Kamerstuk 21501-02-1100

Verslag van een algemeen overleg

Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Gepubliceerd: 31 oktober 2011
Indiener(s): Raymond Knops (CDA), Nebahat Albayrak (PvdA)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1100.html
ID: 21501-02-1100

Nr. 1100 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 oktober 2011

De vaste commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 6 oktober 2011 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 september 2011 met het verslag van de Raad Algemene Zaken van 12 september 2011 (21 501-02, nr. 1092);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 30 september 2011 met de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 11 oktober 2011 (21 501-02, nr. 1095);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 6 september 2011 inzake de fiche Richtlijn radioactieve stoffen in water (22 112, nr. 1203);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 19 september 2011 inzake de fiche over de verordeningen aanpassing cofinancieringsniveau cohesie, platteland en visserij (22 112, nr. 1223).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Knops

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Albayrak

De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Van Keulen

Voorzitter: Knops

Griffier: Van Haaster

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Bontes, Dijkhoff, El Fassed, Knops, Ormel en Timmermans,

en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom. Ik heet in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken welkom. Hij vervangt de staatssecretaris, die om logistieke redenen hier niet aanwezig kon zijn. Het kabinet spreekt met één mond en dat zal ook vandaag gebeuren. Ik stel een spreektijd voor van vier minuten.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Uit de geannoteerde agenda vernemen wij dat het Poolse voorzitterschap het onderwerp «groeibevorderende maatregelen» als prioritair heeft aangemerkt en geagendeerd voor de Europese Raad. We kunnen uit de agenda echter niet opmaken wat men daar nu concreet onder verstaat. Daarin is sprake van een centrale rol voor de versterking van de interne markt, van digitale diensten en producten die moeten worden uitgebreid, van een vermindering van de administratieve regeldruk en van slimmere regelgeving. Ik vind dat men daarmee toch wel erg in algemene formuleringen blijft steken. Ik zie dan ook niet in hoe dat op de korte termijn de groei in de Europese Unie zou moeten aanwakkeren. De problemen op belangrijke terreinen als werkloosheid en armoede nemen toe en daarom zijn er op de korte termijn concrete maatregelen nodig die leiden tot economische versterking. Wat vindt de minister dat er concreet moet gebeuren? Kan hij deze algemene formuleringen, waar je niet tegen kunt zijn, concretiseren zodat die groeibevorderende maatregelen ook echt effect hebben op de korte termijn?

Met betrekking tot de economic governance zien we dat Van Rompuy is uitgenodigd en dat de lidstaten concrete voorstellen mogen doen voor een verbeterde economische beleidscoördinatie en een verbeterd crisismanagement. Nederland heeft zijn visie al kenbaar gemaakt. Hoe is die bij de andere lidstaten gevallen? Verwacht de minister steun voor de Nederlandse voorstellen? Kent de minister ook voorstellen van andere landen waar wij ons misschien bij zouden kunnen aansluiten?

Dan kom ik bij de structuur- en cohesiefondsen. De SP steunt al langer het standpunt van de Nederlandse regering om ons bij deze fondsen te beperken tot de minst welvarende regio's in de minst welvarende lidstaten. Tegelijk bestoken lagere overheden in Nederland ons met het verzoek om toch vooral te blijven trachten uit die Europese ruif mee te eten. Vanuit de positie van de lagere overheden is dat zeer begrijpelijk, omdat ook zij geconfronteerd worden met bezuinigingen die op hen worden afgewenteld. Het is echter wenselijk om hierbij stappen voorwaarts te zetten. Welke landen liggen er dwars op dat punt? Nederland geeft hierbij het goede voorbeeld, maar zijn er landen die zich in een vergelijkbare positie als Nederland bevinden en die hierin wat ruimhartiger zouden mogen zijn? Landen die gezamenlijk met Nederland zouden kunnen optreden om een beperking van de Europese uitgaven op dit punt te bereiken? Graag een antwoord van de minister.

Van Rompuy en Barroso lijken elkaar af te wisselen in hun wens vergaande uitspraken te doen op het punt van economic governance en economic government. Barroso zou de Europese Commissie al hebben aangemerkt als de enige economische regering van Europa. Wat de SP betreft, is dat een uitspraak waar de regering afstand van moet nemen. Een uitspraak die ook niet past bij wat de Nederlandse minister-president steeds heeft gezegd: we moeten elkaar de maat nemen maar elkaar niet de wet voorschrijven. Dat is precies het verschil tussen governance en government: een government kan namelijk wel de wet voorschrijven, althans daartoe voorstellen doen. Dat is niet wat Nederland en de SP-fractie willen. Ik hoop dat ik de minister van Buitenlandse Zaken kan verleiden tot uitspraken die daar duidelijk afstand van nemen.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. In korte tijd is Nederland door de opstelling van dit kabinet in Europa een dwarsligger geworden. Ik noem slechts de positie van de EU in het Midden-Oosten, de voorstellen van minister Leers, het compromis over de uitstoot van schadelijke stoffen door vliegtuigen en het Duitse compromis met betrekking tot de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengengebied. Al deze compromissen konden op het laatste moment rekenen op een eenzaam «njet» van Nederland. Dat is niet constructief maar destructief. Hoe gaat deze opstelling ons verder helpen? Kan de minister zich ervoor inzetten dat Nederland weer op zoek gaat naar verbindingen en compromissen in plaats van de overeenstemming constant te torpederen? Of ziet hij geen voordelen in samenwerking met gelijkgezinde landen?

De Commissie doet een redelijk voorstel om landen die aan het infuus liggen te ontzien in het Europees stimuleringsbeleid. Juist de armste gebieden in de armste landen kunnen geholpen worden als de eisen voor cofinanciering tijdelijk worden opgerekt. De eigen overheden hebben geen geld meer om in Europese projecten te steken en dus kan de Europese Commissie niet meer bijpassen. Klopt het dat geplande projecten zouden moeten worden afgeblazen? Klopt het dat dit voorstel vooral de armste regio's in de armste landen zou helpen en dat dit dus de Nederlandse doelstelling op het gebied van cohesiebeleid ondersteunt? Hoeveel geld moeten deze landen in crisis bijpassen om alle geplande Europese investeringen doorgang te laten vinden? En hoeveel is dit als het voorstel wordt aangenomen? Ziet de minister de mogelijkheid om de drie voorstellen van elkaar los te koppelen? Kan de minister rekkelijker zijn op het gebied van cohesie dan op het gebied van landbouw en visserij?

Mijn volgende punt is Kosovo. Het staat weliswaar niet op de agenda, maar kan de minister toezeggen dat hij dit wel op de agenda zet? Is de minister het met mij eens dat Europa hiervoor een eensgezind en krachtig beleid nodig heeft? Hoe voorkomt de Europese Unie dat de Kosovaren eenzijdige maatregelen nemen die de woede verder aanwakkeren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de benoeming van een Europees speciale vertegenwoordiger? Denkt de minister dat Servië binnenkort terugkeert aan de onderhandelingstafel? Kan de minister ervoor zorgen dat het kabinet snel een reactie geeft op het onderzoek van IKV Pax Christi over de rol van de EU in Kosovo?

