Kamerstuk 23490-539

Verslag van een algemeen overleg

Ontwerpbesluiten Unie-Verdrag


23 490
Ontwerpbesluiten Unie-Verdrag

nr. 539
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 januari 2009

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 26 november 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie, staatssecretaris Albayrak van Justitie en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister van Justitie d.d. 13 november 2008 betreffende geannoteerde agenda JBZ-Raad van 27–28 november 2008 (23 490, nr. 532);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 12 november 2008 betreffende verslag en documenten JBZ-Raad van 24 oktober 2008 (23 490, nr. 530);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 14 oktober 2008 betreffende conceptbeantwoording vragen Groenboek over een efficiëntere tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: transparantie van het vermogen van schuldenaars (22 112, nr. 715);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 28 oktober 2008 betreffende meerwaarde van rapport Organised Crime Threat Assessment (23 490, nr. 527);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 22 oktober 2008 betreffende EU Meerjarenprogramma JBZ (23 490, nr. 526);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 29 oktober 2008 betreffende richtlijn inzake verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen (22 112, nr. 720);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 4 november 2008 betreffende Nederlandse reactie op EG-groenboek over auteursrecht in de kenniseconomie (29 838, nr. 11);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 14 november 2008 betreffende afschrift brief Voorzitter van de EK over het overdragen van passagiersgegevens (PNR) aan Zuid-Korea (2008Z06781);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 10 november 2008 betreffende ontwerpverordening toepasselijk recht in huwelijkszaken (23 490, nr. 528);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 12 november 2008 betreffende mededeling inzake EU-drugsactieplan voor 2009–2012 (22 112, nr. 721).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Arib Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Kamp (VVD): Mevrouw de voorzitter. De brief die vanmorgen is binnengekomen, heb ik niet gelezen. Wat mij betreft is die niet aan de orde, want ik houd er niet van om te vergaderen over stukken die ik niet ken. Ik wil mij beperken tot de punten 2 en 3 van de agenda. Op bladzijde 18 van de geannoteerde agenda gaat het over integratie. De strekking daarvan is dat integratie een proces is van wederkerige rechten en plichten voor zowel immigranten als gastgemeenschap. Dat lijkt mij niet de goede invalshoek voor de Europese Unie om zich met integratie bezig te houden. De Europese Unie moet zich realiseren dat het toelaten van kansarmen de oorzaak is van integratieproblemen. Als de Europese Unie de integratie wil bevorderen en wil zorgen dat er een stabiele Europese samenleving is, met gelijke rechten en mogelijkheden voor iedereen, dan zou zij zich erop moeten concentreren om vooral die kansarmen weg te houden.

Agendapunt 3 betreft de immigratie. Om te beginnen wil ik het hebben over de ontwerprichtlijn inzake een gecombineerde vergunning en een gemeenschappelijk pakket rechten voor arbeidsmigranten. Op bladzijde 19 bovenaan van de geannoteerde agenda staat dat arbeidsmigranten sociaaleconomische rechten toegekend krijgen die gelijk zijn aan de rechten die gelden voor onderdanen van de betreffende lidstaat. Daarop wil ik graag een nadere toelichting hebben van de staatssecretaris. Ik denk namelijk dat arbeidsmigranten niet dezelfde rechten moeten hebben. Arbeidsmigranten, mensen die toegelaten zijn om te werken, die op een gegeven moment niet meer werken, moeten niet de mogelijkheid hebben om met een bijstandsuitkering aan de kant te blijven staan. Ik vind dat hun vergunning moet worden ingetrokken en dat zij het land moeten verlaten. Voor EU-onderdanen geldt ook dat zij niet het recht hebben om naar Nederland te komen voor een bijstandsuitkering, maar wel om naar Nederland te komen als zij een eigen inkomen hebben of om te werken. Zodra zij niet meer werken of geen eigen inkomen hebben en afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering moeten zij wat ons betreft ook het land verlaten. Als deze zin inhoudt dat wij arbeidsmigranten die niet meer werken niet het land uit kunnen zetten nadat wij hen het recht op bijstand hebben ontzegd en dat voor hen niet hetzelfde geldt als voor EU-onderdanen, ben ik tegen deze richtlijn.

Het volgende punt betreft de derdelanders, de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn voor langdurig ingezetenen. Het probleem dat wij daarmee hebben, is dat Nederland een asielvergunning geeft aan meer dan alleen verdragsvluchtelingen. Wij hebben die systematiek in onze Vreemdelingenwet opgenomen. Ik denk dat wij tot de conclusie moeten komen dat daar grote bezwaren aan verbonden zijn, zeker in het licht van de Europese integratie. Ik ben ervoor om daar een einde aan te maken en om het te beperken tot alleen de verdragsvluchtelingen. Maar dat kan ik hier niet met het kabinet verder uitvechten. Wij moeten uitgaan van de bestaande systematiek. De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om degenen die een verblijfsvergunning asiel krijgen, hoewel zij geen verdragsvluchteling zijn, na vijf jaar in aanmerking te laten komen voor een reguliere verblijfsvergunning. Dat is geen fraaie oplossing. Dat doorbreekt de systematiek van de Vreemdelingenwet. Het is ook niet logisch dat je iemand die je eerst een verblijfsvergunning asiel geeft, vervolgens een definitieve reguliere verblijfsvergunning geeft. De commissie-Meijers heeft in haar advies gesteld dat mensen die een verblijfsvergunning asiel krijgen, hoewel zij geen verdragsvluchteling zijn, aangemerkt kunnen worden als subsidiair beschermden, waarvan in de Europese richtlijn ook gesproken wordt. Daarmee is het probleem opgelost. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat zij daarvan vindt. Ik kan de redenering van de commissie-Meijers onderschrijven. Ik vind de oplossing van deze commissie veel mooier dan die van de staatssecretaris.

De staatssecretaris heeft zich op één punt bijzonder hard gemaakt, namelijk dat iemand die in een Europees land een verblijfsvergunning heeft verkregen en daar vijf jaar verblijft, vervolgens de rechten krijgt voor alle landen van de Europese Unie. De staatssecretaris wil die periode van vijf jaar in laten gaan vanaf het moment van het aanvragen van de verblijfsvergunning en niet vanaf het moment van het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Ik ben het niet met haar eens. Ik vind dat je die periode moet laten lopen vanaf het verkrijgen van de verblijfsvergunning. Ik begrijp ook niet waarom zij van het minst belangrijke punt – bovendien een punt waar ik het niet mee eens ben – het grote punt heeft gemaakt bij haar inbreng in Europees verband. Ik betreur dat zeer. Uiteindelijk heeft zij haar zin gekregen. In Europa wordt nu gemiddeld. De periode tussen het aanvragen en het verkrijgen wordt voor de helft meegeteld, maar daar wordt dan weer «ten minste» aan toegevoegd. Dat betekent dat de staatssecretaris vanaf het aanvragen van de verblijfsvergunning die termijn van vijf jaar kan laten gelden. Waarom heeft de staatssecretaris zich daar zo hard voor gemaakt? Is de staatssecretaris alsnog bereid om over te stappen naar de methodiek die de VVD voorstaat, namelijk om de termijn van vijf jaar te laten gelden vanaf het moment van het verkrijgen van de verblijfsvergunning?

Mijn laatste opmerking betreft het probleem van wat wij eerst de Belgiëroute noemden en wat nu de Europaroute wordt genoemd. Iemand die een verblijfsvergunning heeft voor Nederland en die een huwelijksimmigrant naar Nederland wil laten komen, moet aan bepaalde regels voldoen. Wanneer betrokkene dat niet wil, omdat zijn huwelijksimmigrant of hij zelf niet voldoet aan de Nederlandse regels, kan hij naar een andere lidstaat van de Europese Unie gaan en is dan niet meer gebonden aan welke regel dan ook. Hij laat de partner overkomen, gaat vervolgens naar Nederland toe en heeft het voor elkaar, hij heeft de Nederlandse regels omzeild. Daar moet een oplossing voor komen. Eerst is het probleem ontkend door de staatssecretaris. Inmiddels wordt er onderzoek naar gedaan. Waarom spreken wij niet gewoon in het verband van de Europese Unie af dat iemand die in een land van de Europese Unie verblijft, moet voldoen aan de regels voor huwelijksimmigratie die in dat land gelden? Dat is niet de mooiste oplossing. De mooiste oplossing zou zijn dat hij aan de strenge Nederlandse regels moet voldoen, maar de tweede oplossing is dat hij in ieder geval moet voldoen aan de regels van het land waar hij verblijft. Wat op dit moment het geval is, dat je aan geen enkele regel moet voldoen, is natuurlijk het allerslechtste. Ik verzoek de minister om in ieder geval te regelen dat immigranten ten minste moeten voldoen aan de regels die gelden voor huwelijksimmigratie in het land waar zij verblijven.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik houd het kort en bondig. Ik hoop dat het niet te bondig is, want ik wil wel dat men het nog begrijpt. Ik begin met het punt A.2f. Radicalisering en Rekrutering. De minister mag geen opening van zaken geven, maar toch vraag ik hem op welke wijze de lessen praktische uitvoering krijgen en hoe de Kamer daarover geïnformeerd kan worden.

Dan het Actieplan explosieven onder 2i. Het is goed dat hiernaar gekeken wordt, maar ik vraag mij af hoe wordt voorkomen dat normaal gebruik van stoffen een criminele daad wordt en dat dezelfde maatregelen moeten worden genomen als nu met de vloeistoffen in vliegtuigen.

Ik heb een vraag over punt 2t. het C.SIS. Wij hebben een overzicht gekregen van de kosten. Ziet de minister van Binnenlandse Zaken nog financiële risico’s? Hoe staat het met de planning? Wordt de Kamer daarover nog nader geïnformeerd?

Punt 2cc. gaat over de registratie van mobiele gegevens om criminelen beter op te kunnen sporen. Nederland zegt niet voor een registratie te zijn, maar is ook niet tegen een onderzoek. Waarom is onderzoek nodig als Nederland tegen is?

Ik kom bij de B-punten. Punt B.1 betreft het migratievraagstuk. Tijdens de conferentie over migratie en ontwikkeling zal een nieuw actieplan worden aangenomen. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Wat zal door Nederland worden ingebracht? Wordt hierbij ook over de braindrain gesproken?

Met betrekking tot de ontwerpconclusies immigratie en partnerschap mis ik het aspect van de vluchtelingenproblematiek. Graag krijg ik hierop een toelichting van de staatssecretaris. Worden de problemen met Frontex hierbij ook aan de orde gesteld? Op 8 november stond in NRC Handelsblad een artikel over de grensbewakingsactiviteiten van Frontex. In dit artikel staat onder meer dat Den Haag erkent dat de grensbewaking bij West-Afrika niet op een dusdanig niveau is dat men durft mee te doen. Nederland is ondertussen wel betrokken bij Frontex. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit artikel.

Punt B.4 betreft personen die internationale bescherming genieten. Met deze richtlijn wordt de werkingssfeer uitgebreid tot deze personen. Wij steunen dit en wij gaan in principe akkoord met deze richtlijn. Wij vinden het wel belangrijk dat de toevoeging «ten minste» wordt doorgevoerd. Mijn collega Kamp ging ervan uit dat het al ingaat vanaf het moment van aanvraag. Kan de staatssecretaris aangeven of dit echt het geval is? Kan de staatssecretaris ook aangeven of de materiële rechtspositie van de betrokkene wordt meegerekend? Is er sprake van rechtmatig verblijf in Nederland of uitsluitend van een formele verblijfspositie vanaf het moment van verlening van de verblijfsvergunning? Hoe staat Nederland hierin? Waarom is gekozen voor de voorgestelde oplossing? Waarom is er niet voor gekozen om personen aan wie op basis van nationale gronden asielrechtelijke bescherming is verleend aan te merken als subsidiair beschermden in de zin van de kwalificatierichtlijn, waarmee zij alsnog onder de reikwijdte van de richtlijn zouden komen te vallen?

