Kamerstuk 21501-02-1121

Verslag van een algemeen overleg

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Gepubliceerd: 16 februari 2012
Indiener(s): Raymond Knops (CDA), Nebahat Albayrak (PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1121.html
ID: 21501-02-1121

Nr. 1121 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 februari 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 19 januari 2012 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 13 januari 2012 met de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari 2012 (21 501-02, nr. 1114);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 december 2011 met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 1 december 2011 (21 501-02, nr. 1109).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Voorzitter: Pechtold

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Pechtold, Kortenoeven, Van Bommel, Dikkers, Voordewind, Ormel, Van der Staaij, Ten Broeke en Peters,

en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken met de minister van Buitenlandse Zaken over de Raad Buitenlandse Zaken. Ik heet hem en zijn ondersteuning van harte welkom.

De minister zou zijn ambtsgenoot, de heer Davutoglu, de minister van Buitenlandse Zaken van Turkije ontmoeten. Voor de helderheid deel ik mee dat de Turkse minister hem gisteren echter heeft laten weten dat deze ontmoeting iets verder in de tijd plaatsvindt. De heer Davutoglu komt niet naar Brussel, maar er zal dezer dagen wel contact zijn, zo laat de minister mij nu weten.

Dit overleg staat gepland van 19.00 uur tot 21.00 uur. Gezien de beschikbare tijd en het aantal woordvoerders, hanteren we een spreektijd van vier minuten voor de eerste termijn. Ik geef als eerste het woord aan de heer Kortenoeven namens de fractie van de PVV.

De heer Kortenoeven (PVV): Voorzitter. Op 9 januari werd in door de Palestijnse Autoriteit bestuurde delen van Judea en Samaria herdacht dat Fatah 47 jaar geleden werd opgericht. Dat was in1965 en toen was nog geen sprake van bezette gebieden. Israël veroverde Judea en Samaria, de bakermat van de Joodse beschaving, pas in juni 1967 op de toenmalige bezetter van die gebieden: Jordanië. Dit gebeurde pas nadat het Jordaanse leger als eerste het vuur had geopend.

De doelstelling van Fatah was en is na 47 jaar nog steeds niet de bevrijding van gebieden, maar de gewelddadige vernietiging van de Joodse staat. Dat staat nog steeds met zoveel woorden in de statuten van deze organisatie. Fatah is de belangrijkste fractie binnen de PLO, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie. De PLO vormt weer de basis voor de Palestijnse Autoriteit. Fatah, de PLO en de Palestijnse Autoriteit worden alle drie voorgezeten door Mahmoud Abbas. Tijdens de herdenking van 9 januari jongstleden werd in Ramallah een toespraak gehouden door de moefti Mohammed Hussein, de belangrijkst religieuze leider binnen de Palestijnse Autoriteit. Hussein werd destijds door Mahmoud Abbas zelf aangesteld en sprak op de officiële bijeenkomst van de Palestijnse Autoriteit. De toespraak werd live uitgezonden op de tv-zender van de Palestijnse Autoriteit. Hussein werd aangekondigd door een gespreksleider die de volgende woorden sprak: «Onze oorlog met de afstammelingen van apen en varkens is een religieuze oorlog. Lange leve Fatah.» In het plaatselijk jargon zijn «apen en varkens» Joden. De moefti Hussein zei vervolgens: «47 jaar geleden begon de revolutie, de moderne revolutie in de geschiedenis van het Palestijnse volk, maar in feite is Palestina in zijn geheel in revolutie vanaf het moment dat de kalief Omar kwam en Jeruzalem veroverde tot het einde der tijden. De betrouwbare Hadith zegt: het uur van het laatste oordeel zal niet komen tot jullie de Joden bevechten. De Joden zullen zich achter stenen en bomen verbergen. Dan zullen de stenen en bomen tot ons roepen: «O Moslim, dienaar van Allah, er verbergt zich een Jood achter mij, kom en dood hem»». De Hadith is een uitspraak of handeling die wordt toegeschreven aan Mohammed.

In deze passage wordt opgeroepen tot het vermoorden van alle Joden, ook die in Rotterdam en Amstelveen wonen. Deze passage staat ook in artikel 7 van het handvest van de terreurorganisatie Hamas. Met grote regelmaat wordt op veel plaatsen in de Arabische wereld deze Hadith als opdracht aan de bevolking toegespeeld, bijvoorbeeld in Egypte. Op 14 januari werd op de Egyptische tv-zender Al Rahma een preek uitgezonden van de kinderprediker Mohammed Osama, waarin de Hadith werd gereciteerd met de volgende toevoeging: door de aanbidding van Allah zullen wij onze vijanden overwinnen en de Joden verslaan. Ik hoor graag van de minister hoe hij deze twee voorbeelden van ophitsing beoordeelt. Is deze officiële ophitsing van de Palestijns Autoriteit tot genocide op het Joodse volk verenigbaar met het vredesproces ...

De voorzitter: Mijnheer Kortenoeven, u bepaalt zelf hoe uw vier minuten besteedt, maar ik verzoek u bij het onderwerp van dit overleg te blijven. Dat is namelijk de Raad Buitenlandse Zaken. Als voorzitter heb ik de taak om de orde van de vergadering te bewaken en eventuele interrupties en dingen die daarbij kunnen worden uitgelokt, te leiden. Ik maak u erop opmerkzaam dat uw tijd snel verloopt. Als u nog vragen aan de minister hebt over de Raad, moet u ze nu wel stellen.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik was daar net aan toegekomen. Ik dank u voor uw hulp.

Is deze officiële ophitsing van de Palestijnse Autoriteit tot genocide op het Joodse volk verenigbaar met het vredesproces? Is die verenigbaar met goede betrekkingen met Nederland of de Europese Unie? Welke actie onderneemt de minister naar Abbas? Wat doet de minister, bilateraal of via Brussel, aan het annuleren van de officiële doelstelling van Fatah, en daarmee ook die van de PLO en van de Palestijnse Autoriteit, namelijk de vernietiging van de Joodse staat? Wat doet de minister tegen de ophitsing tot geweld in de moskeeën via de televisiezenders van Egypte? Biedt het associatieverdrag van de EU met Egypte hiervoor mogelijkheden?

Waarom heeft de minister op mijn schriftelijke vragen over een vergelijkbaar incident in Koeweit geantwoord dat de Koeweitse overheid daarmee niets te maken had? Ook dat incident werd op een door de staat gecontroleerde tv-zender uitgezonden. Is de minister alsnog bereid de Koeweitse regering daarop aan te spreken, al dan niet via Brussel? Is hij bereid om met Europese bondgenoten een onderzoek te laten doen naar de verspreiding van dit soort ophitsing naar Nederland en de rest van de Europese Unie via satellietzenders? Ik hoor graag een reactie van de minister.

De voorzitter: Ik zie dat er vraag is van een van de woordvoerders. De heer Kortenoeven rondt eerst zijn betoog af.

De heer Kortenoeven (PVV): Hoe beoordeelt de minister de islamisering van de Egyptische politiek? Op 22 december zei hij op BNR Nieuwsradio optimistisch te zijn over een goede afloop van de Arabische lente. Ook zei hij niet bang te zijn voor islamisering van de regio. Hij ziet het niet gebeuren dat in de regio een «islamitische iranisering» plaatsvindt. Meent de minister dit werkelijk? Hoe beoordeelt hij dan het verkiezingsresultaat in Egypte? Ik hoor graag een inhoudelijk reactie.

Ik rond af met enkele korte opmerkingen en vragen. Mijn fractie is content met de voortrekkersrol die de minister tot nu toe op zich heeft genomen bij het sanctieregime voor Iran. Wij hopen dat hij die voortrekkersrol blijft vervullen.

Wat is de stand van zaken van het internationaal onderzoek naar de dood van de schrijver Rafiq Tagi? Dit kwam in het vorige algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken aan de orde.

De val van het misdadige Assad-regime in Syrië lijkt nabij, maar dat kan ook gevaarlijke bijeffecten hebben. Met name de Hezbollah-factor is hierbij aan de orde. Hoe verstaan de minister en zijn Europese collega’s zich met de Libanese regering en de UNIFIL, die helemaal niets ondernemen om uitvoering te geven aan de VN Veiligheidsraadresolutie 1701? Wat wordt concreet ondernomen om de overdracht van zware Syrische wapens aan Hezbollah tegen te gaan, ook in de Europese context?

In de geannoteerde agenda wordt geen aandacht besteed aan de Turkse chantagepolitiek jegens Frankrijk en de NAVO. Waarom niet?

Hoe beoordeelt de minister het verloop en de uitslag van de recente parlementsverkiezingen in het belangrijke land Kazachstan? Hoe beoordeelt hij de reactie van president Nazarbajev op het rapport van de OVSE ter zake? Dit heeft immers ook een Europese context, want een Europese missie heeft aldaar de verkiezingen waargenomen; ik heb daaraan deelgenomen.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Mijn vraag gaat over Koeweit. Beschikt de heer Kortenoeven, naast de televisiebeelden, over andere informatie dan de regering? Eigenlijk zei hij dat hij onjuist is geïnformeerd naar aanleiding van zijn vragen over de rol van de overheid bij dat incident. Kan hij daarover wat meer zeggen? Dit is namelijk toch wel een impliciete beschuldiging aan het adres van de minister.

De heer Kortenoeven (PVV): Misschien heeft de minister niet goed gelezen wat in mijn vraag stond. Ik zal de minister zeker niet gauw kwade trouw toedichten. Het is echter een feit dat deze Koeweitse televisiezender onder het directe bevel staat van het regime in Koeweit-stad. De Koeweitse regering kan dan niet beweren niet verantwoordelijk te zijn voor de schandalige ophitsing die via die tv-zender werd uitgedragen. In de beantwoording van mijn vragen is min of meer geciteerd dat de Koeweitse regering dat wel zou hebben beweerd. Ik vind dus dat de minister daarnaar moet kijken. Ik vraag hem dat in alle vriendschap.

De voorzitter: De heer Van Bommel kan nu namens de SP-fractie aan zijn inbreng beginnen.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De minister heeft steeds in de Kamer gezegd en ook in de geannoteerde agenda herhaald, dat sancties tegen Iran moeten zijn gericht op het regime; zij zouden de bevolking niet of zo min mogelijk moeten treffen. Inmiddels is duidelijk dat de sancties die tot nu toe zijn genomen, de bevolking wel treffen. Erger nog, de sancties spelen de Iraanse Revolutionaire Garde in de kaart. De Revolutionaire Garde beheert immers de smokkelroutes. Als er tekorten zijn, zijn die routes alleen maar belangrijker. De inkomsten die daaruit voortkomen, komen ten goede aan de Revolutionaire Garde. Dat is precies het tegenovergestelde van wat de regering wil bereiken. De SP heeft overigens steeds gezegd: sancties; ja, maar die moeten zijn gericht op het regime en wees daarin heel precies. Voorkom dat de bevolking in de handen van het regime wordt gedreven als zij zelf met enorme prijsverhogingen en tekorten wordt geconfronteerd. De inflatie is inmiddels 15%. Hoe denkt de regering verdergaande sancties op te leggen die niet de bevolking treffen, maar juist wel de Revolutionaire Garde, de leden van het regime en de mensen daaromheen?

Er wordt gesproken over een olie-embargo dat in de maak zou zijn. Aan welke concrete eisen moet Iran voldoen om die verdergaande stap te voorkomen? Ik zeg dit wederom met het belang van de bevolking in het achterhoofd. Een olie-embargo op Iran zal immers ook rechtstreeks de bevolking treffen. We hebben dit eerder meegemaakt met sancties en een benzine-oproer in Iran. Dat heeft alles te maken met de grootte van het land en de afhankelijkheid van brandstof. Ook die sancties waren erop gericht om te voorkomen dat de bevolking in de armen van het regime werd gedreven.

Het uiteindelijke resultaat is natuurlijk afhankelijk van de betrokkenheid van het Internationaal Atoomenenergieagentschap. Van 29 tot en met 31 januari wordt een vertegenwoordiging naar Iran gestuurd om te praten over het nucleaire programma van dit land. Ik roep de regering op bij deze Raad Buitenlandse Zaken toch vooral te benadrukken dat dit resultaat moet worden afgewacht. Het IAEA is wat betreft de SP-fractie een van de belangrijkste spelers in het debat over nucleaire ontwikkelingen in Iran. Dit standpunt wordt overigens al langer door de SP-fractie gehuldigd. Zij werd daarin gesteund door de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, de heer Bot. Een kernwapenvrij Midden-Oosten zou natuurlijk nastrevenswaardig zijn en moet altijd op de agenda blijven staan. Daarnaast is dit het streven van een ruime meerderheid van de Israëlische bevolking, zo blijkt uit een opinie-onderzoek van de University of Maryland. Je kunt stellen dat er een wapenwedloop gaande is. Met het streven naar een kernwapenvrij Midden-Oosten kan deze wedloop worden doorbroken. Dat zou uiteindelijk het doel moeten zijn. Is dit toenmalige standpunt van voormalig minister Bot ook het standpunt van de huidige regering? Ik hoor graag een reactie van de minister.

