Kamerstuk 21501-02-1252

Verslag van een algemeen overleg

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Gepubliceerd: 16 mei 2013
Indiener(s): Angelien Eijsink (PvdA), Raymond Knops (CDA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1252.html
ID: 21501-02-1252

Nr. 1252 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2013

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en Europese Zaken hebben op 20 maart 2013 overleg gevoerd met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 maart 2013 met de aanbieding van de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 22 en 23 maart 2013 (kamerstuk 21 501-02, nr. 1236);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart 2013 met de aanbieding van een aanvulling op de geannoteerde agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 22 en 23 maart 2013 (kamerstuk 21 501-02, nr. 1239);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 maart 2013 met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart 2013 (kamerstuk 21 501-02, nr. 1235);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 14 maart 2013 met de kabinetsreactie op berichten over mogelijke wapenleveranties door Frankrijk en Verenigd Koninkrijk aan Syrische opstandelingen (kamerstuk 21 501-02, nr. 1237).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink

De voorzitter van de vaste commissie van Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken, Van Toor

Voorzitter: Eijsink

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Eijsink, Ten Broeke, Van Bommel, Sjoerdsma, Bonis, Omtzigt en Voordewind,

en minister Timmermans van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 11.00 uur

De voorzitter: Dames en heren. We gaan beginnen. Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom, evenals zijn medewerkers. De belangstellenden op de publieke tribune heet ik ook van harte welkom, net als de collega’s. De agenda is vanochtend nog een keer naar de leden gestuurd. Ik neem aan dat zij daar verder geen opmerkingen over hebben. De agenda is bij dezen vastgesteld. Ik ga uit van een spreektijd van vijf minuten en twee interrupties in eerste termijn. Daar kan de Kamer mee leven, zie ik.

Als eerste is het woord aan de heer Ten Broeke van de fractie van de VVD.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal proberen de vier onderwerpen in vijf minuten te behandelen. Eerst iets over de regionale samenwerkingsverbanden. De VVD is voorstander van een sterkere samenwerking tussen bijvoorbeeld de EU en de Arabische Liga, maar de brief van de regering blijft wel erg steken in algemeenheden. Hoe stelt de regering zich dit voor? In de brief wordt gesproken over revoluties in Noord-Afrika, maar er staat ook in dat partnerschappen met regionale organisaties als de Arabische Liga, de Afrikaanse Unie en ECOWAS mogelijkheden bieden om de krachten te bundelen, zodat de consequenties van dit soort ontwikkelingen kan worden gemitigeerd. Er staan nog meer van dit soort teksten in, maar wat wordt daarmee bedoeld en welke samenwerking wil de EU concreet aangaan? Welk doel moet er worden bereikt? De EU stimuleert in de Sahel bijvoorbeeld regionale samenwerking, maar is dat ook het doel? De Afrikaanse Unie levert het overgrote deel van de troepen in Zuid-Soedan. ECOWAS moet dit gaan doen in Mali. Is een dergelijke samenwerking het doel waarop de EU zich richt? Zo concreet wil ik het weten. Misschien kan de minister daarop reflecteren.

Dan de EDEO, de buitenlanddienst van de EU. De VVD is een groot voorstander van een goed werkende EDEO, maar er wordt wel veel geld uitgetrokken voor deze organisatie die voorlopig nog niet echt veel werk doet. De vraag is of dat gaat lukken als er voortdurend naar Brussel en het kantoor van lady Ashton wordt gelopen. Enige weken geleden was er een interessante bijeenkomst. Ik was daar met de heer Sjoerdsma. De bijeenkomst was georganiseerd door de European Council on Foreign Relations. Daar werd de European Foreign Policy Scorecard, de derde op rij, gepubliceerd. Ik heb die bij mij. Ik haal er drie punten uit. Als succes van de EDEO wordt onder andere genoemd de impuls aan de rechtstreekse onderhandelingen met Iran. Ik zie dat ook zo. Daar valt heel veel over te zeggen, ook veel negatiefs, maar dit is een succes van de EDEO. Een succes van de EDEO is ook dat deze in staat is gebleken om de gesprekken over Kosovo en Servië, ondanks het feit dat vier of vijf Europese lidstaten Kosovo nog niet hebben erkend, toch plaats te laten vinden, ook met het oog op het verminderen van de spanningen daar. Tevens zie ik als een succes de opening van een kantoor in Birma. Dat zijn een aantal positieve dingen, maar er valt ook heel veel negatiefs te zeggen. Dat gebeurt al genoeg, dus ik doe dat nu niet. In het rapport stonden ook een aantal aanbevelingen. Ik wil die de minister graag meegeven. Misschien krijg ik daarvoor ook steun van de heer Sjoerdsma, want volgens mij was hij ook geporteerd van die gedachten. De eerste is dat delegaties van de EU een enorme impetus kunnen krijgen op het moment dat er nationale diplomaten aan worden toegevoegd. Nederland zou daarvoor actief een aanbod moeten doen. Omgekeerd moeten nationale delegaties die ergens op bezoek gaan, als dat kan EDEO-vertegenwoordigers meenemen, al moeten ze hun eigen ticket betalen. Een aanbeveling die de VVD al heel lang doet, is dat het Europees buitenlands beleid ook een buitengrensbeleid moet zijn, want daarmee zijn praktische stappen te zetten. De minister heeft ons daar al heel vaak over gehoord. Misschien kan hij er iets over zeggen. Frontex is op zichzelf redelijk goed gedoteerd. Geld is nog geen probleem, maar ik wijs wel op de inzet in de Middellandse Zee van bijvoorbeeld de marine van Nederland en van andere landen. In dat kader heeft Frontex meer bevoegdheden nodig voor het eventueel aan boord nemen van bijvoorbeeld potentiële asielzoekers als vluchtelingen en migranten. Wat dat betreft zouden wij veel meer kunnen doen, langs de lijn: good friends make good neighbours. Wij moeten het nabuurschapsbeleid meer handen en voeten geven. Dat begint heel sterk met een buitengrensbeleid. Daar zitten quick wins, maar die heb ik nog te weinig gezien.

Dan Syrië. Er zijn landen in de EU, en we kennen ze, die aandringen op het beëindigen of veranderen van het wapenembargo. De VVD steunt de regering in haar opstelling dat Europa met één stem moet blijven spreken. We moeten er alles aan doen om Europa wat dit betreft op één lijn te houden. We hebben er niets aan als een aantal landen weer uit het nest vallen. De laatste ontwikkeling betreft de afgevuurde raket met mogelijk landbouwchemicaliën. De vraag is of die van de rebellen afkomstig is, of van het Syrische leger. Dat weten wij nog niet. Dat moet worden uitgezocht. Ik vrees dat de waarheid wellicht nooit helemaal aan het licht zal komen, maar ik kan mij voorstellen dat, als het de rebellen zijn geweest, dit een aanwijzing is voor de wanhoop daar. Als de aanwijzing een andere kant opgaat, kan dit snel leiden tot een verandering van het evenwicht dat nu nog bestaat rondom de laatste verlenging van het wapenembargo, waarbij overigens wel non-lethal weapons worden toegestaan. De VVD ziet de realiteit daarvan onder ogen. Wij moeten de minister de ruimte bieden om, gegeven het feit dat hij er vooral op moet inzetten om Europa met één stem te laten spreken, nieuwe realiteiten in zijn besluitvorming mee te nemen als dat nodig mocht zijn.

De heer Van Bommel (SP): Ik ben aangenaam verrast door de roep om eenheid in Europa volgens de lijn van de minister. Ook mijn fractie zal daar straks nader op ingaan, maar wij geven steun aan die lijn. Ik hoor de prominente VVD’er, oud-collega Van Baalen, echter iedere keer weer op Radio 1 tetteren dat er moet worden ingegrepen met een no-fly zone en met van alles en nog wat. Eén lijn in Europa, maar is er wel sprake van één lijn in de VVD?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb daar al eerder op geantwoord. Ik deel de analyse van Van Baalen dat er sprake is van onevenwichtigheid tussen de opkomst van jihadisten die zich kunnen bewapenen en die in toenemende mate legitimiteit van de bevolking weten te verkrijgen, het Syrische leger, dat ook blijvend en verbeterd wordt bewapend, bijvoorbeeld door de Russen, en dat Iraanse strijders aan zijn zijde vindt, en de goedwillende lokale commandanten die dat niet kunnen. De analyse van Van Baalen dat het goed zou zijn als de bevolking zichzelf in ieder geval tegen het luchtwapen van Assad kan beschermen en dat het lastig is als ze zich die wapens niet kunnen toe-eigenen, deel ik helemaal. Tegelijkertijd moeten we ruimte blijven bieden aan de laatste kansen die er zijn om te spreken met Ba'athisten die nog naar vrede zoeken. Dat is ook wat Rome twee weken geleden heeft opgeleverd. Dat is ook de lijn die de Amerikanen bewandelen. Maar als je in het Europees Parlement zit, kun je je wat meer vrijheden permitteren, om de doodeenvoudige reden dat Europa geen leger heeft. Daarmee is direct aangetoond dat de opmerkingen van de SP over een Europees leger zwaar overtrokken zijn. Daar kun je je dit soort opmerkingen permitteren, maar wij zouden direct boter bij de vis moeten leveren. Daarom geef ik hier de lijn van de VVD weer, waar ook de heer Van Baalen zich onder schaart.

De heer Van Bommel (SP): Ik denk dat het geen pas geeft om het Europees Parlement, zoals nu gebeurt, te reduceren tot een kletscollege, omdat het niet over een militair instrument beschikt dat kan worden ingezet. Het gaat erom dat er een wapenembargo is. Dat is Europees afgesproken. Daar stemt Nederland mee in. Wanneer je dan vanuit het Europees Parlement als stoorzender iets roept over een no-flyzone en het bewapenen van de oppositie, staat dat daar haaks op. Het gaat mij er niet om dat de VVD de vrijheid van meningsuiting van de heer Van Baalen inperkt – dat zou ook niet lukken – maar het gaat mij er vooral om te zoeken naar eenheid en onvoorwaardelijk steun uit te spreken aan het adres van deze minister. Zeker als regeringspartij zou dat de VVD passen.

De voorzitter: Er wordt om eenheid in uw partij gevraagd, mijnheer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD): Het is altijd grappig om collega Van Bommel te horen opkomen voor het Europees Parlement, dat mogelijk ook nog een militair instrument zou moeten kunnen inzetten. Dat zullen wij onthouden. Het is ook buitengewoon aardig om de heer Van Bommel de vrijheid van meningsuiting van de heer Van Baalen te horen verdedigen, maar zoals hij terecht aangaf, is dat niet nodig. Ik ben heel blij met de opmerkingen van mijn collega in het Europees Parlement, om de doodeenvoudige reden dat ik zijn analyse volkomen deel. Het grote verschil tussen ons is echter – de heer Van Bommel weet dat, de heer Van Baalen ook en daarom zegt hij dat telkens – dat ik lid van de Tweede Kamer ben en de heer Van Baalen lid van het EP. Natuurlijk zou het goed zijn als er een oplossing zou komen. Dat willen we hier allemaal, maar de verstandigste lijn op dit moment is de lijn die de Nederlandse regering bewandelt en die is gericht op Europese eenheid. Als dat zou kantelen – daar kunnen allerlei redenen voor zijn – geven wij de minister de ruimte bij de besluitvorming, en die is intergouvernementeel. Dat is de lijn. Volgens mij is dat een verstandige lijn, niet in de laatste plaats omdat dit de lijn is die de heer Van Bommel zelf ook bewandelt. Ik ben dus blij met zijn steun voor deze regering. Ik hoop dat hij die straks minstens zo sterk zal uitspreken als hij aan het woord komt.

De voorzitter: Voordat de heer Van Bommel aan zijn derde interruptie begint, vanwege uitlokking, heeft de heer Voordewind een vraag.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vraag me af of het verschil tussen de heer Van Baalen en Han ten Broeke zo scherp is als de heer Van Bommel doet voorkomen. Ik hoor de heer Ten Broeke wel degelijk zeggen dat je ook moet kijken naar de nieuwe realiteit. Ik neem aan dat hij daarmee verwijst naar de positie van de Fransen en de Britten. Daarmee geeft hij de minister de ruimte om daarop te anticiperen. Denkt de heer Ten Broeke dat er wat dit betreft met een schaartje kan worden geknipt, zodat kan worden voorkomen, op het moment dat er wapens worden geleverd, dat die in handen komen van salafisten als Al-Nusra of andere groepen, die we niet in de hand hebben en die wij niet aan de macht willen zien komen? Ook de heer Ten Broeke is daar zeer beducht voor. In hoeverre is de herhaalde oproep van de EU richting Rusland om vooral geen wapens meer te leveren aan Assad wat dat betreft geloofwaardig? Die is in ieder geval ongeloofwaardig als de EU wel overgaat tot wapenleveranties.