Ten aanzien van de voorbereiding van COP 17 in Durban vraag ik mij af of er vertrouwen is in het bereiken van een gemeenschappelijk standpunt. Zal de Europese Unie een bijdrage aan het klimaatfonds toezeggen en zal er een verdeling over de lidstaten worden gemaakt waarbij duidelijk is hoe de lidstaten kunnen garanderen dat dit geld er komt?

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Bij het lezen van de geannoteerde agenda krijg ik de indruk dat het maar steeds niets wil worden met de Raad Algemene Zaken. De bedoeling was om van de RAZ het voorportaal van de Europese Raad te maken, maar dat is niets geworden. De Europese Raad wordt de facto via informele kanalen, via de sherpa's, voorbereid. Dat betreurt mijn fractie. Het ware beter geweest, ook voor de positie van een land als Nederland, wanneer de RAZ die voorbereidende rol zou spelen. Lidstaten verzwakken hem zelf door er niet in te investeren. Zeker als je ziet wie er voor de RAZ worden afgevaardigd. Voor de ministers van Buitenlandse Zaken is het vaak even afwachten voordat het echte werk van start gaat op hun eigen gebied. Maar goed, misschien verbetert dit nog in de toekomst.

Aan de agenda vallen mij twee dingen op die alles te maken hebben met wat er in de crisis manifest is geworden. In de eerste plaats dat de Europese structuren te langzaam zijn om te kunnen inspelen op de snelheid waarmee de crisis zich voltrekt. Dat kunnen wij dagelijks constateren. Ik merk dat men naar Brusselse maatstaven op topsnelheid werkt. Ik merk ook dat het denken zich veel sneller ontwikkelt op dit vlak, ook in deze Kamer. Door bijna alle fracties – ook die van de SP, zo stel ik met enige tevredenheid vast – worden nu dingen over de Europese rol gezegd die een halfjaar geleden nog niet zouden zijn gezegd. De Europese structuren zijn er echter niet op ingesteld om met de snelheid die de crisis van ons verwacht, te reageren. De hamvraag is dan ook hoe je dat ooit kunt verbeteren zonder weer in dat jarenlange proces van verdragswijziging terecht te komen. Daar zal de RAZ zich eens over moeten buigen, want het lijkt mij bepaald onwenselijk dat wij om een verdragswijziging te ontlopen, de facto een verdragswijziging in allerlei procedures of afspraken verstoppen. Hier ligt een heel grote opdracht en die heeft alles te maken met de vraag welke groeibevorderende maatregelen je zou moeten nemen. Hoe ziet economic governance er in de toekomst uit? Dat moet wel resulteren in door verdragen ondersteunde afspraken tussen lidstaten die de snelheid en de impact van het handelen kunnen vergroten.

Het tweede grote onderwerp heeft alles te maken met de cohesie- en structuurfondsen. We hebben ons er de laatste twintig jaar enorm op geconcentreerd om de nieuwe lidstaten erbij te betrekken. Europa is geheeld, de deling van Europa is voorbij en we hadden heel veel moeite om die staten op ons niveau te tillen. Dat lijkt echter redelijk te lukken. Opvallend is dat ondertussen de kloof met Zuid-Europa groter is geworden. De kloof tussen noord en zuid op een aantal indicatoren bedreigt momenteel Europa, terwijl de kloof tussen oost en west heel snel gedicht wordt. Vandaag kwam een staatje binnen met universiteiten in de wereld. Zuid-Europa ontbreekt daar nagenoeg in. Op het gebied van de R&D-investeringen is Zuid-Europa ook bijna afwezig. Ook is de toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren extreem moeilijk. De kloof tussen noord en zuid zal in deze crisis alleen maar groter worden. Daar zijn de structuur- en cohesiefondsen in de huidige vorm toch geen antwoord op? Je lost het toch niet op door nog een weg aan te leggen met nog een bedrijventerrein? Dat los je toch alleen op door in het kader van Europa 2020 harde afspraken te maken over de manier waarop je investeert in de modernisering van de economie, in de modernisering van de arbeidsmarkt van Zuid-Europa, et cetera. De discussie over de structuurfondsen moet veel meer in dat kader worden geplaatst.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Op de agenda staat een aantal zaken. Ten eerste de economische groei. Het doet ons deugd dat het Poolse voorzitterschap dit als een van zijn speerpunten heeft gekozen. Dat is namelijk de enige substantiële weg voor verbetering. Voor de VVD speelt ook de agenda van Cameron en Rutte waar zich later zeven andere regeringsleiders bij hebben aangesloten in het kader van «leaders for growth», een belangrijke rol. Daar is duidelijk draagvlak voor. Wordt met dat initiatief iets gedaan? Zet Nederland zich daar met die andere acht ondertekenaars actief voor in? Wat is in het licht hiervan de Nederlandse positie ten opzichte van de recente verklaring van Sarkozy en de brief van Cameron over de groei op mondiaal niveau, die ook op de G20 in Cannes besproken zal worden? Ook zijn wij benieuwd naar de meer concrete stand van zaken ten aanzien van het uitvoeren van de voorstellen van Monti over de interne markt en meer specifiek de diensten en de digitale agenda. Hoe gaat het kabinet dat proces stimuleren en versnellen? Het is logisch dat de aandacht naar veel andere zaken in Europa uitgaat, maar het zou zonde zijn als we over een paar jaar moeten constateren dat we hierin vertraging hebben opgelopen.

Een ander punt is het cohesiebeleid. Voor de VVD is het heel duidelijk: de middelen horen naar de armste regio's in de armste landen te gaan. Dat kan gepaard gaan met een behoorlijk kleinere pot. Helaas volgt het voorstel van de Commissie deze lijn niet. Aan dit beleid wordt nog steeds 33% van de EU-begroting uitgegeven; het beleid wordt niet echt vernieuwd en gemoderniseerd, laat staan dat de pot kleiner wordt. Volgens ons moeten deze fondsen gericht zijn op economische groei en niet op herverdeling. Ook moeten er geen zaken doorheen worden gemengd die eigenlijk op nationaal niveau thuishoren. Naast wetgeving is geld het belangrijkste en invloedrijkste sturingsmiddel. Als een provincie of een gemeente iets bepaalds moet doen om geld te krijgen, is het best wel aantrekkelijk om zich daaraan te conformeren. Dan krijgen ze namelijk dat geld en anders niet.

Ook zijn wij benieuwd naar de visie van het kabinet op de voorstellen van de Europese Commissie om de besteding van de cohesiegelden beter te controleren. Als de cohesiegelden hun werk hadden gedaan op de manier waarvoor zij waren bedoeld, hadden we ons een hoop ellende kunnen besparen.