Vervolgens heb ik vragen over punt B.6 betreffende de missie naar Syrië en Jordanië. Er zal op 1 en 2 december een conferentie over Irak plaatsvinden. Dat is een goed initiatief. Wat komt er op de agenda te staan? Wij hopen dat dit daadwerkelijk tot een Europees initiatief zal leiden met concrete resultaten en hervestiging van Irakese vluchtelingen en ontheemden. In dit verband vraag ik aandacht van de staatssecretaris voor de groep Palestijnen die in de kampen in het grensgebied tussen Irak en Syrië verblijft. Is de staatssecretaris bekend met de brief van ECRE, de Europese overkoepelende organisatie voor vluchtelingenorganisaties, van 24 november jongstleden, waarin wordt opgeroepen om deze groep zo snel mogelijk te hervestigen?

Het Europese PNR is de afgelopen week weer in het nieuws geweest. Er is in het Europees Parlement een resolutie aangenomen waaruit blijkt dat nut en noodzaak van het Europese PNR-systeem niet voldoende is aangetoond. Wij delen deze mening. De minister heeft in de brief wel een poging gedaan om nut en noodzaak aan te tonen, maar dat maakte ons eerder ongeruster dan dat wij gerust werden gesteld. Graag een reactie van de minister van Justitie op dit punt.

Minister Hirsch Ballin: Ik wil een vraag ter verheldering stellen aan mevrouw Kuiken. Zij zegt dat zij eerder ongeruster is geworden dan dat zij is gerustgesteld en laat het daar vervolgens bij. Dan wil zij dat ik daarop reageer. Misschien is het handig als zij aangeeft wat de aanleiding voor de ongerustheid was.

Mevrouw Kuiken (PvdA): De brief geeft een intensieve data-analyse en risicoprofilering. De PvdA-fractie is heel erg beducht voor data mining. Er zijn nog steeds onvoldoende waarborgen als het gaat om databescherming, persoonsbescherming en op een aantal andere kritiekpunten. Het Europees Parlement heeft hierover een resolutie aangenomen en ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op deze resolutie. Hoe wordt verdergegaan met dit proces, nu er zowel door het Nederlandse parlement als door het Europees Parlement zoveel kritiek is geuit op dit systeem? De brief van de minister heeft ons onvoldoende gerustgesteld op dit punt.

Voorzitter. Mijn laatste punt betreft de mededeling inzake het EU-drugsactieplan. De regering geeft aan dat het plan alleen indirect effect heeft op het Nederlandse drugsbeleid. Wat is dat effect? Kan de minister garanderen dat de internationale samenwerking die in het plan wordt voorgesteld niet ten koste zal gaan van het nationaal drugsbeleid? Het plan sluit volgens de regering goed aan bij het Nederlandse drugsbeleid. Graag een uitleg op dit punt.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ik heb 54 agendapunten geteld om te behandelen in dit overleg. Dat zou betekenen dat ik per minuut 10,8 agendapunten dien te behandelen, hetgeen onmogelijk is. Daarom zal ik een keuze moeten maken. Mij is opgevallen dat die 54 agendapunten over de meest uiteenlopen onderwerpen gaan. Het gaat van radicalisering in de gevangenis tot bestrijding van racisme. Ook kwam ik het bestrijden van de illegale transnationale autoraces tegen. Volgens mij zal dat onderwerp gerangschikt worden in de lijst van de kromming van de komkommers, de chocoladesigaren en de bemoeienis van Europa met het schoolfruit. Hoe vaak komen er in ’s hemelsnaam illegale transnationale autoraces voor? Waar bemoeit Europa zich eigenlijk mee, moet je je dan afvragen.

Dat brengt mij op het meerjarenprogramma. In het meerjarenprogramma worden de nodige maatregelen voorgesteld op het terrein van het civiele recht, met name op het terrein van het familierecht en ander burgerrecht. Er wordt een reeks van maatregelen voorgesteld, een steeds verdergaande bemoeienis van Europa op al deze onderwerpen. Wat vinden de bewindslieden daarvan? Is de steeds verdergaande invloed van Europa op al deze zaken een ontwikkeling die onvermijdelijk is?

Dan de punten A.2d, A.2m en B.12 met betrekking tot de rampen. In februari 2007 en in april 2008 hebben discussies plaatsgevonden in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de bemoeienis van Europa met rampen. Uit die discussies is gebleken dat er helemaal geen rechtsgrondslag voor Europa is om zich met die rampen te bemoeien. Toch gaat het gewoon door. Europa blijft daar maar op voortborduren en doorwerken. Uit die discussies heb ik begrepen dat ook de minister van Binnenlandse Zaken haar twijfels heeft over deze bemoeienis van Europa. Is het niet beter om bilaterale afspraken te maken tussen landen of afspraken tussen meerdere landen tegelijk? Kan de minister mijn vraag beantwoorden of wij op deze manier op de goede weg zijn? Vindt zij dat wij op deze wijze moeten doorgaan gelet op de eerdere discussies in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken?

Wij hebben al vaker gesproken over het kaderbesluit bescherming persoonsgegevens. Ik herhaal dat de heer Hustinx, de Europese toezichthouder voor de gegevensbescherming, en de commissie-Meijers nog steeds fundamentele bezwaren hebben tegen het niveau van bescherming van de burger waar het gaat over de verzameling van persoonsgegevens. Hoe kijkt de minister tegen dit kaderbesluit aan, afgezet tegen deze bezwaren? Ik kan die bezwaren kortheidshalve niet noemen, maar deze zijn al vaker besproken. Dus ik moet het hierbij laten. Mocht de minister daar behoefte aan hebben, dan zal ik de bezwaren specificeren.

Ook het Kaderbesluit terrorismebestrijding is vaker besproken. Tussen de minister en de Eerste Kamer is hierover gecorrespondeerd, waarvan ik kennis heb genomen. De minister zegt dat de reikwijdte van de Nederlandse wet, met name van het Wetboek van Strafrecht, niet zal worden gewijzigd, maar dat het hoogstens gaat over de strafbedreiging. Klopt dat?

Dan kom ik bij B.1, de algemene benadering van het migratievraagstuk. Ook van mijn kant zijn er vragen over Frontex, dezelfde vragen die wij al bij herhaling gesteld hebben, maar die weer actueel zijn door het uitgebreide artikel in NRC Handelsblad van 8 november jongstleden. In dat artikel wordt door een aantal deskundigen beweerd – en nu druk ik mij ongenuanceerd uit – dat de mensen die opgepakt worden, gewoon teruggeveegd worden het strand op en dat er niet wordt gekeken om wie het gaat. Er wordt dus niet gekeken of het gaat om mensen die asiel willen aanvragen. Er is dus sprake van een onzorgvuldigheid op dit punt. Aangezien Nederland deelneemt aan de Frontexoperaties, wil ik weten welke garanties Nederland van andere landen vraagt zodat zij zorgvuldig omgaan met de asielverzoeken. Er wordt niet eens naar gevraagd, er wordt gewoon aangenomen dat deze mensen terug moeten. Dat is in strijd met internationale verdragen. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe zij dat gaat aanpakken. Als daar geen duidelijkheid over komt, moet de deelname aan Frontex ter discussie komen te staan.

Er is door de staatssecretaris een list verzonnen met betrekking tot de gecombineerde werk- en verblijfsvergunning. Het CWI wordt om een toets gevraagd en er is sprake van een arbeidsbijlage. Uit de stukken wordt mij niet duidelijk wat een arbeidsbijlage inhoudt, maar ik begrijp dat er op deze manier, zij het dat er niet een tewerkstellingsvergunning wordt geregeld, een toets op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Klopt dat? Blijft de Wet arbeid vreemdelingen desondanks overeind?

De minister heeft in het kader van de Europese PNR een uitbreiding aan de orde gesteld. De Kamer heeft met de motie-Pechtold uitgesproken pas op de plaats te willen maken. Nu heeft de minister in de laatste JBZ-Raad gezegd de PNR-gegevens ook te betrekken op zware criminaliteit en drugs. Hoe kan dat, tegen de achtergrond dat de Kamer juist om iets anders heeft gevraagd? De Kamer wil met de minister eerst een debat over de uitkomsten van Europa.

Kan de minister reageren op de conclusies van de commissie-Meijers inzake het surveillancebevel? Het gaat hierbij om Nederlanders die in Europese landen in de gevangenis zetten. Nu lijkt de mogelijkheid te bestaan van terugkeer naar Nederland, waarbij hun in Nederland een aantal strafmaatregelen wordt opgelegd. De vraag die de commissie-Meijers aan de orde stelt is: wat nu als Nederland voor de feiten waarvoor men in het buitenland gevangen zat geen voorlopige hechtenis kent? Dat is het probleem van de dubbele strafbaarheid. Graag een reactie van de minister van Justitie op dat punt.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik neem waar voor mijn collega Corry Jonker die momenteel bij de Raad van Europa zit.

Ik begin met punt A.2a. inzake onderhandelingsmandaat terug- en overnameovereenkomst met Georgië. Het openen van de onderhandelingen betekent een uitzondering op het Nederlandse standpunt dat geen nieuwe mandaten over terug- en overnameonderhandelingen moeten worden verleend zolang er geen voortgang wordt geboekt op de open mandaten die er al zijn met bijvoorbeeld China, Turkije, Marokko en Algerije. Hoe staat het met die terugnamen? Met name zijn wij geïnteresseerd in de positie van China. Maar ook als de staatssecretaris iets kan zeggen over Turkije, Marokko en Algerije zou dat ons deugd doen.

Mijn tweede punt betreft A.2f. Radicalisering en Rekrutering. Het Handboek goede praktijken is gericht op gevangenispersoneel. Ik denk echter dat het bij andere beroepen ook speelt, zoals die in onderwijs, politie, welzijnswerken. Ook daar moet goed tussen de oren zitten hoe je met radicalisering moet omgaan. Wordt er ook gedacht aan het ontwikkelen van programma’s voor die categorieën? Waarom is de classificatie «restricted for official use only» gebruikt?

Ik ben het met mijn collega Kuiken eens over actiepunt A.2i inzake explosieven. Het is vrij gemakkelijk om bepaalde chemicaliën te verkrijgen en die te verwerken tot kwalijke zaken. De wijze van regulering richting de detailhandel moet nog worden bepaald. Kan de minister het een en ander toelichten?

Dan punt A.2j. betreffende de samenwerking tussen Europol en het SECI-centrum. De nadruk ligt daar met name op de bestrijding van de zware criminaliteit. Waar moeten wij dan aan denken? Is dat drugshandel of mensenhandel? Nederland heeft erop aangedrongen, zo lezen wij, dat bij elke implementatiestap een gemeenschappelijk controleorgaan om een opinie wordt gevraagd. Wat moeten wij daaronder verstaan? Waarom is dat zo?