Terecht wordt in de geannoteerde agenda het geweld dat door het Syrische regime wordt gebruikt tegen de eigen bevolking, scherp afgekeurd. Toch moet ik hierover een aantal vragen stellen. Als gesproken wordt over de Syrische oppositie, wordt er al te gemakkelijk van uitgegaan dat het gaat om één oppositiegroepering. Dat zou een homogene groep zijn die zich verzet tegen het regime-Assad. Volgens de SP is dat niet het geval. We moeten goed opletten met wie we praten en wie we steunen. In de geannoteerde agenda staat: steun aan leden van de oppositie. Wat voor steun is dat ? Er wordt gesproken over een gewapende oppositie en zelfs over het trainen van de oppositie buiten Syrië, bijvoorbeeld in Turkije. Ook wordt gesproken over het bewapenen van de oppositie en zelfs over militaire betrokkenheid in Syrië, Franse en Britse special forces en «boots on the ground». Kan de minister iets zeggen over deze berichten? Het is wel duidelijk dat het «scenario-Libië» voor Syrië niet zal opgaan. Daarvoor zal in de Veiligheidsraad geen meerderheid worden behaald. Kennelijk wordt ernaar gestreefd om dat regime toch op een andere wijze in de tang te nemen. De regering heeft onze steun als dit met sancties gebeurt. Als getracht wordt een situatie te creëren met alle kenmerken van een burgeroorlog, raakt de Syrische bevolking immers van de regen in de drup. Het aantal slachtoffers dat al is gevallen, zal verbleken bij wat daarvan de uitkomst is. We kennen de kracht van het Syrische regime en zeker de meedogenloosheid van deze leider.

De voorzitter: Wilt u afronden?

De heer Van Bommel (SP): Ik heb nog een paar opmerkingen over het Midden-Oostenvredesproces. Het is positief dat er weer voorzichtige verkenningen zijn gedaan in Amman om dat vredesproces nieuw leven in te blazen. Rechtstreekse onderhandelingen zijn belangrijk. Tegelijkertijd zal er druk op Israël moeten komen om te stoppen met het uitbreiden van de nederzettingen en het bouwen van huizen. Het gesprek van vanochtend met Netanyahu heeft mij daarover niet gerustgesteld. Ook al zegt hij dat die huizen niet in de breedte, maar in de hoogte worden gebouwd, het uitbreiden van nederzettingen is een probleem, omdat die een obstakel vormen op weg naar vrede. Het standpunt van de Nederlandse regering is ...

De voorzitter: Staccato graag.

De heer Van Bommel (SP): ... dat de nederzettingen illegaal zijn en dat ze moeten verdwijnen. Wat betreft de SP-fractie past daarbij ook druk op de Israëlische regering.

De heer Kortenoeven (PVV): Voorzitter. U hebt mij zojuist afgetikt toen ik een heel relevante andere kant van de medaille van de nederzettingen schetste. De heer Van Bommel spreekt over de kant van de nederzettingen en ik over de kant die de ophitsing laat zien en het gebrek aan vredeswil aan Palestijnse kant.

De voorzitter: En uw vraag is?

De heer Kortenoeven (PVV): Ziet de heer Van Bommel dan niet in dat eerst die ophitsing moet ophouden voordat je kunt praten over zandkorrels en stukken asfalt?

De heer Van Bommel (SP): Het heeft mijn voorkeur om allebei tegelijk doen. Dat is naar mijn mening nog een tandje beter dan de beide posities die de heer Kortenoeven onderkent. Ik vind ook dat haatzaaien moet worden bestreden. Ik zou dit echter het liefst tegelijkertijd doen met stappen op weg naar vrede. Alleen maar vooraf eisen stellen, leidt ertoe dat niemand beweegt. De heer Netanyahu zei dat ook vanochtend. Daarmee schiet niemand iets op.

De voorzitter: De heer Kortenoeven voor de tweede keer, kort graag.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik begrijp uit de woorden van de heer Van Bommel dat hij van mening is dat er geen eisen kunnen worden gesteld. Hij stelt echter zelf eisen. Waarom doet hij dat?

De heer Van Bommel (SP): Ik sprak over eisen stellen vooraf. Zoals de heer Netanyahu zei: wij moeten niet gaan onderhandelen over onderhandelen. Er moet onderhandeld worden, er moet gesproken worden. Als je alleen maar eisen stelt en zegt: eerst dit voordat wij gaan praten, wordt er niet gesproken. Die situatie is nu ontstaan en die is voor alle partijen onbevredigend. Daar moeten wij van af.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Ik zal namens de Partij van de Arbeid twee punten naar voren brengen in dit overleg. Ik begin met Zuid-Sudan. Ik kom net terug van een reis naar Zuid-Sudan. Ik heb heel wat armoede gezien tijdens mijn reizen, maar ik heb het nog nooit zo bont gezien als in deze regio. Ik hoop dat de minister dit hoog op de agenda zet voor het overleg dat hij met zijn collega van Zuid-Sudan zal voeren.

Zuid-Sudan kan twee kanten uit, richting Kenia of richting Somalië. De inspanningen van het Westen moeten worden versterkt om ervoor te zorgen dat dit geen tweede Somalië wordt.

De Verenigde Naties waarschuwen voor een naderende hongersnood. Door de interne verplaatsing van bijna anderhalf miljoen mensen hebben heel veel mensen honger. Er is onrust in de grensregio's, er is onvoldoende voedsel beschikbaar in een op zichzelf erg vruchtbaar land en 80% van de bevolking zal de komende maanden moeten leven op minder dan één maaltijd per dag. Eén maaltijd in de twee, drie en straks vier dagen zal veel doden tot gevolg hebben. Anticipeert de Nederlandse regering op dit scenario? Is de minister bereid dit in EU-verband aan te kaarten? Zo ja, met welk resultaat zal hij dan tevreden zijn? Welke maatregelen worden nu getroffen?

Ik heb van VN-vertegenwoordigers ter plaatse gehoord dat zij graag Nederlandse helikopters willen inzetten voor voedseldroppings. Heeft dit verzoek de minister al bereikt? Wat zal zijn reactie zijn op een dergelijk verzoek?

De fractie van de Partij van de Arbeid zou graag zien dat dit onderwerp op de agenda komt van de EU en dat de minister met zijn collega's tot een werkverdeling komt om ervoor te zorgen dat het zeer fragiele binnenlandse vredesproces niet wordt verstoord door wederom een enorme hongersnood; dus nog los van de ruzie tussen noord en zuid en tussen de Murle en de Nuer, en de Dinka's die daarin een onplezierige rol spelen.

Ik krijg graag een update en een politiek oordeel van de minister over de besprekingen tussen Sudan en Zuid-Sudan in Addis over de verdeling van de olie-inkomsten. Het is wellicht wat te vroeg om dat hier in het debat aan de orde te stellen, maar ik stel het op prijs als de minister de Kamer daarover komende week in een brief op de hoogte stelt.

Druk van de EU is nodig, maar druk van de afzonderlijke EU-lidstaten is nog meer nodig. Het mandaat van de EU-vertegenwoordiger, mevrouw Rosalind Marsden, is op zichzelf prima. Het werk van de EU als capaciteitsopbouwer en ontwikkelingswerker is ook prima, maar de EU wordt noch door de regering in Khartoem, noch door de regering in Juba serieus genomen als partner in de politieke onderhandelingen in het kader van het vredesproces. Dit is ons letterlijk meegedeeld door de minister van Buitenlandse Zaken, de parlementariërs en de gouverneurs die wij tijdens ons bezoek hebben gesproken. De EU speelt er niet de rol die Nederland en Noorwegen zouden kunnen spelen. Dat heeft historische redenen, want de lidstaten zijn altijd actief betrokken geweest bij Zuid-Sudan en niet de EU als zodanig. Er is echter ook een inhoudelijke reden, want de EU is traag, vraagt veel overleg, levert niet en heeft daar geen gezag. Ik vraag de minister dit te agenderen in de EU en ons te rapporteren over de uitkomsten van het overleg.

Ik vraag hem ook nadrukkelijk om, los van het overleg in deze Raad, in overleg met de posten in Juba en Khartoem te komen tot een intensivering van de Nederlandse inspanningen. Wij worden daar gemist. Wij hebben daar een rol te spelen. Nederland wordt vertrouwd en als relatief onafhankelijk gezien, ook door de Afrikaanse Unie die daar een rol speelt. Maak daarvan gebruik in naam van de miljoenen Sudanezen die niets anders willen dan vrede.

Het moge duidelijk zijn dat de situatie in Sudan en Zuid-Sudan zorgelijk is. Ik vraag aan de regering om een extra inspanning en om alles te doen wat in haar macht ligt om ervoor te zorgen dat het in Sudan de goede kant op gaat.

De heer Kortenoeven (PVV): Kan mevrouw Dikkers beamen dat het, om stabiliteit in Sudan en Zuid-Sudan te bereiken, van belang is dat de heer Bashir en zijn kornuiten worden opgepakt en uitgeleverd aan Den Haag? Zo lang die lui daar blijven, zullen de onrust en de angst in de regio blijven bestaan. Is zij het ermee eens dat in het Europese traject ook meer aandacht zou moeten worden besteed aan dit aspect?

Mevrouw Dikkers (PvdA): Dat beaam ik. De Partij van de Arbeid heeft een motie van de fractie van de heer Kortenoeven op dit punt ondersteund. Tegelijkertijd is het hard nodig dat Noord-Sudan een zelfstandig land wordt met eigen inkomsten. Het land is als gevolg van verdragen met de restschuld blijven zitten, het heeft weinig buitenlandse investeerders en weinig geld. Om ervoor te zorgen dat dit land er financieel en economisch bovenop komt, is het van belang dat het vredesproces in Zuid- en Noord-Sudan ook op het niveau van de olie goed wordt geregeld.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De reisbevindingen van mevrouw Dikkers in Sudan zijn interessant. Heeft zij suggesties voor wat de EU of Nederland zou kunnen doen om het politieke proces te bespoedigen? Wij zijn het erover eens dat er meer politieke processen moeten komen, maar hoe doe je dat?

Mevrouw Dikkers (PvdA): Nu worden er gesprekken gevoerd op verschillende niveaus. Een vertegenwoordiger van Nederland is behulpzaam bij de onderhandelingen over de oliecontracten. Door de expertise en de andere kijk van buitenlanders kunnen de onderhandelingen in een versnelling komen. Ik zou heel graag zien dat Nederland die rol op zich neemt: meekijken, meepraten, meesturen en erop aandringen dat mensen met elkaar om de tafel gaan zitten.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin met Iran. De fractie van de ChristenUnie steunt de houding van de minister ten opzichte van de verscherpte sancties tegen Iran. Er is nu weer een stap gezet en ik begrijp dat binnen de Raad wordt nagedacht over vernieuwde sancties. Tegelijkertijd zien wij dat Iran zich weinig gelegen laat liggen aan verscherping van de sancties. De vraag blijft natuurlijk: wanneer is het te laat? Welke andere middelen zien Nederland en Europa naast sancties om Iran tot bezinning te brengen?

Na de aankomst van de Arabische Liga in Syrië op 26 december jongstleden is het aantal slachtoffers niet verminderd. Na de aankomst van de waarnemers zijn er zelfs 400 doden gevallen. Het maakt het er allemaal niet gemakkelijker op dat de voorzitter van de waarnemingsmissie een Sudanese generaal is die niet echt een schoon cv heeft. Heeft de minister daarover opmerkingen gemaakt in de Raad en in de richting van de Arabische Liga? Welke ideeën wil de minister meegeven voor de versterking van de waarnemingsmissie? Als er alleen wordt waargenomen, maar het moorden gaat door, is dat te weinig. Hoe kan worden bereikt dat de missie van de Arabische Liga succesvoller wordt en het geweld wordt gestopt, zonder dat wij in de escalatieladder van meer geweld komen of dat er militairen moeten worden ingezet?

Wij hebben hier gesproken met vertegenwoordigers van de Syrische Nationale Raad. In hoeverre is die raad in de ogen van de minister een goede afspiegeling van de Syrische oppositie? Ik heb begrepen dat de Moslimbroederschap sterk is vertegenwoordigd in de raad. Acht de minister de raad representatief? In hoeverre zijn de andere geledingen in Syrië zoals de Koerden en de christenen, daarin vertegenwoordigd? Ik ben benieuwd welke conclusies de minister trekt uit de uitkomsten van het gesprek dat hij met de voorzitter van de raad heeft gevoerd. Welke steun zal die raad van Nederland kunnen krijgen?

Het wapenembargo tegen Syrië is omzeild doordat op 11 januari met een Russisch schip via Cyprus wapens zijn geleverd. Kan de minister dit punt binnen de Raad bespreken? Is het mogelijk om Rusland aan te spreken via de Raad?

Er is een goed gesprek met de premier gevoerd over het Midden-Oostenvredesproces. Hij heeft gezegd dat naast politieke vredesonderhandelingen, ook economische vrede moet worden nagestreefd om tot verzoening te komen. Nederland zou daarbij een stimulerende rol kunnen spelen door versterking van de economische samenwerking: MKB Nederland op de Westbank. Welke mogelijkheden ziet de minister om het Nederlandse mkb hierbij meer te betrekken? Volgens mijn fractie moeten wij het vooral daarvan hebben, van de economische opbouw en de toenadering van de beide volkeren door economische groei. Dat heeft in Europa na de Tweede Wereldoorlog ook pacificerend gewerkt.