Dan kom ik bij de voorstellen ter verhoging van de cofinanciering door de EU en de Commissie voor landen die financiële bijstand ontvangen. Het is begrijpelijk dat die landen gebaat zijn bij programma's die economische groei stimuleren, maar het lijkt ons niet het goede moment om hun eigen bijdrage daarin te verlagen. Dat lijkt ons geen goede prikkel, aangezien het al schort aan controle daarop, omdat juist dan de kans bestaat dat het geld nog kritieklozer wordt geaccepteerd en ingezet. Het zou ertoe leiden dat wij geld steken in projecten zonder mede-eigenaarschap en medeverantwoordelijkheid van de kant van de uitvoerenden. Ook zou dit de kwaliteit van de projecten niet ten goede komen. Wij zouden graag meer inzicht hebben in de financiële consequenties, die onvoldoende duidelijk zijn. Wij zijn dus niet enthousiast over het plan. Wij vragen het kabinet om dit gebrek aan enthousiasme over te dragen en om niet alleen inzicht te vragen in de financiële consequenties maar ook in de dekking daarvan.

Mijn laatste punt betreft de economic governance. We kennen de brief van het kabinet. Aangezien de daarin verwoorde voorstellen erg goed zijn, kan ik mij voorstellen dat de andere regeringsleiders de moed in de schoenen is gezonken om nog zelf met voorstellen te komen. De kans is erg klein dat zij het kabinetsplan nog kunnen overtreffen, maar voor alle zekerheid vraag ik of andere landen ook plannen hebben gemaakt, en zo ja, welke. Zijn deze in lijn met het kabinetsplan of liggen er ook rigoureus andere, concurrerende plannen op tafel? Van de heer Barroso hebben we nog geen plannen gezien maar wel heel veel woorden gehoord. Een Europa dat aanbevelingen doet, lijkt hij niet te accepteren. Ook lijkt hij ervoor te pleiten om Europa de boel te laten overnemen, ook als landen zelf een solide financieel en economisch beleid voeren waar andere lidstaten niet door benadeeld worden. In een verklaring heeft het kabinet er al afstand van genomen. Is de minister echter bereid om dat ook duidelijk te maken op de Raad Algemene Zaken? Het adagium «wel de maat nemen maar niet de wet voorschrijven» en de typering van government en governance, die de heer Van Bommel daar nog aan toevoegde, passen hier goed bij. Wij vinden dus dat het kabinet puik werk heeft geleverd met zijn brief, maar als handelsnatie weten we dat een perfect product zich niet vanzelf verkoopt. De vraag is dus wat het kabinet heeft ondernomen en nog gaat ondernemen om draagvlak te creëren voor dit proces. Welke vruchten heeft het al afgeworpen en hoe valt dit te rijmen met de plannen van Van Rompuy? Wij kennen zijn sixpack en wachten met spanning de details af. Blijft het bij deze sixpack of komt er een ruggengraat bij, waartoe de kabinetsplannen een goede aanzet kunnen geven?

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Op de agenda staan niet alleen het verslag en de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken, maar ook een aantal fiches. Aangezien de regering alles weet, grijp ik de gelegenheid aan om de minister te bevragen over het fiche Richtlijn radioactieve stoffen in water. Wat zijn de implicaties van de parameters, waarden, frequenties, meetmethoden voor het toezicht op radioactieve stoffen? Alle gekheid op een stokje, dat vraag ik niet aan de minister en dat wil ik hem niet vragen; misschien dat hij daar later schriftelijk op in wil gaan. Vanwege het tijdtekort vinden wij het echter niet passend dat deze fiches op deze agenda staan. Als ze bij de regering liggen, verzoeken wij haar om de fiches op tijd naar de Kamer te zenden. In verband met dit fiche is namelijk sprake van een aparte richtlijn, die volgens ons best in de drinkwaterrichtlijn zou kunnen worden opgenomen.

Mijn volgende punt is de geannoteerde agenda. Daarin is sprake van de agenda voor de EU 2020-strategie, de versterking van de interne markt. Wij missen het belang van de vermindering van regeldruk. Wij vragen daar steeds om. Wij verzoeken de regering om de belangwekkende voorstellen van het rapport van de commissie-Stoiber te bespreken en mee te nemen bij deze Raad Algemene Zaken, omdat het belangrijk is dat er iets mee wordt gedaan. Dit rapport dreigt namelijk in een la terecht te komen.

Mijn volgende punt is de economic governance. De CDA-fractie wil weliswaar blijven inzetten op een toekomstvisie voor de Economische en Monetaire Unie, maar zij ziet toch enkele risico's. Als de uitwerking van Van Rompuy in lijn is met het Duits-Franse voorstel, zou de door de CDA-fractie en de regering gewenste inzet op onafhankelijk toezicht wel eens ter discussie kunnen komen te staan. Wij vragen de regering dan ook om alert te zijn en te strijden voor een onafhankelijke autoriteit, om een of andere via de Raad in te stellen autoriteit te voorkomen. Het moet een onafhankelijke autoriteit zijn met een onafhankelijke Commissaris, die via de Commissie en niet via de Raad wordt ingesteld. Na de voorstellen goed gelezen te hebben, stel ik vast dat Nederland daarin verrast zou kunnen worden.

Dan kom ik bij het cohesiebeleid. De regering zet in op een beleid dat alleen gericht is op de arme regio's. Op zich delen wij dit standpunt, maar wij vragen ons af of de regering daarbij nog wel aanhaakt bij de algemene lijn in Europa ten aanzien van het cohesiefonds. Wij stellen vast dat het cohesiebeleid meer wordt gekoppeld aan infrastructuurbeleid in het kader van Connecting Europe. Ook wordt er over innovatie gesproken. Als dat de Europese lijn is en de Nederlandse regering inzet op meer besteding van Europese gelden voor innovatie, is het wellicht verstandig om bij dat cohesiefonds aan te haken. Dat zou dan ook voor Nederlandse regio's van belang zijn.

In de geannoteerde agenda mis ik een apart agendapunt over de zesde G20-top in Frankrijk. Vindt Nederland daar nog wat van en, zo ja, wat?

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Het Pools voorzitterschap pleit voor versterking van de interne markt, invoering van slimmere regelgeving en eenvoudigere administratieve procedures. Zelfs de enige partij van Nederland die nog Europakritisch is, kan hier niet tegen zijn. Ik vraag me wel af wat voor beeld de minister hierbij heeft. Wat betekent dat dan en hoe gaat dat dan in zijn werk?

Naar ik heb begrepen, vormt het programma voor de structuur- en cohesiefondsen een belangrijk agendapunt. Het toverwoord daarbij is solidariteit. Uit een onderzoek van de Financial Times naar de besteding van die gelden blijkt dat het programma zich heeft ontpopt tot een ondoorzichtige bureaucratie. Als gevolg daarvan is moeilijk te achterhalen waar het belastinggeld heen is gegaan. Het decentrale systeem van toezicht functioneert slecht, waardoor fraude en misbruik zelden worden bestraft. Bepaalde dossiers slepen al jaren voort, omdat ze tussen de hoofdsteden van de lidstaten en Brussel heen en weer worden verplaatst. Deels hierdoor worden miljoenen euro's afgetapt door de georganiseerde misdaad. Aldus de conclusies van de Financial Times. In Roemenië en Bulgarije wordt fraude gepleegd met die gelden en ook de Italiaanse maffia speelt daar een rol in. Dat zijn allemaal harde feiten, net als het feit dat er projecten zijn stilgelegd. Zo zou er onder meer sprake zijn van fraude bij de vervanging van de riolering in Sliven. Dit project is stilgelegd en onduidelijk is wat er met dat geld is gebeurd. Verder zijn er vermoedens van witwaspraktijken bij de bouw van hotels, en ga zo maar door. De PVV pleit ervoor om met de structuur- en cohesiefondsen te stoppen. Ook wil ik van de minister graag weten wat de oorzaak is van de grote fraude bij deze fondsen. In zijn jaarrapportage constateert OLAF weer een toename van fraude met deze EU-gelden.

