Kamerstuk 21501-04-105

Verslag van een algemeen overleg

Ontwikkelingsraad

Gepubliceerd: 29 september 2008
Indiener(s): Henk Jan Ormel (CDA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal ontwikkelingssamenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-04-105.html
ID: 21501-04-105

21 501-04
Ontwikkelingsraad

nr. 105
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 september 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 10 september 2008 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 mei 2008 over de Evaluatie van de Europese Ontwikkelingssamenwerking (21 501-04, nr. 100);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 juni 2008 over het AIV-advies «Nederland en de Europese ontwikkelingssamenwerking» (21 501-04, nr. 101);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 11 augustus 2008 over de beleidsreactie van het kabinet op het AIV-advies «Nederland en de Europese Ontwikkelingssamenwerking» (21 501-04, nr. 102).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Ferrier

Griffier: Van der Kolk-Timmermans

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: De minister is gearriveerd. Wij gaan meteen van start met dit algemeen overleg met de minister van Ontwikkelingssamenwerking over de evaluatie van de Europese ontwikkelingssamenwerking. Ik geef daartoe van de zijde van de Kamer eerst het woord aan de heer Boekestijn van de VVD-fractie.

Wij hebben overigens morgen een uitgebreid overleg over landbouw en ontwikkeling. Het onderwerp voedselproblematiek kan dus morgen aan de orde gesteld worden. Ik herinner u daaraan in verband met de tijd. Wij hebben anderhalf uur voor dit overleg.

De heer Boekestijn (VVD): Mevrouw de voorzitter. Ik kan daar naadloos op aansluiten. Wij hebben nu drie AO’s over onderwerpen die eigenlijk overlappend zijn. Daar kunnen wij de minister op geen enkele manier voor aanslaan, een ambtenaar al helemaal niet. Ik spreek nu tot mijzelf, want ik heb kennelijk bij een procedurevergadering zitten slapen of ik ben overruled. Ik weet het niet meer. Ik vind het bijzonder onhandig en bij de volgende procedurevergadering zal ik dit anders aanpakken. Het is belachelijk om drie dezelfde onderwerpen over twee dagen in drie AO’s te spreiden.

De voorzitter: U spreekt inderdaad tegen uzelf, mijnheer Boekestijn. Ik stel voor dat u dit bij de procedurevergadering aan de orde stelt.

De heer Boekestijn (VVD): Dat zal ik heel keurig doen. Dan ga ik het nu over Europa hebben. De discussie in de EU wordt door Nederland altijd aangegrepen om te praten over de OS-inspanning. Er wordt gezegd dat wij een gidsland zijn en dat andere landen ons moeten volgen. Vervolgens wordt het beeld geschetst dat wij daarmee bezig zijn en dat wij daar een beetje vooruitgang in maken.

Wat zijn de feiten? In 2002 werd met grote moeite vastgesteld dat de ODA-norm voor de EU-15 0,8% van het bruto nationaal product zou moeten worden. In 2006 is dat met grote moeite gehaald. In 2007 is het maar net gehaald met een marge. In 2010 is het doel 0,56% voor de EU-27, hetgeen neerkomt op 0,51% voor de oude lidstaten en 0,17% voor de nieuwe lidstaten.

De regering is daar optimistisch over, maar als je je oor te luisteren legt, dan hoor je dat dit in het geheel niet gaat slagen. Misschien voor Engeland, misschien voor Spanje, maar zeker niet voor Frankrijk en Finland en al helemaal niet voor Griekenland, Italië en Portugal. Die landen zitten zelfs ver onder de 0,2%. Wij zitten op 0,82%. Duitsland zit nu op 0,37% en de beloofde 0,51% voor 2010 gaat volgens Koos Richelle, die ik onlangs sprak, niet lukken.

In Nederland wordt altijd gezegd dat dat een schande is. Al die andere landen zouden dus Nederland, Zweden, Denemarken en Luxemburg volgen. Dat beeld wordt neergezet, maar dat vind ik politiek naïef. Het duidt op zelfoverschatting, maar ik vind het ook inhoudelijk verkeerd. Het probleem met ontwikkelingssamenwerking is namelijk dat wij de positieve effecten ervan overschatten en de negatieve onderschatten. In de eerste plaats is er nauwelijks een relatie met economische groei. Dat is logisch, omdat de ODA slechts 2% is van de geldstromen tussen Afrika en het Westen. Je zou logischerwijze kunnen denken dat de VVD nu gaat pleiten voor een hoger ODA-percentage. Dat doet de VVD niet, omdat de hulp irrelevant is voor de economie. Maar het leidt helaas wel tot negatieve effecten, zoals machtsbestendiging en die hulpverslaving plus de wet van de afnemende meeropbrengsten.

Het gaat niet om geld. Afrika barst van het geld als je de cijfers bekijkt. Het gaat juist om de kwaliteit van de hulp. Dus wij moeten af van die kwantiteitsfetisj. Wij moeten praten over de hervorming van het beleid op basis van een kwaliteitsimpuls. Daar zit het probleem. Dat verklaart waarom heel veel landen betrekkelijk weinig aan ontwikkelingssamenwerking doen, want zij geloven er helemaal niet in. Zij gebruiken het voor het afkopen van wat schuldgevoel. Het is heel ernstig dat de kwaliteit door die andere landen ook stiefmoederlijk behandeld wordt. Ik ben voor hervorming van het OS-beleid. Ik heb geen standpunt als Wilders of Verdonk die alleen maar noodhulp willen. Ik wil meer dan dat doen.

De heer Irrgang (SP): Dit is misschien goed voor de politieke positiebepaling van de VVD. Wil de heer Boekestijn op de Wilders- of Verdonktour? Wil hij minder hulp of wil hij betere hulp? Als het om het laatste gaat, dan kunnen wij elkaar wellicht vinden. Als het om het eerste gaat, niet. Dan zegt hij eigenlijk dat hij ook wil worden zoals Italië.

De heer Boekestijn (VVD): Ik wil betere hulp, maar zelfs van betere hulp zullen de effecten betrekkelijk bescheiden zijn. Ik wil dus af van het verhaal dat de hoogte zo belangrijk is. De hoogte is helemaal niet belangrijk. Het gaat om de kwaliteit van de hulp. Wat ik bij mevrouw Verdonk en de heer Wilders zo jammer vind, is dat zij alleen maar praten over noodhulp. Noodhulp is juist het meest problematische onderdeel van ontwikkelingssamenwerking. Ik ben iemand die wil hervormen. Ik wil veel meer dan noodhulp doen, hoewel ik deze ook graag wil hervormen.

Voorzitter: Waalkens

Mevrouw Ferrier (CDA): De heer Boekestijn zegt dat wij ons moeten realiseren dat de effecten bescheiden zullen zijn. Kan ik daaruit concluderen dat de VVD afstapt van het eeuwige idee om alsmaar meetbare resultaten te willen zien en als de resultaten niet duidelijk zijn, meteen te roepen dat de OS mislukt is?

De heer Boekestijn (VVD): Het lijkt mij heel eenvoudig. Laat ik mij verdiepen in de mind van een christendemocraat of zelfs in die van een sociaaldemocraat. Of je nu socialist, christendemocraat of liberaal bent, iedereen zou geïnteresseerd moeten zijn in de effectiviteit van zijn handelen. Iemand die dat standpunt verlaat, begeeft zich in een burcht die niet goed valt te verdedigen. Mevrouw Ferrier verlaat het standpunt, want zij zegt constant dat je de effectiviteit niet goed kunt meten. Dat soort denken zal ertoe leiden dat het ontwikkelingssamenwerkingbeleid eerder in elkaar zal storten.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb absoluut niet gezegd dat de effectiviteit niet belangrijk is. Integendeel; mijn partij doet niet anders. Waar het mij om gaat, is dat als er iets fout gaat, ik niet meteen roep dat de hele OS mislukt is.

Voorzitter: Ferrier

De heer Boekestijn (VVD): Wij weten nu uit heel veel onderzoek dat het effect op de economische groei zeer beperkt is. Ik zeg het nog heel netjes, want eigenlijk bestaat die nauwelijks. Ik vind dat wij daar geen genoegen mee kunnen nemen. Er is alle reden om het hele beleid ter discussie te stellen en het te veranderen. Ik wil dat ook doen. Over schuldenkwijtschelding wordt heel eenvoudig gedacht, maar dat leidt niet tot positief gedrag. De Wereldbank geeft begrotingssteun aan dubieuze regimes. De EU doet dat heel erg. Wij doen het in mindere mate, maar wij doen het meer dan ik goed vind. Dat moeten wij niet doen, maar wij gaan er wel mee door. De private sector en de landbouw zijn sterk verwaarloosd; goed bestuur en civil society worden zwaar overschat.

De AIV wil een groter deel van de hulp via de Europese Unie laten lopen. Ik moet de minister prijzen, want in zijn antwoord daarop staat niet dat hij dat wil gaan doen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Zo kennen we de heer Boekestijn weer. Wanneer het de heer Boekestijn zo hoog zit dat die hulp minder doet dan wat ook hij wil, kiest de VVD dan eindelijk een andere inzet aan bijvoorbeeld de handelspolitieke tafel? Als wij echt een deuk in een pak boter willen schoppen in Afrika, moet Europa bereid zijn om de inspiratie van de Dohabelofte destijds echt gestand te doen. Handel moet bijdragen aan de ontwikkeling daar. Is dat het niet geval, dan doen wij als Europa even niet mee. Ik hoor de VVD er nooit over, dat wij die politieke tafel moeten gebruiken om ontwikkeling centraal te stellen.

De heer Boekestijn (VVD): Het verbaast mij dat de heer Vendrik dat zegt. Als je de debatten analyseert, kun je constateren dat in het parlement de boerenlobby veel meer bij de christendemocraten zit en veel minder bij de VVD. De partij van de heer Vendrik wil ook in ontwikkelingslanden protectie mogelijk maken. Met tijdelijke protectie zou ik kunnen instemmen. De ellende is alleen dat dit soort tijdelijke dingen de neiging heeft permanent te worden. Dan hebben wij een probleem. Je moet het dus op een heel intelligente manier doen. De heer Vendrik maakt zich altijd te veel los van het marktmechanisme. Afrika kan alleen wat worden als het een niche gaat vinden. Madagaskar is daar een mooi voorbeeld van. Op een gegeven moment was er een goede regering in Madagaskar en binnen acht maanden tijd had het een fantastische groei en had het een zeer goede relatie met China. Er kwam echter een nieuwe regering, de haven werd gesloten en alles was weer kapot.

