Het bericht dat het sterftecijfer voor kanker in Nederland hoger ligt dan het EU-gemiddelde. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'EU: sterftecijfer kanker in Nederland hoger dan EU-gemiddeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland meer mensen aan kanker overlijden dan gemiddeld in de Europese Unie (EU)?
Nederland kent een hogere kankerincidentie dan het Europees gemiddelde. Een direct gevolg hiervan is dat de kankersterfte per inwonertal ook hoger ligt dan het Europees gemiddelde. Ondanks de hoge kankerincidentie in Nederland, is de kankersterfte in de periode tussen 2011–2019 met 11% gedaald. Hiermee behoort Nederland tot de EU-landen met de sterkst gedaalde kankersterfte, zowel bij mannen als bij vrouwen.
Hoewel de sterfte aan kanker in de periode 2011–2019 aanzienlijk afnam, nam de totale door kanker veroorzaakte ziektelast toe. In het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)2 wordt aangegeven dat meer dan een derde van alle sterfgevallen in Nederland is toe te schrijven aan een ongezonde leefstijl. Sinds 2018 wordt met een Nationaal Preventieakkoord getracht de vele uitdagingen aan te pakken die voortvloeien uit risicofactoren voor kanker, zoals alcoholgebruik, roken, overgewicht en obesitas, die allemaal nog steeds veel voorkomen.
Hoewel de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog zijn, kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Nederland zit bijvoorbeeld ten aanzien van overleving van verschillende soorten van kanker niet in de Europese top drie. Er is in Nederland veel verschil in de behandeling van kanker en er is te weinig samenwerking. Met name bij hoogcomplexe laagvolumezorg, zoals bepaalde oncologische behandelingen, geldt dat netwerkzorg en concentratie van de zorgverlening bij een beperkt aantal gespecialiseerde zorgaanbieders kunnen leiden tot een betere kwaliteit van zorg. Om patiënten goede oncologische zorg te bieden met de beste kwaliteit, zal samenwerking en netwerkvorming centraal moeten staan. Toegang tot de beste zorg ongeacht waar je als patiënt binnenkomt, dat moet de belofte zijn. Voor de organisatie van de oncologische zorg zal in de komende jaren de netwerkvorming verder verbeterd moeten worden. Daarnaast zullen richtlijnen en volumenormen moeten worden aangepast. In dit verband staat in het Integraal Zorgakkoord een aantal concrete doelstellingen en maatregelen.
Hoe verklaart u dat het aantal nieuwe kankerpatiënten in Nederland het op een na hoogste is van 27 landen?
Nederland kent een relatief hoge incidentie van kankersoorten, waarvoor roken een belangrijke risicofactor is. Zo ligt de incidentie van longkanker bij vrouwen in Nederland 59% hoger dan het EU gemiddelde. Een belangrijke verklaring hiervoor is de vroege emancipatiegolf uit de jaren ’70 van de vorige eeuw, waarin steeds meer vrouwen zijn gaan roken.3 In de jaren ’90 van de vorige eeuw behoorde het percentage rokende vrouwen in Nederland tot de top van Europa.4 De gevolgen hiervan zien we nu terug in de hoge incidentie van de met roken-geassocieerde kankersoorten. Het OESO-rapport meldt dat het percentage rokers onder volwassenen in Nederland inmiddels lager ligt dan het Europees gemiddelde.
Een tweede oorzaak voor de relatief hoge incidentie is de vroegtijdige opsporing van kanker. Nederland heeft bevolkingsonderzoeken voor borst-, baarmoederhals en darmkanker. Borstkanker en darmkanker staan in de top vijf van meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Het OESO-rapport stelt dat de gemiddelde screeningsparticipatie voor zowel borst- als darmkanker in Nederland hoger is dan het Europees gemiddelde. Meer screening leidt tot meer en vroegere detectie van kanker.
Hoe verklaart u dat de door kanker veroorzaakte ziektelast de afgelopen twee decennia (2000–2019) in Nederland met 14 procent is toegenomen – een van de grootste relatieve veranderingen van alle EU-landen?
Ziektelast wordt mede bepaald door de kankerincidentie en de kanker-gerelateerde sterfte. Een verklaring voor de toegenomen ziektelast in de periode 2000–2019 is dat de kankerincidentie in deze periode sneller is gestegen dan het kanker-gerelateerde sterftecijfer is gedaald. Dit resulteert in een netto toegenomen kanker-gerelateerde ziektelast.
Waarom heeft Nederland als een van de weinige landen in Europa nog steeds geen Nationaal Kankerplan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al aangaf, is de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog, maar kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Het Integraal Kankercentrum Nederland stelde daarnaast in het trendrapport van 3 oktober jl. dat het jaarlijkse aantal nieuwe kankerdiagnoses de komende tien jaar flink toeneemt. Het is daarom belangrijk dat we in Nederland met alle betrokken partijen inzetten om onze aanpak op kanker te verbeteren.
KWF Kankerbestrijding, het Integraal Kankercentrum Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties hebben eind 2022 het initiatief genomen voor het Nederlands Kanker Collectief (NKC). Om de impact van kanker op onze samenleving te verminderen, wil het collectief in brede gezamenlijkheid met betrokken koepelorganisaties werken aan ambitieuze en aansprekende doelen en een concrete aanpak. Zoals ik uw Kamer op 16 december 2022 meldde (Kamerstuk 36 200, XVI, nr. 191), vind ik het erg goed dat deze partijen dit initiatief hebben genomen en heb ik dan ook mijn deelname aan het collectief toegezegd.
Op 17 november 2022 was ik aanwezig bij de kick-off van het NKC. Het was positief om daar te zien dat een groot aantal organisaties aanwezig was om te spreken over wat de gezamenlijke doelen zijn en hoe de samenwerking er uit kan zien. Ik heb op deze bijeenkomst toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Dit aanspreekpunt kan het collectief ook in verbinding brengen met de andere departementen van de rijksoverheid. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt er door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben aangesloten en ben met de partijen in gesprek welke rol ik precies inneem in het vervolg.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Jansen/Agema om een Nationaal Programma Kankerbestrijding in te voeren?2
Met de Kamerbrief van 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 630) en 16 december 2022 (Kamerstuk 36 200-XVI, nr. 191) informeerde ik uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van deze motie.
Zoals ik ook in het antwoord op de vorige vraag aangaf, ben ik betrokken bij het Nederlands Kanker Collectief. Ik heb tijdens de kick-off van het collectief toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben hier nauw bij aangesloten. Uw Kamer wordt naar verwachting medio 2023 geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Welke maatregelen kunt u treffen om de toegang en uitbreiding van screeningsprogramma’s te verbeteren? Wanneer start de screening op longkanker?
Nederland heeft momenteel landelijke bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhals-, borst- en darmkanker. De Nederlandse aanpak onderscheidt zich van andere landen doordat deelnemers actief en laagdrempelig worden benaderd door de overheid. Hierdoor wordt in Nederland iedereen die in de doelgroep valt, uitgenodigd voor de bevolkingsonderzoeken. De inzet hierbij is goedgeïnformeerde deelname en het wegnemen van eventuele drempels voor deelname. Daarom wordt door het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek continu ingezet op laagdrempelige en toegankelijke informatievoorziening.
Met aanvullende investeringen vanuit de coalitieakkoordmiddelen rond volksziektes wordt ingezet op het bereiken van mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Ik informeerde uw Kamer hierover reeds op 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 642). Verder wordt er gewerkt aan de ontwikkelagenda voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker, zodat er sneller ingespeeld kan worden op relevante innovaties en meer richting kan worden gegeven aan de doorontwikkeling van de screeningsprogramma’s. Hierover informeerde ik uw Kamer op 16 december jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 649).
Verder vraagt u naar screening op longkanker. Om te beoordelen of het wenselijk is dat de overheid een bevolkingsonderzoek invoert, wordt gekeken naar de criteria voor verantwoorde screening van Wilson & Jungner en de aanvullende criteria van de World Health Organization (WHO)6. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om mij te adviseren over een screening op longkanker, indachtig de relevante criteria voor verantwoorde screening. Mocht een bevolkingsonderzoek nu niet aangewezen zijn, dan verzoek ik de Raad om aan te geven of hiervoor wel perspectief is in de toekomst. De Gezondheidsraad is inmiddels gestart met het adviestraject en ik wacht de uitkomst daarvan af.
Bent u bereid nieuwe innovatieve medicijnen tegen kanker sneller en breder toegankelijk te maken voor patiënten, om zo de kankerzorg in Nederland te verbeteren?
Een groeiend aantal patiënten is voor hun zorg aangewezen op nieuwe dure innovatieve geneesmiddelen. Dat zijn niet alleen kankerpatiënten, maar bijvoorbeeld ook patiënten met neurologische aandoeningen of stofwisselingsziekten. Voor al deze patiënten is het van belang dat zij niet alleen nu kunnen rekenen op passende zorg, maar ook in de toekomst. Zolang leveranciers van deze nieuwe geneesmiddelen hoge prijzen vragen, ben ik genoodzaakt om keuzes te maken die er enerzijds voor zorgen dat nieuwe geneesmiddelen betaalbaar blijven en anderzijds dat deze zo snel als mogelijk en breed toegankelijk worden. De sluis maakt het mogelijk om deze keuzes te maken en zorgt bovendien voor een beheerste instroom van de duurste intramurale innovatieve geneesmiddelen. Met de sluis bewerkstellig ik een duurzame beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Bent u bereid om kankermedicijnen buiten de sluisprocedure te houden, om zo de wachttijden te verkorten en de kans op overleven te vergroten?
Ik vind dat nieuwe effectieve geneesmiddelen – voor alle patiënten – zo snel als mogelijk beschikbaar moeten komen. Tegelijkertijd brengen deze nieuwe geneesmiddelen vaak hoge kosten met zich mee en is op voorhand vaak niet duidelijk hoe effectief deze geneesmiddelen zijn. Daarom is het in het belang van Nederlandse patiënten om de effectiviteit goed te bezien en wil ik – waar nodig – over de prijs van deze middelen onderhandelen, zodat we niet meer betalen dan nodig. De sluis is daarvoor een geschikt instrument.
Een deel van de wachttijd, waar in de vraag naar wordt verwezen, zit in de prijsonderhandelingen die ik met de fabrikant voer. Hoe lang dat duurt, ligt niet alleen aan mij. Ik ben daarin immers ook afhankelijk van de bereidheid en snelheid van de fabrikant waarmee ik de prijsonderhandeling voer. Verder hangt de wachttijd af van de tijd die het Zorginstituut Nederland nodig heeft voor de beoordeling. Binnen de sluis streef ik ernaar om geneesmiddelen zo snel als mogelijk beschikbaar te krijgen. Gedurende de sluisprocedure wordt de fabrikant gevraagd hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Uit recent onderzoek leid ik af dat fabrikanten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.7 Tot slot wil ik ten algemene opmerken dat de sluisprocedure niet zou bestaan als geneesmiddelen een acceptabele prijs zouden hebben.
Waarom heeft u recent de sluisperiode aangescherpt waardoor patiënten nog vaker en nog langer op hun levensreddende medicijnen moeten wachten, aangezien medicijnen in Nederland slechts 10 procent van de totale kosten aan kankerzorg in beslag nemen en dit lager is dan het EU-gemiddelde?
De uitgaven aan alle nieuwe dure intramurale geneesmiddelen stijgen zeer hard. In 2021 bedroegen de uitgaven ongeveer € 2,6 miljard en de verwachting is dat deze uitgaven jaarlijks met 5 tot 7 procent zullen toenemen. Daarmee leggen ze een steeds groter beslag op het zorgbudget. Om te voorkomen dat deze stijgende uitgaven tot grotere verdringing van de zorg leiden, heb ik ervoor gekozen om bij meer geneesmiddelen over de prijs te gaan onderhandelen. Daartoe heb ik recent de criteria voor toepassing van de sluis aangescherpt. In mijn brief hierover heb ik ook aangegeven te beseffen dat dit voor onzekerheid over de beschikbaarheid van een nieuw duur geneesmiddel bij patiënten kan leiden (Kamerstuk 29 689, nr. 1174). Om deze gevolgen zoveel als mogelijk te beperken, heb ik maatregelen getroffen om de doorlooptijd van de sluisprocedure zo kort als mogelijk te houden.
Deze aangescherpte sluiscriteria dragen bij aan het versterken van de toekomstbestendigheid van het stelsel van intramurale geneesmiddelen. Het is voor de Nederlandse patiënten namelijk van belang dat zij nu en in de toekomst kunnen rekenen op effectieve geneesmiddelen tegen een betaalbare prijs.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Het openen van een EU-attractie in Den Haag |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over Brusselse plannen voor «EU-attractie» in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u dit EU-propaganda-project direct een halt toeroepen? Zo nee, waarom niet?
«Europa Experience» is een initiatief van het Europees Parlement, dat voornemens is de tentoonstelling in alle lidstaten uit te rollen. De desbetreffende lidstaat heeft daar geen rol bij, noch in de accordering of begroting, noch in de uitvoering. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat alleen al voor de inrichting van het pand 1,5 tot 2 miljoen euro beschikbaar is?
Navraag bij het Europees Parlement leert dat het nog niet mogelijk is concrete bedragen te bevestigen. Kosten voor aankoop of huur, alsmede voor inrichting en exploitatie van het pand zijn afhankelijk van het pand dat geïdentificeerd wordt aan de hand van een openbare oproep tot inschrijving na een eerste prospectiefase.
Welk budget is er voor de aankoop en exploitatie van het pand?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe legt u deze verspilling van belastinggeld uit aan al die Nederlanders die hun energierekening en hun boodschappen amper kunnen betalen?
Zoals bekend heeft de Raad, in algemene zin, het Europees Parlement opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de administratieve uitgaven. Zoals eveneens bekend zet Nederland in op een prudente begroting voor alle Europese instellingen. De huidige sociaaleconomische situatie onderstreept andermaal het belang daarvan
Stappen naar betere jeugdhulp |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In vijf stappen naar betere jeugdhulp»?1
Ja
Bent u het eens met de stelling dat kinderen, jongeren en volwassenen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling vaak niet de hulp en veiligheid krijgen die ze nodig hebben?
Er zijn verschillende organisaties die opvang en hulp bieden aan volwassen slachtoffers van seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling. Voor minderjarigen worden verschillende zorgprogramma’s geboden vanuit specialistische (regionaal of landelijk werkende) jeugdhulporganisaties. Deze organisaties kunnen gespecialiseerde zorg bieden in een veilige/beschermde omgeving, soms ambulant en soms intramuraal. Het bieden van veiligheid voor slachtoffers, ongeacht hun leeftijd, is cruciaal.
Ten aanzien van de hulp is uiteraard van belang dat de hulp die wordt geboden ook bewezen effectief is. Zo is een onderzoek gestart naar effectieve interventies voor slachtoffers en plegers bij seksueel geweld. Ook is onderzoek gedaan naar effectieve behandelprogramma’s voor slachtoffers van seksuele uitbuiting (door het NJi) en effectiviteit van aanpak tegen mishandeling (door het Verweij Jonker Instituut).
Uiteraard zie ik dat verdere verbeteringen mogelijk en nodig zijn in het organiseren van veiligheid en hulp voor kinderen, jongeren en volwassenen die seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling hebben meegemaakt. Zo krijgen kwetsbare kinderen op dit moment niet altijd de noodzakelijke bescherming en passende hulp die zij nodig hebben. Met de brief van 13 mei jl. hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik uw Kamer geïnformeerd over onze visie op het stelsel van jeugdzorg en hervormingen van het stelsel die noodzakelijk zijn. Het verbeteren van de hulp aan slachtoffers, maar ook plegers en de omgeving bij seksueel geweld wordt onderdeel van het Nationaal Actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld dat op dit moment wordt ontwikkeld samen met het veld. Einde van dit jaar wordt het plan met uw Kamer gedeeld en gelanceerd.
Klopt het dat door het uitblijven van de juiste hulp slachtoffers van geweld vaak op latere leeftijd pas hulp krijgen met als gevolg dat problemen vaak te complex zijn geworden?
Hoe eerder geweld wordt gesignaleerd en hulp geboden kan worden, hoe meer wordt voorkomen dat problemen verergeren. Het is echter bekend dat de drempel om te praten over, of hulp te vragen bij, geweld groot is. Daarom is het van belang dat deze drempel zo laag mogelijk is. Er loopt momenteel een onderzoek naar laagdrempelige hulp vanuit het perspectief van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De uitkomsten hiervan volgen eind dit jaar.
Waarom is er voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties geen zelfstandige behandeltitel?
Ieder slachtoffer van geweld in afhankelijkheidsrelaties heeft een individuele zorg- en ondersteuningsbehoefte, die kan verschillen van de behoefte van andere slachtoffers. Afhankelijk van deze behoefte wordt passende zorg- en ondersteuning, waar nodig vanuit verschillende domeinen, ingezet. Om goed aan te kunnen sluiten op de individuele behoefte vind ik het niet wenselijk om één behandeltitel te creëren voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daar waar zorg en ondersteuning vanuit verschillende domeinen samenkomt, is het wel van belang dat de bekostiging bijdraagt aan het versterken van de samenwerking tussen en binnen domeinen. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is verregaande samenwerking tussen de regio’s en verschillende zorgdomeinen dan ook één van de uitgangspunten.
Daarnaast zijn diverse initiatieven om de samenwerking tussen verschillende domeinen te vergroten. Zo start voor de samenwerking tussen jeugdzorg en volwassenen GGZ een actieonderzoek waarbij in pilots de verbeteringen in samenwerking worden onderzocht.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het op landelijk niveau organiseren van specialistische zorg voor slachtoffers van ernstig geweld?