Ik herhaal de woorden van collega Kortenoeven die sprak over de Palestijnse televisie-uitzendingen over de uitspraak van Hussein over Israël. Dit is toch officiële Palestijnse televisie? Ik krijg graag een reactie van de minister van Buitenlandse Zaken gelet op de moties die eerder zijn ingediend om het ophitsen tot geweld en het aanzetten tot moord op de Israëli's aan de kaak te stellen.

Is er al uitzicht op onafhankelijk onderzoek naar het Maspiro-incident in Egypte? Mijn fractie is van mening dat er geen sprake kan zijn van business as usual zo lang Egypte geen burgerregering heeft. Dit geldt ook voor de wapenleveranties.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Als ik naar de agenda kijk voor deze Raad, zie ik hoe onrustig het is in de wereld. Wij dansen op de rand van een geopolitieke vulkaan en wij weten dat ook, maar de vraag is waar Europa is. Ik vraag namens mijn fractie aandacht voor een aantal punten. Ik zal daarin niet volledig zijn, want er zijn te veel punten.

Ik maak mij grote zorgen over de provocaties van het Iraanse regime en de gevolgen daarvan voor de stabiliteit in de regio. De CDA-fractie is van mening dat het Westen zich daardoor niet moet laten intimideren en consequent moet vasthouden aan de lijn van verscherping van sancties, maar het lijkt erop dat het sanctiewapen een laatste ultieme wapen is. Mijn fractie heeft zich eerder op het standpunt gesteld dat wij niet tegen het Iraanse volk strijden. Eigenlijk is het Iraanse volk het beste wapen tegen het regime in Iran. Ik meen dat de wereldgemeenschap met de huidige sancties op de rand zit, want als het Iraanse volk dusdanig hard wordt getroffen door sancties, zal het zich juist weer achter de rokken van de ayatollahs scharen. Wil de minister in de discussie in de Raad ook vragen wat wij nog in handen hebben en wat wij nog kunnen doen? Zouden andere methoden om het Iraanse volk te ondersteunen bijvoorbeeld via communicatieve kanalen of anderszins, een effectieve aanpak kunnen bieden tegen de ayatollahs? Ik geef dus geen oplossingen, maar ik ben van mening dat wij ook over andere oplossingsrichtingen dan sancties moeten nadenken.

De CDA-fractie is zeer bezorgd over de situatie in Syrië. Wij hebben gisteren gesproken met de heer Ghalioun, voorzitter van de Syrian National Council. Ik ben het met de heer Van Bommel eens die de vraag heeft gesteld of de heer Ghalioun nu echt de verzamelde oppositie vertegenwoordigt. Daar komen wij niet achter. Er kan geen verkiezing worden gehouden om vast te stellen wie de leider van de oppositie is. Anders dan de heer Van Bommel kom ik toch tot de conclusie dat de heer Ghalioun alle steun verdient zo lang hij zegt dat hij voor een vreedzame omwenteling is.

De EU en de wereldgemeenschap komen met sancties. Rusland geeft aan dat het elke resolutie zal vetoën. Zijn er geen andere middelen dan sancties? Wat zijn de scenario's? Het meest waarschijnlijke scenario is dat Syrië zal afglijden naar een sektarische burgeroorlog. Het minst waarschijnlijke scenario is een vreedzame wijziging van het regime met een oppositie. Dat willen wij allemaal, maar dat scenario is niet erg waarschijnlijk. Daartussen is nog een aantal scenario's denkbaar, maar de vraag is nu hoe wij verder kunnen komen dan alleen zeggen dat het huidige regime illegitiem is. Juist door dat alleen maar te zeggen, vreest een belangrijk deel van de Syrische bevolking voor wat daarna gebeurt. Zij willen van Al-Assad af, maar zij steunen hem omdat zij datgene wat daarna zal gebeuren, op dit moment waarschijnlijk nog meer vrezen. Wij moeten perspectief bieden aan de Syrische bevolking. Het is ook aan de EU om daarover na te denken en signalen uit te zenden.

Aan de andere kant van de wereld, in Birma, worden stappen gezet die onze instemming hebben. De vraag is echter waar de EU is. Wij openen een kantoor, daar zien wij mevrouw Clinton verschijnen, maar waar is Lady Ashton? Zij is toch de vaandeldrager van het EU buitenlandbeleid? Birma wordt in de komende jaren cruciaal in de verhoudingen tussen India, China en de Verenigde Staten in het nieuwe machtsevenwicht dat zich ontwikkelt. De EU moet daarbij zijn, nu al.

Ik sluit af met Servië. In februari zal een besluit worden genomen over een eventuele kandidaat-status. Het is echter een onderdeel van de agenda en wellicht is dat nu nog belangrijker dan volgende maand. Er worden positieve stappen gezet: een deelakkoord over het grensbeheer en een voortzetting van de dialoog. Graag hoor ik een reactie hierop van de minister. Kan hij ons zeggen voor welke toonzetting de Nederlandse regering bij dit agendapunt zal kiezen?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Er staat heel veel op de agenda, maar ook ik zal enkele punten eruit halen en daarover opmerkingen maken.

Ik ga eerst in op Iran. Het valt op dat in dezen een straffere toon wordt aangeslagen. Dat is terecht, want de sancties hebben tot nu toe te weinig effect en Iran lijkt de VN-resoluties steeds openlijker aan de laars te lappen. Wij vinden het zeer terecht dat Nederland inzet op het opvoeren van de druk op het regime en op het uitbreiden van de sancties.

Dan het vredesproces in het Midden-Oosten. Het is positief dat Israël en de Palestijnen weer met elkaar spreken. Uiteindelijk zal het toch aan de onderhandelingstafel moeten gebeuren. Het afgelopen jaar zijn vanuit de Gazastrook meer dan 1 300 raketten en granaten afgevuurd op burgerdoelen in Israël. Dat is onderbelicht gebleven. Gaat de Europese Unie daar soms niet wat erg makkelijk aan voorbij? Waarom horen wij daar zo weinig over? Hoe zit het met het verder aantrekken van de economische relaties en de handelsbetrekkingen tussen de EU en Israël?

Het is van belang dat Egypte wordt aangemoedigd om een goede houding aan te nemen tegenover het vredesproces in het Midden-Oosten. Vanmorgen kwam het nog aan de orde in het gesprek met premier Netanyahu. De situatie in Egypte zelf vraagt nog veel aandacht, ook na de omwenteling daar. Nederland zal moeten blijven aandringen op rechtsstatelijke waarborgen en vrijheid voor minderheden. Welke inspanningen worden op dit gebied al op basis van het Matra-programma (maatschappelijke transformatie) verricht?

In de geannoteerde agenda wordt terecht de vinger bij Wit-Rusland gelegd. Ik denk dan aan de recente arrestaties van leiders en de gevangenisstraffen voor mensenrechtenactivisten. Wij vinden het positief dat Nederland zich inzet voor een straf sanctiebeleid, maar wat is nu precies de inzet bij de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld daar? Dat lijkt mij namelijk ook een heel belangrijke factor.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik begin met Iran. Op 28 januari zal een delegatie van het IAEA (International Atomic Energy Agency) Iran bezoeken. Ongetwijfeld zullen wij daarna horen dat het daar wederom mis is. Dan zullen weer direct nieuwe, aangescherpte sanctiemaatregelen aan de orde zijn, voor de olie- en gassector en de financiële sector, maar ook bij het verlenen van visa en voor bepaalde personen zullen financiële beperkingen gelden. Als het aan ons ligt, gebeurt dat met steun van Nederland. Anders dan sommige andere woordvoerders denk ik dat het sanctiewapen in dezen nog niet is uitgeput. Bij het toepassen van sancties komt het erop aan dat het beschikbare arsenaal in volle omvang op het juiste moment wordt ingezet. De Verenigde Staten hanteren hierbij bepaald het goede kompas. Wij hebben er al eerder voor gepleit om «trap op, trap af» – ik vrees echter dat het meer «trap op» is – met de VS te opereren. Graag hoor ik hierover de opvatting van de minister van Buitenlandse Zaken.

Behalve het gebruikelijke bedriegen en het liegen over het ontwikkelen van kernwapens, heeft Iran nu ook gebluft – zo hoop ik maar – met het afzetten van de Straat van Hormuz om zo de prijs van olie te laten oplopen en een olie-embargo af te wenden. Ik vind het legitiem om bij het inzetten van het sanctiewapen rekening te houden met de belangen van de Iraanse bevolking. Afgelopen zondag keek ik naar het programma van Fareed Zakaria op CNN. Wellicht hebben de andere woordvoerders dat ook gedaan. Daar werd een buitengewoon interessant grafiekje getoond waarmee inzichtelijk werd gemaakt dat het ondertussen voor bijna alle olieproducerende landen in de Arabische wereld en de Golfregio noodzakelijk is geworden om de olieprijs hoog te houden om de binnenlandse onrust af te kopen. In Libië is het regime op de knieën gedwongen, maar bijvoorbeeld in Saudi-Arabië volstond enige tijd geleden nog $25 per vat om het budget in evenwicht te houden, terwijl men daar nu € 85 per vat nodig heeft om alles af te kopen wat men aan onrust kan vrezen. Het is interessant om dit in het achterhoofd te houden als wij over sancties spreken. Ik vind het namelijk net zo legitiem om bij dit soort sancties ook de belangen van onze eigen bevolking in de gaten te houden. Ik vrees dat een aanscherping van de sancties los komt te staan van de stijging van de olieprijs omdat de olieprijs in te veel landen toch omhoog zal gaan. Ironisch genoeg is dat dan de prijs die wij moeten betalen voor de protesten in de Arabische wereld. Naar onze mening is het sanctiewapen nog niet uitgeput en moet het verder worden onderzocht. Ik hoor graag wat de minister daarvan vindt.

Syrië. Over Assad is al genoeg gezegd, ook door de minister zelf. Deze week hebben wij in een gesprek met de heer Ghalioun gezegd dat Nederland daarbij vooroploopt. In september vorig jaar heeft de minister al gezegd dat de tijd van Assad erop zit. Daarmee liep hij op de troepen vooruit. Wij hebben verschrikkelijke beelden gezien van de hinderlaag – zo lijkt het althans – waar de Nederlandse journalist Steven Wassenaar bijna in liep en waarbij een Franse journalist, Gilles Jacquier, werd gedood. Dat was op 11 januari. Mevrouw Peters en ik hadden de heer Wassenaar vlak daarvoor nog de hand geschud. Ik wil graag weten of daar onderzoek naar wordt gedaan. Ik heb begrepen dat Nederland deze onderzoeksoproep steunt.

Dan het Midden-Oosten. Vanochtend hadden wij een goed en lang gesprek met de Israëlische premier. Hij nam alle tijd en dat was goed. Naar ik meen, hebben wij alle vragen kunnen stellen en ik hoop dat iedereen ook alle antwoorden heeft gekregen. De bevestiging van het beeld dat Israël zonder voorwaarden vooraf aan tafel wil gaan zitten, was voor mij in ieder geval opwekkend. De kritiek op de nederzettingen werd vanzelfsprekend met het bekende verhaal gepareerd, maar het was goed om te horen dat de Israëlische premier van mening is dat de kwestie van de nederzettingen aan tafel kan worden opgelost. Ik put vooral hoop uit het feit dat deze kán worden opgelost. Heeft de Nederlandse regering aan het bezoek van de Israëlische premier ook deze indruk overgehouden? Ik hoor heel graag welke perspectieven zijn geopend voor het door Nederland geven van economische impulsen aan de Palestijnen, de Nederlandse ondernemers en Israëliërs. Wij hebben daar immers ervaring mee.

Ik ga nog heel kort in op Birma. Jaren hebben wij slecht nieuws uit Birma gekregen. De voorganger van deze minister heeft zelfs weleens met de handen omhoog naar de Kamer geroepen «hebt u nog een idee wat wij moeten doen?». Nu lijkt er echter opeens een doorbraak te zijn. Dat is opvallend. De manier waarop die tot stand is gekomen, is ook opvallend. Ik zou bijna zeggen dat het een beetje receptorbenaderingswaardig is. Tot mijn spijt zag ik dat, toen William Hague en Alain Juppé de voeten daar koud op de grond hadden gezet, mevrouw Ashton weer schitterde door afwezigheid. Helaas. Jammer. Wat gaan wij doen om in dit geval de sancties misschien te beperken?

Voorzitter. Ik zie dat u wilt dat ik mijn betoog afrond. Ik volg uw aanwijzingen gedwee en dank u voor de tijd die u mij hebt gegund.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil eerst ingaan op Iran. Net als de heer Ormel vraag ik mij af wat er onder deze omstandigheden van verharding van de gesprekken over Iran eigenlijk nog over is van het tweesporenbeleid van deze regering. Kan nog invulling worden gegeven aan de dialoog? Levert dat nog wat op?

De sancties zijn het andere spoor. Ik begrijp dat de oliesancties verder worden uitgewerkt. Kan de minister mij uitleggen hoe een oliesanctie kan worden uitgevoerd zonder dat de bevolking daardoor wordt getroffen? Dat je de bevolking daarbij zo veel mogelijk wilt ontzien, is makkelijker gezegd dan gedaan.

