze convenanten toe, omdat daarmee een commitment van het bedrijfsleven, ngo's en de overheid wordt gevraagd. Het CDA ziet de rol van de overheid dan ook als aanjager. De overheid heeft ook een rol in de uitwerking van de convenanten, bijvoorbeeld in het aanspreken van andere landen op hun verantwoordelijkheden en het wegnemen van knelpunten in regelgeving. We zullen de convenanten uiteindelijk ook moeten monitoren en moeten kunnen volgen. Hoe zorgt de Minister ervoor dat de overheid deze rol bij al die tien convenanten gaat oppakken?

Het is goed dat ngo's bij deze convenanten betrokken worden. Zij kunnen als waakhond een heel belangrijke rol spelen. Wij hebben daar waardering voor. Het is tegelijkertijd belangrijk dat er een goed evenwicht bestaat tussen de partijen. Zodra een partij de boventoon gaat voeren, wordt het maken van afspraken met andere partijen misschien wel heel moeizaam. Ons bereiken signalen dat ngo's zich in sommige gevallen wel heel hard en star opstellen, op een manier die het voor het bedrijfsleven ook moeilijk maakt om zich nog echt te kunnen committeren aan een convenant. Herkent de Minister deze signalen?

Ik ga in op twee specifieke convenanten. Ik begin met het convenant voor de financiële sector. We krijgen positieve signalen van zowel de bancaire sector als de ngo's over de vorderingen met dit convenant. En toch lijken de verzekeraars en de pensioenfondsen de boot af te houden. Ze nemen nog niet echt deel aan de gesprekken, ondanks hun inspanningen om verantwoord te beleggen. Hoe kan de Minister ervoor zorgen dat het convenant straks een brede financiële sector dekt, en niet alleen de banken? Is zij bereid om met de verzekeraars en de pensioenfondsen in gesprek te gaan?

Ook de voedingssector is in gesprek over een convenant. Met de eerste gesprekken die daarover gevoerd worden, wordt aangetoond dat men hier echt een succes van wil maken. Om te voorkomen dat zij het wiel volledig zelf zouden moeten uitvinden, zouden de deelnemers aan de verschillende convenanten ervaringen moeten kunnen uitwisselen. Daaraan bestaat behoefte. Ziet de Minister bij het uitwisselen van kennis en ervaringen ook een rol voor zichzelf weggelegd? Hoe wordt er geleerd van elkaar?

Tijdens het vorige AO over imvo vertelde de Minister dat zij, voorafgaand aan het EU-voorzitterschap, eind 2015 een grote internationale conferentie zou houden over internationale imvo-waardeketens en het creëren van een level playing field. Het CDA is positief over het feit dat er op internationaal niveau heel veel aandacht komt voor deze multistakeholderinitiatieven, juist omdat we dat als Nederland niet alleen kunnen. Wij zijn een echt handelsland, maar we hebben de rest van de wereld nodig, niet alleen op het gebied van CO2 maar ook op het gebied van deze convenanten. Kan de Minister ons vertellen hoe het staat met die conferentie, wat zij daar precies mee beoogt en hoe dat een vertaling krijgt? Is er volgens haar nu sprake van een level playing field en, zo nee, wat doet zij om dat te bereiken? Zo hebben in de bancaire sector onze banken de Equator Principles wel ondertekend, maar hebben de Deutsche Bank en de Banco Santander dat nog niet gedaan. Hoe kan de Minister andere landen aansporen om dit ook te doen?

Er wordt niet alleen vanuit Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zaken gedaan met internationaal opererende bedrijven. Hoe wordt toegezien op de rijksbrede handhaving van de mvo-normen? Meerdere ministeries houden zich bezig met het bedrijfsleven. Hoe wordt erop toegezien dat de bedrijven die via andere ministeries aan financiële middelen komen, ook die normen zullen toepassen?

De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. Er staat vandaag een aantal punten op de agenda, maar het belangrijkste punt is natuurlijk de stand van zaken met betrekking tot de imvo-convenanten. Ik wil beginnen met de Minister lof toe te zwaaien voor het feit dat zij deze poging heeft ondernomen. Er zit heel veel werk in. Ik denk dat het erg belangrijk is om op langere termijn op een degelijke en gestructureerde manier met het bedrijfsleven samen te werken aan een betere wereld. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft op dit punt een standaard hoog te houden. Wij scoren heel hoog in de Dow Jones Sustainability Index, een internationaal toonaangevende index voor bedrijven die het goed doen op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wij hebben in Nederland een lange traditie van ondernemers die zich bekommeren om het wel en wee van de aarde.

Er zijn twee instellingen die ik vandaag in het bijzonder wil noemen in het kader van de goede voorbeelden. Ik zal later ingaan op de kritiekpunten van de Partij van de Arbeid. Die instellingen zijn het ABP en PGGM. Mijn fractie heeft de pensioenfondsen deze zomer gevraagd om uit de fossiele industrie te stappen. Wij werden op onze wenken bediend, want enkele weken geleden maakte zowel PGGM als APG een zeer fundamentele koerswijziging bekend, waarin ze een kwart respectievelijk 50% van hun investeringen in CO2-intensieve bedrijven gaan afbouwen. APG stapt uit zo'n 1.500 bedrijven. Die worden vervangen door duurzamere bedrijven. APG en PGGM worden wereldwijd gezien als toonaangevend. Dat zijn twee van de grootste beleggers ter wereld. Die worden overal gevolgd en hun beleid zal veel impact hebben op andere instellingen. Daarmee geven wij het goede voorbeeld en gaan we volgens mij uiteindelijk ook heel veel geld verdienen. Als je tijdig omschakelt in een paradigmaverschuiving, als er dingen in de wereld veranderen en je voorziet dat en bent er vroeg bij, dan kun je uiteindelijk ook het meeste geld eraan verdienen. Dat is voor ons land ook van groot belang, want de economie moet wel blijven draaien.

Mijn fractie heeft kennisgenomen van de voortgang bij de imvo-convenanten en is niet helemaal gerustgesteld. Wij hebben begrip voor het gesloten karakter van een aantal sectoronderhandelingen, zoals in de textielsector, maar wij zetten ook grote vraagtekens bij de voortgang in sommige sectoren. Kan de Minister toelichten hoeveel bedrijven er sinds de start van de convenantonderhandelingen zijn begonnen met het voor henzelf inzichtelijk maken van hun productieketens?

Een ander probleempunt van mijn fractie is dat brancheorganisaties geen afspraken kunnen opleggen aan hun leden. Dat is inherent aan de manier waarop we dat in Nederland hebben georganiseerd. Hoe bestempelt de Minister de effectiviteit van het onderhandelen met die brancheorganisaties in het licht van deze constatering, en dan vooral in het licht van het feit dat bij de bancaire sector een aantal leden aan tafel zit? Er wordt daar dus net iets anders gewerkt dan in andere sectoren. Werkt dat beter, is dat niet een voorbeeld dat navolging verdient? En kan het ook niet een oplossing bieden voor het beperkte mandaat dat Nederlandse brancheorganisaties hebben? En meer algemeen: ziet de Minister voldoende commitment bij individuele bedrijven? Mijn fractie heeft de indruk dat een aantal partijen heel gecommitteerd is, maar dat ook heel veel partijen dat helaas nog niet zijn.

We waarderen de inzet van de Minister om zich uit te spreken voor betere arbeidsomstandigheden en naleving van milieustandaarden wereldwijd. Deze positie mag, wat mijn fractie betreft, nog wat steviger worden uitgedragen bij de onderhandelingen.

Om te voorkomen dat de slager zijn eigen vlees gaat keuren, is mijn fractie voorstander van een toezichthouder op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wij vinden dat bedrijven die hun maatschappelijke rol niet nakomen, op de vingers getikt mogen worden. Wij vinden dat zo'n internationale toezichthouder een onafhankelijk onderzoeksmandaat moet krijgen, dus dat zo'n partij gevraagd en ongevraagd advies mag uitbrengen aan de Tweede Kamer en aan het kabinet. Wij vinden dat dit met de huidige rol van het Nationaal Contactpunt (NCP) niet afdoende gewaarborgd is.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoor de heer Vos zeggen dat de rol van het Nationaal Contactpunt in dezen niet voldoende is. Hoe ziet hij voor zich dat een nieuwe toezichthouder de rol die we eigenlijk zouden mogen verwachten van het NCP, wel op zich zou kunnen nemen?

De heer Jan Vos (PvdA): Het Nationaal Contactpunt kan alleen optreden als mediator bij geschillen, bij zaken die naar voren zijn gebracht bij het NCP. Mijn fractie heeft een onafhankelijke toezichthouder voor ogen die een eigen mandaat heeft om gevraagd en ongevraagd onderzoek te doen in de ketens van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren. Voorts moet die toezichthouder inschatten in hoeverre Nederlandse wetgeving een extraterritoriaal karakter heeft. Dat wordt ook uitgezocht in het huidige onderzoek van de Minister dat, naar ik meen, in maart verschijnt. Wellicht kan de Minister een update geven. Het moet een toezichthouder zijn die past bij de richtlijn van de Europese Unie die in 2016 van kracht zal worden. Daar zullen wij nadere invulling aan moeten geven. Die toezichthouder moet, wat mijn fractie betreft, ook sanctiemogelijkheden krijgen, zodat bedrijven het ook daadwerkelijk kunnen voelen als ze iets verkeerd doen. Dat het nodig is, is natuurlijk gebleken in bijvoorbeeld Rana Plaza in Bangladesh. Maar ook het Volkswagenschandaal van enkele maanden geleden bewijst dat we gewoon direct moeten kunnen ingrijpen in de ketens van bedrijven. We moeten afdoende kunnen controleren, want het is toch eigenlijk te schandalig voor woorden dat Europese ambtenaren hebben moeten lekken aan Amerikaanse partijen om uiteindelijk die gegevens op straat te krijgen. We konden dat zelf in Nederland niet afdoende controleren.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Het klinkt heel interessant. Zou dat dan een zelfstandig bestuursorgaan moeten worden en zou die ook een boetebevoegdheid moeten krijgen zoals de Autoriteit Consument & Markt, de opvolging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, die heeft? Zou ik op zo'n manier daarover moeten gaan nadenken? Als dat het geval is, heeft de heer Vos dan ook overwogen om misschien juist wat meer in te zetten op specialiteiten van bijvoorbeeld rechters of kamers? Is daar niet ook winst te behalen? Ik noem voorts een mogelijke uitbreiding van wetgeving waarmee bedrijven die internationaal gezien de fout in zijn gegaan, gewoon voor de rechter kunnen worden gesleept.

De heer Jan Vos (PvdA): Wat het juridische gedeelte betreft: nee, dat heb ik niet direct voor ogen gehad. Ik sta open voor een gesprek over de bestuursrechtelijke vorm of de rechtspersoon waarbinnen dat plaats kan vinden. Ik wil graag de visie van de Minister daarop horen. Ik denk wel dat het orgaan daadwerkelijk een sanctiemogelijkheid moet hebben. Ik zie vooral ook een agenderende functie om door middel van het verrichten van onderzoek en het rapporteren aan Kamer en kabinet duidelijk te maken welke misstanden er bestaan, zodat bedrijven die in die sector opereren, zich daarvan bewust zijn en ook weten dat dit soort wanpraktijken aan de kaak gesteld kunnen worden. Dat zie ik nog te weinig terug in de Nederlandse politiek. Ik kijk bijvoorbeeld naar Denemarken waar de toezichthouder een wat verdergaand mandaat heeft dan nu het geval is in Nederland.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag over dat Deense model van het Nationaal Contactpunt. De Deense toezichthouder heeft inderdaad een breder mandaat dan de Nederlandse instelling. Die kan ook op eigen initiatief onderzoeken starten. Is dat een optie waar de heer Vos aan denkt? We hebben in het vorige algemeen overleg geopperd dat het College voor de Rechten van de Mens die functie ook eventueel zou kunnen vervullen. De Minister reageerde daar toen positief op. Waar denkt de heer Vos zelf aan bij die onafhankelijke toezichthouder?

De heer Jan Vos (PvdA): Ik heb al aangegeven dat, wat mij betreft, een eigen onderzoeksrecht aan zo'n toezichthoudend instituut toegekend zou moeten worden. Dat betekent dat de toezichthouder zelfstandig kan besluiten om onderzoek te doen en daarover gevraagd en ongevraagd te rapporteren aan de Tweede Kamer en aan het kabinet. Daarbij zal internationaal gewerkt worden, in de ketens van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Daarover zullen dus afspraken moeten worden gemaakt. Het betekent wellicht zelfs dat er wetgeving zal moeten komen om zo'n instituut in te bedden in de Nederlandse wetgeving. Ik vind het ook heel belangrijk dat we kijken naar de extraterritoriale kracht van Nederlandse wetten. Als je als bestuurder van een onderneming op een vliegveld in de VS aankomt en naar de mening van de Amerikaanse openbare aanklager iets op je kerfstok hebt, riskeer je dat je gearresteerd wordt en in de Amerikaanse bak verdwijnt. In Nederland is het eigenlijk onmogelijk dat zoiets gebeurt. Wij kijken daar dus heel anders tegenaan dan sommige andere landen. Ik vind dat we onze wetgeving op dat punt moeten versterken. Nederlandse bedrijven moeten weten dat ze in andere landen waar minder controle is, waar de mensenrechten minder scherp worden gerespecteerd en waar milieustandaarden lager zijn, niet wegkomen met handelingen die in Nederland ook niet mogen. Het kaf moet dus van het koren gescheiden worden. We kennen heel veel goede voorbeelden. De meeste Nederlandse ondernemers verrichten fantastisch werk, maar die partijen die dat niet doen, moeten strenger worden aangepakt. Dat is het standpunt van mijn fractie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een goede en stevige tekst. De vraag is natuurlijk hoe dat precies geregeld wordt en bij wie dat ondergebracht zou kunnen worden. In het Deense model is er wel sprake van eigen onderzoeksmogelijkheden, maar kan men niet doorpakken en tot boetes overgaan. Met een uitbreiding van het mandaat van het NCP kom je niet ver genoeg, dan bereik je niet wat de heer Vos zou willen. Dan zul je toch naar een zelfstandig instituut toe moeten, zo begrijp ik uit de woorden van de heer Vos. Het College voor de Rechten van de Mens doet ook zelfstandig onderzoek naar dit soort arbeidsconflicten. Zou dat nog een mogelijkheid zijn, vooral ook al je de transparantie in de keten via wetgeving wilt aanpakken?