Bepaalde hoog specialistische expertise is maar op enkele plekken in Nederland beschikbaar. Deze zorg wordt op landelijk niveau gecontracteerd in het Landelijk Transitie Arrangement (LTA). In de uitspraak van de Commissie van Wijzen wordt aangegeven dat het huidige LTA moeten worden doorontwikkeld. In de Hervormingsagenda wordt vormgegeven aan deze doorontwikkeling. Gekeken wordt wat de beste manier is om de landelijke contractering vorm te geven en welke zorgvormen hiervoor in aanmerking komen. De zorg voor slachtoffers van ernstig geweld wordt hierbij betrokken. De Hervormingsagenda wordt dit najaar verwacht. Verder ondersteun ik gemeenten met het vergroten van de deskundigheid bij behandelaren als het gaat om huiselijk geweld en kindermishandeling met het expertiseplatform voor behandelaren trauma en gehechtheid in de context van huiselijk geweld, de zogenaamde Drakentemmers.
Betrekt u organisaties zoals Fier in het opstellen van de Hervormingsagenda Jeugd en het afbouwen van de gesloten jeugdzorg?
Aanbieders zoals Fier zijn betrokken bij de totstandkoming van de Hervormingsagenda Jeugd via hun koepelorganisaties, verenigd in de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ). In de vijfhoek: Rijk, VNG, aanbieders, cliënten en professionals vindt de inhoudelijke afstemming van de Hervormingsagenda plaats.
Fier is geen aanbieder van gesloten jeugdhulp. Echter voor aanbieders als Fier die (specialistische) zorg gecombineerd met bescherming en veiligheid heeft de afbouw van de gesloten jeugdhulp wel gevolgen. De belangrijkste is dat als de gesloten jeugdhulp wordt afgebouwd, Fier als dat nodig is (bijvoorbeeld uit oogpunt van bescherming) geen jeugdigen kan overplaatsen naar een instelling voor gesloten jeugdhulp. Daarom betrek ik aanbieders als Fier bij verschillende acties die ik de brief over de gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 871) heb aangekondigd.
Het bericht dat het sterftecijfer voor kanker in Nederland hoger ligt dan het EU-gemiddelde. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'EU: sterftecijfer kanker in Nederland hoger dan EU-gemiddeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland meer mensen aan kanker overlijden dan gemiddeld in de Europese Unie (EU)?
Nederland kent een hogere kankerincidentie dan het Europees gemiddelde. Een direct gevolg hiervan is dat de kankersterfte per inwonertal ook hoger ligt dan het Europees gemiddelde. Ondanks de hoge kankerincidentie in Nederland, is de kankersterfte in de periode tussen 2011–2019 met 11% gedaald. Hiermee behoort Nederland tot de EU-landen met de sterkst gedaalde kankersterfte, zowel bij mannen als bij vrouwen.
Hoewel de sterfte aan kanker in de periode 2011–2019 aanzienlijk afnam, nam de totale door kanker veroorzaakte ziektelast toe. In het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)2 wordt aangegeven dat meer dan een derde van alle sterfgevallen in Nederland is toe te schrijven aan een ongezonde leefstijl. Sinds 2018 wordt met een Nationaal Preventieakkoord getracht de vele uitdagingen aan te pakken die voortvloeien uit risicofactoren voor kanker, zoals alcoholgebruik, roken, overgewicht en obesitas, die allemaal nog steeds veel voorkomen.
Hoewel de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog zijn, kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Nederland zit bijvoorbeeld ten aanzien van overleving van verschillende soorten van kanker niet in de Europese top drie. Er is in Nederland veel verschil in de behandeling van kanker en er is te weinig samenwerking. Met name bij hoogcomplexe laagvolumezorg, zoals bepaalde oncologische behandelingen, geldt dat netwerkzorg en concentratie van de zorgverlening bij een beperkt aantal gespecialiseerde zorgaanbieders kunnen leiden tot een betere kwaliteit van zorg. Om patiënten goede oncologische zorg te bieden met de beste kwaliteit, zal samenwerking en netwerkvorming centraal moeten staan. Toegang tot de beste zorg ongeacht waar je als patiënt binnenkomt, dat moet de belofte zijn. Voor de organisatie van de oncologische zorg zal in de komende jaren de netwerkvorming verder verbeterd moeten worden. Daarnaast zullen richtlijnen en volumenormen moeten worden aangepast. In dit verband staat in het Integraal Zorgakkoord een aantal concrete doelstellingen en maatregelen.
Hoe verklaart u dat het aantal nieuwe kankerpatiënten in Nederland het op een na hoogste is van 27 landen?
Nederland kent een relatief hoge incidentie van kankersoorten, waarvoor roken een belangrijke risicofactor is. Zo ligt de incidentie van longkanker bij vrouwen in Nederland 59% hoger dan het EU gemiddelde. Een belangrijke verklaring hiervoor is de vroege emancipatiegolf uit de jaren ’70 van de vorige eeuw, waarin steeds meer vrouwen zijn gaan roken.3 In de jaren ’90 van de vorige eeuw behoorde het percentage rokende vrouwen in Nederland tot de top van Europa.4 De gevolgen hiervan zien we nu terug in de hoge incidentie van de met roken-geassocieerde kankersoorten. Het OESO-rapport meldt dat het percentage rokers onder volwassenen in Nederland inmiddels lager ligt dan het Europees gemiddelde.
Een tweede oorzaak voor de relatief hoge incidentie is de vroegtijdige opsporing van kanker. Nederland heeft bevolkingsonderzoeken voor borst-, baarmoederhals en darmkanker. Borstkanker en darmkanker staan in de top vijf van meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Het OESO-rapport stelt dat de gemiddelde screeningsparticipatie voor zowel borst- als darmkanker in Nederland hoger is dan het Europees gemiddelde. Meer screening leidt tot meer en vroegere detectie van kanker.
Hoe verklaart u dat de door kanker veroorzaakte ziektelast de afgelopen twee decennia (2000–2019) in Nederland met 14 procent is toegenomen – een van de grootste relatieve veranderingen van alle EU-landen?
Ziektelast wordt mede bepaald door de kankerincidentie en de kanker-gerelateerde sterfte. Een verklaring voor de toegenomen ziektelast in de periode 2000–2019 is dat de kankerincidentie in deze periode sneller is gestegen dan het kanker-gerelateerde sterftecijfer is gedaald. Dit resulteert in een netto toegenomen kanker-gerelateerde ziektelast.
Waarom heeft Nederland als een van de weinige landen in Europa nog steeds geen Nationaal Kankerplan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al aangaf, is de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog, maar kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Het Integraal Kankercentrum Nederland stelde daarnaast in het trendrapport van 3 oktober jl. dat het jaarlijkse aantal nieuwe kankerdiagnoses de komende tien jaar flink toeneemt. Het is daarom belangrijk dat we in Nederland met alle betrokken partijen inzetten om onze aanpak op kanker te verbeteren.
KWF Kankerbestrijding, het Integraal Kankercentrum Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties hebben eind 2022 het initiatief genomen voor het Nederlands Kanker Collectief (NKC). Om de impact van kanker op onze samenleving te verminderen, wil het collectief in brede gezamenlijkheid met betrokken koepelorganisaties werken aan ambitieuze en aansprekende doelen en een concrete aanpak. Zoals ik uw Kamer op 16 december 2022 meldde (Kamerstuk 36 200, XVI, nr. 191), vind ik het erg goed dat deze partijen dit initiatief hebben genomen en heb ik dan ook mijn deelname aan het collectief toegezegd.
Op 17 november 2022 was ik aanwezig bij de kick-off van het NKC. Het was positief om daar te zien dat een groot aantal organisaties aanwezig was om te spreken over wat de gezamenlijke doelen zijn en hoe de samenwerking er uit kan zien. Ik heb op deze bijeenkomst toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Dit aanspreekpunt kan het collectief ook in verbinding brengen met de andere departementen van de rijksoverheid. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt er door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben aangesloten en ben met de partijen in gesprek welke rol ik precies inneem in het vervolg.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Jansen/Agema om een Nationaal Programma Kankerbestrijding in te voeren?2
Met de Kamerbrief van 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 630) en 16 december 2022 (Kamerstuk 36 200-XVI, nr. 191) informeerde ik uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van deze motie.
Zoals ik ook in het antwoord op de vorige vraag aangaf, ben ik betrokken bij het Nederlands Kanker Collectief. Ik heb tijdens de kick-off van het collectief toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben hier nauw bij aangesloten. Uw Kamer wordt naar verwachting medio 2023 geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Welke maatregelen kunt u treffen om de toegang en uitbreiding van screeningsprogramma’s te verbeteren? Wanneer start de screening op longkanker?
Nederland heeft momenteel landelijke bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhals-, borst- en darmkanker. De Nederlandse aanpak onderscheidt zich van andere landen doordat deelnemers actief en laagdrempelig worden benaderd door de overheid. Hierdoor wordt in Nederland iedereen die in de doelgroep valt, uitgenodigd voor de bevolkingsonderzoeken. De inzet hierbij is goedgeïnformeerde deelname en het wegnemen van eventuele drempels voor deelname. Daarom wordt door het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek continu ingezet op laagdrempelige en toegankelijke informatievoorziening.
Met aanvullende investeringen vanuit de coalitieakkoordmiddelen rond volksziektes wordt ingezet op het bereiken van mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Ik informeerde uw Kamer hierover reeds op 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 642). Verder wordt er gewerkt aan de ontwikkelagenda voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker, zodat er sneller ingespeeld kan worden op relevante innovaties en meer richting kan worden gegeven aan de doorontwikkeling van de screeningsprogramma’s. Hierover informeerde ik uw Kamer op 16 december jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 649).
Verder vraagt u naar screening op longkanker. Om te beoordelen of het wenselijk is dat de overheid een bevolkingsonderzoek invoert, wordt gekeken naar de criteria voor verantwoorde screening van Wilson & Jungner en de aanvullende criteria van de World Health Organization (WHO)6. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om mij te adviseren over een screening op longkanker, indachtig de relevante criteria voor verantwoorde screening. Mocht een bevolkingsonderzoek nu niet aangewezen zijn, dan verzoek ik de Raad om aan te geven of hiervoor wel perspectief is in de toekomst. De Gezondheidsraad is inmiddels gestart met het adviestraject en ik wacht de uitkomst daarvan af.
Bent u bereid nieuwe innovatieve medicijnen tegen kanker sneller en breder toegankelijk te maken voor patiënten, om zo de kankerzorg in Nederland te verbeteren?
Een groeiend aantal patiënten is voor hun zorg aangewezen op nieuwe dure innovatieve geneesmiddelen. Dat zijn niet alleen kankerpatiënten, maar bijvoorbeeld ook patiënten met neurologische aandoeningen of stofwisselingsziekten. Voor al deze patiënten is het van belang dat zij niet alleen nu kunnen rekenen op passende zorg, maar ook in de toekomst. Zolang leveranciers van deze nieuwe geneesmiddelen hoge prijzen vragen, ben ik genoodzaakt om keuzes te maken die er enerzijds voor zorgen dat nieuwe geneesmiddelen betaalbaar blijven en anderzijds dat deze zo snel als mogelijk en breed toegankelijk worden. De sluis maakt het mogelijk om deze keuzes te maken en zorgt bovendien voor een beheerste instroom van de duurste intramurale innovatieve geneesmiddelen. Met de sluis bewerkstellig ik een duurzame beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Bent u bereid om kankermedicijnen buiten de sluisprocedure te houden, om zo de wachttijden te verkorten en de kans op overleven te vergroten?
Ik vind dat nieuwe effectieve geneesmiddelen – voor alle patiënten – zo snel als mogelijk beschikbaar moeten komen. Tegelijkertijd brengen deze nieuwe geneesmiddelen vaak hoge kosten met zich mee en is op voorhand vaak niet duidelijk hoe effectief deze geneesmiddelen zijn. Daarom is het in het belang van Nederlandse patiënten om de effectiviteit goed te bezien en wil ik – waar nodig – over de prijs van deze middelen onderhandelen, zodat we niet meer betalen dan nodig. De sluis is daarvoor een geschikt instrument.
Een deel van de wachttijd, waar in de vraag naar wordt verwezen, zit in de prijsonderhandelingen die ik met de fabrikant voer. Hoe lang dat duurt, ligt niet alleen aan mij. Ik ben daarin immers ook afhankelijk van de bereidheid en snelheid van de fabrikant waarmee ik de prijsonderhandeling voer. Verder hangt de wachttijd af van de tijd die het Zorginstituut Nederland nodig heeft voor de beoordeling. Binnen de sluis streef ik ernaar om geneesmiddelen zo snel als mogelijk beschikbaar te krijgen. Gedurende de sluisprocedure wordt de fabrikant gevraagd hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Uit recent onderzoek leid ik af dat fabrikanten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.7 Tot slot wil ik ten algemene opmerken dat de sluisprocedure niet zou bestaan als geneesmiddelen een acceptabele prijs zouden hebben.
Waarom heeft u recent de sluisperiode aangescherpt waardoor patiënten nog vaker en nog langer op hun levensreddende medicijnen moeten wachten, aangezien medicijnen in Nederland slechts 10 procent van de totale kosten aan kankerzorg in beslag nemen en dit lager is dan het EU-gemiddelde?
De uitgaven aan alle nieuwe dure intramurale geneesmiddelen stijgen zeer hard. In 2021 bedroegen de uitgaven ongeveer € 2,6 miljard en de verwachting is dat deze uitgaven jaarlijks met 5 tot 7 procent zullen toenemen. Daarmee leggen ze een steeds groter beslag op het zorgbudget. Om te voorkomen dat deze stijgende uitgaven tot grotere verdringing van de zorg leiden, heb ik ervoor gekozen om bij meer geneesmiddelen over de prijs te gaan onderhandelen. Daartoe heb ik recent de criteria voor toepassing van de sluis aangescherpt. In mijn brief hierover heb ik ook aangegeven te beseffen dat dit voor onzekerheid over de beschikbaarheid van een nieuw duur geneesmiddel bij patiënten kan leiden (Kamerstuk 29 689, nr. 1174). Om deze gevolgen zoveel als mogelijk te beperken, heb ik maatregelen getroffen om de doorlooptijd van de sluisprocedure zo kort als mogelijk te houden.
Deze aangescherpte sluiscriteria dragen bij aan het versterken van de toekomstbestendigheid van het stelsel van intramurale geneesmiddelen. Het is voor de Nederlandse patiënten namelijk van belang dat zij nu en in de toekomst kunnen rekenen op effectieve geneesmiddelen tegen een betaalbare prijs.
Het openen van een EU-attractie in Den Haag |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over Brusselse plannen voor «EU-attractie» in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u dit EU-propaganda-project direct een halt toeroepen? Zo nee, waarom niet?
«Europa Experience» is een initiatief van het Europees Parlement, dat voornemens is de tentoonstelling in alle lidstaten uit te rollen. De desbetreffende lidstaat heeft daar geen rol bij, noch in de accordering of begroting, noch in de uitvoering. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat alleen al voor de inrichting van het pand 1,5 tot 2 miljoen euro beschikbaar is?
Navraag bij het Europees Parlement leert dat het nog niet mogelijk is concrete bedragen te bevestigen. Kosten voor aankoop of huur, alsmede voor inrichting en exploitatie van het pand zijn afhankelijk van het pand dat geïdentificeerd wordt aan de hand van een openbare oproep tot inschrijving na een eerste prospectiefase.
Welk budget is er voor de aankoop en exploitatie van het pand?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe legt u deze verspilling van belastinggeld uit aan al die Nederlanders die hun energierekening en hun boodschappen amper kunnen betalen?
Zoals bekend heeft de Raad, in algemene zin, het Europees Parlement opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de administratieve uitgaven. Zoals eveneens bekend zet Nederland in op een prudente begroting voor alle Europese instellingen. De huidige sociaaleconomische situatie onderstreept andermaal het belang daarvan
Stappen naar betere jeugdhulp |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In vijf stappen naar betere jeugdhulp»?1
Ja
Bent u het eens met de stelling dat kinderen, jongeren en volwassenen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling vaak niet de hulp en veiligheid krijgen die ze nodig hebben?
Er zijn verschillende organisaties die opvang en hulp bieden aan volwassen slachtoffers van seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling. Voor minderjarigen worden verschillende zorgprogramma’s geboden vanuit specialistische (regionaal of landelijk werkende) jeugdhulporganisaties. Deze organisaties kunnen gespecialiseerde zorg bieden in een veilige/beschermde omgeving, soms ambulant en soms intramuraal. Het bieden van veiligheid voor slachtoffers, ongeacht hun leeftijd, is cruciaal.
Ten aanzien van de hulp is uiteraard van belang dat de hulp die wordt geboden ook bewezen effectief is. Zo is een onderzoek gestart naar effectieve interventies voor slachtoffers en plegers bij seksueel geweld. Ook is onderzoek gedaan naar effectieve behandelprogramma’s voor slachtoffers van seksuele uitbuiting (door het NJi) en effectiviteit van aanpak tegen mishandeling (door het Verweij Jonker Instituut).
Uiteraard zie ik dat verdere verbeteringen mogelijk en nodig zijn in het organiseren van veiligheid en hulp voor kinderen, jongeren en volwassenen die seksueel geweld, uitbuiting en mishandeling hebben meegemaakt. Zo krijgen kwetsbare kinderen op dit moment niet altijd de noodzakelijke bescherming en passende hulp die zij nodig hebben. Met de brief van 13 mei jl. hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik uw Kamer geïnformeerd over onze visie op het stelsel van jeugdzorg en hervormingen van het stelsel die noodzakelijk zijn. Het verbeteren van de hulp aan slachtoffers, maar ook plegers en de omgeving bij seksueel geweld wordt onderdeel van het Nationaal Actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld dat op dit moment wordt ontwikkeld samen met het veld. Einde van dit jaar wordt het plan met uw Kamer gedeeld en gelanceerd.
Klopt het dat door het uitblijven van de juiste hulp slachtoffers van geweld vaak op latere leeftijd pas hulp krijgen met als gevolg dat problemen vaak te complex zijn geworden?