Het is hartstikke goed dat de regering naar aanleiding van de schending van de mensenrechten en de internetcensuur inzet op het uitbreiden van de sancties. Voor Syrië heeft de EU al vergelijkbare sancties aangekondigd voor de import van softwarespionage. Waarom hapert dat in het geval van Iran? Waarom is daartoe niet al besloten?

Dan ga ik in op het vredesproces in het Midden-Oosten. Hebben de gesprekken tussen de Israëliërs en de Palestijnen die in Jordanië hebben plaatsgevonden, al wat opgeleverd? Hoe verliep het gesprek van deze minister en de minister-president met premier Netanyahu over de oproep die de regering had beloofd te doen, namelijk de oproep om geen stappen te zetten die de hervatting van de onderhandelingen bemoeilijken? Ik doel dan op de nederzettingen. Ik heb de desbetreffende statistieken over het afgelopen jaar toegezonden gekregen en daaruit blijkt dat een recordaantal nieuwe nederzettingen is gerealiseerd. In de afgelopen tien jaar zijn nog nooit zo veel extra nederzettingen gepland als het afgelopen jaar: meer dan 12 000. Premier Netanyahu zei vanochtend tijdens het gesprek – het was overigens meer een speech dan een gesprek – dat die nederzettingen geen «big issue» zijn. Hij herhaalde dat zelfs verschillende malen. Dat is toch heel wat anders dan een beetje gehoor geven aan de oproep van goede vriend Nederland. In ieder geval denken de EU-HoMs (Heads of Mission) in Jeruzalem daar totaal anders over. De minister zei dat hij zal bezien of hun rapport niet openbaar kan worden gemaakt nu het al is uitgelekt. Ik dank hem daarvoor. De conclusies in dat rapport zijn niet mals. De minister zei dat hij daar nog eens naar moest kijken. Heeft hij dat inmiddels gedaan en hoe oordeelt hij daarover? Klopt het dat de EU-Raad daar maandag conclusies uit trekt? Welke conclusies staan de minister dan voor ogen?

Ik ga in op Syrië.

De voorzitter: Voordat u over een ander land gaat spreken, wil de heer Kortenoeven nog een vraag stellen over dit punt.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik verbaas mij een beetje over het betoog van mevrouw Peters. Zij spreekt over 12 000 nederzettingen. Was dat maar waar, zou ik zeggen. Het zijn natuurlijk 12 000 huizen. Hoe komt zij tot deze inschattingsfout? Is zij niet net als wij van mening dat het van groot belang is dat eerst wordt gekeken naar de andere kant van de medaille? Mevrouw Peters benadert het vraagstuk wel erg eenzijdig.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Als de heer Kortenoeven het rapport nog niet heeft, kan ik hem wellicht een exemplaar bezorgen. De statistieken zijn inmiddels breed verspreid. Ik heb de gegevens niet zelf verzameld. De Verenigde Naties hebben dat onder andere gedaan.

Syrië. Gisteren spraken wij inderdaad met oppositieleider Burhan Ghalioun. Wij hebben hem gevraagd naar zijn legitimiteit. Ik was onder de indruk van zijn antwoord. Hij zei namelijk het volgende.

Ik strijd juist voor de vrijheid om onze eigen vertegenwoordigers te kiezen. Ik ben nog niet gekozen, maar zolang wij niet kunnen kiezen, ben ik misschien wel het beste alternatief voor de Syrische bevolking.

Als ik hoor wat zijn inzet is, denk ik dat wij de risico's die daarmee gepaard gaan – hoe representatief is hij dan? – voor lief moeten nemen. Het is goed dat hij hier was. Hij riep Nederland en de Europese Unie op om een fonds in het leven te roepen voor humanitaire hulp aan de slachtoffers en familieleden van doden en gewonden. Naar zijn schatting gaat het daarbij om meer dan 100 000 gezinnen. De heer Ghalioun zei dat zo'n fonds een geweldige psychologische steun in de rug kan zijn voor de demonstranten. Wat vindt de minister van dat idee? Is dit niet een prachtig idee waar Nederland voor kan pleiten?

Hoe oordeelt de minister over de verlenging van de missie van de Arabische Liga? Zal de EU de pogingen van de Arabische Liga steunen, zoals de Verenigde Naties dat nu gaan doen? De Arabische ngo's hebben in de petitie de wens geuit dat de VN de monitoringstaak overnemen. Hoe groot is de kans dat dit gebeurt? Gisteren zegde de minister toe dat hij samen met zijn Turkse collega in Brussel zal bezien of de EU de Turkse facilitering van de Syrische oppositie kan versterken. Ik dank hem daarvoor.

Doet de EU ook iets voor Rusland? Wat vindt de minister van de conceptresolutie die nu circuleert? Zijn er kansen om die sterker te maken?

De ontwikkelingen in Birma zijn inderdaad opmerkelijk en bijna ongelooflijk. Nederland heeft Birma door de jaren heen altijd een warm hart toegedragen. Hoe gaan wij daar nu invulling aan geven? Kunnen hiervoor mensenrechtenmiddelen worden ingezet? Kan de ambassade in Bangkok in dezen wat betekenen? Kunnen wij de openingen in Birma steunen?

Tot slot ga ik in op Servië. Het kandidaat-lidmaatschap voor Servië wordt voor februari voorzien. De minister wil zijn oordeel hierover koppelen aan de dialoog met Kosovo. Aan de hand van welke criteria kan de kwaliteit van die dialoog goed worden beoordeeld? Gaat het de goede kant op?

De voorzitter: Ik wil graag namens de fractie van D66 het woord voeren. Het voorzitterschap draag ik daarom even over aan de heer Van Bommel.

Voorzitter: Van Bommel

De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Pechtold.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. 2011 was het jaar van de Arabische wereld en het jaar van de vreedzame demonstrant. In 2012 zal dat nog wel even aanhouden. Vanwege de tijd zal ik mij vanavond beperken tot het vredesproces in het Midden-Oosten, Iran, Syrië en Birma.

Ik ga eerst in op het vredesproces in het Midden-Oosten. Vanochtend hebben wij met premier Netanyahu gesproken. Voor hem is het vredesproces breder dan Israël en de Palestijnen. De stabiliteit in Jordanië en Egypte en de relatie met Turkije zijn belangrijk. Over dat laatste hebben wij gisteravond uitvoerig gesproken. Het aan tafel krijgen van de partijen is natuurlijk zeer complex. De kernvraag die ik vandaag wil stellen, is wat Nederland daar nu aan kan doen. Dit kabinet heeft een bijzondere band met Israël. Dat blijkt uit het regeerakkoord, dat blijkt uit de intensivering van de contacten, dat blijkt uit de uitspraken van de beide regeringen en dat blijkt uit het stemgedrag op internationale fora. Er zijn momenten waarop Nederland een van de weinige bondgenoten is van Israël en dat geeft een extra grote verantwoordelijkheid om de situatie evenwichtig te benaderen en instrumenten die leiden tot onderhandelingen in te zetten. De lijn van het kabinet is dat beide partijen geen stappen moeten zetten die onderhandelingen onmogelijk maken. Het kabinet spreekt zich dan ook regelmatig uit tegen het nederzettingenbeleid van de regering-Netanyahu. Dat is mooi, maar blijft het bij woorden of worden bepaalde intensiveringen in de relatie ook even vertraagd als Israël door blijft gaan?

Mijn tweede punt is Iran. Iran blijft resoluties van de Veiligheidsraad schenden. Het kabinet heeft de Nederlandse ambassadeur begin deze maand teruggezonden naar Teheran. Hij was eerder naar Nederland teruggeroepen vanwege de bestorming van de Britse ambassade. De collega's van de PVV hebben hierover Kamervragen gesteld. Collega Wilders noemde het terugsturen «een klap in het gezicht van Groot-Brittannië». Mijn fractie is echter blij met dit besluit. Ook Italië, Duitsland en Frankrijk stuurden hun ambassadeur terug, dat alles in goed overleg met de Britten. Wij zitten nu nog in een fase waarin gesprekken met Iran mogelijk zijn. Die kanalen sluit je alleen als het echt niet anders kan.

De voorzitter: Mijnheer Pechtold, de heer Ten Broeke wil u nog een vraag stellen over het vorige punt.

De heer Ten Broeke (VVD): De opmerkingen die de heer Pechtold nu maakt – misschien een kwalificatie van het gesprek met de Israëlische premier – probeer ik te combineren met de opmerkingen die hij voor het gesprek in de media heeft gemaakt. Het verhaal van de heer Pechtold was toen: «onevenwichtig» en «eigenlijk geen bijdrage door de Nederlandse regering». Nu lijkt het verhaal te zijn: als u die kant op gaat, dan kan het misschien nog wat worden, maar wellicht wordt het later dan weer problematisch. Wat is het nu eigenlijk? Is de heer Pechtold ervan overtuigd dat de Nederlandse regering inzake het vredesproces het hart op de goede plaats heeft of is dat niet het geval?

De voorzitter: De heer Kortenoeven wil aansluitend over hetzelfde thema een vraag stellen.

De heer Kortenoeven (PVV): Net kreeg ik van andere collega's niet het antwoord dat ik misschien wel van de heer Pechtold krijg. Waarom zo eenzijdig? Waarom wordt alleen maar gekeken naar de Israëlische kant van de medaille? Waar blijft de heer Pechtold als het gaat om het «incitement», waar ik net een voorbeeld van heb gegeven? Dat is structureel en dodelijk voor elk vredesproces.

De heer Pechtold (D66): De opvatting van beide heren is gelukkig iets verschillend, maar ik kan hen beiden tegelijkertijd beantwoorden, want het gaat om de positie van D66. In de woorden van de heer Ten Broeke leek een licht verwijt te klinken over mijn opvatting voor het gesprek met de heer Netanyahu. Mijn opvatting ging echter niet over de heer Netanyahu, maar over de positie van de Nederlandse regering. Vanaf het eerste interview dat deze minister heeft gehad met de Volkskrant, is die positie onevenwichtig, namelijk dat het «Israël bashen» maar eens moet stoppen. Dat heeft Nederland nooit gedaan. De Nederlandse regering is traditiegetrouw een regering geweest die ervoor zorgde dat de twee kanten van de medaille – en als je die twee kanten wilt blijven zien, zit je op een heel klein stukje – in evenwicht bleven. Deze regering is doorgeslagen naar de kant van Israël en dat gaf ik zojuist op een positieve wijze aan. Maar als je dan aan die kant van de medaille staat, wijs ik wel op de verantwoordelijkheid om vrienden de waarheid te zeggen. Dat moet duidelijker gebeuren dan alleen maar door de nederzettingenpolitiek in woorden te veroordelen. Daar ging het mij om.

De heer Ten Broeke (VVD): De minister moet maar voor zichzelf spreken, zeker als het gaat om zijn eerste uitspraken in verschillende interviews. Ik had zelf niet de indruk dat hij met het «Israël bashen» voorgaande regeringen op het oog had. Nogmaals, die woorden zijn voor hem. Mij ging het erom, de consistentie van D66 te achterhalen. Is dat het bashen van deze lijn van de regering of ziet D66 toch nog enig licht aan het einde van de tunnel? Vandaag hebben wij gesproken met de Israëlische premier en hebben wij onze kritiek kunnen ventileren. Ik kan alleen namens mijzelf spreken. De heer Pechtold heeft mij gehoord. Hij heeft ook gehoord welke positie de Nederlandse regering heeft ingenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de nederzettingen. Wat is nu eigenlijk de kritiek van de heer Pechtold? Of moet hij constateren dat het allemaal wel meevalt, dat de Nederlandse houding in hoge mate consistent is en dat de vriendschappelijke relatie die er is, gelukkig wordt gebruikt om in alle openheid de kritiek te leveren die is geleverd?

De voorzitter: De heer Kortenoeven heeft nog een vraag aan de heer Pechtold.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik vraag mij af waarom de heer Pechtold niet gewoon antwoord geeft op mijn vraag. Andere collega's zijn er ook niet op teruggekomen, maar ik vraag de heer Pechtold nogmaals waarom hij een eenzijdige benadering hanteert. Vindt de heer Pechtold niet ook dat het oproepen tot genocide van een heel volk – niet alleen de mensen in Israël, maar ook de mensen in Rotterdam en Amstelveen – op dit moment een hogere prioriteit heeft dan praten over onroerendgoedtransacties?

De heer Pechtold (D66): Laat ik met dat laatste beginnen omdat ik de heer Ten Broeke gewoon serieuzer neem. Ik heb moeite om mezelf in de plooi te houden als de heer Kortenoeven mij verwijt dat ik eenzijdig ben. Dat is werkelijk ... Ik kan de heer Kortenoeven niet antwoorden omdat ik niet eens aan het begin van zijn begripskader kom. Als er de afgelopen jaren één iemand eenzijdig is geweest inzake Israël, dan is dat wel de heer Kortenoeven. Ik probeer juist namens mijn fractie dat evenwicht te bewaren.

Ik ga in op de opmerking van de heer Ten Broeke. De heer Netanyahu stapt vandaag weer in het vliegtuig. Tekenend is dat ik vandaag noch van het gesprek met de minister-president noch van het gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken in een persbericht lees dat dit soort zaken op een scherpe wijze bij de vriend Israël aan de orde is geweest. Dat was, naast de ontvangst en naast alle egards, wat mij betreft een goede uitkomst geweest. Dat is niet gebeurd. De heer Ten Broeke vraagt mij of ik licht zie aan het eind van de tunnel. Dat zie ik zeker. Daarom druk ik de Nederlandse regering zo veel mogelijk weer terug op dat smalle stukje tussen die twee kanten van de medaille, want daar zullen wij ons als een evenwichtskunstenaar moeten begeven.