Het probleem met Afrika is niet zozeer dat het last heeft van globalisering, het heeft juist te weinig globalisering. Het poogt te weinig daar een goede plaats in te vinden. Over tijdelijke protectie denk ik overigens genuanceerd. Wij kunnen daarover best praten. Ik ben ook zeer kritisch over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wanneer wij die landen permanent beschermen, gaan wij de dynamiek in die landen doorbreken, waarna wij nog verder van huis zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks): Kunnen wij afspreken dat vanaf heden de VVD-fractie in de Tweede Kamer met alle kritiek op de huidige OS-praktijk de ontwikkeling daar centraal stelt in de inzet bij de WTO? Niet de ontwikkeling hier, maar de ontwikkeling daar. Ik zit hier al tien jaar en ik ben de VVD-woordvoerders in alle soorten en maten tegengekomen, bij de Landbouwraad, bij de WTO-raad, bij Economische Zaken. De diverse woordvoerders van de VVD hadden het nooit over het centraal stellen, het prioriteit geven van de ontwikkelingsbelangen aan de handelspolitieke tafel of bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het ging over ons, niet over hen. Gaan wij alles doen in handelsarrangementen waar Europa wel of niet zijn steun aan moet geven, om de ontwikkeling daar te bevorderen? Is dat dan vanaf heden de nieuwe positie van de VVD in het handelspolitieke debat?

De heer Boekestijn (VVD): Mijnheer Vendrik, leest u maar eens wat de inbreng is van Han ten Broeke bij de Europabesprekingen. Die is heel duidelijk. «Trade, not aid» is een slogan die bij de VVD de afgelopen jaren veel meer weerklank heeft gevonden dan bij GroenLinks. GroenLinks verpakt dit altijd weer in protectionistische arrangementen en heeft dus een dynamiekprobleem. Ik ben dus helemaal niet zo bang voor het debat.

Ik zal nog één punt aan de orde stellen over de beleidscoherentie. Ik wil de minister eigenlijk prijzen, want ik ben ontzettend blij dat hij niet achter de AIV aanrent om dus meer hulp via de EU-begroting te gaan verlenen, want de EU is verslaafd aan begrotingssteun. Dat wordt ook alleen nog maar meer. Begrotingssteun is een ernstige vergissing, want er is geen begin van een wetenschappelijk bewijs dat die beter werkt dan de oude projectsteun. Dat lees je ook overal. De Engelsen doen het, de Wereldbank doet het, de EU doet het veel meer, wij doen het gelukkig minder, maar wij doen het te veel. Ik hoop echt dat de minister niet van plan is om meer hulp via Europa te laten verlopen.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De evaluatierapporten bieden de mogelijkheid te bezien of wij met de goede dingen bezig zijn en of de grondslag van ontwikkelingssamenwerking in relatie tot Europa relevant is. Wij vinden die inderdaad relevant, in tegenstelling tot collega Boekestijn die tekeer gaat over alles wat niet deugt. Ik kijk meer naar waar wij tot een versterking kunnen komen, zonder daarbij onze voortrekkersrol en onze gidspositie, die zeer worden gewaardeerd, niet alleen in Europa, maar zeker ook in de ontvangende landen, te vergeten. Het gaat erom een en ander prominent met elkaar te verbinden.

Uit de evaluaties blijkt dat er veel is verbeterd, maar dat het nog niet loopt, zoals wij graag zien. Ik was zeer onder de indruk van ons gesprek met Europees Commissaris Louis Michel, maar ook hij sprak nadrukkelijk zijn ergernis uit over het feit dat hij verstrikt raakt in de enorme verantwoordingsmachine. Die vormt een beletsel bij het behalen van de resultaten die ook de heer Boekestijn graag wil zien. Net als deze minister wil de Commissaris niet het pad op van beleidsvrijheid en «wij zullen wel zien waar het schip strandt». Ook hij wil een aantal piketpalen slaan om te proberen de ruimte voor een en ander te vinden en het juiste antwoord te geven. Dat juiste antwoord is overigens niet altijd te vinden, maar wij moeten onze ogen niet sluiten voor wat niet lukt. Als iets niet lukt, moeten wij bezien waar het beter kan.

In het rapport van het European Centre for Development Policy Management (ECDPM) wordt geconstateerd dat de drie c’s niet verder gaan het delen van informatie. Het oppakken van concrete opdrachten vanuit Europa, gestimuleerd door lidstaten, kan veel beter. Het AIV-rapport is positiever van toonzetting en heeft de Nederlandse positie daarin meer bepaald. De inzet van de PvdA is erop gericht om de OS-kant van Europa te versterken. Hoe staat het wat dat betreft met de politieke benadering van het ontwikkelingssamenwerkingbeleid? Hoe staat het met de bereidheid bij de andere lidstaten om daarvoor verantwoording te nemen, hun afspraken na te komen en de verantwoordingsmechanismen in de parlementen zodanig te versterken dat wij niet alleen de verantwoording in het Europees Parlement krijgen, maar ook in de nationale lidstaten? Dan kunnen de woordvoerders van de andere parlementen de ministers ook door de gangen jagen om op zoek te gaan naar het commitment om afspraken na te komen. Ook daar heeft de heer Boekestijn terecht de vinger bij gelegd. Ik verschil echter met de heer Boekestijn van mening als hij het heeft over een dramatische teruggang van de bijdrage van de lidstaten richting Europa op het terrein van de te leveren financiële inspanningen. Dat kan worden veroorzaakt door creatief boekhouden en een bepaalde positie met betrekking tot het aflossen van schulden, maar de politieke benadering van het OS-EU-beleid moet wel scherp in de gaten worden gehouden. Is de minister bereid zijn nek uit te steken in het aanspreken van de andere lidstaten op hun verantwoordelijkheid? Dan de kwestie van de capacity building assistance (CBA). Wij hebben eerder uitgesproken dat wij de inzet van de minister op dit terrein zeer waarderen, ook in het licht van de EPA-discussies. Wij komen daar wellicht in een ander overleg nog op terug. De minister heeft in algemene zin gereageerd op de voorstellen in de verschillende evaluaties. Kan de minister een speerpuntenlijstje aan de Kamer presenteren van de stappen die nu concreet gaan worden gezet? De donorcoördinatie. Wil de minister onze voortrekkersrol daarbij ter discussie stellen? Wij zouden dat erg betreuren, want wij hebben op een aantal terreinen specifieke kennis in huis. Daarnaast is de logistiek op een aantal terreinen ook op orde. Wat dat betreft kunnen wij in Europa onze voortrekkersrol scherp blijven profileren.

Als laatste punt accountability en transparantie. De Commissaris heeft zich beklaagd over de enorme bureaucratie, niet alleen in Europa, maar als spiegelbeeld daarvan ook in Nederland. Er is sprake van een toonbeeld van over elkaar heen rollende opvattingen. Dat is niet zo erg, maar het politieke debat over de positie van ontwikkelingssamenwerking in relatie tot Europa is ideologisch bepaald. De vraag is of wij de moed hebben om te accepteren dat niet alles goed gaat, om te blijven werken aan de dingen die nodig zijn en om daarvoor op de barricade te springen, ten gunste van allerarmsten in de wereld. De arme mensen wonen in de fragiele staten. Die kunnen wij niet in de kou laten staan, al is sprake van een instituut van corrupte regeringen. Ik spreek de heer Boekestijn daar ook op aan.

De heer Boekestijn (VVD): Ik begrijp uw redenering. U wilt onze voortrekkersrol graag blijven vervullen. Op het gebied van de coherentie doet Nederland het beter dan andere landen. Dat wilt u uitdragen. De verbetering van de oorsprongregels doorkruist echter de regionale economische integratie. Wij weten allemaal dat Zuid-Zuidprotectionisme een nog groter probleem is dan Noord-Zuidprotectionisme. Wat dat betreft is sprake van een delicaat punt, al zit ontwikkelingssamenwerking vol met moeilijke punten, maar er is nog geen begin van EU-consensus hierover. Ik begrijp uw wens, maar bent u het met mij eens dat de kans dat dit gaat slagen heel erg gering is? U kunt het wel willen, maar kan het wel? Ligt het voor de hand dat dit slaagt?

De heer Waalkens (PvdA): Je kunt kiezen voor de defaitistische houding, ervan uitgaan dat niet lukt, dat je er beter mee kunt stoppen en daarom hier en daar tot stelselwijzigingen komen. Je kunt echter ook afspraken maken over de werkverdeling. Een van de opdrachten in Europa is om niet alleen de donorcoördinatie beter te organiseren en dat verder te laten gaan dan het delen van de informatie, maar ook om te komen tot complementariteit en onze voortrekkersrol wat dat betreft te positioneren. Volgens mij zijn er uitgelezen kansen om vanuit de slogan «put your money where your mouth is» die voortrekkersrol te blijven vervullen, terwijl andere landen op andere terreinen wellicht het voortouw kunnen nemen.

De voorzitter: De minister wil hier ook iets over zeggen.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik wil nog niet politiek reageren. Ik heb er wel moeite mee als in de discussie feiten worden gepresenteerd die niet waar zijn, terwijl er wel een vraag over wordt gesteld.

Er is in Europa eenheid op het terrein van origineregels. Daar heeft Nederland zijn nek voor uitgestoken. Binnen de EPA-onderhandelingen is wat dat betreft sprake geweest van een doorbraak. Daardoor is sprake van gelijksoortig beleid. Dat is zelfs het voordeel van Europa geweest, omdat de competentie voor handel in Europa ligt. Daar heeft Nederland hard aan getrokken. Het is dus feitelijk onjuist als wordt gesteld dat op dat punt sprake is van verschillen en dat men niet op één lijn zit, te meer als in dat kader aan de heer Waalkens wordt gevraagd wat hij daarvan vindt. De afgelopen weken hoor ik regelmatig suggesties over ontwikkelingssamenwerking die in de basisstelling al onjuist zijn. Daarom deze correctie.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Irrgang.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. De SP-fractie is voorstander van betere ontwikkelingshulp, maar niet van minder ontwikkelingshulp. In die zin beschouw ik mij graag als een hervormer, maar niet als iemand die ontwikkelingssamenwerking een kopje kleiner wil maken. Ik vrees daar soms wel een beetje voor, ook als ik de heer Boekestijn hoor, omdat zijn agenda mij niet altijd even duidelijk is.