Hoe eerder geweld wordt gesignaleerd en hulp geboden kan worden, hoe meer wordt voorkomen dat problemen verergeren. Het is echter bekend dat de drempel om te praten over, of hulp te vragen bij, geweld groot is. Daarom is het van belang dat deze drempel zo laag mogelijk is. Er loopt momenteel een onderzoek naar laagdrempelige hulp vanuit het perspectief van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De uitkomsten hiervan volgen eind dit jaar.
Waarom is er voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties geen zelfstandige behandeltitel?
Ieder slachtoffer van geweld in afhankelijkheidsrelaties heeft een individuele zorg- en ondersteuningsbehoefte, die kan verschillen van de behoefte van andere slachtoffers. Afhankelijk van deze behoefte wordt passende zorg- en ondersteuning, waar nodig vanuit verschillende domeinen, ingezet. Om goed aan te kunnen sluiten op de individuele behoefte vind ik het niet wenselijk om één behandeltitel te creëren voor slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daar waar zorg en ondersteuning vanuit verschillende domeinen samenkomt, is het wel van belang dat de bekostiging bijdraagt aan het versterken van de samenwerking tussen en binnen domeinen. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is verregaande samenwerking tussen de regio’s en verschillende zorgdomeinen dan ook één van de uitgangspunten.
Daarnaast zijn diverse initiatieven om de samenwerking tussen verschillende domeinen te vergroten. Zo start voor de samenwerking tussen jeugdzorg en volwassenen GGZ een actieonderzoek waarbij in pilots de verbeteringen in samenwerking worden onderzocht.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het op landelijk niveau organiseren van specialistische zorg voor slachtoffers van ernstig geweld?
Bepaalde hoog specialistische expertise is maar op enkele plekken in Nederland beschikbaar. Deze zorg wordt op landelijk niveau gecontracteerd in het Landelijk Transitie Arrangement (LTA). In de uitspraak van de Commissie van Wijzen wordt aangegeven dat het huidige LTA moeten worden doorontwikkeld. In de Hervormingsagenda wordt vormgegeven aan deze doorontwikkeling. Gekeken wordt wat de beste manier is om de landelijke contractering vorm te geven en welke zorgvormen hiervoor in aanmerking komen. De zorg voor slachtoffers van ernstig geweld wordt hierbij betrokken. De Hervormingsagenda wordt dit najaar verwacht. Verder ondersteun ik gemeenten met het vergroten van de deskundigheid bij behandelaren als het gaat om huiselijk geweld en kindermishandeling met het expertiseplatform voor behandelaren trauma en gehechtheid in de context van huiselijk geweld, de zogenaamde Drakentemmers.
Betrekt u organisaties zoals Fier in het opstellen van de Hervormingsagenda Jeugd en het afbouwen van de gesloten jeugdzorg?
Aanbieders zoals Fier zijn betrokken bij de totstandkoming van de Hervormingsagenda Jeugd via hun koepelorganisaties, verenigd in de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ). In de vijfhoek: Rijk, VNG, aanbieders, cliënten en professionals vindt de inhoudelijke afstemming van de Hervormingsagenda plaats.
Fier is geen aanbieder van gesloten jeugdhulp. Echter voor aanbieders als Fier die (specialistische) zorg gecombineerd met bescherming en veiligheid heeft de afbouw van de gesloten jeugdhulp wel gevolgen. De belangrijkste is dat als de gesloten jeugdhulp wordt afgebouwd, Fier als dat nodig is (bijvoorbeeld uit oogpunt van bescherming) geen jeugdigen kan overplaatsen naar een instelling voor gesloten jeugdhulp. Daarom betrek ik aanbieders als Fier bij verschillende acties die ik de brief over de gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 871) heb aangekondigd.
Het bericht dat een nieuw kankermedicijn niet meer gratis beschikbaar is voor patiënten in Nederland |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Farmabedrijf rebelleert tegen toelatingssysteem medicijnen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aankondiging dat Nederlandse patiënten nieuwe kankermedicijnen niet meer gratis krijgen gedurende het goedkeuringsproces en patiënten in Duitsland, Frankrijk en Italië wel?
De farmaceut maakt in het artikel kenbaar dat zij in Nederland een bepaald oncologisch geneesmiddel niet gratis beschikbaar stelt via een «compassionate use» programma. Via een dergelijk programma kunnen geneesmiddelen die nog geregistreerd moeten worden door het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) toch worden verstrekt aan patiënten die baat kunnen hebben bij het middel. Er gelden strikte eisen voor een compassionate use programma aangezien het gaat om middelen waarvan de EMA nog niet heeft vastgesteld dat ze werkzaam en veilig zijn en van goede kwaliteit zijn.2 Daarom kan hiervoor ook geen vergoeding gevraagd worden.
Het artikel lijkt een onjuiste voorstelling van zaken te geven waardoor het beeld wordt opgeroepen dat vergoedingsprocedures in Nederland bovengemiddeld lang zouden duren. Dat beeld is niet volledig. Het geneesmiddel waaraan gerefereerd wordt, heeft nog geen handelsvergunning. Binnen de Europese Unie (EU) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het verstrekken van handelsvergunningen, deze handelsvergunningen gelden in de gehele EU na een positief advies van het EMA. Daardoor wijkt de doorlooptijd tot markttoelating in Nederland niet af van die van andere landen in Europa.
Nadat er een handelsvergunning is verstrekt, is het aan individuele landen om te beoordelen of een geneesmiddel in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. In Nederland zijn verschillende routes om tot vergoeding te komen, waarvan de route van de allerduurste nieuwe geneesmiddelen gemiddeld de langste doorlooptijd kent. Dat komt omdat die geneesmiddelen in de sluis voor dure geneesmiddelen worden geplaatst. Ik wil benadrukken dat de doorlooptijd van een sluisprocedure een gezamenlijke verantwoordelijkheid van meerdere partijen is. De doorlooptijdtijd bestaat uit drie delen; namelijk de tijd die de fabrikant nodig heeft voor indiening van een vergoedingsdossier, de tijd die Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) nodig heeft voor de beoordeling, consultatie en advisering en de tijd die nodig is voor de (centrale) prijsonderhandeling. Gedurende de sluisprocedure wordt de (kosten)effectiviteit van die geneesmiddelen beoordeeld door het Zorginstituut en vaak vinden er vervolgens centrale prijsonderhandelingen plaats. Ik vind het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs onderhandelen zodat we niet voor een geneesmiddel meer betalen dan nodig.
Het is aan de fabrikant om te kiezen voor verstrekking van een geneesmiddel voorafgaand aan markttoelating. Dit staat los van de periode tussen het moment waarop een geneesmiddel is geregistreerd en het moment waarop het vergoed wordt op grond van de Zorgverzekeringswet. Alleen dit laatste proces is door Nederland te beïnvloeden. Hoewel het product niet bij naam genoemd wordt, lijkt het te gaan om een geneesmiddel dat vooralsnog niet voldoet aan de criteria voor plaatsing in de sluis voor dure geneesmiddelen. Het zou dan al direct na markttoelating in Nederland kunnen worden vergoed, indien het geneesmiddel volgens de beroepsgroep en de zorgverzekeraars voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Ik vind het daarom spijtig dat de fabrikant de doorlooptijd tot vergoeding als argument aanvoert om het geneesmiddel niet via «compassionate use» aan patiënten ter beschikking te stellen.
Hoe lang duurt het gemiddelde goedkeuringsproces in Nederland en hoe verhoudt dit zich tot andere landen?
In Nederland bestaan er twee systemen voor vergoeding van geneesmiddelen. Vanuit de farmaceutische zorg kunnen verzekerden aanspraak maken op extramurale geneesmiddelen, die via de plaatselijke apotheek worden verstrekt. Verzekerden die geneesmiddelen ontvangen via de bekostiging in het ziekenhuis, krijgen deze uit de aanspraak op geneeskundige zorg. Voor beide systemen geldt dat moet worden getoetst of een geneesmiddel effectief is, en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor nieuwe extramurale geneesmiddelen geldt dat het Zorginstituut de beoordeling naar effectiviteit uitvoert. De doorlooptijd van de beoordelingen door het Zorginstituut van extramurale geneesmiddelen in het basispakket bedroeg in de eerste helft van 2022 gemiddeld 98 dagen.
Voor nieuwe intramurale geneesmiddelen, hangt de doorlooptijd af van de kosten van het geneesmiddel. Voor de (minder dure) intramurale geneesmiddelen is het aan zorgverzekeraars om de effectiviteit te beoordelen. De doorlooptijd van de beoordeling van die geneesmiddelen wordt niet door mij bijgehouden. Alleen als nieuwe dure geneesmiddelen voldoen aan de criteria voor «de sluis voor dure geneesmiddelen», dan moet de leverancier een vergoedingsdossier inleveren zodat het middel beoordeeld kan worden door het Zorginstituut op (kosten)effectiviteit. Daarna volgt vaak nog een centrale onderhandeling over de prijs van het geneesmiddel. De gemiddelde doorlooptijd vanaf het moment van markttoelating tot aan opname in het basispakket bedroeg voor middelen die in 2020 zijn toegelaten tot de Europese markt 393 dagen. In mijn Kamerbrief «Verzekerde toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen» ben ik nader ingegaan op de duur van de verschillende fases van de doorlooptijd.3 Ook stuurde ik in een bijlage van die Kamerbrief een overzicht van de doorlooptijden van alle individuele afgeronde sluisprocedures sinds het begin van de sluis in 2015.
Omdat het Nederlandse systeem voor beoordeling en vergoeding niet goed vergelijkbaar is met andere landen, is het in zijn algemeenheid lastig vast te stellen of de gemiddelde doorlooptijd hier afwijkt. Er bestaan rankings om de snelheid tot toegang van geneesmiddelen met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld de Patient W.A.I.T. Indicator.4 In mijn recente Kamerbrief over verzekerde toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen ben ik nader ingegaan op deze ranking en heb ik mijn perspectief bij de resultaten van deze indicator gegeven.
Hoeveel andere farmaceuten overwegen de gratis verstrekking aan Nederlandse patiënten stop te zetten?
Bij mij zijn geen signalen bekend dat andere farmaceuten het voornemen hebben om te stoppen met het gratis verstrekken van een geneesmiddel onder het compassionate use programma.
Bent u met de farmaceuten in gesprek om ervoor te zorgen dat Nederlandse patiënten toegang tot nieuwe kankermedicijnen behouden?
Ik vind het van groot belang voor Nederlandse patiënten dat farmaceuten via het compassionate use programma geneesmiddelen beschikbaar stellen voordat ze zijn toegelaten op de Europese markt. Op deze manier hebben patiënten die geen andere behandelopties hebben toch de mogelijkheid om behandeld te worden met een middel dat nog niet is toegelaten tot de Europese markt. Het betreft een uitzonderingssituatie aangezien voor deze middelen de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit nog niet zijn vastgesteld. Het is in mijn ogen zorgwekkend dat een farmaceut kenbaar maakt daar niet meer aan mee te willen werken, ondanks de kanttekening die ik in mijn beantwoording op vraag 2 plaats bij de argumenten die de fabrikant aandraagt. Desondanks ben ik voornemens om in gesprek te gaan met de branchevereniging voor farmaceutische bedrijven over compassionate use.
Bent u van mening dat kankerpatiënten geen maanden, geen weken en zelfs geen dag langer zouden moeten wachten op een nieuw kankermedicijn waar ze baat bij kunnen hebben?
Ik ben het met u eens dat geneesmiddelen zo snel als mogelijk beschikbaar moeten komen. Tegelijkertijd vind ik het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs van deze middelen onderhandelen zodat we niet meer betalen dan nodig. Om goed zicht te houden op de doorlooptijd van deze allerduurste geneesmiddelen, kom ik later dit jaar met een dashboard voor de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Het bericht 'Zonder onderzoek draaien we om hete brij' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonder onderzoek draaien we om hete brij»?1
Ja.
Deelt u de mening van rechter Tromp dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van rechters bij de uithuisplaatsingen van kinderen van het toeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van onafhankelijk onderzoek. Dit is nodig voor inzicht en erkenning. Dit krijgt vorm via het inspectieonderzoek waarover ik uw Kamer in november 2021 informeerde2. Verder is een onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding.
Daarnaast vind ik het positief dat de rechtspraak zelf aan reflectie doet en onderzoek wil gaan doen. De bestuursrechters reflecteerden eerder al, eveneens naar aanleiding van het de toeslagenaffaire. Het rapport dat deze werkgroep opleverde getuigt van het vermogen om grondig en kritisch naar het eigen functioneren te kijken.3 Bij het reflectieprogramma van de familie- en jeugdrechters zijn behalve rechters, raadsheren en juridisch medewerkers ook vier externe adviseurs betrokken. Deze adviseurs komen uit de wetenschap, ontwikkelingspsychologie en advocatuur. Ook bij het geplande dossieronderzoek van de rechtspraak naar de uithuisplaatsingen van kinderen uit gedupeerde gezinnen zal een externe begeleidingscommissie zijn. Overigens gaat het niet om onderzoek naar de rol of het functioneren van rechters.
Kunt u vertrouwen hebben in een onderzoek naar het functioneren van rechters, als dat niet door een onafhankelijke partij wordt uitgevoerd?
Het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen heeft geen betrekking op het functioneren van rechters. Het onderzoekvoorstel heeft als focus om te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
De Rechtspraak zal ook zelf dossieronderzoek gaan doen. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd.
Bent u bereid opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar de schuldenproblematiek en de uithuisplaatsingen en de rol van rechters daarin? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is, de Rechtspraak zelf dossieronderzoek zal gaan doen, en er een reflectietraject van familie- en jeugdrechters loopt.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog maar één kind uit huis geplaatst gaat worden naar aanleiding van de gevolgen van schuldenproblematiek, zeker nu de armoede onder kinderen en in gezinnen door torenhoge inflatie toeneemt?
Uithuisplaatsingen zijn altijd ingrijpend, voor ouders en voor het kind, en moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Enkel schuldenproblematiek is geen grond voor een uithuisplaatsing. De Gecertificeerde Instelling of de Raad van de Kinderbescherming kunnen tot een uithuisplaatsing verzoeken indien dit nodig is voor de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Uiteindelijk weegt een kinderrechter af of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er is nu geen enkele indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen hebben de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Het bericht dat medicijntekorten leiden tot agressie bij de apotheek |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan meer dan duizend medicijnen leidt tot agressie bij apotheek»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe gaat u de agressie tegen apothekerspersoneel aanpakken?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen apothekerspersoneel. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om werkgevers te ondersteunen continueert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de branchegerichte aanpak van agressie die tijdens de vorige kabinetsperiode is ingezet2. Zo stelt zij subsidie beschikbaar voor de uitvoering van een aanpak tegen agressie die aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van werkgevers en werknemers.
Het Ministerie van VWS is momenteel op ambtelijk niveau in gesprek met de beroepsverenigingen voor apothekers (KNMP) en apothekersassistenten (Optima Farma). Daarin worden de mogelijkheden verkend voor de (door)ontwikkeling van een aanpak specifiek gericht op de openbare apotheken.
Heeft u begrip voor het feit dat mensen boos en teleurgesteld zijn als hun medicijnen niet op voorraad zijn?
Voor agressie tegen zorgpersoneel heb ik geen begrip. Wel kan ik mij voorstellen dat het vervelend is wanneer het medicijn dat je gewend bent te gebruiken niet op voorraad is. Gelukkig kunnen de apothekers in veel gevallen wel een goed alternatief bieden.
Klopt het dat wanneer een alternatief medicijn wordt voorgeschreven, de patiënt een hogere vergoeding moet betalen vanwege het terhandstellings- of eerste uitgifte tarief? Zo ja, vindt u het acceptabel dat de patiënt duurder uit is omdat er een medicijn niet op voorraad is?
Patiënten betalen altijd een tarief wanneer zij een medicijn ophalen in de apotheek. Dit zijn de kosten voor de zorgverlening van de apotheek.
Als mensen voor het eerst of na meer dan 12 maanden sinds het laatste gebruik een middel meekrijgen wordt het eerste uitgifte tarief berekend. De apotheker verleent namelijk meer zorg bij dit soort uitgiften, zoals bepaalde (extra) controles, zodat mensen het (alternatieve) medicijn veilig kunnen gebruiken. Die kosten zijn met het oog op patiëntveiligheid acceptabel. Het kan voorkomen dat mensen bij een alternatief middel, die eerste uitgifte zorg krijgen en dus ook het bijbehorende tarief wordt gerekend. De betrokken partijen hebben in de Werkgroep Tekorten afgesproken dat er geen kosten voor «terhandstelling met begeleidingsgesprek» zijn wanneer het alternatief dezelfde werkzame stof en toedieningsvorm heeft.3
Wat is volgens u de oorzaak van de medicijntekorten?
Geneesmiddelentekorten kennen niet één oorzaak, maar kennen verschillende, oorzaken. Bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten wordt in het merendeel van de gevallen productieproblemen als oorzaak gemeld (53%), maar gemelde oorzaken zijn ook problemen rondom distributie en planning, een onverwachte groei in vraag of commerciële redenen. Het onderzoek van de Europese Commissie schetst in grote lijnen eenzelfde beeld4.
Waarom kan niet altijd een alternatief medicijn worden gevonden? Waar ligt dat aan, tegen welke knelpunten lopen de apothekers aan?
In 99% van de gevallen bij tekortmeldingen zijn er alternatieven. In de meeste gevallen kan een patiënt overgezet worden op een geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, bijvoorbeeld van een ander merk. Mocht dit niet kunnen, dan kunnen met toestemming van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alternatieven uit het buitenland worden ingezet. Apothekers spelen een belangrijke rol in het opvangen van tekorten. Ook als er alternatieven op nationaal niveau beschikbaar zijn, kan het soms een uitdaging zijn om dit alternatief zo snel mogelijk bij de specifieke groothandel, apotheek en vervolgens patiënt te krijgen. Ik realiseer mij dat het opvangen van tekorten tot extra werk voor zorgverleners, waaronder de apotheker, leidt.
