De ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u zich het artikel «Amper geld om te voorkomen dat Lieke vereenzaamt, miljoenen gaan naar onderzoek»1, dat een beeld geeft van eenzaamheid onder mensen met een verstandelijke beperking, en stelt dat organisaties die zich inzetten voor het tegengaan van eenzaamheid het financieel steeds moeilijker hebben?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u ervan op de hoogte dat Stichting Leer Zelf Online, dat projecten ontwikkelt om mensen met een verstandelijke beperking uit hun sociaal isolement te halen, momenteel één van die organisaties is die dreigt te moeten stoppen? Wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dergelijke organisaties en ervaringsdeskundigen onvoldoende steun ontvangen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Als maatschappelijke initiatieven (moeten) stoppen vind ik dat spijtig, vanwege hun belangrijke maatschappelijke bijdrage. De redenen waarom organisaties stoppen zijn divers, zoals gebrek aan financiële steun. Voor financiële duurzaamheid is het voor maatschappelijke initiatieven doorgaans van belang om meerdere financieringsbronnen te hebben, bijvoorbeeld uit fondsen, subsidies, donaties, ledenbijdragen en/of investeringen.
Vanuit het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid is meermaals contact geweest met Stichting Leer Zelf Online en zijn de financieringsbronnen besproken. Vervolgens heeft de stichting een aanvraag gedaan bij het programma Verminderen Eenzaamheid van het Oranje Fonds waar VWS aan bijdraagt. Deze aanvraag is gehonoreerd.
Is bekend wat de maatschappelijke kosten zijn van eenzaamheid? Klopt onze hypothese dat het niet alleen voor mensen met een verstandelijke beperking zelf wenselijk is om te voorkomen dat ze eenzaam worden, maar preventie zich ook (financieel) uitbetaalt voor de samenleving?
De maatschappelijke kosten van eenzaamheid zijn niet bekend, maar de hypothese dat het voorkómen van eenzaamheid (financieel) voordeel oplevert voor de hele samenleving is zeer aannemelijk, ook als het gaat om eenzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking. Er zijn aanwijzingen dat eenzaamheid kan leiden tot werkloosheid (en omgekeerd) en tot verminderde productiviteit van werkenden. Daarnaast gaat eenzaamheid gepaard met hogere zorgkosten, met name hogere kosten van geestelijke gezondheidszorg voor jongere volwassenen.
Op welke concrete wijze ondersteunt u organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking? Kunt u een overzicht aanleveren van de financiële middelen vanuit de rijksoverheid die gegeven worden aan organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking?
Er is geen volledig Rijksbreed overzicht beschikbaar van subsidies die specifiek organisaties ondersteunen die zich inzetten voor mensen met een beperking. Voor mijn departement geldt dat maatschappelijke initiatieven en (belangen)organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking op verschillende manieren worden ondersteund.
Vanuit het programma Verminderen Eenzaamheid (2023–2025) versterken het Oranje Fonds en het Ministerie van VWS gezamenlijk maatschappelijke initiatieven die zich richten op het voorkomen, verminderen en verzachten van eenzaamheid, zodat zij toekomstbestending hun werk kunnen uitvoeren. Daarvoor is vanuit VWS tot en met 2025 € 4,6 miljoen beschikbaar. De looptijd van de projecten loopt tot en met 2026. Bij dit programma is extra aandacht voor initiatieven die zich richten op mensen met een verhoogd risico op eenzaamheid, waaronder mensen met een beperking. Inmiddels hebben vijftig initiatieven een financiële bijdrage ontvangen.
Daarnaast worden er vanuit VWS instellingssubsidies verstrekt aan organisaties die zich inzetten voor mensen met een beperking, waaronder aan Vereniging de Zonnebloem (jaarlijks circa € 250.000) en Zonder Stempel (jaarlijks € 125.000). Ook worden er projectsubsidies verleend. Waaronder, maar niet uitsluitend, aan Stichting LFB die zich inzet voor mensen met een (lichte) verstandelijke beperking (circa € 2 miljoen tussen 2023 en 2026). Ieder(in) ontvangt in het kader van het VN-verdrag Handicap circa € 430.000 voor 2023 tot en met 2025. Vanuit Autisme Bekeken ontvangt een projectsubsidie van € 5,3 miljoen voor 2023 tot en met 2026.
Tot slot heeft VWS heeft voor de periode 2024–2028 de subsidie voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties verhoogd met € 25 miljoen, naar in totaal € 50 miljoen per jaar.
Hoe verklaart u het dat er wel geld beschikbaar lijkt te zijn voor onderzoek, maar organisaties die daadwerkelijk aan de slag kunnen met waardevolle aandachtspunten uit dit onderzoek, moeten stoppen vanwege een tekort aan financiële middelen?
Het onderzoek waarnaar verwezen wordt in het artikel dat u noemt bij vraag 1 is het thematische programma van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) over eenzaamheid. In dit programma zijn vijf projecten gehonoreerd, waarvan er één specifiek gaat over eenzaamheid bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. In dat onderzoek werken onderzoekers samen met mensen met een lichte verstandelijke beperking en hun (in)formele netwerken. Het klopt dat de middelen beschikbaar voor NWA Eenzaamheid voornamelijk zijn gereserveerd voor onderzoek. Daarbij is er een onkostenvergoeding beschikbaar voor de betrokken maatschappelijke partijen.
Ik ben hierover in gesprek gegaan met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) om te onderzoeken of de vergoedingen die maatschappelijke organisaties ontvangen voor hun bijdragen aan onderzoek verruimd kunnen worden. NWO onderschrijft het belang van financiering van betrokken maatschappelijke organisaties. NWO heeft daarom een pilot opgezet binnen de programma’s in de NWA om (via de de-minimisverordening) financiering van maatschappelijke organisaties mogelijk te maken. Aan vastgestelde programma’s, zoals het thematische programma over eenzaamheid, kan helaas niets meer worden veranderd.
Voor de financiering van maatschappelijke initiatieven die zich inzetten tegen eenzaamheid loopt er een aparte regeling bij het Oranje Fonds met middelen vanuit VWS, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zijn ervaringsdeskundigen betrokken bij het opzetten van de «Eén tegen eenzaamheid-campagne» en de «Hey, het is oké-campagne»? Op welke wijze worden ervaringsdeskundigen hierbij gefaciliteerd? Ontvangen zij ook een vergoeding?
De mensen die deelnemen aan de huidige campagne van Eén tegen eenzaamheid zijn allemaal ervaringsdeskundigen. Zij ontvangen hiervoor een vergoeding. Voor de «Hey, het is oké-campagne» is samengewerkt met jongeren met affiniteit met de thema’s mentale gezondheid en eenzaamheid, bijvoorbeeld in de vorm van co-creatie sessies, social/online video’s, posters en in podcasts. Zij ontvingen voor een deel van dit traject ook een vergoeding.
Deelt u de mening dat het opvallend is dat de betrokkenheid van eenzame mensen bij lokaal beleid om eenzaamheid tegen te gaan is gedaald?2 Hoe kan dat? Kunt u aangeven op welke wijze u gemeenten ondersteunt en stimuleert om een lokale aanpak tegen eenzaamheid te ontwikkelen, indien zij dit nog niet hebben gedaan?
Nee, ik deel die mening niet. Uit de benchmark blijkt dat eenzaamheid in steeds meer gemeenten onderwerp van gesprek is bij de huisbezoeken. Betrokkenheid bij organisatie en ontwikkeling van activiteiten en beleid is wel iets afgenomen, maar dit laat zich verklaren door een gewijzigde vraagstelling. Waar in 2023 ook de vertegenwoordigers van eenzame mensen werden meegenomen in de vraag, is in 2024 uitsluitend naar mensen met gevoelens van eenzaamheid zelf gevraagd.
Gemeenten worden ondersteund door adviseurs, een online toolkit en het delen van best practices middels masterclasses, regionale uitwisselingsbijeenkomsten en artikelen.
De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
Het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Als het zo is dat cliënten ten onrechte een lager aantal uren huishoudelijke hulp krijgen, dan vind ik dat onwenselijk. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien.
Is het toegestaan om alle mensen die vanaf nu een beroep doen op de Wmo generiek minder huishoudelijke zorg aan te bieden, terwijl hier geen duidelijke inhoudelijke reden voor is? Hoe verhoudt dit zich tot het recht op maatwerk?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo 2015 verplicht gemeenten passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in deze tijden van personele krapte en de toenemende vergrijzing de schaarse uren aan ondersteuning (voor zover mogelijk) eerlijk probeert te verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor de inwoners die hier echt op aangewezen zijn. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners. De gemeente geeft hierbij wel aan dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt aanvullend maatwerk toegepast.
Welke stappen heeft de gemeente gezet om het tekort aan medewerkers in de Wmo tegen te gaan? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de vraag of het salaris voldoende is om medewerkers aan te trekken en te behouden?
De gemeente ‘s-Hertogenbosch voert actief gesprekken met de aanbieders over het tegengaan van het tekort aan medewerkers. Aanbieders zetten zich actief in om nieuwe medewerkers aan te trekken en doen dit door in te zetten op recruitment. Ook wordt er bijvoorbeeld gewerkt met beloningssystemen wanneer een bestaande medewerker een nieuwe hulp aandraagt. Daarnaast is samen met het werk- en ontwikkelbedrijf van de gemeente onderzocht of de inzet van statushouders binnen de hulp bij het huishouden een mogelijkheid is om zodoende tot nieuwe medewerkers te komen. Om als aantrekkelijke werkgever op te treden, worden er flexibele werktijden en doorgroeimogelijkheden geboden. Hierdoor wordt getracht personeel aan te trekken dat in eerste instantie niet zou denken aan het werk als huishoudelijke hulp.
Of de salarissen voldoende zijn, is voor de gemeente lastig te bepalen. De gemeente heeft namelijk geen rol in de loonbepaling binnen de organisatie van de aanbieder. De gemeente ’s-Hertogenbosch vraagt daarentegen wel van de aanbieder dat zij zich houden aan de vergoeding van medewerkers conform de Cao VVT, hetgeen de belangrijkste bouwsteen is van de AMvB reële prijs Wmo 2015.
Wat is het plan rondom de inzet van ergotherapie? In hoeverre wordt dit verplicht voor mensen die een beroep doen op de Wmo? Hoe zit het met mensen wiens gezondheid dit niet toestaat?
Bij navraag geeft de gemeente aan dat de inzet van een ergotherapeut niet verplicht is. De gemeente bekijkt via regelgeving en de aanbesteding «hulp bij het huishouden» hoe zij een ergotherapeut het best passend kan inzetten. Ergotherapie kan namelijk bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger.
Ook als ergotherapie wel een oplossing biedt, blijft huishoudelijke hulp beschikbaar. Volledige overname van hulp bij het huishouden door de inwoner zelf, na inzet van ergotherapie, komt zelden voor in de praktijk. Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving.
Is er reden om aan te nemen dat mensen nu meer zorg ontvangen dan noodzakelijk? Zo nee, hoe zou de hoeveelheid zorg nu dan wel verantwoord verlaagd kunnen worden voor mensen in een vergelijkbare positie?
Op voorhand heb ik geen redenen om te veronderstellen dat mensen nu meer zorg en ondersteuning ontvangen dan noodzakelijk. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Deze aanzuigende werking, de dubbele vergrijzing en de personele krapte hebben tot gevolg dat er wachtlijsten ontstaan voor de huishoudelijke hulp.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in tijden van personele krapte en vergrijzing de schaarse uren voor zover mogelijk verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor alle inwoners die hierop aangewezen zijn. Dit maakt dat de gemeente meer kritisch is gaan kijken naar de uren die echt noodzakelijk zijn om tot een schoon en leefbaar huis te komen. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners.
Dit doet de gemeente ’s-Hertogenbosch vanaf 2026 op basis van een nieuw te hanteren (onafhankelijk) normenkader. In dat kader wordt dan ook gesproken over de inzet van huishoudelijke hulp eens per twee weken, tenzij voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis een andere frequentie (gemotiveerd) noodzakelijk is. Hierbij gaan zij er vanuit dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt er (aanvullend) maatwerk toegepast.
Hoe worden de gevolgen van dit besluit voor mensen in de gaten gehouden?
De gemeente houdt via diverse contacten de tevredenheid van inwoners over de huishoudelijke hulp in de gaten. Zij ontvangt voornamelijk signalen van de medewerkers die bij de mensen thuiskomen, via de aanbieders, en via het toegangsteam voorzieningen die de indicaties voor de huishoudelijke hulp afgeven. De contractbeheerder van de gemeente monitort en stuurt waar nodig bij aan de hand van deze signalen.
Hoe wordt de signaleringsfunctie van thuiszorgmedewerkers gewaarborgd als zij nog maar eens in de twee weken langskomen?
De gemeente ’s-Hertogenbosch onderstreept het belang van de signaleringsfunctie van de medewerkers. Eenzaamheid onder oudere en hulpbehoevende inwoners is een zorg en een probleem dat de volle aandacht van de gemeente heeft. Daarom zet zij in op het signaleren van eenzaamheid en het toeleiden van inwoners naar buurthuiskamers, dagbesteding, buurtinitiatieven etc. De ene inwoner wekelijks huishoudelijke hulp bieden en de ander niet, is echter niet wat de gemeente ’s-Hertogenbosch wil. Het doel van de huishoudelijke hulp is immers alle inwoners die dat nodig hebben een schoon en leefbaar huis bieden.
Heeft u signalen dat er in andere gemeenten vergelijkbare plannen zijn? Zo ja, in hoeveel andere gemeenten speelt dit?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van het ravijnjaar en de geplande bezuinigingen op de gemeenten?
Het Kabinet en gemeenten zijn in het overhedenoverleg met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Hoe houdt u zicht op bezuinigingen op de zorg door gemeenten en de gevolgen daarvan voor de Wmo, waar u stelselverantwoordelijk voor bent?
Er is geen overzicht beschikbaar van bezuinigen die gemeenten hebben doorgevoerd. Wel krijg ik signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daarvan zijn creatieve oplossingen te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
De noodkreet van de fysiotherapie over het nieuwe VECOZO-systeem. |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend en op de hoogte van de problemen die fysiotherapeuten ervaren bij het indienen van declaraties via het nieuwe VECOZO-systeem?
Klopt het dat het nieuwe systeem niet meer per patiënt controleert, maar meteen het hele bestand met alle declaraties afkeurt als er één fout in zit? Waarom is hiervoor gekozen?
Kunt u uitleggen hoe het ministerie controleert of het nieuwe VECOZO-systeem goed werkt voor fysiotherapeuten? Worden klachten hierover meegenomen in de evaluatie?
Is het waar dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de softwaremakers en VECOZO nu samen proberen de fouten in het systeem op te lossen? Zo ja, speelt het ministerie hier een rol in?
Klopt het dat de softwareleverancier Intramed zegt dat zij het probleem niet kan oplossen, omdat het probleem in de controles van VECOZO zit? Wat vindt u hiervan?
Klopt het dat de software alleen getest is in een ideale situatie, zoals de ontwikkelaar zegt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Deelt u de mening dat het oneerlijk en financieel risicovol is dat zorgverleners maandenlang zorg geven, maar daarna pas horen dat ze geen geld krijgen vanwege kleine technische softwarefouten?
Waarom is er tot nu toe nog geen goede oplossing voor praktijken die aantoonbaar schade hebben door dit probleem?
Vindt u dat dit probleem ervoor kan zorgen dat zorgverleners sommige ingewikkeldere patiënten mijden, en dat daardoor de zorg minder goed bereikbaar wordt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Bent u bereid dan om in te grijpen, wanneer dit probleem niet op korte termijn wordt opgelost?
De ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker |
|
Thiadens |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u bekend met de ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker zoals vermeld in het artikel «Medewerkers zorginstelling vernederden en filmden kwetsbare bewoners» van het AD?1
Deelt u de mening dat de beloften om te komen tot betere controles en handhaving met als doel te voorkomen van online delen van videos, niet zijn nagekomen en dat deze situatie ronduit onacceptabel is? Zo ja wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet.
Kunt u garanderen dat cliënten daar op dit moment veilig zijn? Zo ja, hoe worden de betreffende cliënten momenteel opgevangen en bijgestaan? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u er, samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nu wel concreet aan doen om deze situaties te voorkomen een aan te pakken?
Deelt u de mening dat het bestuur van Sirjon direct aangifte had moeten doen tegen de «goed opgeleide en ervaren» medewerkers en niet had moet wachten op de uitkomsten van een onderzoek, al was het alleen al om recidive in de tussentijd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het nog passend als één of meerdere van de daders ooit zou terugkeren als zorgverlener? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Wachttijden binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Karremans , Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lange wachttijden binnen de Wmo en de ggz en hoe verhoudt zich dit tot de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA)?
Kunt u toelichten in hoeverre gemeenten voldoende worden ondersteund door de beschikbare SPUK (specifieke uitkering)-middelen in het ontwikkelen van preventieve welzijnsinitiatieven die deze wachttijden kunnen terugdringen?
Hulp aan mensen die niet volledig zelfredzaam zijn bij calamiteiten zoals stroomuitval. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wat als de stroom hier uitvalt, Bart maakt zich doodongerust: «Ik ben binnen twee dagen dood»»?1
Hoe kan iemand die niet volledig zelfredzaam is voldoen aan de oproep om er op voorbereid te zijn 72 uur zelfredzaam te zijn? Welke maatregelen neemt u om deze groep hierbij te ondersteunen?
Heeft u een idee hoeveel mensen zelfstandig wonen die afhankelijk zijn van de stroomvoorziening voor hun beademingsapparatuur of andere apparatuur of hulp waar hun leven van afhangt, en die dus extra kwetsbaar zijn bij een langdurige stroomstoring of andere maatschappelijke ontregeling die de reguliere hulp belemmert?
Is deze doelgroep in beeld bij alle veiligheidsregio’s, gemeenten en hulpdiensten? Bent u bereid dit te inventariseren en/of hier expliciet aandacht voor te vragen?
Voorzien bestaande calamiteitenplannen in levensreddende hulp voor deze groep? Zo ja, zijn deze ook afgestemd met de doelgroep? Zo nee, bent u bereid hier werk van te maken?
Klopt het dat bij hulpdiensten niet bekend is op welke adressen mensen (zelfstandig) wonen voor wie stroomvoorziening of dagelijkse hulp van levensbelang is? Zo ja, deelt u de mening dat het mensenlevens kan redden als deze informatie wél beschikbaar is bij hulpdiensten? Hoe kan dit geregeld worden?
Bent u bereid een regeling te maken die het voor deze groep mogelijk maakt een noodaggregaat of thuisbatterij aan te schaffen? Kan dit geborgd worden binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Waar kunnen mensen die zich zorgen maken, zoals Bart in het artikel, terecht voor advies en hulp of ondersteuning over wat ze kunnen doen bij een calamiteit en hoe ze zich het beste kunnen voorbereiden? En waar kunnen ze terecht bij calamiteiten zoals een stroomstoring of cyberaanval?
De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.
Het bericht ‘Winstnorm kan niet voorkomen dat zorggeld naar Porsches en paarden gaat’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Winstnorm kan niet voorkomen dat zorggeld naar Porsches en paarden gaat»?1
Deel u de mening dat er een wettelijke grondslag zou moeten komen om winsten in de zorg te beperken? Zo ja, waarom hebt u dit dan niet geregeld in het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg (Wibz)? Zo nee, wat vindt u positief aan het feit dat er zoveel zorggeld nu mag worden uitgekeerd aan aandeelhouders?
Deelt u de mening dat de beste manier om buitensporige winsten in de zorg tegen te gaan is om winstuitkering in de zorg volledig te verbieden?
Deelt u de analyse dat er een verband is tussen het systeem van marktwerking in de zorg, de wildgroei van honderden zorgaanbieders per gemeente en de grote moeite die gemeenten hebben om toezicht te houden op zorgaanbieders? Bent u bereid om dit aan te pakken?
Welke stappen gaat u zetten om de bedrijfsvoering en bedrijfsstructuren van zorgaanbieders transparanter en minder ingewikkeld te maken, zodat gemeenten en andere toezichthouders beter zicht kunnen houden op de winst die wordt gemaakt en wordt uitgekeerd?
Zouden er niet ook stappen moeten worden gezet om te voorkomen dat zorgbestuurders met zorggeld dure auto’s en paarden voor zichzelf kunnen kopen? Zou dit soort zelfzuchtig bestuurdersgedrag niet kunnen worden teruggedrongen door patiënten, cliënten en zorgverleners meer zeggenschap te geven over het bestuur van zorgorganisaties?
De ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u zich het artikel «Amper geld om te voorkomen dat Lieke vereenzaamt, miljoenen gaan naar onderzoek»1, dat een beeld geeft van eenzaamheid onder mensen met een verstandelijke beperking, en stelt dat organisaties die zich inzetten voor het tegengaan van eenzaamheid het financieel steeds moeilijker hebben?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u ervan op de hoogte dat Stichting Leer Zelf Online, dat projecten ontwikkelt om mensen met een verstandelijke beperking uit hun sociaal isolement te halen, momenteel één van die organisaties is die dreigt te moeten stoppen? Wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dergelijke organisaties en ervaringsdeskundigen onvoldoende steun ontvangen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Als maatschappelijke initiatieven (moeten) stoppen vind ik dat spijtig, vanwege hun belangrijke maatschappelijke bijdrage. De redenen waarom organisaties stoppen zijn divers, zoals gebrek aan financiële steun. Voor financiële duurzaamheid is het voor maatschappelijke initiatieven doorgaans van belang om meerdere financieringsbronnen te hebben, bijvoorbeeld uit fondsen, subsidies, donaties, ledenbijdragen en/of investeringen.
Vanuit het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid is meermaals contact geweest met Stichting Leer Zelf Online en zijn de financieringsbronnen besproken. Vervolgens heeft de stichting een aanvraag gedaan bij het programma Verminderen Eenzaamheid van het Oranje Fonds waar VWS aan bijdraagt. Deze aanvraag is gehonoreerd.
Is bekend wat de maatschappelijke kosten zijn van eenzaamheid? Klopt onze hypothese dat het niet alleen voor mensen met een verstandelijke beperking zelf wenselijk is om te voorkomen dat ze eenzaam worden, maar preventie zich ook (financieel) uitbetaalt voor de samenleving?
De maatschappelijke kosten van eenzaamheid zijn niet bekend, maar de hypothese dat het voorkómen van eenzaamheid (financieel) voordeel oplevert voor de hele samenleving is zeer aannemelijk, ook als het gaat om eenzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking. Er zijn aanwijzingen dat eenzaamheid kan leiden tot werkloosheid (en omgekeerd) en tot verminderde productiviteit van werkenden. Daarnaast gaat eenzaamheid gepaard met hogere zorgkosten, met name hogere kosten van geestelijke gezondheidszorg voor jongere volwassenen.
Op welke concrete wijze ondersteunt u organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking? Kunt u een overzicht aanleveren van de financiële middelen vanuit de rijksoverheid die gegeven worden aan organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking?
Er is geen volledig Rijksbreed overzicht beschikbaar van subsidies die specifiek organisaties ondersteunen die zich inzetten voor mensen met een beperking. Voor mijn departement geldt dat maatschappelijke initiatieven en (belangen)organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensen met een (verstandelijke) beperking op verschillende manieren worden ondersteund.
Vanuit het programma Verminderen Eenzaamheid (2023–2025) versterken het Oranje Fonds en het Ministerie van VWS gezamenlijk maatschappelijke initiatieven die zich richten op het voorkomen, verminderen en verzachten van eenzaamheid, zodat zij toekomstbestending hun werk kunnen uitvoeren. Daarvoor is vanuit VWS tot en met 2025 € 4,6 miljoen beschikbaar. De looptijd van de projecten loopt tot en met 2026. Bij dit programma is extra aandacht voor initiatieven die zich richten op mensen met een verhoogd risico op eenzaamheid, waaronder mensen met een beperking. Inmiddels hebben vijftig initiatieven een financiële bijdrage ontvangen.
Daarnaast worden er vanuit VWS instellingssubsidies verstrekt aan organisaties die zich inzetten voor mensen met een beperking, waaronder aan Vereniging de Zonnebloem (jaarlijks circa € 250.000) en Zonder Stempel (jaarlijks € 125.000). Ook worden er projectsubsidies verleend. Waaronder, maar niet uitsluitend, aan Stichting LFB die zich inzet voor mensen met een (lichte) verstandelijke beperking (circa € 2 miljoen tussen 2023 en 2026). Ieder(in) ontvangt in het kader van het VN-verdrag Handicap circa € 430.000 voor 2023 tot en met 2025. Vanuit Autisme Bekeken ontvangt een projectsubsidie van € 5,3 miljoen voor 2023 tot en met 2026.
Tot slot heeft VWS heeft voor de periode 2024–2028 de subsidie voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties verhoogd met € 25 miljoen, naar in totaal € 50 miljoen per jaar.
Hoe verklaart u het dat er wel geld beschikbaar lijkt te zijn voor onderzoek, maar organisaties die daadwerkelijk aan de slag kunnen met waardevolle aandachtspunten uit dit onderzoek, moeten stoppen vanwege een tekort aan financiële middelen?
Het onderzoek waarnaar verwezen wordt in het artikel dat u noemt bij vraag 1 is het thematische programma van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) over eenzaamheid. In dit programma zijn vijf projecten gehonoreerd, waarvan er één specifiek gaat over eenzaamheid bij mensen met een lichte verstandelijke beperking. In dat onderzoek werken onderzoekers samen met mensen met een lichte verstandelijke beperking en hun (in)formele netwerken. Het klopt dat de middelen beschikbaar voor NWA Eenzaamheid voornamelijk zijn gereserveerd voor onderzoek. Daarbij is er een onkostenvergoeding beschikbaar voor de betrokken maatschappelijke partijen.
Ik ben hierover in gesprek gegaan met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) om te onderzoeken of de vergoedingen die maatschappelijke organisaties ontvangen voor hun bijdragen aan onderzoek verruimd kunnen worden. NWO onderschrijft het belang van financiering van betrokken maatschappelijke organisaties. NWO heeft daarom een pilot opgezet binnen de programma’s in de NWA om (via de de-minimisverordening) financiering van maatschappelijke organisaties mogelijk te maken. Aan vastgestelde programma’s, zoals het thematische programma over eenzaamheid, kan helaas niets meer worden veranderd.
Voor de financiering van maatschappelijke initiatieven die zich inzetten tegen eenzaamheid loopt er een aparte regeling bij het Oranje Fonds met middelen vanuit VWS, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zijn ervaringsdeskundigen betrokken bij het opzetten van de «Eén tegen eenzaamheid-campagne» en de «Hey, het is oké-campagne»? Op welke wijze worden ervaringsdeskundigen hierbij gefaciliteerd? Ontvangen zij ook een vergoeding?
De mensen die deelnemen aan de huidige campagne van Eén tegen eenzaamheid zijn allemaal ervaringsdeskundigen. Zij ontvangen hiervoor een vergoeding. Voor de «Hey, het is oké-campagne» is samengewerkt met jongeren met affiniteit met de thema’s mentale gezondheid en eenzaamheid, bijvoorbeeld in de vorm van co-creatie sessies, social/online video’s, posters en in podcasts. Zij ontvingen voor een deel van dit traject ook een vergoeding.
Deelt u de mening dat het opvallend is dat de betrokkenheid van eenzame mensen bij lokaal beleid om eenzaamheid tegen te gaan is gedaald?2 Hoe kan dat? Kunt u aangeven op welke wijze u gemeenten ondersteunt en stimuleert om een lokale aanpak tegen eenzaamheid te ontwikkelen, indien zij dit nog niet hebben gedaan?
Nee, ik deel die mening niet. Uit de benchmark blijkt dat eenzaamheid in steeds meer gemeenten onderwerp van gesprek is bij de huisbezoeken. Betrokkenheid bij organisatie en ontwikkeling van activiteiten en beleid is wel iets afgenomen, maar dit laat zich verklaren door een gewijzigde vraagstelling. Waar in 2023 ook de vertegenwoordigers van eenzame mensen werden meegenomen in de vraag, is in 2024 uitsluitend naar mensen met gevoelens van eenzaamheid zelf gevraagd.
Gemeenten worden ondersteund door adviseurs, een online toolkit en het delen van best practices middels masterclasses, regionale uitwisselingsbijeenkomsten en artikelen.
Het bericht dat de lagere vergoeding vanuit de zorgverzekeraars leidt tot de sluiting van hospices |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de lagere vergoeding vanuit de zorgverzekeraars leidt tot de sluiting van hospices?1 2
Goede palliatieve zorg vind ik heel belangrijk, juist ook in de stervensfase.
Het werk dat in hospices wordt verricht is van onschatbare waarde. In de laatste fase van het leven is het belangrijk dat mensen goede zorg krijgen die bij hen past. Daarom heeft dit kabinet in het regeerprogramma opgenomen dat palliatieve en terminale zorg een vanzelfsprekend onderdeel moeten zijn van reguliere zorg.
Het bericht dat de lagere vergoeding vanuit de zorgverzekeraars leidt tot de sluiting van hospices heeft ook mij bereikt. In mijn brief van 14 maart jl.3 heb ik aangegeven dat ik zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches heb uitgenodigd om de tafel te gaan om te bezien wat hier nu precies aan de hand is en in hoeverre dit een gerichte oplossing vraagt. Die gesprekken zijn nu gaande. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik toegezegd de Tweede Kamer over de uitkomst van die gesprekken te berichten.
Waarop is het besluit van de zorgverzekeraars om de tarieven voor hospices te verlagen gebaseerd?
Afgelopen jaar hebben de branchepartijen en beroepsgroepen betrokken bij de hospicezorg gezamenlijk gekeken naar een nieuwe financiering van de hospicezorg. Hierbij is op grond van een duiding van het Zorginstituut Nederland een onderscheid gemaakt tussen 1) High Care Hospices (HCH) en palliatieve units en 2) Bijna Thuis Huizen (BTH’s) Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid.
High care hospices factureerden in 2024 per individuele indicatie van een klant. Per 2025 vallen zij onder het integraal dagtarief ELV PTZ (eerstelijnsverblijf palliatieve terminale zorg). Het ELV PTZ maximumtarief 2024 was € 407,92; in 2025 is dit maximumtarief € 589,14 geworden, een stijging van ruim 44%.
Het maximumtarief voor de ELV PTZ is gebaseerd op het normatieve element van 6,6 uur verpleging en verzorging. In de inkoop spreken zorgverzekeraars passende tarieven af met de hospices. Sommige zorgverzekeraars houden er in de inkoopafspraken ook rekening mee of zorgaanbieders de 6,6 uur extra verpleging en verzorging per patiënt waar gaan maken. Desalniettemin gaan de HCH er fors op vooruit ten opzichte van de tarieven in de wijkverpleging.
Een BTH is in beginsel een burgerinitiatief met vrijwilligers. Vrijwilligers zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken.
