Het bericht ‘Tijdelijke huurders Peperstraat Zaandam moeten nog snel verkassen: contracten kunnen niet worden verlengd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u hiervan?1
Ja, het betreft een kort bericht over een specifieke casus. Ik constateer dat een aantal vragen reeds door u zijn gesteld ten aanzien van soortgelijke casuïstiek en gezien de grote hoeveelheid vragen die u in algemene zin stelt, wil ik u benadrukken dat dit veel capaciteit kost.
Wat vindt u ervan dat het juridische onmogelijk zou zijn om het huurcontract te verlengen, aangezien het hier een tijdelijk huurcontract betreft dat maximaal twee jaar mag duren waarna een contract voor onbepaalde tijd gegeven dient te worden?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen na 2 jaar niet worden verlengd. Doel hiervan is te voorkomen dat huurders een stapeling van tijdelijke contracten krijgen en dat de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning.
Deelt u de mening dat dit een negatieve consequentie van de Wet doorstroming huurmarkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen niet dakloos gemaakt mogen worden? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.2 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid.
Had een contract op basis van de Leegstandwet dit probleem kunnen voorkomen? Kunnen deze tijdelijke huurders alsnog een contract op basis van de Leegstandwet krijgen?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangen. Het is uiteindelijk aan de huurder en verhuurder welke huurovereenkomst wordt aangegaan. Als het bijvoorbeeld evident is dat een complex binnen een jaar wordt gesloopt, is het gebruik van generieke tijdelijke contracten een meer efficiënte oplossing dan een vergunning aan te vragen bij de gemeente voor verhuur onder de Leegstandwet.
Deelt u de mening dat dit artikel en andere artikelen over leegstandbeheer bewijzen dat het beheer van leegstaande woningen bij de verhuurder zou moeten blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de verhuurder of zij de verhuur uitbesteden aan een makelaar of leegstandbeheerder. Leegstandbeheer kan in veel situaties een goede tijdelijke oplossing zijn. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraakbewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die gecertificeerd is met een keurmerk van het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) of een leegstandbeheerder die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Wat vindt u ervan dat leeg te komen woningen in de flats bij de Beatrixbrug wederom op basis van de Wet doorstroming huurmarkt verhuurd worden voor de maximale duur van twee jaar en niet op basis van de Leegstandwet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt u met het landelijk Sociaal Statuut naar de Kamer?
Volgens artikel 55b, lid 1 van de Woningwet zijn woningcorporaties verplicht een reglement op te stellen voor sloop- en renovatieprojecten. Dit wordt ook wel een sociaal statuut genoemd. Over dit reglement moet de woningcorporatie op basis van de Wet op het overleg huurders verhuurder overleg voeren met de huurdersorganisatie. De corporatie kan alleen schriftelijk gemotiveerd van het advies van de huurdersorganisatie afwijken. In dit sociaal statuut kan onder meer worden vastgelegd dart huurder een garantie op terugkeer in een woning in de oude buurt, bij de eigen of een andere corporatie krijgen.
Samen met Woonbond en Aedes ga ik hierover komende maanden in gesprek. Het landelijk statuut ziet alleen op woningcorporaties. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar lokale afspraken die al gemaakt zijn en lessen die daaraan ten grondslag liggen. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Bent u bereid de lessen uit de sloop van de Peperstraat, de Tweebosbuurt, de wijk Jericho, Den Haag Zuid West en andere sloopprojecten mee te nemen naar het nieuwe landelijk Sociaal Stattuut? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het nog steeds een goed idee dat mensen als gevolg van anti-kraakcontracten binnen één maand op straat gezet kunnen worden, terwijl er sprake is van de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog en mensen dus geen keuze hebben?
Antikraakbewoning is geen huur maar bruikleen. Derhalve is bij deze vorm van bewoning geen huur(prijs)bescherming van toepassing. De sector heeft een keurmerk opgericht waarmee bewoners niet meer na enkele dagen op straat kunnen worden gezet maar een maand de tijd hebben op elders iets te vinden. Om te voorkomen dat dergelijke panden leeg zouden komen te staan zie ik leegstandbeheer als een goede oplossing om tijdelijke bewoning mogelijk te maken. Zo kunnen leegstaande panden en woningen tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor bewoning en wordt verloedering en kraken voorkomen.
Kunt u aangeven hoe het recht op behoorlijke huisvesting van bewoners met een anti-kraakcontract gewaarborgd is als zij geen woonzekerheid hebben, terwijl woonzekerheid een fundamenteel mensenrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat woningzoekenden geen keuze hebben en wel moeten kiezen voor een contract op basis van de Wet doorstroming huurmarkt of de Leegstandwet waardoor inmiddels één op de vijf recent verhuisden een tijdelijk contract heeft?
Als er sprake is van sloop of vernieuwbouw ligt het niet in de rede dat er een vast huurcontract wordt aangeboden. Ik deel wel uw mening dat er in algemene zin te veel generieke tijdelijke huurcontracten worden afgesloten. Het Kabinet zet zich met het programma Betaalbaar Wonen in voor het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS daarbij dwingend te maken. Hiermee wordt voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen gemitigeerd omdat, indien van toepassing, de woning onder het WWS is komen te vallen. Dit zal het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ten goede aan de woonzekerheid van huurders. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Vindt u dat bewoners bij de sloop van hun (t)huis altijd een urgentieverklaring zouden moeten krijgen, ondanks dat ze een hoger inkomen hebben?
Op grond van artikel 7:274, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder wegens dringend eigen gebruik de huur opzeggen. Dat kan wanneer sprake is van sloop. Indien je als huurder niet akkoord gaat, moet de verhuurder dit via de rechter laten bekrachtigen. Een huurder heeft dan recht op herhuisvesting in een «vergelijkbare woning», verhuiskostenvergoeding en/of ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning. Vanwege deze in de wet opgenomen bescherming is een urgentieverklaring dus niet nodig. Indien gemeenten een urgentieregeling in hun huisvestingsverordening hebben opgenomen, hebben zij wel vaak stadsvernieuwingsurgenten als urgentiecategorie opgenomen. Zo kunnen de huurders in een gebouw dat gesloopt wordt zelf kiezen of zij met de urgentieverklaring onder de arm op zoek gaan naar een nieuwe woning, of het aanbod van de verhuurder aannemen. Ik vind het een keuze van gemeenten of zij stadsvernieuwing als reden voor een urgentieverklaring in de verordening willen opnemen. Hierom zie ik geen reden om dit in het landelijk sociaal statuut op te nemen.
Bent u bereid om in het landelijk Sociaal Statuut op te nemen dat huurders die geconfronteerd worden met de sloop van hun woning te allen tijde een urgentieverklaring moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Stroken de antwoorden van uw voorganger met het Zwartboek dat bewoners van de Peperstraat opgesteld hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de verschillen?2, 3
Zonder verder in te gaan op deze specifieke casus kan ik in algemeenheid aangeven dat de bewoners het volste recht hebben om een zwartboek op te stellen waarin zij aangeven op welke punten zij ontevreden zijn. De gemeente Zaanstad heeft dit zwartboek ook openbaar gemaakt. In een mogelijke evaluatie kunnen deze punten door de bewoners worden aangedragen. Voorts ben ik in algemene zin tegen intimidatie van huurders. In het wetsvoorstel Goed verhuurderschap is daarom in de algemene regels opgenomen dat verhuurders zich moeten onthouden van iedere vorm van intimidatie. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om de algemene regels van goed verhuurderschap te handhaven. Wanneer het wetsvoorstel in werking treedt, is het de taak van de gemeente om alle relevante informatie te verzamelen om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie.
Deelt u de mening dat de in het Zwartboek genoemde punten (op bladzijde 4, 5 en 6) stress en onzekerheid, consequenties, financieel en tevredenheid van bewoners niet stroken met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen van de SP?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens met de kritiek die deze bewoners hebben geuit over de verhuurder (zie bladzijde 6, de woningcorporaties (zie bladzijde 6), en het college (zie bladzijde 3)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de intimidatie van deze bewoners door juridische dreigbrieven of anderszins per direct gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat bewoners die onder druk van alle intimidatie, stress en onzekerheid eerder dan de peildatum vertrokken zijn, hun opgebouwde woonrechten als gevolg van de inschrijvingsduur op het woningnet moeten terugkrijgen en bent u bereid om opgebouwde woonrechten onderdeel te laten worden van het nieuwe landelijk sociaal statuut? Zo nee, waarom niet?
Huurders die inschrijvingsduur hebben opgebouwd op woningnet kunnen daar ingeschreven blijven staan als zij een woning accepteren van een andere verhuurder dan een corporatie. De woningen in de Peperstraat worden niet verhuurd door een corporatie.
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is? Zo ja, bent u bereid om deze basisprincipe op te nemen in het nieuwe landelijk sociaal statuut en daarbij de terugkeer financieel mogelijk te maken door de minimale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Samen met Woonbond en Aedes ga ik de komende maanden over het sociaal statuut in gesprek. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar mogelijkheden om terug te keren naar de eigen wijk. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Deelt u de mening dat zeggenschap c.q. serieuze consultatie c.q. betekenisvolle participatie van bewoners bij sloop onderdeel is van aanspraken die voortvloeien uit het recht op adequate huisvesting en derhalve betekenisvolle participatie/zeggenschap geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van fundamentele mensenrechten?
Ik ben van mening dat bewoners betrokken zouden moeten worden bij sloopprojecten. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) is bepaald dat verhuurders de betrokken huurdersorganisaties en bewonerscommissies moet informeren over voorgenomen sloop en renovatie van wooncomplexen; en daarover met hen moeten overleggen als de huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) dat wensen en hen de gelegenheid moet geven om schriftelijk advies uit te brengen. Dat geldt voor particuliere verhuurders en institutionele beleggers die 25 of meer woningen in Nederland verhuren; en voor alle woningcorporaties, ongeacht het aantal woningen dat zij verhuren.
Voor corporaties is in de Woningwet aanvullend geregeld dat zij een reglement voor sloop/renovatie moeten hebben waarin de betrokkenheid van de bewoners is vastgelegd. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken over een reglement te komen.
En renovatie-/sloopvoorstellen moeten inderdaad schriftelijk worden gedaan aan huurders van woonruimte. Dat is zo bepaald in art.7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; dit geldt voor alle verhuurders van woonruimte.
Wat verstaat u onder betekenisvolle participatie/zeggenschap van bewoners bij sloop en op welke manier heeft u het recht op betekenisvolle participatie/zeggenschap vertaald c.q meegenomen in uw definitie?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de besluitvorming rondom het recht op terugkeer voor deze bewoners niet correct verlopen is, omdat bewoners geen terugkeergarantie hebben gekregen aangezien de nieuwe woningen volgens de verhuurder wellicht niet passend zijn?
Er zijn geen wettelijke regels over terugkeergarantie als gevolg van sloop. Er kunnen wel lokale afspraken worden gemaakt over terugkeergaranties (naar de woning of naar de buurt) of in het reglement voor sloop/renovatie dat de woningcorporatie met de huurdersorganisaties heeft opgesteld.
Hoe kan het dat uw voorganger aangeeft dat bewoners van de Peperstraat vooraf om input gevraagd is terwijl deze bewoners aangeven niet in het besluitvormingsproces gekend te zijn door de gemeente Zaanstad noch door de verhuurder?
Zie antwoord vraag 23.
Begrijpt u dat ook deze huurders door de sloopbrief in augustus 2019 overvallen zijn, terwijl de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de verhuurder al in oktober 2018 was ondertekend?
Ik begrijp dat wanneer bewoners te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dit onzekerheid meebrengt. Ongeacht wanneer een intentieverklaring is getekend.
Klopt het dat de eis van het college (zie collegebesluit 2019/14 719), waarin wordt aangegeven dat er overeenstemming tussen de partijen over het sociaal plan bereikt moest worden, niet nageleefd is?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het college om toe te zien in hoeverre er uitvoering wordt gegeven aan gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de gemeente Zaanstad voor deze bewoners juist alles in het werk moet stellen om het hele proces rondom de herhuisvesting te vergemakkelijken omdat van deze bewoners een ultieme offer gevraagd wordt, namelijk de sloop van hun huis en hun thuis in de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dat hier niet het geval is en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Klopt het dat het college van de gemeente Zaanstad de hardheidsclausule niet toepast terwijl dit is toegezegd?
Zie antwoord vraag 27.
Vindt u het gerechtvaardigd dat mensen, die nu in het gereguleerd segment huren, vanwege inkomen gedwongen worden om naar een woning in de vrije sector te verhuizen, terwijl die huren vaak (veel) te hoog liggen?
Huurders met een inkomen boven de voor hun huishouden toepasselijke DAEB-inkomensgrens zijn niet in alle gevallen gedwongen om een huurwoning in de vrije sector (van een woningcorporatie of een andere verhuurder) te gaan huren. Bij verhuizing naar huurwoningen van woningcorporaties geldt in de meeste gevallen een (maximum) inkomensgrens. Maar woningcorporaties hebben jaarlijks ruimte om 7,5% van de vrijgekomen woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen boven de toepasselijke DAEB-inkomensgrens. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken afspreken dat er lokaal een grotere vrije toewijzingsruimte is dan 7,5%, maar niet groter dan 15%.
Voor huurwoningen van andere verhuurders dan woningcorporaties geldt geen wettelijke maximuminkomensgrens. Andere verhuurders dan woningcorporaties hebben dus de vrijheid om hun vrijgekomen huurwoningen te verhuren aan huishoudens naar keuze; tenzij de gemeente een huisvestingsvergunning voor die huurwoningen vereist en aan die huisvestingsvergunning inkomenseisen stelt.
Vindt u het gerechtvaardigd dat deze bewoners nog steeds in het ongewisse zijn en blijven of de nieuwbouwwoningen passend voor hen zijn qua grootte (gezinssamenstelling) en/of prijs (huur- koopprijzen)? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u dan de mening dat woonzekerheid hier als onderdeel van het recht op behoorlijke huisvesting geschonden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze schending van dit mensenrecht herstellen?
Bij beëindiging van huurcontracten die vanwege sloop in de vorm van een tijdelijk huurcontract is gesloten (tijdelijke huurcontracten op basis van de Leegstandwet of tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen) is de verhuurder niet verplicht om andere passende woonruimte aan te bieden. Ook bij huurbeëindiging van vaste huurcontracten wegens sloop is de verhuurder niet verplicht andere passende woonruimte aan te bieden, maar in dat geval moet hij wel aantonen dat voor de huurder andere passende woonruimte beschikbaar is. Ingeval van antikraakbewoning is doorgaans geen sprake van huur, maar van bruikleen. De huurregelgeving is op bruikleenovereenkomsten niet van toepassing.
Deelt u de mening dat een renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) door elke verhuurder aan huurders moet worden gepresenteerd met een redelijk schriftelijk voorstel (art.7:220 lid 2 BW)? Zo ja, kunt u aangeven of daar bij de sloop van de Peperstraat sprake van is geweest? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders zijn wettelijk verplicht om renovatie-/sloopvoorstellen schriftelijk aan de betreffende huurders uit te brengen. Dit is geregeld in artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In de Woningwet is aanvullend opgenomen dat een woningcorporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw, waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. Zoals u weet ziet de Woningwet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen.
Of een renovatie-/sloopvoorstel redelijk is, is ter beoordeling van de rechter als huurder en verhuurder daarover in geschil zijn. Daar ga ik als Minister niet over.
Indien er geen sprake hoeft te zijn van een redelijk voorstel, deelt u dan de mening dat een verplicht redelijk voorstel het hele proces rondom de renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) enorm verbetert en versnelt? Zo ja, bent u dan bereid om de wet- en regelgeving hieromtrent te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het vinden van een goede passende woning in de eigen omgeving in deze tijd erg moeilijk is, waardoor binnen één jaar verhuizen (onnodig) heel veel stress met zich meebrengt? Immers de goede woningen met een goed energielabel komen minder vaak vrij dan slechte woningen met vaak slechtere energielabels. Vaak willen huurders alleen in de eigen omgeving blijven vanwege onder andere medische vraagstukken, het sociaal netwerk, school of werk. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, helder is dat het vinden van een passende woning in deze tijden een uitdaging is. Ik snap goed dat mensen willen blijven wonen in hun eigen buurt.
Deelt u de mening dat een verhuizing in deze tijd veel meer kost dan de minimale wettelijke vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten?
De wettelijke minimumbijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten bij door renovatie of sloop noodzakelijke (tijdelijke) verhuizing is sinds 1 maart 2023 € 7.156.
Ik deel niet de mening dat een verhuizing per definitie meer kost dan ruim € 7.000. In gevallen waarin de huurder weinig hoeft te doen aan stoffering van de nieuwe woning, zullen de kosten lager liggen dan ruim € 7.000. Aan de andere kant zullen sommige verhuizingen (en dan met name de herinrichtingskosten) wel meer kosten dan ruim € 7.000; maar dit wettelijke bedrag is een minimumbijdrage, het staat verhuurder en huurder vrij om een hogere tegemoetkoming af te spreken.
Dit wettelijke minimumbedrag voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt overigens niet bij huurbeëindiging van tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar door het aflopen van de afgesproken huurtermijn of van tijdelijke huurcontracten op grond van de Leegstandwet.
Kunt u garanderen dat de bewoners aan de Peperstraat niet dakloos raken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de gemeente Zaanstad in de prestatieafspraken met woningcorporaties opgenomen dat de vrije bestedingsruimte van 7,5% verdubbeld wordt zodat deze bewoners aan de Peperstraat met een hoger inkomen makkelijker gehuisvest kunnen worden? Zo nee, waarom heeft de gemeente die afspraken niet gemaakt aangezien dit probleem al enige tijd speelt en dus ook bekend is?
Het vormgeven van prestatieafspraken is een lokaal proces tussen de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties. Ik heb geen zicht in de overwegingen die hebben meegespeeld bij het tot stand komen van de prestatieafspraken in Zaandam.
Kunt u begrijpen dat bewoners enorm in onzekerheid verkeren omdat van hen verlangd wordt dat ze wel naar een tijdelijke woning verhuizen maar nog niet weten of de nieuwbouwwoning passend is? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk kan ik begrijpen dat huurders in onzekerheid verkeren als zij nog niet weten of de woning waarnaar zij zullen verhuizen passend voor hen is. Zie verder het antwoord op vraag 30.
Wat zijn voor deze bewoners de consequenties in het geval de nieuwbouwwoning niet passend is, maar zij inmiddels voor de tijdelijke woningen wel een tijdelijk contract hebben? Wordt hiermee het recht op woonzekerheid van deze bewoners geschonden temeer zij uit een positie komen waarin zij wel woonzekerheid hadden als gevolg van een huurcontract voor onbepaalde tijd?
Als een vast huurcontract vanwege sloop of renovatie is geëindigd, is daarmee de huurbescherming die de huurder voor dat huurcontract had vervallen. In dat geval geldt de huurbescherming die geldt bij het huurcontract dat voor de tijdelijke woning is gebruikt. Als dat een tijdelijk huurcontract is, geldt voor de huurder een beperkte huurbescherming.
Als een huurder tijdelijk verhuist, maar het huurcontract voor de te renoveren woning doorloopt, dan houdt de huurder de aan het huurcontract voor de te renoveren woning bescherming; als hij de te renoveren woning met een vast huurcontract huurt, houdt hij dus huurbescherming, ook na terugverhuizing naar de gerenoveerde woning; als hij de te renoveren woning met een tijdelijk huurcontract huurt en die huurtermijn is nog niet verstreken, dan houdt de huurder de beperkte huurbescherming die bij tijdelijke huurcontracten geldt.
Wat gebeurt er op het moment dat deze bewoners naar de nieuwbouwwoning verhuizen maar vanwege een verandering in de persoonlijke of inkomenssituatie die nieuwbouwwoning niet meer passend is? Kunt u daarbij aangeven of er een spijtoptantenregeling is waar deze bewoners gebruik van kunnen maken?
Voor huurders voor wie de nieuwbouwwoning na de verhuizing daarnaartoe door wijziging in inkomen of huishoudenssamenstelling niet meer passend is, geldt hetzelfde als voor huurder die om andere redenen naar een andere woning verhuisd zijn. Er is geen speciale wettelijke spijtoptantenregeling voor huurders die vanwege sloop of renovatie hebben moeten verhuizen.
Bij een inkomensdaling kan de huurder schriftelijk om een tijdelijke huurkorting (van maximaal drie jaar) vragen, om in die periode van tijdelijke huurkorting naar andere, goedkopere woonruimte uit te kijken. De verhuurder is niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting tegemoet te komen, ook een woningcorporatie niet.
Als de woning vanwege uitbreiding van de omvang van het huishouden niet meer passend is, zal de huurder als hij wenst te verhuizen moeten reageren op vrijgekomen huurwoningen van de woningcorporatie of van andere verhuurders.
Is er voor deze bewoners een regeling voor mantelzorgers, waardoor mantelzorgers ook eventueel mee kunnen verhuizen? Zo nee, vindt u dat er bij gedwongen verhuizingen te allen tijde een regeling voor mantelzorgers aanwezig moet zijn?
In algemene zin kan ik zeggen dat indien een gemeenten een urgentieregeling in haar huisvestingsverordening heeft opgenomen, zij thans verplicht is daar in ieder geval mantelzorgontvangers of verleners als urgentiecategorie in op te nemen. Gemeenten zijn nu nog niet verplicht een urgentieregeling te hebben waardoor het ook per gemeente verschilt of mantelzorgontvangers of verleners urgentie kunnen krijgen. Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting dat 16 februari 2023 in consultatie is gegaan, ga ik gemeenten verplichten om een urgentieregeling (en hiermee dus een huisvestingsverordening) te implementeren. Daarin moeten zij verplicht een aantal wettelijke urgentiecategorieën opnemen. Mantelzorgontvangers en verleners zullen daar onderdeel van uitmaken.
Wat mag een verhuurder aan medische informatie bij een huurder opvragen en is de huurder verplicht daaraan mee te werken?
Het opvragen en vervolgens verwerken van medische gegevens is een verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is slechts toegestaan indien voldaan is aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of paragraaf 3.1 van de UAVG. In het algemeen mogen verhuurders geen medische gegevens van huurders verwerken. In bepaalde gevallen zijn deze gegevens echter noodzakelijk voor het aanpassen van een woning of het toewijzen van een woning met bijzondere voorzieningen. Om medische gegevens voor deze gevallen te kunnen verwerken zal doorgaans om toestemming van de (kandidaat) huurder worden gevraagd. Toestemming dient vrijelijk, ondubbelzinnig en geïnformeerd te worden gegeven door middel van een actieve handeling, waaruit duidelijk blijkt dat de huurder instemt met de voorgestelde verwerking van zijn medische gegevens. Stilzwijgende toestemming, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, inactiviteit of impliciete toestemming gelden bijvoorbeeld niet als toestemming in de zin van de AVG. Verder moet de verhuurder aan kunnen tonen dat toestemming is gegeven en kan de huurder zijn toestemming ten alle tijde intrekken. Als de huurder zijn toestemming intrekt, heeft de verhuurder geen grondslag meer voor het verwerken van deze persoonsgegevens. Dat betekent dat het verwerken daarvan gestaakt moet worden en dat de persoonsgegevens vernietigd moeten worden.
Welke verantwoordelijkheden c.q verplichtingen heeft een commerciële verhuurder indien deze verhuurder om zijn moverende redenen huurders dwingt te verhuizen?
Als de woning is verhuurd met een vast huurcontract (huurcontract voor onbepaalde tijd), kan de verhuurder het huurcontract alleen opzeggen met een van de in de wet genoemde opzeggingsgronden van dringend eigen gebruik. En als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De verhuurder zal dan aan de rechter moeten aantonen dat huurbeëindiging in het betreffende geval redelijk is.
Als de woning met een tijdelijk huurcontract (tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of tijdelijk huurcontract op grond van de Leegstandwet) is verhuurd, eindigt de huur van rechtswege na het verstrijken van de afgesproken huurtermijn; de huurbescherming van vaste huurcontracten geldt dan niet.
Welke (inspannings)verplichtingen heeft een huurder als deze ongeacht het motief van de verhuurder gedwongen wordt om te verhuizen?
Als de rechter oordeelt dat een vast huurcontract eindigt, of als een tijdelijk huurcontract van rechtswege eindigt, moet de huurder de woning op de einddatum van het huurcontract leeg opleveren aan de verhuurder.
Doorgaans maken verhuurder en huurder afspraken over hoe de huurder de woning moet opleveren. Wettelijk gezien maakt het verschil of er bij aanvang van de huur een opnamestaat van de woning is opgemaakt. Zo ja, dan moet de huurder de woning opleveren zoals die bij aanvang van de huur was. Zo nee, dan moet de huurder de woning in redelijke staat opleveren.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen in het algemeen participatiemoe zijn, omdat velen aangeven dat er weinig tot niks met hun inbreng gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u het participatieproces betekenisvol inrichten c.q. gaat u bij het maken van het nieuwe landelijk sociaal statuut hier rekening mee houden? Zo nee, waarom niet?
Ik juich iedereen toe om te participeren in de samenleving. Dat wil overigens niet zeggen dat men altijd wordt gehoord. In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. In het landelijk sociaal statuut wordt opgenomen op welk moment en hoeveel inspraak de huurders hebben. Zoals u weet ziet de Woningwet niet toe op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Bent u bereid om met de bewonerscommissie van de Peperstraat in gesprek te gaan en te leren van de grote problemen die bewoners meemaken bij de sloop van hun (t)huis?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Deelt u de mening dat de plannen niet samen mét deze bewoners gemaakt zijn en derhalve niet voldoen aan het centrale uitgangspunt «nothing about us, without us»?
Zie antwoord vraag 45.
Deelt u de mening dat er bij ingrijpende maatregelen zoals sloop te allen tijde eerst daadwerkelijk een bewonerscommissie opgericht dient te worden voordat er besluiten genomen mogen worden, zodat deze tijdig de legitieme gesprekspartner wordt voor de verhuurder en eventueel de gemeente?
In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. De Woningwet ziet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat er een verplichting is om ervoor te zorgen dat mensen, die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen, goed terecht moeten komen?
Deze gegevens worden niet bijgehouden. Het lijkt mij ook niet uitvoerbaar om te monitoren wat er gebeurt met mensen die als gevolg van herstructurering moeten verhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de corporatie om bij sloop en renovatie een reglement op te stellen. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder dan met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn van mensen die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen om te bepalen of zij inderdaad goed terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 48.
Indien u niet van mening bent dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn, deelt u dan de mening dat het onmogelijk is om na te gaan of specifieke groepen in (extra) kwetsbare situaties disproportioneel geraakt worden? Immers dit kan duiden op discriminerend beleid, hetgeen verboden is en per direct gestopt moet worden, en wijzen op extra maatregelen die getroffen moeten worden om deze groepen extra te beschermen.
Zie antwoord vraag 48.
Wordt er door u en/of door de gemeenten gemonitord op wat er met mensen gebeurt die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen? Zo ja, wat zijn de resultaten van die monitoring(en)? Zo nee, bent u bereid om dit landelijk te monitoren dan wel bereid om de gemeenten te vragen of zij deze monitoring willen verrichten?
Zie antwoord vraag 48.
Bent u bereid om bij het inwinnen van informatie om vragen aangaande de bewoners van de Peperstraat te kunnen beantwoorden ook informatie in te winnen bij de bewonerscommissie van de Peperstraat, zodat u niet eenzijdig door de verhuurder en/of de gemeente geïnformeerd wordt?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te moeten gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Wilt u de vragen gelieve apart beantwoorden en niet clusteren?
De antwoorden zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
Het bericht ‘Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid’ namens de Gezamenlijke Overleg Huurdersorganisaties (GOH) |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
In dit bericht uit de huurdersorganisatie Klantenraad Woonstad Rotterdam haar zorgen over de effecten van het Rotterdamse woonbeleid tot dan toe, die zij bevestigd ziet in het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «Thuis in cijfers» van 9 september 2022. In de voorliggende set vragen gaat u in op verschillende aspecten van het Rotterdamse woonbeleid en op de conclusies van de Rotterdamse Rekenkamer. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het Rotterdamse woonbeleid: dit komt tot stand in het lokale Rotterdamse democratische proces. Evenmin is het aan mij om een weging te geven van de inhoudelijke conclusies uit het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor het beleid in Rotterdam. Dit is aan de Rotterdamse gemeenteraad. In de beantwoording van uw vragen ga ik dan ook uitsluitend in op de aspecten die raken aan mijn eigen beleid en de keuzes die daarin gemaakt zijn, niet op de keuzes die al dan niet in Rotterdam zijn gemaakt door het college en/of de gemeenteraad.
De zorgen van de Rotterdamse huurdersorganisaties hadden mij ook bereikt in een aan mij gerichte brief van 21 september 2022 en in een eerder in 2022 door de huurdersorganisaties bij mij aanhangig gemaakt geschil over de lokale prestatieafspraken voor de gemeente Rotterdam. Ik heb mij niet inhoudelijk over het geschil kunnen buigen, omdat het niet een geschil in de zin van artikel 44 Woningwet betrof. In mijn bindende uitspraak van 22 april 20222 heb ik echter aangegeven het te betreuren wanneer het gemeentelijk beleid en/of de uitvoering daarvan zou leiden tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad in de gemeente Rotterdam (of in een andere gemeente) die niet past bij de behoefte.
De problematiek zoals die uit het bericht naar voren komt wordt naar mijn mening geadresseerd in mijn beleid om de volkshuisvesting weer in ere te herstellen, en ook door de afspraken die zijn gemaakt in de gemeente Rotterdam met het nieuwe coalitieakkoord3. Zo heb ik in het najaar van 2022 afspraken met de provincie Zuid-Holland gemaakt over de (betaalbare) woningbouwopgave in de provincie en die opgave wordt nu onder andere doorvertaald naar een woondeal in de regio Rotterdam. Die afspraken geven onder meer richting aan het Rotterdamse beleid voor woningbouw en het beheer van de woningvoorraad tot aan 2030. De samenwerking met de gemeente Rotterdam en de andere gemeenten in de regio bij de totstandkoming van de woondeal verloopt goed. Ik verwacht hiervan goed resultaat, mede op basis van het Regioakkoord Regio Rotterdam4: de doelen uit de landelijke programma’s voor de volkshuisvesting kunnen hiermee naar verwachting in de regio Rotterdam worden gehaald. Dat geldt ook voor de doelen op het gebied van betaalbaarheid en het aandeel sociale huur in Rotterdam. Ik verwacht op korte termijn de woondeal regio Rotterdam te kunnen tekenen.
Wat vindt u van het feit dat de grootste huurdersorganisaties van Rotterdam de prestatieafspraken niet getekend hebben? Hoeveel huurdersorganisaties in totaal hebben de prestatieafspraken niet of deels niet getekend en kunt u daarbij inzichtelijk maken welke motieven zij daarvoor hebben?
Het is aan de lokale partijen om tot het maken van prestatieafspraken te komen. Het komt voor dat een van de lokale partijen afziet van ondertekening. Hoe vaak dat gebeurt is mij niet bekend. Duidelijk is dat in dit geval de huurdersorganisaties van Rotterdam ontevreden zijn met de prestatieafspraken. Als reden voor het niet-ondertekenen gaven de huurdersorganisaties in het hierboven genoemde geschil uit 2022 aan dat de gemeente zich zou blijven inzetten op het verminderen van de sociale woningvoorraad, en dat de zorgen daarover in de onderhandelingen door de gemeente opzij zouden zijn geschoven. Ik heb mij niet inhoudelijk over dit geschil kunnen uitspreken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, betreur ik het als gemeentelijk beleid en/of uitvoering daarvan leidt tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad die niet past bij de behoefte.
Deelt u de mening dat deze huurdersorganisaties nu naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers» (waarover later meer) achteraf gelijk gekregen hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven hoeveel en welke rekenkamers (recentelijk) onderzoek gedaan hebben naar het woonbeleid van gemeenten?
Zoals ik in antwoord 2 aangaf heb ik mij niet inhoudelijk kunnen uitspreken over het geschil. Zodoende kan ik ook niet oordelen over de betekenis van het genoemde rapport voor dit geschil.
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens dat er sprake is van negatieve effecten van het Rotterdamse woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen in Rotterdam? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven welke huurdersorganisaties in Nederland nog meer aangegeven hebben dat er sprake is van negatieve effecten van het gemeentelijk woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangeef ben ik in gesprek met gemeenten over de woondeal met de regio Rotterdam. In deze afspraken zal het in belangrijke mate draaien om het realiseren van de regionale opgave aan sociale huur. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van het wonen wordt in deze deal dus geadresseerd.
Ik heb geen zicht op de vraag welke huurdersorganisaties – naast die in Rotterdam – het standpunt innemen dat er negatieve effecten zijn van het gemeentelijke woonbeleid op de betaalbaarheid en de beschikbaarheid.
Bent u net als deze huurdersorganisaties een voorstander van meer zeggenschap voor bewoners bij ingrijpende veranderingen in hun wijk en/of aan hun woning? Zo ja, hoe gaat u dit in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. Dat de lokale prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties is ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Zijn er nog meer huurdersorganisaties die vinden dat er te weinig zeggenschap voor bewoners is? Zo ja, hoeveel en welke?
Ik heb geen informatie over hoeveel van de huurdersorganisaties vinden dat zij te weinig zeggenschap hebben. In voorkomende gevallen is het zo dat de mate van zeggenschap van de huurdersorganisatie een rol speelt bij een geschil. In een geschil over de prestatieafspraken voor Nuenen uit 2019 ging het expliciet over de vraag of in het proces van prestatieafspraken de belangen van de huurders voldoende waren meegenomen.5
Wat is de status van de bijna unaniem aangenomen motie Beckerman c.s (Kamerstuk 32 847, nr. 770) naar aanleiding van het Rotterdams woonbeleid inzake het recht op terugkeer en het goed regelen van zeggenschap voor bewoners bij het gebruik maken van een financiële regeling van het Rijk? Hoe zal deze motie worden uitgevoerd?
Deze motie is afgedaan, zo heb ik bericht in mijn de brief Voortgang woningbouw aan de Tweede Kamer, van 24 juni 2022.6
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij de politiek oproepen om zo snel mogelijk een koerswijziging van het beleid en de uitvoering daarvan in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen huurdersorganisaties in het algemeen hun afkeuring over de prestatieafspraken over de volkshuisvestelijke opgave in hun gemeente in behandeling laten nemen als de Adviescommissie geschillenbeslechting geen bindend advies afgeeft over de inhoud?
Mijn beleid is erop gericht om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van de doelen die zijn vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken die ik met Aedes, Woonbond en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb gesloten, waaronder het bouwen tot en met 2030 van 250.000 nieuwe sociale huurwoningen. Dit wordt vertaald naar gemeenten via de woondeals waar ik nu aan werk. Daarmee kom ik naar mijn mening tegemoet aan de oproep van de Rotterdamse huurdersorganisaties.
Huurdersorganisaties kunnen wel degelijk hun onvrede over de prestatieafspraken naar voren brengen door geschil aanhangig te maken. In het geval van de Rotterdamse situatie betrof het geschil echter niet direct de prestatieafspraken, maar de inhoud van de woonvisie van de gemeente. Daarover kan via de prestatieafspraken niet door de Minister geoordeeld worden, aangezien het vaststellen van de woonvisie een eigenstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. Een huurdersorganisatie die het niet eens is met de woonvisie kan zich hiervoor bij de gemeenteraad melden en kan bij het opstellen van de gemeentelijke woonvisie een zienswijze geven.
Bent u het met de Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij het volgende in een brief aan u schrijven: «Nog veel verontrustender is het om in het rapport van de Rekenkamer Rotterdam te lezen hoeveel invloed marktpartijen hebben op het gemeentelijk beleid»?2
In het algemeen geldt dat het een goede zaak is en zelfs noodzakelijk dat gemeenten contact hebben met de markt, zo ook woningcorporaties, over de mogelijkheden om te bouwen in de gemeente. Gemeenten dienen daarbij integer te handelen. Het is niet aan mij om te oordelen over de mate van invloed van marktpartijen op het beleid van de gemeente Rotterdam.
Hoeveel gemeenten hebben geen of niet-bindende eisen aan nieuwbouw door private marktpartijen gesteld waardoor onder andere sociale huurwoningen niet sociaal te noemen zijn of niet sociaal blijven en de middenhuurwoningen geen middenhuurwoningen blijven?
Ik beschik niet over precieze gegevens over eisen die gemeenten al dan niet stellen aan nieuwbouw door marktpartijen.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar de invloed van private marktpartijen op gemeentelijk woonbeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Bij het maken van goed gemeentelijk woonbeleid behoort dat de gemeente met de buitenwereld in gesprek gaat, zoals maatschappelijke organisaties en marktpartijen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in de brief die aan u gericht id: «Het lijkt erop dat het overleg met de corporaties en huurdersorganisaties plaatsvindt «omdat het moet» en wettelijk verplicht is, maar dat met belangrijke signalen niets wordt gedaan»? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het tripartite-overleg niet slechts een verplichte exercitie is?
De huurdersorganisaties schreven dat de zorgen die de huurders hebben geuit over de afname van het aantal sociale huurwoningen, geen invloed hebben gehad op de uitkomst van de prestatieafspraken. In dat verband merkten zij op dat het erop leek dat het overleg plaatsvond omdat het moet. Ik kan hier geen oordeel over geven, maar wil er wel op wijzen dat de zorgen van de huurders niet direct over de prestatieafspraken gaan maar over de woonvisie. Dat is een gesprek dat vooral via de gemeenteraad gevoerd zou moeten worden, niet via de prestatieafspraken met de corporaties.
Hoe kan het dat de zorgen die zowel corporaties als huurdersorganisaties geuit hebben over de afname van het aantal sociale woningen geen enkel effect hebben gehad op de uitkomst van de afspraken? Deelt u de mening dat dit bewijst dat er wel degelijk sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporatie en de huurdersorganisatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in mijn antwoorden op vraag 9 en 13 aangegeven gaat het geschil niet direct over de prestatieafspraken, maar over de woonvisie van de gemeente. Daarover moet niet via de prestatieafspraken gesproken worden, want het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het gemeentelijke woonbeleid vast te stellen.
Wat vindt u van de uitspraak: «Overigens is Rotterdam geen uitzondering: in veel meer gemeenten wordt kostbare denkkracht ingezet om te goochelen met cijfers, zodat de sociale huurwoningvoorraad groter lijkt dan hij is en/of wordt kostbare grond aangewend om dure (koop)woningen te bouwen»? Ziet u hierin voldoende aanleiding om landelijk onderzoek te verrichten naar de werkelijke omvang van de sociale woningvoorraad en de werkelijke behoefte aan sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik eerder heb aangekondigd kom ik met een eenduidige landelijke definitie van sociale huur. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over wat onder sociale huur moet worden verstaan. Dit zal voor gewenste helderheid zorgen. Voor een landelijk onderzoek zoals u suggereert zie ik dan ook geen aanleiding.
Overigens spreekt de Rotterdamse Rekenkamer niet over «goochelen» met cijfers, maar over «wankele» cijfers. Het woord «goochelen» impliceert een bewuste, niet-constructieve aanpak, die noch door de Klantenraad Woonstad Rotterdam, noch door u wordt onderbouwd. Ik herken dit niet.
Op welke manier krijgen bewoners meer zeggenschap in uw plannen en in het bijzonder het programma Leefbaarheid en Veiligheid? Kunt u daarbij ingaan op welke manier(en) de plannen samen met de bewoners gemaakt (zullen) worden?
De doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is om de leefbaarheid en veiligheid van 20 stedelijke focusgebieden in 15–20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. De publiek-private allianties in de 20 stedelijke focusgebieden stellen een programma op, waarin ze aangeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten bij de opgaven en netwerken van het gebied. Gemeenten vullen dat ieder op hun eigen manier in.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing», in Heerlen Noord gaan bewoners aansluiten bij het Alliantieoverleg en in Breda hebben bewoners bij de ontwikkeling van het programma «Pact van Breda» een vaste rol en stem in het programmateam. Door middel van het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
Via het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners) stelt het kabinet ondersteuning beschikbaar voor de participatie van actieve bewoners(organisaties) in de wijken, bijvoorbeeld door middel van de inzet van community builders. Onderdeel van het kennis- en leerprogramma is het uitvoeren van een Leeragenda voor het verbeteren van burgerbetrokkenheid in de focusgebieden.
Ook daar waar herstructurering onderdeel uitmaakt van de lokale aanpak vindt het kabinet het van belang dat deze plaatsvindt met betrokkenheid van bewoners. Het betrekken van bewoners bij de herstructurering maakt onderdeel uit van de aanvragen die voor het Volkshuisvestingsfonds worden ingediend. Bovendien kunnen gemeenten op grond van het Volkshuisvestingsfonds 10% van de middelen inzetten voor het ondersteunen van bewoners in de stedelijke focusgebieden. Het is aan gemeenten en corporaties om deze ondersteuning in te vullen.
Wat vindt u van de kritiek van bewoners uit kwetsbaargemaakte wijken van Nederland die al lang pleiten voor hernieuwde aandacht en een aanpak van én met de wijk, en dat precies die bewoners ontbreken in de plannen die nu door Rijk en gemeenten worden gemaakt?3
U spreekt in uw vraag van kwetsbaar gemaakte wijken, wat suggereert dat er bewust beleid zou zijn gevoerd om wijken kwetsbaar te maken. Die suggestie verwerp ik ten stelligste.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 aangeef wordt er actief betrokkenheid geborgd van bewoners bij de uitvoering van het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Bent u bekend met het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers»?4
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek van deze Rekenkamer en kunt u daarbij ingaan op de acht hoofdconclusies? Zijn er nog meer gemeenten waarin deze of soortgelijke conclusies getrokken zijn? Zo ja, welke gemeenten en welke conclusies? Zo nee, vormt dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor u voldoende aanleiding om onderzoek te doen naar andere gemeenten als het gaat om deze of soortgelijke conclusies? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik beschik niet over een overzicht van onderzoeken van gemeentelijke Rekenkamers.
Zijn er voor u lessen te leren uit de evaluatie van de Rotterdamse Rekenkamer? Zo ja, welke lessen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Kunt u garanderen dat het woonbeleid van de verschillende gemeenten niet op wankele cijfers berust die ook naar uw landelijke programma’s door vertaald worden/zijn?
De systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie, op basis van de lokale opgave. Dus eventuele «ruis» in de cijfers van de verschillende gemeenten werkt niet door in de landelijke programma’s.
Heeft u van de gemeente Rotterdam cijfers gekregen die gepresenteerd zijn als harde en complete feiten, maar op veel relatief zachte en beperkte gegevens berust zijn (hoofdconclusie twee)? Zo ja, welke en bent u voornemens om deze en/of andere cijfers te controleren aan de hand van de bevindingen van de Rotterdamse Rekenkamer?
De plancapaciteitsdata ontvangen wij van de provincie Zuid-Holland en niet van de gemeente.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar gemeentelijke cijfers over onder andere de beschikbaarheid van sociale huurwoningen waar veel relatief zachte en beperkte gegevens als harde en complete feiten gebruikt zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van deze Rekenkamer: «de overleggen over prestatie-afspraken zijn echter zo ingewikkeld dat het de vrijwillige huurdersorganisaties aan professionele kennis en voorbereidingstijd ontbreekt om deze goed te kunnen volgen»?
In algemene zin herken ik dat huurdersorganisaties vaak minder professioneel georganiseerd zijn dan gemeenten en corporaties. Het is inherent aan het stelsel dat huurdersorganisaties worden bemenst door vrijwilligers. De formele positie van huurdersorganisaties is echter zoveel mogelijk gelijkwaardig aan die van gemeenten en corporaties in het proces van totstandkoming van prestatieafspraken.
Er zit echter ontegenzeggelijk enige ongelijkheid in de verhouding tussen huurders, en gemeenten en corporaties. Om de ongelijkheid verder te verminderen wordt aan huurdersorganisaties ondersteuning geboden. Woningcorporaties kunnen ondersteuning bieden door het doen van de administratie en door kosteloos vergaderruimte ter beschikking te stellen. Ook biedt de Woonbond ondersteuning, vanuit de subsidiëring door het Ministerie van BZK. Zo biedt de Woonbond informatie in antwoord op vragen, en ook via webinars en nieuwsbrieven. De Woonbond kan huurdersorganisaties desgewenst ook tegen betaling bijstand bieden. Tot slot wijs ik op het bestaan van de «Handreiking prestatieafspraken en vraagbaak», van de Woonbond, VNG, Aedes en het Ministerie van BZK gezamenlijk.10
Ziet u in het rapport van de Rotterdamse rekenkamer voldoende aanleiding om de totstandkoming van prestatieafspraken tegen het licht te houden om huurders beter te beschermen en beter te ondersteunen, aangezien er onder andere (wellicht) toch sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporaties en de huurdersorganisaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat de Overlegwet (Wohv) een papieren tijger is, aangezien adviezen vaak niet opgevolgd (hoeven te) worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Hoe kijkt u nu naar uw voornemen om het instemmingsrecht van huurders te beperken in het licht van dit onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer?
Ik heb geen voornemens om het instemmingsrecht van huurders te beperken.
Kunt u ingaan op de constatering van de Rekenkamer dat de gemeente wel veelvuldig contact met de markt had maar de gemeente richting vragers op de woningmarkt ((aspirant-)huurders en kopers) alleen het wettelijk verplichte overleg met huurdersorganisaties in het kader van de prestatieafspraken kent? Kunt u aangeven welke invloeden private marktpartijen op het landelijk woonbeleid hebben en of deze invloeden niet ten koste gaan van die vragers?
Ten aanzien van de situatie in Rotterdam verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven vind ik het belangrijk dat alle relevante partijen betrokken worden bij het maken van beleid. Dat geldt net zo goed op landelijk niveau als op gemeentelijk niveau.
Deelt u de mening dat huisvesting een fundamenteel mensenrecht is en derhalve private marktpartijen verplicht dienen te opereren binnen dat kader van mensenrechten, en het Rijk erop moet toezien dat private marktpartijen die rechten van mensen niet schenden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 22 Grondwet regelt de zorgplicht die de overheid heeft: «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid». Om steviger dan voorheen aan deze zorgplicht te voldoen zijn we vanuit het Rijk, de provincies en gemeenten met meer tempo en regie aan de slag met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende programma’s op het gebied van volkshuisvesting.
Welke huidige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten gebaseerd?
Ik heb geen aanleiding te denken dat er nu regelingen of financiële steun vanuit het Rijk gebaseerd is op wankele cijfers van gemeenten.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er zijn voldoende checks en balances in het proces ingebouwd om te monitoren of financiële steun doelmatig wordt ingezet. Ik zie geen aanleiding om hiernaar een onderzoek in te stellen.
Welke nog te verlenen/toekomstige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten berust?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoe gaat u voorkomen dat regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) van het Rijk gebaseerd zijn op wankele cijfers van gemeenten?
Zie mijn antwoord op vragen 30 en 31.