In uitzonderlijke gevallen (1%) is er geen alternatief voor het middel waaraan een tekort is. Bijvoorbeeld omdat er maar één leverancier is die het geneesmiddel maakt. In deze gevallen wordt er in nauw overleg met de beroepsgroep besloten wat de beste oplossing is. Zo worden dan bijvoorbeeld afspraken gemaakt om een geneesmiddel beperkt voor te schrijven voor patiënten die niet overgezet kunnen worden naar een ander middel, of wordt met apothekers afgesproken om tijdelijk kleinere hoeveelheden aan patiënten mee te geven.
Welke rol speelt het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars bij de medicijntekorten?
Door de complexe en vaak internationale oorzaken van tekorten is het niet duidelijk wat de exacte rol is van het preferentiebeleid bij tijdelijke medicijntekorten. Op sommige punten kan het preferentiebeleid de leveringszekerheid van geneesmiddelen die preferent zijn juist versterken. Dit beleid biedt leveranciers bijvoorbeeld zekerheid in afname gedurende een afgebakende tijdsperiode van bijvoorbeeld twee jaar, zodat het aanbod daar tijdig goed op afgestemd kan worden.
Klopt het dat door de lage prijzen die het preferentiebeleid veroorzaakt, Nederland achteraan in de rij staat als de leveringsproductie weer op gang komt?
Uit de data blijkt dat tekorten verschillende oorzaken hebben, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 5. Het is belangrijk om te benadrukken dat de totstandkoming van de uiteindelijke prijs van een geneesmiddel verschillende componenten kent. Deze prijs wordt deels beïnvloed door overheidsbeleid (de maximumprijzen als gevolg van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) en de vergoedingslimieten voor extramurale geneesmiddelen vanuit het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), maar ook door afspraken die tussen inkoper (zorgverzekeraar, groothandel of ziekenhuis) en aanbieder (leverancier) worden gemaakt. Bij het inkoopbeleid van zorgverzekeraars waarbij gewerkt wordt met preferente geneesmiddelen, geldt dat zorgverzekeraars leveranciers oproepen om zich in te schrijven voor een voor hen haalbare prijs. De leveranciers bepalen vervolgens voor welke prijs zij zich inschrijven. Alle partijen dragen dus verantwoordelijkheid voor het hanteren van realistische prijzen, waarmee zowel toegankelijkheid als betaalbaarheid gewaarborgd moet kunnen worden.
De leveringszekerheid van geneesmiddelen maakt onderdeel uit van de preferentieafspraken tussen zorgverzekeraars en leveranciers. Het is daardoor niet in het voordeel van de leverancier om Nederland als laatste te beleveren. Zo zijn er positieve prikkels (zoals het verlengen van het contract wanneer de levering betrouwbaar is gebleken), maar ook negatieve prikkels (zoals een boete wanneer de leveringsafspraken niet worden nagekomen). In enkele gevallen zien we dat een geneesmiddel in het buitenland wel (weer) beschikbaar is terwijl dat in Nederland nog niet is, maar dit komt ook omgekeerd voor. Wanneer een EU-breed kritisch tekort ontstaat van een geneesmiddel wordt op Europees niveau gekeken naar een eerlijke verdeling van de leveringen over de EU-landen. Het tekort aan Visudyne is hier een voorbeeld van.
Deelt u de mening dat beter wat hogere prijzen kunnen worden betaald dan patiënten in de kou te laten staan?
Doordat geneesmiddelentekorten diverse oorzaken hebben, staat het niet vast dat een hogere prijs leidt tot minder tekorten voor de patiënt. Ik heb u eerder geïnformeerd dat ik in het kader van beschikbaarheid wel aandacht heb voor mogelijk kwetsbare geneesmiddelen aan de zogenoemde «onderkant van de geneesmiddelenmarkt». Zo hoog ik de (herberekende) GVS-vergoedingslimieten met 15% op voor geneesmiddelen in GVS-clusters met een lage omzet en hebben geneesmiddelen met een lage omzet in Nederland ook een hogere maximumprijs.
Wat is uw reactie op het standpunt van de ABN om medicijnproductie naar Nederland te halen om de werkdruk bij apothekers, veroorzaakt door medicijntekorten, te verlagen?2
ABN pleit in haar rapport6 Europees op te trekken om medicijnproductie dichter bij huis te halen, en zo de afhankelijkheid van China en India te verminderen. Dit zal volgens ABN leiden tot minder tekorten. Zoals in antwoord 5 beschreven, zijn de oorzaken van tekorten complex en multifactorieel. Door dit brede scala aan oorzaken zie ik het stimuleren van medicijnproductie in Nederland en Europa niet als de ultieme oplossing voor tekorten. Productieproblemen (en tekorten) treden ook op bij geneesmiddelen die nu al in Europa geproduceerd worden. Bijvoorbeeld omdat verre weg de meeste grondstoffen van medicijnen uit China of India komen. Ik kijk wel naar de rol die productie dicht bij huis in de EU (waaronder Nederland) kan spelen om de structurele leveringszekerheid en daarmee de beschikbaarheid van geneesmiddelen te versterken.
Hoeveel apothekers bereiden zelf medicijnen? Om welke medicijnen gaat het en hoeveel patiënten worden zo voorzien?
Van de 1.709 openbare apothekers die over 2021 de kwaliteitsindicatoren farmaceutische zorg hebben ingevuld, geven 179 apothekers aan dat ze geneesmiddelen bereiden in hun apotheek. Hiervan geven 76 apothekers aan 15 bereidingen of meer per jaar uit te voeren. Daarnaast geven 20 apothekers aan ook geneesmiddelen te bereiden voor patiënten van een klein aantal andere apotheken.
In veel ziekenhuizen is een ziekenhuisapotheek aanwezig waar geneesmiddelen worden bereid. Het assortiment producten dat in ziekenhuisapotheken bereid wordt, verschilt met dat van openbare apotheken en is meer gericht op patiënten in het ziekenhuis en poliklinische patiënten. Denk bij deze producten bijvoorbeeld aan cytostatica t.b.v. chemotherapie, antivirale behandeling thuis, ampullen voor lokale verdoving of aan voedingen die intraveneus worden toegediend.
De Stichting Farmaceutische Kerngetallen heeft cijfers over het aantal verstrekte bereidingen in openbare apotheken in Nederland. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee soorten bereidingen.
(1) Doorgeleverde bereidingen (DB) zijn een productgroep met artikelen die apothekers bij een collega bereidende apotheek kan bestellen. Vrijwel alle Nederlandse openbare apotheken verstrekten in 2020 zo’n product, gemiddeld 3.000 per apotheek.
(2) Magistrale receptuur (MR): Geneesmiddelen die in een apotheek bereid worden, kunnen bereid worden op basis van een recept. Hiervan zijn er in 2020 ongeveer 1.400 apotheken die zo’n product verstrekten. Binnen de groep MR verstrekten apothekers in 2020 het vaakst colecalciferol in drankvorm, ongeveer 7.000 keer.
Wat zijn de knelpunten voor apothekers als ze zelf medicijnen willen bereiden? Kunt u deze knelpunten oplossen of hoe kunt u apothekers faciliteren met zelfbereiding?
Op het moment dat er sprake is van een kritisch tekort van geregistreerde geneesmiddelen, wordt in overleg met het veld bekeken of bereiden van geneesmiddelen in apotheken een oplossingsrichting kan zijn. Helaas blijkt dit niet altijd mogelijk.
Het is belangrijk dat deze geneesmiddelen van goede kwaliteit zijn. Apothekers moeten daarom voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen, waaronder het gebruiken van grondstoffen die voldoen aan de eisen uit de Europese farmacopee en de richtlijnen voor apotheekbereidingen van de beroepsgroep. Verder zijn niet alle geneesmiddelen door apothekers makkelijk zelf te bereiden door een ingewikkeld productieproces of vanwege een niet beschikbare werkzame stof. Ook kan het lang duren voordat een productieproces is opgestart.
Welke stappen zijn tot nu toe ondernomen om meer medicijnproductie in Nederland te laten plaatsvinden?
Het stimuleren van de medicijnproductie in de Europese Unie, waaronder in Nederland, is een onderdeel van mijn beleidsaanpak om structureel de leveringszekerheid van medische producten te versterken. Het versterken van de leveringszekerheid is ook een belangrijk onderdeel van mijn beleidsagenda pandemische paraatheid. Ik vind het hierbij belangrijk te benoemen dat het de sector is die medicijnen produceert en dus niet de overheid.
Nationaal heb ik dit jaar onderzoeken uitgezet naar de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen, en naar welke instrumenten er zijn om (opschaalbare) productie dicht bij huis te stimuleren. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over de resultaten van deze onderzoeken. Verder heeft het Ministerie van VWS, met steun van het Ministerie van EZK, het PharmaNL-voorstel ingediend dat in de tweede ronde van het nationaal groeifonds gehonoreerd is7. Deze ziet mede op het stimuleren van medicijnontwikkeling- en productie op de Nederlandse bodem door het benutten van innovatieve farmaceutische producten en productietechnologieën. Deze inzet is ook in lijn met het kabinetsbeleid voor het verbeteren van het vestigings- en innovatieklimaat voor ontwikkeling en productie in het Life Sciences and Health (LSH)-ecosysteem. Europees zet ik mij in op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in het initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa8. Dit zal bijdragen aan het intensiveren van de (internationale) samenwerking voor productie in de LSH-sector.
Ook heb ik een actieve inbreng bij de oprichting van de Europese gezondheidscrisisorganisatie (HERA). HERA heeft de opdracht om de ontwikkeling, productie, aanschaf en eerlijke verdeling van crisis-relevante medische tegenmaatregelen binnen de EU te organiseren. HERA zet hiertoe ook een netwerk op van productiecapaciteit voor vaccins en therapieën in de EU (EU FAB).
De spendeerdrift en baantjescaroussel van het Europees Parlement |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over spendeerdrift en baantjescaroussel Europees Parlement»?1
Ja
Klopt het dat het Europees Parlement nog eens tientallen miljoenen euro’s extra wil spenderen aan zichzelf? Zo ja, om hoeveel geld gaat het exact?
Het Europees Parlement heeft in het Commissievoorstel voor de begroting van 2023 een budget voorgesteld van 2.268 miljoen euro. Dit is een stijging van 156 miljoen euro (7,4%) ten opzichte van het budget in 2022. Ten dele worden hogere administratieve uitgaven van de Europese instellingen veroorzaakt door aanhoudende hoge inflatie en de gestegen energieprijzen. Daarnaast heeft het Europees Parlement 52 nieuwe permanente posten voor 2023 toegevoegd. Daarvan zijn 40 posten op het terrein van cybersecurity. Het Europees Parlement heeft aangegeven dat dit noodzakelijk is, omdat de huidige capaciteit op het terrein van cybersecurity niet voldoet aan de standaarden. Verder heeft het Europees Parlement verzocht om 116 extra parlementaire assistenten.2
Hoeveel bedroeg de jaarlijkse begroting van het Europees Parlement de afgelopen tien jaar? En hoe vaak is men daarmee uitgekomen?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de budgetten voor het Europees Parlement uit de aangenomen EU-begrotingen en de realisatie van deze budgetten, inclusief eventuele bijstellingen via aanvullende begrotingen. In alle jaren zijn de gerealiseerde budgetten enigszins lager uitgevallen dan de begroting.
Budgetten EP aangenomen begrotingen en realisaties (bedragen in mln. euro)
Jaar
Aangenomen begroting
Realisatie
2013
1.750
1.736
2014
1.756
1.738
2015
1.795
1.778
2016
1.839
1.824
2017
1.910
1.890
2018
1.950
1.934
2019
1.997
1.973
2020
2.038
1.951
2021
2.063
2.033
2022
2.113
–
2023 (voorstel)
2.269
–
Hoeveel ambtenaren (assistenten, personeelsleden etc) werken er in totaal voor het Europees Parlement? Hoe hebben deze aantallen zich de afgelopen 10 jaar ontwikkeld? Wat is de hoogste salarisschaal en hoeveel personen ontvangen die?
Volgens het jaarbudget van het Europees Parlement is het aantal ambtenaren relatief stabiel over de afgelopen 10 jaar met een bestand tussen de 6633 en 6825 personeelsleden. Dit betreft de vaste ambtenaren en tijdelijke functionarissen (exclusief zgn. arbeidscontractanten.) Wel is er in 2021, 2022 en ook in het voorgestelde budget van 2023 sprake van een toename van het aantal posten t.a.v. de jaren ervoor.3
2013
6.743
2014
6.786
2015
6.739
2016
6.762
2017
6.743
2018
6.683
2019
6.633
2020
6.633
2021
6.720
2022
6.773
2023 (voorstel)
6.825
De hoogste salarisschaal is AD16 en 21 personen binnen het Europees Parlement zitten in deze schaal, waarvan 7 in dienst zijn van de politieke groepen (1 AD16 per politieke groep). Het aan deze functieschaal gekoppelde maandsalaris is rond de 20.000 EUR. Alle salarisbedragen zijn te terug te vinden in het statuut van de ambtenaren.4
Zoals hiervoor aangegeven maakt het Europees Parlement naast vaste en tijdelijke ambtenaren ook gebruik van zgn. arbeidscontractanten, waarvan het aantal fluctueert. Navraag bij het Europees Parlement wijst uit dat er op peildatum 1 augustus 2022 2172 arbeidscontractanten werkzaam zijn bij de ambtelijke staf van het Secretariaat van het Europees Parlement of bij de ambtelijke staf van de politieke groepen binnen het Europees Parlement. Op peildatum 1 augustus 2012 was dit aantal 799.
Daarnaast kan elk van de 705 Europarlementariërs maximaal 3 geaccrediteerde medewerkers (ook wel parlementaire assistenten) aantrekken.5
Klopt het dat er een «decennia oud pact is gesloten om elkaars uitgavenposten niet te blokkeren»? Zo ja, door wie?
Met de verwijzing in het artikel het «decennia oud pact om elkaars uitgavenposten niet te blokkeren» wordt verwezen naar een afspraak tussen de Raad en het Europees Parlement dat zij zich ervan weerhouden om elkaars administratieve budget te bevragen in de jaarlijkse begrotingsonderhandelingen.6 Dit houdt verband met het respecteren van de institutionele balans tussen deze instellingen. Dat neemt niet weg dat de totale administratieve uitgaven van de Unie en haar instellingen onderdeel zijn van de onderhandelingen over de EU-jaarbegroting en het Meerjarig Financieel Kader. Tegelijkertijd laat deze casus zien dat de Raad zich kritisch uitlaat richting het Europees Parlement, zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 6 en 7.
Wat heeft Nederland tot nu toe ondernomen om de spendeerdrift van het Europees Parlement een halt toe te roepen?
Na de publicatie van de ontwerpbegroting voor 2023 heeft de Raad een Raadspositie opgesteld voor de onderhandelingen met het Europees Parlement. Nederland heeft zich samen met een grote groep lidstaten kritisch opgesteld over het begrotingsverzoek van het Europees Parlement. Dit heeft geresulteerd in een verklaring waarin de Raad zijn afkeuring uitspreekt en het Europees Parlement oproept terughoudendheid te betrachten. Deze verklaring is daarmee een stevig politiek signaal van de Raad aan het Europees Parlement voorafgaand aan de aankomende onderhandelingen.
Bent u voornemens om deze onzalige plannen te blokkeren? Zo ja, wanneer bent u van plan om het Europees Parlement mede te delen dat er geen cent extra bijkomt en dat het een goed idee is dat het Europees Parlement eens flink op zichzelf gaat bezuinigen? Zo nee, hoe legt u dit uit aan alle Nederlanders die elke maand weer moeite hebben om rond te komen?
Zoals bekend zet Nederland in op een prudente, realistische en moderne Europese begroting, waarin de afspraken uit het MFK-akkoord gerespecteerd worden. Met betrekking tot de administratieve uitgaven van de Europese instellingen vindt het kabinet dat de conclusies van de Europese Raad uit juli 2020 moeten worden nagekomen. In die ER-conclusies worden de instellingen opgeroepen om zich aan te passen aan de nieuwe manier van (digitaal) werken en zich in te zetten voor een stabiel personeelsbestand en het vergroten van de efficiëntie van niet-salarisgerelateerde uitgaven.
In lijn met de Nederlandse inzet heeft de Raad in een verklaring bij de Raadspositie onderstreept dat alle instellingen terughoudendheid moeten betrachten als het gaat om de administratieve uitgaven en doet de Raad expliciet een oproep aan het Europees Parlement om de aanpak van de Raad te volgen en ervoor te zorgen dat het uitgavenplafond in acht wordt genomen.7 Deze Raadspositie vormt de inzet voor de aankomende onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement.
Het bericht ‘Peuk peperduur; kabinet: prijsverhoging sigaretten tot 47 euro in 2040’ |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Peuk peperduur; kabinet: prijsverhoging sigaretten tot 47 euro in 2040»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat u een enorme prijsstijging op pakjes sigaretten door wilt voeren? Zo ja, kunt u dit voornemen toelichten?
Zoals u weet heb ik de Tweede Kamer beloofd om met een uitgewerkt voorstel te komen waarmee we als samenleving de doelen van het Nationaal Preventieakkoord met betrekking tot roken kunnen halen2. Het hoofddoel is een rookvrije generatie in 2040. Een verdergaande accijnsverhoging na 2024 is één van de maatregelen die ik meeneem in mijn verkenning omdat dit wetenschappelijk wordt gezien als een zeer belangrijke maatregel om het aantal rokers terug te dringen.
Deelt u de mening dat het aan de overheid is om voor te lichten over de gevaren van roken, maar dat de keuze uiteindelijk aan de mensen zelf is?