De voorzitter: Mijnheer Pechtold, wilt u uw betoog afronden?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter, u bent strenger dan ...

De voorzitter: Dan moet u maar een andere voorzitter kiezen.

De heer Pechtold (D66): Ik heb nog twee minuten.

Mijn fractie is over veel ontwikkelingen in Iran bezorgd, maar ik wil graag focussen op de sancties. Het kabinet werkt aan een uitbreiding van de sancties: visummaatregelen, sancties in de financiële sector, in de olie- en gassector en ga zo maar door. De minister zegt in de brief dat het regime wordt geraakt, maar de bevolking niet. Punt. Dat lijkt mij toch een beetje kort door de bocht. Wij moeten er altijd naar streven de bevolking zo min mogelijk te raken, maar wij moeten de consequenties wel onder ogen zien. Deelt de minister deze mening? Ik vind sowieso dat de Kamer hierover wat meer informatie mag krijgen. Kan in de brieven voortaan uitgebreider worden ingegaan op het effect van de sancties? Overigens steunen wij de sancties.

De Kamer sprak afgelopen dinsdag met de heer Burhan Ghalioun, de voorzitter van de Syrische Nationale Raad. Hij had drie concrete adviezen: de Verenigde Naties moeten het advies van de Arabische Liga overnemen en aanvullen, er moet een manier worden gevonden om humanitaire hulp mogelijk te maken en er moet een internationaal fonds komen om de Syrische bevolking te ondersteunen. Wat vindt het kabinet hiervan? Kan Nederland hier iets mee?

Ik sluit af met Birma. Kort samengevat: Birma opent zich. Politieke gevangenen komen vrij, er is een akkoord over een staakt-het-vuren tussen de regering en de Karen-minderheid. Aung San Suu Kyi kan meedoen aan de verkiezingen. De VS sturen weer een ambassadeur en hun minister, ditmaal Hillary Clinton, ging er voor het eerst in decennia op staatsbezoek. Wat doet de Europese Unie om de positieve ontwikkelingen te versnellen en om ervoor te zorgen dat zij structureel blijven? Wordt de sancties van de EU op slimme wijze stapsgewijs afgebouwd?

Voorzitter, dat was mijn eerste termijn.

De voorzitter: Ik geef graag het voorzitterschap terug aan de heer Pechtold.

Voorzitter: Pechtold

De voorzitter: Het woord is aan de minister van Buitenlandse Zaken voor zijn antwoord in eerste termijn.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de leden voor de vele opmerkingen in eerste termijn. Ik heb bespeurd dat voor de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari inderdaad menig brandhaard in de wereld geagendeerd staat. Ik denk dan ook dat de vergadering van komende maandag in Brussel wel even zal duren. Per onderwerp wil ik eerst algemene opmerkingen maken en vervolgens wil ik ingaan op specifieke vragen. Ik zal daarbij de volgorde van de agenda van de Raad volgen. Veel van de punten worden overkoepeld door het Midden-Oosten, de Arabische regio, en dus ook door het vredesproces in het Midden-Oosten, maar laat ik toch maar beginnen bij Iran.

Ik maak eerst een paar algemene opmerkingen over Iran. Het moge duidelijk zijn dat de Iraanse ambities nog altijd geen enkel spoor van verbetering laten zien. De dreiging de Straat van Hormuz af te sluiten mag niet de aandacht afleiden van de grootste zorg van de internationale gemeenschap op dit moment en dat is het Iraanse nucleaire programma. Het IAEA gaat weer naar Iran en zal eind februari een nieuw rapport uitbrengen over het programma. Je zou graag wonderen verwachten, maar ik verwacht geen wonderen. De waarneming van de plotselinge verrijking van uranium, nu ook in Fordo, vlak bij Qom, maakt dat ook duidelijk. Daarmee gaat Iran lijnrecht in tegen verschillende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het is een zoveelste loot aan de stam van dat nucleaire programma. Dit draagt dus niet bij aan enigerlei oplossing.

De internationale gemeenschap en de Europese Unie voeren de druk op Iran dan ook maximaal op. Dit heeft in de eerste plaats tot doel Iran te dwingen maximaal openheid van zaken te geven. Dit punt is ook door de heer Van Bommel aangekaart. Iran heeft die openheid van zaken volgens de conclusies van het IAEA van een paar maanden geleden niet gegeven. Iran wil die ook almaar niet geven. In de tweede plaats heeft het tot doel dat Iran zijn nucleaire ambities opgeeft. Mij is gevraagd naar het tweede spoor. De internationale gemeenschap heeft van meet af aan Iran het tweede spoor aangeboden in het kader van het overleg tussen Iran en de vijf permanente Veiligheidsraadsleden plus Duitsland. Dat zijn «de vijf plus één»; ze worden ook wel «de E-drie plus drie» genoemd. Zij zijn in Genève en daarna in Istanboel bij elkaar gekomen onder leiding van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. Het resultaat was op dat ogenblik niente: niks. Daar is geen resultaat geboekt.

Maandag wordt toegewerkt naar een aanscherping van de sancties. Bij de sancties tegen Iran heeft voor de Nederlandse regering van meet af aan, net als bij de sancties tegen Syrië en destijds ook bij de sancties tegen Libië, steeds vooropgestaan dat wij moeten werken met sancties die een regime of de leiders van een regime rechtstreeks raken, maar de bevolking zo veel mogelijk ontzien. Dat dit voor de volle 100% het geval kan zijn, is een illusie in het internationale sanctiewezen. Voor de sancties die nu op poten staan – een aanscherping van de sancties tegen Iran en van de sancties tegen Syrië – geldt wel dat parool: targeted sanctions. Sommigen noemen het «slimme sancties», maar ik vind dat in het bestek van dit soort vraagstukken geen prettig begrip. Het gaat erom dat de sancties het regime in het hart raken en de bevolking zo veel mogelijk ontzien. Ik hoop echt dat de Europese Unie tijdens de Raad van Ministers komende maandag op dat punt aan Iran eensgezind een duidelijk signaal afgeeft. Ik hoop dat wij in staat zullen zijn om voor een aantal van de sectoren, zoals de olie- en gassector, de petrochemische industrie, de financiële sector en eventueel de listings, concrete punten te formuleren. Over het moment van invoeren van die sancties zijn dan natuurlijk onderhandelingen gaande. Wij zullen zien waar wij maandag op uit komen.

De heer Ormel (CDA): Ik heb volledig begrip voor het feit dat wordt geprobeerd om het Iraanse regime door middel van sancties tot andere gedachten te brengen. Tegelijkertijd weten wij echter dat er ondergrondse kernreactoren zijn en dat Iran al zeer ver op weg is. De realiteit dwingt ons om te concluderen dat Iran gewoon doorgaat, ook al sluiten wij het hele land af. De sancties zijn nadrukkelijk een carrot, maar moeten wij Iran niet ook een stick voorhouden, zo van «als jullie dat niet doen, dan gebeurt er dit»? Is dat niet toch nodig?

Minister Rosenthal: Het gaat om sancties die, zoals wij dat ook wel noemen, echt bijten. Er is reden om aan te nemen dat de internationale gemeenschap, als zij toekomt aan de uitbreiding en de aanscherping van het sanctiepakket en die sancties niet alleen afkondigt maar ze ook nauwgezet uitvoert – dat is nog belangrijker – het regime zodanig de hoek in drukt dat het zijn verstand gebruikt en datgene zal doen wat wij allemaal willen en waar ik al over heb gesproken. Ik voeg er meteen aan toe dat op dit ogenblik praten en speculeren over zaken die buiten dat sanctiepakket zouden liggen, niet op onze weg ligt. Daar heb ik eerder al over van gedachten gewisseld met de Kamer. Een heel ander type benadering van Iran is wel mogelijk. De heer Ormel vroeg bijvoorbeeld naar mogelijkheden om de bevolking te ondersteunen bij haar communicatie met de buitenwereld en bij de communicatie in het eigen land. Dit is via het internet mogelijk. Zoals de Kamer bekend is, zijn er allerlei instrumenten die zo veel mogelijk worden gehanteerd om de bevolking van Iran ook langs digitale weg te ondersteunen.

De heer Ormel (CDA): We focussen nu terecht op de nucleaire dreiging. Die is groot. Ik ben daar zeer bezorgd over. Stel dat het regime zegt dat de sancties te erg worden en dat het daarom stopt met zijn nucleaire programma. Dan blijft over dat dit regime schuldig is aan enorme mensenrechtenschendingen, homo's ophangt en vrouwen stenigt. Als de ayatollahs de handdoek of de tulband in de ring gooien, blijven we nog zitten met een groep mensen met wie wij grote problemen hebben. Dat weten zij ook.

Minister Rosenthal: Ik was nog niet uitgesproken over sancties. Als we het over sancties hebben, hebben we het over sancties tegen het nucleaire programma van Iran, over sancties tegen terroristische activiteiten van Iran, ook in internationaal verband en over sancties tegen de mensenrechtenschendingen door Iran. Op al die verschillende punten zijn we met elkander actief. Ik wijs op de Nederlandse initiatieven. Wij hebben het initiatief genomen voor een exportban vanuit de Europese Unie richting Iran voor internetmonitoringtechnologie. Dat doen we trouwens ook in de richting van Syrië. Ik wijs op de motie-Peters in dit verband. We hebben ook voorgesteld om de sanctielijst tegen Iraanse mensenrechtenschenders uit te breiden, waarmee we gevolg geven aan de motie-Ormel. Dit voorstel wordt op dit moment besproken. We hopen op dit punt volgende maand succes te hebben. In het kader van digitale communicatie hebben we samen met de Verenigde Staten het Digital Defense Partnership. Ten slotte ondersteunen we zo veel mogelijk de bloggers en cyberdissidenten met onder meer faciliteiten voor een noodinternet. Daarmee volgen wij het spoor van de motie-Pechtold.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik ben geïntrigeerd door de opmerking die collega Ormel daarnet maakte. Hij had het over sancties als over een wortel, een «carrot». Hij had het ook over een «stick», als de wortel niet zou helpen. Ik vraag mij af wat hij daarmee bedoelt.

De voorzitter: De heer Ormel hoeft daar niet op te reageren. Na ruim een jaar weet de heer Kortenoeven ook dat Kamerleden elkaar niet interrumperen in de termijn van de minister.

De heer Ormel (CDA): Ik heb een punt van orde. In het vuur van mijn betoog heb ik een fout gemaakt. Ik bedoelde het natuurlijk precies andersom.

Minister Rosenthal: Eén vraag van de heer Kortenoeven over Iran heb ik nog niet beantwoord. Deze vraag gaat over Rafiq Tagi. Deze man kwam niet uit Iran, maar uit Azerbeidzjan. Deze zaak is onder de aandacht gebracht van de EDEO en is ook aan de orde gesteld in het gezamenlijk Mensenrechtencomité met Azerbeidzjan op 25 november 2011. De Europese Unie monitort de situatie. Het gaat dus om een Azerische journalist die een kritisch artikel over Iran geschreven heeft in een Azerisch tijdschrift. We zijn ermee bezig.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik begrijp de minister, maar voor de duidelijkheid wil ik toevoegen dat er in de kwestie van de Azerische journalist een relatie is met Iran. Hij is Azerisch, maar zijn dood heeft een Iraans aspect.

Minister Rosenthal: De aandacht voor deze kwestie is onverkort aanwezig. Niet alleen vanuit Nederland maar ook vanuit de Europese Unie wordt hieraan volop aandacht besteed.

Ik kom te spreken over het Midden-Oostenvredesproces. We zitten op dit ogenblik in een sensitieve fase, met broze rechtstreekse contacten tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit in Amman, onder leiding van koning Abdullah. We mogen ons gelukkig prijzen dat de koning van Jordanië zijn verantwoordelijkheid heeft genomen in het vacuüm dat was ontstaan doordat Egypte geen rol als broker kon spelen. De Nederlandse boodschap ten aanzien van het Midden-Oostenvredesproces is en blijft die, welke ook door president Abbas expliciet aan de orde is gesteld toen hij hier was en welke hij later heeft bevestigd in allerlei andere contacten: onderhandelen, onderhandelen en onderhandelen. Ik steek niet onder stoelen of banken dat de Nederlandse regering zoekt naar evenwicht en dat zij naar beide kanten toe benadrukt hoe belangrijk het is om de zaak nu in beweging te krijgen. De ontwikkelingen in de Arabische regio nopen tot beweging van beide partijen. Dit hebben de premier en ik vandaag en gisteren nadrukkelijk tegen premier Netanyahu gezegd. Ik voeg daaraan toe dat we open oor en oog moeten houden voor de status van de vredesverdragen die er liggen. We mogen ons gelukkig prijzen dat de vredesverdragen er tot op heden staan. We hopen erop en gaan ervan uit dat deze vredesverdragen blijven staan, maar natuurlijk zijn er best zorgen te formuleren bij de ontwikkelingen in Egypte.