Onder welke cijfermatige voorwaarden worden de huidige en toekomstige regelingen en financiële steun door het kabinet verstrekt?
De cijfermatige voorwaarden verschillen per regeling en zijn openbaar beschikbaar.
Op welke manier worden cijfers van gemeenten gecontroleerd en wie controleert deze cijfers?
De provincie controleert de plancapaciteitsdata. De provincie stuurt deze data tweemaal per jaar door naar ABF Research. Wij ontvangen deze data via de rapportages van ABF Research in het voorjaar en het najaar.
Deelt u de mening dat de sloop van de Tweebosbuurt gebaseerd is op wankele cijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke implicaties heeft dat voor deze mensen die gedwongen werden om te verhuizen?
De herstructurering van de Tweebosbuurt leidt tot de herbouw van nieuwe woningen. De mogelijkheid van wijk- en stadsvernieuwing is in z’n algemeenheid een onmisbaar onderdeel van lokaal woonbeleid, zoals dat tot stand komt in het lokale democratische proces. De besluitvorming over de Tweebosbuurt vond plaats in een langdurige en intensieve aanpak, die tot doel had om te komen tot een brede lokale afweging van wat nodig was op de terreinen van school, werk en wonen om de achterstanden op Rotterdam Zuid weg te werken. Het cijfermatige beeld was één van de componenten van die brede afweging. De besluitvorming in het lokale democratische proces vond plaats op basis van het gehele samenspel aan feiten en omstandigheden en inzichten zoals die toen golden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en woningcorporaties sloopplannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Wettelijke regels borgen de belangen van de bestaande bewoners. Ultiem is het aan de rechter om te beoordelen of in individuele gevallen voldoende is zorggedragen voor de belangen van de bewoners. Over de weging van de belangen van de bewoners van de Tweebosbuurt heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan, in die zin dat mede gezien de aangeboden alternatieve woonruimte het belang van de bewoners mocht wijken voor het belang van de woningcorporatie bij ontruiming.
Kunnen we nu concluderen dat het Rijk, dat de sloop van de Tweebosbuurt financieel ondersteund heeft, bijgedragen heeft aan het vergroten van de wooncrisis, aangezien het woonbeleid van de gemeente Rotterdam op onder andere wankele cijfers berust is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 37.
Hoeveel woningen zijn er met steun van overheidsgeld in de breedste zin des woords, dus inclusief onder andere het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Vermindering Verhuurderheffing, gesloopt? Welk deel van deze woningen zijn er (mede als gevolg van het volkshuisvestelijk motief van de gemeente) gesloopt terwijl niet vast is komen te staan dat de gemeente zich op harde cijfers berust? Kunt u, indien mogelijk, deze cijfers per gemeente inzichtelijk maken?
In de toegekende aanvragen van het Volkshuisvestingsfonds uit 2021 zijn ongeveer 1.200 woningen opgevoerd die gesloopt worden, waarna er ongeveer 2.000 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er bij aanvragen voor het Volkshuisvestingsfonds foutieve cijfermatige onderbouwing is gebruikt.
Wat voor implicaties heeft (of kan) dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor uw landelijk beleid (hebben)?
Ik zie geen aanleiding om naar aanleiding van het genoemde rapport mijn ingezette beleid aan te passen.
Op welke manieren kan de overheid (met of zonder (financiële) ondersteuning) de wooncrisis hebben vergroot als een grote gemeente zoals Rotterdam zich op wankele cijfers berust heeft?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Deelt u de mening dat de sloop van woningen in een straat, blok of buurt aan stringentere voorwaarden moet voldoen, nu gebleken is dat het volkshuisvestelijk motief van een gemeente op wankele cijfers kan berusten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, vind ik betrokkenheid van bewoners altijd belangrijk als er sprake is van ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment plannen of voeren deze reeds uit met betrekking tot sloop van sociale huurwoningen, terwijl niet goed onderzocht is of de aanname van de gemeente inzake de cijfers van de sociale woningvoorraad klopt?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit aan de hand is.
Bent u bekend met het bericht «Bom onder Rotterdams woonbeleid: sloop van goedkope woningen is gebaseerd op drijfzand» in het AD d.d. 9 september jongstleden?5
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, is het aan de Rotterdamse gemeenteraad om het debat te voeren naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer en hieraan duiding te geven en conclusies te verbinden voor het gemeentelijke beleid.
Wat vindt u van de uitspraak; ««Het is ook mogelijk dat er een tekort bestond en bestaat», schrijft de Rekenkamer»? Wat voor gevolgen heeft het woonbeleid van de gemeente Rotterdam voor woningzoekenden zoals dakloze mensen en kinderen die nog steeds thuis wonen terwijl er mogelijk een tekort bestaat?
Ik vind het wenselijk dat er duidelijkheid is over de omvang van de voorraad sociale huurwoningen. Daarom heb ik eerder aangekondigd dat ik kom met een wettelijke definitie van sociale huur. Dakloosheid is iets dat we zoveel mogelijk willen voorkomen; daarop is mijn beleid op dat vlak dan ook gericht. Ik vind het uiteraard te betreuren dat er mensen zijn die door het woningtekort geen woning kunnen vinden en mijn beleid is er dan ook op gericht dat aan te pakken.
Wat vindt van de uitspraak: «Het blijkt lastig te zijn om in Nederland aan harde cijfers te komen over vraag en aanbod op de woningmarkt. Vooral de gegevens over de (goedkope) particuliere woningvoorraad zijn weinig betrouwbaar»? Hoe werkt dit door in uw landelijke programma’s?
Er wordt niet vermeldt wat de bron is van het aangehaalde citaat. Ik vermoed dat hiermee wordt gedoeld op de reactie van het Rotterdamse College op het Rekenkamerrapport, op bladzijde 35, onder punt 2: «Zoals u in de toelichting aangeeft is het een algemeen probleem voor gemeenten dat harde gegevens en betrouwbare metingen over de woningmarkt schaars zijn in Nederland. Op stedelijk niveau en zeker op nog lagere schaalniveaus. De afgelopen jaren is dit dilemma voor ons ook meer en meer duidelijk geworden.»
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, zorg ik voor een definitie van sociale huur, om meer duidelijkheid hierover te creëren. Verder heb ik in antwoord op vraag 21 aangegeven dat de systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie.
Wat vindt u van de uitspraak: «Zo kijkt de gemeente naar de WOZ-waarde, maar die «loopt altijd twee jaar achter op de marktontwikkeling», aldus de Rekenkamer»? In hoeverre heeft de WOZ-waarde invloed op uw bouwplannen dan wel op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad?
De WOZ-waarde heeft landelijk geen invloed op de bouwplannen noch op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad.
Wat vindt u van de uitspraak: «Volgens de Rekenkamer is zelfs het omgekeerde aannemelijk, namelijk dat de vraag naar betaalbare woningen groter is dan het aanbod. Een van de vele aanwijzingen hiervoor is dat de verdeling tussen, lage, middelhoge en hoge Rotterdamse huishoudensinkomens nauwelijks veranderde, terwijl het percentage goedkope woningen flink afnam.»? Kunt u hierbij aangeven welke invloed dit heeft op uw uitspraak in uw programma «een thuis voor iedereen» waarbij u het volgende aangeeft: «Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens»?
Ik vind het belangrijk dat tussen gemeenten wordt toegewerkt naar een meer evenwichtige verdeling in de woonvoorraad. Dat geldt zowel voor de verdeling van voldoende sociale huurwoningen alsook voor voldoende woningen voor mensen met een middeninkomen. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de nieuwbouw, waarvan twee derde betaalbare woningen moeten zijn (sociale huurwoningen, middenhuur woningen en betaalbare koopwoningen) in de regio.
Deelt u de mening dat gemeenten uw bovengenoemde uitspraak als een vrijbrief kunnen lezen om veel minder sociale nieuwbouw te plegen terwijl niet zeker is of de cijfers kloppen en tegelijkertijd onzeker is of de randgemeenten het streven van 30% sociaal wel halen, terwijl (ondertussen) gemeenten zoals Rotterdam veel minder sociaal bouwen waardoor de wachtlijsten nog verder zullen oplopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze mening deel ik niet. Het doel dat ik met gemeenten en provincies heb vastgesteld is dat er 250.000 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden tot en met 2030. Dat wordt vertaald naar de woondeals, waarbij ik er belang aan hecht dat er zowel ten aanzien van sociale huurwoningen alsook ten aanzien van woningen voor middeninkomens een evenwichtige balans tussen gemeenten is. Daar is mijn beleid op gericht.
Welke consequenties hebben uw uitspraken en het feit dat gemeenten zoals Rotterdam voorsorteren op minder sociaal te hoeven bouwen voor de bouwdoelstelling van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen tot en met 2030? Is het mogelijk dat de bouw van sociale huurwoningen nu achterblijft omdat grote gemeenten gevrijwaard zijn om minder sociaal te bouwen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 50.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Verschillende signalen uit de Rotterdamse samenleving wezen erop dat de markt voor goedkope woningen steeds krapper werd. Die signalen leidden er niet toe dat het college de huidige woonvisie kritisch onder de loep legde en waar nodig aanpaste»? In hoeverre speelt dit op landelijk niveau?
In mijn programma’s voor de woningbouw heb ik duidelijk ingezet op de bouw van betaalbare woningen en voldoende sociale huur in de voorraad.
Wat vindt u van de volgende reactie van de gemeente: «Samen met de raad gaan we werken aan nieuw woonakkoord, dat vóór volgend jaar zomer klaar moet zijn»?
Ik constateer dat de gemeente de aanbevelingen uit het rapport van de Rekenkamer voortvarend oppakt.
Hoe past dit nog te sluiten nieuw woonakkoord van de gemeente Rotterdam in uw tijdsplan om het bod van de provincie Zuid-Holland nog voor het einde van dit jaar verwerkt te hebben als het onder andere gaat om het aantal nieuw te bouwen sociale huurwoningen?
Met alle regio’s in Nederland zal ik vóór 15 maart een woondeals sluiten, onder andere met de regio Rotterdam. De ambitie uit de Samenwerkingsafspraken met de provincie van 13 oktober jl. zal in deze woondeal concreet worden vastgelegd. Dat kan de gemeenten benutten voor het nieuwe Woonakkoord.
Deelt u de mening dat het nieuw af te sluiten woonakkoord van de gemeente Rotterdam in de regio te laat komt gezien uw plannen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik zie het woonakkoord dat de gemeente Rotterdam wil sluiten als een manier om de landelijke doelen die zijn gesteld door te vertalen naar de gemeente, waarbij de woondeals een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Kunt u uitleggen hoe (kleine) randgemeenten hun streefpercentage van minimaal 30% sociaal van de totale voorraad moeten realiseren terwijl zij vaak minder ambtelijk capaciteit en grondposities hebben dan (grote) kerngemeenten. Kunt u daarbij aangeven hoe realistisch deze doelstelling is?
Ook kleinere gemeenten zijn prima in staat om woningbouwprojecten te realiseren, en ik zie geen algemene belemmeringen waardoor het voor deze gemeenten specifiek moeilijker zou zijn om een evenwichtig deel van de nieuwbouw van sociale huur te realiseren.
Hoe kijkt u tegen het verminderen van de sociale woningvoorraad in zijn algemeenheid aan?
Het verminderen van de sociale woningvoorraad is in z’n algemeenheid is niet gewenst. In de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties van 30 juni 2022 is afgesproken dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd tot en met 2030 en dat wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke netto groei van de sociale huurvoorraad. De mate waarin de sociale huurvoorraad zal groeien hangt af van de lokale prestatieafspraken die in iedere gemeente gemaakt worden.
Hoeveel gemeenten in Nederland hebben het verminderen van de sociale woningvoorraad (in aantal of in aandeel) impliciet of expliciet als doelstelling in hun woonvisie opgenomen?
Ik heb hier geen beeld van, noch van de vraag of een dergelijke doelstelling eventueel gerechtvaardigd is.
Wat vindt u van het verminderen van de sociale woningvoorraad in de gemeente Rotterdam?
Ik heb er vertrouwen in dat ook in Rotterdam de komende jaren voldoende sociale huurwoningen gebouwd zullen worden, via de aanpak zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Is het verminderen van de sociale woningvoorraad verenigbaar met het (internationale en grond) recht op behoorlijke huisvesting, terwijl het feit van algemene bekendheid is dat de wachtlijsten overal erg lang zijn en mensen met een lager inkomen of door andere bijzondere omstandigheden geen woning kunnen kopen en ook niet in het duurder segment kunnen huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57 en 58.
Deelt u de mening dat er in de gemeente Rotterdam en/of in andere gemeenten per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat er landelijk per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet alleen in Rotterdam bekend zijn maar ook elders in Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel woningen worden (bij benadering) in de gereguleerde sector verhuurd, die eerst een aanvangshuur hadden onder de destijds geldende liberalisatiegrens, maar inmiddels als gevolg van verschillende huurverhogingen met een huur boven de liberalisatiegrens zijn gekomen?
Het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens fluctueert van jaar tot jaar. Dit hangt vooral samen met verschillen tussen de gemiddelde huurstijging en de stijging van de liberalisatiegrens. In 2018 toen de liberalisatiegrens bevroren was, nam het aantal aanzienlijk toe. In 2021 speelde het omgekeerde. De liberalisatiegrens steeg met iets meer dan 2%, terwijl er een huurbevriezing gold voor gereguleerde huurwoningen. Bij corporaties was in de DAEB-tak het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens tussen 2018–2020 redelijk stabiel gebleven op circa 50.000. Dit daalde in 2021 tot minder dan 30.000. Voor de veel kleinere niet-DAEB-tak hebben we geen exacte cijfers, maar niet is te zien dat het aantal substantieel toenam in 2018–2020 en het aantal daalde ook in 2021. Voor de commerciële huursector hebben we minder cijfers en kunnen we woningen minder goed volgen. De verschillende huurenquêtes laten zien dat tussen 1 juli 2017 en 1 juli 2022 netto ca. 40.000 woningen door de liberalisatiegrens naar boven gingen. Hoe groot het aantal in 2022 is, is hieruit niet te concluderen. Een deel van deze woningen zal immers opnieuw verhuurd zijn.
Bent u bekend met de brandbrief van de Woonopstand «Nationale Prestatieafspraken corporatiesector lossen wooncrisis niet op»?6
Ja.
Wat vindt u van deze brandbrief?
Ik ben trots op de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties die ik op 30 juni jl. heb gesloten met Aedes, Woonbond en VNG. Anders dan in de brandbrief wordt gesteld levert deze set afspraken veel op voor de toekomst van huurders en van de volkshuisvesting, zoals verdubbeling van de bouwproductie van sociale huurwoningen, generieke huurmatiging en huurverlaging voor de laagste inkomens, vergaande verduurzaming van meer dan 675.000 woningen, uitfasering van E-, F- en G-labels in corporatiesector na 2028, en extra investeringen in het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen en andere vormen van woningverbetering.
Klopt de stelling van de Woonopstand dat na het realiseren van uw plannen met betrekking tot de bouw van 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 er dan net zoveel sociale huurwoningen zijn als anno nu of wellicht zelfs minder, mede als gevolg van de sloop, verkoop en liberalisatie van deze woningen wetende dat de particuliere sociale woningvoorraad ook afneemt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Klopt het dat volgens het ABF-rapport van oktober 2021 tot en met 2030 verwacht wordt dat er nog 117.800 sociale huurwoningen worden gesloopt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het aantal van 117.800 te slopen woningen betreft de sloop inclusief functieverandering en samenvoeging van alle woningen in Nederland. Sociale huurwoningen zijn daar een deel van. Het aantal sociale huurwoningen dat zal worden gesloopt volgens die prognose, ligt daarom lager dan het genoemde aantal.
Klopt het dat er volgens de Nationale Prestatieafspraken tot en met 2030 nog 90.000 sociale huurwoningen verkocht zullen worden? Zo ja, resulteert deze verkoop en sloop in een netto toevoeging van 42.200 sociale huurwoningen (250.000 minus 117.800 minus 90.000) waarbij er nog geen rekening is gehouden met het aantal sociale huurwoningen dat door liberalisatie aan de voorraad onttrokken wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel sociale huurwoningen verwacht u (bij benadering) netto toe te voegen, rekening houdend met de verkoop, sloop, liberalisatie in zowel de corporatie en particuliere sector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Waar heeft u uw bouwplan van 250.000 sociale huurwoningen (cijfermatig) op gebaseerd en kunt u daarbij aangeven in hoeverre daarbij rekening is gehouden met de sloop, verkoop, liberalisatie van sociale huurwoningen en de afname van het aantal particuliere sociale huurwoningen?
De totale opgave van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen is gebaseerd op het rapport «opgaven en middelen corporatiesector» uit 202013. Die 250.000 nieuwe sociale huurwoningen passen bij de verwachte behoefte aan sociale huurwoningen. In die opgave wordt er rekening mee gehouden dat corporaties ook woningen zullen verkopen en met sloop en vervangende nieuwbouw.
Kunt u ingaan op de eisen van de verschillende woondemonstraties die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, aangezien volgens de Rotterdamse Rekenkamer in Rotterdam onvoldoende is geluisterd naar signalen uit de samenleving en deze signalen niet alleen in Rotterdam te horen zijn maar ook in de rest van Nederland getuige de vele woondemonstraties?7
Ik ben bekend met alle eisen van de verschillende woondemonstraties. Uit de demonstraties spreekt dat de urgentie wordt gevoeld, en ook dat de meningen over de meest effectieve aanpak verschillen. Met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende Programma’s die ik heb gepresenteerd zetten we de schouders onder de problematiek. Ik ben verheugd dat het Rijk, samen met alle provincies, woondeals opstelt, waarbij de regionale behoefte bezien tegen het licht van de landelijke opgave leidend is.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties d.d. 16 juni 2021 als antwoord op de communiqué van de vijf Special Rapporteurs aan de Nederlandse regering inzake het woonbeleid van de gemeente Rotterdam?
Op de aangehaalde opmerkingen van de VN-rapporteur is gereageerd in de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties van 16 juni 2021. Ten aanzien van het woonbeleid in Rotterdam en de situatie in de Tweebosbuurt verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 5, 9, 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar een van de opmerkingen van de VN-rapporteurs over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam als de woordvoerder van de VN het volgende zegt: «Een woordvoerder van de VN zegt dat de brief vooral bedoeld is om de autoriteiten erop te wijzen dat er mogelijk rechten worden geschonden en om opheldering te krijgen over die vermoedelijke overtredingen»?8
Zie antwoord vraag 72.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse rekenkamer nu naar de beantwoording van onze schriftelijke vragen aan uw voorganger over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam en in het bijzonder de sloop van de Tweebosbuurt?
Zie antwoord vraag 72.
Kunnen we in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu constateren dat uw voorganger de signalen uit Rotterdam onvoldoende serieus genomen heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen? Kunt u daarbij aangeven of uw mening daarin nu veranderd is? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Mijn appreciatie van het initiatiefwetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen is niet veranderd ten opzichte van de behandeling van dit voorstel in uw Kamer.
Hoe kijkt u nu naar uw uitspraak tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning d.d. 7 juni 2022 waarin u het volgende zegt: «Bij een stad, nog even los van het individuele voorbeeld van Rotterdam, waarin dik 40% sociale woningbouw is en gemeenten daaromheen heel erg veel minder doen, wil je misschien ook wel een beetje herverdelen. Dan liefst wel in de goede volgorde, namelijk dat ze eerst worden bijgebouwd en daarna pas worden gesloopt»?
Ik sta nog altijd achter deze uitspraak, zie ook mijn antwoord op vraag 49 en 50.
Deelt u de mening dat het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning ernstige situaties zoals in Rotterdam kan voorkomen, aangezien het aantal sociale huurwoningen dan niet kan dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zoals ik ook in mijn reactie op het initiatiefwetsvoorstel heb benoemd ben ik ervan overtuigd dat met de regie die ik aan het inrichten ben, er een netto uitbreiding van de sociale huurvoorraad zal worden gerealiseerd in de komende jaren zonder de nadelen van de wettelijke eisen uit het initiatiefwetsvoorstel
Bent u bekend met het bericht «Reactie op de Woonvisie-evaluatie van de Rekenkamer Rotterdam» van Recht op de stad d.d. 10 september jongstleden?9
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak: «duizenden huishoudens werden in de afgelopen jaren geconfronteerd met gedwongen verhuizing omdat het stadsbestuur van een groot deel van de betaalbare woningen af wilde»? Zijn deze huishoudens onrecht aangedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit op landelijk niveau te voorkomen en hoe dienen deze huishoudens volgens u gecompenseerd te worden voor het leed dat velen van hen aangedaan is?
Ik begrijp dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Echter, noch in de vraag, noch in het bericht van Recht op de stad wordt aangegeven waarop de uitspraak dat duizenden huishoudens gedwongen moesten verhuizen op is gebaseerd. Het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer spreekt niet over gedwongen verhuizingen. Het is mij daarom niet mogelijk hierop te reageren.
Wat vindt u van de uitspraak: «Voor bewoners vraagt meepraten een enorme inzet omdat zij dit doen naast hun dagelijkse activiteiten (werk, gezin, mantelzorg). Het ontbreekt hen vaak aan tijd en expertise om effectief te kunnen meepraten. In het enige overleg dat wel structureel is – want in het kader van de prestatieafspraken wettelijk verplicht – werden de huurdersorganisaties ondanks hun inspanningen niet of nauwelijks gehoord»?
Ook hier begrijp ik dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Ik herken het belang van goede betrokkenheid van burgers en huurders bij ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving. Zie voor meer toelichting mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat zeggenschap voor bewoners geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat sloop van je thuis een zeer ingrijpende maatregel in de levenssfeer van mensen is waar zeer prudent mee omgegaan dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan een voorstander om hierin het «slopen? nee, tenzij-principe» te hanteren in het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, sloop is een ingrijpende, maar soms noodzakelijke maatregel en het is belangrijk dat bewoners op een goede wijze worden inspraak hebben bij de besluitvorming hierover. Dat wil ik ook vastleggen in het Sociaal Statuut dat ik samen met Woonbond en Aedes wil opstellen op basis van de afspraak in de Nationale prestatieafspraken.
Wordt het zeggenschapsproces voor bewoners en de ondersteuning van bewoners al dan niet verenigd in bewonersorganisaties in het nog af te sluiten landelijk Sociaal Statuut opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de Nationale prestatieafspraken is vastgelegd zullen randvoorwaarden en inspraak voor bewoners bij sloop en vervangende nieuwbouw worden vastgelegd in het Sociaal Statuut. Ik ben hierover verder in gesprek met Woonbond en Aedes.
Hoeveel signalen hebben u bereikt dat huurdersorganisaties niet of nauwelijks gehoord worden? Ziet u hierin een taak voor de Autoriteit Woningcorporaties weggelegd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Ik zie hierbij geen taak voor de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), dat past niet bij haar rol als toezichthouder op het stelsel. De geschilbeslechting prestatieafspraken is en blijft hiervoor het geëigende middel.
Bent u met Recht op de stad, de Rotterdamse Rekenkamer en mij van mening dat huurdersorganisaties nauwelijks gehoord worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de positie van huurdersorganisaties verbeteren en kunt u daarbij ingaan op het instemmingsrecht bij met name sloopprojecten al dan niet gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke adviezen c.q. aanbevelingen c.q. conclusies c.q. signalen uit alle eerdergenoemde brandbrieven en het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer neemt u op landelijk niveau over bij het bepalen van het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 84.
Deelt u de mening dat bewegingen die zich met wonen bezighouden onvoldoende serieus genomen worden dan wel onvoldoende naar geluisterd wordt, getuige bijvoorbeeld het feit dat een organisatie als Niet Te Koop in Amsterdam al zes jaar bezig is om de verkoop van sociale huurwoningen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 71.
Wat leren de signalen u uit de verschillende brandbrieven, reacties van onder andere de grootste huurdersorganisaties uit Rotterdam, Recht op de stad en de Woonopstand?
Deze signalen leren mij dat de urgentie die ik voel, ook door anderen sterk wordt gevoeld.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk behandelen en gelieve niet te clusteren?
Daar waar de vragen daartoe aanleiding gaven zijn deze om redenen van doelmatigheid geclusterd beantwoord.
Ik wil daarnaast mijn verzoek aan u herhalen om het belangrijke parlementaire instrument van de schriftelijke kamervragen bewust en doelmatig in te zetten. Iedere set schriftelijke vragen van u die ik het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bestond uit vele tientallen vragen, waarbij deze set qua omvang aan kop gaat. Echt waar, in de beperking toont zich de meester. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. heb aangegeven, zien veel van deze vragen bovendien op aspecten van het Rotterdamse woonbeleid, en het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dit geeft aanleiding voor de gedachte dat de forse inzet van ambtelijke capaciteit die nodig is voor de beantwoording van zo veel vragen niet optimaal doelmatig is ingezet, omdat de beantwoording vermoedelijk niet beantwoordt aan uw informatiebehoefte.
De staat die doorprocedeert tegen inwoners |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Waarom kiest de staat er nog steeds (zoals afgelopen maand in meerdere zaken1, 2) voor om na een verloren rechtszaak in hoger beroep door te procederen tegen inwoners, die na jaren strijd hun rechtszaak over mijnbouwschade hebben gewonnen?
Ja, die mening deel ik. In de gesprekken die ik met bewoners voer, merk ik dat de belasting en het gevoelde onrecht, voortvloeiend uit het aantekenen van hoger beroep, heel groot is. Ik vind het niet gewenst dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat op het moment dat de bewoner door de rechtbank bij beroep in het gelijk is gesteld omdat bewoners van dit hoger beroep de dupe zijn. Sinds 2020 is in 8 gevallen hoger beroep ingesteld door het IMG. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat doorprocederen door de staat tegen inwoners die hun rechtszaak hebben gewonnen haaks staat op de door u gewenste minder juridische en meer menselijke schadeafhandeling?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer de staat in hoger beroep met o.a. de landsadvocaat tegenover inwoners staat die hun eigen verdediging moeten betalen, dit haaks staat op de door u geuite wens naast de inwoners te willen staan?4
Ja. Ik vind het belangrijk dat de overheid bij de afhandeling van mijnbouwschade naast de Groninger staat en dat bewoners dat ook zo ervaren. Het IMG heeft als taak om onpartijdig te beoordelen waarop een bewoner recht heeft.
Ik wil de rechtspositie van de bewoners bij bezwaar- en beroepsprocedures versterken met een regeling voor kosteloze rechtsbijstand. Zie ook het antwoord op vraag 8. Nog belangrijker is het om juridificering in de schadeafhandeling te beperken. Ook het rapport van Rebel Group en de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF met betrekking tot verbetering van de schadeafhandeling bevelen een minder juridische benadering van bewoners aan. Zoals ik aan uw Kamer heb aangegeven werk ik met het IMG aan de uitwerking van deze aanbevelingen en zal ik uw Kamer daarover dit voorjaar informeren.
Kunt u voorkomen dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Ik heb de volgende acties ondernomen om te voorkomen dat bewoners de dupe worden van hoger beroep door het IMG. Allereerst ben ik met het IMG in gesprek gegaan. Het IMG heeft aangegeven alleen nog hoger beroep in te zullen stellen als de uitspraken bredere consequenties hebben voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat in deze gevallen gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 16 van de Tijdelijke wet Groningen biedt voor het IMG om de rechtbank te verzoeken zogenaamde prejudiciële vragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te stellen. Dat is een alternatief voor het instellen van hoger beroep ná een uitspraak van de rechtbank. Zo komt er toch een uitspraak zonder dat de desbetreffende gedupeerde hierdoor wordt belast. In het geval dat een prejudiciële vraag niet mogelijk blijkt en toch hoger beroep wordt ingesteld, is het IMG voornemens om niet over te gaan tot terugvorderen van de toegekende schadevergoeding. Bewoners worden niet langer financieel gedupeerd, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.
Mocht voorgaande onverhoopt niet het beoogde resultaat hebben, dan zal ik de wet zo aanpassen dat voorkomen wordt dat bewoners gedupeerd worden.
Met betrekking tot de acht lopende hoger beroepzaken is het mijn uitdrukkelijke wens dat dit niet langer tot financiële onzekerheid leidt voor de betrokken bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat het voor deze schrijnende gevallen de uitgekeerde vergoeding niet zal terugvorderen als het IMG in het gelijk wordt gesteld.
Hoeveel rechtszaken heeft het IMG verloren? In hoeveel daarvan is doorgeprocedeerd tegen de bewoners? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Sinds de start op 19 maart 2018 heeft het IMG ruim 318.000 besluiten genomen over aanvragen voor zowel fysieke schade (155.000 besluiten), waardedaling (111.000 besluiten) en immateriële schade (52.000). Na de fase van bezwaar en beroep, is er na 62 uitspraken in beroep een hoger beroep ingesteld. In 8 van die gevallen is het hoger beroep door het IMG eigenstandig ingesteld (6 keer in 2022 en 2 keer in 2023). In de overige 54 zaken is door de bewoner hoger beroep ingesteld.
Het IMG heeft in 2022 69 rechtszaken verloren. Voor de jaren voor 2020 en 2021 heeft het IMG niet bijgehouden hoeveel rechtszaken zijn verloren.
Hoeveel heeft het procederen van het IMG tegen bewoners de staat gekost? Kunt u een uitsplitsing maken tussen de kosten voor de landsadvocaat en andere kosten?
Het IMG heeft laten weten deze kosten niet separaat te registreren. Ingeschat wordt dat de kosten voor de inzet van de Landsadvocaat in de zaken waarin het IMG eigenstandig hoger beroep heeft ingesteld tot op heden circa 30.000 euro bedragen.
Kunt u inschatten wat de kosten voor bewoners zijn, zowel juridisch als emotioneel? Snapt u dat bewoners zeggen: «Landsadvocaten die wij betalen gaan opnieuw burgers te lijf die hun eigen advocaat niet meer kunnen betalen?»5
Ik herken dat juridische procedures zeer belastend zijn voor de bewoners van Groningen, en ook daarom zijn deze procedures ongewenst. Mijn inzet is om dergelijk belastende procedures zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door verbeteringen in de schadeafhandeling te realiseren en te voorzien in vergoeding van juridische en technische bijstand voor inwoners bij dergelijke procedures.
Herkent u dat bewoners met een hoge rekening voor de proceskosten blijven zitten doordat de staat in hoger beroep gaat deze bewoners? Herkent u dat dit bewoners in financiële problemen brengt?
De proceskosten worden, ook na een hoger beroep, vergoed in het geval de bewoner in het gelijk wordt gesteld. Ik begrijp dat verlenging van een juridische procedure tussen burger en overheid gepaard gaat met langere onzekerheid over de uitkomst en in het verlengde daarvan over de vergoeding van deze kosten. Om deze en andere redenen is dat een onwenselijke situatie, zoals ik ook in mijn antwoord op eerdere vragen heb toegelicht.
Met de novelle verbetering uitvoerbaarheid wordt daarnaast voorzien in vergoeding van kosten voor juridische, bouwkundige en financieel deskundige bijstand in dergelijke procedures. De Raad voor Rechtsbijstand ontwikkelt momenteel een regeling voor deze vergoeding, waarvoor geen inkomenseis zal gelden, geen eigen bijdrage of andere kosten in rekening worden gebracht en de uitkomst van het ingestelde bezwaar of beroep tegen het besluit van het IMG geen voorwaarde is voor het verkrijgen hiervan.
Wat kunt u antwoorden op deze vraag van bewoners: «Wij zijn boos, teleurgesteld en hopen dat Vijlbrief op tijd het IMG terug kan roepen van haar onzalige praktijken»?
Ik kan me de boosheid van deze bewoners goed voorstellen. Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de staat vaak in hoger beroep gaat bij verloren zaken waarbij verzakkingen een rol spelen? In hoeveel zaken waarbij verzakkingen een rol spelen is de staat wel en in hoeveel zaken niet in hoger beroep gegaan?
Het IMG heeft aangegeven dat in 7 zaken met betrekking tot fysieke schade hoger beroep is ingesteld. Bij 3 van deze zaken is onder andere een verzakking aan de orde.
Is er een verband met de weigering van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om specifiek voor dit soort schade te betalen?
Nee. De NAM staat volledig op afstand van de afhandeling van schade door het IMG. Dat betekent dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor de wijze waarop de vergoeding van schade wordt uitgevoerd, zoals vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Het kabinet verhaalt alle kosten die het kan verhalen op de NAM. Daar heeft het IMG geen bemoeienis mee.
Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om te komen tot een meer menselijke schadeafhandeling? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om de juridificering te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 januari jl.6 zullen de aanbevelingen uit het rapport van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF dit voorjaar worden uitgewerkt. Een aantal van deze aanbevelingen ziet op een minder juridische benadering van de bewoners met schade.
Verder heeft het IMG onlangs aangegeven voornemens te zijn de vaste vergoeding uit te breiden zodat ook in de kern van het aardbevingsgebied de inwoners bij meer complexe schades hiervan gebruik kunnen maken. Het IMG heeft ook een belteam ingericht dat direct met bewoners contact opneemt in geval van vragen over de schademelding of een zienswijze. Op deze manier kunnen belastende bezwaar- en beroepsprocedures worden voorkomen.
Deelt u de mening dat vertrouwen in de staat en rechtsstaat enkel teruggewonnen kan worden als de staat niet alleen met woorden maar met daden laat zien er te zijn voor de inwoners? Deelt u de mening dat dit nog niet het geval is, zoals deze casuïstiek weer pijnlijk duidelijk maakt?
Ja, ik deel de mening dat de inwoners van het aardbevingsgebied niet geholpen zijn met enkel woorden en moeten kunnen vertrouwen op een daadkrachtig handelen van de overheid in het oplossen van de problematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan. Daarom werk ik samen met het IMG aan verbeteringen in de schadeafhandeling, onder meer aan de hand van aanbevelingen uit het onlangs opgeleverde advies van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie door AEF. Dit moet eraan bijdragen dat het proces van schadeafhandeling beter aansluit bij de behoefte van bewoners in het aardbevingsgebied.
Daarmee wil ik echter niet voorbij gaan aan wat er is gerealiseerd als het gaat om de afhandeling van schade: het IMG heeft inmiddels 336.000 schademeldingen afgehandeld en ruim 1,6 miljard euro aan vergoedingen uitgekeerd voor verschillende vormen van schade als gevolg van de gaswinning.
De vertraagde versterking in Ten Post |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de open brief waarmee bewoners van de bewoners van de Hendrik Veldmanstraat en de Oldenhuisstraat in Ten Post de noodklok luiden over de versterking van hun onveilige woningen?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners al sinds 2016 onderdeel zijn van de versterkingsoperatie en ze ruim zes jaar later net voor Kerst wederom te horen kregen dat er wederom vertraging is ontstaan? Herkent u dat deze bewoners al jarenlang door de overheid beloftes worden gedaan die daarna keer op keer weer worden gebroken?
Ik betreur het dat de gecommuniceerde planningen niet gehaald worden. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) werkt er hard aan om de afgesproken uitvoeringsplannen en bijbehorende planningen met aannemers te realiseren. Over de oorzaken in de desbetreffende twee straten ga ik in bij de beantwoording van vraag 4.
Begrijpt u dat deze bewoners zeggen dat hun plezier van wonen weg is en heeft plaatsgemaakt voor ongerustheid, onveiligheid, stress, lichamelijke problemen en slaaptekort?
Ja. Ik kan mij voorstellen dat deze omstandigheden een negatief effect hebben op bewoners en dat dit tot mentale en fysieke problemen kan leiden. De NCG zet zich ervoor in om de problemen in de desbetreffende twee straten zo snel mogelijk aan te pakken. Bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 licht ik dat toe.
Waardoor is de nieuwe vertraging ontstaan? Hoe lang gaat deze duren?
De NCG is samen met de bewoners en aannemer vorig jaar gestart met het opstellen van het uitvoeringsontwerp. De aannemer heeft contact met de gemeente over het uitvoeringsontwerp en de woonwensen van de bewoners. Tijdens dit proces hebben bewoners hun woonwensen moeten aanpassen, omdat de geuite woonwensen in de praktijk niet altijd realiseerbaar bleken. Deze moeten namelijk passen binnen het bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente en worden daarom getoetst door de bouwmeester aardbevingsgebied en de welstandscommissie van de gemeente. Daarnaast heeft de aannemer meer tijd nodig gehad voor het berekenen van de kosten van de Bewoners Gebonden Budgetten. De NCG verwacht dat de bewoners rond de zomer van dit jaar naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen, waarna de sloop en aansluitend de bouw van de nieuwe woningen begint.
Welke concrete stappen gaan er nu gezet worden om te zorgen dat het project zonder verdere vertraging goed gaat verlopen?
De NCG verwacht dat bewoners voor de zomer naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen. Hierna wordt gestart met het verwijderen van asbest en met het slopen van de woningen, en aansluitend wordt de herbouw gestart. De verwachting is dat de woningen in de tweede helft van 2024 opgeleverd zullen worden.
Om het versterkingsproject goed uit te voeren is tijdens een gesprek tussen de NCG en bewoners op 25 januari jl., waarbij ook de algemeen directeur van de NCG aanwezig was, afgesproken dat de communicatie van zowel de NCG als van de aannemers richting bewoners wordt verbeterd. Zo heeft de NCG inmiddels contactgegevens op de website uitgebreid en contactgegevens van de directeuren toegevoegd. Op 8 februari jl. is een volgend overleg georganiseerd met bewoners, waar is gesproken over de planning. Ook is de NCG in gesprek gegaan met de gemeente over wat er mogelijk is rondom het ontwerp en over hoe bewoners beter betrokken kunnen worden in het proces. De NCG heeft de gemeente uitgenodigd om bewoners hierover uitleg te geven tijdens een bijeenkomst van de bewoners op 8 maart a.s.
Kunt u een tijdsplanning geven voor alle concrete stappen tot en met de oplevering van de woningen?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u dat deze bewoners ook veel financiële zorgen hebben over de versterking? Weet u dat de herbouwwaarde nog steeds niet is vastgesteld en de inhoud van de taxatie mogelijk weer verouderd is?
Ja. In de gesprekken tussen de NCG en de bewoners is hier aandacht voor. De herbouwwaardes van de woningen komen volledig voor rekening van de NCG. De budgetten krijgen een prijspeildatum mee en rond de oplevering van de nieuwe woning worden ze geïndexeerd voor de inflatie. De bewoners zijn hier persoonlijk over geïnformeerd.
Klopt het dat er ongelijkheid ontstaat doordat de bewoners in deze straten anders worden behandeld dan bewoners uit eerdere fase(s) van de versterking in Ten Post? Waarom heeft een deel van de bewoners te horen gekregen dat door hun gewenste aanpassingen, zoals het verplaatsen van de voordeur of het verhogen/verlagen van het dak, niet mogen plaatsvinden?
De bouwplannen en dus ook daarin opgenomen wensen van bewoners moeten voldoen aan geldende welstandseisen en bestemmingsplannen. Voor alle bewoners gelden dezelfde welstandseisen, maar de specificaties van de bestemmingsplannen kunnen per situatie verschillen. De NCG gaat hierover met de gemeente in gesprek.
Erkent u dat doordat deze bewoners nu door de jarenlang vertraagde versterkingsoperatie een veel hogere energierekening hebben? Snapt u dat zij zeggen dat de kosten de pan uit rijzen en dat zij daar grote zorgen over hebben?
Ik begrijp dat de toegenomen energieprijzen tot grote zorgen leiden onder bewoners. De nieuwe woningen worden zonder aansluiting op aardgas gebouwd, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Dit zal tot financiële voordelen leiden voor de bewoners.
Waarom heeft u negatief geadviseerd op een motie om bewoners te compenseren voor een hogere energierekening, ontstaan door de vertraagde versterking?1
In het tweeminutendebat Mijnbouw Groningen van 20 december 2022 heb ik deze motie onderbouwd ontraden. Er zijn verschillende regelingen die voorzien in compensatie van de hoge energiekosten in Nederland, en in steun bij verduurzaming van woningen in Groningen. Ik kijk bovendien momenteel naar de mogelijkheden om de groep bewoners die door de vertraagde versterkingsopgave een hogere energierekening heeft te identificeren.
Bent u alsnog bereid deze bewoners te compenseren voor de hoge energiekosten die ze moeten maken doordat de overheid haar beloftes bij de versterking niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de communicatie tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en deze bewoners niet goed verloopt? Erkent u dat het uitermate pijnlijk is om op vrijdagmiddag voor de kerstvakantie nieuwe vertraging aan te kondigen en vervolgens onbereikbaar te zijn voor commentaar? Snapt u dat bewoners daarvan concluderen dat het «vooropgezet» is en «geen stijl» heeft?
Ik ben het met u eens dat de timing ongelukkig was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb toegelicht, is afgesproken om de communicatie en het persoonlijke contact tussen de NCG, de aannemers en de bewoners te verbeteren.
Snapt u dat deze bewoners na al deze ellendige jaren stellen dat het vertrouwen in de NCG ver te zoeken is en ze naar hun gevoel alleen maar worden voorgelogen?
Ik zet mij ervoor in het vertrouwen in de overheid van de Groningers te herstellen. Om het besluitvormingsproces transparanter te maken, maakt de NCG voortaan de reden waarom er veranderingen worden doorgevoerd die impact hebben op realisaties voor inwoners openbaar. Bovendien verbetert de NCG de communicatie met bewoners en samenwerking tussen verschillende partijen en overheden.
Bent u bereid met deze bewoners op korte termijn in gesprek te gaan over het door de overheid vernielde vertrouwen en de concrete daden die nodig zijn?
Ja. Tijdens het commissiedebat Mijnbouw Groningen van 1 februari jl. heb ik uw Kamer toegezegd met deze bewoners in gesprek te gaan en uw Kamer over de uitkomst hiervan te informeren. Ook is de algemeen directeur van de NCG met de bewoners in gesprek om te kijken wat zij voor hen kan betekenen.
Herkent u dat deze twee straten niet op zichzelf staan maar het zoveelste voorbeeld zijn van een slecht verlopende versterkingsoperatie? Klopt het dat er bij veel projecten in de planvormingsfase tot jarenlange vertraging ontstaat mede door financiële discussies?
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor vertragingen in bouwtrajecten. Iedere vertraging brengt voor bewoners nieuwe onzekerheid met zich mee en zorgt er voor dat ze hun eigen planning moeten aanpassen. Dit is niet goed voor het vertrouwen in de instanties en daarom moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen.
De NCG vereenvoudigt momenteel haar werkprocessen, zowel intern als tussen betrokken partijen. Zo werkt de NCG aan een verbeterplan om de interne processen te optimaliseren, waarbij de planvorming en mogelijk te bureaucratische (financiële) processen worden meegenomen.
Wat is er gedaan met de, herhaalde, oproep van toezichthouder Kockelkoren van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit juni 2023 dat de versterkingsoperatie tot drie keer sneller moet om te garanderen dat de operatie in 2023 klaar is?2
Naar aanleiding van de oproep van het SodM heeft de NCG diverse processen verbeterd of verbeteringen in gang gezet om hieraan te werken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb toegelicht. Het kalenderjaar 2023 staat in het teken van het afronden van de opnames en beoordelingen. Hierdoor is in 2024 duidelijk hoeveel en welke woningen versterkt moeten worden, en kan de NCG dit gericht plannen. Daarnaast heeft de NCG de afgelopen jaren geïnvesteerd in meer capaciteit intern en in de markt, en zal dit de komende jaren ook blijven doen om ervoor te zorgen dat de beoordelingen die klaar liggen zo goed en voorspelbaar mogelijk worden opgepakt. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies van de heer Wientjes wordt gewerkt aan het verder verbeteren en versnellen van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat het SodM in haar rapportage ook concludeert dat juist de fases na opname en beoordeling nu (veel) te traag verlopen? Bent u het eens met de terecht harde woorden dat de al jaren beloofde versnelling in de uitvoering nog niet waarneembaar is?
Ik ben het met u eens dat de versterkingsoperatie nog niet snel genoeg gaat. Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over de voortgang van de versterkingsopgave van de NCG van 30 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1118), is het aantal woningen dat jaarlijks bouwkundig is versterkt toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Wel moet het tempo in de komende jaren verder worden opgevoerd om afronding van de versterking in 2028 in beeld te houden. Het meerjaren versterkingsplan (MJVP) gaat ook uit van een hoger aantal te versterken woningen in de komende jaren: de doelstelling voor 2023 is 1.100 bouwkundig versterkte adressen te realiseren, en vanaf 2024 schaalt de NCG stapsgewijs op naar meer dan 2.000 per jaar. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies Wientjes wordt hieraan gewerkt.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat het aantal adressen waarvan de fase van de planvorming is gestart in een jaar tijd is gehalveerd, van bijna 3.200 naar 1.400?
De NCG is gestart met een verbeterplan dat onder meer belemmeringen in de planvorming moet wegnemen. De NCG screent het hele proces op zoek naar verbeteringen en zal de administratieve afwikkeling vereenvoudigen voor inwoners.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat in het eerste kwartaal van 2022 slechts aan 440 adressen werd gebouwd en dat dat aantal jaren niet zo laag is geweest?
Het aantal adressen waaraan getimmerd werd, is later in het jaar fors gestegen. Zo werd in het vierde kwartaal van 2022 aan ruim 1.600 adressen gebouwd. De doelstelling van de NCG om van minimaal 1.000 woningen de bouw af te ronden in 2022 is behaald.
Welke stappen zijn gezet en welke gaan gezet worden om te zorgen dat het ontstane stuwmeer van adressen van de fase Planvorming naar de hierop volgende fase van uitvoering wordt aangepakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 15 en 16.
Kent u het bericht «VEH: Vertrouwen Groningers in gaswinningsgebied bereikt dieptepunt»?3 Herkent u dat het vertrouwen nog nooit zo lag was en dat de bovenstaande problemen bij de versterkingsoperatie daar sterk aan bijdragen?
Ik ken dit bericht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Kent u de open brief van de directeur NCG aan de inwoners van Groningen? Deelt u onze mening dat de in deze brief gedane beloftes zeer sterk lijken op beloftes die door voorgangers werden gedaan die daarna vak niet zijn waargemaakt? Wat is er nu concreet anders? Wat maakt dat de beloftes nu wel ingelost zullen worden?
In de open brief gaat de directeur van de NCG in op de verbetering van de handelwijze en acties die reeds in gang zijn gezet bij de NCG en in 2023 tot ontwikkeling moeten komen. Zo heeft de NCG de eerste 50 bezwaren inmiddels versneld afgehandeld, zijn de contactgegevens van de directie van de NCG beschikbaar gesteld op de website van de NCG, en worden de bezoeken aan de steunpunten en ronde door het aardbevingsgebied van de directie van de NCG op dit moment gepland. Ten slotte is het bureau dat de planningen gaat doornemen gestart en de eerste resultaten worden in maart verwacht. Daarmee zijn de eerste verbeteringen die in de open brief worden genoemd gezet.
De tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Per wanneer is de tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen van kracht?1
Wanneer bent u geïnformeerd over de hogere milieubelasting en de noodzaak van een tijdelijke verrekenfactor?
Kunt u aangeven hoe deze tijdelijke verrekenfactor tot stand is gekomen? Met wie overleg geweest?
Welk juridisch advies heeft u ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor? Kunt u die per direct naar de Kamer sturen?
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over de tijdelijke verrekenfactor?
Wat is het gevolg van de hogere milieubelasting voor de klimaatopgave, inclusief de gebouwde omgeving?
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
De staat die doorprocedeert tegen inwoners |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Waarom kiest de staat er nog steeds (zoals afgelopen maand in meerdere zaken1, 2) voor om na een verloren rechtszaak in hoger beroep door te procederen tegen inwoners, die na jaren strijd hun rechtszaak over mijnbouwschade hebben gewonnen?
Ja, die mening deel ik. In de gesprekken die ik met bewoners voer, merk ik dat de belasting en het gevoelde onrecht, voortvloeiend uit het aantekenen van hoger beroep, heel groot is. Ik vind het niet gewenst dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat op het moment dat de bewoner door de rechtbank bij beroep in het gelijk is gesteld omdat bewoners van dit hoger beroep de dupe zijn. Sinds 2020 is in 8 gevallen hoger beroep ingesteld door het IMG. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat doorprocederen door de staat tegen inwoners die hun rechtszaak hebben gewonnen haaks staat op de door u gewenste minder juridische en meer menselijke schadeafhandeling?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer de staat in hoger beroep met o.a. de landsadvocaat tegenover inwoners staat die hun eigen verdediging moeten betalen, dit haaks staat op de door u geuite wens naast de inwoners te willen staan?4
Ja. Ik vind het belangrijk dat de overheid bij de afhandeling van mijnbouwschade naast de Groninger staat en dat bewoners dat ook zo ervaren. Het IMG heeft als taak om onpartijdig te beoordelen waarop een bewoner recht heeft.
Ik wil de rechtspositie van de bewoners bij bezwaar- en beroepsprocedures versterken met een regeling voor kosteloze rechtsbijstand. Zie ook het antwoord op vraag 8. Nog belangrijker is het om juridificering in de schadeafhandeling te beperken. Ook het rapport van Rebel Group en de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF met betrekking tot verbetering van de schadeafhandeling bevelen een minder juridische benadering van bewoners aan. Zoals ik aan uw Kamer heb aangegeven werk ik met het IMG aan de uitwerking van deze aanbevelingen en zal ik uw Kamer daarover dit voorjaar informeren.
Kunt u voorkomen dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Ik heb de volgende acties ondernomen om te voorkomen dat bewoners de dupe worden van hoger beroep door het IMG. Allereerst ben ik met het IMG in gesprek gegaan. Het IMG heeft aangegeven alleen nog hoger beroep in te zullen stellen als de uitspraken bredere consequenties hebben voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat in deze gevallen gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 16 van de Tijdelijke wet Groningen biedt voor het IMG om de rechtbank te verzoeken zogenaamde prejudiciële vragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te stellen. Dat is een alternatief voor het instellen van hoger beroep ná een uitspraak van de rechtbank. Zo komt er toch een uitspraak zonder dat de desbetreffende gedupeerde hierdoor wordt belast. In het geval dat een prejudiciële vraag niet mogelijk blijkt en toch hoger beroep wordt ingesteld, is het IMG voornemens om niet over te gaan tot terugvorderen van de toegekende schadevergoeding. Bewoners worden niet langer financieel gedupeerd, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.
Mocht voorgaande onverhoopt niet het beoogde resultaat hebben, dan zal ik de wet zo aanpassen dat voorkomen wordt dat bewoners gedupeerd worden.
Met betrekking tot de acht lopende hoger beroepzaken is het mijn uitdrukkelijke wens dat dit niet langer tot financiële onzekerheid leidt voor de betrokken bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat het voor deze schrijnende gevallen de uitgekeerde vergoeding niet zal terugvorderen als het IMG in het gelijk wordt gesteld.
Hoeveel rechtszaken heeft het IMG verloren? In hoeveel daarvan is doorgeprocedeerd tegen de bewoners? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Sinds de start op 19 maart 2018 heeft het IMG ruim 318.000 besluiten genomen over aanvragen voor zowel fysieke schade (155.000 besluiten), waardedaling (111.000 besluiten) en immateriële schade (52.000). Na de fase van bezwaar en beroep, is er na 62 uitspraken in beroep een hoger beroep ingesteld. In 8 van die gevallen is het hoger beroep door het IMG eigenstandig ingesteld (6 keer in 2022 en 2 keer in 2023). In de overige 54 zaken is door de bewoner hoger beroep ingesteld.
Het IMG heeft in 2022 69 rechtszaken verloren. Voor de jaren voor 2020 en 2021 heeft het IMG niet bijgehouden hoeveel rechtszaken zijn verloren.
Hoeveel heeft het procederen van het IMG tegen bewoners de staat gekost? Kunt u een uitsplitsing maken tussen de kosten voor de landsadvocaat en andere kosten?
Het IMG heeft laten weten deze kosten niet separaat te registreren. Ingeschat wordt dat de kosten voor de inzet van de Landsadvocaat in de zaken waarin het IMG eigenstandig hoger beroep heeft ingesteld tot op heden circa 30.000 euro bedragen.
Kunt u inschatten wat de kosten voor bewoners zijn, zowel juridisch als emotioneel? Snapt u dat bewoners zeggen: «Landsadvocaten die wij betalen gaan opnieuw burgers te lijf die hun eigen advocaat niet meer kunnen betalen?»5
Ik herken dat juridische procedures zeer belastend zijn voor de bewoners van Groningen, en ook daarom zijn deze procedures ongewenst. Mijn inzet is om dergelijk belastende procedures zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door verbeteringen in de schadeafhandeling te realiseren en te voorzien in vergoeding van juridische en technische bijstand voor inwoners bij dergelijke procedures.
Herkent u dat bewoners met een hoge rekening voor de proceskosten blijven zitten doordat de staat in hoger beroep gaat deze bewoners? Herkent u dat dit bewoners in financiële problemen brengt?
De proceskosten worden, ook na een hoger beroep, vergoed in het geval de bewoner in het gelijk wordt gesteld. Ik begrijp dat verlenging van een juridische procedure tussen burger en overheid gepaard gaat met langere onzekerheid over de uitkomst en in het verlengde daarvan over de vergoeding van deze kosten. Om deze en andere redenen is dat een onwenselijke situatie, zoals ik ook in mijn antwoord op eerdere vragen heb toegelicht.
Met de novelle verbetering uitvoerbaarheid wordt daarnaast voorzien in vergoeding van kosten voor juridische, bouwkundige en financieel deskundige bijstand in dergelijke procedures. De Raad voor Rechtsbijstand ontwikkelt momenteel een regeling voor deze vergoeding, waarvoor geen inkomenseis zal gelden, geen eigen bijdrage of andere kosten in rekening worden gebracht en de uitkomst van het ingestelde bezwaar of beroep tegen het besluit van het IMG geen voorwaarde is voor het verkrijgen hiervan.
Wat kunt u antwoorden op deze vraag van bewoners: «Wij zijn boos, teleurgesteld en hopen dat Vijlbrief op tijd het IMG terug kan roepen van haar onzalige praktijken»?
Ik kan me de boosheid van deze bewoners goed voorstellen. Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de staat vaak in hoger beroep gaat bij verloren zaken waarbij verzakkingen een rol spelen? In hoeveel zaken waarbij verzakkingen een rol spelen is de staat wel en in hoeveel zaken niet in hoger beroep gegaan?
Het IMG heeft aangegeven dat in 7 zaken met betrekking tot fysieke schade hoger beroep is ingesteld. Bij 3 van deze zaken is onder andere een verzakking aan de orde.
Is er een verband met de weigering van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om specifiek voor dit soort schade te betalen?
Nee. De NAM staat volledig op afstand van de afhandeling van schade door het IMG. Dat betekent dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor de wijze waarop de vergoeding van schade wordt uitgevoerd, zoals vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Het kabinet verhaalt alle kosten die het kan verhalen op de NAM. Daar heeft het IMG geen bemoeienis mee.
Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om te komen tot een meer menselijke schadeafhandeling? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om de juridificering te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 januari jl.6 zullen de aanbevelingen uit het rapport van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF dit voorjaar worden uitgewerkt. Een aantal van deze aanbevelingen ziet op een minder juridische benadering van de bewoners met schade.
Verder heeft het IMG onlangs aangegeven voornemens te zijn de vaste vergoeding uit te breiden zodat ook in de kern van het aardbevingsgebied de inwoners bij meer complexe schades hiervan gebruik kunnen maken. Het IMG heeft ook een belteam ingericht dat direct met bewoners contact opneemt in geval van vragen over de schademelding of een zienswijze. Op deze manier kunnen belastende bezwaar- en beroepsprocedures worden voorkomen.
Deelt u de mening dat vertrouwen in de staat en rechtsstaat enkel teruggewonnen kan worden als de staat niet alleen met woorden maar met daden laat zien er te zijn voor de inwoners? Deelt u de mening dat dit nog niet het geval is, zoals deze casuïstiek weer pijnlijk duidelijk maakt?
Ja, ik deel de mening dat de inwoners van het aardbevingsgebied niet geholpen zijn met enkel woorden en moeten kunnen vertrouwen op een daadkrachtig handelen van de overheid in het oplossen van de problematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan. Daarom werk ik samen met het IMG aan verbeteringen in de schadeafhandeling, onder meer aan de hand van aanbevelingen uit het onlangs opgeleverde advies van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie door AEF. Dit moet eraan bijdragen dat het proces van schadeafhandeling beter aansluit bij de behoefte van bewoners in het aardbevingsgebied.
Daarmee wil ik echter niet voorbij gaan aan wat er is gerealiseerd als het gaat om de afhandeling van schade: het IMG heeft inmiddels 336.000 schademeldingen afgehandeld en ruim 1,6 miljard euro aan vergoedingen uitgekeerd voor verschillende vormen van schade als gevolg van de gaswinning.
Het bericht ‘Tijdelijke huurders Peperstraat Zaandam moeten nog snel verkassen: contracten kunnen niet worden verlengd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u hiervan?1
Ja, het betreft een kort bericht over een specifieke casus. Ik constateer dat een aantal vragen reeds door u zijn gesteld ten aanzien van soortgelijke casuïstiek en gezien de grote hoeveelheid vragen die u in algemene zin stelt, wil ik u benadrukken dat dit veel capaciteit kost.
Wat vindt u ervan dat het juridische onmogelijk zou zijn om het huurcontract te verlengen, aangezien het hier een tijdelijk huurcontract betreft dat maximaal twee jaar mag duren waarna een contract voor onbepaalde tijd gegeven dient te worden?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen na 2 jaar niet worden verlengd. Doel hiervan is te voorkomen dat huurders een stapeling van tijdelijke contracten krijgen en dat de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning.
Deelt u de mening dat dit een negatieve consequentie van de Wet doorstroming huurmarkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen niet dakloos gemaakt mogen worden? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.2 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid.
Had een contract op basis van de Leegstandwet dit probleem kunnen voorkomen? Kunnen deze tijdelijke huurders alsnog een contract op basis van de Leegstandwet krijgen?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangen. Het is uiteindelijk aan de huurder en verhuurder welke huurovereenkomst wordt aangegaan. Als het bijvoorbeeld evident is dat een complex binnen een jaar wordt gesloopt, is het gebruik van generieke tijdelijke contracten een meer efficiënte oplossing dan een vergunning aan te vragen bij de gemeente voor verhuur onder de Leegstandwet.
Deelt u de mening dat dit artikel en andere artikelen over leegstandbeheer bewijzen dat het beheer van leegstaande woningen bij de verhuurder zou moeten blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de verhuurder of zij de verhuur uitbesteden aan een makelaar of leegstandbeheerder. Leegstandbeheer kan in veel situaties een goede tijdelijke oplossing zijn. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraakbewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die gecertificeerd is met een keurmerk van het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) of een leegstandbeheerder die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Wat vindt u ervan dat leeg te komen woningen in de flats bij de Beatrixbrug wederom op basis van de Wet doorstroming huurmarkt verhuurd worden voor de maximale duur van twee jaar en niet op basis van de Leegstandwet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt u met het landelijk Sociaal Statuut naar de Kamer?
Volgens artikel 55b, lid 1 van de Woningwet zijn woningcorporaties verplicht een reglement op te stellen voor sloop- en renovatieprojecten. Dit wordt ook wel een sociaal statuut genoemd. Over dit reglement moet de woningcorporatie op basis van de Wet op het overleg huurders verhuurder overleg voeren met de huurdersorganisatie. De corporatie kan alleen schriftelijk gemotiveerd van het advies van de huurdersorganisatie afwijken. In dit sociaal statuut kan onder meer worden vastgelegd dart huurder een garantie op terugkeer in een woning in de oude buurt, bij de eigen of een andere corporatie krijgen.
Samen met Woonbond en Aedes ga ik hierover komende maanden in gesprek. Het landelijk statuut ziet alleen op woningcorporaties. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar lokale afspraken die al gemaakt zijn en lessen die daaraan ten grondslag liggen. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Bent u bereid de lessen uit de sloop van de Peperstraat, de Tweebosbuurt, de wijk Jericho, Den Haag Zuid West en andere sloopprojecten mee te nemen naar het nieuwe landelijk Sociaal Stattuut? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het nog steeds een goed idee dat mensen als gevolg van anti-kraakcontracten binnen één maand op straat gezet kunnen worden, terwijl er sprake is van de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog en mensen dus geen keuze hebben?
Antikraakbewoning is geen huur maar bruikleen. Derhalve is bij deze vorm van bewoning geen huur(prijs)bescherming van toepassing. De sector heeft een keurmerk opgericht waarmee bewoners niet meer na enkele dagen op straat kunnen worden gezet maar een maand de tijd hebben op elders iets te vinden. Om te voorkomen dat dergelijke panden leeg zouden komen te staan zie ik leegstandbeheer als een goede oplossing om tijdelijke bewoning mogelijk te maken. Zo kunnen leegstaande panden en woningen tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor bewoning en wordt verloedering en kraken voorkomen.
Kunt u aangeven hoe het recht op behoorlijke huisvesting van bewoners met een anti-kraakcontract gewaarborgd is als zij geen woonzekerheid hebben, terwijl woonzekerheid een fundamenteel mensenrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat woningzoekenden geen keuze hebben en wel moeten kiezen voor een contract op basis van de Wet doorstroming huurmarkt of de Leegstandwet waardoor inmiddels één op de vijf recent verhuisden een tijdelijk contract heeft?
Als er sprake is van sloop of vernieuwbouw ligt het niet in de rede dat er een vast huurcontract wordt aangeboden. Ik deel wel uw mening dat er in algemene zin te veel generieke tijdelijke huurcontracten worden afgesloten. Het Kabinet zet zich met het programma Betaalbaar Wonen in voor het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS daarbij dwingend te maken. Hiermee wordt voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen gemitigeerd omdat, indien van toepassing, de woning onder het WWS is komen te vallen. Dit zal het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ten goede aan de woonzekerheid van huurders. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Vindt u dat bewoners bij de sloop van hun (t)huis altijd een urgentieverklaring zouden moeten krijgen, ondanks dat ze een hoger inkomen hebben?
Op grond van artikel 7:274, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder wegens dringend eigen gebruik de huur opzeggen. Dat kan wanneer sprake is van sloop. Indien je als huurder niet akkoord gaat, moet de verhuurder dit via de rechter laten bekrachtigen. Een huurder heeft dan recht op herhuisvesting in een «vergelijkbare woning», verhuiskostenvergoeding en/of ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning. Vanwege deze in de wet opgenomen bescherming is een urgentieverklaring dus niet nodig. Indien gemeenten een urgentieregeling in hun huisvestingsverordening hebben opgenomen, hebben zij wel vaak stadsvernieuwingsurgenten als urgentiecategorie opgenomen. Zo kunnen de huurders in een gebouw dat gesloopt wordt zelf kiezen of zij met de urgentieverklaring onder de arm op zoek gaan naar een nieuwe woning, of het aanbod van de verhuurder aannemen. Ik vind het een keuze van gemeenten of zij stadsvernieuwing als reden voor een urgentieverklaring in de verordening willen opnemen. Hierom zie ik geen reden om dit in het landelijk sociaal statuut op te nemen.
Bent u bereid om in het landelijk Sociaal Statuut op te nemen dat huurders die geconfronteerd worden met de sloop van hun woning te allen tijde een urgentieverklaring moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Stroken de antwoorden van uw voorganger met het Zwartboek dat bewoners van de Peperstraat opgesteld hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de verschillen?2, 3
Zonder verder in te gaan op deze specifieke casus kan ik in algemeenheid aangeven dat de bewoners het volste recht hebben om een zwartboek op te stellen waarin zij aangeven op welke punten zij ontevreden zijn. De gemeente Zaanstad heeft dit zwartboek ook openbaar gemaakt. In een mogelijke evaluatie kunnen deze punten door de bewoners worden aangedragen. Voorts ben ik in algemene zin tegen intimidatie van huurders. In het wetsvoorstel Goed verhuurderschap is daarom in de algemene regels opgenomen dat verhuurders zich moeten onthouden van iedere vorm van intimidatie. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om de algemene regels van goed verhuurderschap te handhaven. Wanneer het wetsvoorstel in werking treedt, is het de taak van de gemeente om alle relevante informatie te verzamelen om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie.
Deelt u de mening dat de in het Zwartboek genoemde punten (op bladzijde 4, 5 en 6) stress en onzekerheid, consequenties, financieel en tevredenheid van bewoners niet stroken met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen van de SP?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens met de kritiek die deze bewoners hebben geuit over de verhuurder (zie bladzijde 6, de woningcorporaties (zie bladzijde 6), en het college (zie bladzijde 3)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de intimidatie van deze bewoners door juridische dreigbrieven of anderszins per direct gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat bewoners die onder druk van alle intimidatie, stress en onzekerheid eerder dan de peildatum vertrokken zijn, hun opgebouwde woonrechten als gevolg van de inschrijvingsduur op het woningnet moeten terugkrijgen en bent u bereid om opgebouwde woonrechten onderdeel te laten worden van het nieuwe landelijk sociaal statuut? Zo nee, waarom niet?
Huurders die inschrijvingsduur hebben opgebouwd op woningnet kunnen daar ingeschreven blijven staan als zij een woning accepteren van een andere verhuurder dan een corporatie. De woningen in de Peperstraat worden niet verhuurd door een corporatie.
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is? Zo ja, bent u bereid om deze basisprincipe op te nemen in het nieuwe landelijk sociaal statuut en daarbij de terugkeer financieel mogelijk te maken door de minimale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Samen met Woonbond en Aedes ga ik de komende maanden over het sociaal statuut in gesprek. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar mogelijkheden om terug te keren naar de eigen wijk. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Deelt u de mening dat zeggenschap c.q. serieuze consultatie c.q. betekenisvolle participatie van bewoners bij sloop onderdeel is van aanspraken die voortvloeien uit het recht op adequate huisvesting en derhalve betekenisvolle participatie/zeggenschap geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van fundamentele mensenrechten?
Ik ben van mening dat bewoners betrokken zouden moeten worden bij sloopprojecten. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) is bepaald dat verhuurders de betrokken huurdersorganisaties en bewonerscommissies moet informeren over voorgenomen sloop en renovatie van wooncomplexen; en daarover met hen moeten overleggen als de huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) dat wensen en hen de gelegenheid moet geven om schriftelijk advies uit te brengen. Dat geldt voor particuliere verhuurders en institutionele beleggers die 25 of meer woningen in Nederland verhuren; en voor alle woningcorporaties, ongeacht het aantal woningen dat zij verhuren.
Voor corporaties is in de Woningwet aanvullend geregeld dat zij een reglement voor sloop/renovatie moeten hebben waarin de betrokkenheid van de bewoners is vastgelegd. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken over een reglement te komen.
En renovatie-/sloopvoorstellen moeten inderdaad schriftelijk worden gedaan aan huurders van woonruimte. Dat is zo bepaald in art.7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; dit geldt voor alle verhuurders van woonruimte.
Wat verstaat u onder betekenisvolle participatie/zeggenschap van bewoners bij sloop en op welke manier heeft u het recht op betekenisvolle participatie/zeggenschap vertaald c.q meegenomen in uw definitie?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de besluitvorming rondom het recht op terugkeer voor deze bewoners niet correct verlopen is, omdat bewoners geen terugkeergarantie hebben gekregen aangezien de nieuwe woningen volgens de verhuurder wellicht niet passend zijn?
Er zijn geen wettelijke regels over terugkeergarantie als gevolg van sloop. Er kunnen wel lokale afspraken worden gemaakt over terugkeergaranties (naar de woning of naar de buurt) of in het reglement voor sloop/renovatie dat de woningcorporatie met de huurdersorganisaties heeft opgesteld.
Hoe kan het dat uw voorganger aangeeft dat bewoners van de Peperstraat vooraf om input gevraagd is terwijl deze bewoners aangeven niet in het besluitvormingsproces gekend te zijn door de gemeente Zaanstad noch door de verhuurder?
Zie antwoord vraag 23.
Begrijpt u dat ook deze huurders door de sloopbrief in augustus 2019 overvallen zijn, terwijl de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de verhuurder al in oktober 2018 was ondertekend?
Ik begrijp dat wanneer bewoners te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dit onzekerheid meebrengt. Ongeacht wanneer een intentieverklaring is getekend.
Klopt het dat de eis van het college (zie collegebesluit 2019/14 719), waarin wordt aangegeven dat er overeenstemming tussen de partijen over het sociaal plan bereikt moest worden, niet nageleefd is?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het college om toe te zien in hoeverre er uitvoering wordt gegeven aan gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de gemeente Zaanstad voor deze bewoners juist alles in het werk moet stellen om het hele proces rondom de herhuisvesting te vergemakkelijken omdat van deze bewoners een ultieme offer gevraagd wordt, namelijk de sloop van hun huis en hun thuis in de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dat hier niet het geval is en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Klopt het dat het college van de gemeente Zaanstad de hardheidsclausule niet toepast terwijl dit is toegezegd?
Zie antwoord vraag 27.
Vindt u het gerechtvaardigd dat mensen, die nu in het gereguleerd segment huren, vanwege inkomen gedwongen worden om naar een woning in de vrije sector te verhuizen, terwijl die huren vaak (veel) te hoog liggen?
Huurders met een inkomen boven de voor hun huishouden toepasselijke DAEB-inkomensgrens zijn niet in alle gevallen gedwongen om een huurwoning in de vrije sector (van een woningcorporatie of een andere verhuurder) te gaan huren. Bij verhuizing naar huurwoningen van woningcorporaties geldt in de meeste gevallen een (maximum) inkomensgrens. Maar woningcorporaties hebben jaarlijks ruimte om 7,5% van de vrijgekomen woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen boven de toepasselijke DAEB-inkomensgrens. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken afspreken dat er lokaal een grotere vrije toewijzingsruimte is dan 7,5%, maar niet groter dan 15%.
Voor huurwoningen van andere verhuurders dan woningcorporaties geldt geen wettelijke maximuminkomensgrens. Andere verhuurders dan woningcorporaties hebben dus de vrijheid om hun vrijgekomen huurwoningen te verhuren aan huishoudens naar keuze; tenzij de gemeente een huisvestingsvergunning voor die huurwoningen vereist en aan die huisvestingsvergunning inkomenseisen stelt.
Vindt u het gerechtvaardigd dat deze bewoners nog steeds in het ongewisse zijn en blijven of de nieuwbouwwoningen passend voor hen zijn qua grootte (gezinssamenstelling) en/of prijs (huur- koopprijzen)? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u dan de mening dat woonzekerheid hier als onderdeel van het recht op behoorlijke huisvesting geschonden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze schending van dit mensenrecht herstellen?
Bij beëindiging van huurcontracten die vanwege sloop in de vorm van een tijdelijk huurcontract is gesloten (tijdelijke huurcontracten op basis van de Leegstandwet of tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen) is de verhuurder niet verplicht om andere passende woonruimte aan te bieden. Ook bij huurbeëindiging van vaste huurcontracten wegens sloop is de verhuurder niet verplicht andere passende woonruimte aan te bieden, maar in dat geval moet hij wel aantonen dat voor de huurder andere passende woonruimte beschikbaar is. Ingeval van antikraakbewoning is doorgaans geen sprake van huur, maar van bruikleen. De huurregelgeving is op bruikleenovereenkomsten niet van toepassing.
Deelt u de mening dat een renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) door elke verhuurder aan huurders moet worden gepresenteerd met een redelijk schriftelijk voorstel (art.7:220 lid 2 BW)? Zo ja, kunt u aangeven of daar bij de sloop van de Peperstraat sprake van is geweest? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders zijn wettelijk verplicht om renovatie-/sloopvoorstellen schriftelijk aan de betreffende huurders uit te brengen. Dit is geregeld in artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In de Woningwet is aanvullend opgenomen dat een woningcorporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw, waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. Zoals u weet ziet de Woningwet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen.
Of een renovatie-/sloopvoorstel redelijk is, is ter beoordeling van de rechter als huurder en verhuurder daarover in geschil zijn. Daar ga ik als Minister niet over.
Indien er geen sprake hoeft te zijn van een redelijk voorstel, deelt u dan de mening dat een verplicht redelijk voorstel het hele proces rondom de renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) enorm verbetert en versnelt? Zo ja, bent u dan bereid om de wet- en regelgeving hieromtrent te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het vinden van een goede passende woning in de eigen omgeving in deze tijd erg moeilijk is, waardoor binnen één jaar verhuizen (onnodig) heel veel stress met zich meebrengt? Immers de goede woningen met een goed energielabel komen minder vaak vrij dan slechte woningen met vaak slechtere energielabels. Vaak willen huurders alleen in de eigen omgeving blijven vanwege onder andere medische vraagstukken, het sociaal netwerk, school of werk. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, helder is dat het vinden van een passende woning in deze tijden een uitdaging is. Ik snap goed dat mensen willen blijven wonen in hun eigen buurt.
Deelt u de mening dat een verhuizing in deze tijd veel meer kost dan de minimale wettelijke vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten?
De wettelijke minimumbijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten bij door renovatie of sloop noodzakelijke (tijdelijke) verhuizing is sinds 1 maart 2023 € 7.156.
Ik deel niet de mening dat een verhuizing per definitie meer kost dan ruim € 7.000. In gevallen waarin de huurder weinig hoeft te doen aan stoffering van de nieuwe woning, zullen de kosten lager liggen dan ruim € 7.000. Aan de andere kant zullen sommige verhuizingen (en dan met name de herinrichtingskosten) wel meer kosten dan ruim € 7.000; maar dit wettelijke bedrag is een minimumbijdrage, het staat verhuurder en huurder vrij om een hogere tegemoetkoming af te spreken.
Dit wettelijke minimumbedrag voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt overigens niet bij huurbeëindiging van tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar door het aflopen van de afgesproken huurtermijn of van tijdelijke huurcontracten op grond van de Leegstandwet.
Kunt u garanderen dat de bewoners aan de Peperstraat niet dakloos raken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de gemeente Zaanstad in de prestatieafspraken met woningcorporaties opgenomen dat de vrije bestedingsruimte van 7,5% verdubbeld wordt zodat deze bewoners aan de Peperstraat met een hoger inkomen makkelijker gehuisvest kunnen worden? Zo nee, waarom heeft de gemeente die afspraken niet gemaakt aangezien dit probleem al enige tijd speelt en dus ook bekend is?
Het vormgeven van prestatieafspraken is een lokaal proces tussen de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties. Ik heb geen zicht in de overwegingen die hebben meegespeeld bij het tot stand komen van de prestatieafspraken in Zaandam.
Kunt u begrijpen dat bewoners enorm in onzekerheid verkeren omdat van hen verlangd wordt dat ze wel naar een tijdelijke woning verhuizen maar nog niet weten of de nieuwbouwwoning passend is? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk kan ik begrijpen dat huurders in onzekerheid verkeren als zij nog niet weten of de woning waarnaar zij zullen verhuizen passend voor hen is. Zie verder het antwoord op vraag 30.
Wat zijn voor deze bewoners de consequenties in het geval de nieuwbouwwoning niet passend is, maar zij inmiddels voor de tijdelijke woningen wel een tijdelijk contract hebben? Wordt hiermee het recht op woonzekerheid van deze bewoners geschonden temeer zij uit een positie komen waarin zij wel woonzekerheid hadden als gevolg van een huurcontract voor onbepaalde tijd?
Als een vast huurcontract vanwege sloop of renovatie is geëindigd, is daarmee de huurbescherming die de huurder voor dat huurcontract had vervallen. In dat geval geldt de huurbescherming die geldt bij het huurcontract dat voor de tijdelijke woning is gebruikt. Als dat een tijdelijk huurcontract is, geldt voor de huurder een beperkte huurbescherming.
Als een huurder tijdelijk verhuist, maar het huurcontract voor de te renoveren woning doorloopt, dan houdt de huurder de aan het huurcontract voor de te renoveren woning bescherming; als hij de te renoveren woning met een vast huurcontract huurt, houdt hij dus huurbescherming, ook na terugverhuizing naar de gerenoveerde woning; als hij de te renoveren woning met een tijdelijk huurcontract huurt en die huurtermijn is nog niet verstreken, dan houdt de huurder de beperkte huurbescherming die bij tijdelijke huurcontracten geldt.
Wat gebeurt er op het moment dat deze bewoners naar de nieuwbouwwoning verhuizen maar vanwege een verandering in de persoonlijke of inkomenssituatie die nieuwbouwwoning niet meer passend is? Kunt u daarbij aangeven of er een spijtoptantenregeling is waar deze bewoners gebruik van kunnen maken?
Voor huurders voor wie de nieuwbouwwoning na de verhuizing daarnaartoe door wijziging in inkomen of huishoudenssamenstelling niet meer passend is, geldt hetzelfde als voor huurder die om andere redenen naar een andere woning verhuisd zijn. Er is geen speciale wettelijke spijtoptantenregeling voor huurders die vanwege sloop of renovatie hebben moeten verhuizen.
Bij een inkomensdaling kan de huurder schriftelijk om een tijdelijke huurkorting (van maximaal drie jaar) vragen, om in die periode van tijdelijke huurkorting naar andere, goedkopere woonruimte uit te kijken. De verhuurder is niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting tegemoet te komen, ook een woningcorporatie niet.
Als de woning vanwege uitbreiding van de omvang van het huishouden niet meer passend is, zal de huurder als hij wenst te verhuizen moeten reageren op vrijgekomen huurwoningen van de woningcorporatie of van andere verhuurders.
Is er voor deze bewoners een regeling voor mantelzorgers, waardoor mantelzorgers ook eventueel mee kunnen verhuizen? Zo nee, vindt u dat er bij gedwongen verhuizingen te allen tijde een regeling voor mantelzorgers aanwezig moet zijn?
In algemene zin kan ik zeggen dat indien een gemeenten een urgentieregeling in haar huisvestingsverordening heeft opgenomen, zij thans verplicht is daar in ieder geval mantelzorgontvangers of verleners als urgentiecategorie in op te nemen. Gemeenten zijn nu nog niet verplicht een urgentieregeling te hebben waardoor het ook per gemeente verschilt of mantelzorgontvangers of verleners urgentie kunnen krijgen. Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting dat 16 februari 2023 in consultatie is gegaan, ga ik gemeenten verplichten om een urgentieregeling (en hiermee dus een huisvestingsverordening) te implementeren. Daarin moeten zij verplicht een aantal wettelijke urgentiecategorieën opnemen. Mantelzorgontvangers en verleners zullen daar onderdeel van uitmaken.
Wat mag een verhuurder aan medische informatie bij een huurder opvragen en is de huurder verplicht daaraan mee te werken?
Het opvragen en vervolgens verwerken van medische gegevens is een verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is slechts toegestaan indien voldaan is aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of paragraaf 3.1 van de UAVG. In het algemeen mogen verhuurders geen medische gegevens van huurders verwerken. In bepaalde gevallen zijn deze gegevens echter noodzakelijk voor het aanpassen van een woning of het toewijzen van een woning met bijzondere voorzieningen. Om medische gegevens voor deze gevallen te kunnen verwerken zal doorgaans om toestemming van de (kandidaat) huurder worden gevraagd. Toestemming dient vrijelijk, ondubbelzinnig en geïnformeerd te worden gegeven door middel van een actieve handeling, waaruit duidelijk blijkt dat de huurder instemt met de voorgestelde verwerking van zijn medische gegevens. Stilzwijgende toestemming, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, inactiviteit of impliciete toestemming gelden bijvoorbeeld niet als toestemming in de zin van de AVG. Verder moet de verhuurder aan kunnen tonen dat toestemming is gegeven en kan de huurder zijn toestemming ten alle tijde intrekken. Als de huurder zijn toestemming intrekt, heeft de verhuurder geen grondslag meer voor het verwerken van deze persoonsgegevens. Dat betekent dat het verwerken daarvan gestaakt moet worden en dat de persoonsgegevens vernietigd moeten worden.
Welke verantwoordelijkheden c.q verplichtingen heeft een commerciële verhuurder indien deze verhuurder om zijn moverende redenen huurders dwingt te verhuizen?
Als de woning is verhuurd met een vast huurcontract (huurcontract voor onbepaalde tijd), kan de verhuurder het huurcontract alleen opzeggen met een van de in de wet genoemde opzeggingsgronden van dringend eigen gebruik. En als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De verhuurder zal dan aan de rechter moeten aantonen dat huurbeëindiging in het betreffende geval redelijk is.
Als de woning met een tijdelijk huurcontract (tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of tijdelijk huurcontract op grond van de Leegstandwet) is verhuurd, eindigt de huur van rechtswege na het verstrijken van de afgesproken huurtermijn; de huurbescherming van vaste huurcontracten geldt dan niet.
Welke (inspannings)verplichtingen heeft een huurder als deze ongeacht het motief van de verhuurder gedwongen wordt om te verhuizen?
Als de rechter oordeelt dat een vast huurcontract eindigt, of als een tijdelijk huurcontract van rechtswege eindigt, moet de huurder de woning op de einddatum van het huurcontract leeg opleveren aan de verhuurder.
Doorgaans maken verhuurder en huurder afspraken over hoe de huurder de woning moet opleveren. Wettelijk gezien maakt het verschil of er bij aanvang van de huur een opnamestaat van de woning is opgemaakt. Zo ja, dan moet de huurder de woning opleveren zoals die bij aanvang van de huur was. Zo nee, dan moet de huurder de woning in redelijke staat opleveren.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen in het algemeen participatiemoe zijn, omdat velen aangeven dat er weinig tot niks met hun inbreng gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u het participatieproces betekenisvol inrichten c.q. gaat u bij het maken van het nieuwe landelijk sociaal statuut hier rekening mee houden? Zo nee, waarom niet?
Ik juich iedereen toe om te participeren in de samenleving. Dat wil overigens niet zeggen dat men altijd wordt gehoord. In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. In het landelijk sociaal statuut wordt opgenomen op welk moment en hoeveel inspraak de huurders hebben. Zoals u weet ziet de Woningwet niet toe op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Bent u bereid om met de bewonerscommissie van de Peperstraat in gesprek te gaan en te leren van de grote problemen die bewoners meemaken bij de sloop van hun (t)huis?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Deelt u de mening dat de plannen niet samen mét deze bewoners gemaakt zijn en derhalve niet voldoen aan het centrale uitgangspunt «nothing about us, without us»?
Zie antwoord vraag 45.
Deelt u de mening dat er bij ingrijpende maatregelen zoals sloop te allen tijde eerst daadwerkelijk een bewonerscommissie opgericht dient te worden voordat er besluiten genomen mogen worden, zodat deze tijdig de legitieme gesprekspartner wordt voor de verhuurder en eventueel de gemeente?
In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. De Woningwet ziet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat er een verplichting is om ervoor te zorgen dat mensen, die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen, goed terecht moeten komen?
Deze gegevens worden niet bijgehouden. Het lijkt mij ook niet uitvoerbaar om te monitoren wat er gebeurt met mensen die als gevolg van herstructurering moeten verhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de corporatie om bij sloop en renovatie een reglement op te stellen. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder dan met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn van mensen die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen om te bepalen of zij inderdaad goed terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 48.
Indien u niet van mening bent dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn, deelt u dan de mening dat het onmogelijk is om na te gaan of specifieke groepen in (extra) kwetsbare situaties disproportioneel geraakt worden? Immers dit kan duiden op discriminerend beleid, hetgeen verboden is en per direct gestopt moet worden, en wijzen op extra maatregelen die getroffen moeten worden om deze groepen extra te beschermen.
Zie antwoord vraag 48.
Wordt er door u en/of door de gemeenten gemonitord op wat er met mensen gebeurt die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen? Zo ja, wat zijn de resultaten van die monitoring(en)? Zo nee, bent u bereid om dit landelijk te monitoren dan wel bereid om de gemeenten te vragen of zij deze monitoring willen verrichten?
Zie antwoord vraag 48.
Bent u bereid om bij het inwinnen van informatie om vragen aangaande de bewoners van de Peperstraat te kunnen beantwoorden ook informatie in te winnen bij de bewonerscommissie van de Peperstraat, zodat u niet eenzijdig door de verhuurder en/of de gemeente geïnformeerd wordt?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te moeten gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Wilt u de vragen gelieve apart beantwoorden en niet clusteren?
De antwoorden zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
De vertraagde versterking in Ten Post |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de open brief waarmee bewoners van de bewoners van de Hendrik Veldmanstraat en de Oldenhuisstraat in Ten Post de noodklok luiden over de versterking van hun onveilige woningen?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners al sinds 2016 onderdeel zijn van de versterkingsoperatie en ze ruim zes jaar later net voor Kerst wederom te horen kregen dat er wederom vertraging is ontstaan? Herkent u dat deze bewoners al jarenlang door de overheid beloftes worden gedaan die daarna keer op keer weer worden gebroken?
Ik betreur het dat de gecommuniceerde planningen niet gehaald worden. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) werkt er hard aan om de afgesproken uitvoeringsplannen en bijbehorende planningen met aannemers te realiseren. Over de oorzaken in de desbetreffende twee straten ga ik in bij de beantwoording van vraag 4.
Begrijpt u dat deze bewoners zeggen dat hun plezier van wonen weg is en heeft plaatsgemaakt voor ongerustheid, onveiligheid, stress, lichamelijke problemen en slaaptekort?
Ja. Ik kan mij voorstellen dat deze omstandigheden een negatief effect hebben op bewoners en dat dit tot mentale en fysieke problemen kan leiden. De NCG zet zich ervoor in om de problemen in de desbetreffende twee straten zo snel mogelijk aan te pakken. Bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 licht ik dat toe.
Waardoor is de nieuwe vertraging ontstaan? Hoe lang gaat deze duren?
De NCG is samen met de bewoners en aannemer vorig jaar gestart met het opstellen van het uitvoeringsontwerp. De aannemer heeft contact met de gemeente over het uitvoeringsontwerp en de woonwensen van de bewoners. Tijdens dit proces hebben bewoners hun woonwensen moeten aanpassen, omdat de geuite woonwensen in de praktijk niet altijd realiseerbaar bleken. Deze moeten namelijk passen binnen het bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente en worden daarom getoetst door de bouwmeester aardbevingsgebied en de welstandscommissie van de gemeente. Daarnaast heeft de aannemer meer tijd nodig gehad voor het berekenen van de kosten van de Bewoners Gebonden Budgetten. De NCG verwacht dat de bewoners rond de zomer van dit jaar naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen, waarna de sloop en aansluitend de bouw van de nieuwe woningen begint.
Welke concrete stappen gaan er nu gezet worden om te zorgen dat het project zonder verdere vertraging goed gaat verlopen?
De NCG verwacht dat bewoners voor de zomer naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen. Hierna wordt gestart met het verwijderen van asbest en met het slopen van de woningen, en aansluitend wordt de herbouw gestart. De verwachting is dat de woningen in de tweede helft van 2024 opgeleverd zullen worden.
Om het versterkingsproject goed uit te voeren is tijdens een gesprek tussen de NCG en bewoners op 25 januari jl., waarbij ook de algemeen directeur van de NCG aanwezig was, afgesproken dat de communicatie van zowel de NCG als van de aannemers richting bewoners wordt verbeterd. Zo heeft de NCG inmiddels contactgegevens op de website uitgebreid en contactgegevens van de directeuren toegevoegd. Op 8 februari jl. is een volgend overleg georganiseerd met bewoners, waar is gesproken over de planning. Ook is de NCG in gesprek gegaan met de gemeente over wat er mogelijk is rondom het ontwerp en over hoe bewoners beter betrokken kunnen worden in het proces. De NCG heeft de gemeente uitgenodigd om bewoners hierover uitleg te geven tijdens een bijeenkomst van de bewoners op 8 maart a.s.
Kunt u een tijdsplanning geven voor alle concrete stappen tot en met de oplevering van de woningen?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u dat deze bewoners ook veel financiële zorgen hebben over de versterking? Weet u dat de herbouwwaarde nog steeds niet is vastgesteld en de inhoud van de taxatie mogelijk weer verouderd is?
Ja. In de gesprekken tussen de NCG en de bewoners is hier aandacht voor. De herbouwwaardes van de woningen komen volledig voor rekening van de NCG. De budgetten krijgen een prijspeildatum mee en rond de oplevering van de nieuwe woning worden ze geïndexeerd voor de inflatie. De bewoners zijn hier persoonlijk over geïnformeerd.
Klopt het dat er ongelijkheid ontstaat doordat de bewoners in deze straten anders worden behandeld dan bewoners uit eerdere fase(s) van de versterking in Ten Post? Waarom heeft een deel van de bewoners te horen gekregen dat door hun gewenste aanpassingen, zoals het verplaatsen van de voordeur of het verhogen/verlagen van het dak, niet mogen plaatsvinden?
De bouwplannen en dus ook daarin opgenomen wensen van bewoners moeten voldoen aan geldende welstandseisen en bestemmingsplannen. Voor alle bewoners gelden dezelfde welstandseisen, maar de specificaties van de bestemmingsplannen kunnen per situatie verschillen. De NCG gaat hierover met de gemeente in gesprek.
Erkent u dat doordat deze bewoners nu door de jarenlang vertraagde versterkingsoperatie een veel hogere energierekening hebben? Snapt u dat zij zeggen dat de kosten de pan uit rijzen en dat zij daar grote zorgen over hebben?
Ik begrijp dat de toegenomen energieprijzen tot grote zorgen leiden onder bewoners. De nieuwe woningen worden zonder aansluiting op aardgas gebouwd, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Dit zal tot financiële voordelen leiden voor de bewoners.
Waarom heeft u negatief geadviseerd op een motie om bewoners te compenseren voor een hogere energierekening, ontstaan door de vertraagde versterking?1
In het tweeminutendebat Mijnbouw Groningen van 20 december 2022 heb ik deze motie onderbouwd ontraden. Er zijn verschillende regelingen die voorzien in compensatie van de hoge energiekosten in Nederland, en in steun bij verduurzaming van woningen in Groningen. Ik kijk bovendien momenteel naar de mogelijkheden om de groep bewoners die door de vertraagde versterkingsopgave een hogere energierekening heeft te identificeren.
Bent u alsnog bereid deze bewoners te compenseren voor de hoge energiekosten die ze moeten maken doordat de overheid haar beloftes bij de versterking niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de communicatie tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en deze bewoners niet goed verloopt? Erkent u dat het uitermate pijnlijk is om op vrijdagmiddag voor de kerstvakantie nieuwe vertraging aan te kondigen en vervolgens onbereikbaar te zijn voor commentaar? Snapt u dat bewoners daarvan concluderen dat het «vooropgezet» is en «geen stijl» heeft?
Ik ben het met u eens dat de timing ongelukkig was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb toegelicht, is afgesproken om de communicatie en het persoonlijke contact tussen de NCG, de aannemers en de bewoners te verbeteren.
Snapt u dat deze bewoners na al deze ellendige jaren stellen dat het vertrouwen in de NCG ver te zoeken is en ze naar hun gevoel alleen maar worden voorgelogen?
Ik zet mij ervoor in het vertrouwen in de overheid van de Groningers te herstellen. Om het besluitvormingsproces transparanter te maken, maakt de NCG voortaan de reden waarom er veranderingen worden doorgevoerd die impact hebben op realisaties voor inwoners openbaar. Bovendien verbetert de NCG de communicatie met bewoners en samenwerking tussen verschillende partijen en overheden.
Bent u bereid met deze bewoners op korte termijn in gesprek te gaan over het door de overheid vernielde vertrouwen en de concrete daden die nodig zijn?
Ja. Tijdens het commissiedebat Mijnbouw Groningen van 1 februari jl. heb ik uw Kamer toegezegd met deze bewoners in gesprek te gaan en uw Kamer over de uitkomst hiervan te informeren. Ook is de algemeen directeur van de NCG met de bewoners in gesprek om te kijken wat zij voor hen kan betekenen.
Herkent u dat deze twee straten niet op zichzelf staan maar het zoveelste voorbeeld zijn van een slecht verlopende versterkingsoperatie? Klopt het dat er bij veel projecten in de planvormingsfase tot jarenlange vertraging ontstaat mede door financiële discussies?
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor vertragingen in bouwtrajecten. Iedere vertraging brengt voor bewoners nieuwe onzekerheid met zich mee en zorgt er voor dat ze hun eigen planning moeten aanpassen. Dit is niet goed voor het vertrouwen in de instanties en daarom moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen.
De NCG vereenvoudigt momenteel haar werkprocessen, zowel intern als tussen betrokken partijen. Zo werkt de NCG aan een verbeterplan om de interne processen te optimaliseren, waarbij de planvorming en mogelijk te bureaucratische (financiële) processen worden meegenomen.
Wat is er gedaan met de, herhaalde, oproep van toezichthouder Kockelkoren van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit juni 2023 dat de versterkingsoperatie tot drie keer sneller moet om te garanderen dat de operatie in 2023 klaar is?2
Naar aanleiding van de oproep van het SodM heeft de NCG diverse processen verbeterd of verbeteringen in gang gezet om hieraan te werken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb toegelicht. Het kalenderjaar 2023 staat in het teken van het afronden van de opnames en beoordelingen. Hierdoor is in 2024 duidelijk hoeveel en welke woningen versterkt moeten worden, en kan de NCG dit gericht plannen. Daarnaast heeft de NCG de afgelopen jaren geïnvesteerd in meer capaciteit intern en in de markt, en zal dit de komende jaren ook blijven doen om ervoor te zorgen dat de beoordelingen die klaar liggen zo goed en voorspelbaar mogelijk worden opgepakt. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies van de heer Wientjes wordt gewerkt aan het verder verbeteren en versnellen van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat het SodM in haar rapportage ook concludeert dat juist de fases na opname en beoordeling nu (veel) te traag verlopen? Bent u het eens met de terecht harde woorden dat de al jaren beloofde versnelling in de uitvoering nog niet waarneembaar is?