Een externe thuiszorgorganisatie levert de verpleegkundige en verzorgende zorg, vergelijkbaar met de thuissituatie. Professionals spelen enkel een aanvullende rol voor de noodzakelijke verpleegkundige of medische zorg. Voorheen werden deze uren op naam van de cliënt geïndiceerd en gedeclareerd. Op verzoek van zorgaanbieders die (medische) zorg in BTH’s verlenen is afgesproken om te gaan werken met een dagtarief. Een wijkverpleegkundige levert namelijk aan meerdere cliënten zorg in hetzelfde huis. Een dagtarief is dan passender en zorgt voor minder administratieve lasten voor de wijkverpleegkundige. Het dagtarief is een gemiddelde prijs waarbij rekening is gehouden met variatie tussen patiënten en variatie per dag. Daarnaast is het gebaseerd op alle dagen zorg die de wijkverpleegkundigen aan alle patiënten in het huis hebben geleverd.
Het dagtarief scheelt administratie voor de zorgaanbieder, maar vraagt ook om inkomsten en uitgaven niet per dag of patiënt te bekijken, maar om te kijken naar het totaal per jaar.
Het dagtarief is geïntroduceerd om de administratieve lasten te verlagen, maar zorgverzekeraars laten weten de nodige signalen te ontvangen dat de introductie van het dagtarief verschillend uitpakt en soms tot onbedoelde problemen leidt. Dat lijkt te maken te hebben met de grote verschillen in schaal en wijze van organisatie tussen de Bijna Thuis Huizen. Er is bijvoorbeeld een beperkt aantal huizen met twee kamers en een beperkt aantal huizen met tien kamers, gemiddeld heeft een Bijna Thuis Huis vier tot vijf kamers. Er zijn huizen waar de wijkverpleegkundige een deel van de dag aanwezig is en ook huizen waar 24/7 wijkverpleegkundigen aanwezig zijn.
Er zijn daarnaast ook huizen met veel vrijwilligers en huizen met weinig vrijwilligers. Bijna Thuis Huizen zien deze verschillen in schaal en wijze van organisatie ook en willen werken aan een toekomstbestendige organisatie en inrichting met passende zorg, maar dit heeft tijd nodig.
Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches uitgenodigd om aan tafel te gaan om samen te bezien wat hier nu precies aan de hand is en in hoeverre dit een gerichte oplossing vraagt. Verzekeraars en andere partijen hebben hier gehoor aan gegeven en zijn met elkaar in gesprek om voor de korte termijn een oplossing voor de financiering te vinden en zijn ook in gesprek over de langere termijn om te voorkomen dat een situatie als vorig jaar zich opnieuw voordoet.
Deelt u de mening dat dit besluit niet uit te leggen is in de huidige context, waarbij de helft van de mensen niet sterft op de plaats van hun keuze, doordat de palliatieve zorg al enorm onder druk staat?3
In het artikel staat dat de helft van de mensen die jaarlijks in Nederland komen te overlijden niet sterft op de plek waar ze op hadden gehoopt. Soms is daar niets aan te doen aldus het artikel: patiënten kunnen in het ziekenhuis onverwacht snel achteruitgaan of zorgverleners zijn niet op de hoogte van de stervenswens van de patiënt.
Ik vind het heel belangrijk dat mensen kunnen sterven op de plek van hun voorkeur. Mensen moeten op goede zorg en ondersteuning in de laatste levensfase kunnen rekenen en het moet passen bij hun situatie. Het regelen en vergoeden van stervenszorg gaat in heel veel gevallen goed. Tegelijkertijd weten we ook dat het niet altijd goed gaat. Dit betreur ik. Zoals aangegeven in mijn brief van 14 maart jl. heb ik zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches met elkaar in gesprek gebracht over de ontstane situatie naar aanleiding van de nieuwe tarieven en bericht ik u zo spoedig mogelijk over de uitkomst daarvan. Daarnaast werk ik aan verdere bewustwording over palliatieve zorg, zodat mensen tijdig nadenken over wat zij willen in de laatste levensfase en daarover praten met hun zorgverlener en naasten (publiekscampagne Leven tot het laatst). Ook werk ik aan betere samenwerking tussen alle bij de laatste levensfase betrokken ondersteuners en zorgverleners, zodat in gezamenlijkheid passende zorg en ondersteuning wordt geboden op de juiste plek en op het juiste moment (Strategische agenda transformatie palliatieve zorg).
Hoe reageert u op de uitspraak dat «onderzoek juist laat zien dat er in de toekomst meer hospices nodig zijn, vanwege onder andere vergrijzing en een minder groot sociaal netwerk»?
Uit capaciteitsonderzoek, verricht binnen het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II), blijkt dat de verwachte prognose is dat in 2040 naar verwachting 647 bedden extra nodig zijn. In totaal zijn er de komende 3 jaar 157 extra bedden gepland bij 50 hospices, variërend van 1 tot 8 bedden per hospice. De meeste van deze uitbreidingen zijn gepland in de periode 2024–2027. Daarnaast zijn er 46 hospices die aangeven na te denken over uitbreiding, maar nog geen concrete plannen hebben. Via het project Versterken Hospicezorg is vorig jaar samengewerkt om knelpunten te signaleren en te zorgen voor voldoende beschikbare en kwalitatief goede hospicezorg op regionaal niveau.
Op dit moment zijn op basis van de resultaten vervolgacties gestart per regio. Zodat elke regio voldoende hospiceszorg beschikbaar heeft.
Wat is het resultaat van de gesprekken met zorgaanbieders, zorgverzekeraars, Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg (VPTZ) en het Ministerie van VWS over de dreigende sluitingen van hospices?
Het betreft hier de situatie van de Bijna Thuis Huizen. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik u toegezegd u te berichten over de uitkomst van de gesprekken. Er bleken 7 casussen te zijn waarbij Bijna Thuis Huizen aangaven dat zij in financiële problemen kwamen. Deze casussen zijn in onderling overleg tussen partijen uitgezocht. De betreffende zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn met elkaar in gesprek en hebben de intentie om er samen uit te komen. Zoals ik hierboven schreef is tegelijkertijd geconstateerd dat er regionaal verschillende uitwerking wordt gegeven aan de vraag wat passende zorg is in een Bijna Thuis Huis. Dit is ook een belangrijke uitkomst, die ook wordt betrokken bij de gesprekken over de langere termijn.
Ik merk daarnaast op dat zorgverzekeraars geen afspraken maken met de huizen zelf, maar met de zorgaanbieders die de zorg in de huizen leveren, zoals de huisarts en de wijkverpleging. Als op lokaal niveau blijkt dat er sprake is van continuïteitsproblemen of andere knelpunten, is afgesproken dat het Bijna Thuis Huis zich bij zorgverzekeraars kunnen melden. Zodat zorgverzekeraars en het Bijna Thuis Huis gezamenlijk kunnen verkennen of en hoe de situatie opgelost kan worden.
In mijn brief van 14 maart jl. heb ik u toegezegd u te berichten over de uitkomst van de gesprekken. Bovenstaande is een deel van de uitkomst van de gesprekken. Zodra er meer duidelijkheid is, zal ik de Tweede Kamer verder informeren.
Wat is er sindsdien concreet gebeurt om te voorkomen dat hospices omvallen? Welke acties zijn genomen en door wie?
In mijn brief van 14 maart jl. heb ik aangegeven dat ik zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches heb uitgenodigd om de tafel te gaan om te bezien wat hier nu precies aan de hand is en in hoeverre dit een gerichte oplossing vraagt. Die gesprekken zijn nu gaande. Inmiddels hebben partijen ook stukken ingebracht aan de hand waarvan deze gesprekken gevoerd gaan worden. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik toegezegd u over de uitkomst van die gesprekken te berichten.
Daarnaast heeft bijvoorbeeld zorgverzekeraar Zilveren Kruis in een LinkedIn bericht5 Bijna Thuis Huizen die tegen continuïteitsproblemen aanlopen opgeroepen contact op te nemen met Zilveren Kruis. Een mooi initiatief dat de betrokkenheid van Zilveren Kruis bij de palliatieve terminale zorg weergeeft.
Deelt u de mening dat geen enkel hospice mag sluiten vanwege het verlagen van vergoedingen door de zorgverzekeraar?
Ja, in het licht van het uitgangspunt dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders van wijkverpleging onderling afspraken maken op basis van de principes van passende zorg zodat alle patiënten die palliatieve zorg nodig hebben zo goed mogelijk kunnen worden geholpen. Zorgverzekeraars zien in de praktijk nl. veel variatie in het aantal uren dat wordt geleverd, bij een vergelijkbare zorgvraag. Het is de taak van de zorgverzekeraar om de beschikbare personele capaciteit zo goed mogelijk over alle patiënten te verdelen, zodat iedereen die dat nodig heeft palliatief terminale zorg kan ontvangen. Als de zorg thuis niet meer verantwoord geleverd kan worden, dan moeten er voldoende volwaardige alternatieven zijn, waaronder Bijna Thuis Huizen en andere hospices. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik aangegeven dat het uitgangspunt is dat de tarieven hiervoor geen belemmering zijn.
Wat gaat u doen als de gesprekken met de achterban van zorgverzekeraars Nederland en Actiz een uitkomst hebben die anders is dan dat er geen enkele hospice zal omvallen vanwege lagere tarieven van zorgverzekeraars?
De gesprekken lopen nog. Zoals toegezegd in mijn brief van 14 maart jl. bericht ik u over de uitkomst van de gesprekken. In het antwoord op vraag 5 ga ik daar gedeeltelijk al op in. Zoals daar aangegeven, informeer ik de Tweede Kamer wanneer daarover verdere duidelijkheid is. Daarin zal ik ook ingaan op uw vraag over de invloed van de tarieven op de hospices.
Welke stappen gaat u zetten om de palliatieve zorg in het algemeen beter toegankelijk te maken?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma opgenomen dat palliatieve en terminale zorg een vanzelfsprekend onderdeel moeten zijn van reguliere zorg. Ik vind het noodzakelijk dat palliatieve zorg in elke regio goed geregeld is. Met behulp van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) – waarover ik u onlangs een uitgebreide brief6 stuurde – wordt hieraan gewerkt. In dit programma wordt gewerkt aan transformaties in de regio door het Kwaliteitskader palliatieve zorg te implementeren. Hiervoor is de Strategische agenda Transformatie palliatieve zorg opgesteld. Deze transformatie betekent dat partijen (ziekenhuizen, hospices, huisartsen, wijkverpleging, zorgverzekeraars, etc.) per regio afspraken maken
over hoe ze gaan zorgen dat zorgverleners tijdig de palliatieve fase markeren, dat zorgverleners tijdig en regelmatig gesprekken voeren met patiënten over hun wensen en grenzen in de palliatieve fase, dat zorgverleners met elkaar gaan samenwerken over de «muren» heen en dat zij zorgen dat bij complexe palliatieve zorg voldoende specialisten palliatieve zorg beschikbaar zijn. Het NPPZ II adviseert (de partijen in de) regio’s over de transformatie en ondersteunt hen met informatie en instrumenten.
Daarnaast ga ik in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord afspraken maken over onder andere pro-actieve zorgplanning.
Ook is er bij Voorjaarsnota 2025 een extra bedrag, oplopend tot 17 mln euro structureel, toegevoegd aan de subsidieregeling palliatieve terminale zorg voor de inzet en het opleiden van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
Het vergoeden van een passende rolstoel. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat artikel 20 van VN-Verdrag Handicap expliciet voorschrijft dat mensen met een handicap toegang hebben tot hoogwaardige mobiliteitshulpmiddelen, door overheden gefaciliteerd en beschikbaar gesteld tegen een betaalbare prijs?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u ook de mening dat dit betekent dat de overheid verplicht is om maatregelen te treffen zodat mensen met een beperking hulpmiddelen krijgen die passend zijn, en niet leiden tot extra gezondheidsschade of pijn?
De overheid treft maatregelen om te zorgen dat mensen met een beperking toegang hebben tot passende hulpmiddelen. Dit is geregeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringwet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wetten worden uitgevoerd door respectievelijk de gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren. De werkprocessen en afspraken met de leveranciers van hulpmiddelen dienen zo te zijn ingericht dat mensen een passend hulpmiddel krijgen dat gezondheidsschade en pijn voorkomt.
Deelt u de mening dat passende hulpmiddelen bij intensief gebruik, ook preventief werkt, zorgt dat mensen kunnen meedoen aan de samenleving en onnodige gezondheidsschade voorkomt? En deelt u de mening dat daardoor uiteindelijk de persoon en samenleving ook zorgkosten bespaart?
Als het gebruik van passende hulpmiddelen gezondheidsschade voorkomt, dan kan dat zorgkosten voor de cliënt en de samenleving besparen.
Hoe verhoudt dit zich tot verschillende crowdfundacties die mensen opzetten om voor hen passende en noodzakelijke hulpmiddelen te financieren?
Deze acties zijn ongewenst als de cliënt een noodzakelijk, passend, kwalitatief verantwoord en kostenverantwoord hulpmiddel niet krijgt, terwijl de verschillende zorgwetten die mogelijkheid wel bieden. Deze acties laten dan zien dat in de praktijk nog niet altijd volgens de gewenste manier hulpmiddelen worden verstrekt.
Bent u bereid te kijken naar bijvoorbeeld de crowdfunding van Julia Finkers die vraagt om donaties voor een passende rolstoel? Wat vind u hiervan?1
Cliënten die in een Wlz-instelling wonen, zoals de mevrouw uit dit voorbeeld, ontvangen hun rolstoel vanuit de Wlz. In de Wlz wordt iedere rolstoel voor individueel gebruik door een ergotherapeut of fysiotherapeut van de betreffende zorginstelling, in overleg met de cliënt(vertegenwoordiger) en eventueel met advies van de leverancier, aangevraagd bij het zorgkantoor. Deze aanvraagprocedure is geprotocolleerd, waarbij de indiceerder van de zorginstelling onder meer dient uit te gaan van het functiegericht indiceren. Dit is een gestructureerde manier om te bepalen wat het best passende hulpmiddel is voor de cliënt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de functioneringsproblemen van de cliënt en de individuele behoeften van de cliënt2. Indiceerders van zorginstellingen zijn verplicht om een opleiding en training te volgen en worden ook regelmatig bijgeschoold. Binnengekomen aanvragen voor een rolstoel toetst het zorgkantoor op rechtmatigheid, adequaatheid en doelmatigheid.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met deze cliënt en het betreffende zorgkantoor. Het zorgkantoor geeft aan naar aanleiding van de berichtgeving over de crowfundingactie de cliënt te hebben gesproken en een eerste reactie te hebben ontvangen van de indiceerder van de zorginstelling. Uit deze gesprekken maak ik op dat er misverstanden zijn over de mogelijkheden een passende rolstoel te krijgen. Dat is erg jammer. Dit heeft ertoe geleid dat bij het zorgkantoor geen aanvraag voor een nieuwe rolstoel is ingediend en deze crowdfundingactie is gestart. Vervolggesprekken worden gepland om deze misverstanden weg te nemen. Ik heb van het zorgkantoor en deze cliënt begrepen dat de indiceerder van de zorginstelling in overleg met de cliënt alsnog een aanvraag voor een rolstoel zal indienen bij het zorgkantoor, waarbij wordt gekeken of het zorgkantoor de met de crowdfundactie verkregen rolstoel overneemt. Ik vind het belangrijk dat deze mevrouw een rolstoel krijgt waarmee ze er zelfstandig op uit kan en die bij haar past.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen geen passende rolstoel kunnen krijgen, omdat het assortiment niet aansluit bij de individuele behoeften van een gebruiker?