De heer Ormel (CDA): De geachte afgevaardigde Bontes spreekt over een specifiek geval in de Bulgaarse stad Sliven. Het toeval wil dat de CDA-fractie daar al eerder schriftelijke vragen over heeft gesteld. Uit de beantwoording en de nasleep van deze zaak blijkt dat de burgemeester van Sliven inmiddels achter slot en grendel zit. Wat dat betreft wordt er zelfs in Bulgarije wat gedaan aan fraude en criminele praktijken. Is de PVV-fractie van mening dat we het ook positief kunnen beoordelen als er iets aan gedaan wordt?

De heer Bontes (PVV): Ik heb inderdaad kennisgenomen van de arrestatie van de burgemeester. Dat neemt echter niet weg dat de maffia daarbij een rol speelt en dat witwaspraktijken bij hotels plaatsvinden. Deze burgemeester vormt het topje van de ijsberg. Laten we nu geen halleluja roepen bij de arrestatie van één burgemeester. Die arrestatie is positief maar niet genoeg. Het is daar een groot probleem en er vindt megafraude plaats. Het gaat om een derde van het EU-budget. Heel veel geld is verkeerd besteed en verkeerd terechtgekomen. Volgens de rapporten gaat het om 1,8 mld. Dat is een treurig bewijs van incompetentie en zeer zorgwekkend. Nogmaals, hoe komt het dat dit bij die cohesie- en structuurfondsen speelt?

In het verlengde hiervan speelt de discussie over de aanpassing van het cofinancieringsniveau. Lidstaten die er momenteel economisch slecht voorstaan, kunnen wat minder in die pot storten. De EU hoogt het bedrag op. Het zijn in feite communicerende vaten. Waarom heeft Nederland ingestemd met die mogelijkheid? Is er wel dekking voor? Waar komt dat geld vandaan? Is dat in overeenstemming met een sobere Europese meerjarenbegroting? Ik zou graag van de minister willen weten hoe dat in zijn werk gaat.

Tot slot ga ik in op het fiche ten aanzien van drinkwater en straling. De PVV-fractie is daar geen voorstander van. Nederland is namelijk al op niveau. Daar zou je tegenin kunnen brengen dat Nederlanders op vakantie in Bulgarije ook goed drinkwater willen hebben. Dat is echter aan de lidstaten zelf. Als Nederlanders naar Mexico op vakantie gaan, hebben ze die garantie ook niet. De Europese Commissie kennende, leidt dit tot meer analyses, meer plannen, meer controles, meer boetes en nieuwe autoriteiten. Ook zorgt het voor extra fondsen voor landen die op dat niveau moeten komen. Waar moeten die landen immers het geld vandaan halen? Dit is dus weer een voorbeeld van Europese regelzucht, waar de PVV geen voorstander van is.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik spreek mede namens collega Knapen, die vanwege logistieke problemen in de luchtvaart niet op tijd aanwezig kon zijn. Toch heb ik mij met veel betrokkenheid voorbereid op deze commissievergadering, omdat de materie die aan de orde is in deze Raad Algemene Zaken zonder meer van groot belang is. In lijn met het betoog van de heer Timmermans valt het nodige te zeggen over de institutionele verhoudingen tussen de Raad Buitenlandse Zaken, de Raad Algemene Zaken, de Europese Raad en wat dies meer zij. Sommige collegae voelen zich bij tijd en wijle bepaald ongemakkelijk bij het huidige traject. We weten allemaal dan ook dat er bij de voorbereiding van de Europese Raad dingen gebeuren waarop niet is geanticipeerd. Dan hebben bepaalde agendapunten het nakijken. Daar moeten we op een bepaald moment doorheen. Ik meen dat de heer Timmermans sprak over het ongemak van de ministers, soms ook deputy ministers, van Algemene Zaken, ten opzichte van hun collega's van Buitenlandse Zaken. Ik heb het kennelijk verkeerd begrepen. Dit is toch niet aan de orde?

De heer Timmermans (PvdA): Dat bedoelde ik bepaald niet. Ik bedoelde dat aardig wat lidstaten hun ambassadeur of een hoge ambtenaar naar de Raad Algemene Zaken afvaardigen, met als gevolg dat bijvoorbeeld Van Rompuy en Barroso het vertikken om naar de Raad Algemene Zaken te komen. Dat begrijp ik overigens wel. Als de RAZ het echte voorportaal van de Europese Raad zou zijn, zou het niet verkeerd zijn als Van Rompuy en Barroso standaard aan die algemene raad zouden deelnemen.

Minister Rosenthal: Wat de heer Timmermans zegt, is zonder meer een feit. Dat is slecht en dat zou anders moeten. Voor Nederland geldt dat collega Knapen daar altijd aanwezig is en het woord daar zo nodig volop voert. Ik wil nog even wat aan finetuning doen. Het probleem met de Raad voor ministers van Algemene Zaken is bijvoorbeeld dat het uitbreidingsdossier is belegd bij de minister van Buitenlandse Zaken en dat die daar dus ook bij zit. Voor Nederland is dat ook zo. Ik geef dus zonder meer toe dat het allemaal wat ongemakkelijk is.

Voordat ik op concrete punten inga, pak ik eerst het procedurele punt van de fiches op, dat door de heer Ormel is genoemd. Ik neem dat zeer ter harte. Ik zal dat ook nagaan en er aandacht voor vragen. Wij weten dat het in zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer voortdurend onderwerp van discussie is. De Kamer mag niet voor voldongen feiten worden gesteld. Wat het fiche ten aanzien van de radioactiviteit betreft, moet ik het antwoord schuldig blijven. Dat krijgt de heer Ormel nog langs andere weg.

Dan kom ik bij de algemene punten die aan de orde zijn gesteld. Behalve de voorbereiding van de Europese Raad in strikte zin zijn ook de presentatie door de Eurocommissaris voor het regiobeleid, Hahn, van het Commissiepakket voor het nieuwe cohesiebeleid na 2013 en de «growth enhancing measures» van belang. Op de agenda van de Europese Raad staan het economische beleid, zowel in de EU als wat de externe aspecten betreft, de inzet voor de G20 in Cannes op 3 en 4 november – daar schuiven wij niet aan, maar wij zijn wel volop betrokken bij de voorbereiding – en de klimaatverandering. Dat laatste onderwerp is overigens ook in andere AO's breed aan de orde geweest.