Het einddoel van het Midden-Oostenvredesproces is en blijft om de Kwartetverklaring die in september tot stand gekomen is, te geleiden in de richting van een raamwerkakkoord eind 2012, met de bekende parameters, waarover we het al veel hebben gehad. Nederland heeft in alle bilaterale contacten, dus ook bij het bezoek van premier Netanyahu gisteren en vandaag aan Nederland, beide partijen opgeroepen om stappen te vermijden die het zo nodige vertrouwen zouden ondermijnen. De Palestijnse Autoriteit zou daarom moeten afzien van unilaterale stappen in de richting van de Verenigde Naties en de specialized agencies van de Verenigde Naties. Israël zou daarom moeten afzien van bouwplannen en wat dies meer zij op de Westbank en in Oost-Jeruzalem. Dit is klip-en-klaar meermalen naar voren gebracht tegenover de Israëlische autoriteiten, zoals dat ook heden gebeurt. Tegen de heer Pechtold kan ik daaraan toevoegen dat de premier dit vandaag in zijn persconferentie met nadruk nog eens heeft gezegd.

De heer Pechtold heeft scherpe vragen gesteld over het Midden-Oostenvredesproces. Mijn reactie ligt besloten in de sensitieve situatie waarin wij op dit ogenblik zitten. Ik heb de contouren geschetst van waar we nu zitten en van waar we naartoe willen in de komende dagen en weken. Wij moeten er alles aan doen om de beide partijen aan de onderhandelingstafel te krijgen, op het hoogst denkbare niveau. Tot nog toe is er in Amman sprake van onderhandeling tussen twee, weliswaar stevig gemandateerde, onderhandelaars.

Er is natuurlijk kritiek op de nederzettingenpolitiek van Israël. Er is ook kritiek op de Palestijnen omdat zij naar de VN zijn gegaan en naar bepaalde specialized agencies. Ik weet dat sommigen in de Kamer hier anders over denken, maar dit is de positie van de Nederlandse regering.

Alles wat zou kunnen duiden op dreigementen of strafmaatregelen richting een van de beide partijen, zou van negatieve invloed kunnen zijn op het vredesproces. Ook daarbij zoeken wij naar evenwicht. Dat betekent dat strafmaatregelen naar aanleiding van wat er zich afspeelt aan Israëlische kant wat mij betreft niet aan de orde zijn, net zo min als strafmaatregelen in de richting van de Palestijnse Autoriteit die, om het maar even ruw te zeggen, wel door de Amerikanen zijn afgekondigd en uitgevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de fondsen van de Amerikanen voor een specialized agency van de Verenigde Naties en ook in de richting van de Palestijnse Autoriteit. Ook van dat soort strafmaatregelen is Nederland niet gediend. Sterker nog, wij doen er alles aan om de Palestijnse Autoriteit zo veel mogelijk te ondersteunen met wat wij in huis hebben wat betreft financiën en het opzetten van gemeenschappelijke programma's en wat dies meer zij. Dit wordt volledig onderkend door de Amerikanen en de Israëli's. Sommige programma's liggen besloten in de fondsen die we tot onze beschikking hebben. Andere programma's zijn trilaterale programma's, zoals dat over watermanagement tussen de Palestijnse Autoriteit, Israël en Nederland. Op dat punt proberen wij de partijen te bedienen. Hiermee geef ik rechtstreeks antwoord op de vraag van de heer Voordewind over bijvoorbeeld initiatieven om het midden- en kleinbedrijf in Nederland en het midden- en kleinbedrijf aan de kant van de Palestijnse Autoriteit zo veel mogelijk op elkaar te binden. Ik zou bijna zeggen – maar versta mij niet verkeerd – dat wij jaloers zouden mogen zijn op de economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden, want die is op dit moment behept met een groeipercentage van 4,8% tot 6%. Daar kunnen wij niet aan tippen.

De heer Van Bommel heeft een vraag gesteld over de kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten. Ik wijs erop dat het om een zone gaat die niet alleen vrij is van nucleaire wapens, maar ook van alle massavernietigingswapens. Finland bereidt op dit moment een conferentie voor over nucleaire wapens en massavernietigingswapens en wij doen daaraan van harte mee.

Mevrouw Peters heeft een vraag gesteld over het rapport van de European Union Heads of Mission. Ik moet zeggen dat ik wat dat betreft nog niet verder ben dan gisteren. Ik herhaal wat ik gisteren heb gezegd. Het rapport zal nog aan de orde komen op het ambtelijke niveau in Brussel. Daarna zal het een politieke toets ondergaan. Ik neem aan dat de zaak op dat moment volop naar de Kamer kan komen. Het onderwerp staat niet op de agenda van de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van komende maandag. Dit is tenminste de informatie die ik op dit ogenblik heb. Mocht deze informatie voor maandag veranderen, bijvoorbeeld doordat het wordt opgebracht bij «any other business», dan zal ik dit de Kamer subiet laten weten.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Het doet mij deugd om te horen over de intensivering van de economische betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit. De minister had het over evenwicht. Om een evenwicht te bereiken, heb je aan beide kanten van de weegschaal een vergelijkbaar gewicht nodig. Als ik de minister goed beluister, vindt hij een lidmaatschap dat ten doel heeft om het culturele erfgoed in VN-verband te versterken van hetzelfde gewicht als het bouwen van nederzettingen op de Westoever, de afbraak van honderden Palestijnse huizen, het weigeren van bouwvergunningen en het aftappen van 86% van de watervoorraad, waardoor volgens het rapport van de European Union Heads of Mission de levensvatbaarheid van de Palestijnse economie in de gebieden waar de nederzettingen zijn, nauwelijks nog voorstelbaar is. Kan de minister commentaar leveren op de vraag waar het evenwicht is en waarom men wel conditionaliteit verbindt aan steun voor Arabische landen, terwijl deze niet geldt voor de geïntensiveerde relatie met Israël of de Palestijnen?

Minister Rosenthal: Ik heb zojuist uitvoerig en naar ik hoop ook enigszins beredeneerd naar voren gebracht dat het mij op dit moment niet past om te praten in dreigende taal of om te zeggen: «Als je dit niet doet, dan gebeurt dat». Ik hoop dat de Israëlische autoriteiten en premier Netanyanhu het signaal van premier Rutte en van mij, naar buiten gebracht via de media en in gesprekken, simpelweg goed verstaan. Mevrouw Peters vraagt om evenwicht. Dat evenwicht zoeken we bij alle punten. In de economische samenwerking zoeken we ook naar dat evenwicht. Sommige Kamerleden zouden weer meer naar de andere kant overhellen dan mevrouw Peters. Wij willen economische samenwerking met de Palestijnse Autoriteit, maar willen ook de economische samenwerking met Israël sterk verstevigen. Om die reden zullen wij dus, bijvoorbeeld via een Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad, alles in het werk stellen om over en weer volop gebruik te maken van onze expertise.

Wat betreft het culturele erfgoed merk ik op dat het niet zozeer gaat om wat UNESCO doet. Helemaal niet. Het gaat erom dat er sprake was van een politieke, unilaterale stap van de Palestijnse Autoriteit. Daar bestonden bezwaren tegen. Ook zonder dat de Palestijnse Autoriteit die stap had gezet, had zij volop de gelegenheid gehad om te profiteren van de deskundigheid en de ervaring van UNESCO.

De heer Kortenoeven (PVV): De minister heeft te maken met een Kamermotie waarin staat dat er wel degelijk straf moet volgen op het door de Palestijnse Autoriteit gedogen of plegen van «incitement», ophitsing. Waarom geeft de minister geen antwoord op mijn vraag wat hij met deze motie gaat doen? Ook vraag ik de minister of hij vindt dat deze motie wel uitvoering verdient, ondanks dat hij zegt dat straffen niet aan de orde zijn.

Minister Rosenthal: De heer Kortenoeven heeft gesproken over hate speech, hate talk en wat dies meer zij. Ik heb deze zaak in Brussel aan de orde gesteld. Ook is deze zaak onderwerp van voortdurende bespreking in de commissie van de Palestijnse Autoriteit en Israël over dit onderwerp. Wat de heer Kortenoeven zegt, is dus niet aan dovemansoren besteed. De Nederlandse regering zit er op dat punt natuurlijk bovenop. In de contacten die premier Rutte en ik in de afgelopen tijd hebben gehad met de president van de Palestijnse Autoriteit, Abbas, werd dit ook voortdurend en nadrukkelijk naar voren gebracht. Ik krijg dan telkens te horen dat dit, wat president Abbas betreft, inderdaad zaken zijn die het vredesproces niet bevorderen. De Nederlandse regering vindt dit ook.

Ik kom te spreken over Syrië. Bashar al-Assad moet opstappen. Ook moet een grondig en onafhankelijk onderzoek worden gedaan naar de gebeurtenis waarbij journalisten gedood en verschillende journalisten gewond zijn geraakt, onder anderen de Nederlandse journalist Wassenaar. Wij hebben de Syrische autoriteiten hierop aangesproken. In dit geval kan er sprake zijn van een slager die zijn eigen vlees keurt, maar we kunnen niet anders. De Nederlandse regering heeft naar aanleiding van dit vreselijke voorval naar voren gebracht dat de Syrische autoriteiten de plicht hebben om journalisten die in het land zijn, te beschermen en ervoor te zorgen dat zij niet door geweld getroffen worden. Daarom spreken wij de Syrische autoriteiten ook zelf aan op dit punt, hoewel dat misschien een beetje vreemd is.

De Nederlandse regering prijst de inspanning van de Arabische Liga op zichzelf. De waarnemingsmissie levert niet het resultaat op waarop we hadden mogen hopen, door omstandigheden die eenieder gevoeglijk duidelijk zullen zijn. Welke koers moeten wij varen? Op dit punt zeg ik de voorzitter van de Syrische Nationale Raad na, die zowel aan mij als aan de Kamer heeft gezegd dat zo veel mogelijk moet worden geprobeerd om het pad te bewandelen van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en om bepaalde dwarsliggers zover te krijgen dat ze mee zullen gaan met een aantal zonder meer noodzakelijke stappen. Deze noodzakelijke stappen kunnen wat mij betreft niet inhouden alles wat riekt naar militaire interventie. Op dit moment zou dat buitengewoon riskant zijn.

De heer van Bommel heeft gevraagd naar mijn visie op de Syrische oppositie. Ik zie de Syrische Nationale Raad als een belangrijke gesprekspartner, maar niet als de legitieme vertegenwoordiger of whatever van het Syrische volk, zoals Libië de Syrische Nationale Raad inmiddels ziet. Ik ben onder de indruk van de doelstellingen en ambities van de Syrische Nationale Raad en van de instrumenten die hij wil gebruiken. Hij bepleit in hoge mate representativiteit en inclusiviteit en is tegen het gebruik van geweld. Ook bepleit de Syrische Nationale Raad respect voor de mensenrechten, bestrijdt hij expliciet dat minderheden in de hoek worden gezet en wil hij die minderheden een fair share geven. Syrië is een land van minderheden. Deze doelstellingen en ambities van de Syrische Nationale Raad moeten alleen maar aanspreken. De Syrische Nationale Raad bestaat voor 60% uit mensen van buiten Syrië en voor 40% uit mensen van binnen Syrië. Dat geeft spanningen, ook met de nationale coördinatiecommissie die in Syrië zelf bezig is. Natuurlijk moeten we de samenwerking die wordt gezocht tussen de Syrische Nationale Raad van Ghalioun en de Free Syrian Army scherp in het oog houden. Ghalioun heeft tegen mij gezegd dat dit leger uitsluitend werkt ten behoeve van de bescherming van de mensen in Syrië die door het geweld van de troepen van Al-Assad worden getroffen. Ik heb tegen de heer Ghalioun gezegd dat ik erop mag hopen en erop moet kunnen vertrouwen dat het daarbij blijft. Is dat niet het geval, dan vervallen wij voor we het weten in het omineuze toekomstbeeld van gewapende strijd van allen tegen allen. Dat moeten we zo veel mogelijk zien te voorkomen.

De heer Van Bommel (SP): De minister is duidelijk over militaire interventie. Die is volgens hem buitengewoon riskant. De minister schetst ook het buitengewoon onaantrekkelijke en te verwerpen scenario van een gevecht van allen tegen allen. Mag ik daaruit afleiden dat hij het trainen van opstandelingen door bijvoorbeeld Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk in Turkije afwijst? Wijst hij ook het leveren van wapens aan opstandelingen af? Wijst hij ten slotte ook de aanwezigheid van buitenlandse militairen op Syrische grond af, wat nog een stap verder is?

De heer Ormel (CDA): De minister zegt heel ferm dat Assad weg moet. Dat doet hij al langer en op zich ben ik het met hem eens. Maar als je a zegt moet je ook b zeggen. Als je zegt dat Assad weg moet, maar nog geen begin van een antwoord hebt gegeven op de vraag wat er dan moet gebeuren, hebben we wel een probleem met zijn allen. Een belangrijk deel van de Syrische bevolking blijft Assad namelijk steunen, omdat het bang is dat het van de regen in de drup zal vallen en dat het nog veel erger zal worden zodra Assad weg is. Daarom zal Europa meer moeten nadenken en zal het meer moeten leveren dan alleen maar sancties. Ik sluit mij daarom aan bij de woorden van mevrouw Peters. Zij zei dat wellicht moet worden nagedacht over een fonds waarmee wij de bevolking en de slachtoffers steunen. Ik vraag de minister om een reactie.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik heb net als de woordvoerder van D66 vragen gesteld over het voorstel van de heer Ghalioun voor een humanitair fonds. Ziet Nederland mogelijkheden om daarmee positief aan de slag te gaan?