Ik vind dat iedereen die een rolstoel nodig heeft een rolstoel moet krijgen die aansluit bij de individuele behoefte van gebruiker, van goede kwaliteit is en tevens een doelmatige en duurzame oplossing is voor de behoefte van de cliënt. De keuzemogelijkheden van het zorgkantoor dienen hierop aan te sluiten. De zorgkantoren geven aan dat op basis van het functiegericht indiceren duidelijk wordt aan welke eisen de rolstoel moet voldoen. Vervolgens wordt bekeken welk type rolstoel, in welke samenstelling het beste op deze eisen aansluit. Hierbij kan het gaan om een rolstoel uit het basispakket, maar ook om een rolstoel buiten het basispakket. Deze rolstoelen worden vervolgens op basis van de functie-eisen voor de cliënt op maat gemaakt. Een rolstoel buiten het basispakket is voor de
doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen meer de regel dan de uitzondering. Volgens het betrokken zorgkantoor krijgen cliënten in de leeftijdsklasse van 19 tot 39 jaar (de leeftijdsgroep waartoe Julia behoort) veelal (in 77% van de gevallen) een rolstoel buiten het kernassortiment aangeboden.
Hoe beoordeelt u in dat kader de reactie van het zorgkantoor die in het artikel in Tubantia?2
Volgens dit artikel stelt het zorgkantoor dat er met standaardrolstoelen wordt gewerkt, omdat dit praktisch is en goedkoper is. De zorgkantoren geven in een reactie naar mij aan dat het standaardpakket van rolstoelen een selectie is van individueel aanpasbare rolstoelen die ervoor zorgt dat de meeste cliënten uit de Wlz duurzaam en doelmatig kunnen worden voorzien van een passend hulpmiddel. Als de rolstoelen uit het standaardpakket niet voldoen, kan er een rolstoel buiten het standaardpakket worden ingezet worden. Hier kan ik me in vinden.
Deelt u de mening dat mensen die hun leven lang rolstoelgebruiker blijven, recht hebben op de best passende rolstoel? Zo ja, bent u bereid per direct hierover betere afspraken te maken met zorgverzekeraars en zorgkantoren waarin maatwerk bij intensief gebruik voorop staat?
Ik ben van mening dat deze mensen recht hebben op een best passende rolstoel die tevens de meest doelmatige en duurzame oplossing is voor hun beperkingen en behoeften. De zorgkantoren geven aan dat deze casus aanleiding geeft specifiek aandacht te besteden aan de doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen. De zorgkantoren bespreken hoe ze het beoordelingsproces voor deze situaties kunnen herzien. Ook wordt bekeken hoe deze doelgroep beter kan worden geholpen door bijvoorbeeld de ergotherapeut of fysiotherapeut bij het aanvraagproces extra ondersteuning aan te bieden. Ik laat mij hierover voor de zomer informeren door de zorgkantoren. Gelet op deze acties van de zorgkantoren zie ik nu geen aanleiding om op dit moment over dit onderwerp nadere afspraken met de zorgkantoren te maken. Ik doe wel de oproep om bij de aanvraag van een rolstoel vanuit de Wlz en de Wmo goed te blijven luisteren naar de cliënt.
Hoe kan het dat Julia (en waarschijnlijk vele anderen) pas op latere leeftijd van een lotgenoot het advies kreeg om een zit-analyse te doen? Deelt u de mening dat het automatisch zo zou moeten zijn dat bij rolstoelgebruikers wordt gekeken naar optimaal zitcomfort? Waarom wordt dit niet standaard gedaan?
Ik deel de mening dat standaard ook gekeken moet worden naar het optimaal zitcomfort. De zorgkantoren geven aan dat de aanvraag voor een rolstoel uit de Wlz is geprotocolleerd. De indiceerder van de zorginstelling baseert de aanvraag bij het zorgkantoor onder meer op het functiegericht indiceren. Een onderdeel van het functiegericht indiceren is het objectiveren van de (mate van) stoornissen en beperkingen van de cliënt. Hierbij wordt ook gekeken naar het aspect zitten en zitondersteuning. Volgens de branchevereniging Firevaned hebben leveranciers
voor rolstoelen uit de Wmo een werkwijze waarbij ook aandacht is voor de zithouding in relatie tot de beperkingen van de cliënt. Op basis van deze informatie zou zitcomfort een standaardonderdeel moeten zijn van de procedure om een passende rolstoel te krijgen.
Bij welke instantie kunnen mensen terecht als ze zich herkennen in de problemen van Julia? Wat gebeurt er vervolgens met hun klachten?
Voor de Wlz geldt dat wanneer de cliënt ontevreden is over de handelwijze van de indiceerder van de zorginstelling en er met de zorginstelling niet uitkomt, een formele klacht over de zorginstelling kan worden ingediend bij het zorgkantoor. Vervolgens neemt het zorgkantoor de klacht in behandeling. Tegen beslissingen van het zorgkantoor kan een cliënt in bezwaar bij het zorgkantoor. Daarna is het mogelijk in beroep te gaan bij de rechter. Ook kan er een melding gedaan worden bij de IGJ en de NZa. Deze meldingen kunnen de IGJ en de NZa gebruiken bij hun toezicht op de zorg.
Voor hulpmiddelen die op grond van de Wmo worden verstrekt, geldt dat cliënten een klacht kunnen indienen bij de gemeente over onheuse bejegening. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. De klacht wordt dan afgehandeld door een gemeentelijke klachtenfunctionaris of een klachtencommissie (soms ook een adviescommissie genoemd).
Tot slot kunnen deze cliënten ook bij de Nationale ombudsman terecht met hun klacht over een overheidsinstelling of een organisatie die een overheidstaak uitvoert. Binnen drie weken hoort de cliënt wat de Nationale ombudsman doet met de klacht. Dit kan een interventie zijn, een bemiddelingsgesprek of een onderzoek. Daarnaast heeft een deel van de gemeente een eigen klachtvoorziening of lokale ombudsman.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat rolstoelgebruikers een bij hun leeftijd en mogelijkheden behorende passende rolstoel krijgen, in lijn met het VN-Verdrag Handicap?
Ik heb toegezegd om de Kamer voor deze zomer te informeren over de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Bij de uitwerking van het VN-verdrag Handicap neem ik het verbeteren van toegankelijke en beschikbare hulpmiddelen mee, zodat mensen die hierop zijn aangewezen de komende jaren een merkbare verbetering ervaren.
De toekomst van hospicezorg |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het hospiceDe Vier Vogels in Rotterdam moet sluiten?1
Ik vind het bijzonder spijtig dat alle mensen die bij het hospice betrokken zijn, geconfronteerd worden met deze voorgenomen beslissing om de deuren te sluiten. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan alle toegewijde vrijwilligers en betrokkenen die zich jarenlang hebben ingezet om mensen een waardig levenseinde te bieden.
Heeft u contact gehad met het hospice over de knelpunten in de bekostiging en mogelijkheden om het hospice toch open te houden? Betreurt u eveneens dat het sluiten van een hospice een abrupt einde maakt aan een jarenlang opgebouwd netwerk van vrijwilligers, zorg- en welzijnsorganisaties en de buurt?
De sluiting van het hospice is inderdaad bijzonder spijtig voor alle mensen die bij het hospice betrokken zijn. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met het hospice, met koepelorganisatie Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg Nederland (VPTZ Nederland) en met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Uit deze contacten begrijp ik dat verschillende factoren een rol spelen bij de voorgenomen beslissing om het hospice te sluiten, zoals personele problemen die tot extra kosten hebben geleid, een verouderd pand met hoge energiekosten en geen mogelijkheid tot renoveren/uitbreiden, de gemiddelde bezettingsgraad, het aantal vrijwilligers en uiteindelijk nog de dagtarieven. Koepelorganisatie VPTZ heeft in aanloop naar dit besluit al verschillende alternatieven verkend met het hospice, maar helaas bleken toen alle mogelijkheden uitgeput. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis is niet bij deze gesprekken betrokken geweest en wil graag in gesprek met de organisatie om te kijken of er toch nog oplossingen mogelijk zijn voor bijvoorbeeld een doorstart in een andere vorm.
Is de hospicezorg in de regio Rotterdam toereikend als dit hospice sluit, gezien het feit dat in 2024 al meer dan de helft van de hospices in die regio gasten heeft moeten weigeren?
VPTZ Nederland heeft recent contact gehad met verschillende Bijna Thuis Huizen in Rotterdam. Er zijn bij hen op dit moment geen zorgen over het opvangen van extra cliënten als gevolg van de sluiting van De Vier Vogels. In Rotterdam ligt de bezettingsgraad en het aantal keren dat mensen niet kunnen worden opgenomen iets onder het landelijk gemiddelde. Bovendien is er vorig jaar een uitbreiding geweest met vier bedden bij een hospice in de regio. De verwachting is dan ook dat de sluiting niet tot acute problemen leidt, maar dat er wel meer hospicebedden nodig zullen zijn in de toekomst.
Herkent u de problematiek van niet-kostendekkende dagtarieven bij bijna-thuis-huizen met 24-uurs verpleegkundige zorg en in het bijzonder bij kleinschalige hospices met minder dan vijf bedden?
Signalen dat niet tot kostendekkende tarieven is gekomen, hebben zorgaanbieders doorgegeven aan VPTZ Nederland. Ik vind het van groot belang dat thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars afspraken maken om tot passende zorg te komen, zodat cliënten de noodzakelijke zorg kunnen blijven ontvangen in hun laatste levensfase. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik hierop gereageerd en aangegeven dat ik gesprekken organiseer tussen zorgprofessionals, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien wat er nu precies aan de hand is, in hoeverre dit om een gerichte oplossing vraagt en welke andere oplossingen mogelijk zijn.
Uit deze gesprekken bleek tot nu toe het volgende. Afgelopen jaar hebben de branchepartijen en beroepsgroepen betrokken bij de hospicezorg gezamenlijk gekeken naar een nieuwe financiering van de hospicezorg. Hierbij is op grond van een duiding van het Zorginstituut Nederland een onderscheid gemaakt tussen2 High Care Hospices (HCH) en palliatieve units en3 Bijna Thuis Huizen (BTH’s). Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid:
High care hospices factureerden in 2024 per individuele indicatie van een klant. Per 2025 vallen zij onder het integraal dagtarief ELV PTZ (eerstelijnsverblijf palliatieve terminale zorg). Het ELV PTZ maximumtarief 2024 was € 407,92; in 2025 is dit maximumtarief € 589,14 geworden, een stijging van ruim 44%. Het maximumtarief voor de ELV PTZ is gebaseerd op het normatieve element van 6,6 uur verpleging en verzorging. In de inkoop spreken zorgverzekeraars passende tarieven af met de hospices. Sommige zorgverzekeraar houden er in de inkoopafspraken ook rekening mee of zorgaanbieders de 6,6 uur extra verpleging en verzorging per patiënt waar gaan maken. Desalniettemin gaan de HCH er fors op vooruit ten opzichte van de tarieven in de wijkverpleging.
Een BTH is in beginsel een burgerinitiatief met vrijwilligers. Vrijwilligers zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Een externe thuiszorgorganisatie levert de verpleegkundige en verzorgende zorg, vergelijkbaar met de thuissituatie. Professionals spelen enkel een aanvullende rol voor de noodzakelijke verpleegkundige of medische zorg. Voorheen werden deze uren op naam van de cliënt geïndiceerd en gedeclareerd. Op verzoek van zorgaanbieders die (medische) zorg in BTH’s verlenen is afgesproken om te gaan werken met een dagtarief. Een wijkverpleegkundige levert namelijk aan meerdere cliënten zorg in hetzelfde huis. Een dagtarief is dan passender en zorgt voor minder administratieve lasten voor de wijkverpleegkundige. Het dagtarief is een gemiddelde prijs waarbij rekening is gehouden met variatie tussen patiënten en variatie per dag. Daarnaast is het gebaseerd op alle dagen zorg die de wijkverpleegkundigen aan alle patiënten in het huis hebben geleverd. Het dagtarief scheelt administratie voor de zorgaanbieder, maar vraagt ook om inkomsten en uitgaven niet per dag of patiënt te bekijken maar naar het totaal per jaar. Het dagtarief is geïntroduceerd om de administratieve lasten te verlagen, maar zorgverzekeraars laten weten de nodige signalen te ontvangen dat het verschillend uitpakt. En soms tot onbedoelde problemen leidt. Dat lijkt te maken te hebben met de grote verschillen tussen BTH’s. Er is een beperkt aantal huizen met twee kamers en een beperkt aantal huizen met tien kamers, gemiddeld heeft een BTH 4 à 5 kamers. Er zijn huizen waar de wijkverpleegkundige een deel van de dag aanwezig is en huizen waar 24/7 wijkverpleegkundigen aanwezig zijn. Er zijn huizen met veel vrijwilligers en huizen met weinig vrijwilligers. BTH’s zien dit ook in en willen werken aan een toekomstbestendige organisatie en inrichting met passende zorg, maar dit heeft tijd nodig.
Zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches gaan nu verder in gesprek om voor de korte termijn een oplossing voor de financiering te vinden en voor de langere termijn te voorkomen dat een situatie als vorig jaar zich opnieuw voordoet.
Bent u bekend met het onderzoek van Berenschot dat in kaart heeft gebracht dat er tussen 2022 en 2040 minimaal 375, en waarschijnlijk 650, extra hospicebedden nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de sluiting van hospices in het licht van deze toenemende vraag naar hospicebedden?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek, dit is in het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) uitgevoerd. Het tekort aan bedden in algemene zin heeft dan ook zeker mijn aandacht.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat er meer hospicebedden verdwijnen?
Binnen het NPPZ II is samen met hospicekoepels het project Versterken Hospicezorg gestart om voldoende beschikbare en kwalitatief goede hospicezorg te realiseren. Verschillende zorgaanbieders hebben regionale afspraken gemaakt over beschikbare bedden en capaciteit, zodat een cliënt in het juiste hospice, de juiste zorg ontvangt. De eerste fase van het project liep tot eind 2024. Op dit moment zijn op basis van de resultaten vervolgacties gestart per regio. Zodat elke regio voldoende hospicezorg beschikbaar heeft.
Bent u zich ervan bewust dat de coalitiemiddelen van het kabinet Rutte-IV, van in totaal 150 miljoen euro voor versterking van palliatieve zorg en (daarmee) het nationaal programma palliatieve zorg, tot en met 2026 lopen? Wat onderneemt u om ook middelen te reserveren voor na 2026?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Over eventuele aanvullende middelen na 2026 wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Hoe ver bent u met een verkenning van een wijziging in de bekostigingssystematiek voor de subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging, zodat deze gebaseerd wordt op het verwachte aantal cliënten in plaats van het aantal cliënten in het verleden? Zet u zich ervoor in dat volgend jaar de subsidie per cliënt gelijk blijft als dit jaar?
Na de zomer van 2025 start een integrale evaluatie van de subsidieregeling, waarin ook de bekostigingssystematiek voor de inzet van vrijwilligers wordt meegenomen. Ik verwacht de eindrapportage begin 2026, op basis daarvan wordt een besluit genomen over eventuele wijzigingen in de systematiek. Daarnaast zet ik mij in voor voldoende middelen voor de subsidieregeling; hierover wordt een besluit genomen in het kader van het totale financiële plaatje bij de voorjaarsbesluitvorming.
Deelt u de zorg dat de tot nu toe incidentele middelen voor de (versterking van) palliatieve zorg niet voldoende zijn om toekomstbestendige palliatieve en terminale zorg te garanderen en om de inbedding in de samenleving van hospicezorg te bestendigen? Zet u zich ervoor in om structureel voldoende middelen te reserveren?