Mijn fractie is heel erg kritisch over Europese ontwikkelingssamenwerking. In de voorbereiding heb ik een groot aantal rapporten bestudeerd. Ik verwijs bijvoorbeeld naar Alliance 2015, het samenwerkingsverband voor Europese ontwikkelingssamenwerking, dat een heel kritische evaluatie heeft opgesteld van de bijdrage van de Europese Unie aan het halveren van de extreme armoede in de wereld. De conclusie was dat de EU daar nauwelijks aan bijdraagt, in het bijzonder als het gaat om het halveren van de honger in de wereld. Die bijdrage neemt ook af. Dat is dus een verslechtering. Ik heb het overigens over de lidstaten en over de EU als donor. Ik maak daar onderscheid tussen. De stelling dat het belang van de EU toeneemt op het terrein van ontwikkelingssamenwerking is wat mij betreft moeilijk te onderschrijven, te meer omdat de lidstaten hun bijdrage aan het verlagen zijn in plaats van te verhogen, zoals was afgesproken. Een aantal Europese landen, niet zijnde Nederland, is gewoon bezig met het verlagen van de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking.

Het lijkt mij dat de EU de logische rol van coördinator vervult. Ik zie de voordelen daarvan, al zeg ik erbij dat dit nog beter internationaal kan gebeuren. Het is ook heel erg eurocentrisch te stellen dat deze kwestie Europees moet worden gecoördineerd, want ontwikkelingssamenwerking wordt door nog meer landen dan alleen de Europese gedaan; gelukkig maar. Ik zie geen rol voor de EU als een soort 28ste donor, want dan maak je het probleem alleen maar groter. Dan heb je nog meer donoren die je moet coördineren. Dat is mijn bezwaar tegen de EU als een eigen donor. Je hoort overal, niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland, dat de bureaucratie bij de Europese ontwikkelingshulp ontzettend groot is. Ik hoor dat keer op keer. De transactiekosten zijn heel hoog. Het is zelfs zo erg dat soms niet eens wordt begonnen met het aanvragen van Europese hulp, omdat de bureaucratie zo groot is. De minister mag daar wel eens kritischer naar kijken. Het Overseas Development Institute schrijft dat meer dan 1 mld. kan worden bespaard als de hulp beter en efficiënter wordt. De EU vraagt zelf om Country Strategy Papers, maar dat leidt tot bureaucratie bij de landen die hulp ontvangen vanwege het maken van eigen plannen, terwijl er plannen liggen over Poverty Reduction Strategy Papers. Dat is dus extra bureaucratie bij de ontvangende landen. Waarom moet dat? Dat is toch precies tegengesteld aan wat je wilt bereiken, namelijk een zo efficiënt mogelijke hulp?

Ik zie ook niet in wat de Europese Commissie voor schaalvoordelen heeft op bepaalde terreinen. De minister noemde eerder de transportsector en de infrastructuur, maar ik zie geen voordeel van ten opzichte van de Wereldbank. De EU doet vooral veel aan budgetsteun, maar dat is geen infrastructuur. Daar is ook heel veel kritiek op. Ik ben het met de heer Boekestijn eens dat de EU veel te veel aan budgetsteun doet en daar veel te weinig kritisch op is. Neem Somalië waar de EU een warlord steunt. Dat heet de overgangsregering, maar het is geen functionerende regering die controle over het grondgebied heeft. Daar zitten gewoon oorlogsmisdadigers, gesteund door de EU, en het land krijgt budgetsteun. De situatie wordt eerder slechter dan beter. Ik vind dat daar een eind aan moet komen.

De Europese ontwikkelingshulp is ook steeds minder gericht op de allerarmste landen. Het lijkt mij voor de hand te liggen dat die hulp daarop wordt gericht. De bureaucratie is zelfs zo erg dat de EU als donor meer vertraging veroorzaakt dan de ontvangende landen zelf. Mijn fractie is voorstander van de coördinatie van Europese hulp, maar de EU als zelfstandige donor is onnodig. Het is bureaucratisch en er worden ook vaak de verkeerde politieke doeleinden gekozen. Het terrorisme wordt er als politieke doelstelling vaak een beetje ingefietst, maar dat heeft niets met ontwikkelingssamenwerking te maken. Ik zou het waarderen als de minister zich wat dat betreft wat kritischer opstelt, vooral binnen Europa.

Voorzitter: Waalkens

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. De afgelopen decennia is er veel gebeurd op het gebied van het Europees ontwikkelingsbeleid. Mijn fractie denkt daar heel positief over. Er zijn afspraken gemaakt in 2005 met de lidstaten, er is een European Consensus on Development, in 2005 hadden wij The Paris Declaration en in 2007 komt daar ook nog een Code of Conduct bij. Dat zijn allemaal belangrijke stappen en het is belangrijk dat de Europese Unie dit traject zo zorgvuldig doorloopt. Mijn fractie hecht zeer aan een effectief Europees ontwikkelingsbeleid. Dat betreft natuurlijk het belang van het halen van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, maar voor ons gaat het verder dan dat moment in de tijd. Het gaat ook om de positie van een sterk Europa in een snel veranderende wereld. Niet om een Fort Europa te worden, waar wij ons achter hoge muren kunnen verschansen, maar een Europa dat vanuit zijn ontwikkelingsbeleid juist datgene weet waar te maken en uit te dragen wat eens de basis was om de EU te beginnen; gemeenschappelijke waarden en het leggen van verbanden tussen beleidsterreinen en doelstellingen ter bevordering van het welzijn van allen. Wat in Europese internationale samenwerking vandaag de dag zichtbaar zou moeten zijn, is de nauwe verbintenis tussen ontwikkeling, veiligheid, duurzaamheid, democratie en migratie. Hier liggen voor Europa grote kansen. Er zijn dus belangrijke stappen gezet op dat gebied, waarvoor hulde. Wij weten wat de uitdagingen zijn.

Het optimisme van de CDA-fractie stopt bij de uitvoering. Het gaat er niet alleen om dat veel lidstaten hun beloftes niet nakomen. Helaas constateer ik dat er discrepantie ontstaat tussen het EU-beleid en het beleid van de nationale lidstaten. Ik heb hiervan twee concrete voorbeelden; de uitkomsten van Accra en het beleid ten aanzien van Eritrea. De uitkomst van Accra is het streven om de helft van de OS-bijdrage via begrotingssteun te geven. Mijn fractie is hier niet blij mee.

Minister Koenders: Voorzitter. Dat is niet de uitkomst van Accra. Ik zal u zo hier nader over inlichten.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zie er bijzonder naar uit dat de minister mij daarover goed inlicht. Dit is wat ik eruit heb opgemaakt en mijn fractie is hier niet blij mee als dat zo is. Als wij één les geleerd hebben uit het verleden, dan is het dat juist met begrotingssteun veel mis kan gaan. Natuurlijk valt er veel te zeggen voor het tegengaan van versnipperingen. Dat is ook een belangrijke taak voor Europa, want versnippering heeft juist tot missers geleid en een hoop ellende voor de ontvangende landen zelf. Je kunt pas begrotingssteun geven, wanneer er goed bestuur is en er sterke instellingen en goed functionerende instituties, zoals een rekenkamer en een sterk parlement zijn. Daaraan ontbreekt het helaas nog maar al te vaak. De CDA-fractie zet grote vraagtekens bij het Europese beleid, waarbij de helft van de bijdrage via budgetsteun gegeven wordt. Niet alleen vanwege het effect op armoedebestrijding, maar natuurlijk ook vanwege het draagvlak gaat het ons uiteindelijk om het resultaat, om de doelen die je nastreeft. Ik hoop van harte dat de minister mijn zorg op dit punt weg kan nemen.

Het volgende punt waarbij ik discrepantie zie ontstaan in het beleid tussen Europa en de nationale lidstaten, betreft Eritrea. Mijn fractie heeft de minister van harte ondersteund in zijn beleid om Eritrea uit te faseren vanwege de schendingen van mensenrechten en met name de rechten van christelijke minderheden in dat land. Hoe kan het dan, dat men in EU-verband voornemens is 120 mln. aan dat land te besteden in de komende drie jaar? Natuurlijk wil ook de CDA-fractie dat er humanitaire hulp gegeven wordt en dat het de bevolking daar ten goede komt. Wij zetten grote vraagtekens als wij horen dat een deel van de geboden hulp in staatswinkels terechtkomt en dat het geld voor het lenigen van humanitaire nood op een rekening gestort wordt van een fonds in het buitenland dat door de president van het land beheerd wordt. Dit is toch geen gecoördineerd Europees ontwikkelingsbeleid? Collega Irrgang heeft ook Somalië in dit kader al genoemd.

Over die afstemming heeft mijn fractie nog een aantal brandende vragen. Hoe verloopt bijvoorbeeld de coördinatie ten aanzien van thema’s, zoals de strijd tegen hiv/aids? Hoe loopt dat op Europees gebied? Hoe groot is het budget daarvoor en hoe wordt het geld uitgegeven? Hoe wordt dit onderwerp aan de orde gesteld bij een land als Rusland en de nieuwere lidstaten? Mijn fractie hecht zoals gezegd aan een zichtbaar, eigen, sterk OS-beleid. Daarbij hoort kritisch evalueren, want je moet weten wat werkt en wat niet werkt. Nogmaals, de CDA-fractie heeft er alle begrip voor dat niet alles goed gaat, maar het gaat haar wel om resultaat, al was het alleen vanwege het draagvlak, afgezien van het belangrijkste feit dat we vandaag de dag effectief de armoede moeten kunnen bestrijden. Dan moet je echter wel kunnen evalueren. Ik heb sterke twijfels bij de evaluatiecapaciteit van Europa als zodanig. Ik hoor graag van de minister of mijn twijfels terecht zijn en wat daar dan aan kan worden gedaan.

Op het ontwikkelingsterrein zijn nieuwe spelers waarmee de EU te maken heeft. Ik denk aan China, India, Korea en aan grote fondsen zoals het Clintonfonds, PEPFAR enzovoorts. Het is een compliment waard dat China aanwezig was in Accra. Bij mijn weten is het de eerste keer dat China aansluit bij een dergelijke bijeenkomst. Ik ben heel benieuwd of dit nu het Europees beleid gaat worden. Dat zou ik erg toejuichen. Probeer China erbij te betrekken om het vervolgens wel kritisch aan te spreken op of in elk geval in gesprek te gaan over de manier waarop China opereert in landen als Sudan, Afghanistan, maar ook Latijns-Amerika en het Midden-Oosten.

Voorzitter: Ferrier

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik moest even iets in de Grote Zaal doen, maar het was ingewikkeld om daar te komen, vanwege een stroomstoring, waardoor her en der deuren waren afgesloten. Dat deed mij denken aan het Europese OS-beleid waarbij je ook niet overal uitkomt waar je wilt komen.