Roken is een ernstige verslaving die veel persoonlijk en maatschappelijk leed veroorzaakt. In 2020 overleden in Nederland bijna achttienduizend mensen door roken.3 Wanneer kinderen die beginnen met roken, blijven roken, is de kans meer dan 50% dat zij aan de gevolgen daarvan zullen komen te overlijden4.
Wanneer iemand verslaafd is, is er geen sprake van een vrije keus. Het kabinet is van mening dat, gezien de gezondheidsschade voor rokers zelf en hun naasten, voorkomen moet worden dat jongeren gaan roken en dat rokers geholpen moeten worden om te stoppen.
Waarom bent u er zo op gedreven om met een suikertaks, vleestaks, verhoging van accijnzen et cetera, zo in te grijpen in de vrije keuze van mensen om te leven zoals zij dat willen?
In ons land heeft ongeveer de helft (50%) van de volwassen overgewicht. Daarnaast is roken nog altijd een belangrijke oorzaak van ziekte en sterfte. Het doel van het kabinet is een gezonde generatie in 2040. In mijn brief van 17 maart jl.5 heb ik aangekondigd dat ik me volop wil inzetten voor een fit, gezond en veerkrachtig Nederland en daar is een sterke en brede preventieaanpak voor nodig met allerlei maatregelen.
Prijsmaatregelen zijn hierin een belangrijk instrument en voor veel onderwerpen die u hierboven aansnijdt bewezen effectief. Dit is ook te vinden in het rapport «Gezondheidsgerelateerde belastingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel».6 Om te preventieaanpak te versterken is dan ook een aantal prijsmaatregelen aangekondigd in het coalitieakkoord.
Denkt u niet dat mensen die willen roken hun tabak gewoon over de grens gaan halen in België of Duitsland?
Het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» van het RIVM laat zien dat na de accijnsverhoging met 1 euro per 1 april 2020, 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4% rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen.7 Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen. Het onderzoek liet overigens ook zien dat 20% van de rokers ook al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht. Ook het Empty Pack Survey van het Ministerie van Financiën geeft op dit moment geen aanleiding een grote verschuiving naar het buitenland te verwachten.8
Deelt u de mening dat het duurder maken van sigaretten zal gaan zorgen voor meer sigarettensmokkel en meer illegale productie van tabak en dus ook voor meer consumptie van illegale tabak? Zo nee, waarom niet en kunt u dit onderbouwen?
Hogere accijnzen en grotere prijsverschillen kunnen factoren zijn die van invloed zijn op de omvang van de illegale handel in tabaksproducten. Echter andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel, een hoog corruptieniveau, aanwezigheid van informele distributiekanalen, een gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een belangrijkere rol9.
Er zijn bovendien landen die hebben laten zien dat het goed mogelijk is om tegelijkertijd de accijns substantieel te verhogen én de omvang van illegale handel in tabaksproducten terug te dringen10. Daarnaast is er bewijs dat duidt in de richting dat het marktaandeel van illegale handel juist groter is in landen met lage accijns en prijzen dan in landen met hoge accijns en prijzen.11
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2020 Europese regels ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. In Nederland is gekozen om het accijnszegel aan te wijzen als veiligheidskenmerk. Voordeel hiervan is dat het hierbij gaat om bewezen technologie (het accijnszegel is zeer goed beveiligd) en dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de ervaring van de Douane in het bestaande toezicht op het gebruik van de accijnszegel.
Ook heeft Nederland in oktober 2020 het protocol tegen illegale tabakshandel bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Wat vindt u ervan dat het inmiddels voor steeds meer producten loont om naar het buitenland uit te wijken: een tankbeurt, sigaretten, een fles wijn, maar ook voor de normale boodschappen? Heeft dit kabinet niets beters te doen dan het leven van gewone Nederlanders onbetaalbaar te maken?
In mijn brief van 17 maart jl.12 heb ik aangekondigd dat ik me volop wil inzetten voor een fit, gezond en veerkrachtig Nederland en dat daarvoor een sterke en brede preventieaanpak nodig is waarmee we investeren in een gezonde generatie voor 2040. Het RIVM heeft geconstateerd dat er meer nodig is dan in 2018 is afgesproken om de ambities voor 2040 te behalen. Hiertoe bekijk ik zoveel mogelijk samen met partijen hoe we effectieve acties uit het Nationaal Preventieakkoord kunnen aanvullen, intensiveren en versnellen om ons commitment te verzilveren.
Het bericht dat Brussel van plan is een fonds op te richten voor de wederopbouw van Oekraïne. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa zal grootste deel van kosten voor wederopbouw Oekraïne betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie van plan is een fonds op de richten voor Oekraïne? Zo ja, wat vindt u hiervan en in welk stadium bevinden de plannen zich? Kunt u alle (concept) stukken hierover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Europese Raadsconclusies van 24 en 25 maart2, waarin de Commissie werd opgeroepen een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne te ontwikkelen, publiceerde de Europese Commissie op 18 mei jl. de mededeling Ukraine Relief and Reconstruction.In de Geannoteerde Agenda van de buitengewone Europese Raad van 30 en 31 mei informeert het kabinet uw Kamer over deze mededeling en geeft een eerste appreciatie3.
In deze mededeling worden de eerste uitgangspunten voor de Europese en internationale samenwerking in het kader van de wederopbouw in Oekraïne geschetst. De Commissie schetst dat een gezamenlijke EU-benadering bij de wederopbouw in het belang is van de lidstaten en bij zal dragen aan het creëren van een vrij, democratisch, welvarend en duurzaam Oekraïne als onderdeel van de Europese familie. De Commissie stelt dat een substantiële Europese bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne van belang is. Bij de wederopbouw zal ook nauwe samenwerking moeten worden gezocht met andere internationale actoren zoals de G7-leden en internationale financiële instellingen.
De Commissie noemt in de mededeling nog geen bedragen voor de wederopbouw of de Europese bijdrage daaraan. De oorlog in Oekraïne woedt nog in alle hevigheid en het is onduidelijk wat de duur en totale schade van dit conflict zullen zijn, en hoe Oekraïne hier uit zal komen. Wel is duidelijk dat de economische schade als gevolg van de Russische inval aanzienlijk is: de Wereldbank becijferde op 10 april jl. dat de Oekraïense economie met maar liefst 45% is gekrompen4. Daarnaast zal de fysieke wederopbouw een opgave zijn van ongekende grootte.
Klopt het dat de lidstaten vanuit Brussel te horen hebben gekregen dat zij het grootste deel van de kosten zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU-ambassadeurs is verteld dat het bedrag zal kunnen oplopen tot honderden miljarden euro’s over een periode van tientallen jaren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zal de omvang zijn van het fonds en hoeveel komt voor rekening van Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan Oekraïne aanspraak maken op dit geld? Gaat het om leningen of subsidies? Zal er sprake zijn van gezamenlijke schulduitgifte?
Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda van de Europese Raad van 30 en 31 mei, beschrijft de Commissie dat de wederopbouw zal worden gekoppeld aan de brede Oekraïense hervormingsagenda, in aanvulling op de bestaande financiële waarborgen voor EU-financiering. Bij de uitgaven wordt nadrukkelijk aandacht gegeven aan goed bestuur, de rechtsstaat, correct financieel management en anti-corruptie maatregelen. De Commissie stelt voor dat de financiering van de wederopbouw zal bestaan uit een combinatie van giften en leningen. Specifiek ten aanzien van leningen voor Oekraïne, geeft de Commissie aan dat het ook een optie zou kunnen zijn deze worden gefinancierd met gemeenschappelijke schulduitgifte, eventueel gegarandeerd met bilaterale garanties vanuit de lidstaten.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet voor het zoveelste Brusselse fonds zal gaan opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is solidair met Oekraïne en zet zich in voor steun aan Oekraïne op het terrein van humanitaire en militaire hulp en financiële ondersteuning, waaronder in Europees verband en via de internationale financiële instellingen. Het is in het Europees en Nederlands belang dat Oekraïne ondersteund wordt om de economie duurzaam, weerbaar en met goed functionerende instellingen op te bouwen na de oorlog. Daar spelen, naast de EU, ook internationale financiële instellingen een grote rol bij. In welke mate en vorm Nederland daaraan zal bijdragen is op dit moment nog niet duidelijk, en zal mede afhankelijk zijn van een gezamenlijke inventarisatie van de noden.
De noodoproep van een radeloze moeder |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de noodoproep van een radeloze mama?1
Ja, ik ben bekend met deze casus en de oproep via social media.
Kunt u alstublieft iets voor deze radeloze moeder en haar dochter betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer uw betrokkenheid bij deze casus en de betrokkenheid van andere Tweede Kamerleden. Echter, met het oog op privacy van moeder en dochter ga ik niet inhoudelijk in op individuele gevallen. Ik wil u wel laten weten dat het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd betrokken is bij deze situatie.
Deelt u de mening dat dit meisje direct geholpen moet worden door een in eetstoornissen gespecialiseerde kliniek? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Met het oog op privacy van moeder en dochter kan ik in Kamervragen niet inhoudelijk ingaan op individuele gevallen.
De primaire verantwoordelijkheid voor de zorg rond rondom eetstoornissen en de wachttijden ligt in de regio: bij de aanbieders, gemeenten en de samenwerking tussen deze partijen. Ik zie dat professionals hun uiterste best doen om jongeren met een eetstoornis zo goed mogelijk te helpen. Dit is geen gemakkelijke opgave. De zorg rondom eetstoornissen is vaak complex mede omdat jongeren regelmatig ook te maken hebben met andere problematiek dan de eetstoornis. Dit maakt het verloop van de ziekte soms onvoorspelbaar. Daarnaast zien we sinds de coronapandemie een toename van het aantal jongeren met een eetstoornis waarbij ook de problematiek eerder kan verergeren dan voorheen.
Vanuit de rol als stelselverantwoordelijke zijn een aantal initiatieven in uitvoering om hen daarbij te ondersteunen.
In het voorjaar van 2021 is € 613 miljoen extra uitgetrokken voor de jeugdzorg. Dit geld is o.a. bedoeld om wachttijden in de specialistische jeugdzorg te verminderen dan wel te voorkomen. Van de € 613 miljoen is er € 50 miljoen specifiek beschikbaar gesteld om de capaciteit voor acute jeugd-ggz tijdelijk te vergroten en crisissen te voorkomen. Deze middelen zijn ook bedoeld om ernstige eetstoornissenproblematiek aan te pakken en kunnen tot einde van 2022 worden ingezet. We zien dat jeugd-ggz aanbieders en academische ziekenhuizen met deze middelen hun klinische en ambulante capaciteit hebben opgeschaald. Tegelijkertijd hebben zij soms ook te maken met een gebrek aan personeel, zowel structureel als door ziekteverzuim. Dit is niet meteen opgelost.
Daarnaast subsidieert het Ministerie van VWS sinds 2020 de ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) welke is opgericht door professionals. Professionals en ervaringsdeskundigen werken daarin samen om hardnekkige problemen in de zorgketen rondom eetstoornissen aan te pakken. Binnen K-EET zijn (boven)regionale netwerken van professionals opgezet en versterkt. Ook zijn er verschillende producten ontwikkeld.
Zo is er een telefonische advieslijn voor zorgprofessionals en wordt een actueel overzicht gecreëerd van het behandelaanbod
Klopt het dat er klinieken zijn die een BMI-ondergrens hanteren? Waarom is dit zo?
Jongeren met een eetstoornis dienen zo snel mogelijk een passende behandeling te ontvangen, passend bij hun zorgvraag en ernst van hun problematiek. In het geval van een laag BMI kan daar ook een somatische behandeling bij nodig zijn. Dat vraagt om specifieke expertise en kennis van zorgaanbieders. Zij moeten immers ook die zorg goed kunnen bieden. Er zijn zorgaanbieders die een ondergrens stellen aan BMI. Navraag leert dat dit vaak samengaat met hun (on)mogelijkheden om deze passende zorg aan jongeren te kunnen aanbieden.
Hoe vaak moeten radeloze ouders de publiciteit nog opzoeken om hulp te krijgen voor hun kind? Wanneer komt er een einde aan de extreem lange wachttijden?
Elk kind moet tijdig passende hulp krijgen Zie de beantwoording onder 3 voor de acties die daartoe zijn ondernomen.
Hoeveel jongeren staan er op dit moment op de wachtlijst voor een plek in een eetstoorniskliniek?
Er is op dit moment geen centraal overzicht van wachtlijsten voor eetstoornissenzorg. Mijn ambtsvoorganger en de VNG hebben het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) opdracht gegeven om in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein (Ketenbureau) inzicht in en overzicht over regionale wachttijden te creëren voor specialistische jeugdzorg, waaronder eetstoornissen. Deze aanpak is een combinatie van 1) data-analyse, 2) een structurele aanpak naar onderliggende oorzaken en 3) specifieke ondersteuning van regio’s. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over dit traject door middel van een voortgangsrapportage.
Voor de volwassenen ggz heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer recent geïnformeerd over de gemiddelde landelijke wachttijden per hoofddiagnosegroep2.
De berichten dat Nederland miljarden minder ontvangt en meer mag betalen aan de EU. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederland krijgt waarschijnlijk ruim een miljard minder uit Brusselse coronapot»?1 en «Klimaatfonds Timmermans kan Nederlandse EU-afdracht met 1 miljard verhogen?»2
Ja.
Kunt u toelichten waar de herberekening van het Coronaherstelfonds precies op gebaseerd is? Kan het bedrag dat Nederland uit het EU-fonds zal ontvangen ook nog wijzigen na het indienen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan?
Zoals is aangegeven in de brief van 27 januari jl.3 is deze aangepaste raming van het Coronaherstelfonds gebaseerd op de Herfstraming 2021 van de Europese Commissie. De Europese Commissie zal uiterlijk op 30 juni a.s. de definitieve omvang van alle landenenveloppes vaststellen, zoals is bepaald in de RRF-verordening. Op basis van het huidige geplande tijdspad voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, waarbij indiening in Brussel is voorzien voor eind augustus, zal dat plan gebaseerd zijn op de definitieve verdeling en derhalve niet meer wijzigen.
Kunt u een update geven van hoeveel elke lidstaat bijdraagt aan en ontvangt uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) aan giften en leningen? Welke lidstaten maken aanspraak op hogere of lagere giften als gevolg van een lagere of hogere economische groei dan verwacht en om hoeveel gaat het precies?
Onderstaande tabel geeft de eerste voorlopige raming van de ontvangsten gebaseerd op de herfstraming 2020 van de Europese Commissie, die als annex is opgenomen bij de RRF-verordening. Daarnaast is een eigen interne berekening weergegeven voor de omvang van de enveloppen op basis van de herfstraming 2021 van de Europese Commissie. Het betreft hier een raming van alleen de subsidies. De Europese Commissie zal in juni de definitieve landenenveloppes daarvan vaststellen op basis van de op dat moment beschikbare realisatiecijfers voor het bruto binnenlands product in 2020 en 2021. Voor de leningen zijn geen landenenveloppes als zodanig vastgesteld. Voor elke lidstaat geldt dat zij maximaal aanspraak kan maken op leningen tot een hoogte van 6,8% van het nationale bbp. Voor wat betreft de bijdrages van de lidstaten aan het RRF is er geen nieuwe raming beschikbaar. In de laatste kolom is een voorlopige raming opgenomen van de bijdrage die lidstaten moeten betalen voor het subsidiedeel van het RRF, op basis van de geraamde BNI-sleutel voor 2022. De uiteindelijke bijdrage zal afhangen van welke nieuwe Eigen Middelen zullen worden ingevoerd om de leningen die voor het RRF worden aangegaan af te lossen.
5,9
4,5
– 1,4
11,5
6,3
5,9
– 0,4
1,5
7,1
7,6
0,5
5,3
1,6
1,4
– 0,1
8,0
25,6
27,6
2,0
85,6
1,0
0,9
– 0,1
0,7
1,0
0,9
– 0,1
7,1
17,8
18,2
0,4
4,2
69,5
76,7
7,1
29,6
39,4
37,9
– 1,4
59,0
6,3
5,7
– 0,6
1,3
68,9
68,3
– 0,6
42,1
1,0
0,9
– 0,1
0,5
2,0
1,8
– 0,1
0,7
2,2
2,1
– 0,1
1,2
0,1
0,1
0,0
1,1
7,2
5,8
– 1,3
3,5
0,3
0,4
0,1
0,3
6,0
4,7
– 1,3
19,9
3,5
3,8
0,3
9,4
23,9
22,8
– 1,0
12,8
13,9
15,5
1,6
5,1
14,2
12,2
– 2,0
5,6
1,8
1,5
– 0,3
1,2
6,3
5,6
– 0,8
2,3
2,1
1,9
– 0,2
5,9
3,3
3,3
0,0
12,6
Kunt u tevens per lidstaat aangeven hoeveel reeds is uitgekeerd uit de RRF en hierbij onderscheid maken tussen leningen en giften?
De Europese Commissie heeft een actueel overzicht van deze informatie beschikbaar op haar website, te vinden op https://ec.europa.eu/economy_finance/recovery-and-resilience-scoreboard/disbursements.html.
Daarnaast krijgt uw Kamer elk kwartaal een overzicht van de uitbetaling van subsidies en leningen uit het RRF. Meest recente overzicht hiervan is terug te vinden in bijlage 2 bij de brief van 31 januari jl.4 met het overzicht tot en met het vierde kwartaal van 2021.
Onderstaand het overzicht zoals te vinden op bovengenoemde website van de Europese Commissie op 2 februari jl.