Dan kom ik bij de B-punten. Verschillende sprekers hebben ten aanzien van migratie en ontwikkeling opmerkingen gemaakt. Daar is al lang en breed over gesproken. Er zijn veel conferenties aan gewijd. Toch worden wij nog geconfronteerd met legalisering van illegalen. De gemeenschappelijke aanpak daarvan en met name de rol van Frontex daarin blijft achter. De staatssecretaris schrijft dat op de drie thema’s coördinatie, coherentie en synergie verregaande stappen zijn gezet. Wij vernemen graag wat die stappen en die samenwerking inhouden.

Kan de minister dan wel de staatssecretaris ten aanzien van punt B.2 iets zeggen over taalverwerving bij nieuwkomers in de EU en bij intra-EU-mobiliteit?

Dan punt B.3, de gecombineerde tewerkstellings- en verblijfsvergunning. Wij gaan werken met de afgifte aan één loket voor een gecombineerde vergunning. Hoe doen andere landen dit?

Een belangrijk punt voor ons, waar de heer Kamp terecht vrij uitvoerig op in is gegaan, betreft B.4, de uitbreiding toepassingsbereik richtlijn langdurig ingezeten derdelanders. Wanneer de beantwoording niet naar tevredenheid is, wil ik daar een voorbehoud op maken. Heb ik goed begrepen dat het kabinet daar een voorbehoud heeft gemaakt? Niet geheel duidelijk is vanaf welk moment wordt geteld. Geldt dan het moment van aanvraag? De fractie van het CDA is op dit punt erg terughoudend. Dit is één van de punten die ter beoordeling van de commissie voorligt en ik ben van plan om daar een voorbehoud op te maken.

Mij resten nog twee punten. Ten eerste de zogeheten 1F’ers. Daar zit niet alleen Nederland mee in zijn maag, maar vele Europese landen. Deze mensen kunnen niet worden teruggestuurd op grond van de verdragen. Daar zou een Europese aanpak voor moeten komen. Hoe staat het daarmee? Daar hebben de landen die moeten terugnemen een belangrijke verantwoordelijkheid in. Ten tweede de passengers name records, de PNR. In tegenstelling tot de fractie van de PvdA vindt de fractie van het CDA dat de gekozen beleidslijn van het kabinet een goede balans is tussen veiligheid en privacy. Hoe gaat het kabinet om met een afwijzing door het Europees Parlement? Wat betekent dat concreet voor Nederland?

Antwoord van de bewindslieden

Minister Hirsch Ballin: Dank u wel, voorzitter. Er is een brede reeks aan onderwerpen van deze rijk gevulde agenda aan de orde gesteld. Ik begin met de terugblik op de integratieconferentie in Vichy waaraan ik heb deelgenomen. De heer Kamp maakte daarover enkele opmerkingen. De teneur van zijn verhaal was: waar bemoeit de Europese Unie zich überhaupt mee en als zij zich er toch mee wil bemoeien, dan zou het op geheel andere wijze moeten. Vat ik dat goed samen?

De heer Kamp (VVD): Ik wil graag dat onder ogen wordt gezien dat de integratieproblemen veroorzaakt worden door kansarme immigranten. Dat wordt niet benoemd. Als wij de integratieproblemen willen voorkomen en oplossen, moeten wij ervoor zorgen dat de kansarme immigranten wegblijven. Dat is de oplossing.

De voorzitter: Ik stel voor dat de minister gewoon antwoorden geeft en geen wedervragen stelt.

Minister Hirsch Ballin: Ik probeer goede antwoorden te geven en dan is het soms nodig om een wedervraag te stellen. Ik vraag mij af wat de heer Kamp zich daarbij voorstelt. Hij heeft het over kansarmen. In de conferentie in Vichy, maar ook door de jaren heen is in het Europese beleid steeds terecht leidend geweest om naar de principes van de rechtsstaat te leven. Dat betekent dat rechten en plichten, zonder onderscheid, voor iedereen gelden die tot onze rechtsorde behoort. Bij migratie en immigratie zijn de regels en richtlijnen voor het vrijpersonenverkeer binnen de Europese Unie leidend, maar als het gaat om mensen die bescherming zoeken binnen de Europese Unie is het Geneefs Vluchtelingenverdrag leidend. Dus de rechtspositie is bepalend. De heer Kamp voert het begrip «kansarmen» in als maatstaf voor beleid. Ik vraag mij af wie hij daarmee bedoelt. Bedoelt hij dat wij juist vluchtelingen die kansarm zijn bescherming moeten bieden of bedoelt hij daar anderen mee die hier of elders in de Europese Unie rechtmatig verblijven?

De heer Kamp (VVD): Daarmee bedoel ik degenen waar de woordvoerder van het wetenschappelijk bureau van het CDA gisteren op doelde. Hij zei dat er mensen zijn die drie maanden nodig hebben voordat zij een potlood kunnen vasthouden. Ik kan de minister verzekeren dat iemand die drie maanden nodig heeft om te leren een potlood vast te houden in Nederland tot de kansarmen behoort. Daar doel ik op. Het gaat mij erom dat wij via allerlei regelingen die wij hebben grote aantallen kansarmen naar Nederland zien komen, die vervolgens niet integreren. Daardoor ontstaan grote integratieproblemen in de samenleving. Als je die integratieproblemen wilt oplossen, moet je die kansarmen niet toelaten.

Minister Hirsch Ballin: Wij leven naar de principes van de rechtsstaat. Wie wij toelaten en wie wij niet toelaten wordt bepaald door regels, waaronder die van het Geneefs Vluchtelingenverdrag. Die bescherming geldt zonder een potloodcriterium voor vluchtelingen. Voor al degenen die rechtmatig verblijf hebben of krijgen in Nederland is het beleid, ook op andere beleidsonderdelen, er zonder onderscheid op gericht – via onderwijs in de Nederlandse taal, via arbeidsvoorbereiding – om ervoor te zorgen dat degenen die een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving dat ook kunnen doen. Wij willen mensen die Nederlander zijn of hier rechtmatig verblijven en die weinig kansen hebben door bijvoorbeeld achterstanden in opleiding, die kansen geven. Dat is mijn antwoord op dit punt. Integratie, bestrijding van racisme en xenofobie zijn onderwerpen die steeds aan de orde zijn in het kader van de samenwerking in Europees verband. Dat is een goede zaak. Ook daarvoor geldt dat wij leven naar de principes van de rechtsstaat. Wij hebben in Nederland brede consensus op dat punt en ik hoop dat wij die ook houden. Dit was ook mijn inzet op de conferentie in Vichy.

Mevrouw Kuiken vraagt naar aanleiding van punt A.2f. Radicalisering en Rekrutering waarom het Handboek goede praktijken niet openbaar is. De enige verklaring daarvoor is dat het door de EU is geclassificeerd.

Dan de vraag hoe voorkomen kan worden dat gewone stoffen worden gebruikt voor de bereiding van explosieven. Ik heb bij een eerder algemeen overleg over de JBZ-Raad al toegezegd dat wij dat goed moeten afstemmen met bijvoorbeeld de Landbouwraad omdat het ook kan gaan om landbouwchemicaliën. Dat vereist coördinatie, maar ook awareness bij degenen die in de keten van bevoorrading en leverantie een rol spelen: de industrie, de groothandel, retail en consumenten. Verder kan worden gedacht aan een maximumpercentage van de werkzame stof in de kunstmest. Een andere mogelijkheid is het beter beveiligen van opslag en vervoer.

Mevrouw Kuiken vraagt naar eventuele gevolgen van het drugsactieplan voor het Nederlandse drugsbeleid en of het plan interfereert met het Nederlandse beleid. Om met de laatste vraag van mevrouw Kuiken te beginnen, het drugsbeleid is slechts een aanvullende bevoegdheid van de Commissie, de opsteller van het actieplan. Dat het actieplan goed aansluit bij het Nederlandse beleid blijkt ook uit de gebalanceerde inzet van het plan, waarbij onder andere aandacht is voor vraag en aanbod: de aanbodvermindering en verbetering van de kennis van de problematiek. Deze geïntegreerde en evenwichtige benadering grijpt direct terug op de EU-drugsstrategie die in 2004 onder Nederlands voorzitterschap is aangenomen. Het heeft daardoor een soort Nederlands KEMA-keurmerk gekregen.

Mevrouw Kuiken en de heer De Wit vragen naar Frontex. In het kader van Frontex werken de Europese lidstaten samen bij grensbewaking. Dit wordt gedaan omdat een deel van de lidstaten kwetsbare buitengrenzen heeft. Een ander deel van de lidstaten, waaronder Nederland, heeft in beperkte mate buitengrensproblematiek. Voor Nederland gaat het in hoofdzaak om Schiphol en de zeehavens. Uit een oogpunt van solidariteit bij de bewaking van de buitengrenzen leveren wij daaraan een bijdrage. Er is uitdrukkelijk afgesproken bij elke operatie, ook bij het beschikbaar stellen van Nederlands materieel en personeel, dat het Vluchtelingenverdrag en het beginsel van non refoulement van toepassing zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van de lidstaten waarvan de grens wordt bewaakt met hulp van andere lidstaten. Wij menen dan ook dat er tijdens de Frontexoperaties geen twijfel aan kan bestaan dat er een asielverzoek kan worden gedaan. Wanneer er aanleiding is om te betwijfelen of de andere lidstaten zich daaraan houden, moet dat uiteraard besproken worden. Dat is onze benadering en dat stellen wij als eis bij ons aandeel in de grensbewaking.

De heer Kamp (VVD): Betekent dit in de praktijk dat alle vluchtelingen op de boten die op de Middellandse Zee varen, bijvoorbeeld uit Afrika, die door Frontex worden aangehouden en die een asielverzoek indienen als asielzoeker behandeld worden?

Minister Hirsch Ballin: Als er asiel wordt gevraagd bij een lidstaat van de Europese Unie moet dat worden beoordeeld. Dat kan in een deel van de gevallen in een snellere procedure en deels in een langere. De ervaring leert dat lang niet iedereen dat verzoek doet. Een goede uitvoering van de verdragsverplichtingen is de verantwoordelijkheid van elke lidstaat. Daar leggen wij de nadruk op.

De heer Kamp (VVD): Maar dan is het toch niet meer het bewaken van de buitengrenzen? Men zal in Afrika doorkrijgen dat als je opgepakt wordt op de Middellandse Zee door een Frontexboot en je zegt dat je asielzoeker bent, je vervolgens naar Europa wordt gebracht en in procedure wordt genomen. Dan is er toch geen sprake meer van het tegenhouden van illegale immigratie? Dat is eerder het verzamelen van immigranten.

Minister Hirsch Ballin: Nee, zo werkt het niet. Het is ook niet het feitelijke effect daarvan. Bovendien wordt de verantwoordelijkheid van de lidstaten van de Europese Unie niet anders of minder als dat verzoek pas wordt gedaan wanneer men aan land gaat. De doelstelling is grensbewaking. Dat betekent dat degenen die illegaal de grens proberen te overschrijden, net zoals dat bij onze buitengrenzen gebeurt, in beginsel kunnen worden tegengehouden. Maar het kan zich voordoen dat er op dat moment een asielverzoek wordt gedaan.

De heer De Wit (SP): De minister zegt dat de lidstaten daar bij twijfel op zullen worden aangesproken. Is die twijfel niet gerezen door het NRC-artikel, waarin staat dat er niet naar asielverzoeken wordt gekeken, maar dat de mensen zonder meer worden teruggezet? Is dat niet een reden om het aan de orde te stellen?