Ik ben het met u eens dat de versterkingsoperatie nog niet snel genoeg gaat. Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over de voortgang van de versterkingsopgave van de NCG van 30 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1118), is het aantal woningen dat jaarlijks bouwkundig is versterkt toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Wel moet het tempo in de komende jaren verder worden opgevoerd om afronding van de versterking in 2028 in beeld te houden. Het meerjaren versterkingsplan (MJVP) gaat ook uit van een hoger aantal te versterken woningen in de komende jaren: de doelstelling voor 2023 is 1.100 bouwkundig versterkte adressen te realiseren, en vanaf 2024 schaalt de NCG stapsgewijs op naar meer dan 2.000 per jaar. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies Wientjes wordt hieraan gewerkt.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat het aantal adressen waarvan de fase van de planvorming is gestart in een jaar tijd is gehalveerd, van bijna 3.200 naar 1.400?
De NCG is gestart met een verbeterplan dat onder meer belemmeringen in de planvorming moet wegnemen. De NCG screent het hele proces op zoek naar verbeteringen en zal de administratieve afwikkeling vereenvoudigen voor inwoners.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat in het eerste kwartaal van 2022 slechts aan 440 adressen werd gebouwd en dat dat aantal jaren niet zo laag is geweest?
Het aantal adressen waaraan getimmerd werd, is later in het jaar fors gestegen. Zo werd in het vierde kwartaal van 2022 aan ruim 1.600 adressen gebouwd. De doelstelling van de NCG om van minimaal 1.000 woningen de bouw af te ronden in 2022 is behaald.
Welke stappen zijn gezet en welke gaan gezet worden om te zorgen dat het ontstane stuwmeer van adressen van de fase Planvorming naar de hierop volgende fase van uitvoering wordt aangepakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 15 en 16.
Kent u het bericht «VEH: Vertrouwen Groningers in gaswinningsgebied bereikt dieptepunt»?3 Herkent u dat het vertrouwen nog nooit zo lag was en dat de bovenstaande problemen bij de versterkingsoperatie daar sterk aan bijdragen?
Ik ken dit bericht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Kent u de open brief van de directeur NCG aan de inwoners van Groningen? Deelt u onze mening dat de in deze brief gedane beloftes zeer sterk lijken op beloftes die door voorgangers werden gedaan die daarna vak niet zijn waargemaakt? Wat is er nu concreet anders? Wat maakt dat de beloftes nu wel ingelost zullen worden?
In de open brief gaat de directeur van de NCG in op de verbetering van de handelwijze en acties die reeds in gang zijn gezet bij de NCG en in 2023 tot ontwikkeling moeten komen. Zo heeft de NCG de eerste 50 bezwaren inmiddels versneld afgehandeld, zijn de contactgegevens van de directie van de NCG beschikbaar gesteld op de website van de NCG, en worden de bezoeken aan de steunpunten en ronde door het aardbevingsgebied van de directie van de NCG op dit moment gepland. Ten slotte is het bureau dat de planningen gaat doornemen gestart en de eerste resultaten worden in maart verwacht. Daarmee zijn de eerste verbeteringen die in de open brief worden genoemd gezet.
Het bericht ‘Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: ‘Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien»?1
Ja
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Bent u enorm geschrokken van de volgende uitspraak; «Wat dat betreft is het een geluk bij een ongeluk dat de brand in de ochtend plaatsvond, meent Vos. «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien geweest.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. De betreffende brand heeft ook op mij indruk gemaakt qua omvang en gevolgen. Gelukkig zijn bij deze brand geen slachtoffers gevallen. Het klopt dat in een nachtelijke situatie de brand mogelijk grotere gevolgen kunnen hebben.
Deelt u de mening van deze brandexperts dat de brandveiligheid van deze containerwoningen in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat met unitbouw (waaronder met containers) brandveilige woningen kunnen worden gebouwd. Aan de betreffende woningen worden in het Bouwbesluit 2012 ook brandveiligheidseisen gesteld. Ik begrijp wel dat de betreffende brand vragen oproept over de brandveiligheid van unitbouw. Van belang daarbij zijn de bevindingen van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over deze brand (4) en het verdere onderzoek in Amsterdam bij 24 unitbouwcomplexen (2). Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn.
Vindt u dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van de gemeente Amsterdam en de woningcorporatie Lieven de Key? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorg voor de brandveiligheid van een gebouw is aan de gebouweigenaar. Toezicht en handhaving is belegd bij de gemeente (bevoegd gezag). De gemeenteraad kan burgemeester en Wethouders aanspreken op de uitvoering hiervan. Uit de raadsbrief van 18 november2 bij het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) blijkt dat de gemeente hieraan invulling geeft richting de woningcorporatie. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van (deze) containerwoningen in Nederland, zoals door de brandweer is geadviseerd, mede gezien het feit dat de gemeente Amsterdam nu besloten heeft om onderzoek te doen naar 24 complexen, die bekendstaan als «tijdelijke unitbouw met woonfunctie»?2
De Veiligheidsregio heeft het onderzoek naar andere unitgebouwen alleen geadviseerd voor de gemeente Amsterdam en niet voor heel Nederland. Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn, waaronder eventuele verduidelijking of aanpassing van de wetgeving. Het betrekken van de brandweer bij de beoordeling van nieuwe unitbouw, is in algemene zin aan de gemeente als bevoegd gezag.
Indien u niet bereid bent om onderzoek te doen naar alle containerwoningen, bent u dan wel bereid, zoals door de brandweer is geadviseerd, om containerwoningen die vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd zijn met spoed te onderzoeken op brand- en veiligheidsrisico’s?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de brandweercommandant eens dat er een aanpassing van de wetgeving moet komen en dat de brandweer, totdat er een aanpassing van wet- en regelgeving komt, bij nieuwe situaties van (tijdelijke) unitbouw betrokken zou moeten worden, zodat zij een risicogerichte advies met aanbevelingen kunnen uitbrengen? Zo ja, per wanneer komt u met deze aanpassing van wet- en regelgeving naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de veiligheid van deze containerwoningen in de Riekerhaven? Staat u nog achter uw antwoorden?5
Bij deze Kamervragen heeft u in relatie tot de Riekerhaven alleen vragen gesteld over de schade aan het dak door de storm Eunice. Ik sta nog achter deze antwoorden.
Waarom heeft u toen niet ingegrepen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden.
Welke lessen trekt u uit de brand in de containerwoningen in de Riekerhaven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de (brand)veiligheidseisen van flexwoningen? Staat u nog achter uw antwoorden?6
Ja, ik sta nog achter deze antwoorden.
Moeten flexwoningen aan dezelfde (brand)veiligheidseisen voldoen als permanente woningen?
Voor flexwoningen gelden ten minste de Bouwbesluiteisen voor tijdelijke bouw. Als basis betreft dit de eisen voor bestaande bouw maar voor (brand-)veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid geldt een hoger niveau.
De Woonstandaard (van het netwerk conceptueel bouwen en Aedes) kent ook flexwoningen met het niveau permanente bouw. Deze moeten voldoen aan de (brand)veiligheidseisen van het Bouwbesluit voor (permanente) nieuwbouw. We zien dat – afhankelijk van locatie en andere overwegingen – steeds meer wordt gekozen voor flexwoningen met deze kwaliteit.
Hoeveel flexwoningen voldoen nu nog steeds niet aan het Bouwbesluit voor nieuwbouw?
Ik heb hierover geen informatie.
Bent u nu wel bereid om een APK-keuring in te stellen voor flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Bij de bouw van flexwoningen zal steeds een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De gemeente als bevoegd moet daarbij het bouwplan toetsen en kan vervolgens toezicht houden op de bouw. Ik vind het niet proportioneel om aanvullend een wettelijke periodieke beoordeling voor flexwoningen in te stellen. De bouw van grondgebonden flexwoningen gaat straks ook vallen onder de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) waarmee een verbetering van de bouwkwaliteit wordt beoogd.
Bent u bereid om na alle ellende met containerwoningen af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat met unitbouw ook (brand)veilige woningen kunnen worden gebouwd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het bericht; «Extra veiligheidsmaatregelen wooncomplex Riekerhaven na advies brandweer»?7
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak; «Het complex voldoet aan de wet- en regelgeving, zo blijkt uit de behorende vergunning. Toch stelt de brandweer dat er sprake is van een brandonveilige situatie»?8
De Veiligheidsregio spreekt in haar onderzoeksmemo (4) uit dat «uit documenten behorende bij de vergunning blijkt dat er sprake is van een brandveiligheidsniveau dat voldoet aan wet- en regelgeving». Daarmee is nog niet gezegd dat het gebouw ook daadwerkelijk is gebouwd volgens de vergunning. De Veiligheidsregio heeft na de brand ter plaatse een visuele inspectie uitgevoerd en daarbij enkele gebreken geconstateerd. Ook is de Veiligheidsregio van oordeel dat de schilconstructie in het dak tot een brandonveilige situatie leidt. Ik snap de uitspraak van de Veiligheidsregio, maar ook hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Bent u het met de brandweer eens? Zo ja, wat gaat u vervolgens hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn vorige antwoord.
Hoeveel containerwoningen zijn er landelijk vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd?
Ik heb hierover geen landelijke informatie. In de Amsterdamse raadsbrief van 18 november 2022 staat dat onderzoek tot nu erop lijkt te duiden dat Riekershaven het enige complex in Amsterdam van vóór 2007 met een schildakconstructie.
Waarom zijn er geen aanvullende maatregelen getroffen zoals verwoord in de «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» (2007, VROM) waarin de aanbevelingen uit deze publicatie van belang zijn om een veiliger situatie te verkrijgen?
Deze wegwijzer, een publicatie van de toenmalige VROM-inspectie, geeft voor unitbouw aanwijzingen in relatie tot het voldoen aan het Bouwbesluit en voor het nemen van verdere brandveiligheidsmaatregelen.
Unitbouw moet ten minste voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de wegwijzer kan hierbij worden gebruik. Toepassing van de wegwijzer is echter niet verplicht. Uit het onderzoeksmemo van de veiligheidsregio (4) maak ik op dat volgens de veiligheidsregio bij Riekershaven deze wegwijzer niet is gevolgd.
Kunt u bij de brandveiligheidseisen bij containerwoningen en andere tijdelijke bouwwerken ingaan op de volgende aspecten:
Unitbouw (waaronder containerwoningen) en andere tijdelijke bouwwerken moeten ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Een belangrijke eis in het Bouwbesluit daarbij is de brandcompartimentering van een bouwwerk.
De in vraag 21 genoemde «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» geeft aanwijzingen voor een goede brandcompartimentering bij unitbouw. De genoemde drie aspecten komen uit deze wegwijzer en spelen een belangrijke rol bij het volden aan de Bouwbesluiteisen.
Bij woningbouw is in het algemeen iedere unit een afzonderlijke woning en geldt er tussen de units (woningen) een brandwerendheidseis in het Bouwbesluit. Om te voldoen aan deze eis zullen kabel- en leidingdoorvoeringen moeten zijn afgedicht. Ook moeten bij ventilatiekanalen brandkleppen zijn aangebracht. Verder moet de uitbreiding van brand naar andere units via holle (loze) ruimten worden beperkt. Compartimentering van deze holle ruimten of opvulling met onbrandbaar materiaal is daarbij een oplossing.
Bij het bezien van verdere acties in relatie tot de brandveiligheid van unitbouw zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 betrek ik ook deze wegwijzer.
Moeten de containerwoningen aan de Riekerhaven die in z’n totaliteit langer dan 15 jaar bestaan aan het Bouwbesluit nieuwbouw voldoen? Zo ja, kunnen we dan concluderen dat de containerwoningen aan de Riekerhaven niet of onvoldoende (brand)veilig waren? Zo nee, is het verplaatsen van containerwoningen binnen 15 jaar dan niet gewoon een middel om aan de strengere eisen van (brand)veiligheid te ontkomen en zo ja, vindt u dat hierdoor mensenlevens op het spel staan zoals nu gebleken is?
Deze woningen hoeven niet te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 nieuwbouwniveau. Uit het onderzoeksmemo (4) van de Veiligheidsregio blijkt dat het betreffende woonblok eerder in 2004 op een andere locatie was geplaatst en in 2015 is verplaatst naar de Riekerhaven. Bij verplaatsing kan volgens het Bouwbesluit 2012 worden volstaan met het (brand)veiligheidsniveau van het oorspronkelijke woonblok (het zogenaamde rechtensverkregen niveau). Bij de bouw van het oorspronkelijk woonblok in 2004 moest worden voldaan aan het niveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit 2003.
Het veiligheidsniveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit ligt tussen het veiligheidsniveau voor bestaande bouw en nieuwbouw in. Vanwege de financiële haalbaarheid van tijdelijke bouw is gekozen voor dit veiligheidsniveau. Bij tijdelijke bouw (tot 15 jaar) is sprake van een kortere afschrijvingstermijn en bij het verplaatsen ervan zijn er kosten. Ik heb geen aanwijzingen dat er voor tijdelijke bouw wordt gekozen om onder de hogere eisen voor nieuwbouw uit te komen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de containerwoningen aan de Riekerhaven die in 2015 geplaatst zijn slechts hoeven te voldoen aan het Bouwbesluit uit 2003 en niet aan het nieuwste bouwbesluit?
In mijn antwoord op vraag 23 heb ik de achtergrond bij de Bouwbesluit-eisen gegeven. Ik kan nog geen conclusies trekken en verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vragen 6,7 en 8.
Klopt het dat de rookmelders niet op elkaar waren aangesloten en/of niet goed functioneerden?
De informatie die ik hierover heb staat in het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4). Daarin wordt gemeld dat «alle woningen zijn voorzien van een rookmelder aangesloten op het lichtnet, maar sommigen zijn onklaar gemaakt».
Hoeveel containerwoningen hebben landelijk nog geen rookmelder?
Ik heb hierover geen informatie.
Kan de gemeente Amsterdam handhavend optreden als deze containerwoningen niet voldoen aan het Bouwbesluit? Zo ja, waarom heeft de gemeente Amsterdam niet handhavend opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemeente Amsterdam kan handhavend optreden als niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de gemeente Amsterdam richting de corporatie optreedt.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; ««Die containers zijn gemaakt van staal,» zegt voormalig brandweerman Fred Vos. «Eigenlijk zijn het dus gestapelde metalen blokkendoosjes. Als bouwmateriaal is dat zeer warmteleidend.»»?9
Allereerst merk ik op dat uit het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) volgt dat het woningblok dat getroffen is door brand niet bestond uit stalen containers maar uit houtskeletbouwunits.
Er bestaat ook unitbouw met stalen containers en deze moet eveneens voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
Wat vindt u van de volgende uitspraken; ««Omdat het staal zo veel hitte doorgeeft, is het van cruciaal belang dat de containers goed worden geïsoleerd en gecompartimenteerd. Vos: «Dat houdt in dat de brandwerendheid van alle wanden ervoor zorgt dat een brand beperkt blijft tot een bepaalde afmeting van het vloeroppervlak. Die containers zijn met elkaar verbonden via verbindingsruimten en gangen. Omdat de stalen wanden zo geleidend zijn, is het bijna onmogelijk om in de gangen een toereikende isolatie te hebben. Ook de dakruimte vormt een gevaar, aldus Suurenbroek. «Het gevaar zit »m in de verloren ruimtes boven en rondom de containers»»?10
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld moet ook unitbouw met stalen containers voldoen de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Bij de nadere beschouwing van de brandveiligheid van unitbouw (zie mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8) zal ook unitbouw met stalen containers worden betrokken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Bovendien ziet Suurenbroek dat woningen in dit soort complexen vaak aangesloten zijn op hetzelfde ventilatiesysteem dat de af- en aanvoer van lucht regelt. «Zo verspreidt de rook zich snel naar andere containers. En rook wordt vaak gevolgd door brand.»»?11
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandcompartimentering tussen woningen. Dit geldt ook voor unitbouw. Bij deze compartimentering moet ook de branduitbreiding via het ventilatiesysteem worden voorkomen.
Vindt u dat om het zekere voor het onzekere te nemen alle bewoners in de Riekerhaven zo spoedig mogelijk allemaal een vervangende woonruimte moeten krijgen, aangezien in de memo door de brandweercommandant geconcludeerd wordt dat er sprake is van een brandonveilige situatie die in de nacht met beperkt zicht en waakzaamheid een negatief effect kan hebben op het verloop van de brand? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit op een goede manier gebeurt waarin de bewoners maximaal tegemoet wordt gekomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de Veiligheidsregio aanvullend heeft geconcludeerd dat met het nemen van (tijdelijke) maatregelen, de woningen in Riekerhaven veilig kunnen worden bewoond. Het is aan de gemeente en gebouweigenaar om hier verder invulling aan te geven, zoals beschreven in de raadsbrief.
Wat kunt u richting de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Lieven de Key voor mensen betekenen die niet naar die containerwoningen willen terugkeren?
Ik begrijp dat er bewoners zijn die na de brand liever niet willen terugkeren naar de woningen, ondanks dat er volgens de gemeente met tijdelijke maatregelen sprake is van een veilige situatie. Ik zie voor mij geen rol hierbij.
Waarom is er een lange huurstaking nodig voordat Lieven de Key overstag gaat bij een simpele eis als het wegwerken van achterstallig onderhoud?
Ik vind dat woningcorporaties moeten zorgen voor goede en veilige woningen. Onderhoud en de kwaliteit van woningen komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG13. Ik ga er vanuit dat iedere corporatie hier goede invulling aangeeft, zo ook Lieven de Key.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Ja, het startcomplex heeft inmiddels een geschiedenis van ellende en klachten over de slechte staat van de containerwoningen. In februari blies storm Eunice tot twee keer toe grote delen van het dak van het complex. Eén woning werd doorboord met een dakplaat.»?12
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (9) ben ik ingegaan op de stormschade. Bij de storm Eunice was sprake van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt.
Hoe kan het gezien bovenstaande uitspraak en volgens bewoners iedereen allang wist dat het complex niet brandveilig was en ook brandexperts hun vraagtekens zetten, dat woonstichting Lieven de Key de signalen over onveiligheid niet kent?
Dat weet ik niet, het bevoegd gezag ligt bij gemeente. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Bent u bereid om met studentenvakbond ASVA in gesprek te gaan over de veiligheid van containerwoningen en studentenhuisvesting in zijn algemeenheid? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat studentenhuisvesting veilig moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (TK 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed. Een gesprek met ASVA ligt wat mij betreft nu niet in de rede.
Begrijpt u nu aan de hand van de volgende uitspraak; ««Dit is een plek voor skere (arme) mensen,» zegt voornoemde overbuurvrouw»13, wat ik bedoel met tweederangsburgers als gevolg van de flexibilisering van de volkshuisvesting zoals ik dat ook eerder aangekaart heb in mijn eerder gestelde Kamervragen14?
In mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen (9) ben ik hierop eerder ingegaan. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Begrijpt u dat mensen met een lager inkomen aangeven dat zij niet hetzelfde recht op een veilige woning hebben als mensen met een hoger inkomen, aangezien containerwoningen (vooral) bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit voor u een reden om af te zien van de bouw van flexwoningen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk graag dat tijdelijke unitbouw en flexwoningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Neemt Lieven de Key signalen wel serieus genoeg gezien ook de verschillende uitspraken in het artikel van AT5 d.d. 17 november jongstleden?15
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Kan woningcorporatie Lieven de Key nalatigheid worden verweten, nu zij zelfs trots was op de (brand)veiligheid van deze containerwoningen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zoveel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Wat vindt u van de uitspraak; «Dit is een wijzende vinger naar de organisatie waarmee ik drie jaar lang heb samengewerkt op het gebied van brandveiligheid. Drie jaar lang heb ik als een alarmklok gefunctioneerd bij een organisatie die in coma ligt. Want hoe je het ook wendt of keert, Lieven de Key doet er gewoon niets mee»?16
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Kan woningcorporatie Lieven de Key gezien hetgeen nu en eerder gebeurd is, bestempeld worden als een malafide verhuurder of is deze titel alleen voorbehouden aan particuliere verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarin betrekken wanneer een woningcorporatie als malafide verhuurder aangemerkt kan worden? Als het negeren van signalen over (brand)onveiligheid niet tot malafide verhuurpraktijken gerekend kan worden, wat dan wel?
Ik beschik over onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over het handelen van deze woningcorporatie in relatie tot deze gebouwen.
Wat vindt u van de uitspraak; «Hoewel het nieuwe brandmeldsysteem is geïnstalleerd, leidt het wekelijks tot valse brandalarmen met lakse reactietijd onder bewoners tot gevolg. Het verzuim van Lieven de Key na tal van mailwisselingen, belletjes, talloze valse brandalarmen en bezoekjes van de brandweer maakt dat de mantra over Lieven de Key zo collectief geaccepteerd is»?17
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Wat vindt u ervan dat de brandweercommandant (Tijs van Lieshout) in zijn definitieve memo constateert dat er ook geen verzoeken bekend zijn van het bevoegd gezag om op locatie te komen controleren, terwijl er wel degelijk voldoende signalen door de bewoners geuit waren (zeker na het wegwaaien van het dak) en, wat uit bovengenoemde uitspraak blijkt, waren deze signalen er ook niet veel eerder?18
Het is aan de gemeente Amsterdam (bevoegd gezag) om de brandweer al dan niet te betrekken bij de beoordeling van de brandveiligheid van een gebouw. In relatie tot de Riekerhaven zijn er door de gemeente blijkbaar geen verzoeken gedaan aan de brandweer om op locatie controles uit te voeren.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over brandgevaarlijke containerwoningen in het studentencomplex aan de Vrydemalaan in Groningen waar in de winter het water door de meterkast stroomt en in de zomer Saharatemperaturen voor ondraaglijke omstandigheden zorgen, wetende dat twee maanden later op 25 augustus ook daar brand is uitgebroken? Staat u nog achter uw antwoorden?19 20
Uw eerdere vragen over dit studentencomplex en mijn antwoorden daarop hadden betrekking op de brandveiligheid in relatie tot de waterschade in de meterkast. Ik sta nog steeds achter deze antwoorden. Wel ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u mijn eerder gestelde Kamervragen over bijvoorbeeld de veiligheid van containerwoningen aan nu ook uit de definitieve memo van de brandweercommandant blijkt dat enkele bouwkundige gebreken zijn geconstateerd en deze brandweercommandant aangeeft dat de brandwerende scheiding niet overal voldoende is zoals bijvoorbeeld bij sommige schachten die tevens uitkomen op het dak?21
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Indien u niet bereid bent om af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen, bent u dan wel bereid om de (brand)veiligheidsvoorschriften van containerwoningen gelijk te stellen aan de (brand)veiligheidsvoorschriften voor permanente woningen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Dit is zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Sociale huurwoningen entrepotdok: ‘Stop de massale uitverkoop’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sociale huurwoningen entrepotdok: «Stop de massale uitverkoop»»1?
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik vind het wenselijk dat verkopen van corporatiewoningen in het goed overleg tussen woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisatie aan de orde komen. Inmiddels heb ik begrepen dat de gemeente Amsterdam en de Alliantie in overleg zijn over de voorgenomen verkoop van woningen, en dat de Alliantie besloten heeft om de verkoop tijdelijk te staken. De Alliantie en de gemeente Amsterdam vinden het van groot belang dat de samenwerking tussen gemeente en corporatie goed blijft. In goed overleg is besloten om samen een mediation-traject in te gaan om na te gaan of er daadwerkelijk conform de Samenwerkingsafspraken, zoals vastgesteld in het overleg tussen gemeente en de woningcorporaties, is gewerkt.
Staan deze en andere verkopen van sociale huurwoningen niet haaks op wat u in de Nationale Prestatieafspraken afgesproken hebt waarin de volgende afspraak is vastgelegd; «Gegeven de huidige lange wachtlijsten is het wenselijk met prioriteit in te zetten op het realiseren van meer sociale huurwoningen. Op het moment dat de sociale voorraad weer groeit, ontstaat meer ruimte om woningen zo mogelijk te verkopen aan zittende huurders of andere huurders in de corporatiesector. Daarmee kan het betaalbare koopsegment groeien zonder dat de sociale huursector hierdoor afneemt.»? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Verkopen van woningen door corporaties zijn een onderdeel van een gezonde bedrijfsvoering, en als zodanig zijn verkopen van sociale huurwoningen dus niet strijdig met de Nationale Prestatieafspraken. De Nationale Prestatieafspraken hebben onder meer tot doel om de voorraad sociale huurwoningen in Nederland zoveel mogelijk te laten toenemen door de bouw van 250.000 sociale huurwoningen. Om dit mogelijk te maken zullen in sommige gevallen ook verkopen van woningen nodig zijn, zoals ook in de Nationale Prestatieafspraken zelf is toegelicht.
Deelt u de mening dat deze verkoop en andere verkopen mede op basis van de afspraken in de Nationale Prestatieafspraken geen doorgang moeten vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om naleving van de gemaakte afspraken te eisen, hetzij met woningcorporatie De Alliantie en/of Aedes? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord een onderscheid maken in deze en andere verkopen?
Zie antwoord op vraag 3.
Vindt u dat De Alliantie, vanwege het feit dat zij haar financieel belang boven het (inter)nationaal recht op behoorlijke huisvesting van mensen stelt die door inkomen niet makkelijk een woning kunnen vinden, zich als marktpartij opstelt in plaats van volkshuisvester? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het feit dat een woningcorporatie, in dit geval de Alliantie, sociale huurwoningen verkoopt, betekent niet per definitie dat zij daarmee haar financieel belang boven het (inter)nationaal recht op behoorlijke huisvesting stelt. Evenmin betekent dit dat de woningcorporatie zich daarmee opstelt als een marktpartij. De opbrengsten van de verkoop moeten ten goede komen aan de volkshuisvesting en kunnen worden aangewend voor een uitbreiding van de sociale woningvoorraad en/of aan een betere kwaliteit daarvan. Ter informatie: in 2022 heeft de Alliantie 257 woningen verkocht, en 1.029 woningen gebouwd. Zij leveren daarmee een waardevolle volkshuisvestelijke bijdrage. In Amsterdam alleen gaat dit om 509 nieuwbouwwoningen (waarvan 474 sociaal en 35 middensegment), en 131 verkochte woningen (waarvan 128 woningen uit het sociale segment).
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Hochstenbach is kritisch op het woonbeleid en de alsmaar slinkende sociale huurvoorraad. Hij wijst woningcorporaties, die zich gedragen als marktpartijen, aan als een van de oorzaken.»2?
Ik heb hiervoor aangegeven dat het streven van het kabinet is om het aantal sociale huurwoningen te laten toenemen. De woningcorporaties onderschrijven deze ambitie. Sinds 2018 groeit de sociale huurvoorraad ook jaar op jaar weer, na een afname tussen 2013 en 2017.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Volgens de buurtbewoners van het Entrepotdok worden met de plannen van De Alliantie de lage- en middeninkomens uit het centrum van de stad verdreven.»3?
Ik herken dat, gezien de gewilde locatie, de betreffende woningen in het Entrepotdok na verkoop waarschijnlijk niet meer beschikbaar zullen zijn voor lagere en middeninkomens. Dit betekent niet automatisch dat daarmee deze inkomensgroepen uit het centrum worden verdreven, dat is van veel meer factoren afhankelijk, zoals de nieuwbouw van betaalbare woningen, het passend toewijzen en het bevorderen van de doorstroming.
De woningcorporaties maken hier afspraken over met de gemeente Amsterdam. In die afspraken worden de bouw- en verkoopactiviteiten van de verschillende corporaties gekoppeld aan de investeringsopgave (verduurzaming en nieuwbouw). Zo worden in het centrum van Amsterdam ook sociale huurwoningen gebouwd. In Centrum-Oost, de wijk waarin het Entrepotdok ligt is het aandeel sociale huurwoningen 40%. De voorraad sociale- en middenhuurwoningen van de corporaties is hier sinds 2020 met 614 woningen gegroeid.
Ziet u in dat sociale huurders steeds minder in het centrum kunnen wonen waar ze over het algemeen wel moeten werken? Zo ja, gaat u hier iets tegen doen (en wat)? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat met deze verkoop bevolkingspolitiek wordt bedreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel deze mening niet, zie mijn antwoord op vraag 7.
Klopt het dat deze verkoop ook niet past in de gemeentelijke prestatieafspraken waarin is afgesproken dat in marktgebied I, waar het Entrepotdok onder valt, het aandeel sociale huurwoningen niet onder de 45% van het totaal mag dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de afspraken tussen gemeente en corporaties is afgesproken dat in Centrum Oost, waar het Entrepotdok onder valt, de woningcorporaties terughoudend zijn met verkoop van sociale huurwoningen. Daarnaast is voor Centrum Oost afgesproken dat de absolute voorraad sociale en middeldure huurwoningen minimaal gelijk blijft in het gebied.
In de prestatieafspraken en de bijbehorende «uitvoeringsovereenkomst verkoop» is geen percentage genoemd, maar een aantal vastgelegd. «Corporaties zorgen ervoor dat er tenminste 47.000 woningen in het geheel van de stadsdelen Centrum en Zuid en de gebieden Oud West, Oostelijk Havengebied, Overhoeks en Houthavens in hun bezit blijven (deze gebieden tezamen werden eerder aangeduid als marktgebied4». Op de laatste peildatum (1-1-2022) was het aantal sociale huurwoningen in deze gebieden 48.485.
Begrijpt u dat de vraag «van wie is de stad» steeds vaker gesteld wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De gemeente en de Amsterdamse woningcorporaties hebben afspraken gemaakt over de betaalbare woningvoorraad in verschillende delen van de stad, zie mijn antwoord op vraag 10.
Klopt het dat De Alliantie in het verleden zou hebben gezegd dat de sociale huurwoningen in het Entrepotdok nooit verkocht zouden worden?
Ik kan geen uitspraken doen over uitlatingen van individuele medewerkers van de Alliantie. De Alliantie geeft aan dat het beleid van de woningbouwcorporatie jarenlang was gericht op het behouden van huurwoningen op het Entrepotdok. Als gevolg van de grote maatschappelijke opgave (nieuwbouw en verduurzaming) is de verkoop van een aantal woningen in Entrepotdok toch in beeld gekomen. De verwachting is dat er maximaal 3 a 4 woningen per jaar verkocht kunnen gaan worden.
Welke gevolgen heeft deze ruimtelijke segregatie voor onder andere scholen, sportverenigingen en voorzieningen?
Het lokale beleid is gericht op het behoud van een betaalbare voorraad in de gewilde delen van de stad, zie mijn antwoord op de vragen 10 en 11.
Deelt u de mening dat in tijden van een enorm tekort aan sociale huurwoningen deze niet verkocht mogen worden zolang deze schaarste aanwezig is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Past deze verkoop in uw beleid om mensen betaalbaar te laten wonen, aangezien het percentage van mensen in Amsterdam dat te duur woont significant te hoog is (bijna één op de vijf)4? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen om de betaalbaarheidscrisis in Amsterdam niet verder te laten oplopen?
De oplossing voor zowel beschikbaarheid als betaalbaarheid moet komen van het uitbreiden van de voorraad woningen in het sociale en het midden huursegment. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals ook blijkt uit verschillende van mijn programma’s en de Nationale Prestatieafspraken. Daarbij is in het bijzonder ook de uitbreiding van de huurprijsregulering naar het middensegment van belang.
Deelt u de mening dat de overheid in beginsel moet zorgen voor voldoende betaalbare en passende huisvesting, met name voor de groepen voor wie de toegang een probleem is in casu mensen met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, past deze verkoop in deze zorgverplichting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De overheid heeft de taak om zorg te dragen dat alle burgers goede en betaalbare huisvesting kunnen vinden, dus zeker ook voor degenen met een lager inkomen. In Nederland beschikken we over een, ook in internationale vergelijking, grote sociale huursector. Verder is een groot deel van de huursector gereguleerd, en deze regulering wordt nu ook verder uitgebreid naar het middensegment. De verkoop van individuele woningen of complexen door woningcorporaties doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat een vermindering van de sociale woningvoorraad, terwijl er sprake is van een tekort aan sociale huurwoningen, in beginsel niet in lijn is met het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 16.
Klopt het dat verschillende onderzoeken uitwijzen dat huisvesting de sleutel is voor het voorkomen en uitbannen van dakloosheid en dat u deze ambitie samen met uw collega bewindspersonen van Volksgezondheid Welzijn Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgesproken heeft? Zo ja, hoe passen deze verkoop en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw ambitie om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Bij het voorkomen en uitbannen van dakloosheid is huisvesting naast preventie van groot belang. In het Nationaal Actieplan Dakloosheid, dat wij afgelopen december lanceerden, zetten we daarom stevig in op huisvesting en preventie. Mijn beleid is erop gericht om te komen tot een betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen voor iedereen. De verkoop van individuele woningen of complexen door woningcorporaties doet daar niets aan af.
Vindt u dat mensen die dakloos zijn, volgens sommige woningmarktexperts is dat aantal 100.000, nog langer dakloos blijven als sociale huurwoningen nog steeds verkocht kunnen worden terwijl er al een enorm tekort aan sociale huurwoningen aanwezig is? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 3, 15, 16 en 18.
Kunt u uitleggen hoe deze en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw programma «een thuis voor iedereen» passen?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 16 en 18.
Kunnen deze en andere verkopen van sociale huurwoningen gezien worden als negatieve consequenties van uw (toekomstig) beleid om in elke gemeente minimaal 30% van de totale voorraad sociaal te laten zijn waardoor grote gemeenten zoals Amsterdam meer sociale huurwoningen laat verkopen, omdat in de gemeente Amsterdam meer dan 30% van de totale voorraad sociaal is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het streven naar 30% sociale huur per gemeente moet zorgen voor een betere regionale spreiding in de sociale huurvoorraad. Daarover moeten gemeenten samen het gesprek voeren. Gemeenten die al meer dan 30% sociale huur hebben kunnen zich meer richten op de bouw van woningen voor middeninkomens. Dat betekent niet automatisch dat het aantal sociale huurwoningen in die gemeenten moet afnemen. Mijn doel is dat de sociale huurvoorraad de komende jaren zoveel mogelijk groeit. Het is vervolgens aan lokale partijen om de omvang van de sociale woningvoorraad, de samenstelling daarvan en de spreiding over wijken en buurten te bepalen.
Vindt u dat 110.000 twintigers en dertigers die noodgedwongen bij hun ouders wonen omdat ze geen sociale huurwoning kunnen vinden, door de verkoop, sloop en liberalisatie van sociale huurwoningen nog langer bij hun ouders moeten blijven wonen met als gevolg dat zij hun leven moeten uitstellen met alle gevolgen van dien? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
De oplossing voor de woningnood moet komen uit het vergroten van de woningvoorraad. Het beleid van het kabinet is daarop gericht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u dat ouderen die afhankelijk zijn van een sociale huurwoning op de beneden verdieping (en eventueel gebruik willen maken van de Van Hoog naar Laag regeling) door de verkoop van sociale huurwoningen op de beneden verdieping steeds moeilijker een woning in het eigen stadsdeel kunnen vinden? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat deze sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten kunnen ouderen voorrang geven bij de toewijzing van vrijgekomen sociale huurwoningen op de begane grond. Dit is vaak een maatwerkoplossing. De sociale huurwoningen die deze ouderen achterlaten komen dan weer beschikbaar voor andere woningzoekenden. Het is verder niet gezegd dat verkopen leiden tot een afname van de sociale huurwoningvoorraad in een buurt of wijk, zoals ik in verschillende eerdere antwoorden heb toegelicht.
Wat vindt u van de volgende uitspraken: «Nu in 2022 is woningnood erger dan ooit, lijkt het», zegt Zwetsloot. «Dit is het moment om de handen ineen te slaan», meent Nemeth. Zwetsloot knikt. «Ik merk veel onvrede. Ook van mensen zoals wij, die eigenlijk best een goede woning hebben. En bij keurige, burgerlijke types zoals mijn vriendin – zelfs die zijn kwaad. Uit onvrede sloot hij (Rob Willemse) zich vorige maand aan bij de bewonerscommissie Entrepotdok»5?
Ik zie deze uitspraken als signalen dat burgers zich – terecht – zorgen maken over de woningnood in Nederland en over de betaalbaarheid van het wonen. Mijn beleid is erop gericht dat te verbeteren.
Begrijpt u dat mensen kwaad zijn?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen die niet, of pas na lang wachten, een passende woning kunnen vinden daar onvrede over voelen.
Hoe passen deze verkoop en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen, aangezien de onderklasse hierdoor steeds moeilijker een woning kan vinden met soms dakloosheid tot gevolg?
Zie mijn antwoord op eerdere vragen.
Wat vindt u van de volgende uitspraken: «Dat De Alliantie de sociale huurwoningen heeft aangeboden de woningen te verkopen aan huurders is geen oplossing, vindt Jonneke Bekkenkamp, lid van de bewonerscommissie Entrepotdok. «Onze woningen werden tussen 1984 en 1989 opgeleverd tegen kostprijs van omgerekend 40.000 euro. In 2007 waren deze woningen volgens de architect door de maandelijkse huuropbrengst al ruim afbetaald.»»6?
Ik kan hierover zonder verdere toelichting geen oordeel over geven. Ik vind dit ook niet direct relevant, omdat een huurprijs bij sociale verhuurders niet wordt bepaald op grond van afschrijving maar op grond van hun sociale taakstelling en de noodzaak om ook in de toekomst over middelen te beschikken voor het invullen van hun sociale taak. Woningcorporaties hebben de opbrengsten van hun woningen, zij het uit verhuur dan wel uit verkoop, nodig om ook in de toekomst voor voldoende goede sociale huurwoningen te kunnen zorgen. Door huurders woningen ver onder de marktprijs aan te bieden, wordt het streven om de voorraad sociale huurwoningen te laten toenemen ondermijnd.
Wat vindt u ervan dat bewoners aangeven dat investeringen in achterstallig onderhoud uitbleven terwijl de huren stegen?
De Alliantie geeft aan dat zij samen met de andere eigenaren van de VvE heeft geïnvesteerd in het onderhoud van het pand, waardoor er geen achterstallig onderhoud is.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Terwijl kopers slapend rijk zijn geworden, zijn wij een vermogen aan huur kwijtgeraakt. Dat is de voornaamste reden waarom huurders hun eigen woning niet kunnen kopen tegen de huidige taxatiewaardes van 375.000 tot 550.000 euro. Haar onderbuur en mede-opsteller van de petitie Rob Willemse sluit zich daarbij aan. «De meeste mensen hier zijn niet in staat hun woning te kopen, die krijgen de hypotheek niet rond.»»7?
Ik kan niets zeggen over de inkomens- en vermogenssituatie van de betrokken huurders. Wel wil ik benadrukken dat de woonsituatie van de huidige huurders van het complex Entrepotdok niet verandert: zij blijven gewoon huren van de Alliantie.
Bent u het met deze bewoners eens dat het merendeel van deze sociale huurders geen woning kan kopen met een taxatiewaarde van 375.000 tot 550.000 euro?
Zie mijn antwoord op vraag 29.
Klopt het dat in 2021 de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporatie De Alliantie voor slechts 33 procent naar huishoudens met een laag inkomen of middeninkomen tot 56.750 euro ging en betekent dat dus dat sociale huurwoningen voor het overgrote deel naar de hoge inkomensgroep gaan? Zo ja, overweegt u de verkoop van sociale huurwoningen aan banden te leggen nu duidelijk is dat juist de hoge inkomensgroep profiteert van de verkoop van sociale huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Dat sommige woningen alleen gekocht kunnen worden door huishoudens met een hoger inkomen, is geen reden om verkopen aan banden te leggen. De hogere opbrengsten die deze verkopen opleveren kunnen opnieuw worden ingezet voor de vele opgaven waar de woningcorporaties voor staan. Daarmee kan een corporatie dus blijven investeren in het vergroten van de sociale voorraad, in lijn met de doelstelling uit de Nationale Prestatieafspraken.
Kunnen we concluderen dat de verkoop van sociale huurwoningen aan sociale huurders die daar wonen voor velen geen realistische optie is vanwege de enorm hoge prijzen per m2 in Amsterdam en elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we dan ook concluderen dat deze verkoop bedoeld is om de bevolkingssamenstelling in dat gebied te wijzigen doordat lagere inkomensgroepen daar niet meer kunnen wonen ten gunste van de hogere inkomensgroepen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel de stellingen in uw vraag niet. Zie voor de toelichting hierop verschillende van mijn eerdere antwoorden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Huren is als het laagste op de ladder van je wooncarrière.»8
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Het doet geen recht aan de kwalitatief goede sociale huisvesting die wij in Nederland hebben gerealiseerd. Mensen kunnen heel tevreden hun hele wooncarrière in een (sociale) huurwoning doormaken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «De woningcorporatie zegt dat de «ambitie om het woningaanbod te vergroten» zwaarder weegt dan bezwaren van de bewonerscommissie.»?
De woningnood in de Metropoolregio Amsterdam is groot. De Amsterdamse woningcorporaties moeten alle zeilen bijzetten om het tekort in te lopen. In de Woondeal MRA leggen we vast hoeveel woningen zij tot 2030 zullen toevoegen. Het rapport Opgaven & Middelen laat zien dat woningcorporaties de verkoop van bestaand bezit nodig hebben om deze opgave het hoofd te bieden. Woningcorporaties, huurdersorganisaties en de gemeente maken prestatieafspraken over de groei van de voorraad en de bouw. In Amsterdam betreffen deze afspraken de netto groei van de voorraad: 3.000 sociale huurwoningen erbij in de periode 2020-2023. Deze afspraken vormen het kader voor het strategische portefeuilleplan van de corporaties. Indien een corporatie de strategie van een complex wijzigt, hoort zij de bewonerscommissie hiervan op de hoogte te stellen. Een woningcorporatie heeft daarbij wel bredere belangen te wegen dan de bewonerscommissie, wat ertoe kan leiden dat zij het niet altijd met elkaar eens zullen zijn.
Deelt u de mening dat bewonerscommissies in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder weinig in te brengen hebben, aangezien de verhuurder de adviezen van bewonerscommissies te allen tijde (gemotiveerd) naast zich neer kan neerleggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel niet de mening dat bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder weinig in te brengen hebben doordat een verhuurder gemotiveerd van hun adviezen kan afwijken. Woningcorporaties hebben over het algemeen meer belangen mee te wegen in hun besluiten dan bewonerscommissies, en ik vind het daarom gerechtvaardigd dat zij hierin enige ruimte hebben. Dat doet niets af aan het belang van goede overleg met bewonerscommissies.
Vindt u dat huurders in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder nooit gelijkwaardig aan de verhuurder kunnen zijn terwijl huurders volgens internationale verdragen serieuze zeggenschap moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om in dat kader de zeggenschap van huurders beter in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
Wat vindt u van het advies van de bewonerscommissie om de sociale huurwoningen niet te verkopen vanwege de gemeenschapsopbouw, de diversiteit van bewoners en de betaalbaarheid?
Het is aan lokale partijen, de woningcorporatie, de gemeente en de huurdersorganisatie om in onderling overleg afspraken te maken over de omvang, de samenstelling en spreiding van de sociale huurwoningvoorraad in de gemeente. De Alliantie heeft het voorgenomen beleid besproken met de huurdersorganisatie. Daarnaast is de strategiewijziging besproken met de bewonerscommissie van het complex aan het Entrepotdok. Uiteindelijk maakt de Alliantie zelf, binnen de kaders van de gemaakte afspraken, de afweging tussen de belangen en wensen van bewoners en woningzoekenden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «De Alliantie beaamt dat ze nu de goedkopere woningen verkopen, omdat hun duurdere appartementen in de vrije sector dienen als onderpand voor leningen. De woningcorporatie wil niet reageren op gedane koop-verzoeken in het verleden.»?
De scheiding tussen woningen uit het DAEB-deel en het niet-DAEB-deel van een woningcorporatie komt voort uit de Woningwet. Voor beide delen moet een gescheiden financiële administratie gevoerd worden. Om die reden zou er geen causaal verband moeten kunnen zijn tussen enerzijds de verkoop van sociale huurwoningen (waarvan de opbrengst in de DAEB beschikbaar blijft), en anderzijds de rol van vrije sectorwoningen als onderpand voor (niet-DAEB-) financiering.
De Alliantie geeft aan in haar besluit om specifiek deze woningen te verkopen te hebben gekeken naar verschillende factoren zoals de Samenwerkingsafspraken, de financiële aspecten en naar praktische zaken, zoals een afgegeven splitsingsvergunning.
Betekent dit dat sociale huurwoningen te allen tijde of veel vaker opgeofferd zullen worden, omdat duurdere appartementen in de vrije sector vanwege het onderpand niet verkocht kunnen worden? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig aangezien de onderklasse dan altijd/vaak het onderspit moet delven ten faveure van de hogere klasse? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Kunt u reflecteren op sociale huurwoningen die gezien worden als een (tijdelijke) voorziening in plaats van een volwaardige woning?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 33.
Hoeveel sociale huurwoningen heeft de Alliantie verkocht en hoeveel echte sociale huurwoningen (dus geen flexwoningen) heeft de Alliantie in de afgelopen 10 jaar (of het tijdvak waarin deze gegevens bekend zijn) gebouwd?
Naar opgave van de Alliantie zijn de afgelopen jaren de volgende aantallen woningen nieuw gebouwd en verkocht
Nieuwbouw
914
600
762
841
637
1061
666
5481
Verkoop
249
408
261
193
157
147
535
1950
Specifiek voor Amsterdam betreft dit
Nieuwbouw
474
108
262
238
247
653
180
2162
Verkoop
128
200
112
101
88
57
202
888
Bron: jaarverslagen de Alliantie
Hoeveel flexwoningen heeft de Alliantie in de afgelopen jaren gebouwd?
De Alliantie heeft in totaal 476 flexwoningen gebouwd in o.a. Amsterdam en Almere.
Vindt u het bouwen van flexwoningen, waarin voornamelijk mensen met een lager inkomen gehuisvest worden, recht doen aan uw doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen, aangezien volkshuisvesting voornamelijk gezien wordt als echte sociale huurwoningen gebouwd werden?
Het bouwen van flexwoningen past mijns inziens zeker bij de doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Het kwaliteitsniveau van nieuwe flexwoningen doet doorgaans niet onder voor woningbouw die niet verplaatsbaar is. De kwaliteit van flexwoningen is de afgelopen jaren dusdanig gegroeid dat ik daarom ook spreek over permanente woningen op een tijdelijke locatie. Het belangrijkste is echter het doel, opgenomen in de Nationale Prestatieafspraken, om tot en met 2030 in totaal 250.000 sociale huurwoningen te bouwen. Dit is, op een totaal doel van 900.000, dus bijna een derde. Daar maken flexwoningen ook een onderdeel van uit, en wel een onderdeel dat sneller te realiseren is dan andere veel woningen.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning inclusief urgenten en exclusief urgenten in Amsterdam?
De gemiddelde wachttijd van Stadsregio Amsterdam is 14,2 jaar (cijfers uit de trendanalyse van Woningnet 2022).