De heer Jan Vos (PvdA): Ik zie dat college niet als een eerste aangrijpingspunt, omdat het bij dat college specifiek gaat over mensenrechten. Dit bestrijkt wat mij betreft een breder gebied. Het gaat over de rol van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De expertise die daarvoor nodig is, is gedifferentieerder en gelaagder. Ik zie die meer bij het NCP, maar ik deel de mening van de heer Voordewind dat er zelfs in het Deense model geen boetemogelijkheid is en dat het goed zou zijn als die boetemogelijkheid wel gecreëerd wordt. Kan de Minister daar nu of in de toekomst een reactie op geven? Ik denk dat een toekomstig NCP onder zo'n toezichthouder zou kunnen hangen. Zo heb ik het momenteel zelf voor ogen, maar ik denk dat we daarover nader van gedachten moeten wisselen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De heer Vos gaf aan dat het bij Volkswagen mis is gegaan. Het CDA heeft indertijd, toen dat allemaal bekend werd, voorgesteld om een onafhankelijke toezichthouder in Europa in het leven te roepen. De PvdA-fractie heeft daar destijds tegengestemd, terwijl haar fractie in het Europees Parlement ervoor heeft gestemd. Nu is de Eurocommissaris inmiddels ook voor een onafhankelijke toezichthouder. Hoe staat de Partij van de Arbeid daar nu in? Of denkt men er binnen die partij gewoon heel verschillend over?

De heer Jan Vos (PvdA): De Partij van de Arbeid is een brede volksbeweging, met vleugels. Soms gaat het over heel hard rijden in Nederland – of over wat langzamer rijden – en soms gaat het over toezichthouders. We doen een stapje naar voren en een stapje terug. In dit geval moet ik mevrouw Mulder wel nageven dat ik het standpunt van de CDA-fractie zoals zij dat hier verwoordt, deel. Ik hoop dat wij met haar in gesprek kunnen gaan over het bij elkaar brengen van die twee voorstellen. Ik wil met dit voorstel wel echt ingaan op de portefeuille van Minister Ploumen. Het gaat mij erom dat er in landen zoals Kongo, Vietnam, China en Brazilië geen controle is. Daar kunnen ondernemers met veel meer wegkomen dan in Nederland. Het gaat erom dat zo'n toezichthouder moet optreden in die ontwikkelingslanden, in die arme landen waar mensen geen rechten hebben, waar mensenrechten worden geschonden. Ik zou het in dit debat dus meer willen toespitsen op die ontwikkelingslanden, waar deze Minister ook over gaat, dan op Europa. Laten we hopen dat Volkswagen een uitzondering was!

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Er zit dus gewoon licht tussen het ene zeggen en het andere doen. Ik zie echter ook een uitgestoken hand. Laten we bekijken of we naar aanleiding van de gebeurtenissen bij Volkswagen zo'n testcentrum ook naar Nederland kunnen krijgen. Daar worden we met z'n allen alleen maar beter van.

De voorzitter: De heer Vos gaat verder met zijn betoog.

De heer Jan Vos (PvdA): Ik hoop niet dat ik nu moties over testcentra moet ondertekenen, want dat gaat me weer net een stap te ver. Ik heb me echter duidelijk uitgesproken voor een toezichthouder. Daar blijven we bij.

Voorzitter. Hoeveel spreektijd heb ik nog?

De voorzitter: U hebt nog anderhalve minuut.

De heer Jan Vos (PvdA): De tijd gaat altijd zo snel als je het naar je zin hebt!

Ik wil nog even terugkomen op de brief van 1 december. We hebben overigens al vaker opgemerkt dat een brief die vlak voor een algemeen overleg binnenkomt, bij ons veel onrust oplevert. Wij doen het toch eigenlijk allemaal een beetje zelf. Dan moeten we zo'n brief op het laatste moment lezen, beoordelen en dan moeten we nog mensen bellen en mailen. Daardoor wordt het allemaal een beetje rommelig en is de kans dat er meer kritiek komt, ook groter.

In de brief van 1 december stelt de Minister dat halffabricaten niet onder de Europese verordening over conflictmineralen kunnen vallen. Dat vindt mijn fractie geen goed idee. Ook het Europees Parlement heeft er eerder al voor gepleit dat zowel ruwe materialen als halffabricaten als eindproducten onder de verordening zouden moeten vallen. Zelfs het Ministerie van de Minister zelf heeft naar mijn weten aangegeven dat het bereiken van alle schakels in de keten wenselijk is. De Partij van de Arbeid zet dan ook heel forse kanttekeningen bij en is het niet eens met de argumentatie dat importeurs van halffabricaten waar 3TG in zit, zich alleen op vrijwillige basis zouden kunnen aanmelden bij een handhavingsautoriteit. Er zijn voorbeelden waarbij dat beter geregeld is. Ik noem in dit verband de REACH-verordening en de RoHS-richtlijn. Ik maak mijn excuses voor het jargon, maar ik heb geen spreektijd genoeg om dat nader uit te leggen. Heeft de Minister dergelijke alternatieven overwogen en wat gaat zij doen om de verordening voor de gehele keten te laten gelden? Nogmaals, mijn fractie zet grote vraagtekens bij de wijze waarop het in de brief van 1 december is verwoord.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Het lijkt erop alsof alleen binnen de bancaire sector en de textielsector nu echt stappen worden gezet om tot een convenant te komen. Voor het overige zijn er multistakeholderdialogen opgezet, maar een groot deel is nog slechts verkennend bezig. Opvallend is dat van bijna alle risicosectoren er slechts op deelonderwerpen wordt gesproken, waarbij het product leidend is. Zo wordt bij de metaal- en elektronicasector vooral gesproken over goudimport en niet over de mensenrechten in de elektronicaproducerende landen. Van sommige sectoren vraag ik me zelfs af of er überhaupt een convenant gesloten gaat worden. Een aantal sectoren geeft bovendien zelf aan, het helemaal niet nodig te hebben.

Ik ben een groot fan van deze Minister, omdat ik vind dat zij qua visie een van de meest inspirerende ministers is die we op dit dossier hebben gehad. Ze is iemand die de problemen daadwerkelijk onderkent en zich niet de hele tijd uit de voeten maakt door te zeggen: het Nederlandse bedrijfsleven doet het heel erg goed, eigenlijk lopen we voorop, dus laten we vooral het initiatief bij hen leggen. Tegelijkertijd maak ik me echter wel een beetje zorgen. Die zorgen lees ik ook wel in de woorden van de Minister, die zegt: het tempo moet wel omhoog willen we voor 2017 tien convenanten halen. Ik waardeer die eerlijkheid, maar ik vraag me tegelijkertijd af of er dan niet meer nodig is. Ik voel wel mee met de heer Vos, dat we misschien ook eens moeten kijken naar andere manieren om sectoren en individuele bedrijven achter de broek te zitten, maar ik zou het ontzettend goed vinden als we ook de eindstreep halen van het pad dat we nu zijn ingeslagen met de sectoren zelf, met de convenanten die zouden worden opgesteld in overleg met het bedrijfsleven en ngo's. Het ziet er, wat mij betreft, niet positief uit. Hoe zorgt de Minister ervoor dat er wat olie op vuur gaat?

Bovendien horen wij van verschillende ngo's dat het ministerie weinig tot geen sturende rol op zich neemt. Als bedrijven vragen wat een convenant moet inhouden en waar het betrekking op moet hebben, krijgen ze daar geen antwoord op, aldus bijvoorbeeld het MVO Platform. De vraag is of het ministerie zelf helder voor ogen heeft hoe de convenanten eruit moeten zien. Ik hoor hierop graag een reactie. Ook hoor ik graag welk drukmiddel de Minister eventueel wil inzetten.

Ik kom te spreken over de toezegging op het gebied van de inzet tegen kinderarbeid op EU-niveau. Geconcludeerd is dat het doel dat is gesteld op de kinderarbeidconferentie in 2010 om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen, niet gehaald zal worden. Ik ben al negen jaar woordvoerder op dit terrein, het gaat om de ergste vorm van kinderarbeid, er is volgens mij vrij brede consensus in deze Kamer dat dit punt bijna bovenaan staat als het gaat om eerlijke handel of om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het is dan ook niets minder dan triest dat dat niet gaat lukken. De Minister zegt dat zij inzet op intensivering van de samenwerking met gelijkgezinde EU-staten. Wat verwacht zij daar dan concreet van? Zal dat het doel dat hier door een meerderheid van de partijen wordt nagestreefd, ook dichterbij halen?

Een volgend punt is de kolenindustrie, met name de situatie in Colombia. Er zijn ontwikkelingen. Wij hebben van verschillende kanten begrepen dat de verantwoordelijken in Colombia meer inzien dat de huidige situatie niet kan voortbestaan. De vraag is natuurlijk wat de werknemers, de mijnwerkers van bijvoorbeeld Drummond, hieraan hebben. Dat is mij nog helemaal niet duidelijk. Er wordt gewerkt aan genoegdoening, maar de Minister is niet erg concreet op dit punt. PAX meldt dat Drummond en Glencore sinds het afsluiten van het convenant er niet op vooruit zijn gegaan. Er werden door hen stappen ondernomen tegen vakbonden en mensenrechtenadvocaten. Ze gaan de dialoog met de slachtoffers of de nabestaanden eigenlijk niet aan. Kortom, ik ben hier absoluut niet tevreden over. Ik hoor graag van de Minister welke criteria voor disengagement er door de bedrijven die samenwerken met de mijnen worden gehandhaafd en wanneer er sprake kan zijn van het stoppen van afnemen van producten.

De heer Jan Vos (PvdA): De inbreng van mevrouw Gesthuizen is mij uit het hart gegrepen. Ik was niet meer toegekomen aan mijn standpunt over de kolenketen, maar zij heeft het standpunt verwoord dat ik zelf ook naar voren had willen brengen. Ik wil wel weten aan welke criteria mevrouw Gesthuizen zelf denkt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De producenten hebben het in woorden allemaal wel gezegd. Zij zien in dat er niet op deze manier kan worden doorgewerkt. Maar als er dan vervolgens stappen worden gezet die niet leiden tot een uitbanning van de misstanden maar juist tot het tegenwerken van mensenrechtenadvocaten en vakbonden, dan zijn dat toch heel duidelijke signalen dat die woorden weinig waard zijn. Ik ben niet degene die de criteria opstelt, maar wat mijn fractie betreft zouden dat signalen zijn waarvan je als afnemer zou moeten zeggen: dat gaat de verkeerde kant op; als dit zo blijft, dan stoppen we ermee. Dat lijkt mij een duidelijk criterium dat je volgens mij zelfs in diverse criteria zou kunnen opsplitsten. Nogmaals, ik wil dus graag weten welke criteria de Minister daarbij in gedachten heeft.

Ik heb ten slotte nog twee punten die niet op de agenda staan. Amnesty International heeft het rapport Clean It Up gepubliceerd. Dat gaat over de vervuiling van diverse oliewinningslocaties in Nigeria. Ik ben er geweest, de Minister is er ook geweest. Wij hebben met eigen ogen gezien wat een enorm drama het is. Nigeria is een land met vele problemen, maar dit is een van de ernstigste problemen in het zuiden van het land. Is de Minister op de hoogte van het rapport en de daarin beschreven feiten? Is zij hierover in gesprek met de ngo's, in dit geval met Amnesty International, en in het bijzonder met Shell zelf?

Ik noem helemaal tot slot de arbeidsmigranten in Qatar. Ik meen dat er inmiddels ruim 1.000 doden zijn gevallen bij de voorbereidingen van het WK voetbal dat daar in 2022 zal worden gehouden. Zoals het er nu naar uitziet, zal het aantal doden tegen die tijd waarschijnlijk ook boven de 2022 zijn. Mijn fractie heeft daar echt een heel nare smaak van in de mond. Welke mogelijkheden ziet de Minister om samen met haar collega van VWS te bevorderen dat sportfederaties maar ook andere betrokkenen ervoor zorgen dat de situatie van de werknemers wordt verbeterd? Meestal zijn het arbeidsimmigranten die worden uitgebuit. Het kan toch niet zo zijn dat wij straks met z'n allen in het oranje uitgedost – hopelijk – een feestje gaan vieren, maar dat wel moeten doen op een grond die rood is van het bloed van de arbeidsmigranten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Bij het laatste punt sluit ik mij geheel aan. Ik had dat ook in mijn spreektekst opgenomen. Ik wacht de reactie van de Minister af, want het zijn heel schokkende cijfers die wij via Amnesty tot ons krijgen.

Ik kom te spreken over de convenanten. Ik sluit mij aan bij de zorgen die de collega's al hebben geuit. De deadline, en ook het doel van de Minister, is 2017. Ik sluit me overigens aan bij de complimenten die in haar richting zijn gemaakt, want ik weet dat zij er heel hard aan trekt. Het is een taaie materie. Ik ben inmiddels ook al negen jaar woordvoerder op dit dossier. We praten hier al heel lang over. De Minister stelt een tussenevaluatie voor in 2016. In de brief staat dat twee sectoren vooroplopen: de bancaire sector en de textiel. We zien ook dat een aantal sectoren echt achterblijft. Stelt de Minister nog steeds die tussenevaluatie in 2016 centraal? Moeten we dan niet veel meer stappen hebben gemaakt dan de stappen die, volgens de brief, tot nu toe zijn gezet?