Daarnaast is op de bekende Europese top van 21 juli afgesproken dat Van Rompuy met voorstellen voor versterking van de economic governance zou komen. De Nederlandse ideeën daarover staan vermeld in de Kamerbrief van 7 september. Het kabinet lobbyt hard om steun te krijgen voor de Nederlandse voorstellen, voor het bekende punt van de interventieladder en de begrotingscommissaris. Die commissaris wordt met een harder woord wel eens «eurotsaar» genoemd, maar met zo'n tsaar loopt het vaak slecht af; we houden het dus maar op een begrotingscommissaris. Wat er uiteindelijk gaat komen, zo zeg ik tegen de heer Ormel, ligt nog open. Het ligt nog open of het een onafhankelijke autoriteit of een begrotingscommissaris wordt. Volstrekt helder is echter dat het die kant op moet gaan.

Staatssecretaris Knapen is onder andere de afgelopen dagen in Berlijn en Wenen geweest om die lobby stevig aan te zetten. De minister-president spreekt morgen in Berlijn met bondskanselier Merkel en volgende week met de heer Barroso. De heer Barroso vaart op bepaalde punten wel een andere koers dan de Nederlandse regering. Barroso zit in de ogen van de Nederlandse regering te veel op de lijn van de economic government en minder op onze lijn van economic governance.

De heer Ormel (CDA): De minister zegt over de onafhankelijke begrotingsautoriteit: dat het die kant opgaat, is volstrekt helder. Wat ons betreft, is dat juist niet zo. Ik heb mijn opmerkingen geplaatst om de regering erop te wijzen dat zij op haar zaak moet passen. Bij Van Rompuy en bij «Merkozy» bespeur ik bewegingen in de richting van een autoriteit, die hangt aan de Raad onder Van Rompuy. Dat moet Nederland niet willen.

Minister Rosenthal: Kennelijk heb ik mij onduidelijk uitgedrukt. Toen ik zei dat het «die kant opgaat», heb ik een beetje in pars pro toto gedacht. Nederland vindt dat het die kant op moet gaan. Laat daar geen misverstand over zijn. Onze minister-president spreekt morgen met bondskanselier Merkel. Zij zit op dezelfde lijn, evenals een aantal leden van de Bondsdag. Toen collega Westerwelle onlangs hier op bezoek was, kwam in zijn kielzog een van de financiële woordvoerders in de Bondsdag mee. Daaraan is duidelijk te zien dat een bepaalde koers wordt uitgezet. Hier voeg ik echter aan toe – dat is inmiddels overbekend – dat Frankrijk traditioneel andere voorkeuren heeft. Waar Nederland en Duitsland zitten op regels, zit Frankrijk, Sarkozy voorop, op politieke sturing. Dat werkt hij uit volgens de benadering die de heer Ormel heeft genoemd. Wat dat betreft, is het bepaald niet zo dat daar de neuzen dezelfde kant op staan.

Er is waardering voor het Nederlandse initiatief. De steun ervoor groeit, hoewel er duidelijke weerstand bestaat. Waar die weerstand vandaan komt, hoef ik natuurlijk niet te duiden, want er zijn hier zeer duidelijk belangen in het geding.

Ik kom bij het onderwerp Europese Raad as such en het thema van de economische groei, dat daar centraal wordt gesteld. We mogen niet erg blij zijn met de verwachtingen van de economische groei. Die zijn namelijk beperkt. Als je deze vergelijkt met andere delen van de wereld, baart dat bepaald zorgen. De groei in Europa bedraagt, als ik het goed zeg, minder dan 2%, terwijl die in Azië 8% tot 12% is, net als in een deel van Latijns-Amerika. Daaruit blijkt dat er echt iets moet gebeuren. In Europees perspectief als zodanig zijn er centrale punten, ten eerste groei, groei, groei en ten tweede begrotingsdiscipline en alles wat daarbij hoort. Hierbij komen direct de vragen over voormalig commissaris Monti in beeld. Bij groei speelt de interne markt een rol. Het gaat daarbij om voorstellen en maatregelen op het punt van de digitale markt, om vermindering van de lastendruk, om de openbare aanbestedingen, waar heel veel te winnen is, en om het Europees octrooi, waar ook heel veel te winnen is. Dat laatste punt wordt sterk onderschat, maar een duidelijke ontwikkeling naar een echt Europese octrooiering brengt met zich dat je de kennis en de innovatie in een vroegtijdig stadium kunt aanzetten. Naast de interne markt speelt de externe markt een rol. In dat verband hebben we het over de relaties met de VS en China, over bilaterale vrijhandelsakkoorden, over markttoegang en over de openstelling van de eigen markt. Dat laatste hoort er ook bij als je over vrijhandel en level playing field spreekt. Ik maak van de gelegenheid gebruik om te zeggen dat in de overleggen met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken voortdurend langskomt, is langsgekomen en blijft langskomen de opening van de Europese markt voor bijvoorbeeld landbouwproducten uit de Arabische regio.

Onder meer de heer Ormel heeft gevraagd naar de G20. Daar gaat het ook over groei, over «balanced growth», evenwichtige groei. De zorgen op het wereldtoneel zijn zonder meer duidelijk wat betreft prijsvolatiliteit, met name van grondstoffen, de voedselveiligheid en het zoeken naar innovatieve financieringsvormen. De inzet van Nederland is om het internationale monetaire systeem te versterken door onder meer sterkere surveillance vanuit het IMF.

De heer Ormel (CDA): De CDA-fractie vindt het als het gaat om de toekomst van ons economische stelsel, dat in zijn voegen kraakt, wat te gemakkelijk om alleen maar te spreken over de vraag hoe wij de groei kunnen aanjagen. Er zou nadrukkelijk ter sprake moeten worden gebracht hoe we onze schulden kunnen terugbrengen. We kunnen wel weer keynesiaans groei gaan verzinnen, maar als we niets doen aan de enorme schuldenproblematiek, die toch aan de bron ligt van de huidige economische crisis, en als we daar op G20-niveau niet over praten en dit niet tot de inzet van de EU maken, dansen we op het achterdek van het welbekende schip.

Minister Rosenthal: Ik kan de bewoordingen van de heer Ormel geheel volgen. De Nederlandse prioriteit, ook wat betreft de G20, is dat het moet gaan om instrumenten die bijdragen aan de stabiliteit en het functioneren van het internationaal monetair systeem. We zitten dus al heel wel in dezelfde richting. Er mag geen misverstand over ontstaan dat als het om groei gaat, de keynesiaanse aanpak wat de Nederlandse regering betreft niet op tafel ligt. Zij vindt dat het, ook in de discussies in G20-verband, vooral moet gaan om de verhoging van ons concurrentievermogen. We doen dat door gebruik te maken van een van de krachtbronnen van de Europese economie, namelijk de kennis en de research en development opstoten in de vaart der volkeren. Daarbij verwijs ik naar wat de heer Timmermans heeft gezegd over de pikorde van bijvoorbeeld de universitaire instellingen. Wij moeten er echt voor zorgen dat de Europese kennisinstellingen niet wegzakken ten opzichte van de Amerikanen en de razendsnel opkomende kennisinstellingen in Azië.