Minister Hirsch Ballin: Wij zullen dit zeker bespreken wanneer de Frontexoperaties aan de orde komen. De criteria zijn helder. Het is een verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaten. Het Geneefs Vluchtelingenverdrag is van toepassing. Er moet een beoordeling plaatsvinden als daarop een beroep wordt gedaan, maar het is primair een instrument van grensbewaking wanneer die operaties worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaten.

Verschillende sprekers zijn ingegaan op de PNR-voorbereidingen. In de brief die ik de Kamer heb toegestuurd, ga ik in op elk van de punten die aan de orde zijn gesteld. Ik ga ook in op de werking van het systeem, mede naar aanleiding van de opmerking van de heer De Wit tijdens het vorige algemene overleg dat wij alleen iets aan PNR moeten doen als duidelijk is dat wij er iets aan hebben. Dat vind ik een behartigenswaardig punt. Dat betekent dat het nuttig moet zijn in het kader van de strijd tegen de grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder terrorisme. Wij beoordelen nut en noodzaak aan de hand daarvan. Mevrouw Kuiken stelt, in overeenstemming met het gezichtspunt van het Europees Parlement, dat de databescherming goed verzekerd moet zijn. Daar ben ik het mee eens en dat heb ik in mijn brief tot uitdrukking gebracht. Er komt nog een apart algemeen overleg over die brief. Dat lijkt mij een goede gelegenheid om meer in het bijzonder op dit punt in te gaan. Er ligt momenteel geen besluitvorming voor, dus wij kunnen dat heel goed in het algemeen overleg van januari aan de orde stellen.

De heer De Wit (SP): Ik had de minister uitdrukkelijk gevraagd naar de uitbreiding die hij zelf heeft bepleit in de vorige JBZ-Raad. Ik heb hem gevraagd of dat wel kan, omdat de Kamer heeft gezegd een pas op de plaats te willen maken. De minister is gevraagd om een brief aan de Kamer te sturen. Dat heeft hij gedaan en daar volgt nog een debat over. Nu gaat hij pleiten voor uitbreiding met zware criminaliteit en drugsbestrijding.

Minister Hirsch Ballin: Ik meende daarmee zeer in de geest van de heer De Wit te handelen. Ik ben een beetje teleurgesteld dat hij dit zegt. In het vorige algemeen overleg zei hij: als wij tot PNR overgaan, moet wel duidelijk zijn waar het goed voor is. Ik heb geen conclusies getrokken over de voorstellen, maar ik heb wel duidelijk gemaakt – en zoals gezegd geruggesteund door de als altijd zeer ter zake doende beschouwing van de heer De Wit over dit onderwerp – dat als wij zoiets gaan doen, wij er ook wel iets aan moeten hebben voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde.

De heer De Wit (SP): Is dat standpunt dan ook overgenomen? Wordt daar iets mee gedaan? Is dat de minister daar in dankbaarheid afgenomen? Hoe staat het daarmee?

Minister Hirsch Ballin: Ja, de dankbaarheid daar was minstens zo groot als hier. Er is door de twee sprekers na mij op gereageerd in termen dat zij het ook belangrijk vinden. Dus ik heb enige hoop dat het doorwerkt.

De heer Çörüz (CDA): De minister heeft gelijk. Het ligt niet ter besluitvorming voor op dit moment. Wij gaan erover spreken, maar wij staan wel voor het voldongen feit dat het Europees Parlement hier anders tegenaan kijkt. Hoe gaat de minister in dat krachtenveld opereren op dit punt?

Minister Hirsch Ballin: Nee, er is geen sprake van een voldongen feit. Er ligt geen enkel voorstel. Het Europees Parlement spreekt zich pas uit op het moment dat er een voorstel ligt. Het Europees Parlement heeft aangegeven wat men daar belangrijk vindt, maar wij zijn nog helemaal niet in het stadium van besluitvorming. Wij niet, zij niet en de Kamer niet. Zoals gezegd heb ik alle punten voortdurend duidelijk onder de aandacht gebracht, inclusief de zorgen en bedenkingen van het Nederlandse parlement. Daarbij heb ik duidelijk gemaakt dat er wel wat moet gebeuren, wil men mogen verwachten dat een uiteindelijk voorstel een positief onthaal krijgt in het Nederlandse parlement. Dat is mijn Europese collega’s in de Raad volstrekt duidelijk.

Mevrouw Kuiken vraagt naar de prepaidkaarten. Nederland heeft twijfels over het nut van de registratie van de aankoop van prepaidkaarten, met name omdat de administratieve lasten hoog zijn in relatie tot het te verwachten rendement van de opsporing. Criminelen zijn zeer vindingrijk bij het ontduiken van deze registratieplicht. Toch willen wij de besluitvorming op dit punt niet als enige lidstaat blokkeren. Het vooruitzicht van een onderzoek naar het nut van de opsporing in relatie tot de economische gevolgen voor providers en distributeurs van prepaidkaarten en prepaidtelefoons moeten wij beschouwen als een tegemoetkoming aan onze aarzelingen.

Dan de vraag van de heer De Wit over het kaderbesluit dataprotectie. Onze bezwaren richten zich op het niveau van de gegevensbescherming en de beperkte reikwijdte. Ik heb op 15 januari en 28 april de Eerste Kamer over deze punten geïnformeerd. De Kamer heeft hiervan een kopie gekregen. Ook heeft er een mondeling overleg plaatsgevonden in de Eerste Kamer. De kern daarvan is dat het niveau van bescherming voldoet aan de eisen van de Raad van Europa. De reikwijdte had ruimer gekund, maar dat was in de Raad niet haalbaar. Op 19 mei heeft de commissie-Meijers – de commissie vernoemd naar wijlen professor Meijers – een brief aan de Eerste Kamer gestuurd. Men wil wachten op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Maar dat leidt tot verder uitstel. Gegevensbescherming is belangrijk en daarom is nu verder gewerkt aan de gegevensbescherming.

De heer De Wit vraagt naar het meerjarenprogramma, onder andere over de plaats van het familierecht daarin. Het is een duidelijke wens van onze kant dat bestaande Europese regelgeving wordt geëvalueerd voordat wij op dit soort punten tot wijzigingen of aanvullingen komen en dat grondig onderzoek wordt gedaan naar de behoefte aan gezamenlijke Europese regelgeving op dit soort onderwerpen. De lidstaten moeten daarbij worden betrokken. Dus wij kiezen ook voor een selectieve benadering op dit terrein.

Ook vraagt de heer De Wit naar het surveillancebevel. De commissie-Meijers heeft daarover in maart een brief gestuurd. Daarin staan zes aandachtspunten die vrijwel alle gerealiseerd zijn. Ik wil er met alle plezier in detail op ingaan, maar dat gaat nu misschien een beetje ver. De zes zorgpunten hebben echter vrijwel alle een bevredigend antwoord gekregen.

De heer De Wit (SP): Eén van die zes punten betreft de dubbele strafbaarheid. Ik begrijp uit de stukken dat daar een oplossing voor is gevonden, maar ik wil van de minister weten of ook onderzocht is of iemand in Nederland zwaarder wordt gestraft als hij in Nederland voor het feit waar hij in het buitenland voor vastzat niet in voorlopige hechtenis kan worden genomen en er toch allerlei voorwaarden in Nederland worden opgelegd. Het gaat mij erom dat betrokkene wordt geconfronteerd met voorwaarden die hem als hij in Nederland in de fout was gegaan niet opgelegd hadden kunnen worden.

Minister Hirsch Ballin: Het kaderbesluit zelf leidt er niet toe dat de betrokkene in detentie kan worden genomen. Dus als iemand voorkeur heeft voor het regime van het land waarin hij verblijft, is het zijn of haar keus om daar te blijven. Nederland heeft daarom aanvaard dat de toetsing aan dubbele strafbaarheid in de regel is uitgesloten.

De heer Çörüz vraagt in het kader van Europol wat bij zware criminaliteit wordt verstaan onder het gemeenschappelijk controleorgaan. Zware criminaliteit betreft inderdaad onderwerpen als drugs en mensenhandel. Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt daarbij betrokken als het gaat om de gegevensbescherming.

Mevrouw de voorzitter. Hiermee heb ik mijn aandeel geleverd aan de beantwoording van de vragen. De overige vragen worden door mijn beide collega’s beantwoord.

Minister Ter Horst: Voorzitter. De heer De Wit vraagt naar de Europese bemoeienis met rampen. Hij kent mijn standpunt daarover, namelijk dat in geval van rampen op vrijwillige basis bilateraal of trilateraal bijstand moet kunnen worden verleend, maar dat het niet de bedoeling is dat er modules klaarstaan om in het geval van een ramp op te treden. Er was verschil van inzicht over de vraag of die modules er wel of niet zouden moeten komen. Het standpunt dat nu voorligt, dus het verlenen van bijstand op vrijwillige basis bilateraal of trilateraal, is het gemeenschappelijke standpunt geworden.

De heer Çörüz vraagt of het Handboek goede praktijken ook voor andere beroepen kan worden gebruikt dan alleen het gevangenispersoneel. Er zal zeker bekeken worden of dat handboek ook geschikt kan worden gemaakt voor andere professionals. Misschien is het goed om sowieso iets te zeggen over hoe het staat met de Counterterrorism Coordinator en zijn activiteiten. Zoals bekend brengt hij elk halfjaar een voortgangsrapportage uit. Hij stelt dat er ten aanzien van preventie van radicalisering niet zo vreselijk veel vooruitgang is geboekt. Hij heeft dan ook gevraagd aan vijf lidstaten, waaronder Nederland, om het voortouw te nemen om te zorgen dat het actieplan radicalisering ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Nederland zal dat graag doen, want wij hebben veel belangstelling voor dat onderwerp. Ons accent zal komen te liggen op de lokale aanpak van het tegengaan van radicalisering. Dat actieplan richt zich niet alleen op de islam, maar ook op rechts extremisme, dierenactivisme, links radicalisme en nationaal getint extremisme. Wij hebben gevraagd om niet alleen aandacht te besteden aan preventie van radicalisering, maar ook aan de aanpak van geradicaliseerde mensen. Hoe zorg je dat deradicalisering tot stand komt? Volgens mij is dat een onontgonnen terrein waar wij nog veel progressie op zouden kunnen boeken.

Mevrouw Kuiken vraagt naar SIS II. Nu is duidelijk geworden dat de deadline die in september 2009 was gesteld niet zal worden gehaald. Hoe groot de vertraging precies is en wat daarvan de consequenties zijn, is op dit moment nog niet duidelijk. Ik kan mijn toezegging dat ik de Kamer daarover zou informeren nog niet gestand doen. Die gegevens zullen pas op 17 december beschikbaar komen. Ik zal de Kamer na de volgende JBZ-Raad informeren.

De heer De Wit vraagt naar illegale motor- en autoraces. Dat is een toenemend probleem. De diverse landsgrenzen worden daarbij overschreden en er is veel politiecapaciteit voor nodig. In 2007 ging het om twaalf van dergelijke races, soms over het grondgebied van maar liefst tien landen. Zij heten «Cannonball race» of «Gumball 3000». Veel van die races worden via het internet gepland. De bestrijding ervan en de sancties verschillen per EU-lidstaat. Er is weinig informatie-uitwisseling. Tegen die achtergrond is er op dat punt in de Raadsconclusies een conclusie opgenomen. Er is de afspraak gemaakt dat er een gezamenlijke bestrijding zal komen van dit soort races.

Voorzitter. Dat zijn de punten die aan mij zijn voorgelegd.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb nog een vraag over het Handboek goede praktijken. Daar staat de kwalificatie bij «alleen voor officieel gebruik». Waarom is dat?