Ik moet zeggen dat ik met een geprangd gemoed aan dit debat begin. Enerzijds heeft de fractie van GroenLinks altijd een grote nadruk gelegd op de noodzaak van een Europees ontwikkelingssamenwerkingbeleid, breed, inclusief vergaande doorwerking van het ontwikkelingsperspectief, bijvoorbeeld op handelspolitiek terrein. Dat is voor de toekomst een heel belangrijke route. Het versterkt ook het beeld dat wij van Europa hebben als een civiele supermacht die zijn verantwoordelijkheid in de wereld neemt, in dit geval voor het mede mogelijk maken van het bestrijden van armoede en honger in de wereld. Tot zover delen wij dat uitgangspunt met de minister, althans voor een deel. De praktijk van het Europese ontwikkelingsbeleid is soms bar en boos. Ik ben er eerlijk gezegd tamelijk boos over. Ik zou het toejuichen als de minister van OS deze dubbele boodschap ook in het Europese debat afgeeft: ja, wij gaan verder met het Europese ontwikkelingssamenwerkingbeleid; ja, wij zetten alles op alles om de drie c’s, vooral de beleidscoherentie, echt in te vullen – ik hoor dat al jaren, maar het komt er nauwelijks van – en ja, wij zijn heel fel op praktijken bij de uitvoering van het Europese ontwikkelingssamenwerkingbeleid die de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Dat schaadt namelijk het beeld van ontwikkelingssamenwerking. Dat schaadt het beeld van Europa. Dat zorgt ook voor een afnemend draagvlak. Daar nemen wij heel veel afstand van. Dat kan nooit de toekomst van het Europese OS-beleid zijn. Het moet veel en veel beter.

Het is een overbekend en oud punt, maar heel veel ontwikkelingsdebat heeft betrekking op een verzameling van zeurende kwesties. Neem de coherentie en kijk naar de afgelopen zomer. De WTO-onderhandelingen zijn ooit begonnen met de heel dure belofte in Doha, november 2001, twee maanden na 11 september, dat de handel echt ten dienste zou moeten komen te staan van ontwikkeling, juist ook om de voedingsbodem voor nieuw terrorisme weg te nemen. Dat was een heel dure belofte. Kijk ik naar de geschilpunten bij het kooigevecht afgelopen zomer tussen de belangrijkste lidstaten in WTO-verband, naar wat er echt centraal stond, wat er echt werd bevochten, wat in de persoon van de staatssecretaris van Economische Zaken naar voren werd gebracht, dan zie ik van die Dohabelofte heel weinig terug. Ik vind dat niet goed. Ik weet dat de minister van OS aan de goede kant staat binnen het kabinet, maar ik vraag de minister wel hoe dit kan. Heel veel van wat nu op de tafel van de WTO ligt, is niet ontwikkelingsrelevant. Sterker nog, daar hebben ontwikkelingslanden alleen maar last van. Dat helpt niet bij hun ontwikkeling, dat zit hen dwars. Daarmee wordt het beginsel van beleidscoherentie tussen ontwikkeling en handel geschonden. Ik maak mij daar zeer druk over. Ik beloof de minister dat ik zijn collega’s in het kabinet er nog veel meer lastig mee zal vallen, want zo moet het niet. De WTO-inzet van Europa is slechts op enkele onderdelen ontwikkelingsrelevant, maar bovenal geïnspireerd door eigen belang. Dat was de belofte in Doha niet. Zo moet het ook niet verder, want het klopt wat de minister stelt: coherentie moet verder worden bevorderd. Daar moet een keer een doorbraak in komen, maar die blijft tot op heden uit. Dat is niet goed. Hulp en ontwikkeling horen juist samen te gaan. Dat zou de Europese ontwikkelingsagenda juist versterken.

Een aantal voorstellen van de minister circuleert nu in het Europese circuit. Wij ondersteunen die. Het is heel goed om in de toekomst te werken met lead-donorcountries, om af te spreken dat individuele landen zich beperken in het aantal thema’s en dat er meer stroomlijning komt. Dat kan de effectiviteit en de transparantie van de hulp bevorderen. Het voorkomt ook dat er donorwezen blijven bestaan. De vraag is wel waar in de toekomst de nadruk van de Nederlandse bijdrage in dit Europese palet komt te liggen. Wij zijn goed in een aantal dingen: gender, transitional justice, milieu en klimaat, democratisering. Zijn dat inderdaad de elementen waar dit kabinet zich in de Europese context sterk voor gaat maken? Over de sectorale en algemene begrotingssteun kun je een boom opzetten. Dat gaan wij morgen in technische zin ook weer doen met de betrokkenen van het departement. Ik zie daarnaar uit, de heer Boekestijn waarschijnlijk ook. Ook daarvoor geldt dat je ermee moet doorgaan. Op papier, in theorie, kan sectorale en algemene begrotingssteun zeer waardevol zijn, maar als je daartoe overgaat, vereist dat juist op Europees niveau het strak trekken en het helder en scherp maken van de eisen die je daaraan stelt. Het vraagt ook heldere afspraken over het trackrecord. Eigenlijk zijn dat allemaal open deuren, oude zeurende kwesties, maar al die zaken moeten een keer vooruit worden gebracht in Europa. Als Europa daar vanuit het EOF aan bijdraagt, dan moet dat gebeuren op basis van een heel scherp en helder plan, met overheden die zich op dat punt hebben bewezen en die laten zien dat het de goede kant opgaat.

Dan nog iets over de Monterreyafspraken. Op dat punt gaat het bij veel individuele lidstaten in Europa niet goed. Die beginnen terug te krabbelen van oude beloften. De oude beloften uit de jaren zeventig komen ze überhaupt niet na. Ik heb daarom weer een idee uit de kast gehaald. Juist de minister van Ontwikkelingssamenwerking kan dat in Europa naar voren brengen. Tel de Europese afdracht en de OS-verplichting bij elkaar op, maak daar een maximum van en zorg dat het communicerende vaten worden. Dat betekent dat landen niet wegkomen op het moment dat hun OS-bijdrage de 0,7% niet haalt. In dat geval zou hun EU-bijdrage omhoog gaan. Omgekeerd, als landen zich fatsoenlijk gedragen, zoals Nederland en enkele andere lidstaten, zouden ze kunnen profiteren in de vorm van een lage EU-afdracht. Is de minister bereid dit voorstel op tafel te leggen? De vorige keer was de reactie van het kabinet wel heel erg lauw, maar af en toe moet je met politiekpikante voorstellen komen. Dat hoef ik de minister toch niet uit te leggen?

De heer Boekestijn (VVD): Ik heb met genoegen naar het verhaal van de heer Vendrik geluisterd. Ik heb een vraag aan hem, waarmee ik tegelijkertijd de aanval van de minister op het door mij gestelde over de preferentiële oorsprongregels kan pareren. De heer Vendrik wil doorgaan met Europa. De handelspolitieke kant stelt hem al jaren teleur, maar hij wil toch doorgaan. Er zit iets onevenwichtigs in de analyse van de heer Vendrik. In het stuk dat wij als huiswerk mee hebben gekregen, staat het volgende: «De Europese Commissie heeft ten slotte in oktober 2007 een voorstel gepresenteerd voor herziening van de oorsprongregels voor het algemeen preferentieel stelsel, dat als eerste stap dient voor volledige herziening van de oorsprongregels die kunnen worden toegepast in alle preferentiële akkoorden. Het is echter moeilijk om in Europees verband consensus te bereiken over een dergelijk systeem.» De minister ontkende dit zojuist. Verder staat er: «Vanuit diverse lidstaten wordt mede uit protectionistische overwegingen...» en dan volgt de rest. Met andere woorden, een volwassen politicus praat niet alleen over wat hij wil, maar ook over een tactiek hoe hij kan bereiken wat hij wil. De handelspolitieke wensen van de heer Vendrik voor Europa, die ik voor een groot deel onderschrijf, hebben geen schijn van kans om ooit te worden verwezenlijkt. Waarom is de heer Vendrik voor Europa als hij zeer teleurgesteld is in de handelspolitieke kant van deze zaak? Daar komt bij dat er geen kans op is dat dit ooit zal verbeteren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ben niet in de politiek gegaan om het cynisme van de heer Boekestijn over Europa te bevestigen. Ik ben in de politiek gegaan om dat te ontkrachten en te bevechten. Ik snap heel erg goed dat het Europese traject lastig en ingewikkeld is. Het is een mijnenveld. Voor deze minister en de andere leden van het kabinet is het een heel ingewikkeld traject, maar wij hebben geen keus. Wij hebben al lang geleden besloten dat de handelspolitiek niet meer in handen is van de lidstaten, maar een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid betreft. Daarom hadden wij de Grondwet ook nodig. We moesten ervoor zorgen dat een en ander in de toekomst in ieder geval democratisch gelegitimeerd zou zijn, wat eigenlijk nog steeds niet het geval is. Wat betreft de handelspolitiek is sprake van een democratisch gat. Ik zal tot het einde der tijden, als mij dat is gegeven, blijven strijden voor een andere handelspolitieke agenda van Europa, die inderdaad veel OS-relevanter wordt. Niet deze minister moet meer zijn best doen, anderen moeten veel meer hun best doen. Dat is mijn inzet in het OS-debat. De heer Boekestijn ontleent een gebrek aan effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking om te wijzen op een gebrek aan economische vooruitgang. Kennelijk is dat voor hem een op een, terwijl mijn analyse nu juist is dat heel veel OS-inspanningen worden gefrustreerd, geblokkeerd, tegengewerkt door andere politieke agenda’s, bijvoorbeeld die van de handelspolitiek, maar wij kunnen dat ook uitbreiden met wat er op het gebied van de landbouw gebeurt, zoals de agrarische markten. Landen in ontwikkeling worden niet geholpen op die terreinen. De heer Boekestijn rekent af op OS, maar ik reken af op die brede inzet. Die is niet goed. Daar zit het probleem. Ik zou wensen dat wij wat dat betreft samen optrekken. Daar zou deze wereld een stuk leuker van worden.

Antwoord van de minister

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de vragen. Ik begin met een algemene opmerking. Als iets een probleem is, zeggen veel ministers dat het glas halfvol in plaats van half leeg. Ik probeer om dat te voorkomen. Ik ben het niet eens met de appreciatie van de Europese ontwikkelingsinspanningen. Het verbaast mij ook enigszins. Ik ben, ook toen ik Kamerlid was, altijd een euroscepticus geweest als het gaat om ontwikkelingssamenwerking. Ik ben het deels eens met de kritiek, maar het beeld van een groot bureaucratische moloch, waarbij het ene deel van de Commissie niet meer weet wat het andere deel doet, van een gebrek aan interesse, van een gebrek aan daadwerkelijke mogelijkheden voor het Europees Parlement om er iets aan te doen en van een volstrekt gebrek aan eenheid als het gaat om het beleid van de ontwikkelingssamenwerkingministers herken ik niet. Het zal de Kamer misschien verbazen, maar als ik kijk naar wat er de afgelopen jaren in Europa is gebeurd, constateer ik dat het terrein van ontwikkelingssamenwerking waarschijnlijk één van de terreinen is waarop het meeste is gebeurd. De heer Boekestijn heeft gesproken met de heer Richelle.