De heer Kortenoeven (PVV): Het lijkt vanavond wel alsof ik de antwoorden uit de minister moet trekken, terwijl ik een heel duidelijke vraag heb gesteld over de consequenties van het opbreken van de Syrische staat. Nu is het al zichtbaar dat zware wapens worden verplaatst naar Libanon. Ik heb de minister gevraagd om over de Hezbollah-factor een oordeel te geven en om te zeggen hoe Nederland en de bondgenoten van Nederland daarmee omspringen in de richting van de Libanese regering en met betrekking tot UNIFIL, die helemaal niets onderneemt om resolutie 1 701 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties uit te voeren. Deze resolutie gaat over de ontwapening en over het opheffen van de milities in Syrië. Ik dank de minister alvast voor het antwoord op mijn vraag.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb ook een aantal vragen gesteld, met name over het mandaat van de Arabische Liga en over de voorzitter van de waarnemingsmissie, die een Sudanese generaal zou zijn, wat ook niet helpt. Ook heb ik een vraag gesteld over de samenstelling van de Syrische Nationale Raad. Kan de minister bevestigen dat deze voornamelijk bestaat uit mensen van de Moslimbroederschap? Ook heb ik een vraag gesteld over het Russische schip met de wapens.

Minister Rosenthal: De heer Van Bommel presenteert een stapsgewijze escalatie. Ik moet zeggen dat het leveren van wapens en de aanwezigheid van buitenlandse militairen op Syrisch grondgebied voor mij geen wenkend perspectief is. Ook het trainen van opstandelingen lijkt mij nogal wat. Maar als oppositieleden die bijvoorbeeld naar Turkije zijn gevlucht, daar van welke kant dan ook, misschien ook vanuit de internationale gemeenschap, worden ondersteund in hun pogingen om bepaalde zaken in Syrië op gang te krijgen, langs welke weg dan ook, kan ik daar geen probleem mee hebben. Bij alles wat naar militaire interventies zou neigen, hebben wij in dit verband echter te maken met het volkenrechtelijk mandaat dat er zou moeten liggen. Dat ligt er gewoon niet, en zolang dat er niet ligt, is het uit den boze. Dat is het zelfs ongeacht het feit dat Syrië wat betreft de regionale constellatie een heel ander verhaal is dan andere landen, waar je in het kader van de responsibility to protect nog wel eens zou kunnen denken aan een militaire interventie. Je moet de zaken op zich bekijken, en Syrië zit niet in dat rijtje.

De heer Van Bommel (SP): Ik stel een vraag om het helemaal precies te krijgen. De minister zegt dat trainen, bewapenen en «boots on the ground» voor hem geen wenkend perspectief vormen. Toch zijn de berichten daarover indringend en aanhoudend, en afkomstig van verschillende bronnen, zowel van mensen ter plekke als vanuit de landen die daarbij genoemd worden, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Zegt de minister dat hij die berichten niet kent of zegt hij dat hij daar afstand van neemt? Zegt hij: als dat zo is, zal Nederland zich daartegen uitspreken? Wat is de opvatting van de Nederlandse regering over die berichten? Die houden aan en zijn serieus te nemen.

Minister Rosenthal: Ik heb geen geconsolideerde informatie over datgene wat de heer Van Bommel naar voren brengt. Als ik die wel heb, zal ik daarop naar bevind van zaken handelen. Daarbij val ik terug op het feit dat interventies langs militaire kant op een ordentelijk mandaat moeten kunnen rekenen.

In de richting van de heer Ormel kan ik enkel dit zeggen: als het gaat om de inspanningen van de Syrische Nationale Raad en andere oppositiegroeperingen, werken wij vooral toe naar iets wat wij ook in andere contreien zien waar landen hopelijk in transitie naar betere tijden zijn, namelijk een road map met een aantal institutionele voorstellen voor de wijze waarop dat land straks verder moet gaan. Daar komt het op neer, en daar is men ook mee bezig. Ik moet echter zeggen dat het schoorvoetend gaat. Ik zou het graag steviger zien. Op dat punt neem ik de aanmaning van de heer Ormel heel serieus, ook voor onze besprekingen in Brussel.

Mevrouw Peters, de heer Ormel en de heer Pechtold spraken over het fonds voor Syrië. Toen de heer Ghalioun daarmee kwam, heb ik tegen hem gezegd dat ik zeer welwillend sta tegenover een aandeel van Nederland in een dergelijke aanpak. Op dit ogenblik verricht zowel OCHA als UNICEF in Syrië veel inspanningen. Deze organisaties doen hun best om er daar zo veel mogelijk van te maken. De Verenigde Naties hebben tot dit moment, ondanks anders luidende berichten, geen humanitaire noodsituatie geconstateerd. De Europese Unie verleent humanitaire hulp via zoveel mogelijk onpartijdige, onafhankelijke kanalen. Voor ondersteuning blijft de toegang tot het land echter buitengewoon moeilijk. Je weet op dit ogenblik nooit met wie je te maken hebt. Soms blijkt dat zogeheten onafhankelijke types toch weer deel van het regime uitmaken. Daar moeten wij dus heel voorzichtig mee zijn.

De heer Ormel (CDA): Het fonds is niet zozeer bedoeld voor een humanitaire ramp als zodanig, voedselgebrek of wat dan ook. Er zijn inmiddels 5000 slachtoffers in Syrië. Dat zijn vaak kostwinners of mensen die mensen achterlaten die vervolgens in armoede vervallen. Het zou een steun in de rug van de bevolking zijn als de EU daar begrip voor heeft. Zo zie ik dat fonds meer. Ik kijk ook even naar de collega's Pechtold en Peters.

Minister Rosenthal: Ook dat neem ik mee naar Brussel. Dat betekent voor mij dat ik dat serieus aan de orde stel. Wij moeten kijken waar wij met het benutten van eventuele fondsen ondersteuning geven aan mensen in Syrië zelf, aan de oppositie, aan de dissidenten en wat dies meer zij. Wij moeten dus heel goed weten welke gelden wij voor welke doeleinden hanteren, net zoals trouwens destijds bij Libië het geval was. Ik neem dit mee naar Brussel.

De voorzitter: Ik vraag de minister om dit onderwerp af te ronden. Wij hebben nog een wereld te gaan.

Minister Rosenthal: Het spijt me, voorzitter, maar ik heb nog de vraag van de heer Kortenoeven over Syrië en Libanon. Allerlei transacties die gaande zijn tussen Syrië en Hezbollah in Libanon worden vanzelfsprekend door de Nederlandse regering veroordeeld, evenals door de Europese Unie. Sterker nog, als wij het konden, zouden wij die willen tegengaan. Dat spreekt vanzelf. Het is markant dat Hezbollah volop steun aan het regime van Bashar al-Assad geeft. Ik zeg het een beetje oneerbiedig in de richting van de heer Kortenoeven, maar dit is vragen naar de bekende weg. Wij hebben helemaal niets met dat soort verbindingen. Dat onderwijl de zaak in de regio destabiliseert, is een extra pijnpunt.

Hiermee ben ik er nog niet, want de heer Voordewind heeft nog een vraag gesteld over de missie van de Arabische Liga onder leiding van de Sudanese generaal. Ook dat is een beetje vragen naar de bekende weg. Natuurlijk zouden wij dit graag anders zien. Het pleit voor de Arabische Liga dat zij dit onderwijl zelf ook wel inziet en probeert om tot een andere invulling van die waarnemingsmissie te komen.

Ook is er een vraag gesteld over de Syrische Nationale Raad en de samenstelling en representativiteit daarvan. Het is mij niet bekend dat die raad voornamelijk bestaat uit leden van de Moslimbroederschap. Ik heb een andere indruk. Ik wil niet zeggen dat ik hierover concrete andere wetenschap heb, maar ik zal dit toch zelf nog even goed nagaan. Mijn indruk is echt een andere.

Dan is er nog de kwestie van een Russisch schip dat met wapens via Cyprus richting Syrië is gegaan. Cyprus is daarop aangesproken, zowel door Nederland als door het Verenigd Koninkrijk. De details worden nog onderzocht door Cyprus zelf. Rusland is er ook op aangesproken, en heeft simpelweg, ik zou bijna zeggen op Russische wijze, meegedeeld dat er geen wapenembargo is en dat wij dus niet in de richting van Syrië moeten klagen. Zo zijn de verhoudingen, en ik kan er niet meer van maken. Dit waren mijn antwoorden met betrekking tot Syrië.

De voorzitter: Wij hebben geloof ik nog Birma, Servië, Sudan ... Ik maak de commissie er vast opmerkzaam op dat wij enigszins zullen uitlopen. Meer dan enige uitloop moet het niet zijn.

Minister Rosenthal: Ik kan het echt niet helpen. Ik probeer het naar vermogen zo efficiënt mogelijk te doen.

Ik kom op Egypte. De afgelopen weken zijn er zowel positieve als negatieve berichten uit Caïro gekomen. De negatieve berichten hebben wij gevoeglijk met elkander gedeeld. Ik noem het geweld tegen demonstranten medio december en buitensporig geweld tegen vrouwen. Dat was onacceptabel en schokkend; zie de verklaring van Lady Ashton op 18 december jongstleden, niet zo lang geleden nog. Er waren invallen bij lokale en internationale ngo's. Ook die zijn zonder meer te verwerpen, tenzij het zou gaan om strafbare feiten, waarbij je inderdaad het recht hebt om huiszoeking te doen.

Positieve feitjes zijn er ook. De viering van de koptische kerk op 7 januari jongstleden is vreedzaam verlopen. Moslims waren aanwezig bij kerkdiensten in een intercultureel samenzijn. Ja, zo gaat dat. De parlementsverkiezingen zijn, met alle mitsen en maren, ondanks een aantal onregelmatigheden, die door een van de woordvoerders hier met eigen ogen zijn waargenomen, behoorlijk ordentelijk verlopen. De opkomst was hoog. Dat de verkiezingen voor sommigen niet de uitkomst hebben gehad die zij zouden wensen, is zo, maar de opkomst was hoog. De uitslagen duiden op winst voor islamistische partijen, Moslimbroeders en salafisten, met om en nabij de 67% tot 70%. Als het aan mij ligt, zou de Europese Unie de nieuwe regering die daar moet gaan komen, moeten beoordelen op het programma en de daden, evenals op het opereren binnen datgene wat in de grondwet van Egypte is vastgelegd, inclusief respect voor de rechten van de mens, de rechten van vrouwen en voor burgerlijke vrijheden en minderheden. Onderwijl moeten wij natuurlijk bij alles wat wij doen de hervormingsgezinde krachten in Egypte volop steunen. Dat doen wij via de Europese Unie, evenals bilateraal via Matra-zuid.

De heer Van der Staaij vroeg of wij met Matra-zuid al volop aan de gang zijn. Er zijn nog geen concrete activiteiten. Wij hebben de zaak opgestart op 1 januari jongstleden. Wel zijn er uit de centrale fondsen van Buitenlandse Zaken inmiddels activiteiten gesteund op het gebied van mensenrechten, bescherming van minderheden, rechtsstatelijkheid et cetera, en niet te vergeten activiteiten in de richting van ngo's op het gebied van vrouwenrechten.

De opmerking van de heer Kortenoeven over Egypte en de islamisering wil ik enigszins bijpunten. Ik heb het steeds over het feit dat ik geen iranisering van de desbetreffende landen verwacht; men mag mij daarop aanspreken. Mijn parool is steeds dat mensen die hun vrijheid zelf hebben bevochten, die vrijheid niet meer zullen loslaten. Sommigen kunnen teleurgesteld zijn over de uitkomst van de Egyptische verkiezingen, maar mensen die hun vrijheid hebben bevochten, zullen die niet meer loslaten.

De heer Van der Staaij verwees naar een opmerking van premier Netanyahu van Israël, waardoor ik me zeer ten positieve aangesproken voel. Voor de Nederlandse regering moet volgens hem gelden dat zij de Egyptische autoriteiten zo veel mogelijk moet zien aan te moedigen om in het transitieproces datgene te doen wat de zaak in de goede richting zal stuwen. Dit is impliciet tevens mijn opmerking in de richting van de heer Voordewind ter zake van dat onderwerp.

De heer Kortenoeven had het over het associatieverdrag van Egypte met de Europese Unie. Hij plaatste, op zichzelf volkomen terecht, een opmerking over datgene wat er nog wel eens aan hate speech et cetera op televisiezenders en dergelijke wordt gedebiteerd. Wij zijn daar messcherp op. Wij spreken de autoriteiten daarop aan, ook via de Europese Unie. Om dit met realiteitszin naar voren te brengen, voeg ik eraan toe dat het mij soms niet gemakkelijk valt om alle lidstaten in de Europese Unie ervan te overtuigen dat zij inderdaad op dit punt heel scherp moeten opereren. Dat is gewoon een feit. Sommige vergeten wel eens dat wij juist vanuit de Europese Unie de vrijheid van meningsuiting en alles wat daarmee verbonden is, volop moeten koesteren. Toch blijf ik binnen de EU aandacht vragen en pleiten voor gezamenlijke actie, ook in de richting van de Egyptische autoriteiten, wanneer dat ook maar nodig is. Dit was, naar ik hoop, voldoende over Egypte.