De heer Ormel (CDA): De minister zegt dat wij er alles aan moeten doen om de kennis weer op te stuwen in de vaart der volkeren. We gaan dan echter voorbij aan de bron van de crisis waar wij in verkeren, namelijk dat wij met z'n allen veel te veel schulden hebben gemaakt. Niet alleen Europa heeft verschrikkelijk veel schulden, maar ook de VS. Als wij de bron niet aanpakken op G20-niveau, als wij daar niet fundamenteel over praten en als dat niet de inbreng van de EU is, stomen wij met oogkleppen door in de vaart der volkeren. Het lijkt mij zinvol als Nederland, hoewel wij niet zelf aan tafel zitten bij de G20, als relatief sterke economie in de EU inbrengt dat het de EU zou sieren als zij daadwerkelijk over het terugdringen van de schuldenproblematiek praat.

Minister Rosenthal: Dat zou Nederland niet alleen sieren, het siert Nederland als dat gebeurt. Wij zullen daar volop aan werken. Het is duidelijk dat in de relatie VS-China-Azië-Europa sprake is van scheefgroei en dat we met schuldenproblematiek zitten, zowel aan staatszijde als in andere contreien. Hoezeer de G20 institutioneel gezien ook een toevalstreffer is, we moeten daar hard aan werken en tot resultaten komen op het allerhoogst denkbare niveau.

De heer Van Bommel vroeg naar de standpunten van Van Rompuy en Barroso. Ik heb al weergegeven dat daar verschil in zit. Van Rompuy zit aan de governancekant en Barroso wil verder gaan, wat niet aan de Nederlandse regering besteed is.

De heer El Fassed en anderen vroegen naar de structuur- en cohesiefondsen. Inderdaad zit er een aanscherping in ten opzichte van hoe het in de geschiedenis van de EU is gelopen. Er wordt nu ingezet op de armste regio's in de armste lidstaten. Het is niet anders dan dat. Er moeten, vanzelfsprekend, resultaten worden geboekt. Er ligt ook conditionaliteit in besloten. Ik denk dat dit ook heel belangrijk is in verband met het Stabiliteits- en Groeipact. Voor het cohesiebeleid is het Meerjarig Financieel Kader leidend. Daarbinnen moet het zich zonder meer afspelen. De heer Timmermans vroeg hoe wij daar verder mee om moeten springen. Als je dan terechtkomt bij de verhoudingen in Europa, is het zonneklaar – ik vond dit een krachtige diagnose – dat we steeds heel sterk hebben ingezet op de nieuwe lidstaten, Oost- en Midden-Europa et cetera, en dat daar waarachtig veel aan de gang is. Overigens klampt men zich nog altijd veel meer vast aan de structuur- en cohesiefondsen dan mij lief is. Ik heb daar weleens forse discussies over met collegae uit die streken. Als je naar de statistieken kijkt, lijkt de discrepantie tussen noord en zuid sterker te zijn dan tussen west en oost, zij het dat ik dan wel even op de «kleintjes» moet letten, want bepaalde landen staan er bepaald slechter voor dan andere, ook in dat gebied.

De heer Bontes (PVV): De minister noemt het een krachtige analyse dat de zuidelijke lidstaten het momenteel zeer slecht doen en misschien nog wel slechter dan de landen aan de oostkant, zoals Roemenië en Bulgarije, misschien Hongarije. Pleit de minister hiermee voor meer structuur- en cohesiefondsen voor de zuidelijke lidstaten ten koste van Roemenië en Bulgarije?

Minister Rosenthal: Nee, daar pleit ik niet voor. Hoe sneller we van de structuur- en cohesiefondsen af zijn, hoe beter. We gaan niet praten over de vraag of we die fondsen zouden moeten opstoten in de vaart van al die volkeren omdat hier en daar problemen zijn. Het tegendeel is waar, we moeten naar minder en we moeten er veel efficiënter en effectiever mee omspringen. In de Financial Times zijn vele pagina's gewijd aan de problemen die er op het punt van de fondsen zijn. Die problemen moeten zonder meer worden aangepakt. Allereerst moeten de nationale regeringen zelf doen wat nodig is. Verder moet de monitoring van de structuur- en cohesiefondsen steviger zijn dan die kennelijk in het verleden is geweest. We hebben daarbij natuurlijk de monitoringsmechanismen te pakken. De Europese Rekenkamer speelt daar een rol bij. Ook Europees geld is geld van de belastingbetaler. Daar moet op een zo zuinig mogelijke manier mee worden omgesprongen.

De heer El Fassed heeft gevraagd naar de benoeming van de speciaal vertegenwoordiger voor Kosovo. Op dit moment is dat de Italiaan Gentilini. Er moet toe worden gewerkt – dat wordt in het algemeen ook gezegd – naar een benoeming van een zware speciaal vertegenwoordiger. Kennelijk is die nog niet gevonden, maar die is zeker nodig. Ik wil niet onder stoelen of banken steken dat de situatie in Kosovo en de relatie tussen Kosovo en Servië ons ernstige zorgen baart. Het ene moment lijkt het in de relatie tussen Belgrado en Pristina de goede kant op te gaan, maar vervolgens slaat binnen de kortste keren de vlam weer in de pan. Zoals we ook in ander verband hebben gewisseld, staat de territoriale integriteit van Kosovo volstrekt overeind. Wat de zaken in veel opzichten belemmert, is het simpele feit dat 22 landen Kosovo erkennen en 5 niet.

De vraag van de heer El Fassed over Durban en het Europees klimaatfonds kan ik als volgt beantwoorden. Wat betreft de vulling van het klimaatfonds wordt op dit moment niet gesproken over toezeggingen. Ik moet het zeggen zoals het is.

De heer Ormel (CDA): Eigenlijk zouden we in het zojuist afgelopen AO spreken over Kosovo, maar door de tijdsdruk hebben we het verschoven naar dit AO. Met name in Europees verband is de positie van EULEX in verhouding tot KFOR van belang. De positie van KFOR, geleid door de NAVO, wordt door sommigen ter discussie gesteld. Ik zou het op prijs stellen als de regering zich hard maakt voor de positie van KFOR. Ik denk dat het niet mogelijk is voor EULEX om de rol van KFOR in de bewaking van de grens ten noorden van Mitrovica over te nemen. EULEX moet meer de rule of law in het gebied ten noorden van de Ibar zien terug te krijgen; «veroveren» is een verkeerd woord in dat verband. Wat dat betreft moeten KFOR en EULEX hand in hand gaan. Ik hoop dat de minister deze lijn steunt. Ik vraag hem om dat in Europees verband ook als zodanig in te brengen.