De voorzitter: Wij hebben als commissie een reisje naar Brussel gemaakt. Wij hebben dus allemaal met hem gesproken.

Minister Koenders: Des te beter. Ik spreek de hele commissie hier dus op aan. In alle rapporten, inclusief die van de niet-gouvernementele organisaties – ik kom nog te spreken over het Alliancerapport – wordt grote vooruitgang geconstateerd in de Europese ontwikkelingssamenwerking. Toen ik in 2007 net minister was, zijn wij overeengekomen dat het eindeloos naast elkaar werken van de landen en de Commissie moest zijn afgelopen. Dat is niet alleen met woorden gebeurd. Een aantal landen is er al mee bezig. Wij hebben ook instructies aan onze ambassade gegeven om beter samen te werken. Elders is dat ook gebeurd. Wij houden de Commissie ook voor het eerst aan haar afspraken bij de internationale werkverdeling. Er heeft een reorganisatie plaatsgevonden van alle diensten van Ontwikkelingssamenwerking, onder leiding van Koos Richelle, die ook veel uit Nederland heeft kunnen meenemen. Voor het eerst is sprake van een decentralisatie van bevoegdheden, wat ongelooflijk belangrijk is voor de effectiviteit en de efficiency van ontwikkelingssamenwerking. Er is een strategie ontwikkeld voor de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, die nauwelijks één van de lidstaten heeft. Dat sombere beeld deel ik dus niet. Integendeel, als ik naar internationale vergaderingen moet, ben ik het meest tevreden als ik naar Europa ga. Bij de Wereldbank spelen nog enorme discussies over de herverdeling van zetels, de macht en ook de bureaucratie. In Europa is er enorme vooruitgang geboekt. De ministers willen het eens worden. Zij zien dat ze gezamenlijk een deuk in een pakje boter kunnen schoppen, want wij geven 60% van de internationale hulp. Als voorbeeld wijs ik op de Accravergadering van vorige week. Nederland heeft daar samen met Engeland de consensus die er was op belangrijke zaken – misschien klinkt het technisch, maar in de praktijk was het essentieel voor de arme mensen – zoals de taakverdeling, zorgen dat er resultaten worden geboekt, samenwerken met landen, en ervoor zorgen dat sprake is van accountability in ontwikkelingslanden zelf, dus een vraaggerichte benadering, opnieuw aan de orde gesteld. Vanuit een gezamenlijke machtspositie en de kwestie van die consensus is er onder de zeer sterke leiding van Commissaris Michel keihard onderhandeld. Ik had niet verwacht dat wij internationaal tot deze consensus konden komen. Dan kan men zich afvragen wat dat voorstelt, maar wat vorige week is gebeurd, zeker in het kader van de modernisering van ontwikkelingssamenwerking die internationaal overal wordt vormgegeven, was een enorm belangrijke doorbraak. Ik ben het dus niet eens met de grote scepsis op dit punt ten aanzien van Europa, al heb ik ook grote kritiekpunten.

Wat betreft het AIV-advies constateer ik voorts dat ontwikkelingssamenwerking een gemeenschappelijk beleid is dat lidstaten niet belet om tevens hun eigen bevoegdheid uit te oefenen. Dat is precies de definitie van gedeelde competentie. Ik wil ook helemaal niet dat er een nieuwe 28ste donor komt. Feit is wel dat de Commissie als het gaat om de grote punten van ontwikkelingssamenwerking, los van coherentie, zoals investeringen in energie en in infrastructuur, verreweg meer competentie heeft en ook meer kennis en meer schaal dan de lidstaten. Er is gevraagd waarom wij kiezen voor Europa en of het niet belangrijk is om het ook te doen in het kader van de Wereldbank of de VN. Ik kies voor Europa, omdat Europa een progressieve kracht is op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, al betekent dat niet dat alle landen het goed doen. Er is nog veel mis, maar dat is de huidige kracht van Europa. Ook de ontwikkelingslanden zien dat op die manier. Daarom worden wij ook zo vaak bekritiseerd, maar dat is altijd zo. Zij zien ons als degenen die bereid zijn om ontwikkelingssamenwerking op een andere manier vorm te geven en tot combinaties te komen met ander beleid. De Europese Commissie is eindelijk begonnen met een discussie over de relatie met migratie, ook in het licht van coherentie. Wat mij betreft is dat te laat. Nederland zal daarbinnen een voortrekkersrol blijven spelen. Wat betreft de handelspolitiek heeft Europa heel veel boter op zijn hoofd, letterlijk. Bij de WTO-onderhandelingen heeft een gevecht plaatsgevonden tussen landbouwbelangen, offensieve belangen en de belangen van ontwikkelingslanden, maar men ging wel akkoord met het voorstel van de EU. De discussies wezen uit dat wat dat betreft geen sprake was van een probleem. Het probleem deed zich voor met betrekking tot de VS en India. De farmlobby in de VS heeft gewonnen. Wat mij betreft is men daar dus schuldig aan het niet lukken van de Wereldhandelsdeal. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de VS. Dat betekent niet dat Europa het allemaal goed doet. Ik ben de eerste om te constateren dat een aantal Europese lidstaten meer op de protectionistische kant zit dan wij. Dat is historisch zo gegroeid. Langzaam, maar zeker wordt dat doorbroken, maar wat mij betreft te langzaam. De ontwikkelingssamenwerkingministeries en de ontwikkelingsministers moeten zich volgens mij verder emanciperen en versterken binnen dat Europese kader. Ik ga mij dus ook inzetten voor het behoud van de Eurocommissaris op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en de coherentie van beleid. Europa is de entiteit, al krijgt dat nog onvoldoende vorm, waar je samen macht kunt ontwikkelen, ook in de Wereldbank en in de VN. Ook kun je daar je plaats vinden als het gaat om de internationale arbeidsverdeling die buitengewoon ingewikkeld is, met China, India en andere landen. Wij zijn nog niet op de positie die ik aanvaardbaar vind, maar wij zijn wel het continent dat de dialoog wil aangaan en wil bekijken hoe China erbij kan worden betrokken. Dat hebben wij vorige week in Accra ook gedaan. Er is namelijk geen alternatief. Ik kan China wel voor de laatste keer waarschuwen op het punt van de hulp, maar dat betekent niet dat dit werkt. Dit even als inleiding. Ik ben dus niet Himmelhoch jautzend, maar ook niet Zum Tode betrübt. Ik vind echt dat er aanmerkelijke vooruitgang is geboekt, ook in de delegaties in de ontwikkelingslanden. De kwaliteit van de mensen is ook omhoog gegaan. Er is zelfs iets van vooruitgang geboekt met de bureaucratie.

Dan nog iets over die bureaucratie, ook in algemene zin. Ik zou daar graag een keer apart met de commissie over willen spreken, want dit speelt net zo goed in Nederland. Ik zit namelijk ook vast aan de Rekenkamer, aan de Kamers en aan de resultaatsverplichtingen die zij van mij vragen en aan de cijfers achter de komma. Ik ben bereid om alles te laten zien, omdat ik vind dat ik aan de Nederlandse belastingbetaler moet laten zien hoe wij het doen. Ik ben hier eerder bekritiseerd over aanbestedingsregels, maar die hebben wij in Europa ook, in de vorm van Competitive Bidding. Dat kost veel tijd, maar het is vaak een ramp voor ontwikkelingslanden en voor partners. Als wij die bureaucratie willen afschaffen, dan is het van tweeën een. Dan moeten wij bereid zijn om toe te staan dat Europa zich aan minder regels hoeft te houden. Daar moeten de parlementen van de lidstaten dan mee instemmen. Dat is de afweging. Ik kan wel tegen Louis Michel zeggen dat het een zootje in Brussel is en dat er nog steeds sprake is van bureaucratie – de Kamer mag ervan uitgaan dat wij dat doen; Nederland loopt daarbij zelfs voorop, samen met Engeland, tot op zekere hoogte ook met Duitsland – maar het kernprobleem is dat Europa zich aan te veel regels moet houden.

De voorzitter: De minister stelt voor een keer apart met de commissie te overleggen over de bureaucratie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Wij zullen dat agenderen voor de procedurevergadering. Wil de minister daarover eerst een brief sturen?

Minister Koenders: Met plezier, want ik wil graag die discussie met de Kamer aan, maar het speelt net zo goed in Europa. Ik kan niet aan twee eisen tegelijkertijd voldoen, versimpeling van regels en meer verantwoording via de uitkomsten van bepaalde cijfers. Ik neem daar wel even de tijd voor, want als ik maatregelen wil voorstellen, moeten die wel uitvoerbaar zijn. We zijn er in intern al mee bezig, maar ik moet heel precies zijn, ook met het oog op de eisen van de Comptabiliteitswet en die van de Algemene Rekenkamer. Ik zie dit als een enorme uitdaging, eerlijk gezegd de grootste die de volgende jaren aan mij is besteed. Ik heb daar dus wel even tijd voor nodig, zodat wij er ook een goed debat over kunnen hebben. Ik zal de Kamer nog schriftelijk meedelen wanneer ik denk dat ik de notitie gereed kan hebben.

De voorzitter: De minister agendeert dus een punt voor de procedurevergadering. Uitstekend.

De heer Irrgang (SP): Ik wist dat deze minister soms Kamerleden interrumpeert, maar dat hij nu ook al een algemeen overleg met de Kamer aanvraagt, vind ik wel heel bijzonder.

De voorzitter: Ik ga ervan uit dat alles wat de minister zegt serieus moet worden opgepakt.

De heer Irrgang (SP): Ik vind het een goed voorstel van de minister, maar ik vind ook dat hij zichzelf te kort doet als het gaat om de bureaucratie in Nederland, in vergelijking met de bureaucratie bij de Europese ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet ook veel aan ontwikkelingssamenwerking. Als je daar in het buitenland over spreekt, heeft men daar in het algemeen veel waardering voor, maar dat geldt niet voor de Europese ontwikkelingshulp. Daar kan de minister volgens mij niet omheen. Er is heel veel kritiek op het bureaucratische karakter van de Europese ontwikkelingssamenwerking. De minister stelt dat de Europese ontwikkelingshulp aan bepaalde normen moet voldoen voor de belastingbetaler. Dat ben ik met hem eens, maar dat hoeft niet meer te zijn dan voor de Nederlandse ontwikkelingshulp. Laten wij echter niet doen of Europese ontwikkelingshulp niet veel bureaucratischer is dan de Nederlandse, want dat is wel zo.