Minister Ter Horst: Dat weet ik eigenlijk niet precies. Wij zullen nagaan wat daar de reden voor is en dan komen wij daar in tweede termijn op terug.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Mij is een aantal vragen gesteld over migratie en asiel. Ik begin met de gecombineerde tewerkstellings- en verblijfsvergunning. De heer Çörüz heeft gevraagd hoe andere landen dit aanpakken en waarom Nederland zo lang een afwijkend standpunt heeft ingenomen. Nederland heeft lang vastgehouden aan het voorbehoud op dit punt, omdat wij een andere werkelijkheid kennen dan veel andere Europese landen. Wij zijn in een uitzonderingspositie terechtgekomen vanwege het vasthouden aan het Nederlandse standpunt. Daarom hebben wij met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezocht naar een oplossing. Die oplossing hebben wij gevonden en die staat in het voorliggende voorstel. Vrijwel alle lidstaten hebben op dit moment al een gecombineerde tewerkstellings- en verblijfsvergunning of een aparte werkvergunning die aan de vreemdeling wordt afgegeven. Nederland is de enige lidstaat waar de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever wordt afgegeven. Die systematiek gaan wij nu wijzigen.

Op de vraag van de heer De Wit naar de consequenties van de Wet arbeid vreemdelingen, kan ik antwoorden dat die wet gehandhaafd wordt. Sterker nog, die systematiek en de arbeidsmarkttoets worden gehandhaafd. Ook de toetsingsgronden voor toelating van arbeidsmigranten blijft voorbehouden aan de minister van Sociale Zaken. Het beleid wijzigt ook niet inhoudelijk. Wij zijn nog bezig met de technische uitwerking daarvan. Het zal waarschijnlijk lijken op de systematiek van het kentekenbewijs, met een deel I en een deel II. Dan komt het erop neer dat iemand een verblijfsvergunning krijgt met daaraan gekoppeld een deel II, een soort tewerkstellingsvergunning. Op die bijlage staan de gegevens bij welke werkgever, in welke functie, voor welke duur men als arbeidsmigrant mag werken. Die bijlage moet te allen tijde door de arbeidsmigrant getoond kunnen worden als hij werkt, bijvoorbeeld als de Arbeidsinspectie langskomt. Een werkgever mag alleen een vreemdeling te werk stellen indien diens verblijfsvergunning inclusief de bijlage die specifieke arbeid toelaat. Ook de werkgever moet in de administratie een kopie van de bijlage beschikbaar hebben.

De heer Kamp vraagt waar de tekst op neerkomt als het gaat over gelijke rechten voor de arbeidsmigrant en of dat inclusief het recht op sociale zekerheid en de bijstand is. Nee, de gelijke behandeling heeft alleen betrekking op de arbeidsvoorwaarden, dus de arbeidsomstandigheden en scholing. Een beroep op de bijstand kan reden zijn voor intrekking van de verblijfsvergunning. Dat geldt voor niet-Europeanen. Voor Europeanen geldt niet dat het verblijf kan worden beëindigd omdat er een beroep wordt gedaan op de bijstand. De koppeling tussen de bestanden van de IND en Sociale Zaken maakt het mogelijk om direct op het moment dat er een bijstandsvergunning wordt aangevraagd actie te ondernemen. Op het moment dat het wordt geconstateerd, is dat een reden voor de vreemdeling om de bijstandsaanvraag in te trekken. Er zitten echter geen verblijfsrechtelijke gevolgen aan vast. In de richtlijn is expliciet neergelegd dat het recht op gelijke behandeling geen recht geeft op voortgezet verblijf.

De heer Kamp (VVD): Ik neem zoals steeds de feitelijke informatie die de staatssecretaris ons geeft voor waar aan. Lopen wij nu echter niet het risico dat op grond van deze bepaling straks het Europese Hof zegt: ja, maar luister, jullie hebben het verdrag gesloten en zij krijgen dezelfde sociaaleconomische rechten en daar hoort ook het sociale recht op bijstand bij? Lopen wij niet het risico dat het Europese Hof die uitleg hieraan gaat geven?

Staatssecretaris Albayrak: Nee, ik denk het niet. Het recht op bijstand is niet alleen een zaak waar Nederland zich zorgen over maakt. Op het moment dat er een beroep wordt gedaan op de bijstand is dat een grond om de vergunning in te trekken. Die ruimte is zonder meer voorbehouden aan de lidstaten.

De heer Kamp vraagt naar de Europaroute, het vrij verkeer van personen. Ik snap werkelijk niet hoe de heer Kamp kan constateren dat ik het bestaan van de Europaroute ontkend heb. Bij de behandeling van de Justitiebegroting en in alle debatten ter voorbereiding van eerdere JBZ-Raden is uitdrukkelijk stilgestaan bij de behoorlijk stevige aanpak vanwege de constatering dat het gebruik van de Europaroute toeneemt en dat die trend ook dit jaar weer doorzet. Ik heb dat laatst bij de behandeling van de Justitiebegroting ook gemeld. Voor mij is dat reden om een aantal maatregelen te nemen. Ten eerste is er de mogelijkheid om via artikel 35 een verblijfsvergunning aan gezinsleden van Europeanen te weigeren op het moment dat er een vermoeden bestaat van misbruik of fraude. Dan moet je echter wel weten dat dit gebeurt. Op de laatste JBZ-Raad heb ik gepleit voor een notificatie. Lidstaten moeten elkaar informeren over de trends. Bijvoorbeeld België moet in de gaten houden hoeveel Nederlanders zich daar vestigen. Daarover zijn wij in gesprek met de Belgische collega’s. Het gaat erom dat wij meer gebruik maken van de bestaande mogelijkheden. De Europese Commissie is bezig met een inventarisatie Europabreed: hoeveel Europeanen vestigen zich in andere Europese lidstaten met partners uit andere landen? Ten tweede kunnen er aanvullende maatregelen genomen worden in het kader van de evaluatie van de gezinsherenigingsrichtlijn. Die evaluatie is gaande. Wij zullen met de Denen en de Britten de concrete voorstellen bekijken vanwege het belang dat wij hechten aan het maximaal bestrijden van misbruik van die route. Uiteraard zullen wij elkaar steunen waar dat mogelijk is. Deze aanpak zal in de JBZ-Raad, maar ook en marge van de Raad, met de meest betrokken lidstaten worden besproken.

De heer Kamp (VVD): Ik zal het er niet over hebben dat alle moties die ik over de Europaroute heb ingediend door de staatssecretaris ontraden zijn. Ik wil het nu hebben over de toekomst. In de huidige situatie valt iemand die naar een ander Europees land gaat niet onder regels van dat land. Dan is er geen enkele beperking om een partner uit het buitenland naar Europa te halen. Ik verzoek de staatssecretaris om er ten minste voor te pleiten dat de regels van het andere Europese land gelden voor mensen die naar een ander Europees land gaan. Waarom maken wij die afspraak niet in Europa?

Staatssecretaris Albayrak: Nee, ik ben niet van plan om dat te doen. De reden daarvoor is heel simpel. Op het moment dat dergelijke eisen worden gesteld aan meeverhuizende gezinsleden van onderdanen van de Europese Unie, is dat een ernstige aantasting van het vrij verkeer van Europeanen. Dat is een van de pijlers waar Europa op gebouwd is. Dan vind ik een dergelijke ernstige beperking niet wenselijk.

De heer Kamp (VVD): Daar gaat het niet om.

Staatssecretaris Albayrak: Daar gaat het wel om, mijnheer Kamp. De opmerking dat er geen regels gelden klopt niet. Dit is feitelijk onjuist. Er zijn bijvoorbeeld voorwaarden op basis van vestiging en inkomen die gesteld worden aan Europeanen die zich in andere Europese lidstaten vestigen. Nogmaals, artikel 35 van de richtlijn biedt al genoeg mogelijkheden om op te treden tegen misbruik, maar ik vind dat wij daar onvoldoende gebruik van maken. Ik zal dat blijven agenderen, opdat wij ten eerste de informatie hebben op basis waarvan wij kunnen optreden en ten tweede opdat wij dat Europees kunnen doen.

Ik kom bij de uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Aangezien dit de zoveelste keer is dat wij hierover spreken, verbaasde het mij dat zowel de heer Çörüz als de heer Kamp bezwaren uitten die mij nog niet bekend waren. Op 24 september heb ik met de Kamer gesproken over mijn brief van 19 september, waarin ik uitgebreid heb uitgelegd waarom ik de door mij aangekondigde voorstellen in Europa zal doen. Wij hebben inderdaad een voorbehoud gemaakt onder het Sloveens voorzitterschap, anders was deze richtlijn toen mogelijk al aangenomen. Nu is er een nieuwe ronde en zijn er andere landen die tegen andere onderdelen bezwaar maken. Ik vermoed dat wij hier voorlopig niet uitkomen. De uitbreiding van de werkingssfeer heeft alles te maken met de ene asielstatus in Nederland. De heer Kamp zegt dat wij bij nader inzien die ene asielstatus maar niet aan iedereen moeten geven. Ik weet niet voor welk probleem dat een oplossing is, vooral gelet op het feit dat het een veel groter probleem, dat met de ene asielstatus is opgelost, weer zou introduceren. Wij proberen met de asielbrief om het rekken van het verblijf in Nederland maximaal onmogelijk te maken door herhaalde aanvragen te ontmoedigen en te beperken. Als wij die ene asielstatus langs deze omweg weer ongedaan maken, zou dat zoveel doorprocederen en daarmee rekken van het verblijf in Nederland veroorzaken, dat de kans op vertrek geminimaliseerd wordt. De systematiek van de Vreemdelingenwet met de ene asielstatus werkt. Eén van de belangrijkste redenen waarom de duur van de asielprocedure zo is ingeperkt, is het element van ontmoediging om het verblijf te rekken dat is geïntroduceerd in de Nederlandse asielwetgeving. Die systematiek wil ik per definitie niet ongedaan maken. Daarom hebben wij ervoor gepleit om alle vormen van bescherming in Nederland die onder die ene asielstatus vallen, onder de werkingssfeer van deze richtlijn te brengen. Dat is niet gelukt. Wij stonden daar overigens niet alleen in.

Een groot aantal landen heeft met ons ervoor gepleit om de nationale vormen van bescherming naast de ene vluchtelingenstatus en de secundaire beschermingsstatus hieronder te brengen. Dat is niet geaccepteerd. Daarom hebben wij die enigszins kunstmatige ingreep gedaan door na vijf jaar een reguliere vergunning te verstrekken opdat men indirect toch onder de werkingssfeer van deze richtlijn valt. Dat doen wij omdat wij het belangrijk vinden dat er recht is op vrij verkeer van personen voor eenieder die in Nederland de status heeft gekregen. Wij willen die mobiliteit, ook van mensen met een asielstatus, graag stimuleren. Dit willen wij mede omdat dit onderdeel is van een verdere harmonisering van de asielprocedures binnen Europa. De werkingssfeer zoals wij nu voorstaan doet recht aan de systematiek van de Vreemdelingenwet en aan de gedachte van mobiliteit voor mensen die hier een asielstatus hebben gekregen.