Minister Rosenthal: Hierop kan ik bevestigend reageren. Ik zeg er wel bij dat we wat betreft de relatie tussen KFOR en EULEX te maken hebben met een veiligheidsnet dat kennelijk om EULEX moet worden gespannen. Dat is op zichzelf droevig genoeg. Ik neem maar even de gelegenheid te baat om te zeggen dat we op dat punt ten aanzien van Bosnië en Herzegovina in veel opzichten ook iets dergelijks hebben beleefd. Op dat punt is het rustig, maar ik verheel niet dat we, als we naar de patstelling kijken die in Bosnië en Herzegovina heerst, vooral moeten uitkijken dat we niet dezelfde weg opgaan. Dat geldt overigens ook voor andere landen op de Balkan. Ik herinner mij dat de heer Van Bommel het in dat kader weleens heeft gehad over de hospitalisering van het conflict daar. Die terminologie heb ik mij nu ook eigen gemaakt. Wat betreft KFOR en EULEX zeg ik dus «ja», maar we willen er natuurlijk voor zorgen dat we die internationale interventieclubs zo snel mogelijk niet meer nodig hebben. Hoe sneller hoe beter.

De heer Bontes (PVV): Als je dit zo hoort, KFOR die moet bijspringen om de grenzen te bewaken, EULEX die het niet aankan – het is overigens bekend dat EULEX een tijger zonder tanden is – kan toch alleen de conclusie worden getrokken dat de toetredingsladder van Servië voorlopig moet worden geblokkeerd? Men bekijkt het maar. Je kunt toch niet doorpraten als sprake is van dit soort dingen? Kosovo is helemaal niet toe aan de door hem gewenste visumliberalisatie. We halen daarmee risico's binnen die we niet willen. De PVV vindt dat we voorlopig gewoon kunnen stoppen met het doorlopen van de toetredingsladder zolang dit soort situaties er nog zijn.

Minister Rosenthal: Ik heb mij niet op het procedurele punt teruggetrokken dat de uitbreiding komende maandag niet op de agenda staat in Luxemburg. Dat geldt ook voor Kosovo. Wat betreft Servië, wanneer de besluitvorming weer voorligt, na de rapportage van de Europese Commissie op 12 oktober, zullen wij een en ander beoordelen aan de hand van de stand van zaken op dat moment. Het is heel duidelijk dat er, zoals dat in vreselijk jargon wordt uitgedrukt, twee showstoppers zijn. Ten eerste is dat voor Servië de samenwerking met het Joegoslavië-tribunaal. Ten tweede is dat de relatie tot Kosovo, zij het dat deze lange tijd minder pregnant was, maar nu speelt deze natuurlijk op. De Nederlandse regering is zich volop bewust van de problemen die daar op dit moment voorliggen.

De heer Dijkhoff sprak over Cameron-Rutte en Cameron-Sarkozy. Zie daar hoe de prime minister van het Verenigd Koninkrijk een vooraanstaande rol speelt in de EU, zij het dat hij geen euro beheert. Zeven landen hebben zich inmiddels geschaard achter het rapport-Cameron/Rutte, «leaders for growth». Het gaat daarin om competitief vermogen, kennis en research en development. Ook gaat het om de vrijmaking van de interne markt. Op dat punt zitten prime minister Cameron en minister-president Rutte op een en hetzelfde spoor.

Over Monti kan ik melden dat hij belangrijke onderwerpen voor heeft liggen. Het gaat om een unitair octrooi, maar ook om zaken met betrekking tot energiebeleid. Voor Nederland gelden de vier prioriteiten die ik al heb genoemd. Dit alles past binnen de twaalf prioriteiten die de Commissie in haar mededelingen heeft benoemd, zeg ik in de geheimtaal van de Europese Commissie.

De heer Dijkhoff heeft gevraagd of ook andere landen voorstellen hebben gedaan in het spoor van economic governance. Het antwoord daarop is nee. Tot op dit moment zijn geen andere plannen bekend. Het sixpack moet simpelweg worden aangezet. Daar gaat het over: toezicht, monitoring en wat dies meer zij.

In reactie op de vraag van de heer Ormel zeg ik dat we de voorstellen van Stoiber moeten meenemen in de besluitvorming.

Een aantal leden van de commissie heeft vragen gesteld over de cofinanciering. De verhoging van het cofinancieringsdeel van de EU vloeit voort uit de eurotop van 21 juli. Het doel is om de continuering van de programma's te waarborgen. De inzet van de Nederlandse regering is om de verhoging te beperken, zowel in omvang als in duur, opdat we de financiële consequenties zo veel mogelijk in de hand houden. Wat dat betreft, liggen de zaken dus vast binnen de huidige meerjarenbegroting. Daar valt niet buiten te treden.

Ik hoop dat ik hiermee enigszins naar tevredenheid de vragen van deze commissie heb beantwoord.

De heer Ormel (CDA): Hoewel beide woorden met «co» beginnen, was mijn vraag niet zozeer gericht op cofinanciering, maar op cohesiebeleid. Het lijkt erop dat in Europa het cohesiebeleid meer wordt gekoppeld aan de EU 2020-strategie en innovatie. Dat staat enigszins haaks op de strategie van de Nederlandse regering om het cohesiefonds te beperken tot de armste regio's. Is het niet verstandiger om aan te haken bij de Europese lijn? We kunnen immers niet overal tegen zijn en altijd tegendraads zijn. Als wij dat doen, zouden wij de innovatie voor regio's ook kunnen aanwenden voor economische topregio's in Nederland. Dat zou wellicht, naar aanleiding van mijn motie over synergie, onderaan de streep uiteindelijk voor Nederland een wenselijkere strategie kunnen zijn.

Minister Rosenthal: Bij de vijf punten van de Nederlandse lijn met betrekking tot het cohesiebeleid zit ook de koppeling aan de EU 2020-strategie. Daarbinnen kan worden gezegd dat er natuurlijk structuurfondsen zijn, juist voor innovatie en met name voor grensoverschrijdende zaken, wat voor Nederland van groot belang is. Dat is precies de lijn die de heer Ormel noemt als hij het heeft over Connecting Europe, de infrastructurele kant, en over innovatiefondsen. Nederland zal heel serieus moeten nagaan wat het voor ons in petto zou hebben op dat terrein.

De heer Ormel (CDA): Ik duid de minister het volgende niet euvel, maar ik wijs hem toch op de zin in de geannoteerde agenda waarin staat: «Nederland pleit ervoor de besteding van cohesie- en structuurfondsen te beperken tot de minst welvarende regio's in de minst welvarende lidstaten». Als de minister zegt dat de Nederlandse regering het cohesiefonds ook wil koppelen aan innovatie en de EU 2020-strategie, zegt hij dus dat de regering de innovatie zoekt in de minst welvarende regio's in de minst welvarende lidstaten. Dat is niet het geval. Het is voor Nederland ook niet verstandig om die lijn te kiezen.

Minister Rosenthal: Het gaat er natuurlijk om dat we eerst de structuurfondsen zo ver mogelijk omlaag duwen. Innovatie en alles wat daaraan vastzit, is natuurlijk een van de kernpunten van de EU 2020-strategie. Je mag toch hopen dat Nederland op een bepaald moment waar nodig op dat vlak mee kan delen in de gelden die daarvoor beschikbaar zijn. We doen daarmee niets af aan het beginsel dat we de cohesiefondsen in strikte zin vastpinnen op de armste regio's in de armste lidstaten. We moeten langs verschillende kanalen opereren op dit vlak. We moeten een en ander niet contamineren, want dan komen we in de problemen.