21/01/2022
Grants
Pre-Financing
271,094,341
13/01/2022
Loans
Pre-Financing
1,942,479,890
27/12/2021
Grants
1st Payment
10,000,000,000
17/12/2021
Grants
Pre-Financing
126,008,898
17/12/2021
Grants
Pre-Financing
41,132,454
02/12/2021
Grants
Pre-Financing
1,851,159,668
13/10/2021
Grants
Pre-Financing
822,716,227
28/09/2021
Grants
Pre-Financing
449,981,847
28/09/2021
Grants
Pre-Financing
818,406,049
28/09/2021
Grants
Pre-Financing
914,640,681
17/09/2021
Grants
Pre-Financing
231,000,547
10/09/2021
Grants
Pre-Financing
237,380,000
09/09/2021
Grants
Pre-Financing
130,772,986
09/09/2021
Loans
Pre-Financing
26,041,600
02/09/2021
Grants
Pre-Financing
201,682,144
26/08/2021
Grants
Pre-Financing
2,250,000,000
19/08/2021
Grants
Pre-Financing
5,117,881,402
17/08/2021
Grants
Pre-Financing
289,145,365
17/08/2021
Grants
Pre-Financing
9,036,636,649
13/08/2021
Grants
Pre-Financing
8,954,466,787
13/08/2021
Loans
Pre-Financing
15,938,235,352
09/08/2021
Grants
Pre-Financing
2,310,092,538
09/08/2021
Loans
Pre-Financing
1,654,580,060
03/08/2021
Grants
Pre-Financing
770,113,932
03/08/2021
Grants
Pre-Financing
12,136,030
03/08/2021
Grants
Pre-Financing
1,807,948,257
03/08/2021
Loans
Pre-Financing
350,870,000
Wanneer kan de Kamer het concept-Herstel- en Veerkrachtplan tegemoet zien?
Zoals ik heb aangegeven in het verslag van de Eurogroep van 17-18 januari jl.5, zal ik in het eerste kwartaal van dit jaar een eerste conceptplan met uw Kamer delen.
Bent u bekend met het gegeven dat Nederland al jarenlang een van de grootste nettobetalers van de Europese Unie is?
Ja. Het kabinet geeft jaarlijks een overzicht van de netto betalingsposities van EU-lidstaten in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit blijkt dat Nederland één van de grootste nettobetalers aan de EU-begroting is. De netto-betalingspositie geeft echter geen volledig beeld van de kosten en baten van de EU.6
Bent u bereid om in Brussel aan te geven dat Nederland niet zal instemmen met een hogere EU-afdracht? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de context van vraag 1, is het kabinet terughoudend over hogere afdrachten voor het Social Climate Fund. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche over het Commissievoorstel tot wijziging van het EU Meerjarig Financieel Kader 2021–20277. Het kabinet zal dit integraal beoordelen in samenhang met de Nederlandse inzet voor het Fit-for-55-pakket en deze bezien in de context van de bredere klimaatambities en de inzet op kostenefficiëntie en evenwichtige kostenverdeling van maatregelen.
Indien u niet van plan bent om in Brussel aan te geven dat Nederland niet zal instemmen met een hogere EU-afdracht, hoe legt u dit dan uit aan de Nederlandse belastingbetalers die steeds vaker niet kunnen rondkomen omdat vaste lasten zoals boodschappen, huren en energie onbetaalbaar worden terwijl dit kabinet hun zuurverdiende belastinggeld met bakken richting Brussel verscheept?
Het kabinet is voorstander van een effectief en ambitieus Europees klimaatbeleid. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is vaak (kosten)effectiever dan een nationale aanpak en zorgt voor een gelijker speelveld, waardoor weglekeffecten kunnen worden beperkt en de concurrentiepositie van bedrijven wordt beschermd. Het kabinet richt zich nu eerst op een inhoudelijk ambitieuze uitkomst van de Europese klimaatonderhandelingen. Eventuele gevolgen voor de Nederlandse EU-afdrachten zal het kabinet in het licht van het totale pakket beoordelen.
Bestaand beleid richt zich op een zo kosteneffectief mogelijke transitie, waarbij negatieve sociaaleconomische effecten zoveel mogelijk worden geadresseerd door middel van algemeen sociaal beleid. Dit doet het kabinet door onder andere jaarlijks integraal te kijken naar de koopkracht en waar nodig maatregelen te nemen om de koopkrachtontwikkeling bij te sturen.
Op welke wijze en wanneer zal er worden besloten over de herziening van de Verordening Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de financiële gevolgen die deze herziening heeft voor andere EU-lidstaten, en hoe deze berekeningen tot stand zijn gekomen?
Besluitvorming over de voorgestelde herziening van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (hierna: MFK) is afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken over het Social Climate Fund (SCF) in de bredere context van het Fit-for-55-pakket. De Raad besluit over wijziging van het MFK met unanimiteit, na goedkeuring door het EP.
Het voorstel voor aanpassing van het MFK bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste een verhoging van de plafonds in verband met het door de Commissie voorgestelde Social Climate Fund (SCF) en ten tweede een automatisch aanpassingsmechanisme in verband met vervroegde aflossingen van leningen in het kader van het EU herstelinstrument (NextGenerationEU; NGEU). De financiële consequenties van het voorstel ter financiering van het SCF bedragen 23,7 miljard euro voor de jaren 2025 t/m 2027 onder het huidige MFK (in lopende prijzen). De verwachte financiële gevolgen van het voorstel van de Europese Commissie per lidstaat zijn weergegeven in de tabel hieronder. De tabel hieronder is in lopende prijzen. In het BNC-fiche8 over de MFK-aanpassing is voor het Nederlandse aandeel voor 2026 en 2027 abusievelijk het bedrag in prijzen 2018 opgenomen. Hierdoor zijn de geraamde kosten in lopende prijzen voor Nederland niet ca. 1,1 mld. maar ca. 1,4 mld. euro. Deze financiële gevolgen zijn berekend op basis van het verwachte relatieve bni-aandeel van de lidstaten ten opzichte van het totale EU-bni voor de jaren 2025–2027.
84
360
352
12
50
49
40
174
172
60
256
252
635
2.710
2.649
5
23
23
55
238
235
30
128
125
215
919
901
429
1.833
1.798
9
40
40
303
1.286
1.252
4
16
16
6
25
25
9
39
38
8
35
34
28
121
121
2
11
11
146
623
610
71
305
301
101
441
441
37
157
154
45
196
196
9
40
40
18
79
79
43
185
181
95
410
405
2.500
10.700
10.500
De omvang van de voorgestelde jaarlijkse automatische aanpassing van het MFK voor de vervroegde aflossing van NGEU-leningen is niet op voorhand bekend, omdat deze aanpassing gebaseerd wordt op de opbrengsten van de nieuwe eigen middelen die de Europese Commissie heeft voorgesteld. Wel wordt de verhoging gemaximeerd op 15 miljard euro per jaar en wordt deze in 2027 verminderd met 8 miljard euro. Omdat de precieze omvang niet op voorhand bekend is, onder andere omdat de verdeling over de lidstaten en de opbrengst van de voorgestelde nieuwe eigen middelen nog niet bekend is en omdat nog niet duidelijk is welke nieuwe eigen middelen daadwerkelijk ingevoerd worden, kan een overzicht van de financiële gevolgen per lidstaat van dit deel van het voorstel van wijziging van het MFK nu niet worden gegeven.
Bent u bereid om, zolang we nog in de Europese Unie zitten, in te zetten op een verlaging van de Nederlandse afdracht?
Het kabinet zet in op een prudente ontwikkeling van de EU-begroting, met meer aandacht voor beleidsterreinen die voor Nederland prioritair zijn.
Het onderzoek 'Gesloten jeugdzorg beschadigt 86% van de kinderen' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Het Vergeten kind «Gesloten jeugdzorg beschadigt 86% van de kinderen»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de gesloten jeugdzorg kinderen niet helpt en soms zelfs zo schadelijk is voor kinderen dat zij de gesloten jeugdzorg met nieuwe klachten (trauma’s, angsten, nachtmerries, paniekaanvallen) verlaten?
Het beeld dat gesloten jeugdhulp niet voor alle jeugdigen die daar geplaatst worden helpt en soms schadelijk is, herken ik. Ik heb het onderzoek dat de aanleiding was voor deze Kamervragen gelezen. Deze 37 verhalen spreken boekdelen. Het is daarom goed dat de afgelopen jaren het aantal kinderen dat in de gesloten jeugdhulp geplaatst wordt sterk verminderd is. Ook hebben de afgelopen jaren de instellingen veel gedaan om de gesloten jeugdhulp te verbeteren. Er zijn inmiddels 14 kleinschalige voorzieningen gesloten jeugdhulp. Ook het aantal gedwongen afzonderingen is afgenomen.
Hoe is het mogelijk dat kinderen in de gesloten jeugdzorg in onveilige situaties terechtkomen?
In de Factsheet van Het Vergeten Kind staat dat de gesloten jeugdhulp voor veel kinderen onveilig is. Als voorbeelden van onveilige situaties staan daar niet alleen genoemd geweld tussen groepsgenoten, maar ook de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen: fixeren door begeleiders, plaatsing in een isoleercel en het verplicht uitkleden bij begeleiders bij een urinecontrole of om te kijken of zij geen gevaarlijke spullen bij zich hebben.
Deze ervaringen van onveiligheid onderstrepen het belang van het ontwikkelen van kleinschalige alternatieven voor de huidige gesloten jeugdhulp. Onderzoek heeft geleerd dat dat bijdraagt aan een minder repressief en veiliger leefklimaat. Ook bevestigen deze ervaringen het belang dat begeleiders van deze jeugdigen terughoudend zijn met de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het nee, tenzij-beginsel is niet voor niets het uitgangspunt van de door mijn voorganger ingediend wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp.2 Tegelijk past hier ook een kanttekening. Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen kan ook nodig zijn om onveilige situaties voor de jeugdige zelf of voor groepsgenoten te voorkomen.
De meeste kinderen uit het onderzoeken geven aan dat zij weleens naar een isoleercel moesten, waarom gebeurt dit nog steeds? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Juist als het gaat om het gedwongen afzonderen is de laatste jaren veel veranderd. De helft van de instellingen heeft de isoleercel al afgeschaft. Dit jaar volgen de andere instellingen. Mijn voorganger heeft deze ontwikkeling willen stimuleren door in 2021 € 5 mln. beschikbaar te stellen voor de ombouw van deze isoleercellen naar kindvriendelijke afzonderingsruimten. In het bovengenoemde wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp wordt geregeld dat gedwongen afzonderen alleen nog maar is toegestaan in noodsituaties bij jeugdigen van 12 jaar of ouder. Daarmee wil ik het aantal gedwongen afzonderingen nog verder terugdringen tot situaties waarin er geen enkel alternatief meer is. Als deze wet van kracht wordt, is de mogelijkheid om in de gesloten jeugdhulp gedwongen af te zonderen beperkter dan onder bijvoorbeeld de Wet verplichte ggz en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Per week worden gemiddeld 26 kinderen per week in de gesloten jeugdzorg geplaatst, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij wel de juiste zorg krijgen en niet slechter uit de gesloten instelling komen?
Zoals hierboven genoemd, hebben de instellingen de afgelopen jaren veel gedaan om de gesloten jeugdhulp te verbeteren. Ik zal erop toezien dat zij daar verder mee gaan. Ik zal dat uitwerken in het plan waar de Tweede Kamer om heeft gevraagd met het aannemen van de motie om te stoppen met de gesloten jeugdhulp.3
Hoe gaat u het probleem van de gesloten jeugdzorg op korte termijn oplossen? Wat zijn de alternatieven voor de betrokken kinderen als de gesloten jeugdzorg ophoudt te bestaan, waar komen deze kinderen dan terecht? Kan dit probleem opgelost worden met zoveel bezuinigingen?
Zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag ben ik bezig een plan op te stellen om te stoppen met de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm. Daarin ga ik ook in op de vraag wat veilige en verantwoordelijke alternatieven zijn voor kinderen die bescherming en begrenzing nodig hebben om veilig en gezond te kunnen opgroeien. Dat plan zal ik voorbereiden met niet alleen gemeenten en aanbieders, maar ook met jeugdigen die ervaring hebben opgedaan in de gesloten jeugdhulp.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
De Europese coronareispas. |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw voornemen om akkoord te gaan met het vervallen van de Europese coronareispas negen maanden na de tweede vaccinatie indien de gebruiker geen derde coronavaccinatie neemt?1
Ja, Nederland heeft op 16 december 2021 ingestemd met de maximale geldigheid van het digitale EU-covidcertificaat (DCC) van 9 maanden na volledige vaccinatie.
Klopt het dat u eerst niet akkoord wilde gaan met dit voornemen van de Europese Unie? Zo ja, waarom draaide u?2
Mijn voorganger heeft zich ingezet voor een uniforme aanpak in de Europese Unie en een geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten die rekening houdt met de beschermende werking van de vaccins. De bescherming van de primaire vaccinatie tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopnames, en tegen besmetting en verspreiding, nam bij deltavariant in de loop van de tijd af, met name bij ouderen. De bescherming tegen de nu dominante omikronvariant van de primaire vaccinatie is veel sterker teruggelopen. Hierdoor werd het nodig om een geldigheidsduur af te spreken van de primaire vaccinatie. Daarbij speelde ook een rol dat diverse lidstaten eenzijdig een geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten wilden vaststellen.
Bent u wel op tijd klaar om alle mensen die dat willen hun derde vaccinatie te geven voordat hun Europese coronareispas vervalt?
Ja, alle mensen van 18 jaar en ouder die meer dan drie maanden geleden de primaire vaccinatie hebben afgerond of een besmetting hebben doorgemaakt, hebben de gelegenheid gekregen een afspraak te maken. In het hele land zijn er voldoende mogelijkheden om een afspraak te maken en op steeds meer locaties is het maken van een afspraak niet nodig. Op de site prikkenzonderafspraak.nl kan iedereen zien waar er zonder afspraak geprikt wordt.
Wat is het doel van het laten vervallen van de Europese coronareispas negen maanden na de tweede coronavaccinatie indien de houder geen tweede coronavaccinatie neemt?
Het doel van het DCC is het vergemakkelijken van vrij en veilig verkeer binnen de Europese Unie gedurende de COVID-19-pandemie. Aangezien de effectiviteit van coronavaccins na verloop van tijd afneemt, bestaat hiermee het risico dat reizende personen het virus sneller over zullen kunnen dragen. Om deze reden is het belangrijk dat er in Europees verband een uniforme maximale geldigheidsduur is afgesproken.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van dit doel?
Het hanteren van een geldigheidsduur van negen maanden is mede gebaseerd op publicaties van het ECDC. Uit wetenschappelijke onderzoeken, waaronder analyses van het RIVM, weten we dat de bescherming van de vaccins na verloop van tijd afneemt, waardoor het risico op infectie en op ernstige ziekte toeneemt. De opkomst van de omikronvariant benadrukt deze urgentie nog eens.
Op basis van eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie een duidelijke verbetering te geven van de vaccineffectiviteit ten aanzien van besmetting met de omikronvariant en ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant. Het RIVM geeft aan dat de boostervaccinatie de herkenning van het virus door het immuunsysteem verbetert. De geboden bescherming is weliswaar iets lager dan tegen de deltavariant, maar wel significant beter dan na de basisserie.
De Europese coronareispas zou toch na een jaar helemaal komen te vervallen?
De verordening die het kader voor het Digitaal Corona Certificaat (DCC) vaststelt, kent een looptijd van 12 maanden en is op 1 juli 2021 van kracht geworden. In de verordening is de procedure opgenomen om, indien gewenst, de looptijd te verlengen. De Europese Commissie is verplicht om drie maanden voor het einde van deze toepassingsperiode een verslag in te dienen bij de medewetgevers (Raad en Europees Parlement). Op dat moment kan de Commissie ook voorstellen om de looptijd te verlengen wanneer de epidemiologische situatie daar om vraagt. Deze verordening is tijdelijk maar zal, als de pandemie voortduurt, naar verwachting worden verlengd. Wat het kabinet betreft, is het DCC een nuttig instrument om reizen te faciliteren en kan het worden ingezet zo lang als dat nog nodig is gedurende de pandemie.
Zo ja, hoe legt u uit dat deze toch niet komt te vervallen aan alle mensen die zich dachten eenmalig volledig te laten vaccineren om op vakantie te kunnen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kan het dat wanneer u mensen die tweemaal gevaccineerd zijn in Kamerstukken aanduidt als «volledig gevaccineerd», deze mensen nu te horen krijgen dat tweemaal toch niet genoeg is?
De vaccins van AstraZeneca, Moderna en Pfizer zijn goedgekeurd op basis van twee doses. Voor het Janssen-vaccin volstond één prik. Met deze doseringen werd het meest optimale niveau van bescherming bereikt. Hierbij hebben de geneesmiddelenautoriteiten zoals het EMA en het CBG, en het RIVM en de Gezondheidsraad, steeds benadrukt dat nog onbekend was hoe lang de vaccins bescherming zouden bieden tegen SARS-CoV-2. Om dit te bepalen is onderzoek over een langere periode nodig. Inmiddels wordt hierover steeds meer bekend. Hoe lang de bescherming aanhoudt, hangt af van verschillende factoren, waaronder de opkomst van nieuwe varianten zoals de omikronvariant. Op basis van de eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie betere bescherming te bieden tegen zowel besmetting als ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant, in vergelijking tot de bassiserie van één of twee doses.
Waarom bent u akkoord gegaan met de termijn van negen maanden? U houdt toch vol dat de vaccins helemaal niet zo snel in werking afnemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de vaccins toch uitgewerkt na negen maanden? Zo nee, waarom dan de termijn van negen maanden?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 5.
Binnen welke termijn zijn de vaccins uitgewerkt? Binnen welke termijn voor mensen boven de 80 jaar? Binnen welke termijn voor mensen tussen de 60–80 jaar? Binnen welke termijn voor mensen tussen de 40–60 jaar?