Minister Koenders: Dit heeft heel erg te maken met een gedeelde verantwoordelijkheid. De SP zou in dat kader bereid moeten zijn om meer macht over te dragen aan de Europese Commissie. Dan kun je de bureaucratie direct enorm verminderen. Nu is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Voor zover ik weet, was de SP daar een voorstander van. Dat betekent dat alle lidstaten in de uitvoeringscomités nog een plek hebben en terecht. Dat leidt echter tot vertraging en verdere bureaucratisering. Alle vragen die de commissie mij stelt, breng ik via mijn ambtenaren en soms op ministerieel niveau op deze manier in. Dat doen alle andere lidstaten ook. Het wordt een optelsom die niet leidt tot waar het om gaat. Ik ben ervoor om de zaken op een aantal punten in Brussel te versimpelen. Dat hebben wij ook al voorgesteld en ik blijf daarnaar kijken. Kijk je echter naar de grondoorzaak, afgezien van het feit dat er ook gewoon fouten worden gemaakt, dan kom je bij de gedeelde verantwoordelijkheid uit.

De voorzitter: Wij gaan hier een keer apart over spreken.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik kom op de specifieke vragen. Ik dank de heer Boekestijn voor zijn vragen over de kwantiteit en kwaliteit van de hulp. Wij hebben vaak gesproken over de kwaliteit van de hulp, maar misschien is dat meer een kwestie voor de begroting. Ik ben het met een aantal uitgangspunten van de heer Boekestijn niet eens. Hij stelt bijvoorbeeld dat ontwikkelingssamenwerking irrelevant is voor de groei, maar dat is onjuist. Uit studies blijkt dat dit wel het geval is, al geven andere studies aan dat dit niet zo is. Dat komt echter vaker voor, bijvoorbeeld bij onderzoeken naar bepaalde investeringen en hoe die zich verhouden tot de groei van het bruto nationaal inkomen. Dat zijn vaak ingewikkelde debatten, maar er is geen enkele reden om die kwalificatie te gebruiken voor de rol van ontwikkelingshulp. Dat weet de heer Boekestijn zelf ook wel. Dat ligt gewoon ingewikkelder. Het gaat echt om de combinatie van kwantiteit en kwaliteit van de hulp.

De heer Boekestijn (VVD): De meeste onderzoeken wijzen uit dat er nauwelijks enige relatie is.

Minister Koenders: Dat is een debat waard, want ik vind het veel te kort door de bocht om die conclusie te trekken. Ik ga die discussie graag een keer aan.

Dan enkele specifieke punten. Eerst nog even de kwaliteit van de hulp. Ik zit daar iets anders in dan de Kamer, want ik vind dat de laatste tien jaar sprake is van verbeteringen. De Commissie staat er wat dat betreft op hoofdlijnen echt beter in. Ik kan dat ook bewijzen door middel van de enige instantie die alle hulp controleert, namelijk het DAC. De controles van het DAC wijzen uit dat sprake is van een gigantische verbetering. Ook de OESO is die mening toegedaan. Ik zie het ook aan de opstelling van de Commissie in Accra. Zij was mijn grootste bondgenoot in de strijd voor een verbetering van de kwaliteit van de hulp, ook in de relatie met de Amerikanen. Ik baseer mijn mening ook op de eerste uitkomsten van een onderzoek van alle multilaterale donoren, het MOPAN-onderzoek. Daar komt de Europese Commissie heel goed uit. Ik zie het voorts in het laatste jaarrapport van de Commissie en ik leid het af uit het vertrouwen van de doorgaans zo eurosceptische Engelse collega’s die er nog kritischer in stonden dan ik. De komende jaren willen zij voor het eerst honderden miljoenen ponden via de Commissie besteden, omdat ze zien dat de Commissie het geld op een goede manier wegzet, waardoor de armsten worden bereikt. Er is echt veel veranderd. Het European Aid Co-operation Office is onze uitvoerende dienst. Die hadden wij niet. Voor het eerst, al had dat veel eerder gemoeten, wordt de hulp gebaseerd op de vraag vanuit de ontwikkelingslanden zelf. Europa doet meer en meer aan wat ik het kernprobleem van ontwikkelingssamenwerking vind, namelijk de verantwoordingsplicht in de landen zelf, dus niet zozeer hier, maar daar, door de parlementen en niet-gouvernementele organisaties. Dat is essentieel. Wat dat betreft deel ik een kritiekpunt. Ik vind ook dat niet-gouvernementele organisaties het veel te moeilijk hebben met een aantal delen van de bureaucratie dat niet te maken heeft met de twee elementen die ik zojuist noemde. Ik ben zeer bereid om daar opnieuw met de Commissie over te spreken.

Een tekortkoming van ontwikkelingssamenwerking in de afgelopen periode heeft betrekking op de groei- en verdelingsagenda. Op dat punt heeft de Commissie een enorm comparatief voordeel ten opzichte van ons. Ik noemde al de economische infrastructuur voor de armsten. Dat betreft vooral de wegen in bepaalde plattelandsgebieden, de rurale ontwikkeling en de ondersteuning van productie in de landbouw, de bosbouw en de visserij. Ik heb gesproken over de trage besluitvorming. Een oorzaak daarvan is dat de besluiten over de allocatie moeten worden kortgesloten in beheercomités. Ik ben daar geen voorstander van. Ik voel er veel voor om dat verder te europeaniseren, maar dat leidt tot een dilemma voor degenen die ook de soevereiniteit willen opgeven. Eén ding is essentieel en dat heeft betrekking op een afweging die ikzelf als minister moet maken. Het komt neer op de vraag of ik meer aan Europa wil geven. Het antwoord is niet bij voorbaat «ja», maar ook niet bij voorbaat «neen». We moeten de nationale contributie betalen, maar er is ook de mogelijkheid van cofinanciering. De Engelsen gaan dat doen vanuit de effectiviteit en efficiency van de hulp. Dat is niet onzinnig, want je hoeft er niet met 27 clubjes te zitten. Wat mij betreft hangt dit ook af van wat de regering en de Kamer gezamenlijk vinden van de voortgang in de Europese agenda. Ik bekijk dat tamelijk zakelijk. Ik vind het logisch dat je meer samenwerkt vanwege het karakter van Europa als een staat, een organisatie die vooroploopt bij ontwikkelingssamenwerking, maar meer moet doen als het gaat om handel en migratie, want daarvoor heeft men de competentie. Dat is dus wenselijk, maar het hangt er wel van af of sprake is van een kritische massa binnen de gedeelde competentie waarvan nu sprake is, zodat de kwaliteit van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking en datgene wat wij in Europa zien, oplopen. Ik zie wat dat betreft een positieve trend. Ik ga die kritisch bekijken, maar ik zie die wel. Tot 2013 kan ik er overigens weinig aan doen, vanwege onze verplichtingen in het kader van de zevenjarige enveloppe.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het vraagstuk dat de minister aansnijdt, is heel elementair voor de toekomst van ontwikkelingssamenwerking. Wat is nu de boodschap? Is de boodschap van de minister dat het veel beter moet en kan in Europa, of is zijn boodschap dat wij het hem mogelijk moeten maken om in de toekomst het Nederlandse OS-beleid steeds meer te vervlechten met het Europese? Daar moeten wij volgens mij naar toe.

Minister Koenders: Inderdaad het laatste. Kijk je naar ontwikkelingssamenwerking in deze tijd, dan moet je constateren dat het van groot belang is dat er met minder organisaties gaat worden gewerkt. Er moeten minder vlaggen worden geplant en er moet meer op basis van de plannen van landen worden gewerkt. Dat moet gebeuren op basis van de filosofie van de menselijke ontwikkeling en de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, in ieder geval tot 2015. Tot nu toe is sprake geweest van verbeteringen op die punten, mede door de Nederlandse inzet, al is een en ander nog niet zodanig dat ik heel veel kan cofinancieren. Ik ben echter zeer bereid om daarnaar te kijken. Wij doen ook pilots samen met de Commissie in een aantal landen. De strijd om de verbetering en versterking van de Europese samenwerking moeten wij echter elke dag blijven voeren. Wij hebben ook verplichtingen in dat verband. Ik wijs op het Cotonouverdrag. Ik ben er ook voor dat Europa een belangrijker stem krijgt in de internationale organisaties. Denk aan het IMF en de Wereldbank. Dat betekent nog niet dat sprake is van een Europese stoel, want dat hangt ook af van de politieke inschatting. Dat is geen opportuniteitsgevoel van: als het toevallig zo uitkomt, dan doen wij het. De strategie moet wat mij betreft zijn: minder organisaties en meer samenwerking onder het opgeven van de soevereiniteit. Ik ben het met de heer Waalkens eens dat een organisatie als zodanig niet bestaat. Het is geen bureaucratie in Brussel of in Washington. Het wordt levend gehouden door onze debatten, ook als ministers. Dat betekent dat op de punten die ook de Nederlandse bevolking belangrijk vindt in Europa voldoende sprake moet zijn van representatie. De route gaat die kant op, maar de snelheid is afhankelijk van de oplossing van een aantal kritische vragen van de Kamer.

Dan de hoogte van de hulp. De kritiek op een aantal landen is wat dat betreft volstrekt terecht. Dat betekent echter niet dat het zo zwart is als sommigen denken. Ik zie dat de consensus wereldwijd over ontwikkelingssamenwerking en het belang daarvan groter wordt, terwijl hier soms lijkt dat het kleiner wordt. Dat is een heel vreemde paradox. Dat wil niet zeggen dat een aantal landen niet de daad bij het woord moet voegen. Ik maak mij grote zorgen over Italië. In Duitsland wordt nog gevochten over het budget. In Engeland is sprake van een enorme vooruitgang van de kwantiteit en kwaliteit van de hulp. Ik zie het ook in de VS waar, ondanks het lage percentage, de Bushadministratie enorme investeringen heeft gedaan in Afrika en in ontwikkelingssamenwerking. Men is ook bereid in Accra met ons mee te werken. Ik zie een mogelijkheid om daar met nieuwe spelers over te spreken, ook over de werkverdeling in Accra. Daarover is het beeld dus gemengd, maar ik verhul niet dat de Nederlandse regering daar in de aanstaande Raad en in het licht van Doha en Monterrey een hoofdpunt van zal maken. Dat betekent dat wij en gelijkgezinde landen die ook op de 0,8% zitten niet zo gemakkelijk over bepaalde verklaringen heen zullen stappen, net zoals wij dat deze zomer ook niet hebben gedaan. Daartoe hebben wij in feite al het initiatief genomen. Dat was de inzet van Nederland en die hebben wij binnengehaald. Als landen echter af willen van het stappenpatroon naar de 0,7%, dan is dat een probleem, want Nederland heeft geen vetorecht wat dat betreft, net zoals wij dat niet hebben als het gaat om de uitgaven voor Defensie internationaal. Dat zijn soevereine beslissingen. Je kunt alleen maar proberen de Europese identiteit op dit soort punten te versterken, want dan is de kans groter dat het lukt. Dat neemt niet weg ik een aantal zorgen van de Kamer zeker deel.