De carrots en sticks moeten worden gecommuniceerd, zodat bedrijven weten wat de voordelen van deelname aan een convenant zijn. Voorts moet duidelijk zijn welke bedrijven in de verschillende sectoren achterblijven. Zijn dat de grotere bedrijven? En wat gebeurt er met bedrijven die achterblijven? Welk middel, welke stick of carrot, hebben wij dan om die bedrijven alsnog te laten deelnemen? We hebben immers geen wetgeving op dit punt. We kunnen bedrijven niet naar die convenanten toe slepen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de bedrijven die achterblijven, alsnog aanhaken?

Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Vos dat we eigenlijk ook naar wetgeving zouden moeten kijken. Zelfs grotere bedrijven vragen ons om dat punt in dit soort debatten te benoemen. Er moet worden gezorgd voor een gelijk speelveld. Bedrijven zeggen: zorg maar dat er wetgeving komt, dan weten we ook waar we aan toe zijn. Denkt de Minister parallel? Toen de Minister indertijd die convenanten ging afsluiten, hebben wij ook al gevraagd of zij een stick achter de hand heeft op het moment dat die convenanten niet van de grond komen. We hebben gevraagd: dreigt u dan met wetgeving? De Minister zat daar toen wel aan te denken, maar durfde het niet zo hard te zeggen. We moeten echter een stick hebben om die bedrijven naar die convenanten te laten optrekken. Moeten we wetgeving over het verplicht opstellen van een mvo-rapportage ook niet gewoon gaan voorbereiden?

De Minister heeft geld in het textielconvenant gestoken. De ChristenUnie heeft daar indertijd een amendement voor ingediend, dat door een grote meerderheid van de Kamer is aangenomen. Er is toen € 125.000 gekomen, maar dat geld is per 1 januari alweer besteed. Nu ben ik niet zo van «u vraagt, wij draaien», maar ik wil wel weten hoe het staat met het textielconvenant. Vormen de financiën inderdaad een belemmerende factor? Moet daar nog meer gebeuren? We hebben natuurlijk ook nog negen andere convenanten, dus we kunnen er geen geld in blijven pompen. Ik wil echter wel weten welke dilemma's er spelen.

De discussie over de toezichthouder is ook een terugkerend fenomeen. Als we de convenanten hebben, maar geen onafhankelijke toezichthouder, dan blijft het een papieren tijger. De vorige keer zei de Minister dat ze zou kijken naar het College voor de Rechten van de Mens. Ik ben benieuwd of daar iets is uitgekomen. Hoe steviger, hoe beter, zeg ik namens de ChristenUnie. Dus onafhankelijk, een zbo, met boetemogelijkheden en graag nog uitgebreider dan het Deense model. Als het binnen het NCP kan met een oprekking van het mandaat, dan vind ik dat prima. Dan hoeven we niet een heel nieuw instituut op te richten. Maar het moet wel echt doorzettingsmacht hebben. Anders zal het echt geen effect hebben op met name de grotere bedrijven.

Een volgend onderwerp is de kinderarbeid. De Minister is enthousiast over child labour free zones. Zij schrijft in de brief dat zij zich wil inzetten voor een Europese aanpak. Dat is mooi, maar kan ze ook concrete resultaten laten zien waaruit blijkt dat andere lidstaten binnen Europa ook dat idee van een geïntegreerde aanpak, zoals die nu in India wordt toegepast, omhelzen? Wij kunnen het wel in ons eentje doen, en daar hebben we ook wel wat geld voor gereserveerd, maar het zou natuurlijk zeer de moeite waard zijn om dat in een breder verband te kunnen doen met gelijkgezinde landen.

Wij hebben samen met de heer Van Laar Kamervragen gesteld over de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) en de goudwinning. Volgens mij moeten we de antwoorden nog krijgen. Ik wil onder verwijzing naar het rapport van SOMO graag weten wat de laatste stand van zaken is. Wij hebben daarover een briefing gehad in Nieuwspoort, en het is echt schokkend wat er op dat gebied gebeurt.

We hebben eerder gesproken over de begroting en over het verlaagde btw-tarief voor duurzame producten. De Minister zou ernaar kijken. Ik weet dat de Europese regelgeving inzake btw ingewikkeld is, maar als we daar op de een of andere manier een soort van begin mee zouden kunnen maken, als is het maar een pilot, dan zou dat misschien wel een heel grote voortrekkersrol kunnen hebben voor de betaalbaarheid van duurzame producten.

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over duurzaam inkopen. Ik heb de Minister ooit een toolkit kinderarbeidvrij inkopen overhandigd namens de coalitie Stop Kinderarbeid. Wat doet de Minister binnen het kabinet om een inkoopbeleid waarbij rekening is gehouden met de mensenrechten, echt van de grond te krijgen? De Minister verwijst vaak naar collega Blok, maar wil zij zelf ook een voortrekkersrol spelen bij het imvo-beleid binnen het kabinet?

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Als we het over imvo hebben, dan begint het bij de volgende constatering: als je een ander antwoord wilt, moet je ook een andere vraag stellen. Daar gaan die convenanten over. Als we de vragen anders gaan stellen, gaat er hopelijk ook echt iets veranderen in de ketens. Daarom is het ook heel mooi dat we juist in de dertien ketens waarvan we zeggen dat er sprake is van een verhoogd risico, die andere vragen gaan stellen. Dat is echt het mechanisme dat we op gang moeten brengen. Als elke schakel in de keten de vraag net anders gaat stellen, krijgen we uiteindelijk een heel ander vraag- en antwoordspel en dan komt er hier op de markt uiteindelijk een ander antwoord uit.

Mijn fractie waardeert de poging van de Minister om in de brief helderheid te geven over de convenanten. Het is nog wel wat algemeen gesteld. Daarmee is het voor mijn fractie eigenlijk nog niet heel duidelijk waar het nu precies toe gaat leiden. Als we met elkaar dit pad op willen, doen we dat uiteindelijk niet omdat het mooi staat op papier, maar omdat het concreet iets verandert. De vraagstukken zijn natuurlijk schrijnend genoeg. Ik noem bijvoorbeeld de kinderarbeid en de misstanden in de kolenmijnen. Het is allemaal heel erg bekend.

Ik heb een aantal vragen aan de Minister. Ik mis in de brief informatie over convenant nr. 13 dat zou worden afgesloten in de elektronica, terwijl er juist in die branche af en toe heel veel misgaat. Daar hebben we allerlei reportages over gezien. Kunnen we een update over dat convenant krijgen?

Welke concrete doelen neemt men zich nu voor? Het lijkt me belangrijk om met elkaar een SMART doelstelling te formuleren voor de midterm review in 2016. Ik denk daarbij aan een percentage waarmee het aandeel duurzaam inkopen moet zijn gegroeid. Ik denk voorts aan informatie over de aspecten waarmee voornamelijk rekening is gehouden bij andere inkoopcontracten. Ik vraag ook aan de Minister welke koppeling zij legt tussen deze indrukwekkende lijst met convenanten en de Sustainable Development Goals. Kunnen we met de diverse sectoren bekijken hoe zij daar nadrukkelijk aan kunnen bijdragen? Moet het Rijk niet nadrukkelijker een regierol op zich nemen, dus niet alleen maar coördineren en faciliteren maar ook echt proberen om met al bedrijven die graag willen, de neuzen dezelfde kant op te krijgen? Dan zien bedrijven dat ze gekke henkie niet zijn, dat hun concurrenten ook meedoen en dan gaan ze met elkaar die vraag anders stellen om te komen tot dat andere antwoord.

Ik breng het algemeen overleg over textiel in herinnering, waarin we hebben besproken dat de landen waar wordt ingekocht soms ook bang zijn voor hun eigen concurrentiepositie ten opzichte van andere landen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het ook voor die landen interessant wordt om goed te handhaven op hun grondgebied? Kunnen we niet proberen om het Algemeen Preferentieel Systeem (APS+) hieraan te koppelen, zodat er niet alleen een carrot en een stick zijn voor onze bedrijven, maar er ook een stimulans is voor de bedrijven ter plekke om hier van harte aan mee te werken en ervoor te zorgen dat we het echt met elkaar gaan doen? We hadden het tijdens dat algemeen overleg op 19 november jl. ook al even over het belang van de inspecties. Medewerking van de landen zelf is natuurlijk cruciaal. Misschien kunnen we het APS+ daarvoor benutten.

Mijn fractie vraagt de Minister of we elk halfjaar of jaar een update kunnen krijgen van de voortgang. Bij nader inzien lijkt een jaar me beter, want we moeten ook ruimte bieden voor ontwikkelingen. De toezichthouder zou daar ook een heel belangrijke rol in kunnen spelen door ervoor te zorgen dat we die informatie ook onafhankelijk getoetst op tafel krijgen. De woordvoerder van de Partij van de Arbeid heeft al enkele prachtige voorbeelden aangehaald. Het ABP gaat nu bijna 60 miljard investeren in schone beleggingen en gaat het aandeel vuile beleggingen met een kwart afbouwen. Dat is heel mooi. Het zou goed zijn als we dat terugzien in die voortgangsrapportages. Ik heb nog wel een vraag over de positie van vrouwen. Hoe kan die beter worden meegenomen in de convenanten? De Minister weet dat dit een bijzonder aandachtspunt is voor mijn fractie.

Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Sjoerdsma waarin staat dat bedrijven rijksbreed enkel in aanmerking komen voor overheidssteun indien zij handelen conform de OESO-richtlijnen? Wij vinden dat heel belangrijk en zien te weinig voortgang op dat punt. Ik hoor graag wat meer informatie daarover.

Ik kom te spreken over de maatschappelijke winst-en-verliesrekeningen die nu eigenlijk vaak puur over het economische resultaat gaan, terwijl steeds meer bedrijven de omslag maken naar het breder meten van resultaten. Dat gaat echt van een cementbedrijf in India tot Unilever. Op allerlei manieren zijn bedrijven bezig met hun legitimatie van ondernemen. Bedrijven trekken dat breder door te bekijken wat ze doen voor hun omgeving en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat de vestiging van hun bedrijf ook aantrekkelijk is voor die omgeving. Dat laatste is zeker belangrijk als er sprake is van milieu-impact. Bedrijven meten de sociale en de milieu-impact en plussen en minnen dat op hun resultaten. Puma begon een jaar of vijf geleden, maar ook andere bedrijven doen dat. De NS is een mooi voorbeeld. Hoe kijkt de Minister tegen deze ontwikkelingen aan? Is zij van plan om te bevorderen dat de deelnemers aan de convenanten allemaal op zo'n manier gaan rapporteren, zodat we ook daarin een deel van de data van de voortgang kunnen vinden?

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de conflictmineralen. De Minister schrijft in haar brief dat je niet mag ingrijpen op criteria met betrekking tot algemeen beleid van het bedrijf, dat dat niet is toegestaan. Maar volgens mij mag je algemeen beleid van de overheid wel verwerken in je vraag. Ook daar gaat het dus weer om het volgende: als je een andere vraag stelt, krijg je ook een ander antwoord. Daar zijn in het aanbestedingsrecht ook zeker aanknopingspunten voor. Ik hoor hierop graag een reactie van de Minister.

Voorzitter: Agnes Mulder

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De Minister geeft een overzichtelijke update over de ontwikkelingen in de bedrijfssectoren met een verhoogd mvo-risicoprofiel. In de verschillende brancheorganisaties zijn activiteiten ontplooid om tot imvo-convenanten te komen. Een kleine groep sectoren heeft nog geen initiatief genomen, aldus de Minister. Kan zij wellicht toelichten wat de oorzaken daarvan zijn? In de brief wordt wel een opsomming gegeven van sectoren die in een verkennende fase zitten of die nog geen initiatief hebben genomen tot een verdere verkenning. Kan die Minister voor die groep sectoren ook de stand van zaken aangeven? Wat is er gebeurd sinds de brief van juli? Maken ook de sectoren in de achterhoede voortgang of zijn er obstakels die hun in de weg staan?

De Minister schrijft ook dat voor alle sectoren geldt dat het tempo moet worden opgevoerd. Op zich is de VVD-fractie daar niet tegen, maar gebeurt dit inmiddels al? Kan de Minister er iets meer over zeggen?

We moeten vaststellen dat de overheid uiteenlopende rollen vervult bij de totstandkoming van de convenanten. Te denken valt aan kennisopbouw, het stimuleren van dialogen, het faciliteren van gesprekken, het aanjagen van het proces of het creëren van een internationaal gelijk speelveld. Wat voor ervaringen heeft de Minister daar inmiddels mee opgedaan? Wat zijn good practices en wat bad practices? Wat werkt er minder? Waar liggen de knelpunten? En – dit is een belangrijk punt – hoe ervaart deze Minister, nu zij de inbreng heeft gehoord van een aantal collega's ter linkerzijde van mij, de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven en de rol van de overheid als aanjager? Is de Minister voornemens om die balans goed in stand te houden? Dit vindt de VVD-fractie belangrijk; wij zijn in ieder geval geen voorstander van een onafhankelijke toezichthouder met een eigenstandig mandaat, die zelfstandig onderzoek kan doen. Wij denken dat het uit de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven zal moeten komen; daar moeten we in eerste instantie op inzetten. Dat is dus iets anders dan wat de PvdA-fractie vindt. Wij horen graag wat de Minister ervan vindt.

De Minister schrijft in haar brief van 18 juni dat zij de lopende financiële ondersteuning heeft opgehoogd voor de procesbegeleiding bij het plan van aanpak voor de verduurzaming van de Nederlandse textiel- en kledingsector. Het gaat om een verdubbeling van de € 125.000 die al beschikbaar was. Er zijn voorwaarden aan dit bedrag gesteld. Zo moet de procesbegeleiding worden geïntensiveerd en wordt er ingezet op de totstandkoming van een convenant met de sector. Wat is op dit terrein bereikt sinds juni?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik sla een beetje aan op de opmerking van de heer Teeven dat de slager zijn eigen vlees moet gaan keuren, dat het bedrijfsleven vooral zijn verantwoordelijkheid moet nemen en dat de overheid vooral geen onafhankelijke toezichthouder moet gaan aanstellen. Toch kennen we die in verschillende sectoren natuurlijk wel en ik neem aan dat de VVD daar dan wel voorstander van is. Maar op dit punt zegt de VVD heel duidelijk: geen onafhankelijke toezichthouder. Hoe ziet de heer Teeven dan de uitvoering van die convenanten voor zich? Wie moet er dan op toezien?