Dan kom ik bij de termijn van de Richtlijn werkingssfeer langdurig ingezetenen. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie op dit punt was gebaseerd op de praktijk in veel Europese landen. Die praktijk is dat een vergunning ingaat op het moment dat zij is verleend en niet met terugwerkende kracht op datum van de aanvraag. Vervolgens is er op Duits initiatief een alternatief voorstel gedaan, namelijk het op de helft stellen van die termijn. Dat voorstel is mij te gekunsteld en technisch te ingewikkeld. Dan moet per individueel geval worden bekeken wanneer de aanvraag is gedaan, wanneer de vergunning is verleend om vervolgens uit te komen op de helft van de tijd die meetelt voor de vijf jaar waarna men recht op mobiliteit in Europa heeft. Ik heb daar bezwaar tegen gemaakt, maar de meerderheid van de Europese landen vond dit een sympathiek voorstel. Door de toevoeging «ten minste», hebben wij in ieder geval de ruimte behouden voor onze eigen praktijk, namelijk dat een vergunning ingaat. Ik weet dat een aantal Kamerleden, weliswaar met een andere invalshoek, er steeds voor pleiten om de Nederlandse praktijk minimaal te laten aantasten door de Europese harmonisatie. Ook dat uitgangspunt hebben wij hiermee gediend.

De heer Çörüz vindt het wenselijk dat er een Europese aanpak komt voor 1F’ers. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik dat wat minder wenselijk vind. Nederland heeft op dit moment de strengste aanpak van oorlogsmisdadigers die in Nederland willen verblijven. Wij hebben wat dat betreft inmiddels een traditie opgebouwd. Onlangs is in de Kamer de 1F-nota besproken, die een gebalanceerde aanpak voorstaat. Ik heb op dit moment geen behoefte om te zoeken naar een Europees gemiddelde dat per definitie onder het Nederlandse niveau ligt wat bestrijdings- en ontmoedigingsmogelijkheden betreft. Wat de problemen bij de toelating betreft, wordt dat in Europees verband al geadresseerd in de Kwalificatierichtlijn als uitsluitingsgrond: dus geen recht op toelating. Daar is al in voorzien. De terugkeer is inderdaad nog nationaal geregeld, maar wij werken waar mogelijk samen met andere Europese landen die mensen proberen uit te zetten naar de landen van herkomst. Dan is het niet zozeer leidend dat er een 1F-status is, maar veel meer de problematiek die ligt in de landen van herkomst. Daar proberen wij natuurlijk wel een Europees antwoord op te formuleren. Het onderwerp wordt overigens wel in Europa besproken, onder andere in het Europees genocidenetwerk.

Voorts vraagt de heer Çörüz naar de terugkeerpraktijk ten aanzien van een aantal landen. Dit valt enigszins buiten de agenda van deze vergadering. Afgesproken is dat de Europese Commissie gemachtigd is om een terugnameovereenkomst te sluiten met Algerije. Dat wil niet vlotten. Om die reden zijn wij met de Belgische collega’s aan het onderzoeken of er ruimte is om dat bilateraal op te lossen als dat de Europese Commissie niet lukt. Morgen gaan wij dat met de Belgische en Luxemburgse collega’s in het kader van de Beneluxsamenwerking bespreken. Ik denk dat het goed is om de terugkeer naar China op een ander moment met de Kamer te bespreken, want dat is een traject dat zowel de aandacht van de Tweede Kamer heeft als de aandacht van de bewindspersonen van Justitie in samenwerking met de bewindspersonen van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. De minister van Buitenlandse Zaken is onlangs in Marokko geweest. Hij heeft uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor terugkeer in de partnerschapsovereenkomst die getekend is. Ik zie meer mogelijkheden, ook in onze bilaterale contacten, om bijvoorbeeld criminele Marokkanen die illegaal in Nederland zijn vaker te doen terugkeren. Wij zijn onder andere voor dat traject aan het bekijken of wij meer gegevens met de autoriteiten van Marokko en andere landen kunnen delen als het gaat om criminele antecedenten. De terugkeerproblematiek komt uiteraard ook aan de orde bij de behandeling van de asielbrief in december.

De voorzitter: Er is een vraag van de heer Çörüz blijven liggen waar de minister van Justitie een antwoord op zou geven.

Minister Hirsch Ballin: Dat is de vraag over het Handboek goede praktijken. Over de classificatie heb ik al gezegd dat dit door de Europese Unie is gedaan. Over de redenen waarom zal ik de Kamer nog informeren.

Nadere gedachtewisseling

De heer Kamp (VVD): Voorzitter. Ik heb nog een paar punten. Eerst wat betreft het tegenhouden van de kansarmen waarvoor ik heb gepleit als basis voor een integratiebeleid. De minister van Justitie zegt dat hij geen voorstander is van een potloodcriterium. Opmerkelijk is dat er gisteren een rapport is verschenen van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, waarin staat dat een immigrant die naar Nederland komt moet kunnen lezen en schrijven, in het Engels of in het Nederlands, en bovendien een afgeronde vervolgopleiding moet hebben. De reactie van de CDA-minister is dat hij geen potloodcriterium hanteert en dat hij daar niets mee te maken heeft. Ik vind dat echt onbegrijpelijk. Als je integratieproblemen op wilt lossen, moet je in Europees verband samenwerken om kansarme immigranten tegen te houden.

Ten tweede waarschuw ik ervoor dat Frontex geen verzameldienst wordt voor asielzoekers. De praktijk zal leren dat degenen die opgepakt worden op de schepen die over de Middellandse Zee varen, allen zeggen dat zij asiel willen. Zij zullen vervolgens naar Europa worden gebracht en in procedure worden genomen. Ik vind dat er geen Nederlandse schepen aan Frontex mee kunnen doen. Degenen die wij op de Nederlandse schepen laten komen, worden vervolgens naar Nederland gebracht en vallen onder de Nederlandse regels. Wij hebben al meer dan genoeg asielimmigranten in Nederland.

Dan de huwelijksimmigratie. Een immigrant in Nederland die een partner uit het land van herkomst wil laten komen, moet aan twee grote eisen voldoen. De eerste is dat je 120% van het wettelijk minimumloon moet verdienen. De tweede is dat degene die je laat komen 24 jaar oud moet zijn. Dus degenen die niet aan die voorwaarden voldoen, kunnen naar een ander Europees land verhuizen. Het Europees Hof heeft gezegd dat zij aan geen enkele regel hoeven te voldoen, niet van het land waar zij gaan wonen en niet van Nederland. Op die manier kunnen zij, buiten de Nederlandse regels om, toch hun partner naar Europa laten komen. Dat moet de staatssecretaris tegenhouden. Wil zij zich daar hard voor maken?

Tot slot vraag ik de staatssecretaris om in te gaan op het advies van 24 november van de commissie-Meijers om degenen die geen verdragsvluchteling zijn maar die wel een verblijfsvergunning asiel krijgen in Nederland aan te merken als subsidiair beschermden in het kader van de Europese richtlijn. Als je dat doet, hoef je niet de kunstgreep uit te halen om ze na vijf jaar een reguliere verblijfsvergunning te geven. Vindt de staatssecretaris dat een verstandig advies? Is zij bereid om dat te doen?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoord. Gelet op de tijd beperk ik mij tot een vraag die in mijn betoog in eerste termijn niet aan de orde is gekomen en die ook door mijn collega De Wit is gesteld. Die vraag betreft het Kaderbesluit bescherming persoonsgegevens in het strafrecht. De brief die hierover de laatste keer aan de Kamer is gestuurd voegt weinig meer toe dan het feit dat er destijds een voorbehoud in de Tweede Kamer is gemaakt en in de Eerste Kamer. Wij zien echter te weinig waarborgen als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens. Kan de minister daar meer specifiek op ingaan, ook naar aanleiding van de vragen die de heer De Wit daarover heeft gesteld?

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ook ik vraag de minister om nog in te gaan op het Kaderbesluit bescherming persoonsgegevens. Er is niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van degenen die zich met de privacybescherming bezighouden in Europa. De minister zegt dat er nog steeds aan wordt gewerkt. Ik vind dat op dit moment niet voldoende. Als de minister niet meer toezegt, zal ik straks geen instemming betuigen namens mijn fractie op dit punt.

Mijn tweede punt betreft de terrorismebestrijding. Ik begrijp van de minister dat het niet gaat over de reikwijdte maar dat alleen ter sprake komt dat het eigenlijk alleen maar als gevolg van het kaderbesluit in Nederland zal gaan over de strafbedreiging.

Met betrekking tot Frontex heeft de minister gezegd dat hij het ter sprake zal brengen. Ik vind dat wat dunnetjes. Het gaat over fundamentele mensenrechten. Als dat niet goed wordt gehanteerd door de Europese lidstaten die betrokken zijn bij Frontex, is dat ernstig. Ik zou de minister willen aanraden – temeer om dat hij niet weerspreekt wat er in het NRC-artikel aan voorbeelden wordt genoemd – om er bij de lidstaten met klem op aan te dringen dat men wel oog heeft voor mensen die asiel aanvragen.

Wat PNR betreft vind ik dat wij als Kamer ingevolge de motie-Pechtold geen verdere stappen dienen te ondernemen. De minister is te ver gegaan door de reikwijdte van de plannen al uit te breiden. Dat was in ieder geval niet mijn bedoeling. Daar heb ik nog steeds bezwaar tegen. De minister heeft gezegd dat er geen besluiten worden genomen en dat er nog uitgebreid over gedebatteerd wordt met de Kamer, dus alles is nog open.

Ik heb zojuist vernomen dat het Europees Hof op 18 november in de zaak van Afghanen die teruggestuurd worden interim-measures heeft afgekondigd. Wat gaat de staatssecretaris doen met deze uitspraak van het Europees Hof?

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank allereerst de bewindslieden voor de beantwoording. Mij resten nog drie opmerkingen. Ten eerste over Frontex. De minister van Justitie heeft volkomen gelijk als hij stelt dat wij de Geneefse Conventie moeten respecteren. Ik wil het wel graag praktisch voor mij zien. Voorheen moesten de vluchtelingenbootjes helemaal tot de overkant varen en dan kon men een aanvraag doen. Die werd in behandeling genomen. Nu de Frontexboten tot halverwege varen, varen ook de vluchtelingenbootjes tot halverwege. Dan kan men op de Frontexboot de aanvraag indienen. Elke aanvraag moet in beginsel conform de Geneefse Conventie in behandeling worden genomen. Dat maakt het eerder gemakkelijker dan moeilijker. Klopt die zienswijze?

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat Nederland een streng beleid voert ten aanzien van de bestrijding van oorlogsmisdaden. Het ging mij echter met name om de terugkeer, met name naar Afghanistan, Irak, etc. Vele landen in Europa kampen met hetzelfde probleem. Er wordt op andere gronden, bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking, samengewerkt met Afghanistan en Irak. Ik vind dat die landen erover moeten nadenken om hun onderdanen terug te nemen, ook met het oog op opbouw van een rechtsstaat in die landen. Dat is volgens mij gemakkelijker te bereiken als 27 Europese lidstaten zich daar hard voor maken. Ik wil de staatssecretaris meegeven om hierop aan te dringen.

Dan het belangrijke punt van de uitbreiding van het toepassingsbereik van de richtlijn voor langdurig ingezeten derdelanders. Het is mij nog niet geheel duidelijk of de Nederlandse regering een voorbehoud heeft gemaakt bij punt B.4. Zo ja, dan wil ik dat voorbehoud ondersteunen. Ik heb begrepen dat er geen voorbehoud meer is. Klopt dat? Voorts wil ik graag weten in hoeverre de uitbreiding van de reikwijdte extra bescherming creëert ten opzichte van de oude situatie.