De heer Ten Broeke (VVD): Het aardige van de interruptie van de heer Voordewind, afgezet tegen die van de heer Van Bommel, is dat daaruit blijkt dat zowel de heer Van Baalen als de heer Ten Broeke keurig het midden bewandelt. Ze maken beiden dezelfde analyse. Ze komen ook beiden uit bij de lijn die deze minister naar ik aanneem gaat volgen, maar dat horen wij dadelijk wel. Dank voor die bijdrage.

Over de mogelijke leverantie van wapens aan rebellen zeg ik de heer Voordewind na dat je dat niet met een schaartje kunt knippen. Integendeel, ik ken geen voorbeelden uit de geschiedenis waaruit blijkt dat dit ooit is gelukt of geprobeerd. Daarom moeten wij extreem voorzichtig zijn, maar ook de realiteit onder ogen zien. Volgens mij ontkent geen enkele woordvoerder die realiteit, welke politieke achtergrond hij of zij ook heeft. Die realiteit is dat het regime van Assad, ondanks het wapenembargo, wapens geleverd krijgt. Een halfjaar geleden is het met de Britse kustwacht gelukt om een Russische trawler terug te sturen, maar ik vrees, dat er veel meer wel aankomen. Tegelijkertijd zien we dat jihadisten als Al-Nusra, maar er zijn er veel meer, die met één been in de Free Syrian Army (FSA) staan en met één been erbuiten en die zich soms met het FSA-embleem tooien maar soms ook niet, aan legitimiteit winnen, niet in de laatste plaats, omdat zij wel een vuist kunnen maken. Dat maakt indruk bij de lokale bevolking, die op een verschrikkelijke manier te lijden heeft onder de moordmachine van Assad, die mensen uit de lucht beschiet en ze op alle mogelijke manieren naar het leven staat.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een «enerzijds, anderzijds»-verhaal, maar dat maakt het er alleen maar mistiger op. De heer Ten Broeke zegt aan de ene kant dat we heel voorzichtig moeten zijn, maar anderzijds geeft hij de minister de ruimte op het moment dat de Britten en de Fransen hun voornemen uitvoeren. Is de heer Ten Broeke zich bewust van de risico’s op het moment dat die wapens daadwerkelijk terechtkomen bij Al-Nusra en de salafisten? Dan wordt de oorlog toch aangewakkerd? We kijken daar uiteraard met lede ogen naar, maar het vuur aanwakkeren en vervolgens constateren dat de wapens in verkeerde handen terechtkomen, lijkt mij nog rampzaliger.

De heer Ten Broeke (VVD): Het laatste was mijn eigen analyse. Ik heb om die reden zelf aangegeven dat ik de positie van de Nederlandse regering steun. Dat houdt in dat het wapenembargo voorlopig gehandhaafd blijft. Dat staat ook in de brief van de minister waar afgelopen donderdag om is gevraagd. Wij steunen dat volledig. Wie de Europese eenheid wil bewaken, precies om de redenen die de heer Voordewind aangeeft, moet niet te vroeg en verkeerd omgaan, terwijl we niet weten met wie we te maken krijgen. De minister heeft dan de ruimte nodig om zijn spel te kunnen spelen. Die ruimte zit in de huidige consensus. Die consensus houdt in dat het wapenembargo twee weken geleden is verlengd, met de bekende uitzonderingen die we allemaal steunen. Volgens mij wordt die lijn volledig gesteund. Ik sluit mijn ogen echter niet voor de moordmachine die elke dag zijn werk doet. Ik ben wat dat betreft benieuwd naar het betoog van de heer Voordewind. Ik sluit mijn ogen niet voor de raket met landbouwgif die gisteren is afgevuurd. Ik sluit mijn ogen niet voor wat de Britten en de Fransen hierover misschien volgende week weer te vertellen hebben. Ik sluit mijn ogen niet voor het feit dat Kerry en de Amerikanen hebben aangegeven dat het grensincident met Libanon niet zonder gevolgen kan blijven. Wie zijn ogen daarvoor sluit, is geen reële buitenlandwoordvoerder.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik begin met Syrië. Dat land staat weliswaar niet op de agenda, maar ik stem volledig in met de brief van de minister van 14 maart. Daarin wordt ingegaan op mogelijke wapenleveranties door Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk aan Syrische opstandelingen. Ik ben het zeer eens met het uitgangspunt van de minister dat meer wapens in deze regio, in dit conflict, alleen bijdragen aan grotere instabiliteit. We kijken dus niet uit naar een Britse of Franse positie die zou kunnen leiden tot een opheffing of gedeeltelijke opheffing van het wapenembargo. De brief van de minister is duidelijk. Er zijn goede gronden om het huidige wapenembargo tegen Syrië te handhaven. In contacten met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zal deze positie ook worden uitgedragen. Ik doe daar niets aan toe of af. Ik ben blij met deze heldere positie. Als er sprake is van bepaalde ontwikkelingen, dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd. Dat is staand beleid. Daar wil de SP niets aan veranderen.

Nieuw is het bericht over de mogelijke inzet van chemische wapens. Van wie die afkomstig zijn, wordt uit de media niet duidelijk. Ik vraag daarnaar, omdat de Amerikaanse president heeft gesproken over een rode lijn. Wanneer die wordt overschreden, zou er een nieuwe situatie kunnen ontstaan. De inzet van chemische wapens is daarbij expliciet genoemd, net als acties in de Straat van Hormuz. We vernemen graag op korte termijn de opvatting van de regering, op basis van de internationale contacten, over de achtergronden van de inzet van die wapens, over de risico’s ervan en over het oordeel van de Amerikaanse regering, omdat zij op dit punt specifieke uitspraken heeft gedaan. Ik wijs tevens op de berichten dat de NAVO zich zou voorbereiden op een mogelijke inzet in dit conflict. Als je al die zaken bij elkaar optelt, kan er de komende dagen sprake zijn van ontwikkelingen waar de Nederlandse regering ons over wil informeren. Ik kijk reikhalzend uit naar mijn elektronische brievenbus wanneer ik dit soort berichten in de krant lees, want dat kan betekenen dat er van de Nederlandse regering berichten komen. Alles wat daarover tot nu toe valt te melden, hoor ik vandaag graag in dit algemeen overleg.

Ik las vandaag ook dat er een Nederlander is omgekomen in Syrië. Hoeveel Nederlanders zijn er naar schatting van de regering actief in Syrië? We lezen berichten over een stroom van tientallen Nederlanders – ik heb al gelezen over meer dan honderd – op weg of al actief in het conflict in Syrië. Zij hebben daar een probleem, maar bij terugkeer hebben ze ook een probleem. Deze kwestie is in het vragenuur al aan de orde geweest, maar wat is daar nu aan te doen? Het is een groot probleem. Het zijn verdwaasde jongeren die volledig zijn geradicaliseerd en geïndoctrineerd in Nederland. Ze gaan die kant op met bepaalde verwachtingen, maar dat is buitengewoon onmenselijk. Wat wordt er gedaan om die jongeren hier te houden en ze op andere gedachten te krijgen? Dit is misschien niet zozeer een vraag voor de minister van Buitenlandse Zaken, maar ik stel die toch, want zodra de jongeren de grens over zijn, is dat wel het probleem van de minister.

Dan de berichten over drones. Er zouden mogelijk ook drones worden ingezet in Syrië om terroristen, opposanten of wat dan ook uit te schakelen. Ik weet het niet precies, maar het is Amerikaans beleid in Jemen, Pakistan en andere delen van de wereld. Gaat dat hier nu ook gebeuren? Is het denkbaar dat Nederland inlichtingen levert die door de Amerikanen worden gebruikt om drones in te zetten tegen personen in het buitenland? Zo veel fantasie heb je daar niet voor nodig.

De EU-partnerschappen zullen, denk ik, ook aan de orde komen. Deze partnerschappen zijn gewenst waar ze bijdragen aan het behartigen van de belangen van de EU en de lidstaten. Daarbij zijn ook mensenrechten aan de orde. Er wordt door Amnesty International concreet gesproken over problemen in de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische regio. Het gaat vooral om discriminatie van vrouwen en gendergerelateerd geweld. De toegang tot rechtspraak voor vrouwen is ook een probleem. Het weigeren om gendergerelateerde misdrijven aan te pakken, wordt ook genoemd. Dit is één van de aandachtspunten van Nederland in het OS-beleid. Hoe wordt aan deze zaken extra aandacht gegeven via de EU-partnerschappen?

Dan de rol van mensenrechtenverdedigers. Nederland heeft daarbij een naam hoog te houden. Mensenrechtenverdedigers spelen een belangrijke rol bij het verbeteren van mensenrechten in landen waar mensenrechten een probleem vormen. Er zijn de afgelopen jaren heel veel mensenrechtenverdedigers gedood. Het noemen van deze mensenrechtenverdedigers alleen al levert ze bescherming op. Het gaat dus om zichtbare steun en erkenning van mensenrechtenverdedigers specifiek in de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische regio. Kan de minister op dit punt aansluiten bij de aanbevelingen van Amnesty? Wordt daar via Europese samenwerking ook vorm aan gegeven?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De vragen die ik zojuist aan collega Ten Broeke stelde, leg ik ook neer bij de minister. De brief van de minister was duidelijk, vooral over Syrië en het mogelijk opheffen – of moet ik zeggen het schenden? – van het wapenembargo richting Syrië door Frankrijk en Engeland. De inzet van de minister is duidelijk. Er moet eenheid zijn binnen de EU over het wapenembargo. Is de minister nog steeds van mening dat het wapenembargo gehandhaafd moet worden, of gaat hij aankondigen dat op het moment dat Frankrijk en Engeland hun voornemen doorzetten, de Nederlandse positie gaat schuiven? Als dat het geval is, ben ik benieuwd naar de risico’s van de levering van wapens aan Syrië, vooral ten aanzien van gevaarlijke groepen als de salafisten en de Al-Nusra-beweging. Kan worden voorkomen dat wapens die Europa zou leveren, bij jihadistische bewegingen terechtkomen? Hoe ziet de minister de oproep richting Rusland over het schenden van het wapenembargo, in concreto het leveren van wapens aan het regime van Assad?

Dan de humanitaire situatie. Wij hebben daar de vorige keer uitgebreid bij stilgestaan. Het kabinet heeft zich proactief opgesteld ten aanzien van het grensverkeer in vooral de niet-regeringsgebieden in Syrië, met name Noord-Syrië. Is er inmiddels sprake van versterking via de Assistance Coordination Unit (ACU)? Ik hoop van wel, want ik heb begrepen dat deze unit een sterkere rol krijgt bij het op gang brengen van de hulpverlening rond het grensverkeer tussen Turkije en Syrië. Wat zijn de laatste ontwikkelingen?

Wat is de inschatting van de minister van Buitenlandse Zaken van de positie en het draagvlak voor de nieuw gekozen premier van de Syrian National Council (SNC), Ghassan Hitto? Ik heb begrepen dat vooral de Koerden nog zeer kritisch zijn over deze man en dat de mensen op de grond, vooral in de niet-regeringsgebieden, nog met argusogen naar deze man kijken, omdat hij uit Amerika komt en lange tijd niet in Syrië is geweest. Kan deze man het vredesproces versterken, ook gelet op het feit dat één van zijn eerste statements was dat hij niet wil onderhandelen, afgezien van de vraag met wie dat dan zou moeten?

De Koerden zijn nog steeds terughoudend met het participeren in de coalitie, omdat het charter nog steeds niet is ondertekend. Heeft de minister begrip voor de positie van de Koerden? Blijkbaar is dat charter cruciaal voor de bescherming van minderheden en mensenrechten.

Mevrouw Bonis (PvdA): Mijn fractie heeft informatie dat de Koerden zelf uitermate verdeeld zijn en er maar niet toe komen om een vertegenwoordiger in de coalitie te benoemen. Deelt de heer Voordewind de indruk dat het aan de Koerden zelf ligt dat zij tot nu toe niet worden vertegenwoordigd?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat kan een probleem zijn. Ik hoor die geluiden ook, maar ik hoor tevens dat de Koerden sowieso niet bereid zijn om deel te nemen aan de coalitie als het charter niet wordt ondertekend. Dat is nog steeds niet gebeurd. In de bredere context, ook gelet op de positie van de minderheden en die van de christenen, maak ik mij zorgen over het feit dat het charter niet wordt getekend door de nieuwe coalitie. Ik zie het probleem dus in samenhang met het charter.

We hebben een uitgebreid plenair debat gehad over de mensenrechtencomponent van de conditionaliteit ten aanzien van Egypte. De minister zal daarvoor aandacht vragen waar dat maar mogelijk is. Het is overigens niet voor elk fonds mogelijk. Ik lees er niets over in het verslag, dus ik ben benieuwd naar de uitkomsten van het pleidooi van de minister om bij zo veel mogelijk fondsen te kijken naar de conditionaliteit, in het licht van de nog grotere zorgen van de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, over het seksueel geweld tegen vrouwen.