Goede en passende palliatieve zorg als vanzelfsprekend onderdeel van de reguliere zorg vind ik belangrijk. Daaraan wordt momenteel gewerkt in diverse programma’s, projecten en regionale trajecten. Door met de partijen in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord afspraken te maken kan een belangrijke versnelling van de ingezette beweging naar palliatieve zorg als onderdeel van reguliere zorg plaatsvinden. En worden de resultaten van de nu lopende activiteiten structureel ingebed in de zorg en het sociaal domein. Voortbouwend op deze resultaten en de borging daarvan, wordt momenteel samen met alle betrokken partijen gewerkt aan een toekomstvisie en een langjarige agenda. Over eventuele aanvullende middelen voor palliatieve zorg en palliatieve terminale zorg wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken?1
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing. Als het zo is dat cliënten ten onrechte een lager aantal uren huishoudelijke hulp krijgen, dan vind ik dat onwenselijk. In algemene zin is het goed dat gemeenten zoeken naar passende alternatieven om de mogelijke wachtlijsten binnen de Wmo voorziening huishoudelijke hulp het hoofd te bieden. Het is aan gemeenten het Wmo-beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning binnen de kaders van de wet. Het is aan de gemeenteraad hierop toe te zien.
Is het toegestaan om alle mensen die vanaf nu een beroep doen op de Wmo generiek minder huishoudelijke zorg aan te bieden, terwijl hier geen duidelijke inhoudelijke reden voor is? Hoe verhoudt dit zich tot het recht op maatwerk?
Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving. De Wmo 2015 verplicht gemeenten passende ondersteuning te bieden aan inwoners die dat nodig hebben. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in deze tijden van personele krapte en de toenemende vergrijzing de schaarse uren aan ondersteuning (voor zover mogelijk) eerlijk probeert te verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor de inwoners die hier echt op aangewezen zijn. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners. De gemeente geeft hierbij wel aan dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt aanvullend maatwerk toegepast.
Welke stappen heeft de gemeente gezet om het tekort aan medewerkers in de Wmo tegen te gaan? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de vraag of het salaris voldoende is om medewerkers aan te trekken en te behouden?
De gemeente ‘s-Hertogenbosch voert actief gesprekken met de aanbieders over het tegengaan van het tekort aan medewerkers. Aanbieders zetten zich actief in om nieuwe medewerkers aan te trekken en doen dit door in te zetten op recruitment. Ook wordt er bijvoorbeeld gewerkt met beloningssystemen wanneer een bestaande medewerker een nieuwe hulp aandraagt. Daarnaast is samen met het werk- en ontwikkelbedrijf van de gemeente onderzocht of de inzet van statushouders binnen de hulp bij het huishouden een mogelijkheid is om zodoende tot nieuwe medewerkers te komen. Om als aantrekkelijke werkgever op te treden, worden er flexibele werktijden en doorgroeimogelijkheden geboden. Hierdoor wordt getracht personeel aan te trekken dat in eerste instantie niet zou denken aan het werk als huishoudelijke hulp.
Of de salarissen voldoende zijn, is voor de gemeente lastig te bepalen. De gemeente heeft namelijk geen rol in de loonbepaling binnen de organisatie van de aanbieder. De gemeente ’s-Hertogenbosch vraagt daarentegen wel van de aanbieder dat zij zich houden aan de vergoeding van medewerkers conform de Cao VVT, hetgeen de belangrijkste bouwsteen is van de AMvB reële prijs Wmo 2015.
Wat is het plan rondom de inzet van ergotherapie? In hoeverre wordt dit verplicht voor mensen die een beroep doen op de Wmo? Hoe zit het met mensen wiens gezondheid dit niet toestaat?
Bij navraag geeft de gemeente aan dat de inzet van een ergotherapeut niet verplicht is. De gemeente bekijkt via regelgeving en de aanbesteding «hulp bij het huishouden» hoe zij een ergotherapeut het best passend kan inzetten. Ergotherapie kan namelijk bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de burger.
Ook als ergotherapie wel een oplossing biedt, blijft huishoudelijke hulp beschikbaar. Volledige overname van hulp bij het huishouden door de inwoner zelf, na inzet van ergotherapie, komt zelden voor in de praktijk. Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van passende ondersteuning aan mensen die niet op eigen kracht of met behulp van hun omgeving kunnen participeren in de samenleving.
Is er reden om aan te nemen dat mensen nu meer zorg ontvangen dan noodzakelijk? Zo nee, hoe zou de hoeveelheid zorg nu dan wel verantwoord verlaagd kunnen worden voor mensen in een vergelijkbare positie?
Op voorhand heb ik geen redenen om te veronderstellen dat mensen nu meer zorg en ondersteuning ontvangen dan noodzakelijk. Uit de monitor abonnementstarief is wel gebleken dat vanaf de invoering van dit tarief er een aanzuigende werking is geweest op Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het beroep op de Wmo 2015 voor met name huishoudelijke hulp is de afgelopen jaren dan ook sterk gestegen. Deze aanzuigende werking, de dubbele vergrijzing en de personele krapte hebben tot gevolg dat er wachtlijsten ontstaan voor de huishoudelijke hulp.
De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat zij in tijden van personele krapte en vergrijzing de schaarse uren voor zover mogelijk verdelen. Met als doel dat de huishoudelijke hulp beschikbaar blijft voor alle inwoners die hierop aangewezen zijn. Dit maakt dat de gemeente meer kritisch is gaan kijken naar de uren die echt noodzakelijk zijn om tot een schoon en leefbaar huis te komen. Zo voorkomt de gemeente het ontstaan van wachtlijsten voor andere inwoners.
Dit doet de gemeente ’s-Hertogenbosch vanaf 2026 op basis van een nieuw te hanteren (onafhankelijk) normenkader. In dat kader wordt dan ook gesproken over de inzet van huishoudelijke hulp eens per twee weken, tenzij voor het realiseren van een schoon en leefbaar huis een andere frequentie (gemotiveerd) noodzakelijk is. Hierbij gaan zij er vanuit dat er altijd inwoners zullen zijn die een zwaardere hulpbehoefte hebben. Op dat moment wordt er (aanvullend) maatwerk toegepast.
Hoe worden de gevolgen van dit besluit voor mensen in de gaten gehouden?
De gemeente houdt via diverse contacten de tevredenheid van inwoners over de huishoudelijke hulp in de gaten. Zij ontvangt voornamelijk signalen van de medewerkers die bij de mensen thuiskomen, via de aanbieders, en via het toegangsteam voorzieningen die de indicaties voor de huishoudelijke hulp afgeven. De contractbeheerder van de gemeente monitort en stuurt waar nodig bij aan de hand van deze signalen.
Hoe wordt de signaleringsfunctie van thuiszorgmedewerkers gewaarborgd als zij nog maar eens in de twee weken langskomen?
De gemeente ’s-Hertogenbosch onderstreept het belang van de signaleringsfunctie van de medewerkers. Eenzaamheid onder oudere en hulpbehoevende inwoners is een zorg en een probleem dat de volle aandacht van de gemeente heeft. Daarom zet zij in op het signaleren van eenzaamheid en het toeleiden van inwoners naar buurthuiskamers, dagbesteding, buurtinitiatieven etc. De ene inwoner wekelijks huishoudelijke hulp bieden en de ander niet, is echter niet wat de gemeente ’s-Hertogenbosch wil. Het doel van de huishoudelijke hulp is immers alle inwoners die dat nodig hebben een schoon en leefbaar huis bieden.
Heeft u signalen dat er in andere gemeenten vergelijkbare plannen zijn? Zo ja, in hoeveel andere gemeenten speelt dit?
In veel regio’s kijken gemeenten en aanbieders samen naar passende alternatieven om huishoudelijke hulp te organiseren, bijvoorbeeld door een aangepaste indicatiestelling zoals in de geschetste situatie. Ik heb geen overzicht van gemeenten die een dergelijke besluit hebben genomen of dit voornemens zijn te doen, wel blijf ik de ontwikkelingen rondom huishoudelijke hulp met interesse volgen en ga zo nodig in gesprek met gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders over eventuele kansen en knelpunten.
Hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van het ravijnjaar en de geplande bezuinigingen op de gemeenten?
Het Kabinet en gemeenten zijn in het overhedenoverleg met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Hoe houdt u zicht op bezuinigingen op de zorg door gemeenten en de gevolgen daarvan voor de Wmo, waar u stelselverantwoordelijk voor bent?
Er is geen overzicht beschikbaar van bezuinigen die gemeenten hebben doorgevoerd. Wel krijg ik signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daarvan zijn creatieve oplossingen te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Het bericht 'Tegen wil en dank fit: Hengelose ouderen moeten sporten voor thuishulp, maar Adje (88) protesteert' |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat geïndiceerde zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 onvoorwaardelijk moet zijn en zeker niet afhankelijk van wel of geen deelname aan een sportprogramma? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik deel de mening dat geïndiceerde ondersteuning en zorg vanuit de Wmo niet afhankelijk mag zijn van deelname aan een sportprogramma.
Deelt u de mening dat het programma «powerfull ageing» een verkapt sponsoringsprogramma voor de lokale fysiotherapeuten is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de signalen ben ik kritisch over de wijze waarop het programma «powerfull ageing» door sommige gemeenten op dit moment ingezet lijkt te worden.
In algemene zin ben ik wel van mening dat inzet van beweegaanbod/spierversterkende oefeningen mensen kunnen helpen in het behoud van kwaliteit van bestaan, bijvoorbeeld doordat ze hierdoor mobiliteit kunnen behouden en ze de dingen kunnen blijven doen die voor hen belangrijk zijn.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten deze verkapte verplichting opleggen aan kwetsbare ouderen (officieel is het geen verplichting, maar niet deelnemen of afhaken heeft als gevolg dat er geen verdere ondersteuning vanuit de Wmo wordt geleverd)?
Als het zo is dat gemeenten een verkapte verplichting opleggen aan kwetsbare ouderen die ertoe leidt dat ouderen geen gebruik maken van ondersteuning op grond van de Wmo, dan deel ik de mening dat dit onacceptabel is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, door de quasi verplichte deelname aan «powerfull ageing», ouderen weken (en in sommige gevallen maanden) moeten wachten op ondersteuning vanuit de Wmo, waardoor de ramen in de tussentijd niet worden gelapt, er niet wordt gestofzuigd en bedden niet worden verschoond?
Als het zo is dat ouderen door een quasi verplichte deelname aan «powerfull ageing» weken en in sommige gevallen maanden moeten wachten op ondersteuning, dan deel ik de mening dat dit onacceptabel is.
Bent u bereid om met de VNG in gesprek te gaan om deze onzalige praktijken te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de verschillende signalen die hierover de laatste tijd zijn verschenen, ga ik op korte termijn in gesprek met de VNG.
De paramedische zorg, o.a. naar aanleiding van het bericht ‘De paramedische zorg wankelt’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Herkent u de berichten over de niet-kostendekkende tarifering van paramedici, onder andere zoals opgetekend in het artikel in Arts en Auto «De paramedische zorg wankelt»?1
Ik herken de berichten over de niet-kostendekkende tarifering van de zorg geleverd door vrijgevestigde zelfstandige paramedische beroepsbeoefenaren. Deze signalen neem ik serieus.
In de paramedische zorgsectoren gelden vrije tarieven. Dat betekent dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deze tarieven niet reguleert. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen tot prijsafspraken te komen. Naar aanleiding van signalen en de motie van Kamerlid Krul (12 november 20242), heb ik de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de paramedische zorgmarkten.
In hoeverre hebben het kostenonderzoek paramedische zorg van Gupta2 en het rapport over transparantie van tarieven paramedische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)3 geleid tot veranderingen in de (tarifering van) paramedische zorg? Welke stappen zijn sindsdien gezet?
De onderzoeken van Gupta en de NZa hebben tot verschillende stappen geleid. Zo wordt er bijvoorbeeld meer fysio- en oefentherapie vergoedt vanuit het basispakket voor patiënten met reumatoïde artritis en zijn er geen restricties meer op de zorg voor patiënten met chronic obstructive pulmonary disease (COPD). Ook start dit jaar een vijfjarig experiment om te onderzoeken of bundelbekostiging (een vergoeding per behandeltraject in plaats van per losse behandeling) voor COPD-zorg passende zorg meer stimuleert dan de huidige bekostiging. De NZa gebruikt daarnaast richtsnoeren om de transparantie van tarieven bij de contractering te verbeteren.
Ik heb de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt van de paramedische sectoren. Uw Kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie.
Welke signalen krijgt u over de effecten van de handhaving van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) in relatie tot de tarieven in de paramedische sector en de verwachting dat vele paramedische zorgprofessionals de (eerstelijns)zorg daardoor verlaten? Wat is uw reactie daarop?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) geeft op zijn website aan dat er naar schatting 1.300 fysiotherapeuten werkzaam zijn als zzp’er5. Er waren 21.250 fysiotherapeuten werkzaam in de eerste lijn in 20236. Op dit moment heb ik geen concrete signalen ontvangen over de effecten van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) en de verwachting dat vele paramedische professionals de (eerstelijns) zorg verlaten. Ook de NZa heeft geen concrete signalen ontvangen. De NZa heeft geen specifieke aandacht voor ZZP’ers, aangezien er ook andere vormen van arbeidsverhoudingen bestaan.
Herkent u de signalen die wij krijgen dat paramedische zorgprofessionals graag meewerken aan de transitie naar passende zorg, maar dat het huidige vergoedingensysteem deze transitie in de weg staat? Zo ja, welke signalen zijn daarin wat u betreft prominent? Wat doet u in reactie op deze signalen?
Paramedische zorgverleners spelen een belangrijke rol in de transitie naar passende zorg. Daarvoor is het nodig dat duidelijk is wat onder passende zorg wordt verstaan en dat de vergoeding daarop aansluit. De huidige systematiek bevat een behandelprikkel, wat remmend kan werken voor deze transitie. Daarom start dit jaar het experiment met bundelbekostiging voor COPD-zorg. Dat loopt vijf jaar en moet uitwijzen of deze bekostiging leidt tot betere, passende zorg. Daarnaast heeft Zorginstituut Nederland (ZIN) op verzoek van het Ministerie van VWS onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor een betere omschrijving van de aanspraak om de toegankelijkheid van eerstelijns fysio- en oefentherapie te kunnen bevorderen en bij te dragen aan passende zorg. Het advies verschijnt binnenkort.
Deelt u de mening dat het inzetten van digitale zorg en zorg op afstand, de eigen regie van de zorgvrager helpen vergroten en dat dit zeker in de paramedische zorg van grote toegevoegde waarde is? Zo ja, wat doet u momenteel om digitale zorg en zorg op afstand in de paramedie te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat digitale zorg en zorg op afstand kunnen bijdragen aan het versterken van de eigen regie van de zorgvrager. De inzet van digitale zorg is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders, in samenspraak met zorgvragers en zorgverzekeraars. Ik ondersteun deze ontwikkeling vanuit het Ministerie van VWS met verschillende maatregelen, zoals:
Met deze en andere maatregelen wil ik bijdragen aan betere toegankelijkheid, effectiviteit en eigen regie in de paramedische zorg.
Wat is de reden dat de paramedische zorgsector nauwelijks wordt betrokken, laat staan mee kan praten, bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord? Bent u bereid de paramedische sector alsnog nauwer te betrekken bij deze akkoorden en de transitie naar passende zorg? Zo ja, wat doet u om dat voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
De paramedische zorgsectoren zijn geen formele onderhandelingspartner bij het IZA, maar zijn wel degelijk betrokken bij de inhoud en uitvoering ervan. Regelmatig worden alle zorgpartijen geïnformeerd en vinden gesprekken plaats om input op te halen.
Een belangrijk onderdeel van het IZA is het versterken van de eerstelijnszorg. De paramedische zorgsectoren hebben hierin een belangrijke rol. De partijen die de paramedische zorgsectoren vertegenwoordigen, het KNGF en het Paramedisch Platform Nederland (PPN), zijn daarom nauw betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de visie voor de versterking van de eerstelijnszorg en nemen deel aan de overleggen die hierover worden georganiseerd.