Minister Hirsch Ballin: Dank u wel, voorzitter. Ik zal thematisch ingaan op de punten die in tweede termijn aan de orde zijn gesteld. Een belangrijk punt is uiteraard het ontwerpkaderbesluit van de Raad over bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, punt 2x op de aanvullende agenda. Wij zijn nu toegekomen aan de besluitvorming. Ik hoop dat die ook tot stand zal komen, want gegevensbescherming is steeds als een heel belangrijk punt onder de aandacht gebracht, ook door de Kamercommissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken. Ten opzichte van de huidige situatie, waarin verschillende rechtsinstrumenten afzonderlijke regels bevatten over de gegevensbescherming is het kaderbesluit een duidelijke stap vooruit. Het brengt samenhang in de gegevensbescherming, maakt het overzichtelijker en toegankelijker. Bovendien voldoet het ten volle aan de eisen die wij onszelf hebben gesteld in het kader van de Raad van Europa. Er is geen twijfel over dat het voldoet aan wat het Verdrag van de Raad van Europa, waaraan wij gebonden zijn, eist en dat het voldoet aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en aan het niveau dat wij zelf op grond van Grondwet en EVRM vereist hebben. Van de andere lidstaten staat inmiddels vast dat die instemming wordt gegeven. Ook de Eerste Kamer heeft daarmee ingestemd na de nadere inlichtingen die wij hebben gegeven. Ik hoop dat wij aan de besluitvorming over dit onderwerp daadwerkelijk kunnen meewerken.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Kan de minister ingaan op de kritiek die met name door de commissie-Meijers en door de heer Hustinx is geleverd?

Minister Hirsch Ballin: De beantwoording van die vraag zou mij wel een uur kosten, want de commissie-Meijers heeft heel wat bedenkingen geformuleerd. Met die kritiek is rekening gehouden. Ik ben daarop in de brief aan de Eerste Kamer in detail op ingegaan. Ook op de punten van de datasupervisor is gereageerd. Dat is allemaal op een heel behoorlijke manier afgedekt. Artikel 27 van het kaderbesluit bevat een evaluatiebepaling, namelijk binnen vijf jaar. Daarbij zal op het punt van toepassingsgebied en de werking tot conclusies worden gekomen. Binnen vijf jaar is er een ander regime wat betreft de gebondenheid van de Europese Unie aan het Handvest van de grondrechten. Volgens mij is de tijd rijp om deze positieve stap in de gegevensbescherming te zetten.

De opmerkingen over Frontex gaan verschillende kanten uit. Aan de ene kant is de zorg geuit, naar aanleiding van een artikel in NRC Handelsblad, dat er door de Frontexoperaties te veel mensen worden tegengehouden. Aan de andere kant is de zorg geuit dat men aankoerst op de Frontexschepen om daar met een kortere overtocht asiel te vragen. Die zorgen zijn contrair aan elkaar. Tot nu toe is de ervaring dat degenen die proberen de Europese Unie te bereiken liever de schepen van Frontex omzeilen dan dat zij daarop aankoersen. Afgezien van de manier waarop dat feitelijk gaat, brengt het in de beoordeling van wat er moet gebeuren geen verschil. Nederland is trouwens niet zelf betrokken bij de Operatie Hera voor de kusten van Senegal en Mauritanië, waarover in dat artikel werd gesproken. Nederland is wel betrokken bij de Operatie Poseidon in de Griekse wateren. Sinds 2008 zijn wij bij twaalf operaties betrokken geweest. De opdracht aan Nederlandse ambtenaren is te handelen met inachtneming van het bevoegd gezag van de betrokken lidstaat, maar ook in overeenstemming met de Schengengrenscode wanneer actief binnen de Frontexoperatie wordt opgetreden. Dat betekent dat asielverzoeken worden gerespecteerd waar de Schengengrenscode wordt gehanteerd. Ik neem aan dat niemand dat wil veranderen. De Europese Commissie bereidt praktische richtlijnen voor ten aanzien van het handelen buiten de territoriale wateren. Wij zullen uiteraard die praktische richtlijnen van de Commissie mede beoordelen. Hetzelfde heb ik toegezegd in het algemeen overleg van 18 juni.

De heer Çörüz (CDA): Klopt het dat een illegale migrant op een Frontexboot formeel asiel kan aanvragen? Als de stelling van de minister klopt en die Frontexboten illegale immigratie tegenhouden, had toch het aantal aanvragen moeten afnemen?

Minister Hirsch Ballin: De gegevens voor de totale Frontexoperaties heb ik hier niet beschikbaar, maar die zullen vast aan de orde komen bij de bespreking van de praktische richtlijnen. De procedure bij de behandeling van asielverzoeken door de zuidelijke lidstaten is een onderwerp waar de staatssecretaris al verscheidene malen met onze Zuid- en Oost-Europese collega’s over heeft gesproken. Misschien kan zij daar nog op ingaan.

De heer Kamp bracht het punt van de kansarmen naar voren. Hij heeft mij nog steeds niet duidelijk gemaakt wie of wat hij daarmee bedoelt. Hij verwijst naar een rapport dat gisteren is aangeboden, waarin wij het moderne migratiebeleid hebben geformuleerd. Het beleid is gericht op toelating. Daarover heeft overleg plaatsgevonden met de Kamer en daar is brede steun voor. Daar hoort ook bij dat het beleid gericht is op mensen die wij graag hier zien komen omdat zij bepaalde kwaliteiten inbrengen die hier nodig zijn. De heer Kamp bracht dit ter sprake naar aanleiding van de integratieconferentie in Vichy. Als mensen hier rechtmatig verblijven en als er opleidingsachterstanden zijn, dan werken wij daaraan. Als het gaat om verzoeken om toelating, hebben wij het vereiste op het punt van de taalkennis en als het gaat om vluchtelingen bieden wij bescherming naar de principes van de rechtsstaat, juist omdat zij geen kansen krijgen in het land waar zij vandaan komen. Dus onze taak is niet om te proberen ons te ontworstelen aan de verplichtingen die wij volgens het internationaal recht hebben op basis van een kansarm/kansrijk criterium. Het is onze taak om de principes van de Nederlandse rechtsstaat zonder onderscheid toe te passen.

De heer Kamp (VVD): Wat koopt de Nederlandse kiezer ervoor als de grootste partij van het land, het CDA, met een nota komt waarin staat dat de immigratie van kansarmen een groot probleem is en dat geëist moet worden dat zij Engels of Nederlands spreken en schrijven en dat zij een voltooide vervolgopleiding moeten hebben en dat de minister de volgende dag in dit overleg het hele probleem ontkent en alleen maar zegt dat wij ons aan de verdragen moeten houden als het om vluchtelingen gaat? Daar kopen de Nederlanders toch niets voor?

Minister Hirsch Ballin: Ik ontken geen enkel probleem. Ik denk dat ik dat wel mag zeggen gezien de wijze waarop ik ooit over dit en aanverwante onderwerpen heb gesproken. Ik heb het rapport dat gisteren is uitgebracht door het WI voor het CDA nog niet eens kunnen lezen. Ik heb alleen een eerste indruk opgedaan. Natuurlijk zal ik naar alles wat er door partijgenoten wordt gezegd, serieus kijken. In dit algemeen overleg gaat het om het beleid dat wij op dit punt voeren. De heer Kamp heeft dit punt ter sprake gebracht naar aanleiding van de integratieconferentie. Hij viel over de conclusies die wij daar hebben getrokken. Ik maak duidelijk dat ik sta voor een consequente toepassing van de verdragen waaraan Nederland gebonden is. Ik heb de heer Kamp gevraagd wie of wat hij bedoelt met de term kansarm. Hij verwijst naar het rapport van het wetenschappelijk instituut voor het CDA. Ik zal dat aan de erbij betrokken partijgenoten graag doorgeven dat de heer Kamp daarnaar verwijst, maar mijn vraag was aan hem gericht.

De heer Kamp (VVD): Kansarmen zijn degenen die als gevolg van opleidingsachterstand, taalachterstand of culturele verschillen weinig kansen hebben om volwaardig te participeren in de Nederlandse samenleving. Dat zijn kansarmen.

Minister Hirsch Ballin: Onze taak is het om vluchtelingen toe te laten in de gevallen waarin wij het op ons hebben genomen, mensen die dreigen vervolgd te worden om redenen van geloof, levensovertuiging en ras, ongeacht of zij voldoen aan het zojuist geformuleerde criterium, bescherming te bieden. Tevens moeten wij bescherming bieden aan degenen die in een situatie dreigen te komen dat artikel 3 EVRM, een van de voor ons gezamenlijk heilige principes van de rechtsstaat, dreigt te worden aangetast. Wij geven aan het vrijpersonenverkeer gestalte binnen de Europese Unie op de manier die eerder ook door de staatssecretaris is toegelicht. Wat het migratiebeleid betreft voor degenen die wij gelegenheid geven voor werk hier naartoe te komen, dat voeren wij langs de lijnen van het moderne migratiebeleid dat eerder ook door uw fractie is ondersteund. En als het gaat om opleidingsachterstanden hebben wij het vereiste van de taalkennis geïntroduceerd. Het vereiste van de Nederlandse taal bij naturalisatie behoort tot de criteria die wij voor het gehele Koninkrijk gaan toepassen ingevolge het coalitieakkoord. Waar het gaat om mensen die hier rechtmatig verblijven: als zij kansarm zijn moeten wij hun kansen bieden. Als het gaat om degenen die hier nog niet verblijven, hanteren wij de criteria van wet en verdragen bij de toelating. Fraude en misbruik, zoals schijnhuwelijken, bestrijden wij. Degenen die problemen veroorzaken, pakken wij aan met de instrumenten van het strafrecht en van de overlastbestrijding. Ik ontken geen enkel probleem, maar ik hecht eraan dat wij op basis van de principes van onze rechtsstaat oordelen, ook op het gevoelige en belangrijke terrein van migratie en integratie.

Minister Ter Horst: Voorzitter. De vraag van de heer Çörüz is in tweede termijn door de minister van Justitie beantwoord. Ik wil alleen van de gelegenheid gebruik maken om te zeggen dat Roderick Houben, die aan mijn rechterkant zit, voor de laatste keer aanwezig is en mij voor de laatste keer zal ondersteunen bij de voorbereiding van de JBZ-Raad, wat hij altijd voortreffelijk heeft gedaan. Hij zal zich vestigen in Canada. Ik geloof niet dat hij onder de terminologie valt van de heer Kamp. Ik hoop dat ik namens de commissies mag spreken als ik hem veel succes wens.