Wat betreft de investeringsstop begrijp ik dat alles is bevroren, behalve bij de Investeringsbank, want die schijnt 600 miljoen te hebben overgemaakt voor de metrolijn. Is dit eenmalig, of ziet de minister nu ook andere banken bewegen met betrekking tot investeringen? Er doen zich wat dit betreft constant ontwikkelingen voor. Er is in het Europees Parlement ook een debat over geweest. Ik heb daar een verslag van gehad en hier heeft ook een debat plaatsgevonden. De ontwikkelingen gaan snel. Ik hoop dat de minister wil herhalen dat zijn inzet erop is gericht om alle fondsen te bevriezen vanwege de verslechterende mensenrechtensituatie.

In het verslag wordt gesproken over de EU-missie in Mali. Waarom heeft Nederland getreuzeld met het nemen van een besluit over het verzoek van de EU om een bijdrage te leveren? Nu kan inmiddels worden geconcludeerd dat het niet meer nodig is. Heeft het kabinet te lang gewacht, of was er een probleem in de coalitie?

De voorzitter: Ik wijs erop dat er al uitvoerig over Egypte is gesproken en dat daarover moties zijn aangenomen. De heer Voordewind heeft het recht om dingen aan te kaarten, maar ik verzoek hem wel de regering enige ruimte te geven om die moties uit te voeren. Hetzelfde geldt voor Mali. Ik laat het aan de minister over om hier wel of niet op te reageren. Het woord is aan de heer Sjoerdsma van D66.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik streef naar de beste diplomatieke dienst van de wereld, zei minister Timmermans tijdens de begrotingsbehandeling. D66 steunt dat van harte. Tegelijkertijd kort dit kabinet meer dan 40 miljoen euro op ambassades, bovenop de zware korting van het eerste kabinet-Rutte. Hoe gaan we dat doen? Meer in Europees verband, zegt het kabinet. Goed, maar wat D66 betreft is de volgorde verkeerd. Eerst betere samenwerking in de EU en dan komen misschien de meevallers, want hoe gaat het met de Europese Dienst voor Extern Optreden? De minister had al wat conclusies klaar, vooruitlopend op de evaluatie van mevrouw Ashton medio 2013. Hij schrijft in zijn Staat van de Unie: De EDEO lijkt vast te zitten tussen verplichte uitgaven, beperkte speelruimte,

stroperige interne aansturing, bloedgroepenstrijd en de roep om een meer zichtbare rol. Dat klinkt niet als een dikke voldoende. We gaan dus korten op ambassades en meer doen via Europa, terwijl het kabinet nu al een lijst van zaken heeft die duidelijk maken waarom de EDEO nog niet werkt. Je kunt op een kapotte stok niet leunen. Dit is alleen geloofwaardig als de minister duidelijke voorstellen heeft om de EDEO te verbeteren. Welke voorstellen zijn dat? Ik vraag dat in navolging van de heer Ten Broeke die de aanbevelingen uit het recente rapport over het verbeteren van de EDEO ook noemde. Mag de EDEO ook nadrukkelijker Nederlands worden? Heeft het kabinet een plan om meer Nederlanders in de EDEO te krijgen?

Dan de regionale organisaties. De 21ste eeuw wordt de eeuw van de continenten. Dan zijn contacten met regionale organisaties cruciaal. Ik noem de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga. In de brief zegt de minister dat we voortdurend moeten kijken of de actualiteit aanleiding geeft tot verdieping van de relaties. Kan dit een slag concreter? Wat zijn de precieze ambities van het kabinet met die partnerschappen? Ik licht er eentje uit. We krijgen signalen dat de samenwerking met de Afrikaanse Unie binnenkort geëvalueerd wordt. Wat zal de insteek van minister Timmermans daarbij zijn?

Dan Syrië. Er is vandaag al veel over gezegd. Ik zal de cijfers over Syrië niet herhalen, maar de situatie wordt erger en erger. Het Assad-regime en de Syrische oppositie beschuldigen elkaar over en weer van het gebruik van chemische wapens. Dat is de rode lijn voor Obama. Heeft de minister hierover contact gehad met de Amerikaanse administratie?

Het wapenembargo is nog niet gewijzigd, of enkele landen pleiten alweer voor volledige afschaffing ervan. De Britten willen nu wapens leveren. De Fransen willen dat ook. De Verenigde Staten zeggen nadrukkelijk dat zij dat niet zullen tegenhouden. Het is verstandig dat de minister het embargo wil houden zoals het is. Het is ook verstandig dat hij naar de argumenten wil luisteren, want wie de discussie bij voorbaat dood wil slaan vanwege de risico’s, negeert de veranderlijke realiteit op de grond. Er is al iets gezegd over moordmachines. We moeten ook kijken naar wat er gebeurt als wij niets leveren.

Ik laat nu ook maar de actualiteit de Kamer invliegen. Ik begrijp dat Obama op dit moment landt in Israël. Er gingen geruchten dat hij een slinger zou geven aan het vredesproces, maar dat gaat waarschijnlijk niet gebeuren. Is er voorafgaand aan het bezoek nog geconsulteerd in kwartetverband? Zo ja, wat heeft het kabinet ingebracht? Wat verwacht dit kabinet van de nieuwe regering-Netanyahu? Gelden de voornemens in de Israël-brief van 12 december nog onverkort?

Mevrouw Bonis (PvdA): Voorzitter. Dit weekend is het precies twee jaar geleden dat de burgeroorlog in Syrië uitbrak. De verschrikkelijke situatie daar geraakt van kwaad tot erger. De internationale gemeenschap kijkt met lede ogen toe hoe dood en verderf in het land worden gezaaid. Het is moeilijk om lichtpuntjes te zien in die uitzichtloze situatie. Maar soms is er toch eentje. Gisternacht heeft de Syrische Nationale Coalitie (SNC), het verenigde verzet in Istanbul, een premier gekozen, de heer Ghassan Hitto. Aan hem de taak om een interim--regering samen te stellen die legitimiteit geniet onder de bevolking, om de commandolijnen van de bij elkaar geraapte eenheden van het vrije Syrische leger aan te sturen en om de stilgevallen openbare dienstverlening vlot te trekken in gebieden die niet langer onder het gezag van Damascus vallen. Daarbij gaat het inmiddels om aanzienlijke delen van Syrië, vooral in het noorden en het oosten van het land. De fractie van de PvdA wenst Ghassan Hitto veel succes bij de vervulling van zijn missie, want als kersverse schaduwpremier zal hij in feite de contouren moeten gaan uitzetten voor het nieuwe Syrië, voor vrede en democratie waar miljoenen burgers in het land naar verlangen. In feite gaat het om een bijna onmogelijke missie, want we zitten nog midden in de oorlog. We weten allemaal dat president Assad volop wapensteun krijgt van Rusland en Iran. We weten ook dat de van buitenaf gekomen jihadisten, zoals Al-Nusra, die niets met de nationale coalitie te maken willen hebben, hun eigen strijd voeren, aangestuurd door Al Qaida. Zij hebben geen enkele steun onder de Syrische bevolking, maar toch zijn ze er. De enige die met lege handen staat, is het legitieme verzet, de SNC. Welke mogelijkheden ziet de minister om de nieuwe premier Hitto te ondersteunen? Hoe kan de EU, hoe kan Nederland hem bijstaan bij de uitvoering van zijn loodzware taken? De VS zijn inmiddels begonnen om rechtstreeks samen te werken met de coalitie, politiek, bestuurlijk, en humanitair. Ziet de minister kans om daarbij aan te sluiten? De ACU doet op humanitair vlak belangrijk werk aan de grens. Ik heb vernomen dat Nederland daar ook actief aan bijdraagt en ook meewerkt. Dat is prima. Ik krijg daar graag een bevestiging van. Het lijkt mij ook belangrijk voor het draagvlak van de nieuwe premier dat hij deze steun aan de bevolking kan laten zien.

De EU heeft kort na het uitbreken van de burgeroorlog terecht een wapenembargo voor Syrië afgekondigd. De fractie van de PvdA onderkent ten volle de risico’s die kleven aan wapenleveranties aan dit land. Door de proliferatie van wapens zou het geweld in het land immers kunnen toenemen. Wie garandeert ons dat die wapens niet in handen vallen van jihadisten? Ook is er terecht vrees voor de toename van politieke instabiliteit in deze toch al zo explosieve regio. Inmiddels zijn we na twee jaar wel ingehaald door de harde realiteit. Het Syrische leger deinst er niet voor terug om grof geschut in te zetten tegen de burgerbevolking. Met tanks en bommenwerpers worden hele woonwijken met de grond gelijk gemaakt. Ook clustermonitie wordt ingezet, met talloze doden en gewonden als gevolg. Wellicht worden ook chemische wapens gebruikt, zoals wij deze week hoorden. Na twee jaar moeten wij toegeven dat alle kwalijke partijen in dit conflict van wapens worden voorzien, alleen de goede niet. Als wij het conflict op zijn beloop laten, dan valt met een bijna ijzeren wetmatigheid te voorspellen wie er gaat winnen, Assad of de van buitenaf gesteunde jihadisten, maar niet de democratische krachten. In dit licht moet worden gekeken naar de recente voorstellen uit Parijs en Londen, gedoogd door Washington, tot opheffing van het wapenembargo ten aanzien van Syrië. Dit zijn ook de nieuwe realiteiten waar de heer Ten Broeke van sprak. Het lijkt mijn fractie van belang om tijdens het komende Gymnichoverleg heel goed naar de argumenten te luisteren. Niemand wil de verantwoordelijkheid dragen voor verder bloedvergieten, maar we kunnen ons ook niet troosten met de gedachte dat door afzijdig te blijven het bloedvergieten vanzelf zal overgaan. Tot nu toe is het alleen maar erger geworden. Dat is het duivelse dilemma waar de internationale gemeenschap voor staat en waar onze minister straks in juni voor staat. Het is kiezen tussen twee kwaden. Ik pleit ervoor dat de minister heel zorgvuldig luistert naar de Franse en Britse afwegingen. Mijn fractie ondersteunt de fractie van de VVD in het geven van ruimte aan de minister om zijn eigen afweging te maken, ook gelet op het belang van EU-eenheid, zodat we geen herhaling krijgen van de Irak-situatie tien jaar geleden.

De huidige situatie in Syrië doet in meer dan één opzicht denken aan de Spaanse burgeroorlog. Drie jaar lang leverden de democratische krachten strijd tegen de falangisten van Franco, maar ze wonnen niet. Pas 35 jaar later, een generatie later, werd Spanje een democratie. Hopelijk duurt de oorlog in Syrië geen jaar meer en zal er een betere afloop zijn.

De heer Van Bommel (SP): Mevrouw Bonis wijkt hiermee af van het standpunt van de regering. De regering houdt in de brief althans nog vast aan het wapenembargo. Wanneer er dingen te melden zijn, zullen wij dat vernemen van de regering. Mevrouw Bonis zegt namens haar fractie dat de minister de vrijheid heeft om een eigen afweging te maken, gelet op de Franse en Britse positie. Betekent dit letterlijk dat de PvdA de minister op pad stuurt met de ruimte om het voornemen te steunen het wapenembargo voor een deel van de oppositie op te heffen? Is dat de boodschap die mevrouw Bonis afgeeft?

Mevrouw Bonis (PvdA): Mijn fractie is heel duidelijk. Wij steunen het wapenembargo. Dat lijkt mij vanzelfsprekend. Dat hebben wij ook vaak met elkaar gewisseld, maar we zien ook dat de Europese consensus daarover scheurtjes vertoont. Die scheurtjes zijn verklaarbaar als je kijkt naar de realiteit op de grond. Wij hebben dat in een eerder overleg al gewisseld, maar ik heb het duivelse dilemma waarvoor wij staan heel duidelijk geschilderd. Er is geen schone oplossing. Het is kiezen tussen twee kwaden. Ik wil graag dat de minister dadelijk in Dublin gaat luisteren naar de argumentatie van de Fransen en de Britten. Vervolgens lijkt het mij vanzelfsprekend dat hij daarna tot een eigen afweging komt.

De heer Van Bommel (SP): Ik wens ieder mens toe dat hij of zij tot een eigen afweging komt. Ik wens dat de minister ook toe. Het zal ook altijd gebeuren, maar de vraag is of dat een afweging is die verder reikt dan wat er in de brief aan de Kamer staat. In die brief staat heel duidelijk dat er een wapenembargo is, dat Nederland daar voor is en dat, wanneer Nederland tot een andere positie wil komen op grond van bepaalde ontwikkelingen, de minister terugkomt bij de Kamer. Mevrouw Bonis zegt nu echter dat de minister op grond van het gesprek zijn eigen afweging mag maken. Dat lijkt mij een andere boodschap dan in de brief aan de Kamer staat.