Wat betekenen deze en andere verkopen van sociale huurwoningen voor de wachtlijst voor een sociale huurwoning in Amsterdam?
Deze verkopen moeten worden gezien in de bredere ambities in Amsterdam met de sociale huurvoorraad. In de Samenwerkingsafspraken is overeengekomen dat de voorraad sociale huurwoningen in Amsterdam met 3.000 moet toenemen van 2020 tot en met 2023. In de periode 2020 en 2021 is de voorraad zelfstandige sociale huurwoningen in Amsterdam met 609 toegenomen. In 2022 heeft de groei zich verder doorgezet. Het cijfer hiervoor wordt later dit jaar bekend. De afgelopen 20 jaar is er een afname geweest van de sociale woningvoorraad in Amsterdam en in 2021 heeft er voor het eerst weer een groei plaatsgevonden. De verwachting is dat de komende jaren ook een groei zal plaatsvinden in Amsterdam. Deze groei moet eraan bijdragen dat de wachtlijsten verminderen.
Vindt u dat verkoop van sociale huurwoningen om geld vrij te maken voor de bouw van nieuwe sociale huurwoningen ervoor zal zorgen dat de wachtlijst zal toenemen aangezien de bouw vele jaren later plaatsvindt?
Zie mijn antwoord op vraag 45.
Kunnen we concluderen dat het argument «we verkopen sociale huurwoningen om er meer voor terug te bouwen» niet opgaat, aangezien de laatste acht jaar er meer sociale huurwoningen verkocht zijn dan er gebouwd zijn?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 41 te zien heeft de Alliantie de afgelopen jaren veel meer gebouwd dan verkocht, op landelijk niveau is de voorraad sociale huurwoningen toegenomen van 2,087 miljoen in 2018 naar 2,097 miljoen woningen in 2020 (bron: Staat van de corporatiesector 2021).
Deelt u de mening dat de bouw van sociale huurwoningen vanwege allerlei factoren enorm onder druk staat en de doelstelling daardoor minimaal de komende jaren niet gehaald zal worden en derhalve de onttrekking aan de sociale woningvoorraad tot nul beperkt moet worden, omdat anders de problemen met het huisvesten van de onderklasse nog verder vergroot zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Verkopen kunnen noodzakelijk zijn om de gewenste aantallen nieuwbouw van sociale huurwoningen mogelijk te maken. Het onmogelijk maken van verkopen zal daardoor leiden tot minder sociale huurwoningen dan nodig, hetgeen juist grotere problemen voor het huisvesten van huishoudens met een lager inkomen oplevert.
Vindt u dat deze verkoop een (verdere) verslechtering oplevert van het grondrecht op wonen voor mensen die op het sociale huursegment in Amsterdam aangewezen zijn, aangezien in zeven jaar tijd (vanaf 2014 tot en met 2020) het percentage corporatiewoningen met 5,1% is gedaald9? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet u als eindverantwoordelijke voor het mensenrecht op behoorlijke huisvesting zoals vastgelegd in internationale en Europese verdragen niet direct tot actie overgaan, aangezien het Rijk mensenrechten moet respecteren, promoten en beschermen en verslechteringen derhalve niet zijn toegestaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn eerdere antwoorden over de rol van verkopen in het beleid van corporaties en de doelstelling om de sociale huurvoorraad te laten toenemen.
Hoeveel woningzoekenden in het sociale huursegment zijn er in Amsterdam?
Het aantal ingeschreven woningzoekenden is 444.020. Hiervan zijn ongeveer 68.901 actieve woningzoekenden. Deze gegevens komen uit de Trendanalyse van Woningnet 2022.
Hoeveel sociale huurwoningen worden er ieder jaar in Amsterdam aan de sociale voorraad door verkoop, liberalisatie en sloop onttrokken? Kunt u dat per onttrekking inzichtelijk maken?
Hierbij de cijfers over de verkoop, liberalisatie en sloop door woningcorporaties in Amsterdam. Bron: Monitor Samenwerkingsafspraken over 2021. Voor de particuliere sociale voorraad zijn deze cijfers niet beschikbaar.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de gemeente en woningcorporaties meerjarige afspraken maken, waardoor de eerste jaren soms een lager netto resultaat hebben als gevolg van sloop. In de daaropvolgende jaren wordt een toevoeging door nieuwbouw in hogere aantallen gerealiseerd. De komende jaren zal er daardoor naar verwachting sprake zijn van een hoger netto resultaat.
Nieuwbouw zelfstandige sociale huurwoningen
1.372
1.930
Aankoop sociale huurwoningen
1
0
Verkoop sociale huur particulieren
627
868
Verkoop sociale huur overig (o.a. collega-corporatie /belegger)
51
0
Sloop sociale huurwoningen
435
156
Aantal liberalisaties sociale huurwoningen bij mutatie (incl. «ontliberalisatie»)
316
287
Dit betreft de complexmatige verkoop van 5 woningen aan een woongroep.
Kunnen we concluderen dat een afname van de sociale woningvoorraad door verkoop, liberalisatie en sloop van sociale huurwoningen (zonder vervangingsbouw in het gereguleerd segment) leidt tot een verslechtering van het recht op behoorlijke huisvesting voor mensen die op het sociale huursegment aangewezen zijn? Zo ja, betekent een verslechtering in de huidige wooncrisis per definitie dat deze handelingen strijdig zijn met het fundamenteel mensenrecht waar de Nederlandse regering zich aan gecommitteerd heeft en derhalve gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden toegelicht is mijn beleid gericht op het vergroten van de sociale woningvoorraad, conform de Nationale Prestatieafspraken.
Wat heeft u geleerd van het «Right to Buy» debacle in Groot Brittannië en hoe heeft zich dit vertaald in (toekomstig) beleid?
De situatie in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de volkshuisvesting is niet te vergelijken met die in Nederland en ik zie dan ook beperkt lessen om te leren van het beleid aldaar. In Nederland is de sociale huursector naar verhouding veel groter, er is geen verplichting voor woningcorporaties om woningen te verkopen, er worden over o.a. verkopen prestatieafspraken gemaakt door lokale partijen, er gelden regels ten aanzien hypotheekverstrekking die burgers beschermen tegen overkreditering en er is de Nationale Hypotheekgarantie.
Ziet u een correlatie tussen het niet meer kunnen wonen in het gebied waar iemand werkt en de impact op het klimaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het algemeen is het goed voor het klimaat wanneer er minder vervoersbewegingen nodig zijn.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel woningen van de 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen flexwoningen zullen zijn?
In de Nationale Prestatieafspraken is overeengekomen dat een deel van de nieuwbouwopgave als flexwoningen gerealiseerd kan worden. Er zijn daarbij geen aantallen afgesproken.
Ziet u een verschuiving van echte sociale huurwoningen, die verkocht, gesloopt (zonder vervangingsnieuwbouw in het sociale segment) en geliberaliseerd worden, naar flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie deze verschuiving niet. We streven naar meer flexwoningen én naar meer permanente woningen. Flexwoningen kunnen juist dienen om sneller extra woningen toe te voegen.
Hoeveel sociale huurwoningen komen er bij benadering netto (dus na aftrek van verkoop, sloop en liberalisatie van sociale huurwoningen) bij tot aan 2030, uitgaande van een brutotoevoeging van 250.000 sociale huurwoningen tot aan 2030? En kunt u aangeven of deze netto toevoeging significant vindt?
In de Nationale Prestatieafspraken is afgesproken om 250.000 nieuwe sociale huurwoningen te bouwen en te streven naar een zo groot mogelijke groei van de sociale huurvoorraad. Dat moet vorm krijgen in het lokale gesprek tussen partijen, en daarover zijn dan ook geen specifieke afspraken gemaakt.
Kunt u aangeven of deze geschatte netto toevoeging voldoende is om dakloosheid uit te bannen en andere woningzoekenden zoals twintigers en dertigers die nog steeds noodgedwongen bij hun ouders wonen of op de bank elders slapen of van sloopproject/tijdelijk contract naar sloopproject/tijdelijk contract gaan, te kunnen huisvesten?
Zie mijn antwoord op vraag 58.
Monitort u op dit moment landelijk hoeveel sociale huurwoningen er door woningcorporaties verkocht worden en stuurt u hierop? Zo ja, hoe wordt hierop gestuurd?
Woningcorporaties zijn verplicht om elk jaar hun beleidsvoornemens, waaronder ten aanzien van de aantallen te verkopen wooneenheden, te melden bij de Autoriteit woningcorporaties in de zogenoemde Prognostische Informatie (dPI). De daadwerkelijke realisatie van de beleidsvoornemens moet jaarlijks eveneens worden gemeld, de Verantwoordingsinformatie (dVI). Zie verder mijn antwoord op vraag 58.
Vindt u dat er onvoldoende gestuurd wordt op het aantal verkochte sociale huurwoningen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 58.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Het bericht ‘Missende rookmelders en enige vluchtroutes vol spullen: veiligheid ver te zoeken in oude portiekflats’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Missende rookmelders en enige vluchtroutes vol spullen: veiligheid ver te zoeken in oude portiekflats»1?
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Wat vindt u van de uitspraak: «Ik ben mij kapot geschrokken toen de brandweer mij vertelde dat mijn dochter en ik niet meer hadden geleefd als wij wél naar beneden waren gegaan.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. Ik begrijp dat deze mevrouw is geschrokken.
Deelt u de mening dat dit fatale gevolgen zou kunnen hebben?
Ja. Als de enige vluchtroute naar beneden vol rook staat, is het inderdaad veiliger om in de woning of op het balkon te wachten op de inzet van de brandweer.
Wat vindt u van de uitspraak: «De angst van Wendy voor nóg een brand is zeker gegrond. De brandveiligheid in oude portiekflats laat namelijk vaak te wensen over. «Portiekflats hebben maar één vluchtroute en daarnaast hoeven de oudere gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te voldoen», aldus brandveiligheidsexpert Ynso Suurenbroek.»?
Er gelden in het Bouwbesluit brandveiligheidseisen voor portiekflats. Bij portiekflats is sprake van een enkele vluchtroute. Van belang bij een enkele vluchtroute is dat deze gedurende een bepaalde tijd gevrijwaard is van brand en rook zodat bewoners kunnen vluchten. Het Bouwbesluit stelt daartoe specifieke eisen aan een enkele vluchtroute. De eisen hiervoor zijn in Bouwbesluit voor nieuwe portiekflats inderdaad hoger dan voor bestaande portiekflats. Dit lagere niveau is afgestemd op het veiligheidsniveau waarmee deze bestaande portiekflats in het verleden rechtmatig zijn gebouwd.
Waarom neemt u deze ernstige klachten van huurders onvoldoende serieus?
Ik neem klachten van huurders serieus, maar het is uiteindelijk aan de verhuurder om iets te doen. Onderhoud en de kwaliteit van sociale huurwoningen komen daartoe nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG. Dit heeft ook betrekking op brandveiligheid.
Hoeveel klachten moeten er nog geuit worden en hoeveel slachtoffers moeten er vallen voordat u ingrijpt?
Ik heb al actie genomen om de brandveiligheid te verbeteren ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6 en op vraag 9.
Deelt u de mening dat deze bewoners in een onveilige flat wonen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze flat moet ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 voor bestaande bouw. De corporatie als eigenaar is hiervoor verantwoordelijk. De gemeente Amersfoort is bevoegd gezag. Ik heb navraag gedaan bij de corporatie en de gemeente. Het college van B&W heeft op 10 november 2022 de gemeenteraad geïnformeerd over haar acties als bevoegd gezag bij de flats van de Alliantie op Vreeland2. Hieruit blijkt dat flats op hoofdlijnen voldoen aan de brandveiligheidseisen. Een adviesbureau ondersteunt de Alliantie om de restpunten op te lossen. Daarnaast overweegt de Alliantie om een aantal aanvullende maatregelen te nemen die de brandveiligheid verder ten goede komen. De gemeente houdt «een vinger aan de pols» ten aanzien van de verbeteringen en werkzaamheden door de Alliantie aan de Vreeland-flats.
Bent u het met deze brandveiligheidsexpert eens dat de brandveiligheid in oude portiekflats vaak te wensen overlaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het eens dat bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats) meer aandacht moet zijn voor de brandveiligheid. Dat dit nodig is, is gebleken uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Flatbrand Arnhem en het onderzoek dat het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) in opdracht van mij heeft uitgevoerd bij 32 woongebouwen. Ik heb uw Kamer op 11 februari 2022 geïnformeerd over mijn reactie aan de Onderzoeksraad daaromtrent. Ter verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase heb ik aansluitend acties in gang gezet. Ik verwijs daarbij ook naar mijn brief van 12 april 2022 (Kamerstuk 28 325, nr. 237). Ik heb het NIPV opdracht gegeven voor het begeleiden van gebouweigenaren om de brandveiligheid van woongebouwen (waaronder portiekflats) in de gebruiksfase te verbeteren
Waarom hoeven oudere gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te voldoen?
De brandveiligheidseisen voor nieuwbouw zijn in de loop der jaren steeds verder aangescherpt. Bij nieuw te bouwen gebouwen kunnen de maatregelen hiervoor eenvoudig worden gerealiseerd bij de bouw. Bij bestaande bouw is dit achteraf niet altijd goed mogelijk of kostbaar. Verder is bestaande bouw in het verleden rechtmatig tot stand gekomen uitgaande van de toen geldende eisen. De bouwregelgeving gaat daarom uit van het beginsel van verworven rechten wat inhoudt dat bestaande bouwwerken zoveel mogelijk worden ontzien, wanneer eisen worden aangescherpt of nieuwe eisen worden geïntroduceerd. Wel geeft de bouwregelgeving de mogelijkheid aan gemeenten (bevoegd gezag) om bij afzonderlijke gebouwen hogere eisen op te leggen tot en met het nieuwbouwniveau als de noodzaak hiervoor door de gemeente wordt gemotiveerd (maatwerk). De hiervoor beschreven opzet van de bouwregelgeving geldt al sinds het eerste landelijke Bouwbesluit in 1992 en daarvoor was sprake van een vergelijkbare aanpak in de gemeentelijke bouwverordeningen.
Hoewel in beginsel de eisen voor bestaande bouw dus niet worden aangepast, kan hiervan worden afgeweken als een aanpassing proportioneel en uitvoerbaar is. Hiervan is gebruik gemaakt bij de invoering van de wettelijke verplichting voor rookmelders bij bestaande woningen die geldt per 1 juli 2022. Verder heb ik een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes in woongebouwen eind 2022 in publieke internetconsultatie gebracht. Deze eisen gaan zowel gelden voor nieuwbouw als bestaande bouw. Ik verwacht deze Bbl-wijziging begin april 2023 aan Uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
Neemt u niet een risico om deze gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te laten voldoen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben mij bewust van brandveiligheidsrisico’s bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats). Om deze risico’s te verkleinen heb ik daarom diverse acties genomen zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6, 9 en 10.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Je moet dan denken aan een open verbinding tussen de bergingen en het trappenhuis (en eventueel ook een open verbinding tussen de zolders en het trappenhuis), onvoldoende brandwerende deuren en geen drangers.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij oudere portiekflats kan er inderdaad sprake zijn dat er geen brandwerende scheiding is tussen de bergingen (kelder/zolder) en het trappenhuis. Bij de bouw van deze flats was dit niet verplicht. Het Bouwbesluit 2012 staat dit ook toe bij bestaande woongebouwen zolang de omvang van deze berging niet meer is dan 100m2. Zie verder mijn antwoord op vraag 13.
Hoe gaat u erop toezien dat oudere portiekflats alsnog voldoende brandwerende deuren en drangers, open verbinding tussen de bergingen en het trappenhuis (en eventueel ook een open verbinding tussen de zolders en het trappenhuis) krijgen?
Bij oudere portiekflats moeten de woningtoegangsdeuren al brandwerend zijn uitgaande van de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt voor bestaande bouw. Het is primair aan de gebouweigenaren om te zorgen dat hieraan wordt voldaan en het is aan de gemeente (bevoegd gezag) hierop toe te zien. Met de in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV wordt door mij onder andere beoogd dat gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun woongebouwen ten minste voldoen aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw.
Het toepassen van deurdrangers is in het Bouwbesluit 2012 niet verplicht voor bestaande woongebouwen, maar wel voor nieuwbouw en daar waar verbouw plaatsvindt. Wel kan zoals gemeld in het antwoord op vraag 10 de gemeente (bevoegd gezag) bij een specifiek woongebouw deze nieuwbouweisen opleggen. Voorgaande geldt ook voor de brandwerende scheiding tussen bergingen en het trappenhuis.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Maar dat is niet alles. «De woningen zitten tevens vaak vol kieren, gaten en openingen en ook zijn er meestal niet brandbestendige bouwmaterialen als hout en kunststof isolatiematerialen gebruikt. Heel gevaarlijk allemaal, want hierdoor kan de portiek, oftewel de enige vluchtroute, in zeer korte tijd vol rook komen te staan. Rook die door kieren en gaten ook nog eens makkelijk de woningen in kan komen. En vergeet dan vooral niet: je hebt niet veel giftige rook nodig om bewusteloos te raken, of erger.»»?
Als woningen vol kieren, gaten en openingen zitten, wordt aannemelijk niet voldaan aan de brand- en rookwerendheidseisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan oude portiekflats. Ook worden in het Bouwbesluit eisen gesteld aan de brandklasse van toegepaste bouwmaterialen. Het is primair aan de gebouweigenaren om te zorgen dat hieraan wordt voldaan en het is aan de gemeente (bevoegd gezag) hierop toe te zien. Met de in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV wordt door mij onder andere beoogd dat gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun woongebouwen ten minste voldoet aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw.
Hoe gaat u de veiligheid van woningen in oudere portiekflats, die vol met kieren, gaten en openingen en niet brandbestendige bouwmaterialen als hout en kunststof isolatiematerialen zitten, garanderen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen 13 en 14.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Maar als de brandveiligheid in oude portiekflats zo te wensen overlaat, zijn andere dingen op het gebied van brandveiligheid dan wel goed in orde? Denk onder andere aan rookmelders in woningen, die per 1 juli dit jaar verplicht zijn. Nee, leert een rondgang die het AD deed in Amersfoort.»?
De wettelijke verplichting voor rookmelders in woningen per 1 juli is gecombineerd met een door mij gefinancierde publiekscampagne door het NIPV, Brandweer Nederland en de Brandwondenstichting. Doel van deze campagne was naleving te bereiken. In het verlengde van deze campagne laat ik begin 2023 een landelijk onderzoek uitvoeren naar het percentage woningen met rookmelders. Ik wacht de resultaten hiervan af.
Bent u ook zo geschrokken van deze uitspraak?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 16.
Wat vindt u van de uitspraak: «In een portiekflat aan de Kapelweg is de situatie namelijk niet anders. Lang niet iedereen heeft rookmelders in huis, vluchtroutes liggen vol met spullen van bewoners en verschillende woningen zijn in zo’n slechte staat, dat het een wonder is dat er nog geen brand is uitgebroken.»?
Dat de vluchtroutes vol spullen liggen van bewoners is niet de bedoeling. De vluchtroute moet juist vrij worden gehouden van (brandbare) spullen. Om dit in de praktijk beter te bewerkstelligen, is de in mijn antwoord op vraag 10 genoemde aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes bedoeld. De in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV beoogt onder andere dat gebouweigenaren zorg dragen dat bewoners de vluchtroutes daadwerkelijk vrij houden van spullen. In mijn antwoord op de vragen 13 en 14 ben ik al ingegaan op het feit dat woningen ten minste moeten voldoen aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw. En voor de rookmelders verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Wanneer gaat u de bestaande woningvoorraad controleren op het bestaan van rookmelders?
Zoals in mijn antwoord op vraag 16 gemeld, laat ik begin 2023 een landelijk onderzoek uitvoeren naar het percentage woningen met rookmelders.
Hoeveel portiekflats hebben maar één vluchtroute? Met andere woorden, hoe groot is dit probleem? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Bij portiekflats is in het algemeen altijd sprake van één vluchtroute. Op basis van het WoON2021-onderzoek is de schatting dat er circa 2,5 miljoen woningen zijn in een woongebouw. Daarvan hebben er circa 45% een voordeur in een gedeeld portiek. Dit komt dan neer op 1,125 miljoen woningen in een woongebouw met een portiek.
Wat vindt u van de uitspraak: «Dominique Bosman (26), huurder van een zolderkamer in het complex, maakt zich daar zorgen over. Hij slaapt onder een onafgewerkt dak dat enkel is bespoten met purschuim. «Ik heb de verhuurder, een particulier, weleens aangesproken op gebreken in de woning, maar hij doet niks. En de staat van de woning is echt heel slecht. Verder hebben wij ook geen rookmelders in huis, terwijl het wel wettelijk verplicht is. Ik heb er nu uiteindelijk maar zelf een in mijn eigen kamer opgehangen. Dat is in ieder geval iets.»»?
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de brandklasse van toegepaste bouwmaterialen. Als hier niet aan wordt voldaan en de verhuurder wil hieraan niets doen, dan kan de verhuurder een verzoek tot handhaving doen bij de gemeente (bevoegd gezag). Dit geldt ook voor het niet hebben van een rookmelder of zaken die niet voldoen aan het Bouwbesluit. De gemeente Amersfoort geeft aan geen melding te hebben ontvangen.
Vindt u dat bewoners zoals Dominique Bosman terecht moeten kunnen bij landelijke of lokale huurdersondersteuning, zodat deze ernstige klachten opgepakt worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja. Huurders kunnen bij klachten terecht bij diverse organisaties. Met de Wet op het overleg huurders verhuurder (WOHV) is de positie geregeld van huurdersorganisaties en bewonersorganisaties bij corporaties en bij private verhuurders met meer dan 25 woongelegenheden. De WOHV regelt dat de verhuurder deze organisaties moet betrekken bij onder meer het onderhouds- en renovatiebeleid. Een huurder kan daardoor terecht bij zijn huurder- of bewonersorganisatie. Deze kan zich vervolgens wenden tot de verhuurder. Regionaal kunnen huurders zich ook wenden tot het Juridisch Loket en in verschillende gemeenten ook tot zogenoemde Huurteams. Ook wil ik de Woonbond noemen als organisatie die beschikbaar is voor huurders en voor huurderorganisaties. Om de positie van de huurder op de woningmarkt te versterken, verstrek ik aan de Woonbond een structurele subsidie. Tenslotte kunnen huurders bij klachten over de verhuurder, een handhavingsverzoek indienen bij de gemeente als bevoegd gezag.
Wat vindt u van de uitspraak: «Suurenbroek schrikt als hij het verhaal van Dominique hoort. «Levensgevaarlijk. Een klein beetje hitte is maar nodig om dit hele dak in lichterlaaie te zetten en de rook die ervan af komt is dan ook nog eens direct hartstikke giftig.» Voor de oud-brandweerofficier is het meer dan duidelijk: «Het gaat echt niet goed met de brandveiligheid in oude portiekflats. Er is duidelijk werk aan de winkel.»»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 9 en 11. Ik ben ik het eens dat bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats) meer aandacht moet zijn voor de brandveiligheid en heb daartoe diverse actie genomen.
Bent u het met deze oud-brandweerofficier eens dat het niet goed gaat met de brandveiligheid in oude portiekflats en dat er duidelijk werk aan de winkel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u het eens met de volgende oplossingen: «Een mogelijke oplossing om de brandveiligheid van oude portiekflats bouwtechnisch te verhogen, zou een luik bovenaan het trappengat in de portiek zijn, dat wordt geactiveerd door middel van rookdetectie. Rook kan dan op de bovenste verdieping ontsnappen en zal zich niet meer zo snel ophopen in de portiekflat. «Ik zie hier wel heil in. Het voordeel is dat de vluchtroute zo langer veilig blijft en bewoners langer de tijd hebben om te ontsnappen. Een goede brandwerende deur tussen de bergingen en het trappenhuis en een snelle brandbestrijding helpen daar ook bij», aldus de expert.»? Zo ja, per wanneer kunnen deze oplossingen geïmplementeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad over de Flatbrand Arnhem (zie mijn antwoord op vraag 9) heb ik het NIPV ook opdracht gegeven voor een herijking van de enkele vluchtroute in woongebouwen, waaronder portiekflats. Dit heeft betrekking op nieuwbouw. Ook voor nieuwbouw is een enkele vluchtroute namelijk toegestaan in het Bouwbesluit (straks het Bbl). Het NIPV zal in haar onderzoek mogelijke aanpassingen van de bouwregelgeving beschouwen in relatie tot de veilige toepassing van de enkele vluchtroute. Daarbij zal ook gekeken naar het rookvrij houden van deze vluchtroute. Oplossing daarvoor is het genoemde luik en rookdetectie. Het rapport van NIPV verwacht ik juli 2023. Aan de hand van dit rapport kan ik dan de eventuele aanpassing van de bouwregelgeving nader bezien voor de enkele vluchtroute bij nieuwe portiekflats. Voor bestaande bouw ligt aanpassing van de bouwregelgeving niet in de rede, maar is er de mogelijkheid van maatwerk door de gemeente, zoals beschreven in mijn antwoord op de vragen 10 en 13.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Suurenbroek: «Oude portiekflats blijven altijd brandgevaarlijke objecten. Maar niks doen en blijven wachten tot het fout gaat, is natuurlijk ook geen optie.»»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 23 en 24.
Bent u het met hem eens dat oude portiekflats bij niets doen altijd brandgevaarlijke objecten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 26.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «We zijn heel blij met de aandacht voor brandveiligheid in portiekflats, maar het is nog veel beter om brandveiligheid in zijn algemeenheid op de kaart te zetten. Mensen moeten zich namelijk veel bewuster worden van wat ze moeten doen bij brand. Dat redt levens.»?
Ik ben het eens met deze uitspraak. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 29
Wordt naar uw mening brandveiligheid in zijn algemeenheid door verhuurders voldoende op de kaart gezet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hierbij is naar mijn mening verbetering mogelijk. De in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV beoogt dat gebouweigenaren (waar onder verhuurders) dit ook meer op de kaart zetten. De opdracht omhelst ook de communicatie met de bewoners over brandveiligheid en wat te doen bij brand.
Hoe verhoogt u het bewustzijn van mensen voor wat ze moeten doen bij brand?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 29
Begrijpt u nu dat deze en andere honderdduizenden bewoners in een kwaliteitscrisis (brandveiligheid, tocht, vocht, schimmel, onderhoudsklachten en gebreken) zitten en dat zij zeer ontevreden zijn met uw eerder antwoord over deze kwaliteitscrisis, namelijk dat u vindt dat er geen kwaliteitscrisis is? Zo ja, komt u met een meerjarig kwaliteitsprogramma om deze kwaliteitscrisis op te lossen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Er zijn meer dan 2 miljoen sociale huurwoningen in Nederland, waarvan het overgrote deel van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Daar zetten we ook op in. Voor vocht- en schimmelproblematiek heb ik een brede aanpak met alle betrokken partijen ingezet. Deze aanpak lijkt effect te hebben, getuige dat uit het WoON 2021 blijkt dat het aandeel corporatiehuurders dat last heeft van vocht en/of schimmel is afgenomen van 28% in 2018 tot 24%. Dat aantal blijft desalniettemin te hoog, vandaar dat ik in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG ook aandacht heb voor onderhoud en woningkwaliteit. In de Nationale prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties ervoor zorgen dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6) en dat corporaties tot en met 2030 jaarlijks €200 miljoen extra investeren in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Klopt het dat de verhuurder, woningcorporatie De Alliantie, al maanden geen werk maakt van de brandveiligheid? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 8.
Zijn de klachten van deze bewoners met betrekking tot schimmel, vocht en tocht al opgelost? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor klachten over de staat van de woning kunnen huurders terecht bij hun verhuurder. De Alliantie heeft mij laten weten de huurders persoonlijk benaderd te hebben om navraag te doen over reparatiemeldingen. Vervolgens zijn alle bewoners die een melding hebben gedaan gebeld om te vragen hoe zij de afwikkeling hebben ervaren. In de informatiebrieven naar de bewoners heeft de Alliantie nogmaals aangegeven dat als er reparatieverzoeken zijn, bewoners dit bij de Alliantie (al dan niet opnieuw) kunnen melden, zodat de Alliantie dit kan oppakken en oplossen. Er staat een beperkt aantal meldingen open, deze worden allen opgepakt door de Alliantie.
Is er nu wel of geen asbest gevonden? Zo ja, zijn de asbestprotocollen op de juiste manier doorlopen en zijn de bewoners hierover tijdig en goed geïnformeerd? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, heeft u dit ook bij de bewonerscommissie nagevraagd?
Het college van B&W van Amersfoort heeft op 10 november 2022 de gemeenteraad geïnformeerd over de flats van Alliantie op Vreeland3. Hieruit blijken geen afwijkingen ten aanzien van de asbestregelgeving.
Deelt u de mening dat dit wederom het zoveelste bewijs is dat er snel een landelijke Apk-keuring moet komen voor gebouwen om slachtoffers te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en een behoorlijke last voor gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn.
Durft u nog steeds de veiligheid van deze mensen te garanderen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden. In relatie tot de Vreeland-flats verwijs ik naar de informatie van de gemeente Amersfoort4 van 10 november 2022 waaruit blijkt dat hier lokaal invulling aan wordt gegeven.
Waarom wilt u niet met een landelijk kwaliteitsprogramma komen om de bestaande woningvoorraad naar een veilig en acceptabel niveau te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 31
Bent u bekend met geluidsoverlast tijdens de verbouwing? Zo ja, begrijpt u dat huurders daarover klagen omdat zij bijvoorbeeld niet vanuit huis kunnen werken bij geluidsoverlast? Zo nee, bent u bereid om hiernaar te informeren bij zowel de woningcorporatie als de opgerichte bewonerscommissie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Alliantie heeft mij laten weten dat dit speelt bij de verbouwing van de balkons. Geluidsoverlast bij deze verbouwing is vervelend, maar onvermijdelijk bij deze werkzaamheden. Het is een noodzakelijk kwaad om de problemen met de balkons op kunnen te lossen.
Hebben deze bewoners recht op een andere tijdelijke woning tijdens de verbouwing? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, hebben ze dan ook recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder is wettelijk verplicht om de huurder het genot te verschaffen, dat redelijkerwijs mag worden verwacht, van een goed onderhouden woning. Indien er onverhoopt sprake is van een gebrek, houdt deze verplichting in de eerste plaats in dat een verhuurder maatregelen neemt om de inbreuk op het woongenot zo veel mogelijk te beperken. Daar waar een verhuurder dat niet doet, kan dat op grond van het Burgerlijk Wetboek leiden tot onder meer een lagere huurprijs en een verplichting tot schadevergoeding. Welke maatregelen een verhuurder moet nemen om de gevolgen van een gebrek te beperken en of en zo ja tot hoeveel schadevergoeding dat moet leiden, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Of een verhuurder bij een verbouwing, die noodzakelijk is in het geval van gebreken, verplicht is een tijdelijk vervangende woning aan te bieden in combinatie met een verhuis- en onkostenvergoeding, is ook afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
In die gevallen waar hierover geschil ontstaat tussen een huurder en verhuurder, kan de huurder zich tot de rechter wenden. De rechter kan dan een oordeel geven gezien de specifieke omstandigheden.
Hebben deze bewoners recht op een ongeriefsvergoeding? Zo ja, hoe hoog? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 39 is een verplichting tot schadevergoeding afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Bij een geschil daarover met zijn verhuurder kan de huurder naar de rechter.
Waarom zijn er geen landelijke regels voor verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) zoals u dat ook gaat doen bij sloop gevolgd door nieuwbouw in een nieuw landelijk Sociaal Statuut?
Anders dan de vraag stelt, zijn er landelijke algemene regels voor verbouwingen in verband met dringende werkzaamheden en renovaties. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 39. De huurder kan zich tot de rechter wenden indien hij meent dat de verhuurder in strijd handelt met deze regels.
Vindt u dat er landelijke regels bij verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) moeten komen ter bescherming van huurders? Zo ja, wanneer komt u met aanvullende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige wet- en regelgeving volstaat.
Deelt u de mening dat huurders bij verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) standaard ondersteuning moeten krijgen om de belangen van huurders te behartigen om zo een iets gelijkwaardigere positie te creëren aangezien verhuurders veel meer kennis in huis hebben en kunnen halen dan huurders? Zo ja, hoe gaat u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige vorm van ondersteuning volstaat.
Vindt u dat woningcorporatie De Alliantie zich als een goed verhuurder gedraagt?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de Alliantie zich niet als een goed verhuurder gedraagt.
Heeft de gemeente Amersfoort handhavend opgetreden? Zo ja, wanneer en wat zijn de uitkomsten? Zo nee, deelt u de mening dat de gemeente handhavend moet optreden tegen woningcorporatie De Alliantie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uit de informatie van de gemeente Amersfoort5 van 10 november 2022 blijkt dat zij als bevoegd gezag bij de Vreeland-flats acties heeft ondernomen.
Vindt u dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van deze portiekflats van woningcorporatie De Alliantie? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe kan het dat de gemeente Amersfoort niet ingegrepen heeft terwijl experts aangeven dat deze portiekflats niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe kan het dat uit het technisch onderzoek dat De Alliantie zelf heeft laten uitvoeren niet is gebleken dat deze portiekflats brandgevaarlijk zijn?
Zie antwoord vraag 45.
Vindt u nog steeds dat woningcorporatie De Alliantie deze huurders serieus neemt? Zo nee, wat gaat u eraan dat deze huurders eindelijk serieus genomen worden? Zo ja, bent u bereid om niet alleen bij De Alliantie informatie in te winnen maar ook bij de bewonerscommissie?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de Alliantie deze huurders niet serieus neemt.
Deelt u de mening dat de problemen dermate groot en ernstig zijn dat woningcorporatie De Alliantie voorlopig geen huur mag rekenen totdat alle problemen verholpen zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan hierover geen uitspraak doen. Een huurder kan zich bij ernstige gebreken tot de Huurcommissie wenden om een huurverlaging af te dwingen naar 20%, 30% of 40% van de huurprijs. De omvang van de huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de gebreken. Indien de huurder van oordeel is dat er een huurverlaging van 100% moet plaatsvinden, moet hij zich tot de rechter wenden.
Vindt u na deze berichtgeving nog steeds dat De Alliantie de veiligheid van deze bewoners qua prioriteit op nummer één gezet heeft? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen? Zo ja, bent u bereid om niet alleen bij De Alliantie informatie in te winnen maar ook bij de bewonerscommissie?
In de antwoorden op eerdere vragen heb ik aangegeven dat de Alliantie actie neemt en de gemeente daarop toeziet.
Vindt u na deze berichtgeving het nog steeds niet nodig, net als het antwoord op mijn eerder gestelde vragen over hetzelfde onderwerp (zie vraag 9 ingezonden op 2 mei 2022), dat deze bewoners ondersteuning moeten krijgen van bijvoorbeeld een bouwkundige en/of een jurist of een meldpunt dat gespecialiseerd is in bijvoorbeeld bewoners bijstaan die een gang naar de Huurcommissie of rechter kunnen maken?
Nee, er zijn voldoende kanalen waar bewoners terecht kunnen. Daarnaast is de gemeente betrokken en heeft zij invulling gegeven aan haar rol als bevoegd gezag. Ik heb er vertrouwen in dat dit lokaal goed wordt opgepakt, zoals uit mijn antwoorden op de vragen 8 en 33 blijkt.
Kunnen we, gezien de vele vragen die de SP-fractie gesteld heeft over vele verschillende horrorflats, vaststellen dat uw verwijzing voor al deze problemen naar de gemeenten en afzonderlijke woningcorporaties niet helpt aangezien er weinig voorbeelden zijn waarin gemeenten handhavend optreden en woningcorporaties deze problemen al decennia laten voortborduren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan ik niet constateren op basis van het aantal vragen gesteld door uw fractie. Ik kan me onmogelijk bezighouden met de individuele kwaliteit van alle corporatiewoningen. We hebben in Nederland een stelsel ingericht waarbij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij verschillende instanties zijn belegd.
Kunnen we vaststellen dat er sprake is van één en/of meerdere levensgevaarlijke situatie(s) en dat ingrijpen van de Autoriteit Woningcorporaties (AW) niet alleen gewenst maar zelfs dringend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat de AW ingrijpen?
Ik ben niet in de positie om vast te stellen of hier sprake is van een levensgevaarlijke situatie. Woningcorporaties verhuren ruim 2 mln. woningen en er zijn geen signalen dat er structureel problemen zijn die ingrijpen van de Aw rechtvaardigen. De Aw kan een aanwijzing geven in het belang van de volkshuisvesting als dit wel het geval is. Elke individuele situatie waarin problemen ontstaan is vervelend. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Heeft de AW inmiddels één of meerdere gesprekken met de Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen van De Alliantie gevoerd? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, gaat u de AW vragen om een gesprek met deze raden te voeren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat is mij niet bekend, de Aw is onafhankelijk toezichthouder op naleving van de Woningwet. De Aw communiceert in haar openbare oordeelsbrieven over individuele corporaties.
Waarom vindt u dat er bij woningcorporaties geen sprake is van een structureel probleem als het bijvoorbeeld gaat om vocht- en schimmelproblematiek, gebreken en achterstallig onderhoud terwijl het Woononderzoek 2021 uitwijst dat het hier gaat om honderdduizenden huishoudens die te maken hebben met vocht en schimmel (en waardoor huurders te maken kunnen krijgen met aantasting van hun gezondheid als gevolg van deze ongezonde woningen)?
De in uw vraag genoemde problematiek behoeft en krijgt structureel aandacht. Bij bepaalde typen oudere woningen, is de problematiek hardnekkig. Het vraagt om een gezamenlijke aanpak van alle betrokken partijen. Zie mijn antwoord op vraag 31 voor een overzicht van deze aanpak.
Deelt u de mening dat gemeenten en verhuurders als eerste moeten beginnen met de aanpak van deze horrorflats (waar de SP u meerdere keren over heeft bevraagd) en andere horrorflats die nog niet in het vizier zijn? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de meeste aandacht moet uitgaan naar de woningen die er het slechtst aan toe zijn. Daarom heb ik in de Nationale prestatieafspraken met de corporaties afgesproken dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 en 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Met de Nationale prestatieafspraken is geborgd dat er hiertoe extra inzet en budget beschikbaar is.
Hoe lang duurt het nog voordat de problemen in alle horrorflats in Nederland opgelost zijn?
In reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 57.
Welke afspraken heeft u gemaakt over onderhoud en het uitbannen van de vocht- en schimmelproblematiek?
Voor vocht- en schimmelproblematiek heb ik een brede aanpak met alle betrokken partijen ingezet. In de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG is ook aandacht voor onderhoud en woningkwaliteit. Er is afgesproken dat corporaties ervoor zorgen dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6) en dat corporaties tot en met 2030 jaarlijks €200 miljoen extra investeren in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Hoeveel corporatiewoningen en hoeveel particuliere woningen verkeren in matige tot zeer slechte conditie?
Ik heb hier geen gegevens over.
Hoeveel corporatiewoningen en hoeveel particuliere woningen hebben loden leidingen?
Voor loden leidingen werk ik aan een verbod op loden leidingen bij huurwoningen zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd op 4 februari 2022 (Kamerstuk 27 625, nr. 567). Eind 2022 is de publieke internetconsultatie van de betreffende wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) gestart. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens begin april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang. In het kader van de internetconsultatie is door Sira Consulting in beeld gebracht dat er naar verwachting nog 20.000 tot 40.000 huurwoningen zijn met loden leidingen.
Kunt u garanderen dat de gemaakte afspraken met Aedes met betrekking tot het extra investeren van € 100 mln. per jaar in de komende vijf jaar (in zeer grote mate) zal leiden tot een einde aan de vocht- en schimmelproblematiek, achterstallig onderhoud, (brand)onveiligheid en loden leidingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan niet garanderen dat er een einde komt aan alle problemen, wel dat er een grote inzet gepleegd wordt en dat dit zowel mijn aandacht als die van de corporaties heeft.
Waarom bent u bij uw verwijzing naar de Huurcommissie als het om de vocht- en schimmelproblematiek gaat niet bang voor een run op de Huurcommissie, maar bij het instellen van enkel glas en/of slechte energielabels als wettelijk gebrek bent u wel bang voor een run op de Huurcommissie?
Ernstige vochtproblemen en ernstige schimmel zijn gebreken waarvoor de huurder zich op grond van de bestaande regelgeving kan wenden tot de Huurcommissie. De organisatie van de Huurcommissie is er dan ook op ingericht, dat huurders van deze mogelijkheid gebruik maken. Slechte energielabels of enkel glas zijn op grond van de bestaande regelgeving geen gebrek. De Huurcommissie is er hierdoor niet op ingericht dat huurders zich hiervoor tot de Huurcommissie kunnen wenden. De mogelijkheid dat huurders zich hiervoor wel tot de Huurcommissie kunnen wenden vergt dan ook in elk geval een toets op de uitvoeringsgevolgen daarvan voor de Huurcommissie.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoord en gelieve niet te clusteren?
Ik heb de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Ik bewonder de gedrevenheid en betrokkenheid van u en uw fractie. En toch, wellicht mag ik u dan vragen zich in het vervolg te bezinnen alvorens 64 vragen te stellen, en daarbij de befaamde uitspraak «in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister» van Johann Wolfgang von Goethe ter harte te nemen. Iedere set schriftelijke vragen van uw hand die ik in het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bevat namelijk vele tientallen vragen. We kunnen onze ambtelijke capaciteit maar een keer inzetten en ik zou die capaciteit graag eerlijk willen verdelen over de verschillende onderwerpen die om onze aandacht vragen.
Misbruik datalek IMG en bedrijven die verdienen aan schadeafhandeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Is het u bekend dat de schadeafhandeling een verdienmodel is voor bedrijven die, in ruil voor een percentage van de schadeloosstelling, schademeldingen doen?
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat dit soort bedrijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja. De dienst die commerciële bedrijven verlenen is mijns inziens namelijk overbodig, maar kost gedupeerden wel een percentage van de schadeloosstelling. Ik hoop mensen er daarom van te kunnen overtuigen dat zij deze bedrijven niet nodig hebben. Ik begrijp dat er mensen zijn die opzien tegen het doen van een schademelding, omdat zij vrezen dat dit veel tijd of energie kost. Bewoners die kiezen voor een maatwerkaanpak voor de afhandeling van fysieke schade, krijgen daarom een persoonlijke zaakbegeleider die zij vragen kunnen stellen. Het aanvraagformulier is ook zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ook kunnen bewoners terecht bij één van de IMG-steunpunten. Het IMG poogt het melden van schade al laagdrempelig te maken. Voor mensen die behoefte hebben aan hulp bij het doorlopen van een schademelding en die liever niet bij IMG zoeken, is bovendien kosteloos steun beschikbaar via Stut & Steun.
Is het u bekend dat dit soort bedrijven al langere tijd actief Groningers benaderen?
Ja, dat is mij bekend.
Is u het voorbeeld bekend van Kamerlid Beckerman die een brief kreeg van het bedrijf «loket bevingsschade» waarin zowel haar naam als adres vermeld stonden alsmede het gegeven dat zij nog geen schade heeft gemeld en nog geen gebruik heeft gemaakt van de (SNN) subsidieregeling voor waardevermeerdering?
Ja, dat is mij bekend.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de gegevens over schademeldingen is gekomen door zich op de website van het Instituut Mijnbouwschade (IMG) voor te doen als gemachtigde terwijl ze dat niet zijn? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. Naar aanleiding van de berichten over een mogelijk datalek heeft EZK direct contact opgenomen met het IMG. Zij hebben aan mij bevestigd dat het inderdaad om een lek ging en dat zij maatregelen hebben genomen om dit te dichten.
Het IMG betreurt dat er onterecht gegevens van mensen zijn gedeeld en heeft inmiddels bekend gemaakt aangifte te doen tegen het bedrijf in kwestie.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de adresgegevens is gekomen door raadpleging van het kadaster maar zij deze persoonsgegevens niet op deze manier mag gebruiken? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. EZK heeft dit onder de aandacht van het kadaster gebracht, een reactie op mogelijk misbruik van hun diensten is in eerste instantie aan hen.
Herkent u dat het IMG de gegevens over of op een adres reeds schade is gemeld niet op deze manier aan derden had mogen verstrekken? Is hier sprake van het tweede datalek bij het IMG in een maand tijd? Wat gaat u doen om te zorgen dat de kans op datalekken vanuit het IMG wordt geminimaliseerd?
Ja, hier is inderdaad sprake geweest van twee datalekken bij het IMG in relatief korte tijd. Het eerste datalek vond plaats medio oktober. Hierbij waren gedurende 48 uur voor maximaal 60 aanvragers ten onrechte de gegevens van andere aanvragers inzichtelijk. Dit vond plaats door een fout in een nieuwe versie van software waar het IMG op haar bewonersportaal gebruik van maakt. Om dit in de toekomst te voorkomen heeft het IMG een verbetering doorgevoerd in de tests die worden uitgevoerd voorafgaand aan de implementatie van nieuwe software.
Het tweede lek kwam voort uit het feit dat mensen informatie konden opvragen over de schadegeschiedenis van een pand waar zij niet de eigenaar van waren. Deze situatie bestond sinds de introductie van de vaste vergoeding in november 2021. Inmiddels heeft het IMG maatregelen genomen om dit lek te dichten. Het IMG heeft extern laten valideren of er afdoende maatregelen getroffen waren bij het oplossen van dit datalek. Dit bleek het geval. Tenslotte heeft het IMG het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dergelijke lekken schaden het vertrouwen van mensen in de achterliggende ICT-systemen die gebruikt worden voor de schadeafhandeling. Ik ben hierover in contact met het IMG en zal blijven benadrukken dat ik er van uit wil kunnen gaan dat zij werken met veilige en betrouwbare ICT-systemen.
Herkent u dat de huisstijl van het bedrijf «loket bevingsschade» veel lijkt op de huisstijl van het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Herkent u dat ook dit misleidend kan zijn?
Ja, dat herken ik. Er bereiken mij verhalen van bewoners die dachten een schademelding te doen bij het IMG, om er later achter te komen dat zij te maken hadden met een commerciële partij en geconfronteerd te worden met een forse rekening. Dit wekt bij mij de schijn dat bureaus doelbewust onduidelijkheid bij bewoners laten bestaan over de partij waarmee zij in zee gaan en welke financiële verplichtingen hier aan vast zitten. Zoals ik ook in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het bestaan van commerciële schadebureaus overbodig is voor het doen van een aanvraag voor schadevergoeding bij het IMG. Met het IMG ben ik van mening dat het niet wenselijk is dat bedrijven zich presenteren met een service waarbij van tevoren niet in alle gevallen duidelijk is dat deze services geld kosten.
Bent u met ons van mening dat het misleidend is dat in de brief onvermeld blijft dat het bedrijf «loket bevingsschade» 15% (exclusief BTW) commissie rekent over het vastgestelde schadebedrag?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is inzichtelijk hoeveel dit soort bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling?