De heer Teeven (VVD): Het moge de heer Voordewind duidelijk zijn dat de VVD altijd een groot voorstander is van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Wij zijn niet zo van een betuttelende overheid die er bovenop gaat zitten. De Minister heeft een aantal stappen gezet. Ook wij prijzen haar voor haar activiteit. We hebben wel een aantal vragen op dat punt en die heb ik zojuist gesteld. We horen graag wat de tussenstand van zaken is. Maar om nu meteen al de beuk erin te gooien met een onafhankelijk toezichthouder die alles maar moet kunnen, daar voelen wij helemaal niets voor.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is opmerkelijk dat wij in Nederland verschillende toezichthouders kennen, waar ook de VVD voorstander van is, maar dat op het moment dat het gaat over grove mensenrechtenschendingen in de productieketen de VVD zegt: dat willen we niet horen, dat moet het bedrijfsleven vooral zelf uitmaken. Dan draait de VVD zich dus af van die mensenrechtenschendingen. Dit is meer een conclusie dan een vraag, voorzitter. Ik vind het echt onbegrijpelijk.

De heer Teeven (VVD): Luisteren is ook een kunst, zeg ik tegen de heer Voordewind. De VVD is een groot voorstander van de aanpak van mensenrechtenschendingen. Daarom hebben we het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie daartoe ook bevoegdheden gegeven voor een groot aantal landen en op allerlei terreinen. Dat kan ook als het bedrijfsleven zelf betrokken is bij die mensenrechtenschendingen. Ook dan kunnen bedrijven extraterritoriaal, buiten Nederland, worden aangepakt door het Nederlandse OM. Daar zijn voorbeelden van. Er zijn strafzaken waar het Nederlandse OM bedrijven heeft aangepakt die de mensenrechten schenden. Maar de VVD heeft er helemaal geen beeld bij dat het College voor de Rechten van de Mens of een andere onafhankelijke toezichthouder dit zou moeten gaan doen. We zullen horen wat de Minister daarvan zegt, maar wij zien er helemaal niets in. We hebben daar instituten voor. Die kunnen het doen. Daar moeten we het even bij laten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik zit hier ook een beetje mee in mijn maag. De VVD zit in de regering en heeft daarmee verantwoordelijkheid voor wat de Minister moet uitvoeren. De Minister heeft aangegeven dat zij die convenanten wil, maar dat het proces niet snel en niet goed genoeg gaat en er dus een tandje bij moet. Welke concrete voorstellen mogen we van VVD-zijde verwachten op het punt van intensivering, zodat die convenanten voor 2017 kunnen worden afgesloten?

De heer Teeven (VVD): Mevrouw Gesthuizen heeft mij een aantal vragen horen stellen over de tussenstand van zaken. Ik denk dat de Minister eerst in gesprek moet met de bedrijven en de werkgeversorganisaties en een beroep moet doen op het maatschappelijk gevoel van bedrijven, dat zeer wel aanwezig is. Zij kan dan bezien of zij de bedrijven mee kan krijgen in een vrijwillige fase en of de convenanten kunnen worden aangevuld. Het is een beetje zoals mevrouw Van Veldhoven van D66 al zei. Daar voelen wij ons in ieder geval wat meer bij thuis. De Minister moet het een beetje aanjagen, maar we moeten niet ogenblikkelijk een onafhankelijk toezichthouder optuigen naast het OM, de Nationale Politie en een aantal organisaties die deze activiteiten al kunnen ontplooien. Als we dat allemaal dubbel gaan doen, kost dat een hoop geld, belastinggeld, dat we beter kunnen investeren in werkgelegenheid, economische groei en alles wat daarmee samenhangt. Daar is de VVD een groot voorstander van.

De voorzitter: De heer Teeven zit vandaag op zijn praatstoel, stel ik vast. Ik wil iedereen verzoeken zowel de vragen als de antwoorden kort en bondig te houden, zodat we het debat vandaag goed kunnen afronden. Zie ik het correct dat mevrouw Gesthuizen nog een vervolgvraag heeft?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik had helemaal niet gevraagd naar de visie van de VVD op een toezichthouder, want dat is een plan van een Kamerlid van de PvdA en dat moet dat Kamerlid dus mooi zelf vragen, zou ik zeggen. Of eigenlijk is het natuurlijk een plan van de fractie van de PvdA, en de heer Vos heeft volop steun van zijn fractie begrijp ik. De VVD hoeft wat mij betreft helemaal niet enthousiast te zijn over die toezichthouder. Ik vraag me alleen af wat de VVD-fractie de Minister kan aanreiken, zowel hier als misschien ook binnen het kabinet, om ervoor te zorgen dat zij die convenanten in de wacht kan slepen voor 2017.

De heer Teeven (VVD): Wij vinden dat de Minister goed op schema ligt met de convenanten. Daar zijn we ook niet tegen. We vinden dat de Minister voldoende eigen initiatief tentoonspreidt. Wij horen graag de stand van zaken. Dat is een van de redenen dat de VVD-fractie deze PvdA-Minister een 7,5 heeft gegeven, dat doet zij ook voor de activiteiten die de Minister in dit veld pleegt. Deze Minister zit helemaal niet te wachten op grof geweld in de richting van het Nederlandse bedrijfsleven. Deze Minister voert goed overleg, daar gaat ze mee door en wij zien wat dat voor resultaat oplevert.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog.

De voorzitter: Nou, er is nog een vraag voor u. En die is, niet verrassend, van de heer Vos namens de PvdA-fractie.

De heer Jan Vos (PvdA): Als ik de inbreng van de heer Teeven beluister, vraag ik mij af of zijn partij nou een liberale partij is of een conservatieve. In ...

De voorzitter: Heldere vraag.

De heer Jan Vos (PvdA): Nee, nee, ik wil het even iets toelichten. In mijn visie – leg het me uit als het anders is – zorgt het liberalisme ervoor dat individuen tot volle ontplooiing kunnen komen en grijpt het in waar het nodig is. Een conservatieve partij hangt een beetje achterover en laat alles bij het oude. Voor conservatisme krijgt u een 10, mijnheer Teeven, maar voor liberalisme krijgt u van mij een 2.

De heer Teeven (VVD): De heer Vos heeft geen verstand van liberalisme. Ik ga verder met mijn betoog.

De heer Jan Vos (PvdA): Nee, nee, nee. Een antwoord.

De heer Teeven (VVD): Oké. Ik word uitgelokt tot een wat uitvoeriger antwoord. Individuen moeten slechts worden beknot in hun individuele vrijheid als zij de kernwaarden van de rechtstaat aantasten of de rechten van andere individuen. Juist als het om bedrijven gaat, moet je proberen om die mee te krijgen. Dat is wat de Minister aan het doen is en dat is ook onderdeel van het kabinetsbeleid. Wij staan daar als VVD-fractie buitengewoon achter. Wij zien er helemaal niets in om naast bedrijven die al gecontroleerd kunnen worden door Nederlandse staatsorganen nog een ander staatsorgaan te zetten, met eigen bevoegdheden en eigen mogelijkheden. Dat gaat heel veel belastinggeld kosten, met allemaal mensen die zichzelf graag in zo'n toezichthouder willen profileren, omdat ze zichzelf moeten bewijzen, terwijl we al toezichthouders hebben die ernaar kijken.

De voorzitter: Interrupties gaan in tweeën en de heer Teeven vervolgt derhalve zijn betoog. Ik meen dat de heer Vos er al twee heeft gehad.

De heer Teeven (VVD): Het was in tweeën maar ik doe het graag in drieën. Het maakt mij allemaal niets uit.

De voorzitter: Dan maak ik voor deze keer een uitzondering …

De heer Teeven (VVD): Prima. Ik doe dat straks niet, maar gaat u door.

De voorzitter: Misschien wil de heer Vos preciseren wat hij heeft bedoeld te zeggen.

De heer Jan Vos (PvdA): In mijn ogen vraagt een sterke markt, waar het liberalisme in gelooft, om een sterke overheid. Er is op dit moment geen toezichthouder, sterker nog, we moeten constateren dat bedrijven keer op keer fout gedrag vertonen. Het voorbeeld van Volkswagen waar we het over hadden, maakt dat overduidelijk.

De voorzitter: Wilt u uw vraag formuleren?

De heer Jan Vos (PvdA): Juist van u zou ik verwachten, mijnheer Teeven, dat u geen nachtwakersvisie op het liberalisme nastreeft, maar dat u zegt: wij gaan ervoor; wij zorgen ervoor dat die partijen worden opgespoord, dat de waarheid naar boven wordt gehaald en dat er sancties worden opgelegd aan bedrijven en mensen die in de fout zijn gegaan. Dat is mijn visie op het liberalisme, en ik denk echt dat u meer een conservatief iemand bent dan een liberaal iemand. Daar blijf ik bij.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Teeven. Kort graag, dan kunt u daarna doorgaan met uw betoog.

De heer Teeven (VVD): Ik kan de heer Vos het liberalisme niet uitleggen, net zoals hij mij het socialisme nooit zal kunnen uitleggen. Laten we dat elkaar dus niet afnemen. Het voorbeeld van Volkswagen dat de heer Vos noemt, is wel interessant. In heel Europa, waar het blauw en geel ziet van de toezichthouders, is de overtreding van Volkswagen niet geconstateerd. In een land waar er maar weinig toezichthouders zijn, doch wel echt goede, de VS, is die overtreding echter wel geconstateerd. Misschien is het voorbeeld van Volkswagen dus juist een voorbeeld van de stelling dat je beter heel weinig toezichthouders kunt hebben die daadwerkelijk goed optreden, dan heel veel toezichthouders die allemaal naast elkaar staan en niets doen, zoals in Europa. Misschien is het wel het slechtste voorbeeld bij de stelling van de heer Vos.

Voorzitter. De Minister heeft in haar brief van 18 juni geschreven dat zij de lopende financiële ondersteuning heeft opgehoogd voor de procesbegeleiding van het plan van aanpak voor de verduurzaming van de Nederlandse textiel- en kledingsector. Kan de Minister toelichten wat er in juni is bereikt? Hoeveel van dit bedrag is inmiddels uitgegeven en waaraan?

Ik kom te spreken over de verbeteringen in de steenkoolketen, waar mevrouw Gesthuizen ook al over sprak. In de brief over het aanbrengen van deze verbeteringen valt te lezen dat Colombia vooruit wil kijken en de ambitie heeft om mondiaal een voorbeeld te zijn op het gebied van verantwoorde mijnbouw. De Minister geef aan dat zij ook een voorbeeldfunctie voor Colombia ziet weggelegd op dit thema. Maakt Colombia die rol waar, volgens de Minister? Welke mogelijke verbeteringen ziet zij nog? Hoe is op dit moment de relatie tussen de mijnbouw en het conflict in Colombia? In hoeverre verandert die dynamiek nu de regering en FARC een vredesovereenkomst hebben gesloten? Welke kansen biedt dat om bijvoorbeeld ook de illegale goudwinning in Colombia aan te pakken? Mevrouw Gesthuizen vroeg hier terecht al naar.

Dan de grondstoffenvoorzieningszekerheid. Vorige maand stuurde de Minister een brief over de EITI-standaarden en het Nederlandse kandidaat-lidmaatschap bij dit initiatief. Voldoen aan de standaarden levert voor bedrijven nauwelijks extra lastendruk op, zo laat de Minister weten. Dat is een belangrijke conclusie. De VVD-fractie zou graag weten of dit ook geldt voor de kosten die deelname aan dit initiatief met zich mee brengt. Betekent de implementatie dat deze bedrijven tegen extra kosten aanlopen? Zo ja, aan welke kosten moet dan worden gedacht? Wat kan het voor kosten met zich meebrengen voor de overheid zelf, die ook een belangrijke rol speelt in deze procedure?

De leden die namens de overheid in de multistakeholdergroep zitting nemen, komen waarschijnlijk van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën en Economische Zaken De VVD-fractie weet dit niet, maar gaat daarvan uit. Welke functionarissen zijn het precies? Kan de Minister meer vertellen over de exacte rol die zij zullen vervullen? Hoeveel van hun tijd als ambtenaar zal in beslag worden genomen door dit EITI-lidmaatschap? De VVD-fractie krijgt ook graag meer inzicht in de wijze waarop de coördinatie tussen de multistakeholdergroep en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vorm gaat krijgen.

Tot slot valt in de brief te lezen dat Nederland binnen EITI de focus zal leggen op de olie- en gaswinning. Kan de Minister deze keuze nader toelichten, gezien het feit dat de keuze ook had kunnen vallen op andere sectoren? Waarom is juist deze keuze gemaakt?

Voorzitter: Teeven

De vergadering wordt van 13.58 uur tot 14.08 uur geschorst.

De voorzitter: Mevrouw Van Veldhoven van de fractie van D66 heeft laten weten dat zij vanwege werkzaamheden elders op dit moment verhinderd is om dit AO bij te wonen.