Ik kom op Sudan, waarover mevrouw Dikkers meer dan een hartenkreet heeft geslaakt. Ik kan alleen zeggen dat ook ik de situatie in Sudan zeer zorgelijk vind en dus met haar de mening ben toegedaan dat wij daaraan vanuit de Europese Unie grote aandacht moeten besteden en inspanningen moeten verrichten. Soms is kwantiteit niet de maat der dingen, maar zonder dat ik er op dit ogenblik verder op kan ingaan, kan ik zeggen dat de ontwerpconclusies voor de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken, die ik inmiddels heb gezien, gelukkig duidelijke taal spreken. Wij zullen het daar maandag uitgebreid over hebben. Het zal niet even weggeduwd worden te midden van andere onderwerpen.

Voor de problemen in Zuid-Sudan, niet alleen het enorme geweld maar ook de hongersnood die er heerst, hebben wij volop fondsen. De inspanning van de Europese Unie is zeer fors. Ook Nederland pleegt forse inspanningen, ook financiële. Wij hebben bijvoorbeeld de co-lead in de sfeer van de food security. Aan dit punt besteden wij maandag specifieke aandacht en ik zal dat nog extra benadrukken. Ik moet erbij zeggen dat wij, zoals een van de woordvoerders expliciet heeft opgebracht, ten aanzien van Sudan, Khartoem, tegelijkertijd te maken hebben met een stevige, lange graat in onze keel. Daarmee doel ik niet alleen op president Al-Bashir, maar ook op de gouverneur van Zuid-Kordofan, Haroun, die wij naar het Internationaal Strafhof in Den Haag willen hebben. Het stelt mij ook teleur – ik zeg het maar in één moeite door – dat president Al-Bashir bijvoorbeeld een tijdje terug in Libië met veel egards is ontvangen. Wij hebben de Libische autoriteiten daar toen hard op aangesproken. Ik ben ervan overtuigd dat wij er in Zuid-Sudan vooral naar moeten streven om te helpen bij de institutionele opbouw, die tribale conflicten reguleert. Doen wij dat niet, dan komen wij van een koude kermis thuis.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Er zijn nog een paar vragen onbeantwoord. Gaat Nederland zijn inspanningen intensiveren om het vredesproces tussen Khartoem en Juba een nieuwe impuls te geven? Kunnen Nederlandse helikopters worden ingezet ten behoeve van de voedselhulp? Kan ik van de minister een appreciatie, een politiek oordeel krijgen over de besprekingen tussen Sudan en Zuid-Sudan die momenteel in Addis plaatsvinden? Het mag ook per brief.

Minister Rosenthal: Ik zal hierop nader terugkomen. Het lijkt mij het beste om dit te doen naar aanleiding van de uitkomsten van de Raad op maandag, die ik dan meteen kan meenemen. Een verzoek om helikopters voor voedseldroppings et cetera is bij mij tot nog toe niet binnengekomen, evenmin als, voor zover mij bekend, bij collega Hillen. Maar ik houd er niet van om verkeerde informatie aan de Kamer te verstrekken. Houd mij dus ten goede: ik trek dat na. Ik neem dit meteen mee in de afwikkeling na de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken op maandag.

De voorzitter: Dat is een heldere toezegging.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Gaan wij onze inspanningen daar intensiveren? Mag ik dat als toezegging opvatten?

Minister Rosenthal: Wij spannen ons al echt duchtig in. Met wat wij op dit ogenblik aan middelen ter beschikking stellen, zijn wij echt by far een van de grootste contribuanten. Niet alleen met middelen maar ook met onze aanwezigheid daar spannen wij ons in. Daar bestaat nog wel eens een ander beeld van, maar die inspanningen zijn behoorlijk stevig. Ook de inspanningen van zowel onze ambassade in Khartoem als de nieuwe ambassade in Juba zijn aanzienlijk, weliswaar met beperkte personele middelen maar ook met een aantal mensen die specifiek met dit soort dingen bezig zijn. Over de besprekingen tussen Sudan en Zuid-Sudan in Addis Abeba zal ik ook naar aanleiding van de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken terugkoppeling geven in de richting van mevrouw Dikkers.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik hoor van de minister dat hij niet wil intensiveren, terwijl van beide posten een verzoek daartoe op het ministerie is binnengekomen. Ik snap dus niet helemaal waarom de minister dat niet wil doen. Ik ben op de post geweest. Wij hebben uitgebreid gesproken met iedereen die daar zit. Wij hebben ook gesproken met de mensen in de regering. Er is een heel nadrukkelijke behoefte. Mag ik de minister nogmaals vragen om contact op te nemen teneinde te bekijken wat wij extra zouden kunnen doen?

Minister Rosenthal: Nu ben ik toch even een beetje stuurs. Ik zeg niet op voorhand toe dat ik ga vragen om intensivering van de inspanningen. Mevrouw Dikkers neemt het woord «extra» in de mond. Ik ga ervan uit dat er meer dan voldoende middelen in de richting van Sudan gaan. Ik wil bekijken hoe wij die op de meest effectieve en efficiënte manier kunnen benutten, zodat wij voldoen aan datgene wat mevrouw Dikkers aan de orde stelt. Ongetwijfeld zal ik vanuit de posten in zowel Khartoem als Juba dan de berichten krijgen die zij in de richting van mevrouw Dikkers als postillon hebben verstrekt.

De voorzitter: U gaat nu van stuurs naar andere gevoelens.

Minister Rosenthal: Met betrekking tot Birma kan ik meteen tot de kern van de zaak komen, denk ik. Wij vinden de ontwikkelingen in Birma zeer bemoedigend. Naar ik heb begrepen, geldt dat ook voor diegenen die in ballingschap uit Birma onder meer in Nederland aanwezig zijn, het Burma Centrum Nederland. Wij voelen ons bemoedigd. Wij vinden het van belang dat de internationale gemeenschap, dus ook Nederland, het hervormingsproces steunt en aanmoedigt. Er zit wel één maar aan; dat is ook bijvoorbeeld door Aung Sang Suu Kyi naar voren gebracht. Ten eerste is de vraag of het onomkeerbaar is. Het antwoord daarop is vooralsnog nee. Ten tweede is de vraag of dit alles is. Ook daarop is het antwoord nee, want er zijn nog altijd politieke gevangen in de gevangenissen, en dat zijn nog altijd grote aantallen. Op dat punt val ik dus terug op conditionaliteit, zeg ik mede in antwoord op de vraag van de heer Pechtold namens de fractie van D66. Wij hopen dat wij, als wij Birma beoordelen op onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, op eerlijke en vrije verkiezingen en op rechte vooruitgang op het gebied van verzoening met etnische minderheden, in april, wanneer de jaarlijkse herziening van de sancties zal plaatshebben, inderdaad stappen vooruit zullen kunnen doen. Als wij hierover maandag in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken spreken en daar zouden constateren dat er voldoende voortgang is, ben ik op zichzelf genegen om het nu al te hebben over – ik moet heel precies zijn – niet het opheffen maar het opschorten van bepaalde sancties, bijvoorbeeld visumrestricties. Deze lijn zoeken wij wat betreft Birma.

Ik kom op Servië/Kosovo. De resultaten in de dialoog zijn nu op zich bemoedigend; ik ga weer in de positieve mood. De echte ijkpunten, waaronder de présence van Kosovo in de regionale situatie in het gebied, moeten echter nog altijd zeker worden gesteld. Wat betreft de grenzen, onder meer het management van de grensovergangen, lijkt het erop dat wij echt de goede kant opgaan. Toch moeten wij ook op dit moment maximale druk op de ketel houden om beide partijen te brengen naar datgene wat wij nodig hebben om in de Raad Algemene Zaken in februari en in de Europese Raad in maart tot een positieve uitkomst te komen.

Ten aanzien van Wit-Rusland heeft de Raad van Ministers komende maandag weer een verdere aanscherping van de sancties voorliggen. Daarbij gaat het om een listing van weer een heel stevig aantal personen. Zowel de Nederlandse regering als de Europese Unie probeert – Nederland zet hierop altijd zwaar in – om dissidenten zo veel mogelijk behulpzaam te zijn, zowel dissidenten in Wit-Rusland zelf alsook degenen die zich vrijelijk uit Wit-Rusland naar aanpalende landen kunnen begeven, iets wat nog altijd kan, merkwaardig genoeg. Wij ondersteunen dus onder meer Wit-Russische dissidenten die voor dit moment hun heil hebben gezocht in de Baltische landen. Dat doen wij actief en met grote energie.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik stel een vraag naar aanleiding van het antwoord van de minister op een vraag van de heer Van der Staaij, dat mij heeft verbaasd. De minister zei dat de Matra-zuidmiddelen per 1 januari eindelijk vrij zijn gekomen. Dat betekent dat het een klein jaar heeft geduurd voordat het potje van 7,5 mln. in werking werd gezet. Dit was nu juist hét antwoord van Nederland op de Arabische ontwikkelingen. Wat kan de minister zeggen om mij gerust te stellen dat in het vervolg de besteding van dat potje sneller gaat, zodat je met de ontwikkelingen mee kunt en flexibel kunt inspringen?

Minister Rosenthal: In het afgelopen jaar zijn er op allerlei fronten gelden besteed in de Arabische regio. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan. Voor de aanwending van de Matra-zuidgelden voor 2012 geldt dat wij er volop op zullen inzetten om de middelen efficiënt te besteden en ervoor te zorgen dat wij de noden die daar op dit ogenblik zijn, zo snel mogelijk kunnen ondervangen met goede programma's. Het is dus niet zo dat wij niets hebben gedaan tot 1 januari 2012, welnee, er is van alles gebeurd, en dat heb ik ook gemeld.

De voorzitter: Met enig eigenbelang van de D66-fractie – ik kan me een motie herinneren – vraag ik de minister of wij daarvan een overzicht kunnen krijgen.

Minister Rosenthal: Met alle plezier zenden wij een overzicht naar de Kamer. Ik zou me kunnen voorstellen dat wij dat als een van de componenten inkaderen in een brief over de ontwikkelingen in de Arabische regio. Zo nodig mezelf bijna weer uit, maar dat doe ik graag, want het wordt echt tijd dat wij weer een brief over de Arabische regio zenden.

De voorzitter: Op 7 februari hebben wij een AO. Ik stel voor dat u die brief voor dat AO aan ons toezendt.

De heer Kortenoeven (PVV): Ik heb de minister twee kleine vragen gesteld, één over Turkije en de toestand met Frankrijk in verband met het Armeniëgedoe, en één over de verkiezingen in Kazachstan. Daarover hoor ik graag zijn mening.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als er een brief komt over de Arabische regio, zou daarin dan ook de kwestie van de samenstelling van de Nationale Syrische Raad, waarover de minister een toezegging heeft gedaan, kunnen worden betrokken?

De voorzitter: Dat laatste wordt toegezegd.

Minister Rosenthal: Over de spanning tussen Turkije en Frankrijk naar aanleiding van de wetgeving in Frankrijk, waarvan ik overigens heb begrepen dat die nog in discussie is bij de Franse senaat, kan ik het volgende zeggen. Toen dit aan de orde was, hebben wij meteen pogingen in het werk gesteld om langs Europese lijn, maar ook zelf, op onze manier, te zoeken naar wegen om de enorme spanning die begon te ontstaan, te kanaliseren. De Nederlandse regering neemt ten aanzien van de kwestie een standpunt in dat verschilt van datgene wat in Frankrijk in de wetgeving voorligt. Wat dat betreft is het dus een beetje schaken op ongelijke speelvelden. In elk geval hebben wij zowel Turkije als Frankrijk aangesproken op dit punt, vooral via de Europese lijn, en wij hebben het gevoel dat de zaken op dit ogenblik ietwat in kalmer vaarwater komen. Dat is ook hard nodig, en dat verhoudt zich geheel tot datgene wat wij gisteren in het dertigledendebat in de Kamer hebben besproken.

Het valt te betreuren dat de verkiezingen in Kazachstan naar het oordeel van de OVSE, dat altijd een zeer beredeneerd oordeel is, niet hebben voldaan aan de basisprincipes van vrije verkiezingen. Het is wel positief – laten wij ook hierbij onze zegeningen toch een beetje tellen – dat er in elk geval drie partijen in het parlement zijn terechtgekomen, zij het dat het nog altijd lijkt op wat wij vroeger «typisch Oost-Europese uitslagen» noemden. De Europese Unie moedigt Kazachstan natuurlijk aan om de democratische tekortkomingen aan te pakken. Vanuit Nederland, zowel bilateraal als in EU-verband, zijn wij ook bereid om dat te bevorderen en daarbij de helpende hand toe te steken.

De voorzitter: Ik dank u allen voor uw aandacht.

Wij hebben nog te goed, voor het AO van 7 februari, een brief over de Arabische regio. Wij krijgen in het verslag natuurlijk alles gemeld, maar met name Sudan wordt daarin meegenomen.

Dat gezegd zijnde, dank ik de minister en zijn ondersteuning. Ik sluit dit algemeen overleg, met een kleine uitloop.