Nederland houdt zich aan de gemaakte afspraken. Ik ben niet van plan die te veranderen. Wij hebben internationaal een belofte gedaan over die 0,7% van het bnp voor ontwikkelingssamenwerking. De rationale daarvan is minstens zo groot als toen die in de jaren zestig om goede redenen is vastgesteld, namelijk de sterke onderfinanciering van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Ban Ki-moon heeft daar terecht op gewezen. Gezien de internationale klimaatcrisis houden wij ons aan die 0,1% en wij doen er zelfs nog iets bovenop.

Dan het rapport van Alliance. Daarbij komt de negatieve kant van Europa om de hoek kijken. Ik verhul die zeker niet. Het rapport van Alliance, dat onder andere met HIVOS is gemaakt, bevat een aantal zaken dat ik heel belangrijk vind, ook voor het Nederlandse beleid. Europa is daar misschien inderdaad minder goed in. Het gaat onder andere om de democratische controle op de ontwikkelingsuitgaven in ontwikkelingslanden zelf. Dat wordt in het rapport terecht aan de orde gesteld. Het rapport gaat niet zozeer over de effecten van de hulp, maar meer over de vraag of in de onderliggende rechtsbasis, de stukken en de evaluaties een explicietere link met de MDG’s wordt gelegd. Voor zover dat niet het geval is, wordt in het rapport opgemerkt dat wat betreft de hulp niets wordt gedaan aan de MDG’s of de gezondheidsbestrijding. Als er geen sprake van basisonderwijs, basisgezondheidszorg of hongerbestrijding is, twijfelt het rapport aan de bijdrage van de MDG’s. Daar ben ik het niet mee eens, want dat is een instrumentkeuze die niet noodzakelijkerwijs digitaal samenhangt. Integendeel, ik zie bijvoorbeeld in Ghana – ik ben er vorige week geweest – dat de Europese Commissiehulp heel erg is gericht op de versterking van de economie in de richting van Pro-poor Growth. Dat leidt direct tot een verbetering van de eerste Millennium Ontwikkelingsdoelstelling, die misschien wel de belangrijkste is, namelijk de halvering van de armoede. In Ghana zie je dat dit heel positief uitwerkt met een groei van 6% tot 7%. Dit leidt echt tot een verbetering van de positie van de allerarmsten, hoewel die zeer fragiel is, gezien de voedsel- en oliecrisis op dit moment.

In het rapport wordt de voorwaarde van de Commissie bij begrotingssteun bekritiseerd. Daar ben ik het ook niet mee eens. Met de Kamer ben ik zeer kritisch over begrotingssteun. Ik vind het terecht dat daar forse condities aan worden gesteld. De Nederlandse regering is van mening, met een aantal gelijkgezinde landen, dat de Commissie terecht kijkt, soms forser dan wijzelf, naar het instrument budgetsteun. Aan het essentiële element dat ertegenover staat, namelijk de politieke dialoog, doet Europa echter niet voldoende. Ik heb die kwestie daarom op de agenda gezet van de aanstaande Raad. Vroeger viel in Europa overigens nooit over begrotingssteun te praten. In die zin is sprake van vooruitgang, omdat het instrument van begrotingssteun een aantal grote voordelen heeft voor het sneller bereiken van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. Het heeft echter ook een aantal pertinente nadelen, zoals het risico van centralisering en het risico van versterking van de centrale overheid ten opzichte van andere spelers en de decentrale overheden. Die risico’s moeten scherp in beeld worden gebracht. Overigens is ook wat dit betreft soms sprake van spookberichten. Ik begrijp niet waarom men soms niet wat beter naar de cijfers kijkt.

De Europese Commissie geeft geen begrotingssteun aan Somalië. Ik weet niet waar die informatie vandaan komt. Het is heel verstandig dat dit niet gebeurt. Europa heeft op initiatief van Nederland speciale aandacht voor Somalië gevraagd in de Raad van november. Ik heb toen gezegd dat wij Somalië niet kunnen laten zitten en dat de overgangsregering hier en daar moet worden gesteund. Dat wil niet zeggen dat de overgangsregering ideaal is, of dat er sprake is van enige strategie. Het is mij echter een doorn in het oog dat de internationale gemeenschap Somalië verlaat. Ik heb voorts het initiatief genomen, op het niveau van de VN, om in september een speciale bijeenkomst over Somalië te houden. Er is uiteraard sprake van enige dilemma’s, omdat het een heel ingewikkelde en fragiele staat is, maar er wordt geen begrotingssteun gegeven aan Somalië.

De heer Irrgang (SP): Wat doen wij daar dan wel? Die vraag heb ik aan Louis Michel gesteld. Het is mij totaal onduidelijk, want ik krijg er geen antwoord op. Wil de minister de Kamer een brief sturen over wat Europa precies doet in Somalië, want ik krijg het van de Eurocommissaris in ieder geval niet te horen.

Minister Koenders: Prima.

Voorzitter: Waalkens

Mevrouw Ferrier (CDA): Gaat de minister nog in op mijn vraag over de uitkomsten van Accra? Ik verzoek hem voorts om in zijn brief over Somalië ook mee te nemen hoe het zit met Eritrea.

Minister Koenders: Ik kan direct informatie over Somalië geven, want dat is niet zo ingewikkeld. Daar is geen brief voor nodig. Het gaat vooral om noodhulp. Het betreft vooral de training van mensen die de hulpkonvooien moeten versterken en de versterking van departementen. Als de Kamer daarover meer specifieke informatie wil, ben ik zeer bereid om daarover een brief te schrijven.

Mevrouw Ferrier (CDA): Het probleem is dat niet duidelijk is of het geld daar inderdaad terechtkomt of dat delen ervan terechtkomen bij de overgangsregering van Somalië. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de Europese Commissie met betrekking tot die 120 mln.

Minister Koenders: Even over de verantwoording: Ik ben hier niet om verantwoording af te leggen voor de Commissie. Daar zijn andere organen voor. Ik praat wel mee, maar ik heb geen vetorecht. Dat moet duidelijk zijn. De Europese Commissie heeft haar eigen mogelijkheden om het Europees Parlement en anderen in te lichten over haar hulpprogramma’s. Dat doet zij ook, ook wat betreft Somalië. Ik ben uiteraard bereid, als faciliteit, om de Kamer daarover ook schriftelijk te informeren.

De Europese Commissie besteedt die 120 mln. voor ontwikkelingssamenwerking niet aan Eritrea. Op basis van een verdeelsleutel van het EOF voor alle landen waarmee een relatie bestaat, is 120 mln. gereserveerd. Dat betekent dat er een mogelijkheid is om dat te besteden. Dat geldt voor alle landen waarmee de Europese commissie een relatie heeft. Het betekent echter niet dat het geld daadwerkelijk wordt besteed of niet aan condities onderhevig is. Wat mij betreft zijn de condities voor Eritrea zeer scherp. Ik vind zelf en dat heb ik ook al aangegeven in de richting van de Kamer dat in de bilaterale relatie geen ruimte is voor ontwikkelingssamenwerking met Eritrea vanwege de mensenrechtenschendingen en de daaraan gekoppelde manieren om bilaterale steun te geven. Dat betekent echter niet dat de Europese Commissie op het terrein van de voedselcrisis en de humanitaire hulp geen hulp zou mogen geven aan Eritrea. Wij doen dat in ieder geval niet. Dat is bilateraal so wie so geen goed instrument. Ik luister goed naar wat de Kamer zegt. Wij zijn het daarover eens. De positie van de Nederlandse regering is dat wat betreft de hulp aan Eritrea nauwelijks iets mogelijk is. Daar wordt in ieder geval zeer kritisch naar gekeken. De Commissie geeft in ieder geval geen algemene of sectorale begrotingssteun aan Eritrea. Het geld voor voedselhulp wordt via de VN en de ngo’s besteed. De projecten mogen wel degelijk worden bezocht. Dat was ook één van de kritiekpunten. Uit contacten tussen de Commissievertegenwoordiger en de Europese overheid bleek ook dat Eritrea ervan uitgaat dat op 25 en 28 oktober het orgaan dat de Europese Commissie moet controleren, namelijk het Europees Parlement, een bezoek zal brengen aan Eritrea om te bezien wat het beste is in de relatie tussen de Europese Commissie en Eritrea als het gaat om de hulp.

Dan nog iets over de algemene begrotingssteun. Ik heb met andere landen het desbetreffende initiatief genomen. In die zin deel ik het gevoelen van de Kamer. Laat Europa niet vooruitlopen zonder dat wij daar iets van weten. In ieder geval mogen de negatieve kanten van begrotingssteun niet ondergesneeuwd raken. De algemene begrotingssteun is op dit moment 8% van de totale ODA-betalingen van de Commissie en 12% van het EOF. Het is dus niet zo dat opeens alles naar begrotingssteun gaat. De Commissie wil de begrotingssteun wel verder uitbreiden. Qua strategie is dat meerjarig gezien best zinnig, want je probeert een roadmap uit te werken. Dat willen wij ook. Begrotingssteun is voor landen. Voor alle kwesties die de Kamer mij voorlegt, zoals Accra en de werkverdeling, is dat de beste methode. Van een blanco cheque, zoals sommigen suggereren, is echter geen sprake. De Europese Commissie kan het geld, net zoals wij, alleen uitgeven op basis van prestatie-indicatoren. Het moet dan gaan om hervormingen van de overheidsfinanciën, ex ante, of om armoedebestrijding. De beleidsdialoog is daarbij essentieel. Daarover heb ik de meeste zorg. De vraag is of een bureaucratie, want dat is het gedeeltelijk, een organisatie op dat niveau een goede politieke dialoog aangaan. In veel landen gaat het heel goed, maar in andere landen gaat het niet goed. Het is inderdaad lastig. Kijk naar Nicaragua waar sprake is van een probleem, omdat de donoren uiteenlopen. Daarom is Accra in die zin een vooruitgang.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. De minister doet heel voorzichtig. Er moet een dialoog aan zijn gekoppeld. Wij moeten een trackrecord hebben en een scherp en helder plan. De overheden moeten zich hebben bewezen, maar hoe moet ik de uitkomst van Accra in dat kader duiden? Er is namelijk afgesproken dat de helft van alle hulp via de regeringen van ontwikkelingslanden moet lopen.