Het woord is aan de Minister voor de beantwoording.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik wil de beantwoording als volgt inrichten. Eerst ga ik in op de convenanten, want veel leden hebben daarover gesproken, waarvoor dank. Daarna wil ik iets zeggen over het toezicht op uitvoering, de vraag of en hoe dat in het kader van het convenantenproces kan, en of er nog andere opties zijn. Dan wil ik iets zeggen over de brief over de halffabricaten, over de steenkolenketen, over de Nigerdelta, waar mevrouw Gesthuizen naar vroeg, over EITI, waar de heer Teeven naar vroeg, en over kinderarbeid. Vervolgens ligt er dan nog het obligate mapje «overig». Daarin zit onder andere het punt van de heer Voordewind over btw en duurzame producten. Hij heeft vorige week tijdens de begrotingsbehandeling een toezegging op dit punt gekregen. Ik heb die zeer graag gegeven. Dat is nu zo'n 144 uur geleden. Ik ga hem alvast zeggen dat het echt werk in uitvoering betreft. Ik hoop er op heel korte termijn met de Staatssecretaris van Financiën over te spreken, maar daar is het nog niet van gekomen, biecht ik hem eerlijk op. Dat doet echter helemaal niets af aan de intentie. Het is goed dat hij het onderwerp nog een keer opbrengt.

Mevrouw Mulder memoreerde de inzet van Nederland over de grenzen. Wij zetten ons in de EU in om het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen verankerd te krijgen in zowel de handelsstrategie als ook, breder, in verordeningen. Dit is een van de hoofdpunten van het EU-voorzitterschap vanuit mijn portefeuille gezien. Aanstaande maandag, 7 december, organiseren wij daar een internationale conferentie over. Ik was ervan uitgegaan dat de Kamerleden een uitnodiging daarvoor hadden gekregen. Als dat nog niet zo is, zeg ik hierbij dat die conferentie op 7 december zal plaatsvinden, dat daar een aantal leden van het Europees Parlement zal spreken evenals vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, en dat ook Guy Ryder van ILO aanwezig zal zijn. De Kamerleden zijn meer dan welkom. We zullen ervoor zorgen dat zij de details, als zij die nog niet hebben, zo snel mogelijk ontvangen.

Wij hopen tijdens deze conferentie samen met andere lidstaten initiatieven te kunnen presenteren betreffende een aantal ketens, om zo binnen de EU het denken te stimuleren over de ketenaanpak maatschappelijk verantwoord ondernemen. Welke instrumenten kun je daarvoor gebruiken? Dit punt hopen wij te agenderen, om zo een startschot te geven. Wij zullen er ook spreken over de convenanten en de Sustainable Development Goals (SDG's). Het is duidelijk dat de global goals, de nieuwe agenda, alleen bereikt kunnen worden als we naast ODA-inzet ook zorgen dat de andere financial flows, directe investeringen en handel, fair, transparant en duurzaam zijn. Ik zie eigenlijk dat alle inspanningen die gedaan worden rondom imvo over het algemeen dienstig zijn aan het bereiken van die global goals. Het moet allemaal bijdragen aan eerlijke groei en op een aantal punten ook heel specifiek issues als decent work en living wage adresseren. Die zijn er natuurlijk allemaal onderdeel van.

Ik kom te spreken over de stand van zaken betreffende het imvo-convenant. Die spreekt natuurlijk al uit de brief. Ik heb er enerzijds waardering voor dat partijen bij elkaar zijn gaan zitten en kwesties bespreken die niet altijd even gemakkelijk zijn. Ik zie ook dat men gecommitteerd is. Anderzijds vind ik echter wel dat er de komende twee tot drie maanden bij alle convenanten fors voortgang gemaakt moet worden. Ik ben het dus eigenlijk wel eens met de aanmoedigende geluiden die de Kamer hierover maakt. De textiel- en kledingindustrie en de bancaire sector zijn het verst gevorderd. De bancaire sector richt zich specifiek op mensenrechtenschendingen. De geluiden die ik daar hoor, maken duidelijk dat men echt stappen zet. Maar het is ook duidelijk dat het convenant door een aantal partijen gesloten wordt en dat niet iedereen voor de volle 100% kan krijgen wat hij wil; laten we het maar gewoon zeggen zoals het is. Dat geldt voor de brancheorganisaties en voor de bedrijven, maar ook voor de andere partijen aan tafel.

Natuurlijk is het zo, zeg ik tegen mevrouw Mulder, dat er beter een goed convenant kan komen dan een snel convenant, maar dat mag nooit een excuus zijn om de zaak nog maar eens drie keer te bespreken, er acht keer omheen te draaien en nog eens zeven keer ruzie te maken. Er was een redelijke termijn gesteld. Ik zeg er bovendien bij dat de SER die ons heeft aanbevolen. De SER heeft gezegd het proces te gaan begeleiden en heeft na een eerste assessment gezegd te denken dat het kan. Ik zie dus geen enkele reden waarom het niet zou kunnen, maar ik zou wel heel graag voortgang zien in de komende maanden. Er wordt gesproken met de brancheorganisaties. Zo is het in Nederland geregeld. In sommige sectoren, met name sectoren die vooral uit heel grote bedrijven bestaan, zoals de financiële sector, schuift ook weleens een individueel bedrijf aan. We hebben gezegd, ook daarin geadviseerd door de SER, dat de sectoren daar zelf keuzes in moeten kunnen maken. We zeggen dus niet «het moet zus» of «het mag absoluut niet zo». Duidelijk is echter dat ook binnen de brancheorganisaties voorkomen moet worden dat men achterblijft. Ik zeg dit tegen degenen die denken dat ze het zich kunnen veroorloven om achter te blijven. Straks is een achterblijver niet alleen maar een achterblijver in Nederland, maar ook binnen de eigen brancheorganisatie. Ik kan mij zo voorstellen dat dat niet leidt tot een verbetering van de positie van die bedrijven.

Boven de markt hangt natuurlijk altijd een veel dirigistischer kader. We hebben gezegd, op aangeven van de SER: geef de verantwoordelijkheid aan het bedrijfsleven, de ngo's en de vakbonden. Die hebben aangegeven dat zij die verantwoordelijkheid aankunnen. Ik heb nog geen aanleiding te veronderstellen dat ze ons teleur zullen stellen. Maar ik vind wel dat er heel lang gepraat wordt over issues waarop men elkaar op een zeker moment gewoon tegemoet moet komen. Het er nog langer over hebben levert dan namelijk geen groter gelijk op voor de een of voor de ander, zeg ik vermanend. Ik voel deze vermaning dan wel aansporing ook duidelijk vanuit de Kamer komen. Ik ga binnenkort bij verschillende gelegenheden spreken met VNO-NCW, de vakbonden en de ngo's. Ik zal de boodschap dan nog eens overbrengen, specifieker gericht op de sectoren. Op aangeven van de SER heeft de overheid vooral een faciliterende rol genomen. Er komt natuurlijk een moment waarop ik niet anders kan, aangespoord door de Kamer, dan een veel directievere rol aannemen. Dat is niet de route die wij prefereren, maar wel de route die voor ons ligt als het niet beter gaat.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Dank voor de beantwoording tot nu toe. Het kan natuurlijk ook niet opschieten omdat je over en weer te weinig van elkaar kunt leren bij de verschillende convenanten, terwijl je daardoor uit de patstelling zou kunnen komen, geef ik de Minister mee. Hoe borgt zij de uitwisseling van kennis en ervaring? Doet de SER dat? Of vindt de Minister dat het een faciliterende rol van haar kant zou moeten zijn? Hoe kan dat tot betere resultaten leiden?

Minister Ploumen: Ik zie daar echt een rol voor de SER in, omdat de SER de convenanten in het vizier houdt. Ik ga nu iets zeggen wat misschien politiek totaal niet correct is, maar ik heb wel echt voor 1.000% gelijk: als de sectoren het nu ook nog met elkaar moeten gaan bespreken, voorzie ik echt een eindeloze vertraging. Dat geeft dan immers allerlei redenen om alles nog eens even uit te diepen. Ik zou dus willen zeggen tegen alle betrokkenen: verdiep je in je eigen sector, aanvaard de aansporing maar ook de gidsende rol van de SER en voeg je daar meer in. Op het moment dat de convenanten zijn afgesloten, zeker als die gaan over monitoring, zal ik zeer graag het advies van mevrouw Mulder – of de aansporing dan wel de opdracht, hoe ze het ook noemen wil – overnemen om als overheid een sturende rol te vervullen waar het gaat om kennisopbouw en kennisuitwisseling.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb in mijn betoog aangegeven dat mijn fractie een rol voor de overheid ziet als aanjager. Als de Minister die rol op deze manier oppakt, lijkt ons dat goed. Als het zou helpen om onderling zaken uit te wisselen, waardoor er versnelling ontstaat binnen de sectoren, lijkt dit het CDA een heel goede zaak. Ik krijg, denk ik, zo meteen nog een antwoord op mijn vraag over monitoring. Dat wacht ik nog even af.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik kan mij voorstellen dat de Minister van Economische Zaken hier ook een bepaalde rol in zal moeten of wensen te spelen. Welke acties kunnen wij op dit punt verwachten vanuit het Ministerie van Economische Zaken?

Minister Ploumen: De Minister van Economische Zaken en ik trekken hierin samen op. Op het moment dat wij constateren dat er de komende drie tot vier maanden geen forse stappen worden gezet, gaan wij natuurlijk in gesprek met de sectoren, maar ook met VNO-NCW en de ngo's, om hen tot spoed te manen. We willen dit heel graag overlaten aan de verantwoordelijkheid van de verschillende stakeholders. Gisteren hoorde ik in Parijs op de klimaatconferentie een Minister uit een groot land op een ander continent zeggen dat het poldermodel echt hét exportproduct van Nederland zou moeten zijn. Ik zou dus tegen iedereen willen zeggen: stel ons niet teleur; als men aan de andere kant van de wereld ziet dat wij het goed doen met elkaar, geef dan ook dat convenantenproces een flinke duw met elkaar.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Maar dat wil nog niet zeggen dat er dan ook concrete acties voorhanden zijn waarbij het Ministerie van Economische Zaken meer doet dan alleen maar de dialoog aangaan, begrijp ik. Het blijft dan echt bij met mensen in gesprek gaan.

Minister Ploumen: Ik probeer te laveren tussen al te streng en al te meegaand zijn. De boodschap is duidelijk. Het kabinet spreekt ook in dezen met één mond en die komt zowel van het Ministerie van EZ als van het Ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Er moet nu vaart worden gemaakt. In de meeste convenantprocessen ligt er voldoende op tafel om tot een convenant te komen. Op het moment dat wij niet zien dat er voortgang wordt gemaakt, ondanks aanmoedigende dialogen, gaan we natuurlijk een andere fase in. Daar zal de dialoog onderdeel van uitmaken, maar ik kan mij voorstellen dat wij ons dan ook moeten beraden op een ander type maatregel. Dat doe ik liever niet, maar dat ligt dan natuurlijk wel op tafel.

Voorzitter: Agnes Mulder

De heer Teeven (VVD): Zouden wij van de Minister op het moment dat zij overgaat van het overlegmodel – ik begrijp van de Minister dat we daar nu echt nog in zitten – naar het directieve model een kabinetsbrief mogen verwachten, die zij dan uiteraard samen met de Minister van EZ schrijft?

Minister Ploumen: Dat zeg ik heel graag toe. Ik hoop, eerlijk gezegd, dat het niet zo ver hoeft te komen, maar mocht het zo ver moeten komen, dan zullen wij dat zeker doen.

De voorzitter: Wij noteren de toezegging. Heeft de heer Teeven nog behoefte aan een tweede vraag?

De heer Teeven (VVD): Nee, de Minister gaat verder met haar betoog.

Voorzitter: Teeven

Minister Ploumen: Ik wil iets meer zeggen over een paar specifieke sectoren, om te beginnen de textielsector. De voorzitter, in de persoon van woordvoerder Teeven van de VVD, maar ook de heer Voordewind zei dat de Minister financiële middelen ter beschikking gesteld heeft. Dat heb ik graag gedaan. De rapportage daarover volgt, want men zit nog in het proces dat men kan doorlopen dankzij deze financiële steun. Ook in dit geval geldt dat die steun is gegeven voor het gehele convenantenproces. Ik vind dat men in staat moet zijn om binnen dat kader het convenantenproces af te ronden. Mochten daar specifieke wetenswaardigheden uit voortkomen, dan neem ik die heel graag mee in een volgende imvo-rapportage.

Ik ga in op een sector die erg achterbleef, maar die nu een aantal stappen heeft gezet, dit mede in relatie tot de vraag over de schrijnende situatie in Qatar. Ik doel op de bouwsector. Deze sector stond in eerste instantie niet vooraan. Inmiddels heb ik een gesprek gevoerd met BAM. BAM heeft verklaard graag in gesprek te willen blijven en te willen gaan, om zo te bekijken of er binnen de bouwsector ruimte is om tot een convenant te komen. BAM heeft mij toegezegd te gaan spreken met de brancheorganisatie voor internationaal opererende aannemers. Dat gaat niet alleen over Qatar maar over het brede domein, maar het is natuurlijk wel juist de brancheorganisatie die van groot belang is. BAM is een van de grootste zo niet de grootste speler in die brancheorganisatie.

Ik heb ook gesproken met het Floriculture Sustainability Initiative (FSI) en FloraHolland. Die sector had er even last van dat zij al een aantal initiatieven had genomen voordat andere sectoren vonden dat zij hierin een verplichting hadden. Zij hebben daar ook al over gerapporteerd. Jammer genoeg zijn de allerlaatste cijfers van hun inspanningen niet terechtgekomen in allerlei boodschappen over waar zij staan. Hivos heeft daar in Kenia een heel belangrijke rol in gespeeld. Ik denk dus dat het goed is om te zeggen dat juist die sector een voorloper wil zijn en dat op een aantal trajecten en in een aantal landen ook is.

Dan kort nog iets over de verzekeraars en de pensioenfondsen. Ik ben in gesprek met de verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars wil graag naar een convenant toewerken. Dat zien wij graag gebeuren. We zijn ook in gesprek met de pensioenfondsen. Zij hebben nog geen stappen gezet in de richting van een convenant. Men wil een en ander eerst onderling bespreken. Ik weet zeker dat hun vertegenwoordigers meeluisteren met dit debat en dat zij horen dat de Kamer heel graag ziet dat zij, naast de goede initiatieven die zij op aanpalende terreinen genomen hebben, ook een convenant sluiten.