In dit verband maak ik overigens nog een opmerking tegen de heer Ormel. We moeten vooral inzetten op de lijn dat hoe eerder we van de structuur- en cohesiefondsen in de EU af zijn, hoe beter het is. We gaan dan dus ook praten over datgene wat er aan andere budgetten mogelijkerwijs beschikbaar komt, ook in de lijn naar de EU 2020-strategie, die dan voor datgene kunnen worden benut waar het echt om gaat, namelijk om groei, innovatie, de dienstensector en wat dies meer zij.

De heer Ormel (CDA): Ik bemerk enig verschil van inzicht. Op zich kan ik het billijken als de Nederlandse regering van de structuur- en cohesiefondsen af wil. Maar als de Europese lijn een andere is, is het dan niet zinvoller om het volgende te zeggen: hoe we het fonds noemen is een tweede punt, maar als we het «cohesiefonds» blijven noemen terwijl het wordt ingezet voor innovatie in het kader van de EU 2020-strategie en als Nederland volhoudt dat het fonds moet verdwijnen, dan is het resultaat dat wij voor onze innovatieve regio's niet meer aan bod komen?

Minister Rosenthal: Dat is een andere vraag, want hierbij gaat het om volgtijdelijkheid. De heer Ormel en ik zitten ongetwijfeld op dezelfde koers als ik zeg dat we, oneerbiedig gezegd, niet gekke Henkie moeten zijn op Europees niveau. Dat zou erg onverstandig zijn.

De voorzitter: Ik weet niet of u doelt op de partner van Ingrid, maar ik zag de heer Bontes al lachen.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik heb twee punten. Ten eerste. Ik ben het helemaal eens met de minister dat de Monti-agenda belangrijk is, dat we die steunen en dat we een aantal punten daarvan heel erg als prioriteit zien. Juist omdat we delen dat deze agenda zo belangrijk is, heb ik gevraagd wanneer concrete vervolgstappen worden gezet in dat kader. Ik wil namelijk voorkomen dat ik hier over een paar jaar nog steeds moet vertellen dat het zo belangrijk is dat we er iets mee gaan doen. Er moet echt iets mee gebeuren, vooral in de tijd dat we andere groeimogelijkheden in de economie goed kunnen gebruiken.

Ten tweede. De minister zegt dat in het cohesiebeleid sprake is van een versoepeling rondom de cofinanciering en dat hij het ermee eens is dat de daarvoor benodigde financiering zo beperkt mogelijk moet zijn en binnen de begroting moet vallen. De minister zei ook dat die binnen de begroting moet worden gevonden, maar ik vraag mij af of daar ruimte voor is binnen de huidige toewijzingen. Het is immers vaak de gewoonte om eerst heel veel toezeggingen te doen en vervolgens bij de lidstaten aan te kloppen en te zeggen: we hebben het geld nodig, want we hebben het al toegezegd. Dat heeft tot gevolg dat er stuwmeren aan toegezegde fondsen ontstaan die niet eens kunnen worden uitgegeven.

Minister Rosenthal: Wat betreft de Monti-voorstellen, er is al een wetgevend voorstel gepubliceerd op een aantal van de punten waarover hij heeft gerapporteerd. Dat geldt onder meer voor een unitair octrooi, een van de belangrijkste punten die er maar kunnen zijn, en voor het energiedossier. Voor de overige prioriteiten is dit nog niet het geval.

Over de cofinanciering kan ik meedelen dat de regeling niet buiten de vastliggende enveloppes komt. De Commissie heeft budgetneutraliteit betracht. Het voorstel is bedoeld om de lidstaten aan bod te laten komen binnen deze enveloppes. De term «enveloppes» staat voor de budgetten die daarvoor beschikbaar zijn. De Kamer ziet dat ik mij het technojargon op dat vlak nog eigen moet maken. Ik ken de term «enveloppes» wel uit de nationale politiek, maar nog niet uit de Europese.

De heer Bontes (PVV): Over de cofinanciering ben ik absoluut nog niet gerustgesteld. Het zijn communicerende vaten. De EU heeft het percentage verhoogd ten gunste van de lidstaten. De opstelling van het Europees Parlement en de Europese Commissie is tot nu toe keihard geweest. Zij zeggen: we hebben allerlei lopende afspraken en iedere wijziging daarop betekent meer. Gisteren heeft de budgetcommissie van het Europees Parlement over het budget gestemd en daarbij een verhoging aangevraagd van 4,2%. Iedereen is daarmee akkoord gegaan, behalve mijn eigen fractie natuurlijk. Als je dat bekijkt, kun je toch niet zeggen dat het budgetneutraal wordt uitgevoerd? De stelling is immers altijd geweest: lidstaten, Europese Raad, zeg maar wat je dan niet wilt. Ik ben bang dat dit zware gevolgen gaat hebben, ook voor het Meerjarig Financieel Kader. Ik zou daar graag een toelichting op willen hebben, want we zijn uitgegaan van een nominale nullijn en geen inflatiecorrectie. Dit mag niet leiden tot een verhoging van het Meerjarig Financieel Kader. Kan de minister mij dat garanderen?

Minister Rosenthal: Dat garandeer ik de heer Bontes. Het moet blijven binnen het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Dat is gewoon zo. Ik kan er met veel omhaal van woorden op verdergaan, maar dat heeft weinig zin. De budgetneutraliteit, waarover ik het al heb gehad, staat voor mij. Anders had ik die volzin daarnet niet uitgesproken.

De heer Bontes (PVV): Maar het zou kunnen dat het Meerjarig Financieel Kader verhoogd wordt. Het gaat om het Nederlandse uitgangspunt, namelijk dat de nominale nullijn wordt gehanteerd zonder inflatiecorrectie. Is het de intentie van de minister om daarbinnen te blijven?

Minister Rosenthal: Het antwoord is ja. Ik kan daaraan toevoegen dat de cofinanciering niet alleen binnen het Meerjarig Financieel Kader moet blijven, maar ook binnen het lopende kader 2007–2014. Dat is tot aan 2014 een extra vergrendeling van de budgettaire stromen. Vanuit de bredere context is het van belang dat hoe eerder we te gelegener tijd van de structuur- en cohesiefondsen af zijn, hoe beter het is. Immers, elk structuur- en cohesiefonds toont aan dat het nog niet goed gesteld is met de balance growth in de Europese Unie. Die willen we juist wel bereiken. Daarom is ook de versterking van de interne markt en het level playing field zo cruciaal.

De voorzitter: Ik constateer dat alle oppositiepartijen de zaal inmiddels verlaten hebben. Dat zal geen politieke reden hebben, maar eerder een agendatechnische.

De heer Ormel (CDA): Gezien de samenstelling van de commissie nu kunnen we wellicht nog zaken doen.

De voorzitter: Dat is aan de Kamer en niet aan de voorzitter.

Ik constateer dat er geen behoefte is aan een tweede termijn. Ik sluit de vergadering onder dankzegging aan de minister van Buitenlandse Zaken, die de honneurs uitstekend heeft waargenomen voor de staatssecretaris, en zijn ambtenaren. Tevens dank ik de Kamerleden voor hun inbreng.