Op welke manier bent u bereid opvolging te geven aan de conclusie uit het Gupta-rapport dat grotere inzet van e-health een forse besparing kan opleveren, variërend van 4 miljoen euro (9%) bij diëtetiek tot 164 miljoen euro (11%) voor fysiotherapie?
Het Gupta-rapport laat zien dat een grotere inzet van e-health tot besparingen kan leiden voor de genoemde beroepsgroepen. Tegelijk blijkt uit het rapport ook dat succesvolle implementatie afhankelijk is van specifieke omstandigheden per beroepsgroep, zoals regelgeving, het bekostigingsmodel en de acceptatie door patiënten.
Om dit potentieel in de fysiotherapie beter te benutten, ondersteun ik deze ontwikkeling met diverse maatregelen. Deze zijn benoemd bij het antwoord op vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor digitale zorgontwikkeling en dan met name de licentiekosten waarmee paramedische zorgaanbieders momenteel al te maken hebben en gaan krijgen? Herkent u dat in het vergoedingensysteem wel ruimte is voor digitale zorgontwikkeling voor huisartsen, medisch-specialisten en apothekers, maar niet voor paramedische zorgverleners? Zo nee, welke overeenkomsten en verschillen zijn er dan tussen de verschillende zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg? Kunt u dat met cijfers toelichten?
Op dit moment beschik ik niet over een volledig overzicht van de kosten voor digitale zorgontwikkeling binnen de paramedische zorg, waaronder licentiekosten. Deze gegevens worden niet systematisch verzameld. Daarom kan ik ook geen onderbouwd cijfermatig onderscheid maken tussen paramedici en andere beroepsgroepen.
Wel zijn er verschillen tussen sectoren waar de tarieven (grotendeels) worden gereguleerd, zoals de huisartsenzorg, en sectoren waar dat (grotendeels) niet het geval is, zoals de paramedische zorg en de medisch-specialistische zorg. In sectoren waar de tarieven gereguleerd zijn, heeft de NZa de wettelijke taak om
ten minste redelijkerwijs kostendekkende tarieven vast te stellen. De kosten die in de voorliggende periode daadwerkelijk gemaakt zijn worden gemeten en gebruikt om de tarieven vast te stellen. Daaruit volgt dus ook meer directe informatie over de opbouw van de tarieven, zoals kostencomponenten als digitalisering.
Herkent u het aandachtspunt uit het Gupta-rapport dat de toename van verwachte ICT/licentiekosten niet op een passende manier wordt meegenomen in de vergoedingensystematieken? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De paramedische zorgsectoren kennen vrije prijsvorming. Dat betekent dat zorgaanbieders deze kosten zelf moeten inbrengen bij de contractonderhandelingen met zorgverzekeraars. De NZa heeft de prestaties voor paramedische zorg zo ingericht dat ruimte bestaat om dit soort kosten op te nemen in de prijsafspraken. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende prijsafspraken te maken. Tegelijkertijd blijkt uit signalen dat dit niet altijd eenvoudig is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 voert de NZa een onderzoek uit naar het functioneren van de paramedische zorgmarkten.
Bent u bereid in kaart te brengen met rekenmodellen hoe hybride zorg wel arbeidsuren bespaart voor zorgprofessionals en regie voor zorgvragers en de effectiviteit van paramedische behandelingen vergroot, maar er voor de betrokken zorgverlener geen verlies van inkomsten plaatsvindt? Zo ja, kunnen deze rekenmodellen voor juni 2025 met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn geen rekenmodellen beschikbaar die in kaart brengen hoe hybride zorg bijdraagt aan arbeidsbesparing, regie voor de zorgvrager en behoud van inkomsten voor de zorgverlener. We verkennen mogelijkheden om hier meer inzicht in te krijgen.
Om de inzet van hybride zorg in de paramedische zorg te stimuleren werken we aan het op orde krijgen van de digitale basis, zoals gestandaardiseerde gegevensuitwisseling. Daarbij hoort ook het inzetten van online zorgmodules via de Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO). Deze activiteiten vallen onder de eerdergenoemde subsidie aan paramedische beroepsgroepen.
De misstanden bij een Limburgse jeugdzorginstelling |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Misstanden gemeld bij Limburgse jeugdzorginstelling: drugs, dwang en geweld»?1
Ja
Hoe kan het dat een jeugdzorginstelling, die bedoeld is om kwetsbare kinderen te beschermen, veranderde in een onveilige omgeving waar drugsgebruik, geweld en criminele ronselpraktijken konden plaatsvinden zonder dat hierop werd ingegrepen?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. De misstanden bij deze instelling nemen wij zeer serieus. De signalen van L1 komen van anonieme bronnen, deze personen hebben zich niet gemeld bij de gemeenten of de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit zorgt ervoor dat er niet direct conclusies getrokken kunnen worden.
De IGJ is in de eerste instantie verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de kwaliteit bij een jeugdzorginstelling. De IGJ kan echter nu geen mededelingen doen over deze casus. De IGJ kan namelijk geen uitspraken over lopend onderzoek. Zie hierover antwoord bij vraag 6.
Naast de IGJ beraden de toezichthouders van de gemeenten (op rechtmatigheid jeugdwet/Wmo en kwaliteit Wmo) zich over een vervolg naar aanleiding van de signalen. Ook hierover kunnen de gemeentelijke toezichthouders geen mededelingen doen.
Klopt het dat deze instelling is gebruikt als opvangplek voor jongeren die niet langer in gesloten jeugdzorg mochten verblijven, terwijl bekend was dat hun veiligheid daar niet kon worden gegarandeerd? Zo ja, wie heeft hiervoor de verantwoordelijkheid genomen?
Als het gaat om het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp en het verlengen daarvan is dat een besluit van een rechter. Die moet de afweging maken of er geen minder zwaar alternatief is, plaatsing in de gesloten jeugdhulp proportioneel is en naar verwachting effectief. Als er geen reden is voor verlenging van de machtiging kan een jeugdige uitstromen naar een open jeugdhulpvoorziening, zoals Hilzijn.
Volledigheidshalve merk ik op dat de afbouw van de gesloten jeugdhulp hier geen reden geweest kan zijn voor een rechtbank om een plaatsing voortijdig te beëindigen. De gesloten jeugdhulp in Limburg is namelijk nog niet afgebouwd. Het aantal jeugdigen dat daar gebruik maakt van de gesloten voorzieningen is stabiel.
Is het personeelstekort bij deze instelling de reden dat ongeschoold personeel werd ingezet bij extreem kwetsbare jongeren, met alle risico’s van dien? Zo ja, waarom is dit toegestaan en welke eisen worden gesteld aan personeel dat met deze jongeren werkt?
Hierop kan ik gegeven de in antwoord 2 genoemde nog lopende onderzoeken geen antwoord geven.
Waarom werden medewerkers in deze instelling blootgesteld aan gevaarlijke situaties zoals agressie, dreiging en criminele invloed, zonder dat er voldoende maatregelen waren om hun veiligheid te garanderen?
Hierop kan ik gegeven de in antwoord 2 genoemde nog lopende onderzoeken geen antwoord geven.
Hoe heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) deze misstanden over het hoofd kunnen zien, en waarom is er niet eerder ingegrepen om zowel de kinderen als de medewerkers te beschermen?
De IGJ heeft in oktober 2022 een toets naar de kwaliteit van de jeugdhulp bij aanbieder Hilzijn (nu AnneWim B.V. – handelend onder de naam Zorggroep Hilzijn) gedaan. Hier zijn verbeterpunten uit voortgekomen die de aanbieder diende op te pakken. In september 2023 heeft de IGJ een toets naar de kwaliteit van de GGZ-Wlz zorg gedaan bij aanbieder AnneWim B.V. (onderdeel van Zorggroep Hilzijn) ook hieruit kwamen verbeterpunten waarvoor de aanbieder een verbeterplan met resultaatverslag heeft opgesteld. De IGJ heeft in april 2024 het onderzoek afgerond. De IGJ heeft géén meldingen in lijn met de signalen (mogelijk misstanden) uit het media artikel gehad over Hilzijn/AnneWim B.V. Meldingen en signalen zijn een belangrijke bron van informatie voor de afweging van de risico’s. De IGJ is ondertussen gestart met een risicogestuurd toezicht naar de kwaliteit van de jeugdhulp bij Hilzijn/AnneWim B.V. Over lopend toezicht doet de IGJ geen inhoudelijke mededelingen.
Het bericht ‘Fysio om de hoek redt het vaak niet meer’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Fysio om de hoek redt het vaak niet meer» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten en logopedisten, zijn een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg en leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. Ik vind het in het licht van de toenemende vergrijzing en arbeidsmarktproblematiek zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de fysiotherapeuten en logopedisten overweegt met de praktijk te stoppen. Ik ga daarbij onder andere uit van de in het artikel aangehaalde «Kleinbedrijf Index fysiotherapie»2 en «Kleinbedrijf Index logopedie»3. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik hier uitgebreider op in.
Schrikt u van de cijfers dat de helft van de zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten erover denkt om te stoppen en ongeveer 15% zelfs actief bezig is met de verkoop van hun praktijk?
Ja. Het is zorgelijk om te lezen dat zoveel zelfstandig gevestigde fysiotherapeuten en logopedisten overwegen te stoppen. We hebben deze zorgprofessionals hard nodig om de zorg toegankelijk te houden, nu en in de toekomst. Daarom heb ik, in lijn met de aangenomen motie Krul (27 november 2024), de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt van de paramedische zorg in de volle breedte, met in het bijzonder aandacht voor de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de sector.
Ziet u ook dat de continuïteit van de zorg in gevaar komt omdat de grote leegloop aan fysiotherapeuten ertoe leidt dat de ziekenhuiszorg en huisartsen overbelast worden met extra werk dat op hun bordje komt?
Ik onderschrijf dat paramedici, waaronder fysiotherapeuten, een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg. Met name als het gaat om het bevorderen van de dagelijkse kwaliteit van leven van patiënten, het ontlasten van de huisartsen en andere zorgverleners, en het voorkomen en het overnemen van zorg uit de tweedelijnszorg.
Als het gaat om de korte termijn heeft de NZa op dit moment geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende invullen ten aanzien van de fysiotherapeutische zorg. Tegelijkertijd neem ik de signalen van de fysiotherapeuten zeer serieus, zeker in relatie tot de toenemende vraag naar zorg. Daarom heb ik, zoals aangegeven in vraag 2, de NZa gevraagd om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat de helft van deze belangrijke praktijken in de eerstelijnszorg hun deuren sluiten?
Uitgangspunt is dat zorg die onder de basisverzekering valt altijd binnen een redelijk tijdsbestek en afstand beschikbaar moet zijn. Daartoe zijn zorgverzekeraars ook verplicht vanuit hun zorgplicht. De NZa ziet hierop toe. Op dit moment heeft de NZa geen concrete signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht voor de fysiotherapeutische sector onvoldoende invulling geven. Daarnaast zetten de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030 breder in op het versterken van de eerstelijnszorg waarin fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen. Mede afhankelijk van de uitkomsten van het marktonderzoek en de aanbevelingen die de NZa hierin doet, kan ik overwegen aanvullende maatregelen te nemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jonge fysiotherapeuten en logopedisten worden aangetrokken en dat zij in het vak blijven? Bent u bereid in gesprek te gaan met de opleidingen om te kijken wat hierin mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat fysiotherapeuten en logopedisten trots zijn op hun werk en zich onderdeel voelen van een sterke eerstelijnszorg. Naast versterking van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg en het aangekondigde marktonderzoek, zet ik mij op verschillende manieren in voor paramedici waaronder fysiotherapeuten en logopedisten. Zo loopt het programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie. Ook is in het kader van de vermindering administratieve lasten per 1 oktober 2024 de subsidie gegevensuitwisseling verleend aan de paramedische beroepsgroepen zodat zorgverleners efficiënter kunnen samenwerken.
Ten aanzien van opleidingen, laten instroomcijfers een wisselend beeld zien de afgelopen jaren:
1.930
600
126.870
2.060
560
131.140
2.220
540
137.240
2.700
540
142.190
2.930
520
146.690
3.210
590
156.080
3.140
500
143.700
3.100
550
138.720
2.900
520
136.940
Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens die de toe- en afnames in instroomcijfers de afgelopen jaren verklaren. Daarbij wil ik opmerken dat het lastig is aan instroomcijfers de populariteit van een opleiding af te meten. Door demografische ontwikkelingen heeft het hbo als geheel te maken met een dalende studentenaantallen de laatste jaren. In beginsel ga ik ook niet over de inhoud van opleidingen, dat is aan instellingen en de sector zelf. Ik zie daarom geen directe aanleiding om in gesprek te gaan, maar mocht daar vanuit de opleidingsinstellingen toch behoefte aan zijn ben ik gaarne bereid om dat gesprek te voeren.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) om minimumtarieven in te voeren om leegloop tegen te gaan, zonder hierbij te refereren naar onderzoeken die nog volgen?
Zorgverzekeraars hebben voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket valt zorgplicht en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen.
Daarbij is het van belang dat er goed is gedefinieerd wat kwalitatief goede zorg is. In de fysiotherapie hebben de zorgaanbieders nog stappen te zetten in het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Daartoe worden zij ondersteund in het Programma Paramedische Zorg 2023–2026 waarin wordt gewerkt aan kennisvergroting en kwaliteitsverbetering, en is er geld beschikbaar gemaakt voor de doorontwikkeling van het kwaliteitskader fysiotherapie/oefentherapie.
Nader onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek met betrekking tot de toegankelijkheid en toekomstbestendigheid van de fysiotherapie is wenselijk. Op dit moment heb ik echter geen signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zorgverzekeraars onvoldoende invulling geven aan hun zorgplicht voor fysiotherapie. Daarom acht ik het op dit moment prematuur om te concluderen dat het instellen van minimumtarieven de juiste of enige oplossing is.
Eerst dient het onderzoek naar de marktomstandigheden te worden afgerond. Het invoeren van minimumtarieven kan aanzienlijke budgettaire consequenties met zich meebrengen en daarmee van invloed zijn op de hoogte van de zorgpremie. Bovendien is het effect van een dergelijke maatregel op de bereidheid van verzekerden om een aanvullende verzekering af te sluiten nog onduidelijk. Dit kan eveneens gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de fysiotherapiesector.
Daarom is het essentieel om eerst een helder en volledig beeld te krijgen van de feiten. Ik wil hierbij zowel de achterliggende oorzaken als de mogelijke druk op de toegankelijkheid van o.a. fysiotherapie en oefentherapie zorgvuldig in kaart brengen. Op basis van deze inzichten kan ik vervolgens gerichter naar passende oplossingen zoeken die specifiek inspelen op de geïdentificeerde knelpunten en tegelijkertijd rekening houden met de financiële uitdagingen in de zorg.
Hoe staat het met het «marktonderzoek» dat door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt gedaan om te kijken naar welke maatregelen nodig zijn voor de toegankelijkheid van fysiotherapie? Wanneer worden de resultaten hiervan verwacht?
De NZa is gestart met een marktonderzoek. Uw kamer wordt voor het Commissiedebat over het zorgverzekeringsstelsel op 19 juni a.s. geïnformeerd over een eerste analyse van de NZa met inzichten rondom het functioneren van de markt en de toegankelijkheid binnen de fysiotherapie. Mogelijke oplossingsrichtingen voor de fysiotherapie die hieruit naar voren komen volgen naar verwachting in de herfst van 2025.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het overleg dat u met de NZa en de zorgverzekeraars zou hebben om voor de zomer een oplossing te presenteren voor de tarifering van de fysiotherapeuten? (aangenomen motie Krul 33 578, nr. 131)
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het gebrek aan financiële zekerheid ertoe leidt dat veel praktijkhouders overwegen te stoppen? Zo ja, maakt u zich geen grote zorgen dat wanneer deze financiële zekerheid er niet komt, de sector straks met nog grotere problemen te maken krijgt?