Nee. Een schatting van hoeveel geld dergelijke bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling is niet te geven. Het IMG registreert bij het afhandelen van schademeldingen namelijk niet of deze worden gedaan door een bemiddelingsbureau. Ook indien het IMG dit wel zou doen is een precies bedrag niet te geven. Dit is namelijk afhankelijk van de financiële overeenkomsten tussen deze bedrijven en de bewoners die zij vertegenwoordigen. Deze overeenkomsten zijn niet inzichtelijk voor het IMG.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dit soort verdienmodellen te stoppen?
Deelt u de mening dat wanneer gedupeerden meer gebruik kunnen maken van onafhankelijke ondersteuning tijdens het melden en beoordelen van schade er minder noodzaak is om gebruik te maken van bedrijven zoals «loket bevingsschade»?.
Deze bedrijven bieden een dienst aan waarvan bewoners gebruik mogen maken. Indien dit sterk lijkt op de wijze waarop IMG zich presenteert, raad ik aan om dit te melden bij het IMG. In het geval dat er misbruik van gegevens optreedt door deze bureaus, is het aan het IMG om hierop actie te ondernemen. IMG informeert en adviseert bewoners over hoe zij om kunnen gaan met deze bureaus1. Indien er sprake lijkt van strafbare feiten, kan IMG aangifte doen. Zie ook het antwoord op vraag 5. Ik houd via gesprekken met de maatschappelijke organisaties een vinger aan de pols en zal hier ook met IMG contact over onderhouden.
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat er meer onafhankelijke ondersteuning voor gedupeerden komt? Bent u bereid deze mogelijkheid ook breder bekend te maken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Lozingen op de Waddenzee |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezicht op lozing door FrieslandCampina-fabriek Bedum in Waddenzee rammelt»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks tonnen fosfaten, stikstof en andere stoffen worden geloosd op de Waddenzee door FrieslandCampina?
Ja, volgens de Emissieregistratie (emissieregistratie.nl) is er vanuit Friesland Campina Bedum in 2020 13,8 ton stikstof en 13,4 ton fosfaat geloosd, in 2019 was dat 17,6 ton stikstof en 12,6 ton fosfaat.
Klopt het dat de vergunning ernstig verouderd en niet in orde is?
Het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor de indirecte lozing van FrieslandCampina op de HoWa-leiding richt zich op de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van de Waddenzee. Door middel van de vergunningverlening wordt erop toegezien dat de best beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken (emissietoets). Tevens wordt daarbij nagegaan of de dan nog resterende lozingen binnen de voorgeschreven grenswaarden voor het ontvangende oppervlaktewater blijven (immissietoets).
Er is navraag gedaan bij de Omgevingsdienst Groningen, die voor het bevoegd gezag provincie Groningen de VTH-taken uitvoert, of de huidige vergunning voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Zij hebben aangegeven dat dit het geval is.
De Europese Commissie heeft de beste beschikbare technieken (BBT)-conclusies voedingsmiddelen en zuivel gepubliceerd op 4 december 2019. Zowel het bedrijf als het bevoegd gezag heeft vier jaar de tijd om dit te implementeren binnen de omgevingsvergunning. Indien de huidige zuiveringsinstallatie van FrieslandCampina nog voldoet aan de BBT dan moeten zij hier voor 4 december 2023 wel aan voldoen en kan dat een aanleiding vormen de vergunning te herzien.
Is er voldoende toezicht gehouden?
De omgevingsdienst Groningen geeft aan dat het bedrijf jaarlijks wordt gecontroleerd.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdienst uitspreekt dat er sprake is van een zeer onduidelijke vergunningssituatie en zij geen controles en inspecties kan terugvinden in haar dossier?
Voorheen waren er meerdere bedrijven aangesloten op de HoWA-leiding; alleen FrieslandCampina Bedum is nog aangesloten.
Bij navraag door het ministerie bij de Omgevingsdienst Groningen wordt aangegeven dat de uitspraken zoals gedaan in het programma Pointer niet het juiste beeld geven. Er is volgens de Omgevingsdienst wel degelijk informatie en correspondentie met betrekking tot de uitgevoerde controles en inspecties in het archief. Voorts is aangegeven dat bij de beantwoording van de vragen aan Pointer een deel van de uitgevoerde controles en inspecties over het hoofd is gezien en niet aan Pointer is meegedeeld.
Klopt de conclusie van Pointer dat er formeel sprake is van een illegale lozing omdat het waterschap eigenaar is van de smeerpijp en hier geen lozingsvergunning voor heeft?
Voor de directe lozing op de Waddenzee door de HoWa-leiding is op grond van de Waterwet een watervergunning nodig. Het ontbreekt op dit moment aan een watervergunning. Het Waterschap heeft deze begin dit jaar aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat verwacht de vergunning begin 2023 te kunnen verlenen.
Hoe verhoudt zich de taak van Rijkswaterstaat om te zorgen voor een schone Waddenzee tot zo’n ouderwetse smeerpijp? Wat zijn de plannen met betrekking tot deze smeerpijp?
De HoWa-leiding is een afvalwaterpersleiding die in 1968 is aangelegd om het afvalwater van diverse industrieën in de omgeving van Groningen te lozen op de Waddenzee in plaats van op de lokale kanalen. Nagenoeg alle bedrijven zijn in de loop der jaren afgekoppeld van deze leiding, de lozing van Friesland Campina Bedum is de overblijver. FrieslandCampina Bedum heeft een eigen zuivering om het afvalwater te zuiveren conform de in de vergunning opgenomen eisen.
Welke stappen gaat u zetten om te borgen dat de kwaliteit van de Waddenzee wel voorop komt te staan?
Een goede kwaliteit van de Waddenzee is uiteraard erg belangrijk. Door middel van herzieningen van vergunningen, en toezicht en handhaving ziet het bevoegd gezag toe op de lozingen. Daarnaast moeten bedrijven regelmatig hun zuiveringsproces aanpassen aan nieuwe technieken die als BBT worden beoordeeld. Zuiveringstechnieken worden steeds geavanceerder en dat zorgt ervoor dat de hoeveelheden stikstof en fosfaat in afvalwaterstromen steeds kleiner worden.
Is er door de lozingen schade aangebracht aan de natuur? Zo ja, waarom is dat niet voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er vinden in Nederland bedrijfsmatige activiteiten plaats die leiden tot afvalstromen. Onze milieuwetgeving is erop gericht dat schade hierdoor waar mogelijk wordt vermeden en waar onvermijdbaar, zoveel als mogelijk wordt beperkt. Door middel van een immissietoets wordt bepaald wat een verantwoorde lozing is. Dat is ook bij FrieslandCampina gebeurd en het bedrijf houdt zich, volgens de berichten van de omgevingsdienst Groningen, aan de lozingseisen.
Bent u bereid het bedrijf hierop aan te spreken en te voorkomen dat illegale lozingen plaatsvinden?
Er is geen sprake van een illegale lozing op de HoWa-leiding door FrieslandCampina. Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Groningen, om te beoordelen of FrieslandCampina voldoet aan de in de vergunning opgenomen eisen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water op 21 november 2022?
Dat is helaas niet gelukt.
Het IMG die wachttijd voor schadeafhandeling laat oplopen naar 21 maanden |
|
Faissal Boulakjar (D66), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Herkent u dat gedupeerden met mijnbouwschade die eerder 15 maanden moesten wachten op een beslissing op hun schademelding nu een brief krijgen dat ze nog zes maanden extra moeten wachten?
Ja, ik herken dit.
Deelt u de mening dat 21 maanden moeten wachten op een beslissing ontoelaatbaar lang is?
Ja. Ik deel uw mening dat een wachttijd van 21 maanden voor een besluit ontoelaatbaar lang is. Een lange wachttijd tot besluiten en bijbehorende onzekerheid maakt het proces voor gedupeerden te belastend. Het IMG streeft ernaar schademeldingen binnen een half jaar (26 weken) af te handelen. De gemiddelde gerealiseerde doorlooptijd (mediaan) voor fysieke schades van 2022 tot nu toe, ligt met 23 weken onder de streeftermijn (=26 weken). Het IMG geeft echter aan dat, als er sprake is van complexe dossiers, de beslistermijn kan oplopen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om midden- en kleinbedrijven of om monumenten met tot wel 400 schades. Helaas is het aantal langlopende dossiers van méér dan twee jaar oud het afgelopen jaar toegenomen. Zo lang moeten wachten op een besluit is ontoelaatbaar en kan redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd worden.
Is het (nog verder) verlengen van de beslistermijn door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) overlegd met het ministerie?
Over het verlengen van de beslistermijn in individuele situaties, zoals meegedeeld in de door het IMG verstuurde brieven, wordt niet overlegd met het Ministerie van EZK. Sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen is het IMG als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijk instituut. Door de onafhankelijkheid waarmee het IMG zijn procedures vormgeeft, wordt met het Ministerie van EZK niet overlegd over de invulling van procedures. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn wij het erover eens dat 21 maanden moeten wachten op een besluit redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd kan worden. Juist in complexe situaties, is het belangrijk dat bewoners snel perspectief op een oplossing wordt geboden.
Hoeveel gedupeerden hebben de brief van het IMG ontvangen dat de beslistermijn verlengd is? Hoe vaak betrof het een materiële schademelding? Hoe vaak betrof het een immateriële schademelding?
Het IMG houdt niet separaat bij in hoeveel gevallen zij een brief met een verlenging van beslistermijnen hebben verstuurd. Het IMG houdt wel bij hoeveel schademeldingen er worden gedaan en hoe lang deze meldingen in behandeling zijn. Het aantal dossiers van meer dan één jaar oud is op peildatum 15 november 3.206. Het aantal dossiers van meer dan twee jaar oud is op peildatum 15 november 1.459. 45% van de reguliere schademeldingen wordt binnen een half jaar afgehandeld.
Herkent u dat het weer oprekken van de beslistermijn en het 21 maanden moeten wachten op een beslissing op een schademelding niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen?
Ja. Ik heb de afgelopen maanden met mensen in het aardbevingsgebied gesproken, en de lange wachttijden waren vaak een centraal thema waardoor gedupeerden zich gefrustreerd voelen. Het onderzoek «Gronings Perspectief» van Rijksuniversiteit Groningen concludeerde dat bewoners met langdurige en/of meervoudige schades meer stress ervaren dan bewoners waarvan het IMG de schades spoedig afhandelt. Daarnaast hebben deze gedupeerden minder vertrouwen in instanties zoals gemeenten, IMG/NCG of de overheid in het algemeen. Het zijn dus juist de complexe dossiers met een moeizaam verloop en lange doorlooptijd die niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Om het vertrouwen onder bewoners te vergroten, is het dus van belang dat de behandeling van vastgelopen situaties meer prioriteit krijgt en hier spreekt EZK met IMG over.
Herkent u dat het lang moeten wachten op schadeloosstelling ook voor andere problemen zorgt bij eigenaren? Herkent u bijvoorbeeld de verhalen van gedupeerden die onnodig veel moeten stoken omdat ze verduurzaming uitstellen nu de schadeafhandeling niet geregeld is?
Zie het antwoord op vraag 5 voor problemen die bewoners ervaren bij langdurige procedures. Signalen over andere problemen als gevolg van het lang moeten wachten op schadeloosstelling zijn bij mij niet bekend. Het IMG geeft aan hier ook niet bekend mee te zijn.
Welke stappen gaat u zetten om te garanderen dat de beslistermijn op schademeldingen omlaag gaat?
Ik zal de ontwikkeling van het aantal langlopende dossiers blijven monitoren en zal, door middel van gesprekken met het bestuur van het IMG, aansturen op snellere behandeling van complexe en/of vastgelopen situaties.
Het blijkt moeilijk voor het IMG om bij complexe dossiers, waarbij schade en andere problematiek samenkomen, snelle resultaten te bieden: deze dossiers lost IMG nadrukkelijk samen met bewoners op. Het IMG heeft bijvoorbeeld een speciaal programma opgezet voor deze dossiers. Dit leidde ertoe dat het afgelopen jaar het aantal schademeldingen van tussen de 1 en 2 jaar oud vrijwel is gehalveerd, van circa 6.400 naar circa 3.200 aanvragen op dit moment (peildatum 15 november). Daarnaast is er een speciaal team dat zich bezighoudt met Impactvolle Dossiers. De voortgang hiervan wordt wekelijks door het bestuur besproken en waar nodig wordt de casus doorgeleid naar het interventieteam. Door eenvoudige schades af te handelen met een vaste vergoeding heeft het IMG extra capaciteit vrijgemaakt om complexe dossiers te behandelen. Het IMG zet dus al langer in op het voorkomen van lange doorlooptijden en geeft aan dit te prioriteren.
Herkent u dat de schadeafhandeling juist ook traag verloopt doordat er veel mechanismen zijn ingebouwd om gedupeerden te controleren (wantrouwen)?
Ten algemene geven bewoners aan zich zorgen te maken over de procedures en juridisering bij het IMG. Dit heeft mijn aandacht en ik laat daarom uitzoeken hoe een eventueel ander schademodel hierin kan helpen. Het IMG werkt ook mee aan dit onderzoek. Ik herken echter niet dat het IMG moedwillig meer controlerende stappen inbouwt in de procedures dan strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Voor verschillende regelingen zijn er werkwijzers ontwikkeld waarbij IMG vooraf zo ver mogelijk ingevulde formulieren klaar zet, met als doel de aanvraag voor bewoners te vergemakkelijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor waardedaling en immateriële schade. Bij de regeling waarbij IMG, na aanvraag van een bewoner, een vaste vergoeding uitkeert bij een eerste melding van fysieke schade wordt de aanvrager gevraagd foto’s te uploaden of neemt een deskundige schade op. Als een aanvrager foto’s heeft geüpload, beoordeelt het IMG uiteraard wel of daarop schade is te zien. Dit soort mechanismen resulteren juist in een sneller verloop van de schadeafhandeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen?
Ja.
Terugtreden aannemer bij sloop-nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van een onveilige woning in het centrum van Loppersum na jaren wachten op de sloop-nieuwbouw van zijn woning nu te horen heeft gekregen dat de aannemer zich terugtrekt?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de aannemer dit doet omdat de overheidsinstelling Nationaal Coördinator Groningen (NCG) na al die jaren nog geen duidelijkheid geeft over budget en planning en slecht communiceert? Herkent u dat het voor aannemers die elders ook goede opdrachten kunnen krijgen zonder zekerheid erg moeilijk is om voor de NCG te werken?
Nee. De aannemer heeft aan de NCG aangegeven dat hij om andere redenen deze opdracht teruggeeft. Het uitgangspunt is dat aannemers, de NCG en bewoners goede afspraken met elkaar maken voordat de opdrachtverlening aan de aannemer plaatsvindt.
Herkent u dat de woningeigenaar al in 2018 heeft aangegeven dat zijn gezin onderdoor is gegaan aan het wonen in een kapot en onveilig huis en het moeten strijden om herstel?
Ja. Ik herken dat een moeizaam verlopend versterkingstraject negatieve invloed kan hebben op de mentale gesteldheid van bewoners. Daar wil ik iets aan doen. In mijn brief van 23 november jl. (kenmerk 2022D49408) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van het welzijn van bewoners in het aardbevingsgebied.
Herkent u dat de strijd, de boosheid en stress een negatieve invloed hebben gehad op het functioneren van de woningeigenaar als vader, als partner, als professional, op zijn humeur, zijn mentale gezondheid en de wijze waarop hij in het algemeen in het leven staat?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat juist om deze reden terecht is gekomen bij de Commissie Bijzondere Situaties?
De gemeente heeft, op het moment dat dit mogelijk was, dit adres bij NCG voorgedragen om met prioriteit op te pakken. Het adres is toegewezen aan het programma Versterking Bijzondere Situaties (VBS) van de NCG.
Herkent u dat de Commissie Bijzondere Situaties er is voor mensen die dringend hulp nodig hebben? Herkent u dat het doel is om samen een oplossing te vinden waarmee mensen weer verder kunnen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, hoe kan het dat er na tweeënhalf jaar onderdeel te zijn van deze regeling geen oplossing is, hij niet verder kan en er nu nieuwe vertraging optreedt door het terugtreden van de aannemer?
Met de aanmelding bij het programma Bijzondere Situaties is de versterking met prioriteit opgepakt door de NCG. Er ligt inmiddels een versterkingsadvies voor dit adres en het uitvoeringsontwerp ligt bij de gemeente voor de vergunningaanvraag. Het terugtrekken van de aannemer kan tot vertraging leiden. Er wordt echter zo snel als mogelijk een voorstel gedaan voor een vervangende aannemer.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er wel een dringend nodige oplossing komt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen hoe groot de mentale klap is nu een commissie die moet zorgen dat mensen verder kunnen na mentale klappen van de overheid ook weer faalt in haar aanpak?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u dat deze woningeigenaar en andere gedupeerden vast komen te zitten en geen regie meer hebben door deze gang van zaken?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ik ook zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die en zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat de situatie van deze woningeigenaar symbool staat voor problemen van veel meer gedupeerden in het mijnbouwgebied?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ook ik zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die een zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat het wanhopig maakt dat zelfs in het centrum van Loppersum mensen ruim 10 jaar na de aardbeving bij Huizinge nog zo ver van een veilig huis zijn?
Ja. Ik herken dit onder meer uit mijn werkdagen in Groningen. Het blijft mijn hoogste prioriteit om bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Is het u bekend dat dit niet de eerste keer is dat aannemers in Groningen besluiten opdrachten terug te geven omdat het werken in opdracht van de overheidsinstelling NCG voor veel problemen zorgt?
Ja. Het is mij bekend dat een beperkt aantal aannemers zich heeft teruggetrokken uit projecten. De NCG is met deze aannemers in gesprek om te achterhalen wat de redenen zijn voor de besluiten om opdrachten terug te geven. Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium, zoals het geval is in Loppersum, is gelukkig een uitzondering.
Herkent u dat de Kamer vorig jaar aan de bel trok toen bekend werd dat aannemers de versterkingsopdracht van 90 woningen terug gaven?1
Ja.
Hoe gaat het met deze groep bewoners die vorig jaar langer moesten wachten doordat aannemers de opdrachten teruggaven? Hoe ver zijn zij inmiddels in hun traject? Hoe waarderen deze bewoners het traject?
Na het opnemen en beoordelen bleek dat de betreffende 90 woningen in aanmerking kwamen voor sloop-nieuwbouw. In het programma Bouwimpuls heeft de NCG met de aannemers de afspraak gemaakt dat zij enkel de bouwkundige versterking realiseren van bestaande woningen. De adressen zijn daarom vanuit het programma Bouwimpuls verplaatst naar het reguliere versterkingstraject bij de NCG. De NCG en de gemeente pakken de uitvoering van deze adressen versneld op en in de communicatie met bewoners is hiervoor expliciet aandacht.
Hoe vaak hebben aannemers in de versterkingsoperatie opdrachten teruggegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het exacte aantal wordt niet centraal geadministreerd.
Herkent u dat er veel signalen zijn waarbij aannemers een begroting maken die niet wordt goedgekeurd door de NCG?
Ik herken de signalen dat begrotingen worden afgekeurd. De NCG beoordeelt begrotingen op marktconformiteit. Bij excessieve afwijkingen wordt overlegd met de betreffende aannemer over de afwijkingen. Op basis hiervan vindt al dan niet een bijstelling plaats. Dit is maatwerk per aannemer.
Herkent u dat er signalen zijn dat de NCG ook tijdens versterking en sloop-nieuwbouw facturen van aannemers niet of vertraagd betaald?
Ja. De NCG betaalt in meer dan 95% de van de gevallen de facturen van aannemers binnen de termijn van 30 dagen. De NCG streeft ernaar dat alle aannemers op tijd worden betaald.
Herkent u dat het bewoners tot wanhoop drijft wanneer er vertraging optreedt in vaak al langslepende trajecten?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u voorts dat er ook in trajecten die zijn gestart om de versterkingsoperatie te versnellen alsmede in trajecten die zijn gestart om bewoners meer te ontzien en te steunen vertraging ontstaat vanwege gedoe om geld?
Ja. Om dergelijke complexe situaties te voorkomen heeft de NCG een knelpuntenpot om knelpunten op te lossen en lopende projecten verder te brengen.
Heeft u gesprekken gehad met aannemers over het werken voor de NCG? Zo nee, bent u bereid om met aannemers in gesprek te gaan om te horen welke problemen zij ervaren en welke kansen zij zien voor verbetering?
Ik ben bereid om hierover met aannemers in gesprek te gaan. In een van mijn werkdagen in Groningen begin 2023 zal ik hier invulling aan geven. De NCG voert daarnaast geregeld gesprekken met aannemers. Dit vindt op projectniveau plaats, en tijdens evenementen zoals de door de NCG georganiseerde bouwtafels.
Hoe gaat u zorgen dat vertraging door toedoen van de NCG wordt geminimaliseerd? Welke stappen heeft u daar reeds voor gezet? Welke stappen gaat u zetten?
De NCG heeft stappen gezet om vertraging in het versterkingsproces te minimaliseren. Zo werkt de NCG met het Meerjarenversterkingsplan (MJVP). Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Dit heeft de NCG de afgelopen tijd gedaan door bijvoorbeeld te werken met een inkoopkalender en via het plan Vergroten Uitvoeringscapaciteit. Ik kijk momenteel met de NCG kritisch naar de processen om vertragende factoren te identificeren en op te lossen.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Groningen beantwoorden?
Ja.
Een grote stijging van de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur |
|
Sandra Beckerman |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «bouw recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur stijgt in 5 jaar met 90 procent»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken, het liefst op een kaart, in welke Natura 2000-gebieden de afgelopen vijf jaar is gebouwd?
Nee, ik beschik nu niet over deze informatie en kan deze zodoende niet ter beschikking stellen. Pointer heeft voor haar informatie samengewerkt met de geodienst van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze data is niet gepubliceerd. De nieuwbouwmonitor2 van deze geodienst is alleen beschikbaar per gemeente, zonder specifieke informatie met betrekking tot natuur. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving met betrekking tot Natura 2000-gebieden. Ik ben echter voornemens deze data in de nabije toekomst wel zelf beschikbaar te hebben. Het Kadaster is door het Ministerie voor VRO gevraagd om deze data via een uitbreiding van de Monitor Landschap inzichtelijk te maken.
Kunt u ook toelichten hoeveel en wat er is gebouwd in deze gebieden?
Dit is informatie waarover ik niet beschik.
Kunt u toelichten welke regels er precies bestaan om het bouwen in Natura 2000-gebieden te reguleren? Vindt u deze regels toereikend? Hoe zouden deze kunnen worden aangescherpt?
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig wanneer een project significant negatieve effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Wanneer in een passende beoordeling wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, kan de vergunning worden verleend.
Daarnaast gelden ook in Natura 2000-gebieden de regels van de soortenbescherming van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming en de planologische regels van de betreffende provincie en gemeente. Gemeenten bepalen – binnen de kaders van het Rijk en de provincie – via hun ruimtelijk beleid en regelgeving waar en onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Daarbij zijn zij verplicht om het effect van nieuwe ontwikkelingen op de natuur in beeld te brengen.
Ik acht deze regels toereikend, omdat zij stevige bescherming bieden, en er naast reactieve bescherming ook actief beleid is voor Natura 2000-gebieden. Naast de bevoegdheid om vergunningen te verstrekken staat de opdracht van artikel 2.2 Wnb dat het bevoegd gezag de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen neemt.
Vindt u het wenselijk dat in, of direct rondom Natura 2000-gebieden, zo een grote stijging te zien is van de bouw en plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets? Kunt u dit antwoord toelichten?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het antwoord is afhankelijk van de specifieke situatie per geval. De beoordeling hiervan vindt plaats door provincies en gemeenten, die hiervoor bevoegd gezag zijn. Gedeputeerde staten dragen op grond van artikel 2.2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) zorg dat de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen worden genomen. Zij beoordelen ook de aanvragen om een vergunning op grond van de Wnb.
Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is. Tegelijkertijd is er grote verscheidenheid van Natura 2000-gebieden. Grote delen van het rivierengebied liggen binnen vijf kilometer van een Natura 2000-gebied. In de berekeningen zullen vermoedelijk alle bouwwerkzaamheden van Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Zutphen en Zwolle zijn meegenomen, om maar enkele grotere plaatsen te noemen.
Bent u het eens met de bewering van universitair hoofddocent Raoul Beunen dat overheden te makkelijk toestemming geven om te bouwen in de buurt van Natura 2000-gebieden?
Ik herken dat bij vergunningen sprake kan zijn van grote maatschappelijke belangen, terwijl het onwaarschijnlijk is dat de natuur significante schade kan ondervinden van het specifieke project. Alle activiteiten in een gebied opgeteld zullen daarentegen wel effect hebben op de natuur. Daarom is er niet alleen sprake van een vergunningplicht voor projecten die significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen hebben, maar ook de opgave bij gedeputeerde staten om de noodzakelijke maatregelen te nemen om verslechtering te voorkomen en de instandhoudingsdoelen te bereiken.
Hoeveel bezwaren zijn er ingediend over de bouw van projecten in of nabij de directe omgeving (tot en met een straal van drie kilometer) van Natura 2000-gebieden in de afgelopen jaren? Hoeveel van deze bezwaren zijn gegrond verklaard?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of goed is onderzocht of er echt geen alternatieven beschikbaar waren voor het afgeven van een bouwvergunning in Natura 2000-gebieden? Kunt u dit toelichten met een voorbeeld?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Waren er projecten die absoluut door moesten gaan vanwege groot openbaar belang? Welke projecten waren dit?
Voor zover bekend zijn er de laatste jaren vergunningen verleend met toepassing van artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb (de adc-toets) voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een rioolwaterput, een dijkversterking, een overnachtingshaven, een weg en een waterwinning.
Welke afspraken in Europees verband bestaan er met Nederland over het creëren van extra beschermd natuurgebied?
In de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2030 staat dat in totaal 30% van het landoppervlak én 30% van het zeeoppervlak beschermd gebied moet worden. Een derde deel daarvan moet strikt beschermd worden. Dit doel geldt voor de gehele EU. Alle lidstaten dienen een billijke bijdrage aan dit doel te geven, maar dat wil dus niet zeggen dat elke lidstaat precies 30% van het grondgebied moet beschermen. Deze bescherming hoeft niet te bestaan uit een strenge Europese bescherming, zoals Natura 2000. De gebieden mogen ook beschermd worden via nationale beschermingsregimes, zoals het NNN, en zogenaamde OECM’s (gebieden waar duurzame positieve ontwikkelingen voor biodiversiteit worden gecombineerd met andere functies).
Kunt u nagaan hoeveel stikstof er is uitgestoten in de laatste vijf jaar in of rondom deze natuurgebieden door de bouw of plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid? Zo ja, in welke mate en is deze extra druk volgens u gerechtvaardigd? Op welke manier uit deze druk zich?
Ik kan niet aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid. Dit vereist informatie waarover ik niet beschik.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten streven naar het creëren van grotere, meer aaneengesloten stukken natuur in Nederland?
Ja. Ik streef naar robuuste natuur, dus natuur die minder kwetsbaar is voor drukfactoren als verdroging, verzuring en versnippering. Vergroting van gebieden kan de natuur robuuster maken omdat daardoor versnippering kan worden verminderd en verdroging en verzuring grootschaliger kan worden aangepakt. Maar ook kleinere gebieden kunnen in principe robuust zijn door bijzonder gunstige milieu en wateromstandigheden die worden weerspiegeld in een opvallend hoge biodiversiteit. Met de provincies zijn daarom afspraken gemaakt over het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geven aan dat uitbreiding van leefgebied nodig is voor het uiteindelijk realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur in Nederland. In het coalitieakkoord is uitbreiding van het natuurareaal ook als ambitie opgenomen om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen.
Hebben deze projecten daaraan bijgedragen? Of hebben ze, zoals in het artikel naar voren komt, juist bijgedragen aan een verdere versnippering van natuurgebieden?
Aangezien ik de projecten niet per geval ken, kan ik hier geen uitspraak over doen. Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is.
Deelt u de mening dat meer bouwen in of rondom Natura 2000-gebieden niet gaat bijdragen aan het creëren van deze extra natuurgebieden?
Ik deel deze mening niet. Afhankelijk van de situatie ter plaatse en de wijze waarop gebouwd wordt, hoeft bouwen geen effecten te hebben op de natuur. Als natuurinclusief gebouwd wordt, kan dat zelfs bijdragen aan de natuur. Gedeputeerde staten wegen dit af bij hun ruimtelijk natuurbeleid en toetsen op effecten bij de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming.
Hoe gaat u voorkomen dat er in of rondom kwetsbare natuurgebieden nog meer onnodig zal worden gebouwd?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt. Tegen deze afwegingen staat in de regel toetsing bij de rechter open. Samen met mijn collega van BZK gaan we in gesprek met provincies en gemeenten om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium voldoet en of eventueel aanvullende actie nodig is. Daarnaast bekijken we of de bestaande monitor landschap kan worden uitgebreid met het monitoren van de bouw van vakantieparken.
Kunt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
De recente aardbevingen in Groningen, schadeherstel en versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat Groningen met de aardbeving bij Wirdum wederom een enorme klap heeft gekregen en het vertrouwen dat het ooit nog goedkomt met schadeherstel en versterking bij velen weg is? Herkent u de verhalen van gedupeerden die schade niet meer willen melden omdat ze geen vertrouwen hebben dat de overheid die schade goed gaat oplossen?
Ja. De aardbeving is door velen gevoeld: veel bewoners zijn geschrokken en hebben nieuwe schade. Ik herken het door u geschetste beeld van gebrek aan vertrouwen in de overheid bij vele bewoners van het aardbevingsgebied. Dit komt ook naar voren in de gesprekken die ik regelmatig voer met bewoners, zoals onlangs in Wirdum. Ik zou bewoners toch willen stimuleren hun schade te melden, omdat alleen bij gemelde schades de schade-afhandeling in gang wordt gezet.
Deelt u de mening dat het huidige systeem faalt en een crisisaanpak noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er, enkel wanneer wantrouwen en geld niet langer leidend zijn, gewerkt kan worden aan een oplossing?
Het huidige systeem is er nog niet in geslaagd om in voldoende mate te voldoen aan de terechte verwachtingen van bewoners van het aardbevingsgebied, en daarmee het vertrouwen in de overheid te herstellen. Mede daartoe aangespoord door de motie-Kops over een crisisaanpak en de motie-Van Wijngaarden c.s. over een gebiedsgerichte aanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 963 en 961) ben ik gestart met de dorpenaanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 1024). De dorpenaanpak kan worden gezien als een crisisaanpak die de versterking ten opzichte van de huidige praktijk moet versnellen en meer duidelijkheid moet geven aan bewoners. Ik heb de heer Wientjes aangesteld als Verbinder (Kamerstuk 33 529, nr. 1036). Zoals toegezegd in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 29 september jl. stuur ik uw Kamer binnenkort zijn advies hierover en mijn appreciatie daarvan. Ten aanzien van de schadeafhandeling heb ik aangegeven te bekijken of een andersoortig schademodel kan bijdragen aan een betere schadeafhandeling ten behoeve van de bewoners. Ik kom hier begin volgend jaar op terug. Bij alles wat ik hierboven noem is het van belang om als basis uit te gaan van vertrouwen in de burger. Daarnaast zijn in mijn overwegingen financiële belangen altijd van secundair of zelfs tertiair belang.
Deelt u de mening dat er deze week nog maatregelen kunnen en moeten worden genomen die gedupeerden direct helpen?
Ik lees uw vraag als dat u met «deze week» doelt op de week na de aardbeving in Wirdum. Bewoners met schade kunnen na een aardbeving direct bij het IMG terecht, het IMG handelt de schademeldingen af volgens de reguliere procedures. Voor mogelijke acuut onveilige situaties geldt dat deze binnen 48 uur beoordeeld worden. Waar nodig worden er veiligheidsmaatregelen getroffen. Bij elke nieuwe beving wordt er bekeken of er iets aanvullends nodig is. Zo is er bij de beving bij Wirdum van 3,1 op de schaal van Richter door de gemeente besloten het dorpshuis te openen, zodat het IMG en NCG een pop-up bewonersloket konden inrichten en vragen van bewoners konden beantwoorden als ook het helpen bij het doen van een schademelding.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid direct te stoppen met het inzetten van de landsadvocaat om tegen gedupeerden te strijden?
Het IMG heeft als doel bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures zoveel als mogelijk te voorkomen. Voor deze procedures heeft het IMG de inzet van juristen nodig. Deels heeft IMG deze zelf in huis, maar dit is niet voldoende voor de (hoger) beroepsprocedures. Daarom wordt de Landsadvocaat ingeschakeld.
Sommige bewoners die bezwaar en beroep aantekenden vertellen mij dat zij dit als een oneerlijke juridische strijd hebben ervaren. Daar wil ik iets aan doen. In het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. heb ik aangegeven open te staan voor de suggestie van bijvoorbeeld mediation, om een belastende gang naar de rechter te voorkomen. Hierover ben ik in gesprek met het IMG. Het IMG verkent zelf ook mogelijkheden om de procedure voor bewoners die het niet eens zijn met een besluit te verbeteren. Met de novelle op de Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (het Wetsvoorstel Versterken), die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorzie ik daarnaast in de mogelijkheid van financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de kosten die mensen hebben gemaakt voor juridische en technische ondersteuning alsnog snel vergoeden?
De novelle op het wetsvoorstel versterken, die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorziet in een subsidie voor financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep die wordt verstrekt door de raad voor rechtsbijstand. Hiermee wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorzien in kosteloze ondersteuning. De novelle voorziet niet in terugwerkende kracht.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de vergoeding voor immateriële schade te verhogen?
Nee. Het IMG is als onafhankelijk instituut verantwoordelijk voor het vergoeden van immateriële schade en heeft hiertoe met grote zorgvuldigheid een werkwijze ontwikkeld. Het IMG geeft aan dat zij hierbij van ruimere marges uitgaat dan gesteld in eerdere externe adviezen en regelingen. Daarbij diende een balans gevonden te worden tussen het creëren van voldoende ruimte om recht te doen aan persoonlijke ervaringen van bewoners enerzijds, en uitvoerbaarheid ter voorkoming van lange doorlooptijden of ingewikkelde procedures anderzijds; hetgeen juist tot meer leed zou kunnen leiden.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid een compensatieregeling aan te kondigen voor mensen die eigen geld hebben moeten uitgeven door de schadeafhandeling en versterking?
Voor afhandeling van schade door het IMG en versterking door de NCG geldt dat bewoners geen eigen geld hoeven in te zetten. Het uitgangspunt is een laagdrempelige en kosteloze procedure in het publieke bestel. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de versterkingsoperatie aan te pakken door bewoners van woningen die identiek of vergelijkbaar zijn met die van bewoners die onder oude normen vallen alsnog de keuze te geven voor de meer ruimhartige maatregelen? Herkent u dat, wanneer in straten de even nummers wel en de oneven nummers niet weten waar ze aan toe zijn en identieke of vergelijkbare woningen in nabij elkaar gelegen straten een heel andere aanpak krijgen, dit zorgt voor nog meer wantrouwen?
Ja, sommige verschillen zijn naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar en leiden tot onvrede en daarnaast ook aantasting van de sociale cohesie. Verschillen in de behandeling van bewoners passen niet bij het goed uitlegbare en ruimhartige schadeherstel en afronding van de versterkingsopgave die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik voor het WGO van 30 november a.s. met een vervolgbrief over de verschillen. Hierin zal ik ook ingaan op de situatie die wordt geschetst in deze vraag.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de schadeafhandeling aan te pakken? Bent u bereid om de schadeafhandeling te heropenen voor mensen die nu geen succesvolle melding kunnen doen, zoals bij de gasopslagen?
Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076), denk ik na over een oplossing voor onwenselijke, moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners in op het oog vergelijkbare situaties. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting met betrekking tot de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslagen Grijpskerk en Norg.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat het bewijsvermoeden juist gehanteerd gaat worden? Deelt u de mening dat de trillingstool niet leidend mag zijn en er gestopt moet worden met het spreken over effectgebieden die puur en alleen gebaseerd zijn op dit computermodel?
Het bewijsvermoeden houdt in dat als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat schade is veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, deze schade door het IMG vergoed wordt. Het ontlast bewoners doordat bij twijfel wordt vermoed dat de schade is ontstaan door de gaswinning. Dit betekent echter nog niet een onvoorwaardelijke toekenning van schadevergoeding.
Ik begrijp dat er in specifieke situaties onduidelijkheid is ontstaan over de toepassing van het bewijsvermoeden en acht eenduidigheid in de schadeafhandeling wenselijk. Daarom heb ik eerder, in lijn met de motie Mulder (Kamerstuk 33 529, nr. 973), al besloten het bewijsvermoeden ook toe te passen op de gasopslag Grijpskerk. Daarnaast heb ik in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. aangegeven dat ik ongelukkig ben met het feit dat schade op voorhand afgewezen wordt, waar dat voorheen niet het geval was. U ontvangt hier binnenkort een Kamerbrief over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat oude schades, inclusief funderingsschades, opnieuw beoordeeld kunnen worden nu het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toegeeft dat er onterechte afwijzingen waren?
Nee. Er is geen sprake van een nieuwe beoordeling: het IMG is voornemens een aanvullende vaste vergoeding na geheel of gedeeltelijke afwijzing van fysieke schade te introduceren. Groningers die in het verleden geen of een geringe schadevergoeding kregen, gaat het IMG de keuze bieden om dit aan te vullen tot een vaste vergoeding van 5.000 euro.1 Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. werkt het IMG deze regeling momenteel uit en verwacht het in de tweede helft van 2023 hiermee van start te kunnen gaan.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat de 25 miljoen euro, gereserveerd voor mensen die te weinig waardedaling vergoed kregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), spoedig zal worden uitbetaald?
Ja, mijn inzet is en blijft dat bewoners deze tegemoetkoming zo snel mogelijk ontvangen. Onlangs heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor bewoners die een lagere schadevergoeding voor waardedaling hebben ontvangen (Kamerstuk 33 529, nr. 1070). Hierin heb ik aangegeven dat het uitkeren van deze tegemoetkoming een aanvulling is op de bestaande taak van het IMG en dat de wettelijke grondslag hiervoor wordt geregeld middels een algemene maatregel van bestuur die op 21 juli jl. is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals toegezegd in die brief informeer ik hier binnenkort uw Kamer over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de lege pot voor monumenten in het gebied te vullen?
Ja. Ik heb uw Kamer op 19 oktober jl. per brief (Kamerstuk 32 156, nr. 121) geïnformeerd over de financiële dekking voor de regelingen Rijksmonumenten aardbevingsgebied Groningen, met hulp van de NCG.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om met spoed wettelijk vast te leggen dat de gaswinning stopt per 1 oktober 2023?
Ik wil de gaswinning zo snel als mogelijk beëindigen en streef er naar de winning in 2023 of uiterlijk 2024 definitief te stoppen. Gezien de onzekere situatie, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne, kies ik er nu niet voor om dit wettelijk vast te leggen.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te garanderen dat er geen belasting wordt geheven of gekort wordt op toeslagen omdat mensen schadeloosstellingen krijgen en gebruik maken van regelingen specifiek voor mijnbouwgedupeerden?
Het IMG is bevoegd om, naast fysieke schade aan woningen, alle vormen van aardbevingsschade veroorzaakt door de gaswinning af te handelen. Dit geldt dus ook voor fiscale gevolgschade. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om te beslissen of de schadevergoeding wordt vrijgelaten van belasting. In de praktijk heeft een aantal gemeenten in het aardbevingsgebied regels opgesteld waarin de schadevergoedingen voor mijnbouwschade worden vrijgelaten van belasting. Ik zal het gesprek aangaan met gemeentes die nog niet dergelijke regels hebben opgesteld.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de waardedalingsregeling aan te pakken en de aangenomen Kamermoties daarover uit te voeren?
Het gebied waar het IMG schade door waardedaling vergoedt, is afgebakend op basis van uitgebreid onderzoek door Atlas Research en een onafhankelijk advies aan het IMG van een deskundigencommissie. Het toepassingsgebied is vervolgens zekerheidshalve ruim afgebakend, zodat mensen op de grens daarvan niet tekort wordt gedaan. Zoals ik mijn brief over verschillen in de schadeafhandeling en versterkingsoperatiegave heb aangegeven, vind ik de (geografische) afbakening van diverse regelingen redelijk als deze aansluit op de feitelijk aanwezige veiligheidsrisico’s, schades en ervaren overlast (Kamerstuk 33 529, nr. 1076).
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de compensatieregelingen, zoals de tienduizend-euroregeling, die gebaseerd zijn op de postcode van de waardedalingsregeling, uit te breiden? Deelt u de mening dat plaatsen waar schade is ontstaan, ook door de recente bevingen bij onder andere Uithuizen en Wirdum, nu uitgesloten zijn van compensatieregelingen?
Nee. De regeling is naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken uit november 2020 in overleg met de regio vastgesteld. De regeling is specifiek bedoeld voor eigenaren voor wie het niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Deze eigenaren worden met de regeling in staat gesteld achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren, nadat duidelijk is geworden dat zij niet in de versterkingsopgave zijn opgenomen. Het kunnen aanvragen van de subsidie is niet gerelateerd aan de vraag of er sprake is van schade of niet.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de waardevermeerderingsregeling niet uit te kleden en onverkort door te zetten in de komende jaren?
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp deze week een brief gestuurd waarin ik nader uiteenzet hoe de regeling verlengd wordt.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te erkennen dat er een generatie opgroeit die in de steek gelaten is door de overheid en bent u bereid de komende decennia te investeren in hun toekomstperspectief?
Ik erken dat de situatie voor de jongere generatie in het aardbevingsgebied zorgwekkend is. Hun situatie heeft mijn volle aandacht. Naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd met kinderen wil ik samen met de Kinderombudsman een campagne starten voor de kindertelefoon, zodat kinderen weten dat ze daar heen kunnen bellen om over (de gevolgen van) de aardbevingen te praten.2 Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik binnenkort met een brief over de mentale gevolgen van de aardbevingsproblematiek, waarin ik onder meer zal ingaan op de situatie van de jongere generatie.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, welke maatregelen wilt u nog meer op korte termijn nemen om gedupeerden te steunen?
Ik kijk altijd of aanvullende maatregelen om eigenaren te steunen wenselijk, nuttig en mogelijk zijn. In de beantwoording van uw vragen 2 tot en met 19 heb ik uiteengezet wat mijn inzet is voor de aanpak van de problemen waar gedupeerden tegenaan lopen.
Kent u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van juli 2022 dat er meer bevingen plaatsvinden dan van tevoren werd ingeschat? Wat heeft u gedaan met de uitspraak van de inspecteur-generaal dat het verontrustend is dat het nu al waarschijnlijk het derde jaar op rij is dat we «hoger uitkomen»?
Ja, ik ben bekend met de conclusies van SodM. Het aantal aardbevingen zit aan de bovenkant van de bandbreedte. Daarom heeft SodM NAM verzocht nader onderzoek te doen naar het antwoord op de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses (SDRA) passen bij de waargenomen aardbevingen en de mogelijke oorzaken voor eventuele verschillen. Ik heb TNO specifiek gevraagd om in het kader van de modelontwikkeling een bijdrage te leveren aan dit onderzoek. Ik houd de voortgang van beide onderzoeken nauwlettend in de gaten en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Welke onderzoeken lopen er momenteel naar de recente serie van bevingen, waaronder de aardbeving bij Wirdum, de serie aardbevingen bij Uithuizen en de meest recente, die op 11 oktober plaatsvond? Wanneer zijn deze gereed?
Van zowel de aardbeving bij Wirdum van 8 oktober jl. als van de reeks aardbevingen bij Uithuizen in de periode van augustus tot en met oktober van dit jaar heeft de NAM korte zogenaamde 48-uurs analyses opgeleverd van de bevingen en de veiligheidsrisico's, die vervolgens zijn geduid door het SodM.
Voor zowel de beving bij Wirdum als de bevingen bij Uithuizen heeft de NAM daarnaast uitgebreide analyses gemaakt. De duiding op deze uitgebreide analyses wordt op dit moment gedaan door het SodM. Hierin wordt eveneens getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. Ik verwacht deze uitgebreide analyses en de duiding erop door het SodM in de eerste helft van november 2022 met uw kamer te kunnen delen.
Naast bovenstaande analyses werkt NAM een onderzoeksopzet uit over de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses passen bij de aardbevingen van de laatste tijd, en hoe eventuele verschillen kunnen worden verklaard. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 21.
Is de huidige Seismische Dreigings- en Risicoanalyse (SDRA) van TNO na de recente serie aardbevingen nog actueel of moet deze worden bijgesteld?
Zoals bij vraag 22 aangegeven heeft NAM voor haar speciale rapportages (in verband met het overschrijden van de wettelijke signaalwaarde voor aardbevingsdichtheid) getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. SodM beoordeelt op dit moment de analyses van NAM en zal mij hierover nader adviseren Ik verwacht in de eerste helft van november uw kamer hierover nader te kunnen informeren
In oktober heb ik wel een aanvullende SDRA aangevraagd voor het huidige gasjaar (2022/2023). Deze aanvullende SDRA staat los van de recente bevingen. De regionale overheden in Groningen hebben namelijk in een zienswijze op het ontwerpbesluit aangegeven zorgen te hebben of alle mogelijk onveilige huizen wel voldoende in beeld zijn. Deze zorgen zijn nadrukkelijk door de regio bij mij onder de aandacht gebracht. Dit heb ik ter harte genomen en ik wil geen twijfel laten bestaan over welke huizen mogelijk onveilig zijn. Daarom heb ik TNO gevraagd een SDRA met in ieder geval de door SodM geadviseerde modelinstellingen uit te voeren voor het winningsniveau van 2,8 miljard Nm3, in plaats van een winningsniveau van 1,7 miljard Nm3 waarmee in de huidige SDRA is gerekend. U bent hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 1072).
Welke gevolgen heeft deze hogere seismiciteit voor de versterkingsoperatie?
De hogere seismiciteit heeft geen gevolgen voor de versterkingsoperatie. In de versterkingsoperatie wordt rekening gehouden met een zwaardere beving dan de bevingen die tot nu toe in Groningen hebben plaatsgevonden. De kans op een dergelijke beving is gelukkig erg klein, zegt onder meer het SodM. Ik zet alles op alles om de versterkingsoperatie zo snel als mogelijk uit te voeren zodat onveilige huizen aan de veiligheidsnorm voldoen.
Hoeveel gegronde meldingen van Acuut onveilige situaties (AOS) zijn er de afgelopen maanden geweest? Welke maatregelen zijn hierbij genomen?
Er zijn de afgelopen 6 maanden (mei t/m oktober) 237 meldingen van acuut onveilige situaties bij het IMG gedaan, waarvan 37 gegrond zijn bevonden. In deze gevallen zijn er preventieve maatregelen genomen. Dit zijn tijdelijke oplossingen gericht op constructieve veiligheid en divers van aard. De afgelopen maanden zijn onder meer het plaatsen van stutten, het aanbrengen van ondersteuning onder keukenkastjes en het gedeeltelijk afzetten/sluiten van een winkel als preventieve maatregelen genomen.