In de land- en tuinbouw neemt men, behalve in de bloemensector, nog een afwachtende houding aan. Het Ministerie van EZ is specifiek met deze sector in gesprek om te bekijken of daar op korte termijn stappen gezet kunnen worden.

Mevrouw Gesthuizen merkte op dat er subsectoren en hoofdsectoren zijn en vroeg zich af hoe zij dat moet zien. Het is eigenlijk heel contextspecifiek. In sommige subsectoren zijn de risico's anders, groter of pregnanter dan in de hoofdsector. Dan kan een convenant voor de subsector veel gerichter doen wat er gedaan moet worden. Dat willen wij bevorderen. Dat wil niet zeggen dat de hoofdsector achterover kan leunen en niets meer hoeft te doen.

Kort en goed, ik ga in gesprek met de SER, VNO-NCW, ngo's en vakbonden. Ik ga ervan uit dat we met de sectoren de komende paar maanden forse stappen kunnen zetten, zodat we inderdaad het timeframe kunnen halen dat door de SER geadviseerd is.

De heer Jan Vos (PvdA): Ik heb een specifieke vraag gesteld over de bankensector. De Nederlandse Vereniging van Banken heeft in haar voorwaarden de convenantafspraken opgenomen en toegezegd dat ze dat wil gaan doen. De leden zijn daar dus wat meer gecommitteerd dan elders. Nou heeft de bankensector het ook zwaar te verduren gehad wat betreft mvo, dus ik begrijp dat men daar nu wat assertiever is in het terugbevechten van een middenpositie van de maatschappij. Is dat echter niet ook een voorbeeld voor andere sectoren? Hoe gaan we de monitoring van de afspraken doen? Is daar wel voldoende financiering voor beschikbaar? Mijn fractie bereiken geluiden dat dat met name op het gebied van textiel op dit moment een knelpunt is.

Minister Ploumen: Het is aan de sectoren zelf om te arrangeren wie er aan tafel wil zitten. De financiële sector kent vooral heel grote spelers, dus dan ligt het misschien ook voor de hand om iedereen aan tafel te noden, want dan blijft de tafel toch nog steeds overzichtelijk. In een aantal andere sectoren is dat echt anders. Wij en de SER laten het echt over aan de sector om het in te richten. BAM neemt een voortrekkersrol in de bouw. Je zou je kunnen voorstellen dat die wellicht ook zelf aan tafel wil schuiven. Er zit geen directief achter, het is echt ter besluitvorming aan de sectoren. Sommige brancheorganisaties koppelen het op andere manieren weer terug naar hun leden.

Dan over textiel. Ik zei al dat er een financiële bijdrage gedaan is. Laten we het gewoon maar zeggen zoals het is, niet dat we dat tot nu toe niet hebben gedaan: de overheid stelt graag financiële middelen ter beschikking als dat nodig is in een bepaalde fase van een convenantenproces. Maar het is ook heel overzichtelijk. Die convenanten worden gesloten om het bedrijfsleven een level playing field te bieden in Nederland en daarbuiten. Ze worden gesloten omdat bedrijven ons en de Kamerleden verzekerd hebben dat zij hun ketens waar nodig willen opschonen. Dan kan het niet zo zijn dat er voor elke euro meteen naar de overheid wordt gekeken. Ten eerste heb ik dat geld niet en ten tweede heb ik ook weleens andere prioriteiten. De facilitering wordt van harte gedaan door de SER. Vanuit de ministeries zetten wij ons echt driedubbel en dwars in. Soms is het echt nodig en, nogmaals, dan doen we het graag. Maar het is absoluut geen automatisme. Ik behoud mij nu dus even het recht voor om te zeggen: beste mensen, aan tafel kent men elkaar, ook duurzame koffie is echt betaalbaar, daar hoeft de overheid niet steeds bij in te springen. Voor het managen van het proces is men inmiddels toch wel mans en ervaren genoeg, denk ik.

De heer Jan Vos (PvdA): Het tweede deel ...

De voorzitter: U krijgt het woord om in derde instantie nog een opmerking te maken.

De heer Jan Vos (PvdA): We doen toch gewoon de interrupties in tweeën? Dit is dan mijn tweede keer. Dit is gewoon het tweede deel van mijn eerste interruptie, voorzitter.

De voorzitter: Ga uw gang, mijnheer Vos.

De heer Jan Vos (PvdA): Nee, ik wil dit echt even vaststellen.

Mijn vraag aan de Minister was hoe de monitoring plaatsvindt.

Minister Ploumen: Ik begreep de vraag van de heer Vos zo dat hij vroeg naar de monitoring die moet plaatsvinden nadat het convenant is afgesloten. Heb ik dat juist begrepen? Ik zie dat dat zo is. Dan kom ik daar nu over te spreken, nu ik naar het onderwerp toezicht ga. In reactie op wat de heer Vos maar ook anderen zeiden over een onafhankelijke toezichthouder, wil ik namelijk de punten over de convenanten en het convenantenproces betrekken bij dat onderwerp. Ik begrijp dat de heer Vos het verband niet meteen legde, want het ligt niet per se voor de hand. Ik wil een aantal suggesties doen. Laat ik maar beginnen met te zeggen dat ik heel graag een brief toezeg naar aanleiding van een aantal onderzoeken die gedaan worden. Daar kan ik een breed afwegingenkader schetsen. Ik wil in ieder geval graag gezegd hebben dat het een onderdeel van het convenantenproces is dat men met elkaar vaststelt dat er afspraken zijn en zich afvraagt hoe die gemonitord moeten worden. We hebben de SER gevraagd om te bekijken wat de mogelijkheden zijn. Deze mogelijkheden kunnen sectorspecifiek worden ingevuld.

Er is gevraagd naar de voortgang van de monitoring van de financiële sector. Ik doe een suggestie; ik neem aan dat iedereen in de financiële sector meeluistert. Het monitoren van die voortgang kan bijvoorbeeld door de Nederlandsche Bank worden gedaan. Voor de monitoring van de textielsector kan men een multistakeholdergroep opzetten. In een aantal landen heeft men daar al ervaring mee. Binnen de convenanten is men dus vrij om zelf de monitorrol in te vullen, maar die moet wel vastliggen. Bovendien moeten er afspraken worden gemaakt over de manier waarop de voortgang wordt gerapporteerd en hoe wij en alle mensen in het land kennis kunnen nemen van wat daar uitkomt. We kunnen dit bovendien verbinden aan de vraag of er een onafhankelijke toezichthouder moet komen. Ik wil die twee punten in ieder geval graag verbinden, omdat ik denk dat het goed is om op basis van de convenanten de onderwerpen monitoring en het aan de kaak stellen van eventuele misstanden aan de orde te stellen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp dat dit het antwoord is op de verzoeken van de heer Vos, van mij en van anderen. Als ik nu als begin van een antwoord krijg dat organisaties van multistakeholders er eventueel toezicht op kunnen houden, vraag ik de Minister toch wat voor doorzettingsmacht zo'n organisatie dan heeft. Zo'n multistakeholderclub kan natuurlijk geen boetes opleggen. Je moet wel echt tanden kunnen laten zien om daar gezag aan te ontlenen.

Minister Ploumen: De heer Voordewind heeft natuurlijk gelijk. Ik was dan ook nog niet helemaal klaar met mijn beantwoording. Het onderzoek dat nu loopt, gaat over de extraterritoriale werking van een aantal kaders van wet- en regelgeving. Het verschijnt in het voorjaar. Dat wil ik graag betrekken bij de afwegingen, net als de vraag op welke manier het College voor de Rechten van de Mens wel of niet een rol kan spelen – ik hoor daar verschillende opvattingen over – en de vraag in welke mate bestaande toezichthouders ingeschakeld kunnen worden en hoe we aankijken tegen de rol van het NCP, want het mandaat is natuurlijk uitgebreid. Tegen de tijd dat het advies komt, in het voorjaar, is het nieuwe mandaat van het NCP ruim anderhalf jaar operationeel. Misschien kunnen we daar dan een aantal lessen uit trekken. Mijn voorstel aan de Kamer zou dus zijn, gehoord de verschillende visies en suggesties op dit terrein, dat ik naar aanleiding van het onderzoek het bredere vraagstuk van toezicht en de vraag hoe je dat toezicht tanden geeft, zal adresseren. Ik zal overigens een appreciatie van het onderzoek naar de Kamer sturen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Misschien mag ik de Minister dan meegeven bij het nadenken en het schrijven van een brief dat zo'n instituut wel tanden moet hebben. Ik weet niet of de collega's zich hierbij aansluiten. De Minister zegt te zullen kijken hoe het NCP nu werkt. Het heeft inderdaad ietsje meer bevoegdheden en mandaat gekregen, maar het heeft nog steeds geen boetemogelijkheid. Als het daarbij blijft, zitten we hier over een halfjaar weer en komen we dan weer tot dezelfde conclusie. Ik denk dat dat de fracties van PvdA en CDA niet gerust zal stellen, hoewel die natuurlijk prima voor zichzelf kunnen spreken, en mijn fractie waarschijnlijk ook niet. Mijn suggestie zou zijn dat als de Minister erover nadenkt, zij ook nadenkt over een boetesanctie, want anders blijven we hier in de rondte praten.

Minister Ploumen: Het lijkt mij vanzelfsprekend dat als we de verschillende opties gaan wegen, we ook bekijken op welke manier er doorzettingsmacht of tanden kunnen worden georganiseerd, want het moet natuurlijk geen vrijblijvende exercitie worden.

In verband met het toezicht en verwante kwesties was er nog een vraag over de nieuwe EU-richtlijnen voor niet-financiële rapportages. Die rapportageregel zal in ieder geval gelden voor bedrijven met meer dan 500 werknemers. Ik wil ook dat type rapportage inbrengen in het convenantendebat. Wij hebben het over toezicht, maar toezicht moet natuurlijk ergens op gebaseerd zijn, namelijk op rapportage. Dit is een heel goed instrument. Wij willen de regeldruk voor bedrijven niet vergroten. Wij willen de transparantie vergroten en een zo veel mogelijk geharmoniseerd rapportagestelsel kunnen gebruiken.

De heer Vos vroeg naar het initiatief van de Zwitsers, de coalition for justice. Tegen hem en tegen alle anderen die specifieke suggesties hebben gedaan, zeg ik dat ik al die suggesties graag zal meewegen in de brief die ik in het voorjaar zal sturen.

Ik wil een paar woorden wijden aan Qatar. Wij hebben er hier al eerder over gesproken en niet zonder reden, want mevrouw Gesthuizen en anderen die erover spraken, hebben gelijk. Nederland heeft al een aantal stappen gezet. Collega Kamp heeft tijdens zijn bezoek aan Qatar een aantal bouwsites bezocht. Hij heeft daar met Nederlandse bedrijven gesproken en met een vertegenwoordiger van de ILO. Hij heeft het ook aangekaart, zoals ikzelf ook heb gedaan in mijn contacten met de overheid, bij collega-ministers van Qatar. De ILO heeft een tripartiete missie naar Qatar gestuurd. Er wordt bekeken of de afspraken over het voorkomen van gebonden arbeid wel toereikend zijn. De ILO heeft nu een aantal stappen in gang gezet in het internationale traject. Ik spreek aanstaande maandag met de directeur-generaal van de ILO. Ik zal specifiek op dit punt doorvragen en vragen naar de stand van zaken. Onze ambassade organiseert bijeenkomsten over dit onderwerp om niet alleen de overheid van Qatar, maar ook de bouwbedrijven hierover te informeren. Ik zal apart in overleg gaan met collega Edith Schippers om te bekijken wat wij vanuit de sportieve invalshoek kunnen doen. De FIFA is momenteel heel druk bezig met andere zaken die niet door de beugel konden, dus ik zou zeggen: neem nou eens fijn revanche, neem positie in als FIFA en zorg dat dit voor elkaar komt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik neem aan dat het niet alleen gaat om gedwongen arbeid of slavernij in welke vorm dan ook, maar dat het ook gaat om de arbeidsomstandigheden in het algemeen.

Minister Ploumen: Dat is nadrukkelijk zo, maar ik noemde gebonden arbeid omdat wij apart inzoomen op dit toch wel heel prangende issue.

In een aantal mondiale waardeketens spelen vrouwen een belangrijke rol, niet alleen als producent of als werkneemster, maar ook als consument. Het loopt niet altijd parallel. Bijvoorbeeld in de textielsector werken heel veel vrouwen en dus moeten wij in onze interventies en in de convenanten specifiek daarop inzoomen. Ik pleit voor specifieke maatregelen, omdat het van land tot land kan verschillen.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg of het APS+ kan worden ingezet. Dat doen wij. Soms hangt het een beetje boven de markt dat handelspreferenties kunnen worden ingetrokken als afspraken niet worden nagekomen. Dat lijkt mij een goede zaak. Ik ga binnenkort naar Pakistan, niet alleen om over de situatie in Pakistan te spreken, maar juist ook om met elkaar te spreken over een regionale visie op de textielsector. Je moet ook weer niet doen alsof één vergadering de hele wereld verandert, maar men is er in Pakistan zeer mee bezig. Die landen willen af van de concurrentie op de lage lonen en de slechte arbeidsomstandigheden. Zij willen zich wat meer strategisch positioneren: welk deel van de textielmarkt willen we nu eigenlijk bedienen? Dat kan best in het lagere prijssegment zijn. Daar is niets mis mee, maar het is heel belangrijk dat de landen zich daarop bezinnen. Dat is ook een van de redenen waarom wij de vorige keer spraken over regiobrede interventies. Dat doen wij natuurlijk ook weer met andere landen.