Mevrouw Bonis (PvdA): Ik zie het probleem van de heer Van Bommel niet zo. In de brief van de minister staat duidelijk dat Nederland het wapenembargo steunt. Mijn fractie staat daarachter. Vooralsnog zijn er volgens de minister goede redenen om het embargo te handhaven, maar hij wijst er in zijn brief op dat er intussen andere geluiden zijn uit Parijs en Londen en dat hij daar rekening mee moet houden. De heer Van Bommel zegt ook dat de minister recht heeft op een eigen afweging en bij de Kamer terugkomt met informatie over de stand van zaken, aan de hand van de resultaten van het overleg in Dublin. Wat is dan het probleem?

De voorzitter: Ik heet de heer Omtzigt welkom. Hij wil ook interrumperen.

De heer Omtzigt (CDA): Excuses dat ik te laat ben, maar ik moest de gasten van mijn vorige vergadering naar buiten geleiden.

Ik heb met interesse geluisterd naar de afwegingen van de PvdA en de vergelijking met de Spaanse burgeroorlog. Mevrouw Bonis gaf aan dat we destijds pas na drie jaar wapens konden leveren aan de republikeinen en dat het toen te laat was. Houdt mevrouw Bonis, houdt de PvdA de mogelijkheid open dat, als de Syrische democratische oppositie – over wie dat precies zijn, kunnen we nog spreken – over twee of drie weken vraagt om nachtkijkers of munitie, zaken die in Nederland worden gemaakt, daar een exportvergunning voor wordt verleend of dat dit spul op de een of andere wijze wordt geleverd?

Mevrouw Bonis (PvdA): De heer Omtzigt doet er goed aan de geschiedenisboekjes nog eens te lezen. Het is niet juist dat er pas na drie jaar wapens werden geleverd in de Spaanse burgeroorlog. Integendeel, er werden wapens geleverd door Rusland, maar de wapensteun werd ingetrokken. Daarom heeft het democratische kamp toen verloren. Dat was de situatie van Spanje toen. De nare parallel die ik heb willen trekken, is dat je er niet automatisch van kunt uitgaan dat de goede krachten wel zullen winnen. Je moet soms aan de hand van nieuwe realiteiten, nieuwe actualiteiten op de grond, bezien wat wijsheid is, wat verstandig is, maar het blijft kiezen tussen twee kwaden. Ik blijf het zeggen.

De heer Omtzigt (CDA): Ik heb niet willen zeggen dat er in dit geval sprake is van een gemakkelijke oplossing, of dat ik de Spaanse burgeroorlog uit mijn hoofd ken. Stel dat over een aantal weken de vraag voorligt om wapens te leveren of een exportvergunning af te geven voor nachtkijkers en munitie die hier in Nederland worden gemaakt. Vindt de PvdA dan dat dit serieus moet worden overwogen?

Mevrouw Bonis (PvdA): Ik heb gezegd dat mijn fractie de minister steunt in het vasthouden aan het embargo. Dat is heel duidelijk. Zolang het embargo van kracht is, met de uitzonderingen die bij de vorige ronde zijn aangebracht, is er geen sprake van een exportvergunning voor wat dan ook.

Wat betreft de samenwerking van de EU met regionale organisaties vraag ik aandacht voor het feit dat veel superregionale organisaties nogal aanhikken tegen de Brusselse voorwaarden voor een free trade agreement (FTA). Vaak gaat het om het uitoefenen van druk met het oog op de snelle afbouw van de protectie van de baby-industrie en dat soort zaken. Intern worden de verhoudingen daardoor vaak op scherp gesteld, bijvoorbeeld in het geval van de douane-unie van Zuidelijk Afrika, omdat de kleine landjes tot 50% van hun staatsinkomsten verwerven door de douane-inkomstenafdracht van Zuid-Afrika. Die dreigen ze nu mis te lopen door het harde EU-regime dat is voorgesteld. Kan de minister eraan bijdragen dat er door de Commissie en de Raad politieker wordt gekeken naar die FTA-onderhandelingen, bijvoorbeeld door de nodige flexibiliteit te betrachten bij specifieke lokale knelpunten? Is de minister bereid om dit bij zijn EU-collega’s te bepleiten?

Ik ben benieuwd hoe de in het vooruitzicht gestelde evaluatie van de EDEO aansluit op de nog te ontwikkelen visie op het Nederlandse diplomatieke postennetwerk. Tevens hoor ik graag de visie van de minister op het Duitse non-paper van 1 februari, waarin een lans wordt gebroken voor een krachtige diplomatieke dienst van de EU, inclusief nieuwe bevoegdheden op het gebied van nabuurschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking. De meerderheid van de EU-lidstaten, waaronder Nederland, heeft zich inmiddels achter dat paper geschaard. Het zou goed zijn om daarover meer informatie te delen met de Kamer. Veel van de ideeën die daarin staan, klinken redelijk.

De heer Sjoerdsma (D66): Nog even iets over Mali. Mevrouw Bonis spreekt zich zeer uit voor deelname aan de EU-missie in Mali. Zij wees erop dat het er soms op lijkt dat Afghanistan rechts en Afrika links is en zij vroeg zich af waarom de VVD niet meedeed. Anderhalve week geleden zei premier Rutte echter dat we helaas niet kunnen meedoen aan Mali, als een van de weinige Europese landen, omdat er al aan de behoeftestelling is voldaan. Wat vindt mevrouw Bonis ervan dat dit niet doorgaat, omdat er zo is getreuzeld?

Mevrouw Bonis (PvdA): Mijn fractie heeft veel zorgen over de situatie in Mali. Ik denk dat de Franse regering destijds hoopte dat ze er met de snelle interventie van januari van af zou zijn, maar dat is duidelijk niet het geval. De Fransen voorzien nu dat ze tot juli of nog later zullen blijven. Daarmee is het laatste woord nog niet gesproken over het Nederlandse engagement bij de situatie in Mali. Ik kijk dus eerst naar de komende rondes. Ik blijf hopen dat ons land nog zal bijdragen aan EU-ondersteuning van de Franse interventie daar.

De heer Sjoerdsma (D66): Mevrouw Bonis pleitte in een passievol artikel van maar liefst 900 woorden in de NRC juist voor een specifieke bijdrage aan Mali. Mevrouw Bonis zegt nu dat Nederland nog een klein beetje doet met Somalië. Dat is leuk, maar zij wilde volgens mij juist meer met Mali doen. Ik kan me niet voorstellen dat mevrouw Bonis niet teleurgesteld is dat Nederland tot en met medio 2014 niet aan deze missie meedoet. Roept zij het kabinet en coalitiepartner VVD niet op om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen?

Mevrouw Bonis (PvdA): Ik heb de woorden van het artikel niet geteld. Het is mij ook niet duidelijk geworden dat wij ons tot medio 2014 al hebben vastgelegd op het niet meedoen aan Mali. Er is inmiddels een groep trainers voor een aantal maanden uitgezonden. Ik voorzie dat deze optie zich opnieuw zal voordoen. Ik pleit dan opnieuw voor een Nederlands engagement, niet alleen vanwege de ernst van de situatie in Mali, waar we ook te maken hebben met die akelige jihadisten, die zich onder de bevolking ophouden en terreur zaaien – dat geweld moet gestopt – maar ook vanwege de bredere problematiek. Als je kijkt naar Afrika, dan constateer ik dat de Nederlandse militaire inspanningen daar beperkt zijn. Als je de piraterijbestrijding offshore niet meetelt, hebben we op dit moment welgeteld 32 man aan land op dit grote continent met zo veel problemen. Dat lijkt mij een beetje karig. Het is een langlopende discussie, maar ik hoop dat wij de kwestie Mali de komende tijd open tegemoet kunnen treden.

De voorzitter: De heer Ten Broeke krijgt twee regels, want hij voelt zich aangesproken.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik wil de positie van de VVD graag verduidelijken. Wij zullen ons nooit uitspreken over de wenselijkheid van welke missie dan ook als er niets voorligt. De heer Sjoerdsma, die zich sinds zijn verkiezing in deze Kamer heeft opgeworpen als iemand die de zuiverheid van de artikel 100-procedure wil benadrukken, zou zich dat iets vaker moeten realiseren. Ik geef hem mee om dat te overwegen op het moment dat hij weer met nieuwe voorstellen over artikel 100 komt. Dit kan echt niet.

De heer Omtzigt (CDA): Ik dank de minister voor de brief van afgelopen week. Hij geeft daarin duidelijk aan dat het wapenembargo dient te worden gehandhaafd. Daar was mijn fractie zeer content mee. We hebben het vandaag over een serieuze zaak. De waarschuwing van de AIVD was niet voor niets, want – we krijgen er nu onbevestigde berichten over – inmiddels is één van de Nederlandse strijders daar gedood. We mengen ons dus aan alle kanten gewild en ongewild, maar vooral ongewild, in deze strijd. Heeft de minister nog meer informatie over wat gisteren bekend werd over het mogelijk gebruik van biologische en chemische wapens?

In de regel zou dit een heel relaxt algemeen overleg zijn. Het Gymnichoverleg is normaal gesproken een soort benen-op-tafelsessie, in een mooi kasteel met een goed glas wijn praten over de toekomst van de buitenlandse politiek.

Minister Timmermans: Dat was in de CDA-tijd.

De heer Omtzigt (CDA): Ik houd de huidige Nederlandse regering niet verantwoordelijk voor alles wat er dezer dagen in Syrië en Cyprus gebeurt. Hier heeft zij mee te doen, maar het is niet iets wat zij heeft gewild. Ik zie de oprechte houding van de regering om te kijken hoe Nederland er een positieve rol in kan spelen. Het openbare verschil van mening over het wapenembargo tussen landen laat echter zien dat er nog geen sprake is van een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Lady Ashton riep na de vergadering op tot voorzichtigheid met de levering van wapens, maar die discussie leek gisteren al weer achterhaald door de uitspraak van een NAVO-generaal in de Amerikaanse senaat. Hij suggereerde dat de bondgenoten zich voorbereiden op een vlucht naar voren, namelijk op militair ingrijpen. Hoe is het mogelijk dat een hoge generaal een dergelijke uitspraak doet, terwijl Europa tot op het bot is verdeeld over het wel of niet handhaven van het wapenembargo? Op welke titel sprak hij en welke actie heeft de minister ondernomen of welke overleggen heeft hij gehad toen hij dit bericht kreeg? Oftewel, waren deze uitspraken een slip of the tongue of betreffen ze een officieel NAVO-standpunt? Volgens Stavridis was er wel een voorwaarde, namelijk dat er een mandaat van de VN-Veiligheidsraad moet liggen. Is dat volgens de minister ook een harde voorwaarde voor welk ingrijpen dan ook? De CDA-fractie roept de minister op om vast te houden aan zijn zeer behoedzame lijn en dat ook heel duidelijk te maken op de RBZ. De minister lijkt, maar dat is ons nog niet helemaal duidelijk, langzaam richting Groot-Brittannië en Frankrijk te willen bewegen. Wat bedoelt hij precies als hij zegt dat Nederland vooralsnog vasthoudt aan het wapenembargo? Het is goed dat er een gezamenlijk statement werd afgegeven met de Benelux-partners, maar het gaat er nu om Duitsland binnenboord te houden. Op 31 mei loopt het wapenembargo af. Welke mogelijkheden zijn er om met Duitsland een gezamenlijke positie in te nemen? De CDA-fractie verwacht dat de minister zich niet bij voorbaat neerlegt bij een compromis of het opheffen van het wapenembargo. Ik krijg daar graag een toezegging over. We gaan ervan uit dat de Kamer terstond wordt geïnformeerd over welke wijziging dan ook in het Nederlandse, dan wel het EU-standpunt en over welke positie Nederland dan inneemt.

De EU zoekt naar versterking van partnerschappen. Dat klinkt nogal abstract, want hoe kijk je dan aan tegen die samenwerking? Een geloofwaardige samenwerking komt alleen ter sprake wanneer beide partijen er iets aan hebben. De EU en ECOWAS hebben een gemeenschappelijk doel in de bestrijding van terrorisme in de regio. Die analyse is jaren geleden gemaakt, maar de crisis in Mali laat zien dat de problemen zijn onderschat. Wordt dit besproken en wat leert de EU van deze crisis? Op welke manier moet Nederland bijdragen aan een versterkte samenwerking?

Dan de samenwerking tussen de EU en de Arabische Liga. Hoe stelt de minister zich de samenwerking tussen deze twee belangrijke geopolitieke organisaties voor? Stabiliteit in de Arabische regio is een gezamenlijk belang, maar veel landen hebben een heel ander idee over hoe die stabiliteit moet worden bereikt. Deelt de minister de opvatting dat de inzet van onderop op dit moment effectiever is dan grootschalige samenwerking?