Welke maatregelen kunnen aanvullend worden genomen om de veiligheid van Groningers te verhogen?
De twee belangrijkste maatregelen zijn het stoppen van de gaswinning en het versterken van huizen. Ik wil beide maatregelen zo snel mogelijk realiseren.
Erkent u het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid (Woo)?
Ja.
Hoe kan het dat inwoners die op basis van de Woo een verzoek indienen bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de volgende reactie krijgen «Helaas heeft de NCG momenteel geen jurist in dienst die zich bezig houdt met de Woo verzoeken»?
Deze situatie is ongewenst. De NCG is als overheidsinstantie gehouden aan de Wet open overheid (Woo) en heeft daarmee de verplichting zich in te spannen om, binnen de daarvoor vastgestelde termijnen en uitzonderingen, documenten te verstrekken om aan de informatiebehoefte van een verzoeker te voldoen.
Ondanks inspanning van de NCG kunnen door de krappe arbeidsmarkt niet alle openstaande vacatures meteen ingevuld worden. Dit geldt ook voor de vacature voor een Woo-jurist. Betrokkenen worden in die gevallen geïnformeerd dat het langer duurt en dat de NCG in contact treedt zodra beantwoording kan plaatsvinden. Dit betekent niet dat de afhandeling van Woo-verzoeken stil ligt.
Hoe kan het dat de NCG stelt dat Woo-verzoeken momenteel niet behandeld worden? Hoe kan het dat de NCG stelt dat men niet weet wanneer er weer Woo-verzoeken behandeld kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 28.
Hoe vaak zijn bij de NCG ingediende verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de Woo in de afgelopen jaren niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord? Hoe vaak bij het IMG?
Bij de NCG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, twintig niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord.
Bij het IMG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, zes niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord. In totaal zijn dertien verzoeken afgehandeld, allen inmiddels gepubliceerd op de website van het IMG.3
Hoeveel van het extra budget vrijgemaakt voor het laten functioneren van de Woo zal worden ingezet voor de NCG? Hoeveel voor het IMG?
Aan de NCG is in 2022 in totaal 234.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. Aan het IMG in 2022 in totaal 60.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. De verdeling van het extra vrijgemaakte budget voor het laten functioneren van de Woo voor 2023 staat nog niet vast.
Deelt u de mening dat het een uitermate slechte zaak is als bewoners het recht op een open overheid zo wordt ontnomen? Juist op één van de helaas vele dossiers waarin het vertrouwen in de overheid al zo ver zoek is?
Het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid staat buiten kijf.
Kunt u zich herinneren gesproken te hebben met de bewoners van de Ommelanderstraat waarvan de even huisnummers sloop-nieuwbouw krijgen terwijl de oneven huisnummers al jaren in onzekerheid zitten?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners met oneven huisnummers begin dit jaar werd beloofd dat hun versterkingsrapport in het eerste kwartaal van dit jaar klaar zou zijn en in het tweede kwartaal van dit jaar met hen besproken zou worden?
Ja.
Herkent u voorts dat er vervolgens weer nieuwe vertraging kwam en de bewoners hoorden dat de typologie van hun woning niet gereed was, dat het tot het einde van dit jaar zou duren en dat dit vervolgens weer werd uitgesteld naar 2023?
Ja.
Is het u bekend dat er inmiddels weer vertraging is opgetreden voor deze bewoners? Is het u bekend dat TNO de typologie waaronder deze bewoners zouden vallen heeft afgewezen?
Ja. De woningen van deze bewoners vallen in de typologie Metselwerk 3. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) heeft besloten om deze typologie niet meer te valideren. Dit betekent dat de woningen met de NPR worden beoordeeld. Ik zet mijn ervoor in dat de beoordelingen van deze woningen worden versneld.
Weet u dat de bewoners nu te horen hebben gekregen dat hun huizen opnieuw beoordeeld moeten worden? Weet u dat dit betekent dat de bewoners opnieuw te horen hebben gekregen dat ze nog een jaar moeten wachten voordat ze het versterkingsrapport zullen ontvangen?
Ja. Ik kan mij goed voorstellen dat dit erg frustrerend is voor bewoners. Tegelijkertijd is het in het belang van bewoners dat zorgvuldig en op basis van gevalideerde methoden wordt beoordeeld wat nodig is voor de veiligheid.
Klopt het dat u in gesprek met de bewoners van deze woningen eerder erkend heeft dat u hun situatie niet uitlegbaar vindt?
Ja. Ik heb tegen deze bewoners gezegd dat deze situatie mij op het eerste oog onuitlegbaar lijkt, maar dat ik tijd nodig heb om de situatie met gemeente en de NCG te beoordelen.
Wat gaat u doen nu deze bewoners opnieuw worden geconfronteerd met vertraging?
Ik zet mij ervoor in dat de beoordelingen van de woningen worden versneld.
Voor hoeveel vaart zorgt de typologieaanpak, waarover u in februari stelde dat met de ingevoerde typologieaanpak vaart gemaakt kan worden met de versterkingsoperatie.
Bij een NPR-beoordeling wordt per woning of woningblok een uitgebreide opname gedaan waarna een complexe berekening voor het blok wordt uitgevoerd. De processtappen tot aan de oplevering van een NPR-beoordeling kosten gemiddeld 9 maanden. Bij een typologische beoordeling is vooraf berekend of woningen met bepaalde kenmerken wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Vervolgens wordt tijdens de opname gekeken of de kenmerken van de woningen overeenkomen met de typologie. Past deze woning in de typologie dan is een individuele berekening niet aan de orde. Dit betekent dat met de aanwezige typologieën snel kan worden gewerkt. Hierdoor is de doorlooptijd van een beoordeling op basis van een typologie gedaald tot enkele maanden.
Bij hoeveel huizen blijkt, net als bij de huizen aan de Ommelanderstraat, de typologieaanpak voor vertraging te zorgen? Voor hoeveel vertraging zorgt dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 heb aangegeven, wordt de typologie Metselwerk 3 niet toegepast. In de werkvoorraad van de NCG waren in totaal 376 woningen aan de typologie Metselwerk 3 gekoppeld. Ik stuur er op dat alle beoordelingen in 2023 zijn afgerond. Vanaf dat moment is het voor alle bewoners duidelijk of hun woning moet worden versterkt. De NCG ligt daartoe nog steeds op koers. Daarnaast heb ik u tijdens het commissiedebat van 29 september jl. toegezegd dat de NCG bewoners ieder halfjaar zal informeren over de voortgang van hun versterkingstraject.
Herkent u dat dit niet een uitzondering is, maar dat er meer bewoners in vergelijkbare situaties zitten?
Zie antwoord vraag 41.
Herkent u dat veel huurders van de woongroep Marenland in onzekerheid zitten vanwege de recente ontwikkelingen bij deze corporatie? Kent u het bericht «Woongroep Marenland houdt op te bestaan na herverdeling huizen: «De opgave is te groot voor de huidige organisatie»»?1
Ik kan mij voorstellen dat de recente ontwikkelingen bij woningcorporatie Woongroep Marenland voor onrust zorgen bij bewoners. Huurders van Woongroep Marenland hoeven zich geen zorgen te maken. Het onderzoek van Marenland richt zich op herverdeling van het bezit onder andere corporaties binnen het versterkingsgebied. De woningen blijven dan corporatiebezit en de nieuwe eigenaren hebben ervaring met de versterkingsopgave. Dit moet ertoe leiden dat een eventuele herverdeling geen consequenties heeft voor de dienstverlening en de geplande projecten van de organisatie. Woongroep Marenland heeft mij verzekerd dat de versterkingsopgave niet zal vertragen. Zodra er meer duidelijkheid is zal Woongroep Marenland haar huurders verder informeren.
Is het u bekend dat dit voor veel onrust zorgt onder de bewoners? Hoe gaat gezorgd worden dat de huurders niet de dupe worden van de situatie die is ontstaan bij woongroep Marenland? Welke rol kunt u hierin spelen?
Ja. Ik heb geen rol bij het onderzoek dat momenteel door Woongroep Marenland wordt uitgevoerd. Wel blijf ik geïnformeerd en onderhoud ik regulier contact met de corporaties. De NCG heeft naar aanleiding van het bericht met de corporaties gesproken en ondersteuning aangeboden wanneer versterkingsprojecten gereed gemaakt zouden moeten worden voor overdracht. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is verantwoordelijk voor het beleid en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw) is reeds op de hoogte van het voornemen van Woongroep Marenland.
Kent u de verhalen van bewoners die zich onder druk gezet voelen door Marenland om hun handtekening te zetten onder versterkingsmaatregelen?
Ja, ik heb begrepen dat huurders ondanks de inspanningen van Woongroep Marenland soms toch ontevreden zijn. Woongroep Marenland gaat in een dergelijke situatie in gesprek en heeft mij toegezegd zich blijvend in te zetten om met de huurders in kwestie een oplossing te vinden. Mijn inziens moet hierbij voorkomen worden dat bewoners zich onder druk gezet voelen.
Herkent u dat de belofte dat huurders terugkrijgen wat ze hadden niet overal wordt nagekomen? Kent u de verhalen van mensen die een kleiner huis en een kleinere berging, zonder ruimte voor hulpmiddelen als een scootmobiel, terug krijgen?
Ja, het is mij bekend dat er huurders zijn die klachten hebben over hun nieuwbouwwoning. Corporaties gebruiken bij de sloop-nieuwbouwtrajecten de ruimte die zij als eigenaar hebben om toekomstbestendig en in afstemming met het woonwensonderzoek en de gemeentelijke randvoorwaarden keuzes te maken over het soort nieuwbouw. Woongroep Marenland heeft mij toegezegd met de huurders die ontevreden zijn in gesprek te gaan voor een passende oplossing. Dat is maatwerk per huishouden.
Zijn er voldoende passende wisselwoningen beschikbaar voor alle bewoners van de woongroep Marenland? Kent u de verhalen van mensen die enkel het aanbod krijgen om in een ander dorp naar een wisselwoning te gaan, terwijl in dat dorp geen winkel is en de bewoners geen auto hebben?
Ja. Er zijn momenteel voldoende wisselwoningen beschikbaar voor de versterkingsprojecten bij Woongroep Marenland. Ik heb begrepen dat het soms voorkomt dat een huurder niet tevreden is met de aangeboden wisselwoning. Voor de start van een versterkingsproject voert de woningcorporatie zelf met haar huurders een gesprek zodat het samen met de NCG het aanbod af kan stemmen op de specifieke wensen en behoeften van de betreffende huurders. In de praktijk kan het voorkomen dat het met oog op het aanbod van wisselwoningen moeilijk is aan alle wensen van de huurder tegemoet te komen. Woongroep Marenland is met de huurders waarbij dit speelt in gesprek om toch een passende oplossing te vinden.
Herkent u dat de huidige gang van zaken voor veel stress en verdriet zorgt bij veel huurders? Herkent u dat zij het gevoel hebben met hun rug tegen de muur te staan? Bij wie kunnen zij terecht met hun zorgen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige huurders stress en verdriet ervaren. Dit betreur ik. Wanneer huurders er onderling met Woongroep Marenland niet uitkomen, kunnen zij met hun zorgen terecht bij Huurdersvereniging de Maren of de Klachtencommissie Gezamenlijke Corporaties Groningen. De Klachtencommissie is een onafhankelijke partij die los staat van Woongroep Marenland.
Bent u het eens met de uitspraak van het IMG dat onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling tot het verleden moeten behoren, zoals gedaan op 4 oktober 2022 op de website van het IMG in de reacties op vragen van gedupeerden.
Ja, verschillen die naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar zijn en leiden tot onvrede en bovendien tot aantasting van de sociale cohesie passen niet bij de navolgbare en ruimhartige schadeafhandeling en afronding van de versterkingsoperatie die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Daarom vind ik dat voor dergelijke verschillen een oplossing moet worden gevonden. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076) heb aangegeven denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren.
Wat betekent dit voor mensen die in het verleden wel de dupe waren van onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 49.
Welke zekerheid is er dat deze belofte van een einde aan onuitlegbare verschillen daadwerkelijk waargemaakt kan worden? Worden voortaan alle schades beoordeeld zoals met de invoering van het bewijsvermoeden is beoogd?
Ik zie het als mijn opdracht om perspectief te bieden, onder meer daar waar moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners zijn ontstaan in op het oog vergelijkbare situaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 49, denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind en zal ik uw Kamer hier voor het volgende debat nader over informeren.
Kent u de verhalen van gedupeerden die veel eigen geld hebben moeten investeren? Kent u citaten als «Het heeft mij meer als 100.000 euro gekost om te zorgen dat ik weer veilig woon. Ik heb uiteindelijk 1.750 euro van de provincie ontvangen via de commissie bijzondere gevallen. Ik kon de stukadoor er nog niet eens van betalen»? Zo ja, welke acties wilt u hierop ondernemen?
Nee, ik ken de situaties niet. Dergelijke signalen over individuele gevallen kunt u altijd met mij te delen. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Deelt u de mening dat er regelingen moeten komen om gevolgschades te vergoeden?
Er bestaan bij IMG regelingen waarmee bewoners tegemoetkoming voor indirecte kosten krijgen die zij maken als gevolg van de melding van schade. Zie ook het antwoord op vraag 7. Ik geef u twee voorbeelden: in het geval van thuisblijven voor een schadedeskundige, krijgen bewoners deze overlast vergoed bij het uiteindelijke besluit. Ook voor de eventuele inzet van extra deskundigen, is er een regeling beschikbaar om deze, onder bepaalde voorwaarden, vergoed te krijgen.
Wat gaat u doen voor gedupeerden die door handelen van banken en hypotheekverstrekkers in de problemen (zijn ge)komen?
Ik ben, conform mijn toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni jl., in gesprek met hypotheekverstrekkers. Ik heb ook het Interventieteam gevraagd om een nadere analyse van de problematiek en heb gesproken met hypotheekadviseurs en taxateurs in het aardbevingsgebied. De banken zijn zich over het algemeen goed bewust van de problematiek en hebben hier de afgelopen tijd hun dienstverlening op verbeterd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars hebben eerder afspraken gemaakt over hypotheken in het aardbevingsgebied (zie Kamerstuk 33 529, nr. 615). De hypotheekverstrekkers geven de eigenaar toestemming tot sloop-nieuwbouw van de te versterken woning waarbij het versterkingsbesluit als vervangende zekerheid dient. Naast afspraken over deze vervangende hypothecaire zekerheid zijn er ook afspraken gemaakt over fiscale gevolgen bij het herbouwen op een andere kavel. De meeste knelpunten met betrekking tot hypotheken bij versterken kunnen op basis van deze algemene afspraken worden opgelost. Ik heb de banken verder gevraagd te kijken naar maatwerkoplossingen voor bewoners waarvoor zonder hun hulp geen oplossing voor kan komen en het delen van kennis en expertise, zodat ook kleinere hypotheekverstrekkers hiervan kunnen profiteren.
Bent u bekend met de in februari 2020 gestarte bouwimpuls en het in september 2020 getekende bouwakkoord dat moest zorgen voor versnelling van de versterking?
Ja.
Is het u bekend dat een belangrijk onderdeel van deze aanpak was dat de eigenaar zelf een aannemer kan kiezen (Eigenaar Kiest Bouwer), kan optreden als de opdrachtgever van de versterking van de woning en in een vroeg stadium aan tafel zit met de aannemer?
Ja. Zowel bij de Bouwimpuls als bij Eigenaar kiest Bouwer kan de eigenaar zelf opdrachtgever zijn van de aannemer.
Bent u ervan op de hoogte dat het doel was om voor circa 250 adressen waarvoor de zogenaamde Praktijkaanpak van toepassing is en bij circa 900 adressen met liggende versterkingsadviezen de versterking te versnellen met regie voor de bewoners?
Ja.
Wat is hier van terecht gekomen?
Van de 1150 adressen zijn er tot op heden ongeveer 640 adressen waarbij het Uitvoeringsontwerp gereed is. In 2021 zijn er in totaal 54 woningen bouwkundig versterkt en opgeleverd. In 2022 worden er ongeveer 240 adressen bouwkundig versterkt opgeleverd. Voor komend jaar (2023) staan er ongeveer 260 adressen in de planning om bouwkundig versterkt op te leveren.
Herkent u de uitspraken «volgend jaar moet het gebeuren» en «daar mag u mij aan houden» van nationaal coördinator Groningen Spijkerman bij de ondertekening van het Bouwakkoord?
Ja.
Herkent u dat er in dat «jaar waarin het moest gaan gebeuren» meermaals vertraging bleek te zijn ontstaan?
Ja.
Herkent u dat het voor de Kamer moeilijk is haar controlerende taak uit te voeren en na te gaan of het jaar 2021 inderdaad zo succesvol was omdat zowel Eigenaar kiest Bouwer als het Bouwakkoord niet voorkomen in het jaarverslag van de NCG over 2021? Herkent u dat de bouwimpuls weliswaar genoemd wordt, namelijk dat het aantal opgeleverde woningen achterblijft, maar het onduidelijk is wat er uit de evaluatie is gekomen en of het project voortgezet wordt?
De cijfers van Eigenaar Kiest Bouwer zijn terug te vinden in paragraaf 2.4.2 van het jaarverslag 2021 van de NCG.5 Deze paragraaf gaat over subsidiebesluiten, waar Eigenaar Kiest Bouwer deel van uitmaakt. Het Bouwakkoord is in het jaarverslag niet genoemd, omdat het akkoord inzet op het vergroten van bouwcapaciteit en niet op de individuele versterking van gebouwen. Ten tijde van het opstellen en publiceren van het jaarverslag was de evaluatie en de keuze voor eventuele voortzetting van Bouwimpuls nog niet afgerond.
Kunt u zich herinneren dat in de Kamer meermaals aandacht gevraagd is voor vertraging en problemen die optraden bij de Bouwimpuls (bedrijfsbureau BI), het Bouwakkoord en Eigenaar Kiest Bouwer, waaronder op 10 september 2021 via een e-mailprocedure, op 20 december 2021 via schriftelijke vragen en op 29 september 2022 tijdens een commissiedebat?
Ja.
Kent u het verhaal van Annette Sins die in het traject «Eigenaar kiest Bouwer» zit en al maanden in een praktisch leeg huis woont omdat het versterkingstraject muurvast zit?2
Ja. Ik begrijp dat dit erg frustrerend is voor haar. De NCG kijkt samen met de bewoner en de aannemer naar het vinden van een oplossing.
Herkent u dat, doordat de NCG de begroting voor de versterking weigert goed te keuren, mensen in grote onzekerheid zitten?
Ja.
Hoe kan het dat wordt gesteld dat de zaak complex wordt omdat de NCG verantwoordelijk is voor de versterking, maar de woning ook bevingsschade heeft?
Het kan zijn dat er bij een woning sprake is van een samenloop van aardbevingsschade en versterking. Dit betekent niet automatisch dat de betreffende zaak complex is. Het schadeherstel en de versterking kan met één samenhangend plan worden uitgevoerd met ondersteuning door één aanspreekpunt.
Staat dit niet haaks op alle beloften die zijn gedaan over de samenwerking tussen IMG en NCG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 65.
Kent u de uitspraak van de NCG tegen EenVandaag «geen signalen te herkennen dat bij versterking in beheer van bewoners, financiële discussies ontstaan» en «dat is volgens hen alleen soms het geval als er sprake is van sloop en nieuwbouw»? Snapt u dat bewoners die al lange tijd discussie over de financiën hebben met de NCG bij zo’n uitspraak niet meer weten of ze nou moeten lachen of heel hard moeten huilen?
Alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de veiligheid van een gebouw worden vergoed. De uitspraak van de NCG, in het artikel van 8 oktober jl., heeft betrekking op de situatie dat een bewoner (in geval van ingrijpende versterkingsmaatregelen) voor sloop-nieuwbouw kiest, daar waar dat niet uit het versterkingsadvies blijkt. 7In dat geval draagt de eigenaar zelf de kosten die bovenop de kosten komen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de woning. Als onenigheid ontstaat over de begroting voorafgaand aan de start van de versterking of sloop en nieuwbouw, gaat de NCG hierover met de aannemer en de eigenaren in gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat bewoners niet langer vastlopen bij de versterking en sloop-nieuwbouw vanwege begrotingen van (bouw-)experts die worden betwist en/of afgekeurd door de NCG?
Zie antwoord vraag 67.
Het bericht 'In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Door de schaarste op de woningmarkt is de positie van de huurder, waaronder ook studenten, verzwakt. Het is niet aanvaardbaar dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de huurders in het geding komt. Huurders hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. Om hier tegenop te treden heb ik in juni 2022 het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend.
In het antwoord op vraag 10, 21, 27, 29 en 30 ga ik verder in op dit wetsvoorstel en welke instrumenten hiermee worden geïntroduceerd om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en woningzoekenden en huurders te beschermen.
Tot slot wil ik iedereen aanmoedigen om gebruik te maken van de rechten die er zijn om verhuurders aan te spreken.
Bent u ook erg geschrokken van de omstandigheden waaronder deze bewoners moeten leven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak «Ik wil wel weg, maar ik kan nergens heen»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de volgende uitspraak «De brandmelders gaan om de haverklap af. Dat laatste gebeurt zo vaak dat huurders niet eens meer opkijken als er weer een afgaat. «Laatst hadden we hier echt brand, maar bleef ik gewoon in mijn kamer», vertelt er een.»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit catastrofale gevolgen kan hebben en is dit niet een ramp in wording? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we concluderen dat deze bewoners figuurlijk als ratten en tussen de ratten in de val zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bemiddelingskosten in rekening gebracht? Zo ja, deelt u de mening dat de procedure om deze kosten via de rechter (als het bemiddelingsbureau niet bij de Geschillencommissie aangesloten is) terug te vorderen omslachtig en te duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze procedure vereenvoudigen en het sanctiebeleid strenger maken?
Huurders kunnen de onterechte bemiddelingskosten terugvorderen via de rechter. De handhaving hierop wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Bovendien krijgen gemeenten hierbij een rol in het kader van de wet goed verhuurderschap: in de algemene regels wordt opgenomen dat gemeenten toezien op het verbod op het vragen van dubbele bemiddelingskosten. Huurders kunnen bij het verplichte meldpunt een melding doen van een oneerlijke praktijk van een verhuurbemiddelaar.
Ziet u een rol weggelegd voor financiële instellingen die huisjesmelkers financieren, aangezien zij ook een verantwoordelijkheid hebben in de maatschappelijke impact van hun financiering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij slechts een deel van de investeringen in vastgoed is een kredietverstrekker zoals een bank betrokken. Veel investeringen worden namelijk gedaan met eigen financiële middelen. Als er kredietverstrekkers betrokken zijn, moet deze de partijen met wie ze zaken doen toetsen op hun integriteit. Hiermee voorkomt een bank misbruikt te worden voor witwassen of andere strafbare feiten. Ik zie geen aanvullende rol voor kredietverstrekkers in de verhouding tussen huurders en verhuurders. Wel kunnen zij op eigen initiatief aanvullende eisen stellen aan verhuurders. Dit kan zowel vanuit financiële, risico of maatschappelijke overwegingen zijn. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de maximale hoogte van de huur. Zo heeft BLG een «maatschappelijke verhuurhypotheek» aangekondigd waarbij de bank de maximale huur bepaalt op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Hoe gaat u de rechtspositie van specifiek buitenlandse studenten verbeteren die anders makkelijk ten prooi (kunnen) vallen aan huisjesmelkers?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien onder andere toe op het voorkomen en tegengaan van discriminatie en intimidatie, de verplichting de huurovereenkomst op schrift te stellen en het voorkomen van dubbele bemiddelingskosten. Deze regels dienen woningzoekenden en huurders (waaronder ook buitenlandse studenten) te beschermen. Verder krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de bevoegdheid om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders van reguliere zelfstandige woonruimte ten aanzien van de huurprijs, het huurverhogingspercentage en het onderhoud. Ook geldt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en het handhaven van de algemene regels en de verhuurvergunning. Hiervoor krijgen zij het bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, bestuursdwang, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername tot hun beschikking. De beoogde invoering van het wetsvoorstel is per 1 juli 2023.
Waarom mogen studenten met bijvoorbeeld een campuscontract in woononzekerheid verkeren, terwijl woonzekerheid de norm en onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting?
Studenten hebben woonzekerheid en huur(prijs)bescherming voor de duur van hun opleiding en zolang zij (ongeacht de nationaliteit) ingeschreven staan bij een Nederlandse onderwijsinstelling. Immers, op het moment dat een student de opleiding beëindigt of afrondt behoort zij niet meer tot de doelgroep en moet de woning weer beschikbaar komen voor een nieuwe student. Dat is de kern van een campuscontract.
Deelt u de mening dat huurders ongeacht de contractvorm dezelfde rechten zouden moeten hebben, omdat ze diezelfde rechten via het internationale recht op behoorlijke huisvesting krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij ingaan waarom en wanneer onderscheid geoorloofd zou mogen zijn?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). Bij de totstandkoming van wetgeving dient altijd rekening gehouden te worden met de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de Grondwet en eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Deelt u de mening dat studenten in zijn algemeenheid betere bescherming dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Onder zowel generieke tijdelijke contracten als doelgroepencontracten hebben studenten huur(prijs)bescherming. De gedachte achter een doelgroepencontract is dat de woning behouden blijft voor de doelgroep nadat de huurder daar niet meer toe behoort.
Wat vindt u van de uitspraak «Sommige studenten willen wel weg, maar dat is niet te doen met de huidige huizenmarkt.«De prijzen zijn elders drie keer zo hoog. Ik heb echt momenten gehad dat ik dacht: en nu ga ik weg. Vooral na die kapotte lift. Maar waar moet ik heen?» zegt een andere studente, die niet met naam in de krant wil uit angst haar kamer kwijt te raken. «Ik ben hier juist komen wonen omdat ik nergens heen kon.»»?
De schaarste op de woningmarkt heeft ook effect op studenten. We hebben met alle partijen, die afgelopen september het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting getekend hebben, de handen ineengeslagen om tot meer, betere en betaalbare studentenhuisvesting te komen.
Ziet u inmiddels een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en misstanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen leiden tot onzekerheid voor de huurder omdat ze in die twee jaar op zoek moeten naar vervolghuisvesting. In een markt van schaarste kan het vinden van geschikte woonruimte lastig zijn. Daarnaast kunnen generieke tijdelijke contracten tot excessen leiden zoals het niet naar de Huurcommissie durven stappen. In het programma Woningbouw2 heb ik mijn plannen uiteengezet voor het verhogen van de bouwproductie om zo het woningtekort in de komende jaren te verkleinen. Tevens zet ik met de regulering van de middenhuur3 in op het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ook ten goede aan de woonzekerheid van huurders. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Ziet u inmiddels mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over onder andere de commerciële verhuurder, Change=, een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en het niet durven uiten van (onderhouds)klachten, omdat huurders bang zijn om hun contract niet verlengd te krijgen met als gevolg dat ze op straat eindigen omdat de huizenmarkt oververhit is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Maakt dit artikel u nu ook duidelijk dat in tegenstelling tot hetgeen u beweert over bewoners in ’t Klokkenhof te Amsterdam mensen geen keuze hebben dan te kiezen voor een tijdelijk huurcontract, immers een huurcontract voor onbepaalde tijd geniet altijd de voorkeur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel berichten moeten u nog bereiken over tijdelijke contracten voordat u actie onderneemt om de rechtspositie van deze huurders te verbeteren?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van de verhuurder de Stichting volkshuisvesting Utrecht, de heer M. Hooijdonk, tweemaal tot huisjesmelker van het jaar gekozen is?2
Ja.
Hoe kan het dat deze malafide verhuurder zijn praktijken kan voortzetten?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder en dat de gebreken naar aanleiding hiervan, op een minimaal niveau, ook zijn hersteld. Ook heeft de gemeente mij geïnformeerd dat zij een indringend gesprek met deze verhuurder heeft gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester.
Een gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente.
Vormen deze artikelen niet het zoveelste bewijs dat landelijk opererende malafide verhuurders landelijk aangepakt dienen te worden door hen bijvoorbeeld op een landelijke zwarte lijst te plaatsen die gemeenten kunnen raadplegen alvorens zij overgaan tot het verstrekken van een vergunning? Kunt u uw nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap kan het college van Burgermeester en wethouders besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat ingrijpen door de gemeente Den Haag per direct nodig is, maar tegelijkertijd dat ingrijpen nooit mag leiden tot dakloosheid van deze bewoners?
De gemeente Den Haag controleert het pand dat in het artikel wordt genoemd periodiek en treedt op tegen misstanden. Sluiting van het pand en daarmee potentiële dakloosheid is niet aan de orde op dit moment. Overigens kunnen huurders, indien een pand gesloten wordt wegens een overtreding van de verhuurder, gelijkwaardige alternatieve huisvesting afdwingen bij de verhuurder, omdat de verhuurder verwijtbaar het contract niet kan nakomen.
Zijn er door de gemeente Den Haag extra eisen aan deze malafide verhuurder gesteld gezien zijn historie als huisjesmelker? Zo ja, welke? Zo nee, had dit volgens u wel gemoeten?
Buiten de wettelijke mogelijkheden kunnen geen extra eisen worden gesteld aan een verhuurder. In 2013 is het betreffende pand omgezet van kantoor naar woonruimte. Ik heb van de gemeente Den Haag begrepen dat er toen geen aanleiding was om deze exploitant nader te bekijken.
Welke mogelijkheden heeft u en krijgt u via de regie op de volkshuisvesting om in te grijpen als gemeenten niet of onvoldoende handhavend optreden?
Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting wordt de regie op de volkshuisvesting weer bij de overheid gelegd. Het wetsvoorstel beoogt meer regie te creëren op voldoende woningen, voldoende passende woningen en wederkerigheid in de lokale prestatieafspraken tussen gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties. Het wetsvoorstel voorziet daarmee in een systeem om overheden beter in staat te stellen te sturen op deze opgaven. Dit wetsvoorstel beoogt daarmee niet in een instrumentarium te voorzien om richting gemeenten op te treden, wanneer zij niet voldoende handhavend zouden optreden richting verhuurders.
Sinds wanneer zijn deze problemen bij de gemeente Den Haag bekend?
Kantoren die naar woningen omgezet worden, hoeven niet te voldoen aan de aan nieuwbouw gestelde eisen. De gemeente kan daar dan ook niet op handhaven. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat, in dit geval, circa zes jaar geleden bij de oplevering opgemerkt is dat er weinig zaken boven dit minimum – maar toegestane – niveau gerealiseerd waren. De wel aanwezige bouwkundige gebreken zijn (en worden) opgelost door de verhuurder, nadat deze is aangesproken. Ook dit herstel voldoet op een minimumniveau.
Hoe kan het dat de gemeente Den Haag niet eerder tegen deze malafide verhuurder opgetreden heeft en hoe kan het dat de gemeente Den Haag nog steeds met deze verhuurder in zee gaat?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder. Als gevolg hiervan worden de gebreken, op een minimaal niveau, ook hersteld. De gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten, of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente. Het sluiten van huisvesting als deze (200 kamers met een lage huur) is ook niet wenselijk gezien de huidige schaarste aan woonruimte in Den Haag. Met de eigenaar is voorts een indringend gesprek gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester. Tevens ligt er een vergunningaanvraag om het pand te renoveren. Het gaat daarbij om significante verbeteringen en om meer dan alleen regulier onderhoud.
Hoeveel signalen hebben u bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag?
Er hebben mij geen directe signalen bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag. Wel is de gemeente Den Haag vanaf het begin betrokken geweest bij de start van de «aanpak goed verhuurderschap», onder meer vanwege de wens van deze gemeente om te komen tot een betere aanpak van ongewenst gedrag van verhuurders en het verbeteren van de kwaliteit van het wonen voor huurders. Deze betrokkenheid en kennis van de praktijk heeft een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het uiteindelijke wetsvoorstel goed verhuurderschap, dat momenteel wordt behandeld door de Tweede Kamer.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van wethouder Balster van Den Haag: «Balster vindt de signalen van studenten «uiterst zorgwekkend». Dit is volgens hem precies waarom het voor de gemeente zo belangrijk is dat de Wet goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. «Met die wet kunnen we een verhuurder erop aanspreken om te investeren in een pand, dit goed te onderhouden, niet te intimideren of te discrimineren, kortom: goed voor je huurders zorgen.»»?
Deze uitspraak deel ik en zie ik als een belangrijke steun in de rug om het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in werking te laten treden.
Bent u het met wethouder Balster eens dat de gemeente Den Haag pas kan ingrijpen nadat de Wet goed verhuurderschap kracht van wet heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wethouder Balster heeft gezegd dat het belangrijk is dat het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dat betekent niet dat de gemeente niet nu al kan ingrijpen op bijvoorbeeld de bouwkundige kwaliteit van woningen. Dat is wat de gemeente Den Haag in dit geval dan ook reeds doet. Zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap in werking treedt krijgen gemeenten evenwel meer mogelijkheden om bijvoorbeeld ook op het gedrag van een verhuurder in te grijpen. Dat zal er in het onderhavige geval dan ook toe leiden dat de gemeente meer instrumenten in handen heeft om richting de verhuurder op te treden bij misstanden.
Kan de gemeente Den Haag volgens het Bouwbesluit nu al handhavend optreden? Zo nee, welke instrumenten zijn er (nog) nodig om handhavend te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zoals Den Haag handhavend optreden om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden?
Ja, de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat zij handhavend optreedt. Dit doet zij op grond van het Bouwbesluit. Echter, zoals eerder aangegeven heeft dat wel zijn beperkingen, aangezien dit gebouw niet hoeft te voldoen aan de nieuwbouweisen. De gemeente kan bij verbouwingen niet de meest actuele eisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid/milieu afdwingen. Daarnaast kan de gemeente Den Haag, zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap inwerking treedt, in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat een verhuurvergunning instellen met als voorwaarde dat verhuurders een onderhoudsplan hebben en uitvoeren.
Bent u bereid het gesprek met de gemeente Den Haag aan te gaan omtrent de slechte woonomstandigheden en de brandveiligheid van woningen, zeker gezien de verschillende berichtgeving over de slechte huisvesting van onder andere arbeidsmigranten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er wordt reeds regelmatig met de gemeente Den Haag gesproken in het kader van deze problematiek. Zo ook naar aanleiding van uw vragen. Ik ben graag bereid het gesprek met de gemeente Den Haag en andere gemeenten voort te zetten over slechte woonomstandigheden, brandveiligheid, huisvestingsproblematiek bij arbeidsmigranten en hoe wij daarin gezamenlijk adequater kunnen optreden. Het is mijn ambitie om samen met de gemeenten waar dit speelt grote stappen te zetten in het beëindigen van deze complexe problematiek, die zich met name in de bestaande woningvoorraad lastig laat oplossen en wordt verergerd door de grote schaarste op de woningmarkt. De weerslag hiervan is met name zichtbaar in de kwetsbare wijken in de grote steden. Dat is ook de reden waarom ik stuur op meer regie op de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat gemeenten steeds vaker bij problemen wegkijken omdat er sprake is van een wooncrisis en dat ze daarom liever een slechte commerciële verhuurder hebben dan geen verhuurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit niet het zoveelste bewijs dat private marktpartijen juist aan strengere regels/toezicht onderworpen moeten worden? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat malafide verhuurders aangepakt dienen te worden. Het is hierbij niet belangrijk of het hier om een commerciële verhuurder gaat of niet. Alle verhuurders moeten zich houden aan de algemene regels van goed verhuurderschap.
Kunnen we concluderen dat sociale huisvesting en studentenhuisvesting niet aan de private marktpartijen overgelaten kunnen worden omdat u gedwongen wordt om met definities zoals «sociale huur» te komen vanwege de belangen van private marktpartijen die hun financieel belang voorop stellen in plaats van het fundamenteel (internationale) mensenrecht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij betrekken hoe u studentenkamers definieert en/of deze kamers ook betrokken worden in de definitie van «sociale huur»?
Een nieuwe definitie van sociale huur past binnen mijn ambitie om meer regie te nemen in de volkshuisvestelijke opgave. Het doel van de definitie is bovenal eenduidigheid bieden over wat er onder sociale huur wordt verstaan, zodat deze woningen langjarig voor de doelgroep beschikbaar blijven. De onderbouwing en voorwaarden voor sociale huur zullen verder worden toegelicht binnen het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
Hebt u inzage wanneer gemeenten de kwaliteit van hun bestaande woningvoorraad op orde zouden moeten hebben? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken? Zo nee, bent u voornemens dit te monitoren en hierop te sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om te waarborgen dat de kwaliteit van de bestaande voorraad op orde is en blijft. Bijvoorbeeld door te handhaven op het Bouwbesluit, maar straks ook door de inzet van de instrumenten en de handhavingsmogelijkheden die gemeenten krijgen op grond van de Wet goed verhuurderschap. Daarnaast heeft de kwaliteit van de bestaande voorraad een plek in de nationale presentieafspraken die ik dit jaar gemaakt heb met de corporatiesector. Dit laat onverlet dat de praktijk vaak weerbarstig is en dat het op peil houden van de kwaliteit van de bestaande voorraad blijvende aandacht vraagt van alle betrokken partijen.
Hoeveel studentenflats kampen (bij benadering) met dergelijke problemen? Indien deze cijfers u niet bekend zijn, bent u dan bereid om mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over studentenwoningen onderzoek te verrichten naar de misstanden bij studentenhuisvesting? Zo nee, waarom niet en zo ja, per wanneer kunnen we de onderzoeksresultaten verwachten?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ik zie voor nu geen aanleiding een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook de beantwoording bij vraag 10.
Kunnen we concluderen dat het Rijk zijn zorgplicht nog steeds verzaakt omdat de kwaliteit van woningen nog steeds niet overal voldoende is en het in dit tempo nog decennia zal duren om de kwaliteit op orde te hebben, terwijl huurders al vele decennia wachten?
Deze conclusie deel ik niet. In de programma’s, Betaalbaar Wonen5, Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving6 en Woningbouw7 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Deelt u de mening dat de wooncrisis onder studenten niet alleen één is van beschikbaarheid maar ook van kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de wooncrisis met betrekking tot de kwaliteit van studentenhuisvesting verbeteren?
Huurders, waar studenten onder vallen, hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. In mijn antwoord op vraag 10 heb ik beschreven hoe ik hier tegenop treed met de wet goed verhuurderschap. In het antwoord op vraag 46 beschrijf ik verschillende instrumenten die beschikbaar zijn voor verhuurders het verbeteren van de kwaliteit van de woning.
Is dit niet het zoveelste bewijs dat de kwaliteitscrisis in het huursegment, inclusief onzelfstandige woonruimten, veel erger is en dat daarom meer geld vrijgemaakt moet worden om deze crisis op te lossen? Zo ja, wat gaat u dan doen? Zo nee, waarom niet en hoeveel gezondheidsschade en risico’s mogen huurders nog lopen voordat de kwaliteitscrisis opgelost wordt?
In het antwoord op vraag 2, 3, 4, 5, 6 en 7 heb ik aangegeven dat het niet aanvaardbaar is dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de veerhuurders in het geding komt en dat ik om hierop tegenop te treden het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw kamer ingediend. In de programma’s genoemd in het antwoord op vraag 36 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Welke eisen worden bij transformatie van kantoor- en winkelruimte naar woonruimte gesteld?
Bij deze transformatie gelden de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012. Allereerst moet voldaan worden aan de eisen die gelden voor bestaande bouw. Uitzondering hierop is dat voor rookmelders en de zelfsluitendheid van deuren de nieuwbouweisen gelden. Als voor de overige eisen niet wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, dan moet worden verbouwd en daarbij gelden de eisen voor verbouw. Bij verbouw moet ten minste worden voldaan de eisen voor bestaande bouw, maar voor een aantal aspecten gelden hogere verbouweisen zoals voor brandveiligheid en isolatie.
Deelt u de mening dat bij transformatie scherper gelet moet worden op de kwaliteit van de toekomstige woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke wet- en regelgeving komt u naar de Kamer?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl), dat volgens planning 1 juli 2023 in werking treedt, zijn voor transformatie (wijziging van de gebruiksfunctie) al scherpere eisen opgenomen voor geluidwering en rookwerendheid. Ook is in het Bbl de mogelijkheid opgenomen dat een gemeente (bevoegd gezag) met een maatwerkvoorschrift een hoger kwaliteitsniveau (tot nieuwbouwniveau) kan opleggen. Dit kan nu overigens ook al via artikel 13 van de Woningwet.
Wat kunt u doen om misstanden van commerciële verhuurders zoals Stichting Volkshuisvesting Utrecht op landelijk niveau aan te pakken, zodat niet iedere afzonderlijke gemeente waar deze malafide verhuurder zijn praktijken erop nahoudt, handhavend moet optreden?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap stelt een landelijke basisnorm waar alle verhuurders en verhuurbemiddelaars zich aan dienen te houden. Daarnaast biedt het wetsvoorstel het college van burgermeester en wethouders straks de mogelijkheid om de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) openbaar te maken die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Deze openbaarmaking heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich ervan vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat met name internationale studenten erg kwetsbaar zijn voor malafide verhuurderpraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid zie ik dat de positie van huurders zwakker is dan die van verhuurders, zeker in een markt die gekenmerkt wordt door schaarste. Dit maakt huurders, onder wie ook internationale studenten, kwetsbaarder voor ongewenste verhuurpraktijken. Om deze reden heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap ingediend, dat op korte termijn door uw Kamer behandeld zal worden.
Zijn de vele schriftelijke Kamervragen over commerciële verhuurders over allerlei onderwerpen zoals te hoge huur, slecht onderhoud, intimidatie en slechte dienstverlening voor u voldoende aanleiding om het toezicht op deze commerciële verhuurders aan te scherpen, omdat gemeenten ongeacht de Wet goed verhuurderschap niet of niet altijd handhavend optreden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap is nog niet behandeld door de Tweede Kamer en is dus nog niet in werking getreden. Gemeenten treden zoveel als mogelijk op met het huidige handhavingsinstrumentarium en ik hoop op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel zodat het handhavingsinstrumentarium van gemeenten wordt uitgebreid.
Deelt u de mening dat bij een regelmatige APK-keuring van gebouwen deze misstanden eerder aan het licht waren gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we in gezamenlijkheid werken aan deze APK-keuring voor gebouwen?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en ook een behoorlijke last voor de gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn. Ik zet wel in op maatwerk als er bepaalde problemen zijn, zoals bij de aanpak van schimmel en vocht in woningen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat het beleid van commerciële verhuurders op gespannen voet staat met het recht op behoorlijke huisvesting?
Nee, ik deel deze mening niet. Commerciële verhuurders leveren een bijdrage aan het voorzien in een mix in het aanbod in woningen. Zie ook de beantwoording bij vraag 32.
Hoeveel woningen met vocht- en schimmelproblemen gaat u de komende jaren aanpakken?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek) komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG. Door het afschaffen van de verhuurderheffing per 1 januari groeit de investeringsruimte van de corporaties, zodat er extra middelen beschikbaar komen o.a. voor verduurzaming en leefbaarheid. Corporaties committeren zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Om de kwaliteit, gezondheid en veiligheid van de corporatievoorraad verder te verbeteren investeren corporaties tot en met 2030 jaarlijks € 200 miljoen extra in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Voor particuliere verhuurders is subsidie voor woningverduurzaming- en onderhoud beschikbaar (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 zal deze regeling ook opengesteld worden voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Ziet u nu voldoende aanleiding om bewonerscommissies met meer rechten te geven om dit soort problemen niet alleen te kunnen agenderen maar ook te kunnen oplossen, nu hun rechten in het kader van de Overlegwet (Wohv) zachte rechten zijn en geen harde rechten zijn zoals het instemmingsrecht? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar waar er gebreken zijn leidend tot stank en/of overlast van ongedierte kan dit aanleiding zijn om de huur te verlagen. Om dit te bewerkstelligen kan de huurder zich in eerste instantie wenden tot de Huurcommissie en/of de rechter.
Voorts versterk ik de positie van huurders met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals eerder beschreven zorg ik er daarmee voor dat gemeenten kunnen optreden tegen verhuurders in het geval van achterstallig onderhoud; dus ook als achterstallig onderhoud leidt tot stank en/of overlast van ongedierte. Ik zie dan ook geen aanleiding om hiervoor de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder aan te passen.
Ziet u gezien de grote schaal en de complexiteit van de problematiek nu voldoende aanleiding om landelijke expertteams op te tuigen om huurders en/of hun vertegenwoordigers bij te staan als het gaat om achterstallig onderhoud, gebreken, vocht- en schimmelproblematiek? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daar nu geen aanleiding voor. Huurders kunnen verschillende routes doorlopen om de verhuurder aan te spreken op achterstallig onderhoud. Mochten huurders en verhuurders onderling niet tot een oplossing komen dan kunnen zij naar de Huurcommissie of de rechter stappen. Ook bestaan op lokaal niveau reeds huurteams die huurders kunnen bijstaan.
In eerdere antwoorden ben ik ook op deze onderwerpen ingegaan. Met de Wet goed verhuurderschap worden verschillende handhavingsinstrumenten geïntroduceerd die gemeenten kunnen inzetten, zodat ook een andere partij dan de huurder zelf kan optreden bij misstanden. Tot slot, de kwaliteit van de bestaande voorraad heeft een plek in de nationale prestatieafspraken.
Wilt u de vragen ieder afzonderlijk en zonder te clusteren beantwoorden?
Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de vragen afzonderlijk te behandelen. Gelet op dubbelingen in de vraagstelling zijn enkele vragen wel geclusterd.
Het “kanaaldrama” bij het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik, van wie iemand zijn huis roze schilderde als protest, omdat de schade aan zijn huis niet vergoed wordt door de provincie Overijssel, die het kapotmaakte?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Wat kunt u zeggen over de machteloosheid van deze omwonenden? Begrijpt u die?
Ik betreur het te lezen dat bewoners zich machteloos voelen en hoop om die reden dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Bent u op de hoogte van de Kamervragen die ik ruim een jaar geleden stelde aan uw voorganger naar aanleiding van het bericht dat schadevergoeding die omwonenden ontvingen van de provincie onvoldoende bleek?2 Kunt u daar ook geen inhoudelijk oordeel over geven?
Ja, die vragen zijn bekend. Ik kan, zoals ook in de beantwoording van Kamervragen op 13 augustus 2021 aangegeven, geen inhoudelijk oordeel geven over de hoogte van de schadevergoeding.
Vindt u nog steeds dat u ook geen rol heeft in de in de problemen rondom Kanaal Almelo-De Haandrik, zoals u aangaf in uw beantwoording op de vragen van collega’s Nijboer en De Hoop?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Het beheer van het kanaal Almelo-De Haandrik is in handen van de provincie Overijssel omdat het gaat om een provinciale vaarweg. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Het is voor mij niet mogelijk om de situatie inhoudelijk toe te lichten. De gedeputeerde heeft echter aangeboden om op verzoek van de Kamer de situatie rondom het kanaal toe te lichten.