Ik kom bij de conflictmineralen. De heer Vos was niet helemaal gelukkig met de brief, niet alleen vanwege de verzending zo kort voor het AO, maar ook vanwege de inhoud. Wij hebben een aantal mechanismen meegewogen, maar voor een aantal geldt dat wij dat misschien explicieter hadden moeten doen. Ik zeg hem graag toe dat ik dat in een nadere brief zal duiden en dat ik de voortgang in Europa zal aangeven. Het Luxemburgse voorzitterschap is er actief mee bezig. Het dossier is in beweging, maar het beweegt soms als de processie van Echternach. Ik zal graag een update geven en ook ingaan op de vragen van de heer Vos. Is er nu wel breed genoeg gekeken naar mechanismen die bruikbaar zouden kunnen zijn? Dat doe ik graag.

De heer Jan Vos (PvdA): In dit geval is twee stappen achteruit geen enkel probleem. Ik wacht de brief af, maar ik wijs de Minister erop dat deze onderhandelingen onder ons voorzitterschap zullen plaatsvinden en dat de huidige inzet niet geheel naar genoegen van de PvdA-fractie is.

Minister Ploumen: Dat was mij al via verschillende wegen gewaargeworden. Het is een van de issues in dit dossier die ongetwijfeld veel tijd en energie zullen vragen, maar die het zeker waard zijn om met volle inzet te proberen tot een overeenkomst te komen waarin iedereen zich kan vinden. Het zal ingewikkeld genoeg zijn.

Mevrouw Mulder had een vraag over het COSME-programma. Er is een gerede kans dat dat rondom die verordening geregeld kan worden, maar de triloog daarover moet nog beginnen.

Ik blijf even bij de mineralen. De heer Voordewind vroeg wanneer het antwoord op de Kamervragen over goud naar aanleiding van het SOMO-rapport kan worden verwacht. Dat antwoord wordt vanmiddag of morgen verzonden. Wij wachten graag even de stemming af over een aantal moties die bij de begrotingsbehandeling zijn ingediend, zodat wij een wat completer beeld kunnen schetsen. Ik hoop dat dat dan tot genoegen van de heer Voordewind is. Wij doen het zo snel mogelijk.

Ik blijf bij de mineralen en de grondstoffen en kom bij de steenkolen. Wij zitten in een fase van het proces waarin de kaders er liggen. Dat geldt voor de afspraken die in Nederland zijn gemaakt met de energiebedrijven, die zich zeer constructief hebben getoond. Hetzelfde geldt overigens voor de ngo's die daarbij betrokken zijn. Datzelfde geldt ook, zo is onze waarneming, voor de mijnbouwbedrijven in Colombia. Glencore heeft nog eens zijn steun aan het vredesproces uitgesproken en de bereidheid bevestigd om met de uitkomsten van dat proces echt aan de slag te gaan. Wij constateren dat de besprekingen tussen de Colombiaanse regering en de FARC in een belangrijke fase zijn aanbeland. Wij hopen dat die snel kunnen worden afgerond. Wij laten ons in dezen een beetje leiden door de politieke inschatting van de overheid van Colombia wanneer wij wat op welk moment kunnen doen, want wij willen heel graag dat dat vredesakkoord wordt gesloten. Wij hebben regulier contact met hen. Naar aanleiding van de zorgen die ik hier heb gehoord over Glencore en onze vrienden van Drummond, zal ik onze ambassade specifiek vragen om daar nader onderzoek naar te doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik had toch vrij specifiek gevraagd of de Minister zelf heeft nagedacht over welke criteria zouden kunnen worden gehanteerd om de afweging te maken of wij wel of niet door blijven handelen.

Minister Ploumen: Met het afsluiten van het convenant nog niet zo heel lang geleden hebben wij een aantal afspraken gemaakt. Ik ga er vooralsnog van uit dat aan die afspraken opvolging wordt gegeven. Ik zou de vraag van mevrouw Gesthuizen toch als ietwat prematuur willen bestempelen, gegeven de afspraken die nu zijn gemaakt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dan zou ik graag weten hoeveel tijd er volgens de Minister uitgetrokken zou moeten worden om het een kans van slagen te geven.

Minister Ploumen: Ik vind die vraag moeilijk te beantwoorden, omdat een en ander toch nadrukkelijk samenhangt met het politieke proces in Colombia. Ik zal in tweede termijn nog even hierop terugkomen, want ik begrijp dat dit onbevredigend is.

Mevrouw Gesthuizen had nog een antwoord tegoed van mij op haar Kamervragen over het rapport van Amnesty «Clean It Up» over de Nigerdelta. Ik heb gisteren een gesprek gehad met de nieuwe Minister van Milieu van Nigeria. Het is de nieuwe Nigeriaanse regering ernst met het aanpakken van een aantal misstanden in de Nigerdelta en breed rondom de oliewinning, variërend van corruptie tot voortgang maken met het opschonen van die delta. Zij is net aangetreden en gebruikt dit jaar om zelf met een aantal stakeholders te spreken. Ik zal de vragen van mevrouw Gesthuizen gewoon beantwoorden en zal kort verslag doen van dat gesprek. Ik heb met de Minister van Milieu van Nigeria afgesproken dat wij in januari opnieuw contact hebben over wat een mogelijke rol van Nederland zou zijn en waar wij vinden dat er significante stappen gezet kunnen worden. Dan hoor ik van haar ook graag of zij zelf gaat spreken met een aantal belanghebbenden en of zij daarbij ook een rol voor ons ziet. Mevrouw Gesthuizen en ik delen de urgentie om de gemaakte afspraken daar te laten uitvoeren, hoe ingewikkeld dat overigens ook is, maar dat kan geen reden zijn om dat niet te doen.

De heer Teeven vroeg waarom er rondom EITI specifiek is ingezoomd op olie en gas. Dat is een heel pragmatische reden, dus dat zou hem moeten aanspreken. Wij hebben daarvoor gekozen, omdat olie en gas voor 95% onderdeel uitmaken van de grondstofwinning in Nederland. Als je daarop focust, heb je het overgrote deel van die sector in Nederland. De kosten die daarmee gemoeid zijn, hebben vooral te maken met de inzet van een onafhankelijke accountant voor verzameling en verificatie van de data. Jammer genoeg reikt de invloed van de heer Teeven en mij niet zo ver dat wij invloed hebben op de tarieven van accountants, maar ik kan mij voorstellen dat men in het kader van de goede zaak hier wellicht iets minder dan marktconform wil opereren. Er worden kosten gemaakt bij het secretariaat om dit allemaal te managen. Buitenlandse Zaken stelt 0,5 miljoen beschikbaar. EZ en Financiën dragen de eigen kosten. De kosten voor bedrijven zijn zeer beperkt. Zij moeten de data openbaar maken, maar dat moesten zij toch al doen in het kader van de EU-jaarrekeningrichtlijn, en zij moeten een vertegenwoordiger in de multistakeholdergroep sturen. Wij zien het op de departementen als onderdeel van ons reguliere werk. Het is een toegevoegde taak voor ambtenaren.

Mevrouw Gesthuizen heeft een belangrijke vraag gesteld over kinderarbeid en de «propaganda» van Nederland voor de child labour free zones binnen de EU. Ook de heer Voordewind, die zich inderdaad al lang bezighoudt met dit onderwerp, vroeg daarnaar. Wij willen dit voorjaar EU-raadsconclusies laten aannemen over kinderarbeid. Daar ligt nu ook even het zwaartepunt van onze inzet. Wij willen ook andere lidstaten aanspreken om zich te verbinden aan die aanpak met child labour free zones. Wij zullen in die conclusies ook nadrukkelijk en expliciet moeten reflecteren op het feit dat wij in 2016 de deadline voor het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid niet halen. Het lijkt mij dat in die raadsconclusies meer moet staan dan de constatering. Wat mij betreft, is het een inspanningsverplichting. Ik spreek op 8 december ook met de Nobelprijswinnaar en oprichter van de coalitie tegen kinderarbeid. Ik zal aan hem nog een aantal suggesties vragen die wij kunnen meenemen richting het gesprek in de EU en die raadsconclusies.

De heer Voordewind had nog een vraag over rijksbreed duurzaam inkopen. Dat ligt inderdaad bij collega Blok. Naar aanleiding van een onderzoek waarvan het kabinet op 30 januari zijn appreciatie naar de Kamer heeft gestuurd, is een aantal pilotaanbestedingen ingezet om te bekijken op welke manier de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen het best in dat proces geïncorporeerd kunnen worden: niet of, maar hoe. Je zegt dan zoiets, maar in de praktijk blijkt dat het best ingewikkeld is omdat al die aanbestedingsprocedures hun eigen dynamiek en techniek kennen. Er wordt nu bekeken hoe dat het best kan worden gedaan. Ik vind zelf de toepassing van de OESO-richtlijnen en het concept van duurzaamheid nog wel wat summier, een tikje vrijblijvend. Wij hebben de opleiding van de rijksinkopers op dit gebied geïntensiveerd. Wij hebben de MVO Risico Checker, die wij natuurlijk aanbevelen aan bedrijven, ook ter beschikking gesteld aan onze rijksinkopers.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb gevraagd hoe de Minister kijkt naar de rijksbrede handhaving van de mvo-normen. Zij heeft het nu over de inkopers en dit ligt wel heel erg in het verlengde daarvan. Misschien wil de Minister er nu op ingaan.

Minister Ploumen: Dan zal ik ook iets zeggen naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Veldhoven over de motie-Sjoerdsma. De afgelopen jaren is het bewustzijn enorm toegenomen dat iedereen een rol heeft te spelen in alle handelingen die je doet. Voor een aantal terreinen geldt echter dat het wat summier wordt toegepast en dat het besef ervan nog wel wat aanmoediging kan gebruiken. Wij zullen onze inspanningen volhouden en waar nodig intensiveren.

De uitvoering van de motie-Sjoerdsma loopt. Iedereen moet daaraan voldoen. Indien bedrijven zich niet aan de afspraken houden, kunnen er sancties worden opgelegd. Die variëren van niet meekunnen op een handelsmissie tot het niet in aanmerking komen voor een financieringsinstrument van de overheid. In het uiterste geval kunnen leningen of garantstellingen worden stopgezet of zelfs worden teruggevorderd. Het is werk in uitvoering en het staat zeer op het netvlies van alle betrokkenen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik ben blij met deze woorden van de Minister. Ons bereikten wat geluiden dat het er op papier allemaal wel is, maar dat de dreiging die uitgaat van de maatregelen die de Minister noemt toch niet altijd voldoende is. Het moet niet alleen op papier een stok zijn, maar af en toe moet die ook gebruikt worden. Anders denken partijen dat er toch niets gebeurt. Extra aandacht op dit terrein zou mijn fractie zeer welkom zijn.

Minister Ploumen: Dat zal ik graag doen. Misschien kunnen wij op een ander moment iets specifieker zijn over die geluiden, want ik zal het zeer graag natrekken.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De Minister gaat het intensiveren en wil het volhouden, maar wanneer is de Minister tevreden en op welk moment weten wij dat dan?

Minister Ploumen: Ik ben tevreden als die OESO-richtlijnen als vanzelfsprekend gelden voor alle inkoop van de overheid en als onze aanmoediging en de vragen vanuit de Kamer daarvoor niet meer nodig zijn. Wij kunnen misschien met elkaar constateren dat wij dat al graag zo gezien hadden, maar tegelijkertijd zie ik wel dat er forse stappen worden gezet. Ik werk er samen met collega Blok hard aan om te voorkomen dat de overheid hierin niet het goede voorbeeld geeft.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil even terug naar het vorige onderwerp: het aanbesteden en duurzaam inkopen door de Nederlandse overheid. De Minister heeft gelijk dat het om de aanbestedingsregels gaat. Ik heb onlangs samen met collega Van Laar gesproken met de inkoper van Defensie die voor de kleding verantwoordelijk is. Hij gaf aan dat het hem zeer zou helpen als de aanbestedingsregels explicieter zijn dan nu het geval is als het gaat om duurzaam inkopen, omdat hij dan een handvat heeft om tegen die bedrijven te zeggen waarop hij kan selecteren. Ik zeg dit even ter benadrukking richting de Minister dat de aanbestedingsregels belangrijk zijn voor het duurzaam inkopen van de overheid.

Minister Ploumen: Dat laat de Minister zich geen twee keer zeggen. Als het kan, volgen wij dat onmiddellijk op voor specifieke gevallen. Ik zal nog eens even goed bekijken of er hangende de pilots niet toch al zaken in gang kunnen worden gezet. Als er zo'n rechtstreekse vraag is, is het jammer om het resultaat van een pilot af te wachten. Misschien kan er meteen actie worden ondernomen.

Ik ben hiermee gekomen aan het einde van mijn beantwoording.

De voorzitter: Wij danken de Minister. Ik constateer dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik vind het goed dat zij haar rol als aanjager van de convenanten duidelijk oppakt. Zij zegt dat er forse stappen zullen moeten worden gezet en dat het SER-timeframe dan gehaald gaat worden. Zij zegt ook dat iedereen aan tafel daarbij hard nodig is en dat je elkaar ook wel wat tegemoet moet komen, want anders kom je er niet uit. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat ik signalen heb ontvangen over ngo's met een wat starre houding. Tegen die organisaties zeg ik: wie de schoen past, die trekke hem aan. Laten wij hopen dat de partijen aan tafel elkaar tegemoet zullen komen.