Dan de EDEO. Het geven van meer vertrouwen aan de Hoge Vertegenwoordiger en een betere samenwerking met andere commissarissen zijn prima, maar de ontwikkeling in de Arabische regio toont aan dat er op het gebied van een gezamenlijk buitenlands beleid door de EU nog forse stappen moeten worden gezet. Voor een overtuigend buitenlands beleid is meer balans nodig tussen de geopolitieke pretenties van de grote landen en het belang van internationale stabiliteit voor bijvoorbeeld Nederland. Op welke wijze wordt daaraan gewerkt? Welke voorstellen komen dan op tafel? Op het moment dat de 27 autonome landen, straks 28, iedere keer een eigen standpunt innemen, ben ik heel benieuwd hoe de EDEO gaat opereren als het erg lastig wordt, bijvoorbeeld bij het conflict in Syrië, waar een aantal landen heel anders in zit, of bij het conflict tussen Israël en de Palestijnen waarvoor hetzelfde geldt.

Mevrouw Bonis (PvdA): De heer Omtzigt sprak over grootschalige samenwerking van de EU met de Arabische Liga. Ik geloof niet dat de minister in zijn brief heeft willen suggereren dat het streven daarop is gericht. Dat lijkt mij ook heel moeilijk, want de EU is een gezamenlijke markt met een heel hoge mate van integratie, terwijl de Arabische Liga feitelijk niet veel meer is dan een orgaan van politieke goodwill en samenwerking. De landen die er deel van uitmaken, zijn onderling ook nog vaak verdeeld. Er is dus sprake van onevenwichtigheid tussen die twee blokken. Ziet de heer Omtzigt niet ook het voordeel dat de EU wat dat betreft een voorbeeldrol kan spelen voor andere blokken in de wereld, zoals de Arabische Liga en de Arabische Unie? Zij kijken enorm tegen de EU op. Naar mijn idee gaat het er bij samenwerking om dat je de organisaties bij de hand neemt en in allerlei processen meeneemt, zodat ze zich daaraan kunnen optrekken. Het hoeft geen grootschalige samenwerking te zijn. Het gaat meer om een politiek commitment, om de wil om dat te doen. Deelt de heer Omtzigt deze intentie vanuit de EU, of kijkt hij er anders naar?

De heer Omtzigt (CDA): Ik deel die intentie. Vormen van samenwerking zijn welkom. Deze twee entiteiten zijn niet hetzelfde. Aangezien wij een lange grens, vooral over water overigens, met elkaar hebben, lijkt die samenwerking buitengewoon zinnig. Het lijkt me ook zinnig om te bezien hoe je de democratische krachten van onderop enigszins kunt faciliteren. Die zitten niet altijd op een ministersstoel aan tafel bij de Arabische Liga.

De voorzitter: Dit was de eerste termijn van de Kamer. Dank daarvoor. De minister kan direct antwoorden. Hij heeft het woord. De leden hebben maximaal twee interrupties, uitgaande van een korte tweede termijn. Zo niet, dan zijn wij tussendoor flexibel.

Minister Timmermans: Voorzitter. Dank. Dank aan de Kamer voor de inbreng in eerste termijn.

De heer Ten Broeke begon zijn bijdrage met regionale samenwerking. Hij stelde terecht vast dat het in de brief vooral om algemeenheden wat dit betreft gaat. Hij vroeg mij wat specifieker te zijn. Het gaat in de brief om algemeenheden, omdat we bij Gymnich met dit punt niet veel verder zullen komen dan algemeenheden, omdat het geen punt is – het sluit ook aan bij de opmerking van de heer Omtzigt – dat enorm actueel is. Er staan andere onderwerpen op de agenda van de informele raad die wel om veel aandacht vragen. Onder andere op expliciet verzoek van Nederland is Syrië meteen aan het begin van de agenda gezet. Ik heb daarover contact gehad met mijn Duitse collega. Wij zijn samen van mening dat we die kwestie niet moeten opsparen tot het eind van de vergadering. Dit moet aan het begin staan, want naar dit onderwerp gaat de meeste aandacht uit. Ik kom erop terug.

Wat betreft die regionale samenwerking ben ik getriggerd door wat de heer Ten Broeke zegt. Hij vraagt mij om mijn visie daarop. Ik zal dat proberen. In algemene zin is het mij in de eerste vier maanden van mijn huidige bestaan opgevallen dat er in de rest van de wereld inderdaad heel veel aandacht is voor hoe de EU dit doet. De wens bestaat soms om dat deels te kopiëren en te kijken hoe men het in de eigen regio kan doen. Dat zie je in Latijns-Amerika, bij de Asean en bij verschillende vormen van samenwerking in Afrika. Ik vind dat de EU de houding moet hebben: daar waar wij u kunnen helpen, willen wij dat doen. Gelet op de veranderende verhoudingen in de wereld denk ik echter dat de global cop op een gegeven moment geen global cop meer zal zijn en dat andere delen van de wereld veel meer op zichzelf aangewezen zullen zijn. Dan is regionale samenwerking een van de weinige instrumenten om zaken die men veel meer zelf zal moeten oplossen, een platform te geven. Als wij daarmee ervaring hebben, moeten wij die ervaring delen. Het gaat trouwens veel verder dan de EU. Ik denk ook dat de Arabische wereld enorm zal kunnen profiteren van een proces dat vergelijkbaar is met het Helsinki-proces, zoals wij dat in Europa hebben gehad voor en na de val van de Muur. Er spelen vergelijkbare uitdagingen en vergelijkbare problemen. Misschien dat vergelijkbare instrumenten daarbij zouden kunnen helpen. Heel specifiek: een hoge commissaris inzake nationale minderheden zou niet misstaan in die regio als instrument van conflictpreventie. Ik denk dat de EU daarbij met de regio’s zou kunnen samenwerken in regionale samenwerkingsverbanden. Mevrouw Bonis heeft gelijk als zij stelt dat er met belangstelling – ik wil niet zeggen jaloezie, maar dat zit er ook een beetje bij – wordt gekeken naar hoe wij dat in Europa doen. We zijn vaak erg ontevreden over hoe wij het doen, maar in de rest van de wereld zijn we vaak een voorbeeld van hoe men regionaal zou kunnen samenwerken. De Arabische Liga is genoemd. Dat is een club landen die allemaal één taal delen en voor een groot deel ook één religie, maar verder niets. Ze zijn onderling heel erg verdeeld. Ze vertonen veel minder cohesie dan wat er op het eerste gezicht veel heterogener uitziet, namelijk de EU, met al die verschillende talen, culturen en achtergronden. Ik vind dat wij de regionale samenwerking op dat punt een impuls zouden moeten geven. Ik hoop dat ik hiermee een beetje indiceer waar Nederland staat. Het is ook uit noodzaak geboren, omdat van die landen, van die regio’s veel meer zal worden gevraagd om de eigen problemen op te lossen, omdat wij het niet meer kunnen. Dat zie je ook in Afrika. Het is in ons eigen belang om dat tegen ze te zeggen. Als ze hun eigen problemen namelijk niet oplossen, gaan mensen daar vroeg of laat aan de wandel naar het Noorden. Dan komen ze allemaal hier terecht en dat willen wij niet. In die zin hebben we een heel direct materieel belang bij het stimuleren van regionale samenwerking.

Mevrouw Bonis (PvdA): Ik ben het eens met de minister, maar ik was een klein beetje teleurgesteld in de brief, omdat het EU-eigenbelang zo voorop wordt gesteld. Je kunt het toch ook breder zien? Je hoeft toch niet altijd in tegenstellingen te denken, in of-of? Het gaat vaak toch ook heel vaak om en-en? De minister bevestigt dat zelf door te verwijzen naar de rechtsstatelijkheid en het belang van het voorkomen van migratiestromen. Onderkent de minister dat dit ook geldt op economisch gebied, voor het oplossen van grondstoffenschaarste, het aanvullen van energietekort en het creëren van afzetmarkten? Wij moeten kijken naar nieuwe mogelijkheden op dit gebied. Ik wijs bijvoorbeeld op de East African Community (EAC), een nieuw opkomend blok in Oost-Afrika dat heel goed gaat. Wij hebben daar ook belang bij. Deelt de minister die inschatting?

Minister Timmermans: De laatste inschatting deel ik zeker, maar ik wil hier geen enkel misverstand over laten bestaan. Ik ben ingehuurd om het Nederlandse belang te verdedigen. Dat doe ik ook. Dat deed ik als militair, dat deed ik later als diplomaat, als Kamerlid, en ik doe het nu nog steeds. Dat is mijn grondwettelijke taak. In dit kader vind ik dat we de EU in een sterkere positie moeten zetten, omdat die een katalysator kan zijn, ook van het Nederlandse belang. Binnen de EU wil ik het Nederlandse belang verdedigen en, als de EU de goede kant op gaat, een en ander steunen en anders afremmen. Het geldt ook in internationaal verband. Het is het primaire belang van de regio zelf dat men meer samenwerkt, maar ik doe mee, omdat ik weet dat, als ze hun problemen zelf oplossen, die problemen niet aan de wandel gaan en heel letterlijk onze kant opkomen. Het is maar hoe je het formuleert. In het verleden was het bon ton om het te formuleren alsof je het alleen maar voor de wereldvrede deed en voor de common good, terwijl mijn voorgangers het ook deden voor het Nederlandse belang. Tegenwoordig is het bon ton om het alleen nog maar over het Nederlandse belang te hebben en te vergeten dat we het ook doen omdat het moreel juist is. De balans tussen die twee zullen we altijd moeten zoeken. In verschillende tijden valt die balans althans in de retoriek verschillend uit, maar uiteindelijk maakte het materieel voor de opstelling van de Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de afgelopen zestig jaar heel weinig uit. Er zijn in verschillende tijden verschillende accenten die te maken hebben met de verhouding in de Kamer en met de verhoudingen en gedachten in de samenleving. Landen hebben belangen. Die zijn langjarig. Ze zijn in de cultuur, de politiek en de economie gegrondvest en ze worden vertaald in beleid. Ministers geven daar op basis van coalities, hun eigen persoonlijkheid en beleid een andere inkleuring aan, maar van enige afstand bekeken zijn de verschillen kleiner dan de overeenkomsten, vermoed ik. Ik laat het liever aan universiteiten over om dit te analyseren.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb er begrip voor dat er urgentere zaken op de agenda staan. Het urgente vecht soms met het belangrijke, maar laten wij even naar de Afrikaanse Unie kijken. Dat partnerschap is wel degelijk enorm belangrijk. Kijk naar wat wij van die organisatie vragen, kijk naar wat ze doet in Somalië, naar wat ze heeft gedaan in Darfur en naar haar taak straks misschien in Mali. We vragen die organisatie om de eigen broek meer en meer op te houden, uit eigen belang, het welbegrepen eigen belang of het gezamenlijke belang, maar de vraag is of wij dit partnerschap wel op de meest effectieve manier invullen. Als Gymnich niet het meest ideale forum is om deze kwestie te bespreken, is het misschien een idee om dat een andere keer wel uitgebreid te doen. Op die manier wordt misschien voorkomen dat het belangrijke heel urgent wordt.

Minister Timmermans: Dat kan, maar de Afrikaanse Unie doet het ook alleen maar uit eigen belang en niet om ons een plezier te doen. Ook de SADC doet het uit eigen belang, evenals ECOWAS. Ze hebben zelf namelijk heel veel last van instabiliteit in de eigen regio. Van de tien snelste groeiers zijn er wereldwijd zes Afrikaans. Die worden daarom meer op hun eigen verantwoordelijkheid aangesproken. De EU moet dat stimuleren, maar we moeten niet naïef zijn. Europa heeft ongeveer 2.000 jaar verleden in Afrika, tot en met koloniale slavernij. De lidstaten van de EU roepen reacties op in landen waarmee ze een verleden hebben. Soms hebben ze extra verantwoordelijkheden, al dan niet op basis van verdragsbepalingen. Dat maakt het enorm ingewikkeld om de EU daar in een goede positie te brengen, maar ik denk dat het op de langere termijn in het belang van landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is dat ze de traditionele relaties veel meer inbedden in de EU, vanwege burden sharing en het beëindigen van postkoloniale syndromen of postkoloniale hang-ups. De heer Sjoerdsma heeft gelijk dat wij de ontwikkeling ook daarin moeten zien. Er is sprake van een grotere verantwoordelijkheid van de regio’s buiten Europa zelf, zeker als het gaat om de Afrikaanse Unie, voor relativering van de bilaterale verantwoordelijkheid van individuele lidstaten en voor de noodzaak om samen globale en regionale problemen aan te pakken. Dat zou mijn insteek zijn bij regionale samenwerking.

De heer Sjoerdsma (D66): Wij zijn het erover eens dat daar een grote verantwoordelijkheid ligt. Het bilaterale moet worden gerelativeerd. In toenemende mate moet er worden ingezet op de Europese Unie. Mijn vraag was er niet zozeer op gericht wat bijvoorbeeld Frankrijk bilateraal heeft gedaan. Ik wilde aanstippen dat al die vredesmissies, die stabilisatiemissies van de Afrikaanse Unie, grotendeels worden gefinancierd door de EU, via bijvoorbeeld de African Peace Facility (APF). Het hoeft niet nu, maar ik vind het fijn als de minister een keer uitgebreider zou willen reflecteren op hoe wij dat partnerschap in hun en ons belang kunnen versterken, ook omdat er begin 2014 een uitgebreide evaluatie komt van het partnerschap tussen de EU en de Afrikaanse Unie.