Voorzitter: Ferrier

Minister Koenders: Het is goed om, als je iets in de krant leest, altijd te checken of dat echt de uitkomst is. Dit heeft inderdaad in de Volkskrant gestaan, maar het is onjuist. Dat is jammer. Wij hebben aangegeven dat de hulp via regeringen loopt, maar ook via de instituties van die regeringen. De VS zette eerst, maar dat hebben wij in het verleden ook gedaan, aparte Project Implementation Units in. Op die manier liep het geld off-budget, zodat het niet door parlementen kon worden gecontroleerd, of via corruptiebestrijding. Ik vind dit dus een grote vooruitgang. Dat betekent niet dat wij nu alles via de overheid gaan doen, maar ook niet dat wij alles via budgetsteun gaan doen. Daar waar sprake is van regeringssamenwerking, gebeurt het op een manier die veel beter controleerbaar is, ook voor de Kamer. Op die manier kunnen ook veel beter anticorruptie-instrumenten worden opgezet. Voor de parlementen ter plekke is zichtbaar waar het geld aan wordt uitgegeven. Dat is volgens mij de vooruitgang. Ik heb dat bericht ook in de Volkskrant gelezen. Dat is jammer, maar dit is in ieder geval wat is afgesproken.

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ervan uitgaand dat wij geen tweede termijn hebben, wil ik nog wel mijn boodschap kwijt. Die betreft de analyse van de minister van de begrotingssteun en zijn toekomstvisioen. Ik stel politiek vast dat zowel de SP, de VVD, als het CDA daar nog heel veel vraagtekens bij plaatsen. Het is nog absoluut geen gelopen race in het parlement dat wij op die weg doorgaan. Ik geloof er namelijk helemaal niets van dat, ook als parlementen er meer over te vertellen zouden krijgen, dit de corruptie zou kunnen beperken. Ik ben het met de minister eens dat heel goed is als de parlementen meer zouden worden ingeschakeld, maar er zijn geen harde bewijzen op basis van onderzoek dat deze weg beter zou zijn. Dat is de reden dat ik ertegen ben dat wij meer hulp via de EU gaan geven.

Minister Koenders: Ik begrijp de laatste conclusie niet, want die heeft er volgens mij weinig mee te maken. Dan is de heer Boekestijn zo langzamerhand tegen alle ontwikkelingssamenwerking. Ik kan daar niet zoveel meer mee. Ik heb het over een hulpmodaliteit, maar er zijn ook andere modaliteiten, namelijk projecten. Daarvoor zijn precies dezelfde argumenten aan te halen. Worden ze gecoördineerd? Zijn ze gevoelig voor corruptie? Hebben de parlementen er iets over te zeggen? Op deze manier kom ik in de discussie met de heer Boekestijn niet veel verder. Hij kan blijven zeggen dat het ene instrument slechter is dan het andere, omdat hij dat ergens gelezen heeft, maar dat schiet niet op. Het gaat om modaliteiten waarin de Nederlandse regering per land dient te kiezen, zodanig dat wij de mensen die wij willen bereiken zo goed mogelijk bereiken. Daar zijn diverse instrumenten voor. Ik geloof niet heilig in budgetsteun. De mensen op mijn ministerie zullen de eersten zijn om dat te beamen. Als je naar de verschillende modaliteiten kijkt, bijvoorbeeld in het licht van de corruptie, dan kun je niet in het algemeen zeggen dat projectsteun op de een of andere manier minder corrupt zou zijn dan budgetsteun. Misschien is het wel andersom. Wij doen het zeer zorgvuldig, zeer beperkt, door langzaam op te bouwen en transparant. Daardoor wordt de mogelijkheid gecreëerd van publicfinance-management en anticorruptiemaatregelen. De inschatting van heel veel mensen is nu, en terecht, dat dit een betere afweging kan zijn in sommige gevallen, binnen een bredere mix van modaliteiten. Ik heb niet gehoord dat de Kamer tegen budgetsteun is. De Kamer zegt tegen mij dat ik ervoor moet zorgen dat, als sprake is van budgetsteun, goed wordt bekeken op welke manier dat gebeurt. Dat geldt net zo goed voor projecten-, programma- of sectorale steun. De techniek van ontwikkelingssamenwerking is een beetje saai, maar dat is de realiteit.

De heer Boekestijn (VVD): Ik ben erg geïnteresseerd in de techniek van ontwikkelingssamenwerking. Ik heb er heel veel over gelezen, maar er is geen begin van bewijs dat begrotingssteun, in welke vorm dan ook, beter zou zijn dan corruptiebestrijding of de oude projectensteun. Die opmerking is waar en die zal heel moeilijk te weerleggen zijn. Wij krijgen er nog flinke debatten over, maar ik verheug mij daar wel op.

Minister Koenders: De heer Boekestijn heeft het nu over de bewijsbaarheid. Daar heeft hij misschien wel gelijk in. Ik kan niets bewijzen, omdat, zoals de heer Boekestijn heel goed weet, de methodologie van ontwikkelingssamenwerking zodanig is dat een aantal zaken moeilijk te bewijzen is. Dat heeft te maken met de hoeveelheid gegevens en ook met de manier waarop je iets toerekent aan een deel van een interventie uit ontwikkelingssamenwerking. Het is een algeheel probleem dat niet eigen is aan begrotingssteun. Dat weet de heer Boekestijn. Ik vind dat hij met woorden omfloerst dat hij eigenlijk tegen ontwikkelingssamenwerking is. Dat mag best. Hij mag ook met een alternatieve begroting komen en daarin dit en dat schrappen, maar als hij dit debat wil voeren, moet hij dat doen op basis van argumenten en niet steeds zeggen dat dit of dat niet is bewezen. Dat is waar. Wij proberen het elke keer beter aan de orde te stellen, maar dat is eigen aan elk ingrijpen. De heer Boekestijn is voor private investeringen, maar denkt hij dat je bij zo’n private investering in ontwikkelingsland x of y van te voren weet wat de opbrengst is? Daar zit een element van risico in, van een gecalculeerde redenering over hoe je iets beweert en een straffe evaluatie. Op basis daarvan komen wij tot dit soort conclusies. De heer Boekestijn hoeft het daar niet mee eens te zijn, maar hij moet niet beginnen over de al of niet bewijsbaarheid en op basis daarvan zeggen dat hij tegen begrotingssteun is. Ik zie de logica daar niet van.

De heer Boekestijn (VVD): Het is heel merkwaardig dat begrotingssteun opeens zo belangrijk is geworden, terwijl daarover in de literatuur geen enkele empirische evidentie is te vinden. Het is trouwens schrikbarend hoe weinig dat is onderzocht. Met andere woorden, ik ben voor een inhoudelijke hervorming, op basis van goed onderzoek, maar dat zie ik hier niet gebeuren. Daar maak ik mij grote zorgen over.

Minister Koenders: Wat betreft het onderzoek heeft u gelijk. Dat geldt voor de gehele ontwikkelingssamenwerking. Eigenlijk geldt het voor het gehele overheidsingrijpen en zeker niet alleen bij ontwikkelingssamenwerking. De heer Boekestijn weet dat wij dat element, op verzoek van de Kamer, aan het versterken zijn. Dat is heel wat anders dan vervolgens te stellen dat er geen enkele plausibele of geloofwaardige redenering is, op basis van duidelijke gegevens, voor het overgaan op begrotingssteun. Ik hoop dat mijn staf morgen in staat zal zijn de Kamer een aantal elementen daarvan aan te reiken.

De enorme teleurstelling van de heren Waalkens en Vendrik met betrekking tot de WTO is terecht. Na het echec van de EPA’s hebben wij nog heel veel weten te redden. Ik noem wat dat betreft een betere markttoegang van al die landen, al zijn er nog geen EPA’s. Het resultaat is wat dat betreft nog niet zo slecht, maar het is niet goed geweest voor de relatie tussen Europa en Afrika. In de WTO zitten wij ook nog niet in de goede hoek. Ik blijf erbij dat het bijna behaalde resultaat meer dan wij hadden verwacht aan de ontwikkelingsrelevantie zou hebben voldaan. Ik denk aan de plafonds voor handelverstorende steun voor de landbouw. Die zou fors worden verlaagd, tot ruim 80% minder voor de Europese Unie – de heer Waalkens weet dat dit niet gering is – en 70% voor de VS. Dat kun je inderdaad nog niet voldoende vinden, want ik weet best dat die laatste 20% essentieel is, maar dat neemt niet weg dat dit voor nu enorm belangrijk zou zijn. Europa was dus niet de tegenhanger. De landbouwtarieven van de ontwikkelde landen zouden gemiddeld met 54% dalen. Het EU-aanbod was veel hoger, dus dat ligt niet aan de EU en ook niet aan Nederland. De industrietarieven van de rijke landen zouden worden gemaximeerd, inclusief het grote probleem van tariefescalatie die vooral ten nadele van de ontwikkelingslanden was. De meer bescheiden tariefreductie die opkomende landen zouden toepassen, zou de Zuid-Zuidhandel ten goede komen. Het is niet fantastisch, maar wel een redelijk voorstel. Had dat het maar gehaald. Dat neemt niet weg dat de algemene politieke appreciatie overeind blijft. Ik vind het in het licht van Doha en de opvolger van Monterrey slecht van de club rijke landen dat het zo is gebeurd.

Ik heb geen twijfels over de evaluatiecapaciteit. Mij is daarover niets ter ore gekomen. Mevrouw Ferrier moet dat duidelijker maken. De Commissie heeft een eigen onafhankelijke evaluatiedienst. Wij werken steeds meer samen met de evaluatiediensten van de Commissie; zie de studie die vandaag op de agenda staat. Die is verricht door de evaluatiedienst van de Europese Commissie en die van onszelf. Wij bespreken jaarlijks de verdere samenwerking. Nu is er dus een evaluatie over de armoede-effecten van begrotingssteun. Dat doen de IOB en de Commissie samen. De Kamer wordt daar verder over ingelicht. Mij zijn verder geen twijfels ter ore gekomen over de evaluatiedienst van de Europese Commissie.

Toezeggingen

– De minister zal de Kamer een notitie doen toekomen over bureaucratie met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking; deze notitie wordt aan de orde gesteld op de agenda van de procedurevergadering. De minister stelt dat hij zich nog niet wil vastleggen op een termijn, aangezien een dergelijke notitie veel tijd vergt. Hij zal de Kamer te zijner tijd schriftelijk mededelen wanneer deze notitie gereed is.

– De minister zal de Kamer nader informeren over de hulp van de Europese Commissie aan Somalië.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Jonker (CDA) en Vendrik (GroenLinks).