Ik dank de Minister voor haar toezegging over de brief over de monitoring. Het CDA vindt niet dat je daarin op voorhand direct allerlei strafmaatregelen moet opnemen. De denkrichting moet wel helemaal helder zijn. Over die richting in internationaal perspectief zou ik graag iets meer van de Minister willen horen. Hoe gaat zij zorgen voor een level playing field, ook in Europa? Hoe gaat zij datgene wat wij hier doen ook vertalen naar Europa? Heel veel van die bedrijven zijn juist actief op dat internationale speelveld. Wij willen voorkomen dat onze bedrijven daardoor op achterstand worden gezet.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mevrouw Mulder zegt dat zo'n onafhankelijke toezichthouder niet bij voorbaat echt doorzettingsmacht hoeft te hebben. Hoe kijkt het CDA aan tegen zo'n organisatie, als er geen stok achter de deur is dat bedrijven wel degelijk moeten leveren? Als er geen boeteclausule achter zit, kunnen bedrijven alle vrijwilligheid en vrijblijvendheid hanteren die ze de afgelopen twintig jaar hebben gehanteerd.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ben er net specifiek op ingegaan, omdat ik merkte dat de ChristenUnie dacht dat wij al helemaal voor dikke boetes zouden zijn. Dat beeld wilde ik hier even rechtzetten. Ik vind wel dat de Minister in haar brief duidelijk moet zijn over haar denkrichtingen voor het geval dat bedrijven de handschoen niet oppakken, zonder dat zij nu in de brief schrijft: als u dat per 1 januari 2017 niet hebt gedaan, dan hangt u een boete boven het hoofd. Ik wil op die manier de druk opvoeren op de bedrijven. Ik hoop ook dat de bedrijven die handschoen oppakken, want dat is hard nodig. Als zij het op een goede manier doen, dan kunnen zij een concurrentievoordeel ten opzichte van de rest van de wereld hebben. Uiteindelijk hebben zij er zelf ook belang bij.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Wij hebben best een constructief debat gevoerd. Tegelijkertijd maak ik mij grote zorgen, al is het alleen maar als wij kijken naar de zittingsduur van dit kabinet, dat met de Minister op deze post en de mogelijkheden in de Tweede Kamer, met als ik goed naar de verhoudingen kijk in een aantal gevallen een meerderheid om zaken af te dwingen en dingen te regelen, over een jaar op z'n eind loopt. Tegen de tijd dat wij zouden kunnen constateren dat er naar onze smaak niet voldoende convenanten zijn afgesloten voor 2017, is het wel te laat. Ik roep de Minister op om er op dat punt een schepje of drie, vier bovenop te doen. Zij zal in ieder geval op hartelijke bijval van onze fractie kunnen rekenen.

Het is fijn dat de Minister nog met een brief over Nigeria komt; dank voor de toezegging. Van de politici die ik een aantal jaren geleden in Nigeria heb mogen spreken, was ik eerlijk gezegd niet erg onder de indruk. Zij legden namelijk steeds alle verantwoordelijkheid die er te nemen viel bij het bedrijfsleven. Dat speelt een belangrijke rol, maar de overheid speelt natuurlijk een zeer cruciale rol. De corruptie die ik daar zelf heb gadegeslagen als het gaat om de oliewinning en om bunkering, was echt stuitend. Daar wordt gewoon niet tegen opgetreden. Ik ben dus heel benieuwd naar de nieuwe Minister van Milieu.

Ik verwacht in tweede termijn nog een reactie van de Minister over Drummond. Ik hoop dat zij kan aangeven hoeveel tijd er mogelijk nog nodig zal zijn wat de kolenwinning in Colombia betreft.

Wat Qatar betreft, zou ik het zeer op prijs stellen als de Kamer een plan van aanpak kan krijgen. Het betreft niet alleen een verantwoordelijkheid van deze Minister, maar ook een verantwoordelijkheid van de Minister van VWS, van de Minister van Economische Zaken en misschien ook nog van de Minister van Buitenlandse Zaken. Wij hebben nog een aantal jaren de tijd. De ontwikkelingen die nu gaande zijn, gaan nog wel eventjes door. Is het niet een idee om op korte termijn een plan van aanpak te ontvangen van het kabinet? Ik vind een feestje van Oranje voor de Nederlanders op grond die rood is gekleurd door bloed echt een gruwel.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik deel de zorgen van collega Gesthuizen over de voortgang. De Minister deelt die ook. Wij zullen echt slagen moeten maken, willen wij niet aan het eind van deze kabinetsperiode zien dat wij in tijdsnood komen. Ik geef een voorbeeld. In de textielsector is men in de afrondende fase met een convenant en loopt men echt voorop. Men loopt er echter tegenaan dat op het moment dat je in zo'n convenant afspraken wilt maken over concrete pilots, er wel zicht moet zijn op daadwerkelijke uitvoering van die pilots. Dat heeft voor een deel met financiën te maken, zo krijg ik terug van de textielsector. Het gaat dan om de uitvoering. Het gaat dus niet zozeer om het opstellen van een convenant. Het gaat erom dat op het moment dat je daadwerkelijk tot actie wilt overgaan en een aantal pilots wilt uitvoeren, er toch wordt gekeken naar de financiële mogelijkheden. Natuurlijk is MVO Nederland bereid om daarvoor geld opzij te zetten, maar het zou ook helpen als de Minister met hen kan meedenken om daadwerkelijk tot uitvoering van het convenant te komen. De textielsector vervult daarin een mooie voortrekkersrol.

Wij hebben eerder van gedachten gewisseld over de transparantie in de keten. Ik heb het niet helemaal scherp meer, maar ik dacht dat de Minister net zei dat bedrijven met meer dan 500 werknemers die ook beursgenoteerd zijn, al verplicht zijn om te rapporteren. Er zijn natuurlijk ook niet-beursgenoteerde bedrijven die meer dan 500 werknemers hebben. Hoe zit het dan met die categorie? Moeten wij niet ook kijken, even los van de administratieve lasten, naar bedrijven die bijvoorbeeld 250 werknemers hebben? Hoe zit het daar met die rapportage? Ik ben benieuwd of dat nog iets scherper kan worden geformuleerd.

Voorzitter: Agnes Mulder

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie is blij met de lijn die de Minister op dit moment volgt. Wij zijn niet zo verontrust als enkele collega's over de voortgang. Wij denken dat als de Minister in dit tempo doorwerkt in de richting van 2017, zij een heel eind komt met het bereiken van resultaten.

Wij hebben kennisgenomen van de toezegging van de Minister dat zij tezamen met de collega van Economische Zaken de Kamer zal informeren op het moment dat zij overgaat van een monitorende rol naar een strikt directieve rol wat het aanpakken van bedrijven betreft. Ik denk dat de Kamer op dat moment geïnformeerd moet worden.

De Minister heeft een overzicht gegeven van een aantal sectoren, maar zij legde in haar beantwoording een aantal sectoren ter zijde. Ik voorzie wel dat er een directieve brief komt onder druk van een meerderheid van de Kamer. Ik kan ook tellen: 76 over links. De VVD-fractie zou het buitengewoon fijn vinden, als er in een bijlage bij die brief een overzicht komt van de stand van zaken: hoe gaat het in de diverse sectoren? Fracties die daar behoefte aan hebben, kunnen dat dan zelf aftasten met die sectoren. Ik zie de Minister knikken, dus ik geloof niet dat het op heel veel bezwaren stuit.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd naar de stand van zaken in de steenkolenbranche in Colombia. Ik vind het altijd fijn om van mevrouw Gesthuizen te horen dat zij bang is dat eind 2016 de linkse meerderheid in de Kamer verdwenen is, dus dat stemt mij weer tot grote tevredenheid.

Voorzitter: Teeven

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik zal graag een bijlage bij welke brief dan ook – zo versta ik de heer Teeven – doen over de stand van zaken, als er een brief is die daarvoor aanleiding geeft. Ik hoop van harte dat de sectoren de opdracht die zij zichzelf hebben gesteld, gestand kunnen doen en er met elkaar uitkomen. Dat geldt ook voor de ngo's. Ik begrijp de behoefte om op een zeker moment iets meer te weten over de specifieke sectoren, maar ik heb dat nu in the interest of time niet willen doen. Daarmee heb ik misschien sommige sectoren een beetje onrecht gedaan die vanuit een moeilijke startpositie nu heel goed bezig zijn, terwijl het bij sommige sectoren waar het er aan de buitenkant geweldig uitziet misschien iets te veel klatergoud is. Zij hebben allemaal nog de tijd, want die rapportage volgt later.

Ik ga nog even in op de convenanten. De heer Voordewind vroeg specifiek over de textielsector of de Minister wil meedenken. Het flauwe antwoord is: meedenken doe ik graag, want dat is gratis. Ik begrijp de oproep van de heer Voordewind zo: kijk heel specifiek of er mogelijkheden zijn die niet op de bezwaren stuiten van financiering door de overheid zoals ik net heb genoemd. Dat zal ik graag doen.

Wij hebben gezegd dat wij ons willen voegen in EU-afspraken over de rapportage, ook vanwege het level playing field. Niemand houdt echter de sectoren tegen om ook afspraken over rapportages en over transparantie in de keten onderdeel van die convenanten te laten zijn, mochten ze niet per se onder die richtlijn vallen. Ik grijp de vraag van de heer Voordewind aan om binnen de convenantprocessen te zeggen: kijk nou eens even of er mogelijkheden zijn om transparantie in de keten te geven, misschien niet per individueel bedrijf, maar geaggregeerd of op een andere manier in het kader van zo'n proces van monitoring.

Ik zal over Qatar overleggen met mijn collega's van VWS en BZ en misschien ook even met collega Kamp. Hij is in Qatar geweest en heeft daar uit eigen ervaring scherpe waarnemingen over. Het is misschien goed dat wij er even met elkaar voor gaan zitten en bekijken wat er van ons nodig is. Ik zal dat graag bij gelegenheid aan de Kamer laten weten.

Wat Nigeria betreft, geef ik mevrouw Gesthuizen volstrekt gelijk. Misschien biedt het haar enig comfort dat de nieuwe president van Nigeria zelf de Minister van Oliezaken is geworden. Hij had weinig vertrouwen in de wijze waarop de vorige regering dat had gedaan en wil alle mogelijkheden voor corruptie uitsluiten. Ik vind dat een goed teken. De Minister van Milieu was hiervoor de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om de global goals vast te stellen. Het is iemand die buitengewoon strak en transparant opereert. Ik hoop zeer op haar betrokkenheid bij dit proces. Ik ben het ermee eens dat die overheid absoluut niet achterover kan gaan leunen, maar zo ken ik de nieuwe collega ook niet.

Ik was mevrouw Gesthuizen nog een antwoord schuldig over Drummond. Drummond heeft een aantal stappen gezet rondom arbeidsomstandigheden en de rapportage daarover. Zij hebben er nadrukkelijk over gerapporteerd in hun verslagen over 2013 en 2014. Wat de ontslagen betreft, moeten wij constateren dat het een breder beeld is in de sector in Colombia. Dat heeft ook te maken met de malaise in de sector en met de afbouw in Europa van de inzet van steenkool voor energie. Het is dus een wat breder probleem.

Daarnaast is en blijft het geweld tegen vakbondsactivisten een prangend probleem. Wij bespreken dat met de overheid van Colombia, die overigens een aantal goede maatregelen heeft genomen. Er zijn stappen gezet, maar we zijn er nog niet.

Wat de timing betreft, zeg ik mevrouw Gesthuizen toe dat ik eind februari met de verschillende partijen in gesprek ga. Ik wil heel graag blijven aansturen op engagement. Zij hebben een plan van aanpak ingediend en er zijn ook stappen gezet door de bedrijven. Ik zie geen reden om ons nu terug te trekken, ook omdat dat economische gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in Colombia. Wel denk ik dat het goed is, aangemoedigd door de Kamer, om eind februari met alle betrokkenen in gesprek te gaan over de follow-up van de afspraken. Hopelijk is er dan wat meer duidelijkheid over een mogelijke positieve afronding van het vredesproces tussen de FARC en de regering van Colombia.

Mevrouw Mulder uitte haar zorgen over de instandhouding van het level playing field. Juist daarom opereren wij ook binnen de EU met een aantal partners in een aantal ketens. Wij willen maandag een aantal initiatieven daarvoor presenteren die nadrukkelijk in gang zijn gezet door Nederland met een paar gelijkgezinde landen en die juist worden ingebracht om breder tractie te krijgen binnen de EU. Het moet echt een race to the top zijn en wij willen daarin graag voorloper zijn, maar de anderen moeten zich nu wel gaan committeren om met ons mee te doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog één opmerking, misschien ook om een VAO te voorkomen; anders zal er toch een VAO moeten komen. De Minister stuurt een brief over de toezichthouder. Nu blijft een beetje in het midden hangen, ook hier in de Kamer, of die toezichthouder een boetemogelijkheid moet kunnen hebben of dat het puur een rapportageachtige club wordt. Wat mij betreft is dat veel te mager. Stuurt de Minister nu een brief naar de Kamer – zo ja, wanneer komt die brief? – met de optie van een boetemogelijkheid? Of hoeft dat wat haar betreft voorlopig nog niet?

Minister Ploumen: Ik neem mij voor om als het onderzoek naar de extraterritoriale werking van onze kaders van wet- en regelgeving is afgerond, die brief te schrijven, die dan inderdaad gaat over het breed inzetten van het toezicht. Ik meen dat dat onderzoek dit voorjaar, ergens begin maart afgerond zal worden. Uiterlijk eind maart kom ik dan met die brief. Ik wil daarin alle opties verkennen, waarbij ik mij nu even het recht voorbehoud om geen voorkeur uit te spreken of niet al allerlei condities te stellen. Ik zal die voorwaarden verkennen en beargumenteren, mede in het licht van het onderzoek en de suggesties die hier zijn gedaan.

De voorzitter: Wij danken de Minister voor de beantwoording. Ik herhaal de toezeggingen:

  • De Minister zal de Kamer per brief informeren op een moment dat het kabinet, in casu de Ministers van Economische Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besluiten om van een monitorende rol naar een directievere rol te gaan, met betrekking tot de voortgang van de imvo-convenanten.

  • De Minister informeert de Kamer in het voorjaar per brief over de wijze waarop de monitoring en het toezicht met betrekking tot de uitvoering van de convenanten worden vormgegeven.

  • De Kamer ontvangt een brief met een nadere duiding van de problematiek met betrekking tot de totstandkoming van EU-regelgeving op het gebied van conflictmineralen.

Ik dank de leden voor hun aanwezigheid en de Minister en haar medewerkers voor de beantwoording.

Sluiting 15.19 uur.