Minister Timmermans: Dat lijkt mij een uitstekende gelegenheid om er dan op terug te komen. De discussie wordt nu ook gevoerd in het Politiek en Veiligheidscomité, het Coreper III of hoe je het ook wilt noemen. De resultaten van die discussie en de evaluatie zullen wij meenemen. Ik kom er te zijner tijd graag op terug bij de Kamer.

Dan de EDEO. Het is complex en simpel tegelijkertijd. In de kern is het probleem dat de EDEO voor een aantal grote lidstaten een nuttig instrument is. Zij roepen andere lidstaten op om hun positie via de EDEO uit te dragen en claimen vervolgens dat ze parallel daarnaast nog een eigen positie kunnen hebben. Dat is eigenlijk het grootste probleem van de EDEO, veel meer dan alle infrastructurele problemen. Ik poets die niet weg, maar de kern is een politiek probleem. Zo wil ik het ook aan de orde stellen vrijdag. De vraag is wat wij willen. Willen we dat de EDEO toewerkt naar een veel meer gezamenlijk EU-beleid in internationaal verband? Als wij dat willen, dan moeten ook de grote lidstaten bereid zijn om de EDEO in die positie te brengen. Of willen we dat de grote lidstaten voortdurend tegen de kleine landen kunnen blijven zeggen dat ze naar de grote moeten luisteren om vervolgens, als ze die eenmaal binnen hebben, naar buiten te gaan en nog een eigen bilateraal lijntje te leggen? Dat schiet niet op, want dan zeggen andere lidstaten, waaronder Nederland, dat dit soort afspraken niet nodig is en dat zij hun eigen positie dan handhaven. Dat is de kern van het probleem dat wij moeten tackelen.

Toch zie ik een duidelijke beweging naar het zoeken van meer consensus. We hebben met veertien lidstaten het Duitse initiatief gesteund om te komen tot een verbetering van de EDEO. Overigens is Nederland er helemaal geen voorstander van om dat via een verdragswijziging te doen, want dat is absoluut niet nodig. Je kunt dat ook doen door het aanpassen van de verordening. Op die manier kun je ook veel bereiken. Vervolgens reageert eerst Hongarije. Dat land wil het niet, kort samengevat. Het VK opereert natuurlijk handiger. Dat land geeft aan wat het wel wil, maar stelt ook dat het niet wil dat er harder wordt gecoördineerd. Dan hebben we een discussie, maar het feit dat het VK wil praten over wat we meer samen kunnen doen, vind ik positief.

Gek genoeg laat de discussie over Syrië en het wapenembargo zien in welke hybride situatie we zitten. Er zijn twee landen met een eeuwenoude geschiedenis met die regio die zich geroepen voelen om voorop te lopen en er iets over te zeggen. Maar bijna in één beweging geven ze ook aan dat ze het willen bespreken met hun EU-partners, omdat ze er liever met zijn allen uit willen komen. Dat zijn stuiptrekkingen in het gezamenlijk buitenlands beleid, want de vraag is of ze het wel of niet willen. Dat wil ik ook graag van ze horen vrijdag, maar het lijkt erop dat Frankrijk en het VK, zeker in de onderlinge relatie tot elkaar, wel de neiging hebben om Europees gezamenlijk te opereren, maar vervolgens als het spannend wordt, net alsof ze verslaafd zijn aan sigaretten, zeggen dat ze niet meer roken, maar toch snel een sigaret opsteken. Dat gevoel krijg ik bij deze reactie. Ik ben heel benieuwd met welke concrete voorstellen deze landen voor het wapenembargo komen. Voor alle duidelijkheid: als wij niets doen en zij handhaven hun positie dat ze ervan af willen, dan houdt het gewoon op per 1 juni. Dan is het klaar. Dan hebben wij geen embargo meer. Dat betekent dat wij moeten zoeken naar consensus, want anders is het free for all. Dan weet je niet wat de individuele lidstaten gaan doen. Ik ben het eens met de opmerking dat er op andere punten wel wijzigingen in het embargo zouden kunnen worden aangebracht. Mevrouw Bonis had het daarover. Het feit dat de coalitie erin is geslaagd een regering te vormen met een premier, zou aanleiding kunnen zijn om te kijken naar de economische kanten van het embargo. Er zou kunnen worden bekeken of economische onderdelen van het embargo zouden kunnen worden versoepeld ten gunste van de nieuwe regering. Dat vind ik een constructieve gedachte, want dan heb je het niet over wapens, maar over andere mogelijkheden die het land in een betere en sterkere positie zouden kunnen brengen. Verder ben ik benieuwd naar de voorstellen van Parijs en Londen vrijdag. Als je streeft naar EU-consensus en je hebt een standpunt – mijn standpunt is en blijft dat het wapenembargo moet blijven gehandhaafd – dan heeft het geen zin om op de vergadering te zeggen dat je EU-consensus wilt, als het maar jouw standpunt wordt. Dat kan niet. Ik moet dan de openheid hebben om tegen de Fransen en Britten te zeggen dat ik goed luister naar hun argumenten en dat ik die zal meewegen bij de afweging of mijn standpunt ongewijzigd blijft of dat er een opening in komt. Dat ligt helemaal aan de argumenten. Als je daar niet toe bereid bent, dan ben je niet fair. Als lidstaten vinden dat er reden is om hun standpunt aan te passen, als zij vinden dat het een bepaalde kant op moet, dan moet ik naar hun argumenten luisteren. Vooralsnog – dat zeg ik niet zomaar, want dat vind ik oprecht – zie ik nog steeds veel meer nadelen dan voordelen van het opheffen van het wapenembargo. Als men zou vragen om handvuurwapens of lichte wapens, dan is dat geen probleem, want daar stikt het van. Men heeft echter behoefte aan wapens waarmee men vliegtuigen uit de lucht kan schieten, of aan zwaar pantser. Als je die zaken introduceert in een gebied dat toch al instabiel wordt door al die vluchtelingenstromen, weet je niet waar de wapens terechtkomen, te meer niet als je de groeperingen die over die wapens kunnen beschikken niet precies in de gaten hebt en daar voldoende vertrouwen in hebt. Misschien dat de Britten en Fransen op dat punt informatie hebben die wij nog niet hebben. Ik wil daar graag kennis van nemen. Men heeft echter geen behoefte aan proppenschieters, om het huiselijk te zeggen.

De heer Ten Broeke (VVD): De minister geeft heel helder aan dat degenen die het wapenembargo willen verlengen, onder verstandige condities, juist moeten pleiten voor ruimte en flexibiliteit, omdat een andere positiebepaling van twee niet onbelangrijke landen tot het eind van het wapenembargo kan leiden. Daarmee is dat punt in ieder geval opgehelderd. Maar dan doet zich wel de volgende vraag voor. Sinds donderdag weten we dat twee landen die positie ostentatief naar voren hebben gebracht, de Fransen en de Britten. Dat wisten wij overigens al langer. Er doen zich nu actuele ontwikkelingen voor – ik hoop dat de minister daar nog op ingaat – die de kwestie in een ander daglicht plaatsen, namelijk het mogelijk afvuren van raketten met een chemische lading. Ik wil weten of de minister informatie heeft dat andere landen afwegingen maken die ervoor zorgen dat je, zoals de heer Voordewind het zei, wel met een schaartje kunt knippen om te bepalen met wie wij daar te maken hebben. De FSA verenigt zich in toenemende mate, maar tegelijkertijd treden er nog steeds jihadistische groeperingen op onder de emblematiek van de FSA. Zijn we al verder met het denken hierover? Volgens mij bezorgt dat de Kamer dit grote dilemma.

Minister Timmermans: Ik beschik niet over die informatie, maar misschien andere lidstaten wel. Ik hoor dat graag vrijdag. Wat de raket betreft hebben wij geen enkele informatie dat er chemische wapens zijn gebruikt. Ook de Amerikanen hebben geen enkele indicatie dat er chemische wapens zijn gebruikt. Maar het is daar een ontzettende chaos. Het is heel ingewikkeld om daar een sluitende inlichtingenpositie te krijgen, dus ik kan dit niet met 100% zekerheid zeggen. We hebben nu geen enkele indicatie dat er chemische wapens zijn gebruikt. Tegelijkertijd kun je de inschatting maken dat alle trucs uit het handboek dirty tricks zullen worden gehanteerd om te proberen de publieke opinie en de besluitvorming te beïnvloeden. Wij moeten meewegen dat er bij Assad, de oppositie, in Moskou of waar dan ook andere motieven spelen om te doen alsof de zaak al is geëscaleerd, maar ook dat zeg ik alleen op basis van gezond verstand. Ik heb daar ook geen harde indicaties van. Dat is de ingewikkelde context waarin wij moeten opereren. De Amerikanen hebben aangegeven dat er wat dat betreft sprake is van een rode lijn. Ik hoef de Kamer dat niet uit te leggen – zij maakt die analyse zelf wel – maar het wordt een afweging op een gegeven moment. Als de jihadisten in de positie komen dat ze niet alleen langjarig grote ellende in Syrië kunnen veroorzaken, maar ook in de wijdere regio, als het risico heel erg toeneemt dat er chemische wapens zullen worden ingezet, dan zullen landen de politieke afweging maken of dat geen groter nadeel is dan het nadeel dat sommige wapens misschien in verkeerde handen terechtkomen. Op basis van de gegevens die ik nu heb, kan ik geen andere afweging maken dan die ik eerder heb gemaakt, namelijk dat de nadelen van het leveren van wapens op dit moment duidelijk groter zijn dan de voordelen.

De heer Ten Broeke (VVD): Die afweging maken wij op die manier ook. Ik snap dat de minister ons op dit moment niet wijzer kan maken over de vraag met wie we dan te maken hebben. Dat zal hij wellicht in Dublin te horen krijgen. Ik zet nu een stap verder. Buiten de EU zijn er nog de Amerikanen. Zij hebben zich in het verleden niet alleen uitgelaten over wat de rode lijn is. Zij hebben afgelopen zondag ook aangegeven dat de incursies op het Libanese rondgebied voor hen nu al tot een andere afweging leiden. Het lijkt erop dat de Amerikanen zich in het spoor van de Britten en de Fransen actief bewegen om wapenleveranties door anderen niet te blokkeren. Klopt dat?

Minister Timmermans: Het laatste kun je uit de publiciteit halen, want mijn Amerikaanse collega Kerry heeft gezegd dat hij daar niet dwars voor gaat liggen. Maar ook de Amerikanen hebben net als wij aarzelingen over waar die wapens terechtkomen. Het zijn niet exclusief Nederlandse, Duitse of Finse aarzelingen. Dan nog iets over de VS. Gisteravond zag ik het persbericht over de uitlatingen van admiraal Stavridis. Binnen tien seconden stuurde ik een mailtje aan mijn medewerkers met de letterlijke tekst: wat gaan we nou krijgen? Het is meteen uitgezocht. Ik heb de letterlijke uitspraken van de admiraal nu op papier bij mij. Ik deel die graag met de Kamer. Als je het leest, is het een stuk minder spannend dan ook ik eerst dacht toen ik de persverslagen zag.

De voorzitter: Het lijkt mij goed dit papier meteen te verspreiden onder de leden.

Minister Timmermans: De admiraal zegt dat er eerst een VN-Veiligheidsraadmandaat moet zijn, willen we iets kunnen doen en dat, als dat mandaat er is, er een situatie komt waarbij de NAVO zal moeten plannen. Ik vat het summier samen, maar het is niet veel meer dan dat. Over de Patriots heeft hij gezegd dat die zijn bedoeld om de grenzen te bewaken en ervoor te zorgen dat het conflict zich niet uitbreidt tot Turkije. De Patriots zijn volgens hem absoluut niet bedoeld om een no-flyzone te garanderen. Dat is precies de alpha en omega van wat wij in de NAVO hebben afgesproken over de inzet van de Patriots. Ik was dus gerustgesteld toen ik dat las. Ik hoop dat de heer Omtzigt dat met mij zal zijn als hij het papier heeft gelezen. De NAVO zou overigens geen knip voor de neus waard zijn als er niet met allerlei contingencies rekening wordt gehouden. Daarvoor hebben wij mensen in Brussel zitten. Dat is hun dagelijkse opdracht.

De heer Van Bommel (SP): Ik heb ook verwezen naar de geluiden binnen de NAVO. Dit stelt ons gerust. We kunnen dus vaststellen dat wat er binnen de NAVO niet wordt gezegd, de krant haalt en dat wat er wel wordt gezegd, de krant niet haalt. Waarvan akte.

Minister Timmermans: Het was wat kort door de bocht wat er in de pers is verschenen, maar ook ik reageerde gisteravond meteen met: wat krijgen we nou? Ik kan me dus voorstellen dat de Kamer die gedachte ook had. Gelukkig valt het heel erg mee.