In de in het artikel aangehaalde Kleinbedrijf Index Fysiotherapie worden verschillende redenen genoemd die een correlatie vertonen met het overwegen te stoppen. Veelgenoemde motieven in het onderzoek zijn onder andere grote schulden moeten maken (88%) en hinder van (nieuwe) regelgeving (86%). Het motief stoppen wanneer financiële zekerheid buiten het bedrijf groter wordt dan binnen de praktijk scoort hierin lager (35%). Hoewel de redenen divers zijn en financiële zekerheid lager scoort, maak ik mij zorgen wat deze gegevens in – combinatie met andere signalen – zeggen over de kwaliteit en de toegankelijkheid van de sector op de lange termijn. Dat is ook de reden dat ik de NZa heb gevraagd onderzoek te doen naar de marktomstandigheden en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de paramedische zorg.
Ziet u ook de meerwaarde van praktijken om de hoek die lokaal zijn georganiseerd, de mensen en de behoeften kennen en hoogwaardige zorg leveren? Welke extra stappen bent u bereid te zetten om juist deze praktijken te ondersteunen?
Gelijkwaardiger toegang tot zorg begint in de eerste lijn. Het is inderdaad van grote waarde dat mensen in hun eigen wijk, stad of dorp snel terecht kunnen bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut. Dit draagt bij aan de leefbaarheid en het welzijn van de gemeenschap.
Maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. De zorgvraag groeit en wordt complexer, en de samenleving verandert. Dat kan betekenen dat zorgverleners, zoals fysiotherapeuten, soms kiezen voor samenwerking in een samenwerkingsverband of keten om de kwaliteit van zorg te waarborgen.
De Minister van VWS en ik blijven ons inzetten voor het verbeteren van de zorg in de buurt en het versterken van de eerstelijnszorg vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030. Hierbij spelen fysiotherapeuten een belangrijke rol.
Wat vindt u van de oproep van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) om de tarieven voor logopedisten te verhogen met 20% om te voorkomen dat kleinere praktijkhoudende logopedisten stoppen?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de gewenste hoogte van tarieven en ik vind het te voorbarig antwoord te geven op de vraag of aanpassing van tariefsoort de juiste en enige manier is. Tegelijkertijd maak ik mij zorgen dat een aanzienlijk deel van de logopedisten onder meer om financiële redenen overweegt de praktijk te stoppen. Daarom heb ik de NZa gevraagd onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor de paramedische zorg in de volle breedte.
Bent u – net als naar de toegankelijkheid van de fysiotherapie – bereid om onderzoek te doen naar mogelijke maatregelen om logopedisten voor dit vak te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek van start?
Het onderzoek dat nu loopt is gericht op de paramedische zorg in de volle breedte, dus ook op de logopedie. Vanwege de hoge urgentie heeft de NZa samen met het Ministerie van VWS een balans gezocht tussen uitvoerigheid en snelheid. In die fasering wordt in eerste instantie gestart met fysiotherapie. Daarna zal worden gestart met andere sectoren, waarbij eveneens de lessen uit de fysiotherapie zullen worden meegenomen.
Het bericht 'Patiënten moeten uren wachten tot taxi komt: 'Ziekenhuisafspraak gemist'' |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Patiënten moeten uren wachten tot taxi komt: «Ziekenhuisafspraak gemist»»?1 Bent u bekend met deze signalen?
Ja.
Bent u zich bewust van de levensgevaarlijke gevolgen van deze situatie?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze problemen zich niet meer voordoen? En hoe gaat u ervoor zorgen dat alle regio's gelijke toegang tot tijdig vervoer hebben?
Hoe ziet u de verantwoordelijkheid van Zorgvervoercentrale Nederland (ZCN) en de zorgverzekeraars bij patiënten die belangrijke afspraken hebben moeten verzetten doordat hun taxi niet kwam opdagen? Hoe kunnen deze partijen aansprakelijk worden gesteld voor de gemiste zorg?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ZCN de juiste zorg en middelen biedt voor het vervoer van kwetsbare patiënten in bijvoorbeeld een rolstoel?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vertragingen, waar patiënten in het ziekenhuis moeten wachten, leiden tot onnodige ziekenhuisopnames en extra kosten voor zowel patiënten als zorginstellingen?
Wat bent u van plan te doen om ervoor te zorgen dat problemen rondom machtigingen voor het ziekenvervoer snel en structureel worden opgelost, zodat patiënten niet langer in onzekerheid verkeren en onterecht problemen ondervinden met hun vervoer naar verschillende ziekenhuizen?
Hoe gaat u de samenwerking en communicatie tussen zorgverzekeraars, vervoerders en patiënten verbeteren om herhaling van dit soort problemen in de toekomst te voorkomen?
Hoe verklaart u het dat, ondanks de belofte van CZ dat de problemen met het patiëntentaxi-vervoer binnen een maand zouden zijn opgelost, er nog steeds vertraging en miscommunicatie optreden?
Bent u op de hoogte van het bericht «Taxibedrijven vrezen voor faillissementen door lage tarieven ziekenvervoer»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de lage tarieven en hun impact op het taxivervoer?
Is het waar dat zorgverzekeraars hebben bijgedragen aan de lage tarieven voor taxibedrijven door een lager maximumtarief vast te stellen voor 2025? Zo ja, wat is uw standpunt over deze tarieven en de gevolgen voor de kwaliteit van het vervoer?
Klopt het dat ZCN tien procent van de kosten rekent? Zo ja, over hoeveel omzet gaat dit?
Wat vindt u van het feit dat taxibedrijven geen controle meer hebben over de planning van ritten, aangezien ZCN deze taak heeft overgenomen? In hoeverre heeft deze verandering de bedrijven in hun bedrijfsvoering beïnvloed?
Hoe ziet u de rol van taxibedrijven in de begeleiding van patiënten? Vindt u dat het tarief in verhouding staat tot de service die wordt verwacht, aangezien door het lage tarief taxibedrijven niet langer in staat zijn om patiënten tot op de afdeling te begeleiden, wat voor veel patiënten als onmenselijk wordt ervaren?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een betere dialoog komt tussen ZCN, zorgverzekeraars en de taxibedrijven om tot een werkbare oplossing te komen die zowel de belangen van de taxibedrijven als de kwaliteit van het ziekenvervoer waarborgt?
Wat vindt u van het feit dat taxibedrijven vanwege de lage tarieven nu genoodzaakt zijn om busjes met meer patiënten te vullen, wat leidt tot langere reistijden, met name voor kwetsbare patiënten? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de reistijd voor patiënten niet onaanvaardbaar wordt?
Vindt u dat er voldoende onafhankelijke controle is op de werkwijze van ZCN, met name wat betreft het op tijd vinden van vervoerders en het naleven van de gemaakte afspraken over de tarieven en de kwaliteit van het vervoer?
Zoals hiervoor aangegeven hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Via de contracten die zij sluiten met de zorgaanbieders kunnen zij voldoen aan deze zorgplicht. Als blijkt dat de zorgaanbieder niet de zorg levert conform het contract, dan spreekt de zorgverzekeraar de zorgaanbieder daarop aan. Indien nodig wordt gezamenlijk naar een oplossing gezocht. Uit navraag bij zorgverzekeraars CZ en Menzis is naar voren gekomen dat zij beide te maken hebben gehad met aanloopproblemen bij het ziekenvervoer door ZCN. Door aanvullende afspraken zijn deze problemen grotendeels verholpen.
Hoe gaat u voorkomen dat patiënten zonder vervoerder komen te zitten, zoals nu het geval blijkt te zijn, en wat wordt er gedaan om deze patiënten snel en adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 18.
Het NZa-rapport 'Tussen Wal en Voordeur' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het rapport «Tussen Wal en Voordeur» de impressie wekt dat het kabinet de keuzes overlaat aan zorgkantoren zonder zelf toekomstbestendige keuzes te maken die mensen duidelijkheid geven?1
Iedereen met een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft op grond van de Wlz recht op een plek in het verpleeghuis. Veel mensen willen de zorg en ondersteuning echter het liefst thuis in hun eigen omgeving krijgen, maar dit betekent wel dat de zorg op een verantwoorde en veilige manier geleverd moet worden en er een volwaardig alternatief voor een intramurale opname moet zijn. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende geschikte woningen zijn voor ouderen.
Om de stijgende vraag naar verpleeghuiszorg het hoofd te kunnen bieden, heeft het vorige kabinet in 2022 het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)2 gelanceerd. Daarbij ligt de focus op zorg buiten het verpleeghuis.
Dit kabinet kiest echter voor een breder perspectief. Voor alle ouderen moet er geschikte huisvesting aanwezig zijn. Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordering (VRO) zetten wij ons dan ook in voor het programma «wonen en zorg voor ouderen». In dit programma zijn afspraken gemaakt om tot en met 2030 290.000 extra woningen voor ouderen te realiseren. Daarnaast vinden wij het belangrijk dat er ook voldoende woonvormen voor kwetsbare ouderen zijn waarbij de zorg 24 uur per dag fysiek aanwezig is. Daarom heeft dit kabinet € 600 miljoen beschikbaar gemaakt voor betere ouderenzorg voor bijvoorbeeld extra zorg/verpleegplekken. Beschikbaarheid van voldoende verpleeghuisplekken is voor ons essentieel en daarom wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke terugkeer van de verzorgingshuizen. Naar verwachting kan het onderzoek binnenkort starten en zal in september 2025 worden afgerond. Ook de terugkeer van verzorgingshuizen kan een bijdrage leveren aan de invulling van de woon-zorgvraag van ouderen.
Hoe reflecteert u op het advies van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit juli 2023 om de Wet landurige zorg (Wlz) aan te passen zodat de beperkte verblijfsplaatsen en het schaarse zorgpersoneel ingezet worden voor de groep mensen die dit het hardst nodig hebben? Bent u voornemens om dit advies ook op te volgen? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om dit te bewerkstelligen en kunt u hierbij ook een helder tijdsplan geven, gelet op de urgentie? Zo nee, waarom niet?
De NZa pleit in haar advies «Scheiden van wonen en zorg in de verpleging en verzorging» voor het aanpassen van de Wlz om de WOZO-beweging te ondersteunen.
Het gaat er dan volgens de NZa vooral om dat het samenstel van aanspraken, leveringsvormen en toegangscriteria tot de Wlz onvoldoende ondersteunend is aan de verschillende WOZO-beleidsdoelen voor scheiden van wonen en zorg. Met de NZa ben ik van mening dat verpleeghuisplekken beschikbaar moeten blijven voor zeer kwetsbare ouderen en dat we het schaarse zorgpersoneel zorgvuldig moeten inzetten.
Het toegankelijk houden van de ondersteuning en zorg voor onze ouderen én het afwenden van het dreigende arbeidsmarkttekort zijn de twee grootste uitdagingen waar we met elkaar voor staan. Er zijn immers steeds meer ouderen en het aantal ouderen met een zorgvraag stijgt. Maar het aantal zorgverleners groeit niet mee. We zijn daarom met partijen, waaronder de NZa, in gesprek over een Hoofdlijnenakkoord ouderenzorg (HLO). In het akkoord willen wij concrete afspraken maken om deze doelstellingen te bereiken. De afspraken zien onder andere op het organiseren van de zorg thuis, mantelzorgondersteuning en het beschikbaar houden van een plek in het verpleeghuis voor onze zeer kwetsbare ouderen. De NZa is actief betrokken bij het formuleren van de afspraken waarbij zij hun eerder uitgebrachte advies benutten.
Wij voelen net als iedereen de urgentie om de zorg voor onze ouderen ook in de toekomst te kunnen garanderen en streven naar het zo snel mogelijk sluiten van het HLO. Op de concrete afspraken en het tijdpad kan niet worden vooruitgelopen.
Kunt u op ieder van de aanbevelingen uit het rapport «Tussen Wal en Voordeur» afzonderlijk reageren en aangeven of u voornemens bent deze over te nemen? Kunt u voor elk van de aanbevelingen welke u voornemens bent aan te nemen, aangeven welke concrete maatregelen u zult nemen om de aanbeveling in de praktijk te brengen?
De NZa trekt in haar rapport «Tussen wal en voordeur» drie hoofdconclusies waar zorgkantoren (meer) op in moeten zetten:
Wij onderschrijven de conclusies van de NZa. Dat zorgkantoren een duidelijke visie moeten ontwikkelen op hoe de zorg te organiseren voor Wlz-cliënten die thuis wonen en ten aanzien van deze groep meer eigenaarschap moeten creëren is echter niet een opgave voor de zorgkantoren alleen. De NZa geeft als voorbeeld dat ten behoeve van passende zorg thuis de ondersteuning van mantelzorgers ook een belangrijk punt is. Mantelzorgondersteuning maakt echter geen onderdeel uit van de Wlz-aanspraak en is daarmee ook geen taak van het zorgkantoor. Wij beogen in het HLO ook het versterken van de mantelzorgondersteuning mee te nemen.
Ook (zorggeschikte) woningen en de woonomgeving zijn belangrijke randvoorwaarden voor kwaliteit van leven als je ouder wordt. In het regeerprogramma zijn de ideeën van het kabinet op de bouwopgaven nader uitgewerkt. Het kabinet houdt vast aan de gemaakte afspraken van de realisatie van 290.000 woningen die geschikt zijn voor ouderen. Geclusterde zelfstandige woonvormen voor ouderen vallen hier ook onder. Voor ouderen voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid wel al gevorderd is, onderzoekt de regering de mogelijkheden voor de terugkeer van verzorgingshuizen (een gezamenlijk huis met toezicht in de nacht).
Naar aanleiding van het verschijnen van het NZa-rapport hebben wij de uitkomsten en aanbevelingen met Zorgverzekeraars Nederland en de NZa besproken. De NZa heeft daarbij aangegeven dat zij starten met vervolgonderzoeken naar nieuwe clientgroepen en de zorgkantoren te vragen om te toetsen of de aanbevelingen van dit onderzoek voldoende zijn opgevolgd. Dat is ook een moment voor de NZa en de zorgkantoren om samen terug te kijken op de laatste onderzoeken en vooruit te kijken naar de nieuwe onderzoeken.
VWS, ZN en de NZa hebben op basis van de aanbevelingen afspraken gemaakt dat zorgkantoren duidelijk aangeven wat zij nu direct kunnen oppakken en welke aanbevelingen meer tijd vragen om goed gevolg te geven. De NZa ziet daarbij dat sprake is van een overgangsperiode, maar verwacht wel dat de zorgkantoren een regierol pakken in het besef dat niet alles makkelijk uit te voeren is. Voorts ziet de NZa graag dat gemotiveerd wordt wat zorgkantoren niet meteen kunnen oppakken. Daarbij hanteert de NZa de aanpak dat de NZa het «wat» beschrijft, maar dat de zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor het «hoe». Wij onderschrijven deze aanpak van de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren en de NZa, waarbij er ook ruimte is voor dialoog om nader te bepalen hoe invulling kan worden gegeven aan deze verwachting.
De verbeterpunten waarmee zorgkantoren gelijk gezamenlijk aan de slag gaan betreffen in de eerste plaats de wachtlijsten:
Zorgkantoren acteren actief op de aanbevelingen van de NZa en wij blijven in nauw overleg met de zorgkantoren en de NZa over het plan van aanpak van de zorgkantoren om de aanbevelingen van dit belangrijke rapport uitwerking te geven.