De voorzitter: Heel veel succes, ook namens de commissies. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik begin met Frontex, omdat in het midden bleef wat precies geregeld is rondom het recht op asiel. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de Frontexschepen of schepen die op dat moment in een operationele actie zitten een vooruitgeschoven asielpost zijn, waar eenieder die op dat moment wordt aangetroffen automatisch toegang heeft tot de lidstaat die toevallig dat schip heeft ingezet ten behoeve van die acties. Het misverstand dat ik proef is dat de indruk bestaat dat de afspraken die voor Frontex gelden algemene afspraken zijn die voor alle acties gelden. Waar het eigenlijk om gaat is dat elke operationele Frontexactie gepaard gaat met eigen terms of reference, afhankelijk van het gebied waar de operatie plaatsvindt en van de landen die erbij betrokken zijn: de lidstaat die het schip heeft geleverd, de lidstaat waartoe de wateren behoren. Voor de terms of reference wordt elke keer bekeken welke concrete afspraken er zijn gemaakt over de toegang tot asiel. Wij willen namelijk niet dat het Nederlandse schip dat ingezet is geldt als Nederlands grondgebied waar iemand een asielaanvraag kan indienen. Dat hebben wij van het begin af aan duidelijk gemaakt. Die terms of reference zullen moeten gaan over de afspraken die wij kunnen maken met de landen van herkomst en transit, met name als het voor de kust van een Noord-Afrikaans land is. Frontex is uitdrukkelijk bedoeld om die landen te betrekken bij operationele acties. Dat hebben wij in het kader van de Euromedvergaderingen steeds afgesproken. Landen willen ook meewerken, hebben assistentie nodig. Die geven wij graag. Met Europese landen zullen ook afspraken gemaakt moeten worden. Wanneer een operatie plaatsvindt voor de kust van Griekenland moet niet alleen Turkije erbij betrokken worden, maar zullen met Griekenland afspraken moeten worden gemaakt over het recht op asiel. Van belang is welke landen een aanvraag in behandeling nemen. Het is een gecombineerde actie, waarbij een rol speelt in wiens wateren deze zich afspeelt. Bekeken wordt of er recht is op asiel, dan wordt voorzien in een snel antwoord en dan kan er sprake zijn van de snelle terugkeer. Daar zit de winst in. Ik denk dat het te pril is om te zeggen dat dit een vooruitgeschoven post is. Maar nogmaals, elke actie waar Nederland bij betrokken is, zal langs deze weg bekeken worden op de consequenties voor asielaanvragen voor Nederland.

De heer Kamp (VVD): Een Frontexschip vaart in internationale wateren, stuit op een bootje met daarin dertig bootvluchtelingen. Die worden aan boord gehaald en vervolgens vragen die mensen asiel aan. Die worden in behandeling genomen; ik garandeer het u. Die worden echt niet in zee gegooid, die worden niet teruggebracht naar waar zij vandaan komen. Die worden gewoon naar de kust gebracht en die worden in behandeling genomen.

Staatssecretaris Albayrak: De Frontexacties zijn bij uitstek bedoeld om ervoor te zorgen dat de humanitaire drama’s die zich nu voordoen ook stoppen. Zij zijn preventief, omdat men weet dat die Frontexacties gehouden worden. Op het moment dat mensen aan boord worden gehaald, zijn de acties juist bedoeld om drama’s te voorkomen en niet te veroorzaken. De mensen zullen dus aan boord genomen worden en hun asielaanvragen zullen in behandeling genomen worden. Elke actie gaat gepaard met de terms of reference die bepalen welk land op dat moment verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van die asielverzoeken. Dat wordt per keer bekeken. Daarbij is het uitgangspunt dat het feit dat het een Nederlands schip betreft niet mag betekenen dat de asielaanvragen op dat schip geacht worden gedaan te zijn op Nederlands grondgebied.

De heer Kamp herhaalde zijn opmerkingen over de Europaroute. Het arrest van het Europees Hof waarnaar hij verwijst, het Metockarrest, heeft voor de Nederlandse situatie feitelijk geen enkele consequentie. Die uitspraak is in lijn met de Nederlandse praktijk. Ik wijs er nogmaals op dat het gebruik van de Europaroute is toegestaan. Sterker nog, het is zo bedoeld om de mobiliteit van onderdanen van de Europese lidstaten te regelen. Dus gebruik mag – zo is het bedoeld – maar misbruik en fraude mag niet. Wij gaan gebruik maken van de mogelijkheden om dat te bestrijden. Waar mogelijk worden de extra mogelijkheden waar de Denen en de Britten om vragen ondersteund.

De heer Kamp heeft terecht gevraagd naar een reactie op de voorstellen van de commissie-Meijers als het gaat om de C- en D-grond van artikel 29 Vluchtelingenverdrag ook onder de subsidiair beschermden te brengen, dus onder de B-grond. Ik vind het een sympathieke gedachte en het lijkt veel simpeler dan de oplossing die wij zelf hebben bedacht, maar dit doorkruist de systematiek van de Vreemdelingenwet. Het zou betekenen dat de C- en D-grond waar een individuele beoordeling aan ten grondslag ligt om uiteindelijk die ene asielvergunning te krijgen, wordt ingeruild voor de B-grond, de subsidiaire bescherming die veel meer te maken heeft met een groepsgewijze beoordeling van de categoriale bescherming. De Vreemdelingenwet zou hiervoor dus op zijn minst moeten worden gewijzigd en dat heeft meer consequenties dan dat alleen dit is opgelost. Ik wil er nog wel naar kijken, maar wij hebben het maximale gedaan om een praktische oplossing te zoeken om ook de C- en D-grond onder deze reikwijdte te brengen. Ik zal het voorstel van de commissie-Meijers nog eens bestuderen. Die ruimte is er nog wel, want op deze JBZ-Raad zal hierover nog geen besluitvorming plaatsvinden. De heer Çörüz vroeg naar het voorbehoud. Wij hebben gezegd dat wij niet akkoord gaan met het voorstel zoals het er nu ligt. Wij hebben gezegd dat wij kunnen instemmen als de woorden «ten minste» worden ingevoerd in de berekening van de tijdsduur. Vervolgens hebben daar een aantal andere lidstaten bezwaar tegen gemaakt. Op 19 november heeft het Comité voor permanente vertegenwoordigers hierover gesproken. Ambtelijk is men er niet uitgekomen. Morgen wordt het politiek besproken om te bezien hoe ver de standpunten uit elkaar liggen.

Tegen de heer Çörüz zeg ik dat de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn voor vrij verkeer derdelanders geen ruimere bescherming inhoudt. Dit gaat niet over de inhoud van de bescherming of de gronden waarop wij bescherming bieden. Het gaat om mensen die al bescherming genieten op Europees grondgebied maar die na vijf jaar legaal verblijf vrij mogen bewegen, zoals bijvoorbeeld gezinsmigranten dat kunnen of derdelanders die niet via asiel maar via een reguliere vergunning naar Nederland zijn gekomen. Dus het heeft niets te maken met de gronden voor bescherming zoals die in Nederland of in andere Europese landen gelden.

De heer De Wit vraagt in tweede termijn naar een nieuwe ontwikkeling in verband met de interim measure die is opgelegd door het Europees Hof. Wij zijn momenteel aan het bekijken wat daar de consequenties van zouden kunnen zijn. Het gaat om een elftal Afghanen in vreemdelingenbewaring die hebben gevraagd om niet uitgezet te worden op een aantal gronden. Ten eerste op grond van artikel 3 EVRM. De tweede reden was dat de groepsgewijze uitzetting in strijd is met bepalingen van het EVRM. Dat was reden voor het Europees Hof om een rule 39 interim measure in te stellen. Zij mogen niet uitgezet worden zolang het Hof op de zaak nog niet beslist heeft. De uitzettingsactie was een gezamenlijke actie van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Wij moeten afwachten wat de uitspraak van het Hof is om te weten welke consequenties dat mogelijk voor de Nederlandse praktijk heeft. Het is een zaak die ons wel enigszins zorgen baart, mocht het de kant opgaan van het arrest-Salah Sheek inzake de Somaliërs. Ik verwacht dat niet meteen, maar het is wel serieus genoeg om het in de gaten te houden.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De staatssecretaris sprak van een mogelijk misverstand over Frontex. Ik verzoek haar, de Kamer een overzicht te geven van het aantal asielverzoeken op Frontexboten die door Nederland zijn ingezet. Dat zou ik graag willen weten om tot een uitspraak te komen, want ik heb van de staatssecretaris begrepen dat het nog verschil uitmaakt waar de operaties plaatsvinden, of dat voor de kust van Libië is of voor de kust van Turkije.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Kan de staatssecretaris aangeven wat er gebeurt met de voorgenomen uitzetting van de Afghanen op dit moment?

Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik zei al dat er nog te weinig ervaring is met operationele Frontexacties om daar een beeld van te kunnen geven, maar ik zal het weinige materiaal waarover ik beschik aan de Kamer doen toekomen. De uitzetting van Afghanen gaat in Nederland vooralsnog gewoon door, omdat rule 39, de interim measure van het Europees Hof, betrekking had op deze specifieke uitzetting: een gezamenlijke actie van de Britten en de Fransen. Daar richt deze interim measure zich vooral op. Voorzover er nog geen uitspraak ligt die consequenties heeft voor Nederland, zal de bestaande praktijk worden voortgezet.

Agendaonderwerpen waarop het instemmingsrecht geldt

1. A-punten waarvoor het formele instemmingsrecht van de Staten-Generaal geldt

De voorzitter: Dan zijn wij nu toegekomen aan het voorleggen van een aantal onderwerpen waarop het instemmingsrecht geldt. De volgende punten behoeven het formele instemmingsrecht van de Kamer.

A.2.q. Voorstel voor een Verordening inzake alimentatie.

A.2.t. Ontwerpbegroting voor de installatie van het C.SIS en operationele kosten 2009.

A.2.u. Kaderbesluit verstekvonnissen.

A.2.v. Ontwerpbesluit EUROJUST.

A.2.v. Ontwerpbesluit Europees justitieel Netwerk (EJN).

A.2.w. Ontwerpkaderbesluit betreffende bestrijding van bepaalde vormen van racisme en vreemdelingenhaat.

A.2.x. Ontwerpkaderbesluit bescherming persoonsgegevens in het kader van justitiële en politiële samenwerking in strafzaken (derde pijler).

A.2.y. Ontwerpkaderbesluit tot wijziging van kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding.

De voorzitter: Ik constateer dat de leden op deze punten hun instemming geven en dat de fractie van de SP een voorbehoud maakt op punt A.2.x.

2. B-punten: Instemming van de Kamer met politieke akkoorden

De voorzitter: Hoewel het formele instemmingsrecht van de Kamer pas aan de orde is wanneer het besluit in zijn geheel aan de JBZ-Raad voorligt, wordt de leden in dit stadium gevraagd of zij kunnen instemmen met de algehele benadering van de regering met betrekking tot het politiek akkoord dat op de JBZ-Raad zal worden bereikt over onderdelen van de volgende agendaonderwerpen.

B.4. Voorstel voor uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2003/109/EG (inzake de status voor langdurig ingezetenen) tot personen die internationale bescherming genieten.

B.18. Voorstel voor kaderbesluit inzake het Europese surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces.

De voorzitter: Ik constateer dat de leden met deze voorstellen instemmen. De heer Kamp tekent aan dat de bezwaren die hij heeft aangeduid op deze punten overeind blijven.

3. Andere onderwerpen waarover nog geen besluitvorming tijdens de JBZ-Raad plaatsvindt, maar waarover wel richtingbepalende besprekingen worden gevoerd en uitgangspunten worden vastgesteld door de JBZ-Raad

De voorzitter: Hoewel het formele instemmingsrecht van de Kamer pas aan de orde is wanneer het besluit in zijn geheel aan de JBZ-Raad voorligt, wordt de leden in dit stadium gevraagd of zij kunnen instemmen met de algehele benadering van de regering met betrekking tot de inzet van de regering op de volgende agendaonderwerpen.

B.3. Ontwerprichtlijn inzake een gecombineerde vergunning en een gemeenschappelijk pakket rechten voor arbeidsmigranten.

B.10. Europees PNR: Verslag van het Voorzitterschap.

De voorzitter: Ik constateer dat de leden op deze punten hun instemming geven. De heer Kamp tekent aan dat de bezwaren die hij heeft aangeduid op deze punten overeind blijven. De fracties van de SP en de PvdA maken een voorbehoud bij punt B.10.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Leerdam

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (ChristenUnie).