De voorzitter: De heer Van Bommel herkent dit vast wel.

Minister Timmermans: Hij heeft dit vast nog nooit eerder meegemaakt.

Ik kom bij de vraag van de heer Van Bommel over de jihadisten. Ik heb weinig toe te voegen aan wat er al eerder met de Kamer is gewisseld, ook bij het vragenuurtje. De situatie is inderdaad buitengewoon zorgelijk. Het is een buitenlandspolitiek probleem, al was het maar omdat dit niet alleen in Nederland speelt. Er zijn ook andere EU-lidstaten, het VK voorop, die te maken hebben met jongeren die in Engeland en in Nederland de gruwelijke beelden zien van de strijd in Syrië en vervolgens denken: ik moet iets doen. Vervolgens gaan ze daarnaartoe. De Kamer zal het met mij eens zijn dat, als je in zo’n hel terechtkomt – want het is een hel op aarde – als je daar enige tijd verblijft en als je het overleeft, wat nog maar de vraag is, je wellicht zwaar getraumatiseerd terugkomt en dan compleet geïndoctrineerd bent door mensen die zeggen dat het allemaal onze schuld is. Vervolgens denk je: nu ga ik er wat in Europa tegen doen. Je kunt het bijna uittekenen. De Nederlandse diensten die ervoor verantwoordelijk zijn, hebben de taak om dit heel goed in de gaten te houden. Dat lijkt mij evident. Wij zoeken samenwerking met landen die met hetzelfde probleem te kampen hebben. We kijken naar een gezamenlijke aanpak. De heer Van Bommel vraagt mij hoe je radicalisering voorkomt. Dat debat voeren wij al heel erg lang in dit huis. Er zijn verschillende aanpakken voor ontwikkeld die onder andere te maken hebben met opvoeding, onderwijs en integratie.

De heer Van Bommel sprak ook over drones. Ik weet niets van de inzet van drones. We hebben geen indicatie van de inzet van drones in Syrië. Ongetwijfeld zijn er heel veel inlichtingendiensten die wat dat betreft, zonder dat wij er indicaties van hebben, of zonder dat dit met ons wordt gedeeld, actief zijn. De middelen die zij inzetten, zijn satellieten en wellicht ook drones, maar ik weet het gewoon niet.

De heer Van Bommel vraagt ook naar de inzet in Europees verband bij de bescherming en steun van mensenrechtenverdedigers. De heer Van Bommel weet dat dit een van de speerpunten is van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ik hoop de Kamer op korte termijn mijn integrale visie op het mensenrechtenbeleid te kunnen aanbieden in een brief. Ik wil nu al wel zeggen dat het wereldwijd opkomen voor mensen die zich inzetten voor mensenrechten, goed bestuur, en rechtsstaat, een speerpunt zal zijn van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Wij willen dat beleid ook op Europees niveau ingang doen vinden. Veel lidstaten zijn het met ons eens, maar het is ook nog steeds nodig om dit een speerpunt te laten worden van het Europese beleid. Dat zal mijn inzet zijn. De heer Van Bommel koppelt hier specifiek de regio Latijns-Amerika en de Caraïben aan. Ik weet niet waarom hij dat doet, maar het is zeker een regio die van belang is. Ik denk ook aan de gebieden ten zuiden en ten oosten van de EU, want daar is die inzet ook zeer nodig. Daar wil ik mij zeer voor inspannen.

De heer Voordewind heeft vragen gesteld over Egypte. Met alle respect, maar die vragen heeft hij vorige week ook al gesteld. Ik heb die vorige week uitvoerig beantwoord. Er hebben zich tussen vorige week en nu geen veranderingen voorgedaan die mij noodzaken om de antwoorden van vorige week bij te stellen. Ik verwijs daar graag naar.

Wat betreft Mali ben ik van dezelfde orthodoxe school als de heer Ten Broeke. Er is niets te melden op dit moment, dus ik heb de Kamer ook niets te melden. Het klopt dat dit op enige termijn wel het geval kan zijn, maar niet vandaag. Dat staat overigens ook in de geannoteerde agenda.

De heer Sjoerdsma heeft gevraagd naar het vredesproces in het Midden-Oosten. Daarvoor geldt onverkort wat er in de brief van 12 december staat. Wat betreft de positie van de Amerikanen hebben wij geprobeerd om via onze contacten in Washington zicht te krijgen op wat president Obama van plan is te doen. Dat zicht is ons maar ten dele gegeven, want men wil dat vandaag graag ter plekke openbaren. Dan kunnen wij het vernemen. Ik denk dat president Obama net als wij wacht op de woorden en daden van de nieuwe Israëlische regering die pas sinds gisteren in positie is. Wij zullen de Amerikanen steunen bij ieder initiatief om de tweestatenoplossing dichterbij te brengen. Wij steunen de Amerikanen bij hun initiatieven om de Israëlische regering in beweging te krijgen op het punt van de nederzettingen. We steunen de Amerikaanse regering ook bij hun initiatieven om de Palestijnen ertoe te bewegen om eindelijk tot een gezamenlijke positie te komen. Dat lijken mij de twee belangrijkste punten op korte termijn. Als Nederland aanvullend op de Amerikanen, aanvullend op wat wij in EU-verband doen, ook nog bilateraal kan bijdragen, zullen wij dat zeker niet nalaten, in het kader van wat wij in de brief van 12 december hebben geschetst.

Mevrouw Bonis heeft gevraagd of wij rechtstreeks kunnen samenwerken met de coalitie in Syrië. Ja, maar ik heb al aangegeven dat wij misschien moeten overwegen om het embargo aan te passen, omdat het over meer dan alleen wapens gaat. Op die manier brengen wij de coalitie in een sterkere positie. Mevrouw Bonis en de heer Voordewind hebben recent nog gesproken met Janet Alberda. Zij verricht fantastisch werk voor ons land in de regio. Ik hoop dat de Kamer de gelegenheid gebruikt om op enig moment rechtstreeks contacten te onderhouden met haar, ambassadeur Van Wersch en anderen die via of namens Nederland daar actief zijn. Ik zal dat in ieder geval niet in de weg staan, maar eerder stimuleren waar het mijn medewerkers betreft. We trekken allemaal aan dezelfde kant van het touw op dit moment. We willen graag dat de coalitie een fatsoenlijk bestuur opbouwt, wat niet eenvoudig is. We willen ook heel graag dat de coalitie met de Koerden tot overeenstemming komt, maar de heer Voordewind weet ook dat men het eerst onderling eens moet worden over de lijn die men wil trekken. Ik zie de heer Van Bommel glimlachen. Hij weet hoe moeilijk het is om Koerden het eerst onderling eens te laten worden, laat staan dat je ze vervolgens op een fatsoenlijke manier om de tafel krijgt. Ik heb niet de indruk dat er van de kant van Mouaz al-Khatib en de nieuwe regering ook maar enige reserve is om tot een fatsoenlijke afspraak met de Koerden te komen. Die indicatie heb ik absoluut niet, dus ik kan haar op dat punt geen verwijt maken.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb begrepen dat er een charter voorligt en dat daarin uitgesproken teksten staan over de positie van minderheden. Kan de minister bevestigen dat ook dat een struikelblok is voor de Koerden om deel te nemen aan de coalitie?

Minister Timmermans: Ik hoor net dat Mouaz al-Khatib dit in de grondwet wil regelen en niet in een apart charter. Ik zal laten nagaan of dit voor de Koerden een onoverkomelijk struikelblok is. Voor sommige Koerden zal dat het geval zijn, maar voor andere Koerden weer niet. Dat is waarschijnlijk het antwoord. Mocht dat anders zijn, krijgt de Kamer dat schriftelijk. Mijn inschatting is dat een deel van de Koerden hiermee kan leven en een ander deel niet. Mijn reactie aan hun adres zal dan zijn: word het onderling eens, want dan staan jullie ook veel sterker in de coalitie.

Hiermee heb ik de vragen naar vermogen beantwoord.

De voorzitter: Dank. Ik heb niet de indruk dat er vragen zijn blijven liggen. Ik constateer wel dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik wijs erop dat wij aansluitend op dit AO nog een gesprek hebben, om 13.00 uur, met de NIMD, in deze zaal.

Het woord is aan de heer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik heb nog iets over de EDEO. Ik heb in eerste termijn gesproken over het concrete voorstel van de ECFR om voor delegaties mensen van elkaar te lenen en mee te sturen. Dat schijnt bij de Denen, een aantal Baltische staten en een aantal Midden-Europese vrienden heel goed te gaan. Wil de minister dit ook in overweging nemen?

Ik trek de conclusie dat, of je nu kost wat kost wilt vasthouden aan een wapenembargo ten opzichte van Syrië, of dat vooralsnog wenst te doen – hiermee zijn de verschillen in de Kamer zo ongeveer aangeduid – dit de minister de ruimte geeft bij de bespreking in Dublin om de Europese eenheid te bewaren. Die Europese eenheid lijkt met de opstelling van de Fransen en Britten op dit moment weg te zijn, maar deze opstelling zorgt ervoor dat het wapenembargo vanzelf afloopt. De VVD zit dus niet in de positie: het koste wat het kost, te allen tijde en eeuwig en het is onwrikbaar, maar vooralsnog houden wij eraan vast. Ik denk dat die helderheid moet worden geboden.

De heer Van Bommel (SP): Richten wij ons in tweede termijn tot de Kamer of minister? Dat is mij niet helemaal duidelijk.

De voorzitter: U kent de regels. U richt zich heel erg tot de minister.

De heer Van Bommel (SP): Dan zal ik dat doen.

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Van Bommel mag zich ook tot het publiek richten.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik heb in eerste termijn een thema laten liggen, de situatie van vluchtelingen. De vluchtelingenstroom uit Syrië blijft groeien. In omliggende landen is dat een probleem. In Libanon is een kwart van de bevolking inmiddels vluchteling. Dat heeft grote gevolgen voor de situatie in het land zelf. Mogelijk wordt dat thema nog benoemd in de bijeenkomst. Wordt op dat punt nog onderzocht of Nederland een extra inspanning kan leveren? Die komt mogelijk ten goede aan de vluchtelingen in Iraaks Koerdistan. Ik ben zelf naar het vluchtelingenkamp Domiz geweest. Ik heb kunnen vaststellen dat de groei van het aantal vluchtelingen de capaciteit daar verre overstijgt. De UNHCR heeft aangegeven dat men in november al aan de grens zat. In januari was er een instroom van 500 personen, in februari een instroom van 750 mensen en inmiddels gaat het om 1.000 personen per dag. Dat leidt tot grote problemen. Kan Nederland daarnaar kijken?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij met wat de minister zegt over het wapenembargo en ik ben blij dat hij bevestigt dat dit in stand moet worden gehouden. Ik vind het ook goed dat de minister aangeeft dat er moet worden gekeken naar economische samenwerking met de coalitie. Ik ben heel benieuwd wat er uit het Dublinoverleg komt. Ik heb de minister ook gevraagd wat volgens hem de positie van Ghassan Hitto, de nieuwe premier, is. Kan de minister daar nog iets over zeggen? Ik heb ook nog een vraag gesteld over de ACU, waarover wij de vorige keer een brief kregen. Ik ben benieuwd naar de laatste ontwikkelingen en hoe Nederland die unit probeert te ondersteunen, vooral wat betreft hulpverlening over de grens van Turkije naar Syrië.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb de minister gevraagd hoe wij ervoor zorgen dat er meer Nederlanders in de EDEO komen dan nu het geval is. De politieke insteek van de minister is duidelijk. Zetten wij onze eigen wil daar af en toe opzij, ook de grote lidstaten, voor de consensus of doen wij dat niet? Ik sluit mij aan bij de heer Ten Broeke als het gaat om de concrete voorstellen om de EDEO zelf, dus de dienst, beter te maken.

Dan Syrië. Het is goed dat wij kijken naar een economische verlichting van het embargo. Ik sluit mij aan bij de partijen die zeggen: ons verzet tegen het wijzigen van het embargo is niet onwrikbaar. Dan een laatste opmerking over die chemische wapens. Ik las net dat de Israëlische minister Steinitz heeft gezegd dat er wel degelijk chemische wapens zijn gebruikt. Dat is uiteraard een welles-nietesspelletje, maar misschien kan de minister ons al dan niet vertrouwelijk informeren als er over die kwestie meer duidelijk is.

Mevrouw Bonis (PvdA): Voorzitter. Mijn fractie is blij met de woorden van de minister over Syrië. Hij spreekt ook wijze woorden over het embargo. Wij hebben er alle vertrouwen in dat hij een en ander in Gymnich goed zal uitdragen en dat hij goed zal luisteren naar de partners in de Unie. Ik ben ook blij met de toezegging van de minister dat hij wil kijken naar meer mogelijkheden tot economische samenwerking, om te beginnen met het liften van het embargo, voor zover van toepassing. Ik doel dan op de coalition. Ik ben benieuwd naar de mogelijkheden wat dat betreft. Het pleidooi van de heer Van Bommel om te bezien wat wij extra voor vluchtelingen kunnen doen, steun ik van harte, inclusief de mogelijkheden via de ACU.