Bent u het met de NZa eens dat de overheid duidelijkheid moet geven met betrekking tot welke zorg, aan welke doelgroep en in welke setting wel/niet geleverd zou moeten worden? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn om deze verantwoordelijkheid te beleggen bij de zorgkantoren?
Ouderen met een zorgvraag willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen, in de buurt die ze kennen en met mensen die hen dierbaar zijn. Als het niet noodzakelijk is, willen ze liever niet in het verpleeghuis opgenomen worden. Dit kan alleen als ondersteuning en zorg buiten het verpleeghuis voor hen goed georganiseerd zijn. Op dit moment hebben de meeste zorgkantoren in navolging van het WOZO-programma hun beleid aangepast om in te zetten op «thuis tenzij». Voor kwetsbare ouderen is het van belang dat in de thuissituatie goede ondersteuning en zorg beschikbaar is.
De NZa geeft in het rapport aan dat op basis van de huidige wet- en regelgeving cliënten de mogelijkheid hebben om te kiezen voor intramurale zorg. De NZa heeft in juli 2023 de Minister van VWS geadviseerd3 om de Wlz aan te passen om ervoor te zorgen dat de beperkte verblijfplaatsen en het schaarse zorgpersoneel ingezet wordt voor de groep cliënten die dit het hardst nodig heeft. De oproep van de NZa had betrekking op de inperking van keuzemogelijkheden in de Wlz. Hiermee zou de overheid duidelijkheid moeten geven welke zorg, aan welke doelgroep en in welke setting wel, of juist niet geleverd zou moeten worden, aldus de NZa.
Met partijen zijn wij in gesprek over het HLO, waarbij wij afspraken willen maken om de Wlz-zorg en -ondersteuning ook in de toekomst toegankelijk te houden, waarbij wij inderdaad ook naar het wettelijk kader kijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het commissiedebat Langdurige zorg?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er steeds meer onderzoek naar buiten komt over de negatieve gevolgen van koppen, zoals hersenschade en een verhoogd risico op dementie, en wat is daarop uw reactie?1
Jazeker, de nieuwsberichten over de mogelijke negatieve gevolgen van koppen zijn verontrustend. Om die reden is de Gezondheidsraad (GR) op 20 september 2023 om advies gevraagd over de relatie tussen ernstig hersenletsel en (herhaalde) kopballen en hoofdcontacten uit andere sporten.2 De GR verwacht dit advies medio 2025 aan te bieden en naar uw Kamer te verzenden.
Hoe kijkt u tegen de ontwikkeling aan dat steeds meer (oud)-spelers de gevaren van koppen onder de aandacht brengen, zoals bijvoorbeeld Levchenko?2
Dit lijkt me logisch en terecht, zij maken zich zorgen over de gevaren die hun beroep met zich mee kan brengen.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om de schade als gevolg van koppen in het algemeen en voor jeugdvoetbal in het bijzonder bespreekbaar te maken en ook te beperken?
In eerste instantie zijn de betreffende aanbieders van het jeugdvoetbal verantwoordelijk voor een veilige sportbeoefening. Daar vallen zowel de bonden als de verenigingen en ook de commerciële sportaanbieders onder. Maar we kunnen niet verwachten dat iedere sportaanbieder de laatste wetenschappelijke inzichten paraat heeft over wat wel en niet een «veilige sportbeoefening» inhoudt. Daarom vind ik dat ik de rol heb om dit bespreekbaar te maken op basis van betrouwbare en onafhankelijke kennis over de mogelijke gevaren van koppen. Daarnaast zal de Nederlandse Sportraad (SR) handelingsperspectieven voor de betrokken partijen maken naar aanleiding van het advies van de GR. Deze handelingsperspectieven verwacht de SR uiterlijk in het najaar van 2025 op te leveren.
Welke acties vinden er vanuit de sportorganisaties of bonden plaats, of hebben er plaatsgevonden, om dit vraagstuk in het jeugdvoetbal bespreekbaar te maken?
De Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) besteedt op verschillende manieren aandacht aan koppen in het (jeugd)voetbal.
Zijn er voerbalclubs die het minimaliseren van koppen voor jeugdvoetballers hebben doorgevoerd voor de jeugdelftallen, in navolging van het kopverbod voor kinderen tot 9 jaar in Vlaanderen?3
Ja er zijn voorbeelden van voetbalverenigingen die koppen voor kinderen ontmoedigen of verbieden tijdens de training.
Heeft u enig zicht op positieve effecten voor het beperken van hersenschade van deze Vlaamse beleidsregel, dan wel die van Schotland, Engeland en Noord-Ierland om koppen te verbieden op trainingen voor kinderen onder de 12?4
Nee, hier heb ik geen beeld van. Mogelijk dat de adviezen van de GR en SR hierop ingaan, maar ik vermoed dat eventuele effecten pas op langere termijn zichtbaar kunnen zijn.
Bent u bereid om met sportorganisaties, de KNVB, de spelersvakbond in gesprek te gaan over dit vraagstuk om het meer aandacht te geven en bespreekbaar te maken?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangaf, zie ik het als mijn rol om het bespreekbaar te maken met de verantwoordelijke sportorganisaties. Dus dat doe ik graag. Maar zoals ik ook aangaf doe ik dit graag op basis van de betrouwbare en onafhankelijke inzichten van de GR en SR. Beide adviezen verwacht ik later dit jaar en zal ik onder de aandacht brengen bij betrokken organisaties.
Hoe kijkt u tegen het kopverbod op trainingen voor kinderen onder de 12 jaar in Schotland, Engeland en Noord-Ierland aan?
De meerwaarde van deze maatregel kan ik moeilijk inschatten. Zie mijn antwoord op vraag 7, later dit jaar kom ik met een beleidsreactie op de adviezen van de GR en SR.
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om de schadelijke effecten van koppen bespreekbaarder te maken en te beperken?
Ik vind het nu te vroeg om passende maatregelen te bespreken. Zie mijn antwoord op vraag 7, later dit jaar kom ik met een beleidsreactie op de adviezen van de GR en SR.
De toegankelijkheid van het OV |
|
Lisa Westerveld (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Vindt u ook dat het doel dat «mensen met een beperking zelfstandig hun weg kunnen vinden» nog steeds het uitgangspunt moet zijn van beleid?
Ja, voor wat betreft het zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer is dit het uitgangspunt van het beleid.
Kunt u aangeven of uw beleidsvoornemen om in 2030 toegankelijk openbaar vervoer te hebben, op schema ligt? Gaat dit lukken?
In het Toekomstbeeld OV en de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap is 2040 aangegeven als een streefdatum om te zorgen dat het openbaar vervoer toegankelijk is of dat een passend alternatief beschikbaar is.1 Het verwezenlijken van volledig toegankelijk openbaar vervoer in 2030 is niet haalbaar, maar de sector spant zich al geruime tijd in om die doelstelling steeds dichter bij te brengen. Enkele belangrijke doelstellingen worden al voor 2030 verwezenlijkt. Zo worden de laatste perrons uiterlijk in 2029 op hoogte gebracht door ProRail waardoor alle treinstations in Nederland toegankelijk zullen zijn en in 2028 worden toiletten in alle treinen gerealiseerd. Voor alle stations waar NS halteert is er per eind 2023 reisassistentie beschikbaar. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–2032 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is afgesproken dat voor eind 2025 ook reisassistentie wordt aangeboden op die treinstations waar alleen regionale treinen halteren.2
Voor enkele grote resterende opgaves, zoals bijvoorbeeld het toegankelijk maken van alle bus- en tramhaltes, is uw Kamer op 20 november 2023 schriftelijk geïnformeerd dat daar meer tijd voor nodig is.3 Het ministerie blijft zich, samen met andere partijen in de ov-sector, inzetten om te zorgen dat het doel van 2040 wel bereikt wordt.
Herkent u de kritiek van het VN-comité Handicap uit het rapport over de bevindingen van de toegankelijkheid in Nederland1? Erkent u dan ook dat er meer moet gebeuren om het Nederlandse openbaar vervoer toegankelijker te maken? Zo ja, wat gaat u dan bovenop de bestaande plannen, zoals beschreven in het MIRT, over toegankelijkheid doen?
Op 23 oktober 2024 heeft de Kamer een reactie ontvangen vanuit VWS op het rapport met concluding observations van het VN-comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: het Comité).5 Daarin is een reactie gegeven met betrekking tot toegankelijk openbaar vervoer. Het Comité geeft ten aanzien van openbaar vervoer met name aan dat de volledige toegankelijkheid van al het openbaar vervoer sneller gerealiseerd moet worden. Wij wijzen erop dat er al veel werk is en wordt verricht om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verder te verbeteren. Daarnaast werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) actief mee aan het ontwikkelen van een werkagenda voor de komende jaren in het levensdomein vervoer en mobiliteit dat deel uitmaakt van de Nationale Strategie ter implementatie van het VN Verdrag Handicap. In dit proces wordt samen met ervaringsdeskundigen en belangenorganisaties gekeken naar wat er, naast bestaand beleid, nog moet gebeuren om te zorgen dat het openbaar vervoer beter toegankelijk wordt.
Herkent u de frustratie van mensen met een beperking als op het station blijkt dat een lift het niet doet, zodat ze onverhoopt niet met het OV verder kunnen reizen? Beseft u dat dit behalve vervelend, ook consequenties kan hebben voor school, werk, sociale contacten en afspraken om medische zorg/hulp te krijgen?
Ja. Ik begrijp dat toegankelijk openbaar vervoer voor mensen met een beperking ook toegang biedt tot de samenleving, en als één schakel van het openbaar vervoer uitvalt deze bredere toegang ook wegvalt daardoor. In het geval van liftstoringen biedt ProRail, via de NS-klantenservice, een alternatief als de reiziger door een defecte lift niet verder kan reizen. Wanneer actuele liftstoringsinformatie beschikbaar gesteld wordt in reisplanners zullen reizigers die afhankelijk zijn van werkende liften ook beter inzicht krijgen om hun reis zelfstandig te kunnen plannen (zie ook antwoord 7).
Wat kunt u doen om te zorgen dat defecte liften en roltrappen sneller gerepareerd worden? Bent u bereid opnieuw dit gesprek aan te gaan met ProRail?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Bamenga (D66), over de situatie op station Maarssen over een langdurig defecte lift6, zijn er al maatregelen getroffen waardoor het aantal defecte liften en roltrappen beperkt blijft. Hierover heeft het Ministerie van IenW de afgelopen jaren veel contact met ProRail gehad. Verbeteringen zijn zichtbaar. Zo is het gemiddeld aantal langdurige storingen (een week of langer) van liften afgenomen van 15 à 20 per maand in de zomer van 2022 naar 7 per maand eind 2024. ProRail plaatst sensoren die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. ProRail is verder samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften begonnen met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Het ministerie blijft in gesprek met ProRail over de getroffen maatregelen en wat de reiziger hiervan merkt. Mede naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Grinwis (ChristenUnie) c.s.7 heeft IenW ProRail gevraagd om vanaf 2025 in de halfjaarverantwoording te rapporteren over de werking van liften. De Kamer wordt op deze manier periodiek geïnformeerd over dit vraagstuk.
Hebben mensen met een beperking die door defecte apparatuur niet kunnen reizen, net als andere reizigers die niet meer met de trein hun bestemming kunnen bereiken, recht op taxi-vervoer op kosten van de vervoersorganisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord is deze afspraak formeel vastgelegd.
Bent u bereid om afspraken te maken over de informatievoorziening van kapotte liften en roltrappen, zodat deze verbetert? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat mensen die aangeven van deze informatie afhankelijk te kunnen zijn, hierover een waarschuwing krijgen in bijvoorbeeld de apps voor reizigers? Zo ja, kunt u dit op korte termijn regelen? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen van leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) op 20 maart 20248 is de kamer geïnformeerd over acties die destijds plaatsvonden en voorgenomen zijn met betrekking tot de informatievoorziening van kapotte liften. Er wordt veel vooruitgang geboekt op het gebied van actuele liftstoringsinformatie. Er was al inzicht in de langdurige liftstoringen in reisplanners; wekelijks wordt in de NS-reisplanner gemeld welke liften langdurig in storing zijn. Sinds begin 2025 deelt ProRail ook actuele liftstoringsinformatie die door reisinformatie-aanbieders in hun reisplanners kan worden verwerkt. Wanneer deze informatie in reisplanners is verwerkt, zullen reizigers beter in staat zijn hun reis zelfstandig te plannen. Dit is een belangrijke stap die een groot verschil kan maken bij het plannen van een reis.
Hoe staat het met toegankelijke informatievoorzieningen, zoals afgesproken in het Bestuursakkoord Toegankelijk OV? Is alle informatie, ook ín treinen, bussen en trams, ook toegankelijk voor mensen met een audio en/of visuele beperking? Zo nee, hoe kan het dat dit nog niet is geregeld en kunt u een concreet plan met tijdspad leveren om dit alsnog op orde te krijgen?
De toegankelijkheid van reisinformatievoorzieningen in het openbaar vervoer is nog niet volledig gerealiseerd, maar er wordt aan gewerkt conform de afspraken in het Bestuursakkoord. Het Ministerie van IenW heeft vertrouwen in de voortgang en verwacht dat de doelstellingen voor toegankelijke reisinformatie binnen de looptijd van het Bestuursakkoord worden behaald. In de Staat van het Openbaar Vervoer 20239 is gerapporteerd dat vrijwel alle trams en metro’s voorzien zijn van lichtkranten of schermen met reisinformatie over de volgende halte(s) en eventueel overstapmogelijkheden. Ook wordt de eerstvolgende halte automatisch omgeroepen. Op haltes met een elektronisch display bestaat vaak de mogelijkheid om de informatie op het scherm te laten voorlezen door een druk op de knop. Vervoerders en concessieverleners nemen actief maatregelen om de toegankelijkheid van reisinformatie in bussen, trams en treinen te verbeteren. Hoewel er al vooruitgang is geboekt, zoals visueel telefonische bereikbaarheid voor doven, slechthorenden en mensen met een spraakbeperking via tolken, zijn er nog enkele stappen nodig om te zorgen dat alle voertuigen voldoen aan de volledige toegankelijkheidseisen. Voor de resterende stappen, zoals de implementatie van visuele en auditieve informatie in alle voertuigen, wordt door concessieverleners toezicht gehouden op de voortgang. De betrokken partijen werken samen om te zorgen dat de toegankelijkheid tijdig en volledig gerealiseerd wordt.
Welke toegankelijkheidseisen gelden er voor nieuwe treinen? Bent u het met ons eens dat ook mensen met een beperking zoveel mogelijk thuishoren in een coupé in plaats van in de tussenliggende delen bij het toilet?
De EU-richtlijn voor de technische specificaties voor interoperabiliteit voor mensen met beperkte mobiliteit (TSI PRM)10 bevat veel eisen om de toegankelijkheid van rijdend materieel te waarborgen. In deze specificaties wordt gesteld dat een universeel toilet vanaf de rolstoelplaats bereikbaar moet zijn. Dit heeft als gevolg dat reizigers die gebruik maken van een rolstoel, voornamelijk in dubbeldekker treinen, nabij een toilet komen te reizen. Bij volledig lagevloer materieel kunnen rolstoelgebruikers het toilet vanaf elke plaats in de trein bereiken. Voor nieuwe treinen wordt dan ook geëist dat minimaal 10% van de zitplaatsen gereserveerd moet worden voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit. Deze plaatsen moeten onderdeel van de coupés uitmaken. Dit zorgt er dus voor dat mensen met een beperking zo veel mogelijk in de coupés plaats kunnen nemen.