Het RIVM en de Gezondheidsraad hebben steeds benadrukt dat onderzoek over een langere periode nodig is om gedegen uitspraken te kunnen doen over de beschermingsduur van de vaccins. Hoe lang de bescherming aanhoudt, hangt ook af van verschillende factoren, waaronder de opkomst van nieuwe varianten. Dit is wat we nu zien met de omikronvariant. De schattingen van vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname voor de periode 27 oktober t/m 21 december 2021 waren 89% en 95%, respectievelijk, waarbij deze vanaf het begin lager waren bij oudere dan jongere leeftijdsgroepen. Schattingen van vaccineffectiviteit tegen infectie (circa 73–85%) tijdens de gehele deltaperiode (4 juli t/m 2 december 2021) laten ook een lagere bescherming zien bij ouderen en een afnemende bescherming naarmate de tijd sinds de laatste prik verstrijkt.
Op basis van de eerste Nederlandse data lijkt de vaccineffectiviteit tegen infectie beduidend lager te zijn bij de omikronvariant, vergeleken met de deltavariant; verder onderzoek moet dit preciseren. Dit is in lijn met internationale gegevens. Dit sterkt mij in de overtuiging dat boosterprikken belangrijk zijn om te zorgen dat mensen voldoende beschermd zijn tegen de omikronvariant.
Als twee vaccinaties niet genoeg zijn, dan zijn drie vaccinaties toch ook niet genoeg? Als u denkt van wel, heeft u daar dan een wetenschappelijke onderbouwing voor?
Op basis van eerste gegevens over de effectiviteit van boostervaccinaties lijkt een boostervaccinatie significante verbetering te geven van vaccineffectiviteit. Verschillende internationale wetenschappelijke studies, onder andere uit het Verenigd Koninkrijk3 en Israël4, ondersteunen dit. Eerste gegevens laten zien dat de boostervaccinatie betere bescherming biedt tegen besmetting met de omikronvariant en ziekenhuisopname als gevolg van de omikronvariant. Het is niet bekend hoe lang een boostervaccinatie zal beschermen. Het RIVM houdt deze bescherming nauwlettend in de gaten. Het kabinet houdt er rekening mee dat de bescherming van de boostvaccinatie ook afneemt in de tijd en er later dit jaar opnieuw een vaccinatie nodig is.
Bent u bekend met het besmet raken van 70 verpleegkundigen en artsen op een kerstfeest met 173 personen die allemaal driemaal waren gevaccineerd én getest?3
Ja.
Zo ja, wat is uw reactie op het feit dat drie vaccinaties en een test deze 70 mensen (40% van de aanwezigen) niet beschermden tegen besmetting?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het niet onverstandig om privileges te hangen aan vaccinatie omdat u daarmee schijnveiligheid creëert die tot meer besmettingen en ziekenhuisopnames kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Met het coronatoegangsbewijs wordt een bijdrage geleverd aan het reduceren van het risico op besmettingen met het virus op plekken waar mensen samenkomen. Daarmee is het een belangrijke maatregel om het risico op een toename van het aantal besmettingen te mitigeren. Hiermee kan de kans op besmetting echter niet geheel uitgesloten worden: ook mensen die volledig gevaccineerd, hersteld of getest zijn kunnen het virus overdragen. Uit het 126e OMT-advies blijkt dat vaccinatie grote bescherming biedt tegen infectie met de toen dominante deltavariant en dat dit eveneens bijdraagt aan het tegengaan van overdracht van het virus en opname in het ziekenhuis. Er is de afgelopen periode aanvullend onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs, mede in het licht van de omikronvariant. Dit bestaat uit het verfijnen van de modelberekeningen door de TU Delft in samenwerking met andere partijen en deze uitbreiden met gedragscomponenten. Daarnaast wordt een internationale vergelijking uitgevoerd. Over de uitkomsten is de Tweede Kamer separaat geïnformeerd.
Vindt u het niet wat vreemd als u spreekt over «vrij reizen» met de Europese coronareispas voor mensen die drie coronavaccinaties hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Konden we niet allemaal ooit vrij reizen? Was de mensen die zich volledig (dus tweemaal) lieten vaccineren niet beloofd dat ze vrij konden reizen?
Ten tijde van de adoptie van de Europese Verordening Digitaal Corona Certificaat en Raadsaanbeveling 2020/1475 waren nog geen Europese afspraken over de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Diverse landen hebben zelf het initiatief genomen tot het vaststellen van een geldigheidsduur voor vaccinatiecertificaten. Om een lappendeken aan maatregelen rondom reizen binnen de EU te voorkomen en naar aanleiding van advies van het ECDC heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Europese vaststelling van een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs van 9 maanden. Het kabinet is van mening dat de voorgestelde 9 maanden voldoende onderbouwd is. Het maakt vrij en veilig reizen binnen de Europese Unie mogelijk. Daarom steunt het kabinet dit voorstel. Daarbij blijft vrij reizen met een DCC op basis van een testbewijs mogelijk.
Wat is de juridische onderbouwing van dit onderscheid tussen driemaal gevaccineerden en ongevaccineerden als driemaal vaccineren verspreiding van het virus niet voorkomt?
Zoals ook in het antwoord op vraag 15 is aangegeven blijkt uit het 126e OMT-advies dat vaccinatie bescherming biedt tegen infectie met het virus en dat dit eveneens bijdraagt aan het tegengaan van overdracht van het virus en opname in het ziekenhuis.
Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken komt naar voren dat een boostervaccinatie significante verbetering geeft van vaccineffectiviteit. Daarmee levert het opnemen van de boostervaccinatie in het Digitaal Corona Certificaat (DCC) een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmettingen met het virus op plekken waar mensen samenkomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat vrij reizen ook voor mensen die niet zijn gevaccineerd mogelijk blijft met een testbewijs.
Over het Janssen-vaccin zei u toch: «Een ideaal vaccin voor als je met één prik klaar wilt zijn»? Wat vindt u ervan dat mensen die u geloofden zich vanaf 15 december 2021 toch alsnog moeten laten testen om naar Frankrijk te mogen reizen?4
Het Janssen-vaccin, dat bestaat uit 1 dosis, is beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit door het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) en na toelating ook in Nederland ingezet. Nederland vindt het belangrijk dat de regels met betrekking tot de inzet van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) door lidstaten zo veel mogelijk gelijk worden gehanteerd. Deze afspraken zijn vastgelegd in Raadsaanbeveling 2020/1475 over een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie. In deze afspraken is vastgelegd dat, waar dat verantwoord kan, vrij reizen binnen de Unie mogelijk moet zijn met een DCC, dat kan bestaan uit een vaccinatiebewijs, een herstelbewijs of een testbewijs. In het licht van de omikronvariant hebben verschillende lidstaten additionele reismaatregelen genomen, ook voor reizen binnen de Unie. Nederland is hier geen voorstander van omdat dit het vrij verkeer van personen binnen de Unie schaadt en dringt, zoals eerder toegelicht in vragen 2 en 6, aan op het gelijkmatig toepassen van de regels rondom het DCC.
Wat vindt u er zelf van als u als vertolker van de betrouwbare overheid allemaal beloftes doet die u niet nakomt?
In deze coronapandemie is het helaas zo dat op basis van voortschrijdende inzichten en nieuwe ontwikkelingen, zoals de intrede van nieuwe virusvarianten, steeds opnieuw afwegingen moeten worden gemaakt en beslissingen genomen. Dit kan soms betekenen dat beleid moet worden heroverwogen. Dit wordt in samenspraak met de Tweede Kamer gedaan.
Het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen»?1
Ja.
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 8.
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens de rechter nodig hebben?
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen». Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat 87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en kinderen in de jeugdbescherming?
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen, het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek wordt gedaan.
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd hebben de ouders en het betreffende kind?
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek. De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners, school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld 30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam zijn?
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit in het jeugdrecht.
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Ja.
Het bericht dat vergoeding van het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte (CF) opnieuw is uitgesteld. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Besluit over Kaftrio opnieuw uitgesteld»?1
Ja.
Wat is de precieze reden voor dit uitstel?
Het Zorginstituut Nederland oordeelde positief over de werking van Kaftrio maar concludeerde ook dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is en dat de prijs die de fabrikant vraagt onverklaarbaar hoog is2. Daarmee legt het middel een groot beslag op het totale Nederlandse zorgbudget waardoor verdringing van andere zorg dreigt. Om die redenen ben ik met de fabrikant in onderhandeling getreden over de prijs van Kaftrio. Tot op heden heb ik met de fabrikant nog geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs.
Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad, dat tijd kost en daarmee op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter ben ik van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen die geneesmiddelenfabrikanten vragen een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft voornamelijk verantwoordelijk voor de situatie dat Nederlandse patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel.
Het klopt dat Kaftrio in een aantal Europese landen reeds beschikbaar is. In een deel van de Europese landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is vonden de afgelopen maanden onderhandelingen over de prijs van het middel plaats waarna besloten is om het middel te vergoeden. Daarnaast is het verschil tussen de beschikbaarheid in Nederland en andere landen ook ten dele terug te voeren op verschillen in de beoordelingssystematiek en het al of niet onderhandelen voorafgaand aan een vergoedingsbesluit. In Duitsland bijvoorbeeld, wordt een geneesmiddel vanaf het moment van Europese marktregistratie automatisch vergoed en volgen prijsonderhandelingen na een jaar. In andere landen waar Kaftrio reeds beschikbaar is, zijn ten tijde van de onderhandelingen over één van de eerdere CF middelen van deze fabrikant, al prijsafspraken over Kaftrio gemaakt, waardoor Kaftrio snel beschikbaar kon komen. Kaftrio is namelijk het vierde CF geneesmiddel van dezelfde fabrikant. Voor de drie eerdere middelen van deze fabrikant (Kalydeco, Orkambi en Symkevi) is ook in Nederland onderhandeld over de prijs, omdat het Zorginstituut Nederland oordeelde dat deze te duur waren. Na prijsonderhandelingen zijn deze middelen ingestroomd in het basispakket. Tot slot zijn er ook landen waar Kaftrio nog niet beschikbaar is omdat de onderhandeling of beoordeling nog loopt.
Waarom duurt het zo lang voordat Kaftrio in Nederland beschikbaar komt voor Cystic Fibrosis (CF)-patiënten, aangezien Kaftrio al in zestien landen wordt vergoed, waaronder Kroatië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat dit voor CF-patiënten een ongelooflijke tegenslag is?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten een ongelooflijke tegenslag is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte dat vanwege de prijs niet (direct) beschikbaar is. Ik vind dat in het geval van Kaftrio vooral de zeer hoge vraagprijs van de fabrikant een barrière vormt voor opname in het basispakket. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor CF patiënten, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo streven we ernaar om deze dure medicijnen betaalbaar te maken en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten.
Ik vraag fabrikanten om tijdens de prijsonderhandeling hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Ik houd fabrikanten van geneesmiddelen, gezien hun keuzes met betrekking tot de prijsstelling van hun geneesmiddelen, primair verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van het geneesmiddel tijdens de onderhandelingen. De fabrikant stelt Kaftrio momenteel beschikbaar voor ernstig zieke patiënten die voor 21 augustus 2021 met een behandeling gestart zijn. Ik heb de fabrikant gevraagd om Kaftrio tijdens de onderhandeling voor alle patiënten die voor het geneesmiddel in aanmerking komen beschikbaar te stellen. Ik ben, onder voorwaarde, ook bereid om de kosten voor de beschikbaarheidsstelling mee te wegen in mijn onderhandelingen met de fabrikant. De fabrikant is tot op heden niet ingegaan op mijn voorstel.
Beseft u dat CF-patiënten door dit uitstel gezondheidsschade oplopen? Waarom laat u dat toe?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom bent u onbereikbaar voor de CF-patiëntenvereniging Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting(NCFS)? Vindt u het uitstel en de gevolgen voor patiënten zo onbelangrijk?
Ambtenaren van het Ministerie van VWS hebben tijdens de onderhandeling meermaals contact gehad met de NCFS. In de communicatie is de NCFS door de ambtenaren op de hoogte gesteld over de voortgang van de onderhandeling. Half oktober heeft de NCFS het Ministerie van VWS benaderd met de vraag of ik persoonlijk in gesprek wil treden over de vergoeding van Kaftrio. In reactie daarop heb ik de NCFS uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft 11 november jl. plaatsgevonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen gaf de Minister voor Medische Zorg aan: «Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.» Hoe staat het met die toezegging?2
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat levensreddende medicijnen beschikbaar moeten zijn al tijdens de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat bewerkstelligen?
Ik ben ook van mening dat patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot levensreddende medicijnen. Ik ben echter niet bereid om een, naar het oordeel van het Zorginstituut, te duur geneesmiddel als Kaftrio uit de basisverzekering te vergoeden zonder dat eerst acceptabele prijsafspraken worden overeengekomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 en 5 reeds heb toegelicht, vraag ik fabrikanten om hun geneesmiddelen tijdens de onderhandeling beschikbaar te stellen en ben ik bereid deze verstrekking mee te wegen in de prijsonderhandeling.
Het bericht dat een cruciaal oogmedicijn tot 2022 niet beschikbaar is |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan cruciaal oogmedicijn: «Mijn zicht gaat achteruit, niemand kan iets doen»»?1
Ja. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer op 29 juli jl.2 geïnformeerd over het betreffende tekort.
Hoeveel patiënten dreigen door dit tekort oogschade op te lopen?
Het is niet duidelijk hoeveel patiënten daadwerkelijk oogschade zullen oplopen. Er komen in Nederland jaarlijks ongeveer 700 patiënten in aanmerking om te worden behandeld met fotodynamische therapie waarbij Visudyne nodig is. Het gaat om een heterogene groep patiënten met elk een verschillend ziekteverloop. De kans op (blijvende) oogschade zonder behandeling met Visudyne neemt echter toe. Het is daarom te verwachten dat patiënten in Nederland door dit medicijntekort oogschade oplopen. Dit is zeer spijtig.
Wanneer werd het tekort voor het eerst duidelijk en waarom was een tekort aan dit medicijn niet voorzien?
Op 19 juni 2020 werd een melding gedaan bij het meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten door Cheplapharm Arzneimittel GmbH (registratiehouder) met betrekking tot het tekort van Visudyne, verteporfine, poeder voor intraveneuze infusie 15 mg. De leveringsproblemen waren ontstaan als gevolg van knelpunten in de productiecapaciteit bij een (bulk)productielocatie in de Verenigde Staten. Om dit te adresseren heeft Cheplapharm toestemming gekregen om Visudyne uit de Verenigde Staten te betrekken om de Nederlandse markt te bevoorraden door middel van een TAV-procedure (Tijdelijk Afwijkende Verpakkingen, een mogelijkheid om geneesmiddelen uit een ander land af te leveren om een tijdelijk tekort op te lossen). In juni jl. kwamen signalen over actuele beschikbaarheidsproblemen. Vervolgens bleek dat er een wereldwijd tekort was ontstaan, omdat de knelpunten in de productiecapaciteit langer aanhouden dan aanvankelijk werd voorzien.
Waarom heeft Nederland geen voorraad van dit medicijn, zoals andere landen blijkbaar wel hebben?
Leveranciers zijn wettelijk verplicht voldoende voorraad aan te houden. Dit geldt voor alle geneesmiddelen. Ook groothandels moeten zorg dragen voor een zodanige voorraad dat zij snel kunnen voldoen aan de vraag. Deze voorraad zou toereikend moeten zijn om normale fluctuaties in productie en levering van het geneesmiddel op te vangen. Op een mogelijke stagnatie is geanticipeerd, maar niet was voorzien dat de stagnatie langdurend zou aanhouden. De resterende voorraad is ontoereikend om de tijd tot verwachte hernieuwde productie van Visudyne te overbruggen. Ook in andere (EU)-landen is sprake van schaarste waardoor het niet mogelijk is om verpakkingen uit het buitenland naar Nederland te importeren.
Is er al een expert team aan het werk om dit medicijn in Nederland te bereiden?
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u reeds heeft geschreven in de brief van 29 juni jl.3 gaat het hier om complex geneesmiddel dat momenteel niet door apothekers in Nederland bereid kan worden. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (de NVZA) heeft navraag gedaan bij de bereidingsapotheken in Nederland, maar geen van de bereidingsapotheken geeft aan het product eerder te hebben bereid en/of ervaring te hebben in de benodigde farmaceutische analyse. Visudyne is geen eenvoudige oplossing waarvoor bereidingen al bekend zijn. Voordat iemand een dergelijk product kan bereiden zullen bereidings- en analysemethodes opgestart en gevalideerd moeten worden. Zelfs als de bereidingsapotheken acuut mankracht en expertise beschikbaar stellen, dan gaat er alsnog een aanzienlijke hoeveelheid tijd overheen voordat er geproduceerd kan worden. Bereidingsapotheken kunnen snel schakelen als er tekort is aan middelen die zij (in het verleden) reeds gemaakt hebben. Bij compleet nieuwe producten echter ligt dat anders.
De NVZA is op de hoogte van de ernst van de situatie en heeft getracht mee te denken met oplossingen. Op basis van de informatie van de NVZA zie ik op dit moment in Nederland geen mogelijkheden voor magistrale bereiding (apothekersbereidingen) van Visudyne. Bovendien is de verwachting dat de fabrikant de productie weer heeft kunnen starten voordat in Nederland een productieproces zou zijn gerealiseerd.
VWS bespreekt ook in Europees verband wat kan worden bereikt, maar ook dan is tijd nodig voordat een verantwoord productieproces opgezet zou kunnen zijn.
Welke maatregelen kunt u nemen en heeft u al genomen om dit tekort op te heffen?
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft u hier reeds in de brief van 29 juli jl. over geïnformeerd.1 De IGJ heeft snel geschakeld met meerdere partijen in het veld en heeft fabrikanten/groothandelaren gevraagd om zich actief op te stellen en contacten in te zetten teneinde het middel uit andere landen te betrekken. Hierbij heeft de inspectie ook breder gekeken dan de EU/MRA4-landsgrenzen. Daarnaast heeft het CBG contact gelegd met de EMA om mogelijke oplossingen te zoeken. Helaas is het niet mogelijk gebleken om uit een ander land Visudyne te importeren, omdat sprake is van een wereldwijd tekort.