Excuses als ik wat betreft de regionale samenwerking verwarring heb gezaaid met het begrip eigenbelang. Uiteraard spreekt het voor zich dat Nederland en de Unie handelen vanuit eigenbelang. Het ging mij er veeleer om aan te geven dat je dit in brede en in nauwe zin kunt opvatten. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie voor een bredere aanpak pleit. Het doet mij bijna denken aan de woorden van een eerder kabinet, midden jaren negentig, toen wij spraken over verlicht eigenbelang. Daar was het mij om te doen. Ik heb de minister nog niet gehoord over het voorbeeld dat ik daarvan heb gegeven. De FTA-onderhandelingen lopen al jaren, maar stagneren eigenlijk overal, omdat de bureaucratie in Brussel zich heel star opstelt. Ik zou graag zien dat daar politieker naar wordt gekeken, dus vanuit het bredere, meer verlichte eigenbelang. In Gymnich zal er geen gelegenheid voor zijn, maar ik heb dit toch willen aangrijpen als aanleiding om deze kwestie aan te kaarten.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording in een heel lastig dossier. Dank ook voor het papier met de precieze opmerkingen van de admiraal. Daaruit wordt duidelijk dat het de persoonlijke opvatting van de admiraal is dat het prettig zou zijn als er wordt ingegrepen. Er staat ook duidelijk bij dat dit een persoonlijke opvatting is.

Ik sluit mij aan bij de heer Sjoerdsma als hij zegt dat hij, als er meer informatie is, graag vertrouwelijk wil worden geïnformeerd over het gebruik van chemische wapens en de politieke en geopolitieke afwegingen. Of wij nu in de lijn van mevrouw Bonis voor een verlicht eigenbelang of een minder verlicht eigenbelang kiezen, ik heb het gevoel dat een heleboel energiebelangen van een aantal landen die daar meestrijden zeer prominent aanwezig zijn. De gastoevoerleidingen vormen in ieder geval een flinke inzet bij wat daar allemaal speelt. Ik wil dat graag goed begrijpen, want ik heb soms het gevoel dat zelfs Cyprus en Syrië binnenkort verknoopt gaan worden en dat wij dan een buitengewoon exclusieve mix krijgen die destabiliserend kan werken voor een aantal buurlanden, of het nu de Iraakse kant op gaat of de kant van andere landen die heel instabiel zijn. Turkije is als land op zichzelf wel stabiel. Dit heeft onze buitengewone aandacht. Wat mij betreft kan de minister uit blijven gaan van het Nederlandse standpunt. Het is niet het grootste goed om eenheid in de EDEO te bereiken en, als de andere landen het ergens over eens zijn, aan te geven dat wij ook meedoen. Ik hoop dat de minister blijft vasthouden aan zijn standpunt dat het met zijn allen meer wapens aan alle partijen in Syrië leveren op dit moment niet de oplossing is. Ik hoop dat er ook dingen zijn die hier niet worden gezegd om het conflict op een andere manier op te lossen.

De voorzitter: Het woord is in tweede termijn aan de minister.

Minister Timmermans: Voorzitter. Ik ben inderdaad niet heel uitvoerig ingegaan op de EDEO in eerste termijn. De ideeën die de heer Ten Broeke noemt, worden in de praktijk al toegepast, maar het kan nog veel beter. Het moet ook groeien. Het vertrouwen moet ook groeien. Toen mevrouw Ashton hiermee begon, kon zij op de Commissie leunen, want daar maakte zij deel van uit. Het is dan niet onlogisch dat zij begon, om het in Brusselse termen te zeggen, met een zekere préjugé favorable voor de Commissie bij de opbouw van haar dienst. De Commissie heeft weliswaar overbetaalde, maar zeer goede ambtenaren. Ik hoor dat ook van mensen die nu bij de EDEO werken. Ze leveren vaak ook nog betere kwaliteit dan de mensen die door de lidstaten worden geleverd. Dat geeft ze een voorsprong. Dit is een realistisch beeld van wat zich nu afspeelt binnen de EDEO en bij de missies buiten Europa, dus is het van het grootste belang dat het Raadssecretariaat en de lidstaten daar een nadrukkelijker rol bij gaan spelen, want dat is nodig voor het onderlinge vertrouwen. Het gaat met de delegaties steeds beter.

Dat brengt mij bij de Nederlandse vertegenwoordiging. De heer Sjoerdsma wil dat wij er nog meer mensen in zetten. Ik ben dat zeer met hem eens, maar wij zijn niet ondervertegenwoordigd. Ik wil daar verder niet te veel over kwijt, want als ik er meer over zeg, is mijn onderhandelingspositie in Brussel weg. Ik houd het erbij dat wij niet zijn ondervertegenwoordigd. De kwaliteit van onze mensen is ook uitstekend. Daar hebben we het niet vaak over, maar wij kunnen iedere vergelijking doorstaan. We doen mee op het hoogste niveau door de kwaliteit van onze mensen. Dat geldt zowel voor Nederlanders die bij de Commissiediensten werken, als voor Nederlanders die er via de nationale overheid of het Raadssecretariaat terechtkomen. We kunnen wel nog meer doen aan samenwerking in de EDEO. Ik bewandel momenteel heel veel trajecten om kosten te besparen en de effectiviteit te verhogen. We wisselen ook rapportages uit. Het gaat erom dat EDEO-missies, buiten de landen waar wij al zitten, ogen en oren van Nederland kunnen zijn. We hebben het vaak over de Sahel gehad, maar bilateraal weten wij daar heel weinig van af. Mali kennen wij goed maar verder ook niet, eigenlijk alleen het zuiden van Mali, terwijl we via de EDEO heel veel informatie kunnen krijgen van andere landen en van de eigen missies die in zo’n regio actief zijn. Ik denk daarbij aan methoden op basis van co-locatie. Dan delen wij gebouwen en faciliteiten. Dat levert economisch voordeel op en de mogelijkheid van kennis- en ervaringsuitwisseling. Dat kunnen we veel vaker doen. Ik denk aan het organiseren van gezamenlijke missies. Daar kunnen wij ook veel bij winnen. Ik wil dat ook met een aantal collega’s in de Raad doen. Onlangs zou ik samen met een collega uit Slowakije naar Tunesië gaan. Dat ging niet door om een bepaalde reden, maar dat kunnen we vaker doen. Ik zou het fijn vinden als de EDEO dat pad verder zou bewandelen. Wij zullen dat ook steunen. Inmiddels hebben we ook een overlegorgaan van de secretarissen-generaal van alle ministeries van Buitenlandse Zaken van de EU. Wij gaan bezien hoe wij dat kunnen versterken. De heer Sjoerdsma zegt: je moet eerst dat doen en dan pas besparen. Door mijn ervaring kan ik hem echter verzekeren dat je het pas gaat doen als je wordt gedwongen om te besparen. De Britten doen het minder, maar die geven meer geld uit aan hun buitenlandse diensten en hun buitenlandse vertegenwoordigingen. Zij gaan op allerlei plekken locaties openen. Dan voel je ook veel minder druk om het Europees samen te doen, maar wij gaan het zeker doen. De co-locaties van ambassades nemen, voorspel ik de Kamer, een hoge vlucht de komende tijd. Toevallig hebben wij deze week in Bulgarije samen met de Litouwers een gebouw geopend. Er komt nog meer aan, kan ik de Kamer verzekeren. Ik ben er zeer enthousiast over.

De heer Van Bommel vroeg naar de vluchtelingensituatie in de regio. Dat is een groot zorgpunt. Hij vraagt ook om meer geld. We hebben onlangs nog 3,5 miljoen extra aan de UNHCR gegeven. Daar lopen wij mee voorop als Nederland. Van dat bedrag kan 1 miljoen direct aan de ACU worden besteed. Dat wordt zeer gewaardeerd. Ons voorbeeld wordt ook gevolgd door andere spelers. Zij denken: als de Nederlanders het doen, dan gaan wij ook ondersteunen. We houden het in de gaten. Dat geldt ook voor collega Ploumen. Als het nodig is, zullen wij bezien wat we nog meer kunnen doen. Stel je voor wat al die vluchtelingen voor een land als Libanon betekenen. De heer Van Bommel had het over Turkije. Het is voor Turkije een enorme belasting, maar dat land heeft heel veel strategische diepte. Dat geldt niet voor Libanon. In Libanon, dat toch al een heel moeizame en pijnlijke geschiedenis heeft, worden allerlei evenwichten verstoord door al die vluchtelingenstromen met hun verschillende achtergronden. Het maakt de zaak veel instabieler dan mij lief is.

De heer Voordewind heeft gevraagd naar mijn inschatting van de nieuwe interim--premier van de coalitie. Ik heb er al iets over gezegd. Het is inderdaad iemand die lang buiten Syrië heeft gewoond. Dat is altijd een risico, want dan weet je niet welk gezag hij intern kan opbouwen. Men heeft uitdrukkelijk gekozen voor een technocraat om het minder te politiseren. Ik begrijp die keus heel goed. Hij moet nu laten zien dat hij technocratische oplossingen kan vinden voor het organiseren van de overheid en het netjes regelen van de financiën. Er zit overigens ook een Syrische Nederlander, de heer Miro. Hij is zelfs een Koerd, die door DNB is uitgeleend. Hij verricht voortreffelijk werk. Ook daar proberen wij een en ander te stimuleren. De bottomline is dat wij er ontzettend veel belang bij hebben dat de coalitie slaagt, dus doen wij er alles aan om de coalitie in die positie te brengen.

Ik zal de Kamer meteen inlichten als ik over relevante informatie beschik over het gebruik van chemische wapens. De uitlatingen in Israël ken ik niet. Alles wat ik weet, heb ik al gezegd. Als ik over andere informatie beschik, zal ik die niet voor mij houden, maar met de Kamer delen.

Mevrouw Bonis heeft nog gevraagd naar de FTA-onderhandelingen. Die stagneren. Dat is waar, maar dat ligt niet altijd aan de EU. Soms wel, omdat de kwestie heel ingewikkeld ligt. Subregionale organisaties worden technisch echter snel overvraagd. Vaak kan men het gevraagde niet bieden. Ik wil er nog wel een keer naar kijken, maar niet nu, want het komt niet in Gymnich aan de orde. Ik zal dat op een later moment doen. Als wij erin slagen een FTA met de VS tot stand te brengen, krijg je een vloedgolf aan regio’s en landen die ook een FTA willen. Dan zal het proces zichzelf vooruitduwen. Dat is mijn inschatting in elk geval.

De heer Omtzigt vraagt om meer informatie over de chemische wapens, maar daar heb ik al op geantwoord. De geopolitieke afweging is een heel lastige. Daarbij spelen energiebelangen een rol, maar er speelt veel meer. Men moet niet onderschatten – dat geldt voor de Kamer, voor mij en voor de Franse president en de Britse premier – wat de emotionele impact is van de ellende in Syrië. Als je uit een groot land komt, denk je: ik moet daar wat aan doen. Dat is ook een emotionele reactie. Natuurlijk zitten er belangen achter. In het geval van Syrië vermoed ik dat die veel minder met energie te maken hebben en veel meer met de proxy war tussen sjiieten en soennieten en met wat die betekent voor de langetermijnstabiliteit van de wijdere regio, voor landen als Iran, Irak, Azerbeidzjan, Afghanistan en Pakistan. Het gaat om grote geopolitieke afwegingen, maar deze mensen zien onnoemelijke ellende. Zij voelen zich machteloos, maar willen toch proberen om de macht die ze hebben zodanig in te zetten dat de ellende ophoudt. Dat speelt een even grote rol bij de afwegingen die regeringen en politici maken.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede termijn.

Er is een aantal toezeggingen gedaan.

  • de minister komt nog met een schriftelijk antwoord over het akkoord tussen de Syrian National Council en de Koerden;

  • de Kamer wordt geïnformeerd als de minister informatie heeft over het gebruik van chemische wapens in Syrië.

De heer Omtzigt (CDA): We zullen wat dit overleg betreft het verslag met meer dan gemiddelde belangstelling lezen. Graag dus aandacht voor de posities van de landen in het verslag. Ik laat het aan de minister over of dat vertrouwelijk moet, maar wij stellen het op prijs als wij goed worden geïnformeerd.

De voorzitter: De minister heeft dat gehoord. In het algemeen wordt dit uiteraard opgenomen in het verslag.

Minister Timmermans: Nog even iets over de samenvatting van mijn toezegging. Er komt een brief als ik de Kamer iets anders heb te melden dan wat ik nu heb gezegd. Als er niets te melden is, komt er geen brief.

De voorzitter: Dat betrof de Koerden.

Ik wens de minister veel succes in Gymnich. De vergadering is gesloten.

Sluiting 13.05 uur.