Wat is de status van de zogenaamde «ijzeren voorraad» aan geneesmiddelen en staat dit medicijn ook op de lijst?
Elk half jaar ontvangt uw kamer een voortgangsbrief over de status van de ijzeren voorraad. In april is de laatste verstuurd5, de volgende zal met uw Kamer worden gedeeld in oktober. Het uitgangspunt bij de uitwerking van de ijzeren voorraad is dat het een kwantificering is van de huidige voorraadverplichtingen die gelden voor alle geneesmiddelen.
Van welke medicijnen heeft Nederland nog meer geen voorraad?
Leveranciers zijn wettelijk verplicht voldoende voorraad aan te houden. Dit geldt voor alle geneesmiddelen. Ook groothandels moeten zorg dragen voor een zodanige voorraad dat zij snel kunnen voldoen aan de vraag. De Nederlandse overheid houdt in de regel geen medicijnvoorraden aan.
Voor welke medicijnen zijn we nog meer afhankelijk van 1 enkele fabrikant in het buitenland?
Zoals vermeld in de brief van 12 februari jl.6 is de productieketen van medicijnen mondiaal, complex en divers. Het gaat niet alleen om de fabrikant van het eindproduct, maar ook om fabrikanten van de actieve farmaceutische ingrediënten en van bijvoorbeeld hulpstoffen. Er zijn voorbeelden bekend van medicijnen waarvan maar één fabriek is die de actieve stof maakt. Het is evident dat dit bijdraagt aan kwetsbaarheden in de toeleveringsketen van de geneesmiddelen waar patiënten van afhankelijk zijn.
De Nederlandse vraag naar geneesmiddelen is te klein om lokaal alle benodigde medicijnen te kunnen maken. Daarom maakt de Minister voor Medische Zorg en Sport zich er hard voor om in Europees verband te werken aan strategische autonomie en leveringszekerheid van medicijnen en medische hulpmiddelen. Waar nodig zal beleid worden ontwikkeld om de leveringszekerheid te borgen door bijvoorbeeld in te zetten op meerdere producenten en leveranciers, of door bijvoorbeeld productie binnen Europa mogelijk te maken. Zoals toegezegd7 wordt u in het derde kwartaal van 2021 geïnformeerd over de beleidsagenda medische producten, waarin het beleidsvoorstel om de leveringszekerheid te vergroten aan u wordt voorgelegd.
Wat kunt u doen om de onzekerheid en onduidelijkheid bij de betreffende patiënten op te heffen?
Tot mijn spijt is er op de korte termijn weinig handelingsperspectief en kan de onzekerheid bij patiënten niet worden weggenomen. Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) heeft een procedure opgesteld voor oogartsen om de Visudyne die nog beschikbaar is zo goed en eerlijk mogelijk te benutten. Patiënten worden via hun zorgverlener geïnformeerd. Daarnaast blijft VWS in contact met de betrokken partijen en worden de ontwikkelingen in Europees verband gevolgd, mochten kansrijke oplossingsrichtingen zich voordoen dan wordt erop ingezet om deze te faciliteren.
Het bericht 'Kind in nood wacht gemiddeld tien maanden op hulp' |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kind in nood wacht gemiddeld tien maanden op hulp»?1
Ja
Bent u geschrokken van de conclusie van Stichting Het Vergeten Kind dat de gemiddelde wachttijd voor kinderen met psychische problemen of een instabiele thuissituatie gemiddeld 44 weken is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen?
Dergelijke wachttijden zijn inderdaad zorgelijk. Kinderen en jongeren moeten tijdig de juiste hulp ontvangen. Wanneer dat niet gebeurt, heeft dit een enorme impact op jongeren én hun ouders. Ook zien we dat psychische problemen snel kunnen verergeren wanneer niet tijdig de juiste hulp geboden wordt.
Uit het onderzoek van Stichting Het Vergeten Kind onder 31 jongeren en 120 professionals blijkt dat 81% van de kinderen heeft moeten wachten op jeugdzorg, gemiddeld 44 weken. Uit andere onderzoeken blijkt dat de coronaperiode een grote impact heeft op het welbevinden van jongeren en jongvolwassenen. Jongeren geven aan meer mentale gezondheidsproblemen te ervaren dan in 2018. Zo hebben ze meer last van slaapproblemen (+5%), somberheid (+10%) en angstklachten (+15%).3 Het wegvallen van dagelijkse structuren, verminderde sociale contacten met leeftijdsgenoten en onzekerheid over de toekomst kan leiden tot de ontwikkeling of verergering van psychische klachten. Dit wordt bevestigd door de uitvraag van de Nederlandse ggz waaruit bleek dat er een toename is in het aantal aanmeldingen ambulante en klinische ggz, respectievelijk 27 procent en 19 procent.4
Mede naar aanleiding hiervan heeft het kabinet op 22 april jl. besloten om voor 2021 een bedrag van € 613 miljoen vrij te maken voor de acute problemen in de jeugdzorg -deels het gevolg van de coronapandemie- en de financiële druk die dit veroorzaakt. Hiervan is € 228 miljoen uitgekeerd via het gemeentefonds voor verdringing en (lichte) jeugdzorgproblematiek. Dit is een bijdrage aan gemeenten om verdringing tegen te gaan en om wachtlijstproblematiek voor (lichte) jeugdzorg aan te pakken, inclusief de consultatiefuntie voor GGZ.
Daarnaast is € 50 miljoen specifiek bestemd voor het verminderen van de druk op de acute jeugd-ggz en is € 255 miljoen beschikbaar om wachttijden in de specialistische jeugdzorg aan te pakken. Het terugbrengen van wachttijden voor deze kwetsbare jongeren vraagt om een gezamenlijke inzet van aanbieders en gemeenten en op landelijk niveau in samenwerking met het Rijk. Ook cliëntenorganisaties en professionals worden betrokken. De aanpak van wachttijden is tweeledig: 1) de aanpak van complexe casuïstiek wordt geïntensiveerd; en 2) regionaal en landelijk inzicht en overzicht in wachttijden wordt versterkt.
Ik zie de urgentie en deel de zorgen. Het is mijn intentie om zo snel mogelijk passende maatregelen te nemen.
Aankomende november verwacht ik een eerste rapportage met de volgende onderdelen:
De verwachting is dat de coronacrisis zal leiden tot een forse toename van het aantal kinderen en jongeren met ernstige psychische problemen, hoe gaat u voorkomen dat de wachtlijsten voor kwetsbare kinderen en jongeren nog groter en langer worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn gaan de kinderen op de wachtlijst iets merken van de extra toegezegde financiële middelen?
Met de extra incidentele middelen kunnen gemeenten meer inzet plegen om wachttijden aan te pakken zodat kwetsbare kinderen de hulp krijgen die ze nodig hebben. Zoals ik hierboven als schreef is mijn verwachting dat er aankomende november een eerste inzicht kan worden geboden in de (ontwikkeling van de) wachttijden.
Om op korte termijn de knelpunten in de acute Jeugd-GGZ is afgesproken dat de extra middelen (€ 50 miljoen) uit te keren via een specifieke uitkering. Met de VNG, de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie werk ik het doel en de voorwaarden van deze specifieke uitkering uit in een regeling. Een regeling is noodzakelijk om het geld rechtmatig uit te keren. We trekken daarin op met gemeenten en jeugdhulpaanbieders, gericht op de uitvoerbaarheid. Alle partijen zetten zich in om zo snel mogelijk deze financiële middelen terecht te laten komen op de plekken waar de nood het hoogst is. De regeling wil ik vóór de zomer publiceren.
Welke oplossingen heeft u om op korte termijn de administratieve werklast van jeugdzorgprofessionals te verlichten?
We werken hard aan het verminderen van administratieve lasten voor professionals. Zo is op 11 juni 2020 het «Convenant Stoppen met Tijdschrijven gesloten met en ondertekend door VNG, Jeugdzorg Nederland, FNV, CNV en VWS. Ook de VGN en Nederlandse GGZ zijn op inhoud aangesloten bij de uitwerkingen van de afspraken uit dit convenant. In dat convenant is bijvoorbeeld afgesproken om het tijdschrijven door professionals tegen te gaan. Er worden nu al goede voorbeelden van «Stoppen met Tijdschrijven» gepubliceerd. Deze goede voorbeelden worden breed verspreid waardoor het veld nu al aan de slag kan gaan om administratieve lasten die professionals ervaren, aan te pakken. Daarnaast is afgesproken dat de convenantspartijen een programma starten waarin samen met het hele jeugdveld (professionals, aanbieders en gemeenten) een minimale set productcodes en bijbehorende genormeerde tijd wordt ontwikkeld. Deze set productcodes wil ik dit jaar vastleggen in een Ministeriele Regeling om de groei van productcodes te stoppen.
Deelt u de mening dat er voldoende woonplekken voor deze kinderen ingekocht moeten worden, ook als dat betekent dat sommige van die plekken niet (continue) bezet zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het tijdig bieden van de benodigde jeugdhulp. Als kinderen niet meer thuis kunnen wonen, betekent het dat er een passende verblijfvoorziening beschikbaar zou moeten zijn, zeker als er sprake is van een gedwongen uithuisplaatsing op basis van een rechterlijke machtiging. Beschikbaarheid van residentiële jeugdhulpvoorzieningen kan met zich meebrengen dat er ook leegstand kan zijn.
Er zijn verschillende wijzen waarop dit georganiseerd en ingekocht kan worden. In de gesloten jeugdhulp wordt bijvoorbeeld in het tarief rekening gehouden met een bepaalde mate van leegstand, waardoor de instellingen zelf de flexibiliteit hebben om plekken (tijdelijk) leeg te hebben staan. Een andere organisatiewijze is via een beschikbaarheidsbijdrage.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het commissiedebat Jeugdbeleid/Huiselijk Geweld en kindermishandeling op 22 juni 2021? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De afwijzing van een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte. |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Er is nieuw medicijn, maar het kost 194.000 euro per jaar»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De informatie is afkomstig uit het advies over Kaftrio dat het Zorginstituut op 29 april 2021 aan mij heeft uitgebracht2. De kosten van € 194.000 per patiënt per jaar zijn gebaseerd op de huidige openbare vraagprijzen van Kaftrio en Kalydeco. Kalydeco is een geneesmiddel van dezelfde fabrikant dat in vaste combinatie met Kaftrio gebruikt dient te worden.
Wanneer werd het medicijn Kaftrio tegen taaislijmziekte goedgekeurd voor de Europese markt en in welke landen wordt het inmiddels vergoed?
Kaftrio heeft op 21 augustus 2020 een handelsvergunning gekregen voor de Europese markt. In de onderstaande tabel staat welke landen Kaftrio vergoeden. De informatie in deze tabel komt uit het Pharmaceutical pricing and reimbursement information (PPRI) netwerk. Dit is een internationale organisatie van overheden die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa.
Onderstaande tabel geeft, voor zover bekend, informatie over vergoeding van Kaftrio in Europese landen. In het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en Oostenrijk heeft de overheid of hebben zorgverzekeraars vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald. In Griekenland is het geneesmiddel niet op de markt, maar wordt het middel per patiënt geïmporteerd en vergoed. Zowel in Denemarken als in Ierland heeft de overheid al vóór markttoelating van Kaftrio prijsafspraken gemaakt met de fabrikant over haar totaalaanbod van geneesmiddelen voor taaislijmziekte.
België
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Bulgarije
Nee
Niet op de markt
Cyprus
Nee
Denemarken
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Duitsland
Ja
Griekenland
Ja
Niet op de markt, het middel wordt per patiënt geïmporteerd en vergoed
Hongarije
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Ierland
Ja
Op basis van een vertrouwelijke prijsovereenkomst
Kroatië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Letland
Nee
Litouwen
Nee
Malta
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Oostenrijk
Ja
Portugal
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Slovenië
Nee
Niet op de markt
Spanje
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Tsjechië
Nee
Fabrikant heeft geen vergoedingsaanvraag ingediend
Verenigd Koninkrijk
Ja
Gedurende 4 jaar worden er gegevens verzameld over de behandeluitkomsten, die als basis dienen voor een definitieve beoordeling
Zweden
Nee
Beoordeling voor vergoeding gaande
Klopt het dat Kaftrio een veelbelovend middel is waar zo’n 1000 patiënten in Nederland baat bij kunnen hebben?
Het Zorginstituut schat dat er momenteel op basis van de huidige geregistreerde indicaties in Nederland maximaal 806 patiënten met taaislijmziekte in aanmerking komen voor behandeling met Kaftrio in vaste combinatie met Kalydeco. Het totaalaantal patiënten zal de komende twee jaren toenemen tot ongeveer 1300 op basis van verwachte indicatie-uitbreidingen voor Kaftrio.
Waarom wordt een patiënt in Nederland een goed werkend medicijn onthouden?
Het Zorginstituut oordeelt positief over de werking van Kaftrio in combinatie met Kalydeco in het eerste jaar van gebruik. Het Zorginstituut geeft tevens aan dat de kosteneffectiviteit zeer ongunstig is, en dat de vraagprijs een groot beslag legt op het totale Nederlandse zorgbudget. Hierdoor dreigt verdringing van andere zorg. De gevraagde prijs is onverklaarbaar hoog, vindt het Zorginstituut. Het Zorginstituut adviseert daarom om Kaftrio niet op te nemen in het basispakket, tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van afspraken rond gepast gebruik van het middel.
Hoeveel mag een goed werkend medicijn volgens u kosten voordat u het toelaat tot het basispakket?
Dat verschilt per medicijn, het Zorginstituut adviseert mij hier zo nodig over. In dit geval oordeelt het Zorginstituut dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio zeer ongunstig is. Dat betekent dat de extra kosten en effecten van Kaftrio niet in verhouding staan met de kosten en gezondheidswinst van de huidige standaardbehandeling. Ik zal met de fabrikant van Kaftrio in onderhandeling gaan over de prijs, zodat de extra kosten in verhouding komen te staan met de gezondheidsuitkomsten.
In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»3 heb ik aangegeven dat we voor patiënten streven naar tijdige toegang tot effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten. Er is behoefte om als publieke sector, samen met Europese partners, op voorspelbare en consistente wijze te kunnen beoordelen of een prijs maatschappelijk aanvaardbaar is. Hiervoor is een concreet afwegingskader nodig. De uitwerking hiervan heeft mijn volle aandacht, als onderdeel van mijn beleid voor het toegankelijk maken van effectieve geneesmiddelen tegen aanvaardbare kosten.
Vindt u het acceptabel dat patiënten jaren moeten wachten op de uitkomst van onderhandelingen, terwijl ze ondertussen elke dag achteruit gaan?
Ik kan me goed voorstellen dat het voor patiënten onverdraaglijk is om te zien dat er een effectief geneesmiddel is voor hun ziekte, en dat de fabrikant een zodanig hoge prijs vraagt waardoor opname in het basispakket niet direct mogelijk is. Dergelijke hoge prijsstellingen belemmeren een duurzame toegang van nieuwe geneesmiddelen voor patiënten met taaislijmziekte, maar ook voor patiënten met andere aandoeningen. Vanwege hoge en vaak niet gemotiveerde prijzen van nieuwe geneesmiddelen ben ik genoodzaakt om te onderhandelen over de vergoedingsprijs. Zo maken we deze dure medicijnen betaalbaar en kunnen we het ons veroorloven om ze duurzaam toegankelijk te maken voor patiënten. Een overheidsinterventie met een beoordeling en een onderhandeling is helaas een noodzakelijk kwaad dat tijd kost en daarmee op de korte termijn op gespannen voet staat met het patiëntbelang. Dat steekt mij ook. Echter, ik ben van mening dat niet deze interventie maar de hoge prijzen van de fabrikanten een drempel vormen voor directe patiënttoegang. De fabrikant van Kaftrio is dus wat mij betreft medeverantwoordelijk voor de situatie dat patiënten moeten wachten op toegang tot het geneesmiddel. Ik wijs er ook op dat er niets de fabrikant in de weg staat om in de tussentijd het middel beschikbaar te stellen aan patiënten, zoals fabrikanten dat vaker doen. Ik ga met de fabrikant in gesprek over het tijdens de onderhandelingen ter beschikking stellen van Kaftrio aan patiënten.
Waarom zorgt u er niet voor dat, terwijl de prijsonderhandelingen lopen, dit medicijn al wel toegankelijk is voor patiënten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ervoor zorgen (op welke manier dan ook) dat dit medicijn binnen zes maanden bij de patiënten terecht komt die er baat bij hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat medicijnen de samenleving ook veel opleveren omdat mensen mobieler blijven, minder pijn hebben, minder afhankelijk van anderen, ziekenhuisopnames worden voorkomen en mensen aan het werk kunnen blijven in plaats van dat ze thuiszitten met een uitkering?
Ja, ik deel de mening dat medicijnen, behalve voor patiënten, ook de maatschappij veel kunnen opleveren. Om mij hierover te informeren kijkt het Zorginstituut bij alle geneesmiddelen met een kostenprognose van meer dan 10 miljoen euro per jaar systematisch naar de verhouding tussen baten en kosten. Om deze zogenoemde kosteneffectiviteit te kunnen vaststellen, past het Zorginstituut gevalideerde methoden toe. Onder de baten van een geneesmiddel vallen ook maatschappelijke gevolgen en opbrengsten van de behandeling. Dat is dus breder dan alleen het therapeutische effect en de verbetering van de kwaliteit van leven voor individuele patiënten. Ook bij Kaftrio heeft het Zorginstituut deze analyse uitgevoerd en verwerkt in het advies. Het Zorginstituut concludeerde overigens dat de kosteneffectiviteit van Kaftrio op basis van de huidige vraagprijs zeer ongunstig is.
Bent u bereid, om behalve naar de kosten van een medicijn te kijken, ook eens de baten te laten uitrekenen?
Zie antwoord vraag 9.