Hoe lang vindt u dat u gedupeerden van lokaal overheidsbeleid aan hun lot kan overlaten?
Hoe vaak hebt u contact gehad met de provincie over het Kanaal Almelo-De Haandrik? Hoe zag dat contact eruit en wanneer was dat precies? Met wie van de provincie had u contact? Waar ging het over? Denkt u dat de provincie een oplossing voor gedupeerden kan bieden?
Heeft u met de gedupeerden gesproken? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Zo ja, hoe vaak? En wanneer was dat? Hoeveel gedupeerden hebt u gesproken? Waar gingen die gesprekken over?
Hoeveel omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik hebben bezwaar aangetekend of zijn in beroep gegaan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen dit hebben gedaan en wat de uitkomsten zijn, of wanneer deze worden verwacht? Kunt u tevens in dat overzicht opnemen hoeveel mensen inmiddels een schadevergoeding hebben ontvangen en voor hoeveel dat voldoende was om de schade duurzaam te herstellen?
Waar kunnen omwonenden terecht voor juridische bijstand?
Bent u bereid om voor de woningen rondom het kanaal het bewijsvermoeden toe te passen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit zal gelden? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden geldt voor schade ten gevolge van mijnbouwwerk en is in dit geval niet van toepassing.
Herkent u de parallellen tussen de manier waarop de lokale overheid omgaat met de problemen rondom het Kanaal Almelo-De Haandrik en hoe de landelijke overheid omgaat met de problemen in Groningen en de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Ik kan niet oordelen over parallellen met andere dossiers.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat?
Zie antwoord op vraag 11.
Herkent u dat omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik eerst gewantrouwd worden en dat hun klachten niet serieus genomen worden?
Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen?
Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is?
Herkent u dat sommige mensen alles, anderen niets en weer anderen een beetje schadevergoeding krijgen? Wat vindt u van die ongelijkheid? Kunt u die verschillen uitleggen?
Bent u ook van mening dat het voor omwonenden nu echt veel te lang duurt?
Bent u bereid om een compensatie voor de ellende, een immateriële vergoeding, te regelen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer omwonenden dit tegemoet kunnen zien? Zo nee, waarom niet?
Bent u het voorts ermee eens dat de landelijke overheid nu echt moet gaan ingrijpen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? En wat betekent dat voor gedupeerden die nu al lang in een huis met grote schade wonen? Waar kunnen zij nu nog met hun schade terecht?
Het bericht ‘Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid’ namens de Gezamenlijke Overleg Huurdersorganisaties (GOH) |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
In dit bericht uit de huurdersorganisatie Klantenraad Woonstad Rotterdam haar zorgen over de effecten van het Rotterdamse woonbeleid tot dan toe, die zij bevestigd ziet in het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «Thuis in cijfers» van 9 september 2022. In de voorliggende set vragen gaat u in op verschillende aspecten van het Rotterdamse woonbeleid en op de conclusies van de Rotterdamse Rekenkamer. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het Rotterdamse woonbeleid: dit komt tot stand in het lokale Rotterdamse democratische proces. Evenmin is het aan mij om een weging te geven van de inhoudelijke conclusies uit het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor het beleid in Rotterdam. Dit is aan de Rotterdamse gemeenteraad. In de beantwoording van uw vragen ga ik dan ook uitsluitend in op de aspecten die raken aan mijn eigen beleid en de keuzes die daarin gemaakt zijn, niet op de keuzes die al dan niet in Rotterdam zijn gemaakt door het college en/of de gemeenteraad.
De zorgen van de Rotterdamse huurdersorganisaties hadden mij ook bereikt in een aan mij gerichte brief van 21 september 2022 en in een eerder in 2022 door de huurdersorganisaties bij mij aanhangig gemaakt geschil over de lokale prestatieafspraken voor de gemeente Rotterdam. Ik heb mij niet inhoudelijk over het geschil kunnen buigen, omdat het niet een geschil in de zin van artikel 44 Woningwet betrof. In mijn bindende uitspraak van 22 april 20222 heb ik echter aangegeven het te betreuren wanneer het gemeentelijk beleid en/of de uitvoering daarvan zou leiden tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad in de gemeente Rotterdam (of in een andere gemeente) die niet past bij de behoefte.
De problematiek zoals die uit het bericht naar voren komt wordt naar mijn mening geadresseerd in mijn beleid om de volkshuisvesting weer in ere te herstellen, en ook door de afspraken die zijn gemaakt in de gemeente Rotterdam met het nieuwe coalitieakkoord3. Zo heb ik in het najaar van 2022 afspraken met de provincie Zuid-Holland gemaakt over de (betaalbare) woningbouwopgave in de provincie en die opgave wordt nu onder andere doorvertaald naar een woondeal in de regio Rotterdam. Die afspraken geven onder meer richting aan het Rotterdamse beleid voor woningbouw en het beheer van de woningvoorraad tot aan 2030. De samenwerking met de gemeente Rotterdam en de andere gemeenten in de regio bij de totstandkoming van de woondeal verloopt goed. Ik verwacht hiervan goed resultaat, mede op basis van het Regioakkoord Regio Rotterdam4: de doelen uit de landelijke programma’s voor de volkshuisvesting kunnen hiermee naar verwachting in de regio Rotterdam worden gehaald. Dat geldt ook voor de doelen op het gebied van betaalbaarheid en het aandeel sociale huur in Rotterdam. Ik verwacht op korte termijn de woondeal regio Rotterdam te kunnen tekenen.
Wat vindt u van het feit dat de grootste huurdersorganisaties van Rotterdam de prestatieafspraken niet getekend hebben? Hoeveel huurdersorganisaties in totaal hebben de prestatieafspraken niet of deels niet getekend en kunt u daarbij inzichtelijk maken welke motieven zij daarvoor hebben?
Het is aan de lokale partijen om tot het maken van prestatieafspraken te komen. Het komt voor dat een van de lokale partijen afziet van ondertekening. Hoe vaak dat gebeurt is mij niet bekend. Duidelijk is dat in dit geval de huurdersorganisaties van Rotterdam ontevreden zijn met de prestatieafspraken. Als reden voor het niet-ondertekenen gaven de huurdersorganisaties in het hierboven genoemde geschil uit 2022 aan dat de gemeente zich zou blijven inzetten op het verminderen van de sociale woningvoorraad, en dat de zorgen daarover in de onderhandelingen door de gemeente opzij zouden zijn geschoven. Ik heb mij niet inhoudelijk over dit geschil kunnen uitspreken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, betreur ik het als gemeentelijk beleid en/of uitvoering daarvan leidt tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad die niet past bij de behoefte.
Deelt u de mening dat deze huurdersorganisaties nu naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers» (waarover later meer) achteraf gelijk gekregen hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven hoeveel en welke rekenkamers (recentelijk) onderzoek gedaan hebben naar het woonbeleid van gemeenten?
Zoals ik in antwoord 2 aangaf heb ik mij niet inhoudelijk kunnen uitspreken over het geschil. Zodoende kan ik ook niet oordelen over de betekenis van het genoemde rapport voor dit geschil.
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens dat er sprake is van negatieve effecten van het Rotterdamse woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen in Rotterdam? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven welke huurdersorganisaties in Nederland nog meer aangegeven hebben dat er sprake is van negatieve effecten van het gemeentelijk woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangeef ben ik in gesprek met gemeenten over de woondeal met de regio Rotterdam. In deze afspraken zal het in belangrijke mate draaien om het realiseren van de regionale opgave aan sociale huur. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van het wonen wordt in deze deal dus geadresseerd.
Ik heb geen zicht op de vraag welke huurdersorganisaties – naast die in Rotterdam – het standpunt innemen dat er negatieve effecten zijn van het gemeentelijke woonbeleid op de betaalbaarheid en de beschikbaarheid.
Bent u net als deze huurdersorganisaties een voorstander van meer zeggenschap voor bewoners bij ingrijpende veranderingen in hun wijk en/of aan hun woning? Zo ja, hoe gaat u dit in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. Dat de lokale prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties is ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Zijn er nog meer huurdersorganisaties die vinden dat er te weinig zeggenschap voor bewoners is? Zo ja, hoeveel en welke?
Ik heb geen informatie over hoeveel van de huurdersorganisaties vinden dat zij te weinig zeggenschap hebben. In voorkomende gevallen is het zo dat de mate van zeggenschap van de huurdersorganisatie een rol speelt bij een geschil. In een geschil over de prestatieafspraken voor Nuenen uit 2019 ging het expliciet over de vraag of in het proces van prestatieafspraken de belangen van de huurders voldoende waren meegenomen.5
Wat is de status van de bijna unaniem aangenomen motie Beckerman c.s (Kamerstuk 32 847, nr. 770) naar aanleiding van het Rotterdams woonbeleid inzake het recht op terugkeer en het goed regelen van zeggenschap voor bewoners bij het gebruik maken van een financiële regeling van het Rijk? Hoe zal deze motie worden uitgevoerd?
Deze motie is afgedaan, zo heb ik bericht in mijn de brief Voortgang woningbouw aan de Tweede Kamer, van 24 juni 2022.6
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij de politiek oproepen om zo snel mogelijk een koerswijziging van het beleid en de uitvoering daarvan in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen huurdersorganisaties in het algemeen hun afkeuring over de prestatieafspraken over de volkshuisvestelijke opgave in hun gemeente in behandeling laten nemen als de Adviescommissie geschillenbeslechting geen bindend advies afgeeft over de inhoud?
Mijn beleid is erop gericht om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van de doelen die zijn vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken die ik met Aedes, Woonbond en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb gesloten, waaronder het bouwen tot en met 2030 van 250.000 nieuwe sociale huurwoningen. Dit wordt vertaald naar gemeenten via de woondeals waar ik nu aan werk. Daarmee kom ik naar mijn mening tegemoet aan de oproep van de Rotterdamse huurdersorganisaties.
Huurdersorganisaties kunnen wel degelijk hun onvrede over de prestatieafspraken naar voren brengen door geschil aanhangig te maken. In het geval van de Rotterdamse situatie betrof het geschil echter niet direct de prestatieafspraken, maar de inhoud van de woonvisie van de gemeente. Daarover kan via de prestatieafspraken niet door de Minister geoordeeld worden, aangezien het vaststellen van de woonvisie een eigenstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. Een huurdersorganisatie die het niet eens is met de woonvisie kan zich hiervoor bij de gemeenteraad melden en kan bij het opstellen van de gemeentelijke woonvisie een zienswijze geven.
Bent u het met de Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij het volgende in een brief aan u schrijven: «Nog veel verontrustender is het om in het rapport van de Rekenkamer Rotterdam te lezen hoeveel invloed marktpartijen hebben op het gemeentelijk beleid»?2
In het algemeen geldt dat het een goede zaak is en zelfs noodzakelijk dat gemeenten contact hebben met de markt, zo ook woningcorporaties, over de mogelijkheden om te bouwen in de gemeente. Gemeenten dienen daarbij integer te handelen. Het is niet aan mij om te oordelen over de mate van invloed van marktpartijen op het beleid van de gemeente Rotterdam.
Hoeveel gemeenten hebben geen of niet-bindende eisen aan nieuwbouw door private marktpartijen gesteld waardoor onder andere sociale huurwoningen niet sociaal te noemen zijn of niet sociaal blijven en de middenhuurwoningen geen middenhuurwoningen blijven?
Ik beschik niet over precieze gegevens over eisen die gemeenten al dan niet stellen aan nieuwbouw door marktpartijen.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar de invloed van private marktpartijen op gemeentelijk woonbeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Bij het maken van goed gemeentelijk woonbeleid behoort dat de gemeente met de buitenwereld in gesprek gaat, zoals maatschappelijke organisaties en marktpartijen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in de brief die aan u gericht id: «Het lijkt erop dat het overleg met de corporaties en huurdersorganisaties plaatsvindt «omdat het moet» en wettelijk verplicht is, maar dat met belangrijke signalen niets wordt gedaan»? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het tripartite-overleg niet slechts een verplichte exercitie is?
De huurdersorganisaties schreven dat de zorgen die de huurders hebben geuit over de afname van het aantal sociale huurwoningen, geen invloed hebben gehad op de uitkomst van de prestatieafspraken. In dat verband merkten zij op dat het erop leek dat het overleg plaatsvond omdat het moet. Ik kan hier geen oordeel over geven, maar wil er wel op wijzen dat de zorgen van de huurders niet direct over de prestatieafspraken gaan maar over de woonvisie. Dat is een gesprek dat vooral via de gemeenteraad gevoerd zou moeten worden, niet via de prestatieafspraken met de corporaties.
Hoe kan het dat de zorgen die zowel corporaties als huurdersorganisaties geuit hebben over de afname van het aantal sociale woningen geen enkel effect hebben gehad op de uitkomst van de afspraken? Deelt u de mening dat dit bewijst dat er wel degelijk sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporatie en de huurdersorganisatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in mijn antwoorden op vraag 9 en 13 aangegeven gaat het geschil niet direct over de prestatieafspraken, maar over de woonvisie van de gemeente. Daarover moet niet via de prestatieafspraken gesproken worden, want het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het gemeentelijke woonbeleid vast te stellen.
Wat vindt u van de uitspraak: «Overigens is Rotterdam geen uitzondering: in veel meer gemeenten wordt kostbare denkkracht ingezet om te goochelen met cijfers, zodat de sociale huurwoningvoorraad groter lijkt dan hij is en/of wordt kostbare grond aangewend om dure (koop)woningen te bouwen»? Ziet u hierin voldoende aanleiding om landelijk onderzoek te verrichten naar de werkelijke omvang van de sociale woningvoorraad en de werkelijke behoefte aan sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik eerder heb aangekondigd kom ik met een eenduidige landelijke definitie van sociale huur. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over wat onder sociale huur moet worden verstaan. Dit zal voor gewenste helderheid zorgen. Voor een landelijk onderzoek zoals u suggereert zie ik dan ook geen aanleiding.
Overigens spreekt de Rotterdamse Rekenkamer niet over «goochelen» met cijfers, maar over «wankele» cijfers. Het woord «goochelen» impliceert een bewuste, niet-constructieve aanpak, die noch door de Klantenraad Woonstad Rotterdam, noch door u wordt onderbouwd. Ik herken dit niet.
Op welke manier krijgen bewoners meer zeggenschap in uw plannen en in het bijzonder het programma Leefbaarheid en Veiligheid? Kunt u daarbij ingaan op welke manier(en) de plannen samen met de bewoners gemaakt (zullen) worden?
De doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is om de leefbaarheid en veiligheid van 20 stedelijke focusgebieden in 15–20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. De publiek-private allianties in de 20 stedelijke focusgebieden stellen een programma op, waarin ze aangeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten bij de opgaven en netwerken van het gebied. Gemeenten vullen dat ieder op hun eigen manier in.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing», in Heerlen Noord gaan bewoners aansluiten bij het Alliantieoverleg en in Breda hebben bewoners bij de ontwikkeling van het programma «Pact van Breda» een vaste rol en stem in het programmateam. Door middel van het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
Via het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners) stelt het kabinet ondersteuning beschikbaar voor de participatie van actieve bewoners(organisaties) in de wijken, bijvoorbeeld door middel van de inzet van community builders. Onderdeel van het kennis- en leerprogramma is het uitvoeren van een Leeragenda voor het verbeteren van burgerbetrokkenheid in de focusgebieden.
Ook daar waar herstructurering onderdeel uitmaakt van de lokale aanpak vindt het kabinet het van belang dat deze plaatsvindt met betrokkenheid van bewoners. Het betrekken van bewoners bij de herstructurering maakt onderdeel uit van de aanvragen die voor het Volkshuisvestingsfonds worden ingediend. Bovendien kunnen gemeenten op grond van het Volkshuisvestingsfonds 10% van de middelen inzetten voor het ondersteunen van bewoners in de stedelijke focusgebieden. Het is aan gemeenten en corporaties om deze ondersteuning in te vullen.
Wat vindt u van de kritiek van bewoners uit kwetsbaargemaakte wijken van Nederland die al lang pleiten voor hernieuwde aandacht en een aanpak van én met de wijk, en dat precies die bewoners ontbreken in de plannen die nu door Rijk en gemeenten worden gemaakt?3
U spreekt in uw vraag van kwetsbaar gemaakte wijken, wat suggereert dat er bewust beleid zou zijn gevoerd om wijken kwetsbaar te maken. Die suggestie verwerp ik ten stelligste.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 aangeef wordt er actief betrokkenheid geborgd van bewoners bij de uitvoering van het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Bent u bekend met het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers»?4
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek van deze Rekenkamer en kunt u daarbij ingaan op de acht hoofdconclusies? Zijn er nog meer gemeenten waarin deze of soortgelijke conclusies getrokken zijn? Zo ja, welke gemeenten en welke conclusies? Zo nee, vormt dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor u voldoende aanleiding om onderzoek te doen naar andere gemeenten als het gaat om deze of soortgelijke conclusies? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik beschik niet over een overzicht van onderzoeken van gemeentelijke Rekenkamers.
Zijn er voor u lessen te leren uit de evaluatie van de Rotterdamse Rekenkamer? Zo ja, welke lessen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Kunt u garanderen dat het woonbeleid van de verschillende gemeenten niet op wankele cijfers berust die ook naar uw landelijke programma’s door vertaald worden/zijn?
De systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie, op basis van de lokale opgave. Dus eventuele «ruis» in de cijfers van de verschillende gemeenten werkt niet door in de landelijke programma’s.
Heeft u van de gemeente Rotterdam cijfers gekregen die gepresenteerd zijn als harde en complete feiten, maar op veel relatief zachte en beperkte gegevens berust zijn (hoofdconclusie twee)? Zo ja, welke en bent u voornemens om deze en/of andere cijfers te controleren aan de hand van de bevindingen van de Rotterdamse Rekenkamer?
De plancapaciteitsdata ontvangen wij van de provincie Zuid-Holland en niet van de gemeente.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar gemeentelijke cijfers over onder andere de beschikbaarheid van sociale huurwoningen waar veel relatief zachte en beperkte gegevens als harde en complete feiten gebruikt zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van deze Rekenkamer: «de overleggen over prestatie-afspraken zijn echter zo ingewikkeld dat het de vrijwillige huurdersorganisaties aan professionele kennis en voorbereidingstijd ontbreekt om deze goed te kunnen volgen»?
In algemene zin herken ik dat huurdersorganisaties vaak minder professioneel georganiseerd zijn dan gemeenten en corporaties. Het is inherent aan het stelsel dat huurdersorganisaties worden bemenst door vrijwilligers. De formele positie van huurdersorganisaties is echter zoveel mogelijk gelijkwaardig aan die van gemeenten en corporaties in het proces van totstandkoming van prestatieafspraken.
Er zit echter ontegenzeggelijk enige ongelijkheid in de verhouding tussen huurders, en gemeenten en corporaties. Om de ongelijkheid verder te verminderen wordt aan huurdersorganisaties ondersteuning geboden. Woningcorporaties kunnen ondersteuning bieden door het doen van de administratie en door kosteloos vergaderruimte ter beschikking te stellen. Ook biedt de Woonbond ondersteuning, vanuit de subsidiëring door het Ministerie van BZK. Zo biedt de Woonbond informatie in antwoord op vragen, en ook via webinars en nieuwsbrieven. De Woonbond kan huurdersorganisaties desgewenst ook tegen betaling bijstand bieden. Tot slot wijs ik op het bestaan van de «Handreiking prestatieafspraken en vraagbaak», van de Woonbond, VNG, Aedes en het Ministerie van BZK gezamenlijk.10
Ziet u in het rapport van de Rotterdamse rekenkamer voldoende aanleiding om de totstandkoming van prestatieafspraken tegen het licht te houden om huurders beter te beschermen en beter te ondersteunen, aangezien er onder andere (wellicht) toch sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporaties en de huurdersorganisaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat de Overlegwet (Wohv) een papieren tijger is, aangezien adviezen vaak niet opgevolgd (hoeven te) worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Hoe kijkt u nu naar uw voornemen om het instemmingsrecht van huurders te beperken in het licht van dit onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer?
Ik heb geen voornemens om het instemmingsrecht van huurders te beperken.
Kunt u ingaan op de constatering van de Rekenkamer dat de gemeente wel veelvuldig contact met de markt had maar de gemeente richting vragers op de woningmarkt ((aspirant-)huurders en kopers) alleen het wettelijk verplichte overleg met huurdersorganisaties in het kader van de prestatieafspraken kent? Kunt u aangeven welke invloeden private marktpartijen op het landelijk woonbeleid hebben en of deze invloeden niet ten koste gaan van die vragers?
Ten aanzien van de situatie in Rotterdam verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven vind ik het belangrijk dat alle relevante partijen betrokken worden bij het maken van beleid. Dat geldt net zo goed op landelijk niveau als op gemeentelijk niveau.
Deelt u de mening dat huisvesting een fundamenteel mensenrecht is en derhalve private marktpartijen verplicht dienen te opereren binnen dat kader van mensenrechten, en het Rijk erop moet toezien dat private marktpartijen die rechten van mensen niet schenden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 22 Grondwet regelt de zorgplicht die de overheid heeft: «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid». Om steviger dan voorheen aan deze zorgplicht te voldoen zijn we vanuit het Rijk, de provincies en gemeenten met meer tempo en regie aan de slag met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende programma’s op het gebied van volkshuisvesting.
Welke huidige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten gebaseerd?
Ik heb geen aanleiding te denken dat er nu regelingen of financiële steun vanuit het Rijk gebaseerd is op wankele cijfers van gemeenten.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er zijn voldoende checks en balances in het proces ingebouwd om te monitoren of financiële steun doelmatig wordt ingezet. Ik zie geen aanleiding om hiernaar een onderzoek in te stellen.
Welke nog te verlenen/toekomstige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten berust?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoe gaat u voorkomen dat regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) van het Rijk gebaseerd zijn op wankele cijfers van gemeenten?
Zie mijn antwoord op vragen 30 en 31.
Onder welke cijfermatige voorwaarden worden de huidige en toekomstige regelingen en financiële steun door het kabinet verstrekt?
De cijfermatige voorwaarden verschillen per regeling en zijn openbaar beschikbaar.
Op welke manier worden cijfers van gemeenten gecontroleerd en wie controleert deze cijfers?
De provincie controleert de plancapaciteitsdata. De provincie stuurt deze data tweemaal per jaar door naar ABF Research. Wij ontvangen deze data via de rapportages van ABF Research in het voorjaar en het najaar.
Deelt u de mening dat de sloop van de Tweebosbuurt gebaseerd is op wankele cijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke implicaties heeft dat voor deze mensen die gedwongen werden om te verhuizen?
De herstructurering van de Tweebosbuurt leidt tot de herbouw van nieuwe woningen. De mogelijkheid van wijk- en stadsvernieuwing is in z’n algemeenheid een onmisbaar onderdeel van lokaal woonbeleid, zoals dat tot stand komt in het lokale democratische proces. De besluitvorming over de Tweebosbuurt vond plaats in een langdurige en intensieve aanpak, die tot doel had om te komen tot een brede lokale afweging van wat nodig was op de terreinen van school, werk en wonen om de achterstanden op Rotterdam Zuid weg te werken. Het cijfermatige beeld was één van de componenten van die brede afweging. De besluitvorming in het lokale democratische proces vond plaats op basis van het gehele samenspel aan feiten en omstandigheden en inzichten zoals die toen golden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en woningcorporaties sloopplannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Wettelijke regels borgen de belangen van de bestaande bewoners. Ultiem is het aan de rechter om te beoordelen of in individuele gevallen voldoende is zorggedragen voor de belangen van de bewoners. Over de weging van de belangen van de bewoners van de Tweebosbuurt heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan, in die zin dat mede gezien de aangeboden alternatieve woonruimte het belang van de bewoners mocht wijken voor het belang van de woningcorporatie bij ontruiming.
Kunnen we nu concluderen dat het Rijk, dat de sloop van de Tweebosbuurt financieel ondersteund heeft, bijgedragen heeft aan het vergroten van de wooncrisis, aangezien het woonbeleid van de gemeente Rotterdam op onder andere wankele cijfers berust is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 37.
Hoeveel woningen zijn er met steun van overheidsgeld in de breedste zin des woords, dus inclusief onder andere het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Vermindering Verhuurderheffing, gesloopt? Welk deel van deze woningen zijn er (mede als gevolg van het volkshuisvestelijk motief van de gemeente) gesloopt terwijl niet vast is komen te staan dat de gemeente zich op harde cijfers berust? Kunt u, indien mogelijk, deze cijfers per gemeente inzichtelijk maken?
In de toegekende aanvragen van het Volkshuisvestingsfonds uit 2021 zijn ongeveer 1.200 woningen opgevoerd die gesloopt worden, waarna er ongeveer 2.000 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er bij aanvragen voor het Volkshuisvestingsfonds foutieve cijfermatige onderbouwing is gebruikt.
Wat voor implicaties heeft (of kan) dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor uw landelijk beleid (hebben)?
Ik zie geen aanleiding om naar aanleiding van het genoemde rapport mijn ingezette beleid aan te passen.
Op welke manieren kan de overheid (met of zonder (financiële) ondersteuning) de wooncrisis hebben vergroot als een grote gemeente zoals Rotterdam zich op wankele cijfers berust heeft?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Deelt u de mening dat de sloop van woningen in een straat, blok of buurt aan stringentere voorwaarden moet voldoen, nu gebleken is dat het volkshuisvestelijk motief van een gemeente op wankele cijfers kan berusten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, vind ik betrokkenheid van bewoners altijd belangrijk als er sprake is van ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment plannen of voeren deze reeds uit met betrekking tot sloop van sociale huurwoningen, terwijl niet goed onderzocht is of de aanname van de gemeente inzake de cijfers van de sociale woningvoorraad klopt?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit aan de hand is.
Bent u bekend met het bericht «Bom onder Rotterdams woonbeleid: sloop van goedkope woningen is gebaseerd op drijfzand» in het AD d.d. 9 september jongstleden?5
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, is het aan de Rotterdamse gemeenteraad om het debat te voeren naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer en hieraan duiding te geven en conclusies te verbinden voor het gemeentelijke beleid.
Wat vindt u van de uitspraak; ««Het is ook mogelijk dat er een tekort bestond en bestaat», schrijft de Rekenkamer»? Wat voor gevolgen heeft het woonbeleid van de gemeente Rotterdam voor woningzoekenden zoals dakloze mensen en kinderen die nog steeds thuis wonen terwijl er mogelijk een tekort bestaat?
Ik vind het wenselijk dat er duidelijkheid is over de omvang van de voorraad sociale huurwoningen. Daarom heb ik eerder aangekondigd dat ik kom met een wettelijke definitie van sociale huur. Dakloosheid is iets dat we zoveel mogelijk willen voorkomen; daarop is mijn beleid op dat vlak dan ook gericht. Ik vind het uiteraard te betreuren dat er mensen zijn die door het woningtekort geen woning kunnen vinden en mijn beleid is er dan ook op gericht dat aan te pakken.
Wat vindt van de uitspraak: «Het blijkt lastig te zijn om in Nederland aan harde cijfers te komen over vraag en aanbod op de woningmarkt. Vooral de gegevens over de (goedkope) particuliere woningvoorraad zijn weinig betrouwbaar»? Hoe werkt dit door in uw landelijke programma’s?
Er wordt niet vermeldt wat de bron is van het aangehaalde citaat. Ik vermoed dat hiermee wordt gedoeld op de reactie van het Rotterdamse College op het Rekenkamerrapport, op bladzijde 35, onder punt 2: «Zoals u in de toelichting aangeeft is het een algemeen probleem voor gemeenten dat harde gegevens en betrouwbare metingen over de woningmarkt schaars zijn in Nederland. Op stedelijk niveau en zeker op nog lagere schaalniveaus. De afgelopen jaren is dit dilemma voor ons ook meer en meer duidelijk geworden.»
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, zorg ik voor een definitie van sociale huur, om meer duidelijkheid hierover te creëren. Verder heb ik in antwoord op vraag 21 aangegeven dat de systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie.
Wat vindt u van de uitspraak: «Zo kijkt de gemeente naar de WOZ-waarde, maar die «loopt altijd twee jaar achter op de marktontwikkeling», aldus de Rekenkamer»? In hoeverre heeft de WOZ-waarde invloed op uw bouwplannen dan wel op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad?
De WOZ-waarde heeft landelijk geen invloed op de bouwplannen noch op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad.
Wat vindt u van de uitspraak: «Volgens de Rekenkamer is zelfs het omgekeerde aannemelijk, namelijk dat de vraag naar betaalbare woningen groter is dan het aanbod. Een van de vele aanwijzingen hiervoor is dat de verdeling tussen, lage, middelhoge en hoge Rotterdamse huishoudensinkomens nauwelijks veranderde, terwijl het percentage goedkope woningen flink afnam.»? Kunt u hierbij aangeven welke invloed dit heeft op uw uitspraak in uw programma «een thuis voor iedereen» waarbij u het volgende aangeeft: «Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens»?
Ik vind het belangrijk dat tussen gemeenten wordt toegewerkt naar een meer evenwichtige verdeling in de woonvoorraad. Dat geldt zowel voor de verdeling van voldoende sociale huurwoningen alsook voor voldoende woningen voor mensen met een middeninkomen. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de nieuwbouw, waarvan twee derde betaalbare woningen moeten zijn (sociale huurwoningen, middenhuur woningen en betaalbare koopwoningen) in de regio.
Deelt u de mening dat gemeenten uw bovengenoemde uitspraak als een vrijbrief kunnen lezen om veel minder sociale nieuwbouw te plegen terwijl niet zeker is of de cijfers kloppen en tegelijkertijd onzeker is of de randgemeenten het streven van 30% sociaal wel halen, terwijl (ondertussen) gemeenten zoals Rotterdam veel minder sociaal bouwen waardoor de wachtlijsten nog verder zullen oplopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze mening deel ik niet. Het doel dat ik met gemeenten en provincies heb vastgesteld is dat er 250.000 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden tot en met 2030. Dat wordt vertaald naar de woondeals, waarbij ik er belang aan hecht dat er zowel ten aanzien van sociale huurwoningen alsook ten aanzien van woningen voor middeninkomens een evenwichtige balans tussen gemeenten is. Daar is mijn beleid op gericht.
Welke consequenties hebben uw uitspraken en het feit dat gemeenten zoals Rotterdam voorsorteren op minder sociaal te hoeven bouwen voor de bouwdoelstelling van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen tot en met 2030? Is het mogelijk dat de bouw van sociale huurwoningen nu achterblijft omdat grote gemeenten gevrijwaard zijn om minder sociaal te bouwen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 50.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Verschillende signalen uit de Rotterdamse samenleving wezen erop dat de markt voor goedkope woningen steeds krapper werd. Die signalen leidden er niet toe dat het college de huidige woonvisie kritisch onder de loep legde en waar nodig aanpaste»? In hoeverre speelt dit op landelijk niveau?
In mijn programma’s voor de woningbouw heb ik duidelijk ingezet op de bouw van betaalbare woningen en voldoende sociale huur in de voorraad.
Wat vindt u van de volgende reactie van de gemeente: «Samen met de raad gaan we werken aan nieuw woonakkoord, dat vóór volgend jaar zomer klaar moet zijn»?
Ik constateer dat de gemeente de aanbevelingen uit het rapport van de Rekenkamer voortvarend oppakt.
Hoe past dit nog te sluiten nieuw woonakkoord van de gemeente Rotterdam in uw tijdsplan om het bod van de provincie Zuid-Holland nog voor het einde van dit jaar verwerkt te hebben als het onder andere gaat om het aantal nieuw te bouwen sociale huurwoningen?
Met alle regio’s in Nederland zal ik vóór 15 maart een woondeals sluiten, onder andere met de regio Rotterdam. De ambitie uit de Samenwerkingsafspraken met de provincie van 13 oktober jl. zal in deze woondeal concreet worden vastgelegd. Dat kan de gemeenten benutten voor het nieuwe Woonakkoord.
Deelt u de mening dat het nieuw af te sluiten woonakkoord van de gemeente Rotterdam in de regio te laat komt gezien uw plannen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik zie het woonakkoord dat de gemeente Rotterdam wil sluiten als een manier om de landelijke doelen die zijn gesteld door te vertalen naar de gemeente, waarbij de woondeals een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Kunt u uitleggen hoe (kleine) randgemeenten hun streefpercentage van minimaal 30% sociaal van de totale voorraad moeten realiseren terwijl zij vaak minder ambtelijk capaciteit en grondposities hebben dan (grote) kerngemeenten. Kunt u daarbij aangeven hoe realistisch deze doelstelling is?
Ook kleinere gemeenten zijn prima in staat om woningbouwprojecten te realiseren, en ik zie geen algemene belemmeringen waardoor het voor deze gemeenten specifiek moeilijker zou zijn om een evenwichtig deel van de nieuwbouw van sociale huur te realiseren.
Hoe kijkt u tegen het verminderen van de sociale woningvoorraad in zijn algemeenheid aan?
Het verminderen van de sociale woningvoorraad is in z’n algemeenheid is niet gewenst. In de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties van 30 juni 2022 is afgesproken dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd tot en met 2030 en dat wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke netto groei van de sociale huurvoorraad. De mate waarin de sociale huurvoorraad zal groeien hangt af van de lokale prestatieafspraken die in iedere gemeente gemaakt worden.
Hoeveel gemeenten in Nederland hebben het verminderen van de sociale woningvoorraad (in aantal of in aandeel) impliciet of expliciet als doelstelling in hun woonvisie opgenomen?
Ik heb hier geen beeld van, noch van de vraag of een dergelijke doelstelling eventueel gerechtvaardigd is.
Wat vindt u van het verminderen van de sociale woningvoorraad in de gemeente Rotterdam?
Ik heb er vertrouwen in dat ook in Rotterdam de komende jaren voldoende sociale huurwoningen gebouwd zullen worden, via de aanpak zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Is het verminderen van de sociale woningvoorraad verenigbaar met het (internationale en grond) recht op behoorlijke huisvesting, terwijl het feit van algemene bekendheid is dat de wachtlijsten overal erg lang zijn en mensen met een lager inkomen of door andere bijzondere omstandigheden geen woning kunnen kopen en ook niet in het duurder segment kunnen huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57 en 58.
Deelt u de mening dat er in de gemeente Rotterdam en/of in andere gemeenten per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat er landelijk per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet alleen in Rotterdam bekend zijn maar ook elders in Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel woningen worden (bij benadering) in de gereguleerde sector verhuurd, die eerst een aanvangshuur hadden onder de destijds geldende liberalisatiegrens, maar inmiddels als gevolg van verschillende huurverhogingen met een huur boven de liberalisatiegrens zijn gekomen?
Het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens fluctueert van jaar tot jaar. Dit hangt vooral samen met verschillen tussen de gemiddelde huurstijging en de stijging van de liberalisatiegrens. In 2018 toen de liberalisatiegrens bevroren was, nam het aantal aanzienlijk toe. In 2021 speelde het omgekeerde. De liberalisatiegrens steeg met iets meer dan 2%, terwijl er een huurbevriezing gold voor gereguleerde huurwoningen. Bij corporaties was in de DAEB-tak het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens tussen 2018–2020 redelijk stabiel gebleven op circa 50.000. Dit daalde in 2021 tot minder dan 30.000. Voor de veel kleinere niet-DAEB-tak hebben we geen exacte cijfers, maar niet is te zien dat het aantal substantieel toenam in 2018–2020 en het aantal daalde ook in 2021. Voor de commerciële huursector hebben we minder cijfers en kunnen we woningen minder goed volgen. De verschillende huurenquêtes laten zien dat tussen 1 juli 2017 en 1 juli 2022 netto ca. 40.000 woningen door de liberalisatiegrens naar boven gingen. Hoe groot het aantal in 2022 is, is hieruit niet te concluderen. Een deel van deze woningen zal immers opnieuw verhuurd zijn.
Bent u bekend met de brandbrief van de Woonopstand «Nationale Prestatieafspraken corporatiesector lossen wooncrisis niet op»?6
Ja.
Wat vindt u van deze brandbrief?
Ik ben trots op de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties die ik op 30 juni jl. heb gesloten met Aedes, Woonbond en VNG. Anders dan in de brandbrief wordt gesteld levert deze set afspraken veel op voor de toekomst van huurders en van de volkshuisvesting, zoals verdubbeling van de bouwproductie van sociale huurwoningen, generieke huurmatiging en huurverlaging voor de laagste inkomens, vergaande verduurzaming van meer dan 675.000 woningen, uitfasering van E-, F- en G-labels in corporatiesector na 2028, en extra investeringen in het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen en andere vormen van woningverbetering.
Klopt de stelling van de Woonopstand dat na het realiseren van uw plannen met betrekking tot de bouw van 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 er dan net zoveel sociale huurwoningen zijn als anno nu of wellicht zelfs minder, mede als gevolg van de sloop, verkoop en liberalisatie van deze woningen wetende dat de particuliere sociale woningvoorraad ook afneemt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Klopt het dat volgens het ABF-rapport van oktober 2021 tot en met 2030 verwacht wordt dat er nog 117.800 sociale huurwoningen worden gesloopt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het aantal van 117.800 te slopen woningen betreft de sloop inclusief functieverandering en samenvoeging van alle woningen in Nederland. Sociale huurwoningen zijn daar een deel van. Het aantal sociale huurwoningen dat zal worden gesloopt volgens die prognose, ligt daarom lager dan het genoemde aantal.
Klopt het dat er volgens de Nationale Prestatieafspraken tot en met 2030 nog 90.000 sociale huurwoningen verkocht zullen worden? Zo ja, resulteert deze verkoop en sloop in een netto toevoeging van 42.200 sociale huurwoningen (250.000 minus 117.800 minus 90.000) waarbij er nog geen rekening is gehouden met het aantal sociale huurwoningen dat door liberalisatie aan de voorraad onttrokken wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel sociale huurwoningen verwacht u (bij benadering) netto toe te voegen, rekening houdend met de verkoop, sloop, liberalisatie in zowel de corporatie en particuliere sector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Waar heeft u uw bouwplan van 250.000 sociale huurwoningen (cijfermatig) op gebaseerd en kunt u daarbij aangeven in hoeverre daarbij rekening is gehouden met de sloop, verkoop, liberalisatie van sociale huurwoningen en de afname van het aantal particuliere sociale huurwoningen?
De totale opgave van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen is gebaseerd op het rapport «opgaven en middelen corporatiesector» uit 202013. Die 250.000 nieuwe sociale huurwoningen passen bij de verwachte behoefte aan sociale huurwoningen. In die opgave wordt er rekening mee gehouden dat corporaties ook woningen zullen verkopen en met sloop en vervangende nieuwbouw.
Kunt u ingaan op de eisen van de verschillende woondemonstraties die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, aangezien volgens de Rotterdamse Rekenkamer in Rotterdam onvoldoende is geluisterd naar signalen uit de samenleving en deze signalen niet alleen in Rotterdam te horen zijn maar ook in de rest van Nederland getuige de vele woondemonstraties?7
Ik ben bekend met alle eisen van de verschillende woondemonstraties. Uit de demonstraties spreekt dat de urgentie wordt gevoeld, en ook dat de meningen over de meest effectieve aanpak verschillen. Met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende Programma’s die ik heb gepresenteerd zetten we de schouders onder de problematiek. Ik ben verheugd dat het Rijk, samen met alle provincies, woondeals opstelt, waarbij de regionale behoefte bezien tegen het licht van de landelijke opgave leidend is.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties d.d. 16 juni 2021 als antwoord op de communiqué van de vijf Special Rapporteurs aan de Nederlandse regering inzake het woonbeleid van de gemeente Rotterdam?
Op de aangehaalde opmerkingen van de VN-rapporteur is gereageerd in de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties van 16 juni 2021. Ten aanzien van het woonbeleid in Rotterdam en de situatie in de Tweebosbuurt verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 5, 9, 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar een van de opmerkingen van de VN-rapporteurs over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam als de woordvoerder van de VN het volgende zegt: «Een woordvoerder van de VN zegt dat de brief vooral bedoeld is om de autoriteiten erop te wijzen dat er mogelijk rechten worden geschonden en om opheldering te krijgen over die vermoedelijke overtredingen»?8
Zie antwoord vraag 72.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse rekenkamer nu naar de beantwoording van onze schriftelijke vragen aan uw voorganger over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam en in het bijzonder de sloop van de Tweebosbuurt?
Zie antwoord vraag 72.
Kunnen we in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu constateren dat uw voorganger de signalen uit Rotterdam onvoldoende serieus genomen heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen? Kunt u daarbij aangeven of uw mening daarin nu veranderd is? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Mijn appreciatie van het initiatiefwetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen is niet veranderd ten opzichte van de behandeling van dit voorstel in uw Kamer.
Hoe kijkt u nu naar uw uitspraak tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning d.d. 7 juni 2022 waarin u het volgende zegt: «Bij een stad, nog even los van het individuele voorbeeld van Rotterdam, waarin dik 40% sociale woningbouw is en gemeenten daaromheen heel erg veel minder doen, wil je misschien ook wel een beetje herverdelen. Dan liefst wel in de goede volgorde, namelijk dat ze eerst worden bijgebouwd en daarna pas worden gesloopt»?
Ik sta nog altijd achter deze uitspraak, zie ook mijn antwoord op vraag 49 en 50.
Deelt u de mening dat het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning ernstige situaties zoals in Rotterdam kan voorkomen, aangezien het aantal sociale huurwoningen dan niet kan dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zoals ik ook in mijn reactie op het initiatiefwetsvoorstel heb benoemd ben ik ervan overtuigd dat met de regie die ik aan het inrichten ben, er een netto uitbreiding van de sociale huurvoorraad zal worden gerealiseerd in de komende jaren zonder de nadelen van de wettelijke eisen uit het initiatiefwetsvoorstel
Bent u bekend met het bericht «Reactie op de Woonvisie-evaluatie van de Rekenkamer Rotterdam» van Recht op de stad d.d. 10 september jongstleden?9
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak: «duizenden huishoudens werden in de afgelopen jaren geconfronteerd met gedwongen verhuizing omdat het stadsbestuur van een groot deel van de betaalbare woningen af wilde»? Zijn deze huishoudens onrecht aangedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit op landelijk niveau te voorkomen en hoe dienen deze huishoudens volgens u gecompenseerd te worden voor het leed dat velen van hen aangedaan is?
Ik begrijp dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Echter, noch in de vraag, noch in het bericht van Recht op de stad wordt aangegeven waarop de uitspraak dat duizenden huishoudens gedwongen moesten verhuizen op is gebaseerd. Het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer spreekt niet over gedwongen verhuizingen. Het is mij daarom niet mogelijk hierop te reageren.
Wat vindt u van de uitspraak: «Voor bewoners vraagt meepraten een enorme inzet omdat zij dit doen naast hun dagelijkse activiteiten (werk, gezin, mantelzorg). Het ontbreekt hen vaak aan tijd en expertise om effectief te kunnen meepraten. In het enige overleg dat wel structureel is – want in het kader van de prestatieafspraken wettelijk verplicht – werden de huurdersorganisaties ondanks hun inspanningen niet of nauwelijks gehoord»?
Ook hier begrijp ik dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Ik herken het belang van goede betrokkenheid van burgers en huurders bij ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving. Zie voor meer toelichting mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat zeggenschap voor bewoners geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat sloop van je thuis een zeer ingrijpende maatregel in de levenssfeer van mensen is waar zeer prudent mee omgegaan dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan een voorstander om hierin het «slopen? nee, tenzij-principe» te hanteren in het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, sloop is een ingrijpende, maar soms noodzakelijke maatregel en het is belangrijk dat bewoners op een goede wijze worden inspraak hebben bij de besluitvorming hierover. Dat wil ik ook vastleggen in het Sociaal Statuut dat ik samen met Woonbond en Aedes wil opstellen op basis van de afspraak in de Nationale prestatieafspraken.
Wordt het zeggenschapsproces voor bewoners en de ondersteuning van bewoners al dan niet verenigd in bewonersorganisaties in het nog af te sluiten landelijk Sociaal Statuut opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de Nationale prestatieafspraken is vastgelegd zullen randvoorwaarden en inspraak voor bewoners bij sloop en vervangende nieuwbouw worden vastgelegd in het Sociaal Statuut. Ik ben hierover verder in gesprek met Woonbond en Aedes.
Hoeveel signalen hebben u bereikt dat huurdersorganisaties niet of nauwelijks gehoord worden? Ziet u hierin een taak voor de Autoriteit Woningcorporaties weggelegd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Ik zie hierbij geen taak voor de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), dat past niet bij haar rol als toezichthouder op het stelsel. De geschilbeslechting prestatieafspraken is en blijft hiervoor het geëigende middel.
Bent u met Recht op de stad, de Rotterdamse Rekenkamer en mij van mening dat huurdersorganisaties nauwelijks gehoord worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de positie van huurdersorganisaties verbeteren en kunt u daarbij ingaan op het instemmingsrecht bij met name sloopprojecten al dan niet gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke adviezen c.q. aanbevelingen c.q. conclusies c.q. signalen uit alle eerdergenoemde brandbrieven en het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer neemt u op landelijk niveau over bij het bepalen van het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 84.
Deelt u de mening dat bewegingen die zich met wonen bezighouden onvoldoende serieus genomen worden dan wel onvoldoende naar geluisterd wordt, getuige bijvoorbeeld het feit dat een organisatie als Niet Te Koop in Amsterdam al zes jaar bezig is om de verkoop van sociale huurwoningen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 71.
Wat leren de signalen u uit de verschillende brandbrieven, reacties van onder andere de grootste huurdersorganisaties uit Rotterdam, Recht op de stad en de Woonopstand?
Deze signalen leren mij dat de urgentie die ik voel, ook door anderen sterk wordt gevoeld.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk behandelen en gelieve niet te clusteren?
Daar waar de vragen daartoe aanleiding gaven zijn deze om redenen van doelmatigheid geclusterd beantwoord.
Ik wil daarnaast mijn verzoek aan u herhalen om het belangrijke parlementaire instrument van de schriftelijke kamervragen bewust en doelmatig in te zetten. Iedere set schriftelijke vragen van u die ik het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bestond uit vele tientallen vragen, waarbij deze set qua omvang aan kop gaat. Echt waar, in de beperking toont zich de meester. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. heb aangegeven, zien veel van deze vragen bovendien op aspecten van het Rotterdamse woonbeleid, en het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dit geeft aanleiding voor de gedachte dat de forse inzet van ambtelijke capaciteit die nodig is voor de beantwoording van zo veel vragen niet optimaal doelmatig is ingezet, omdat de beantwoording vermoedelijk niet beantwoordt aan uw informatiebehoefte.
Het artikel ‘Onveilige situaties voor 2 op de 5 jonge huurders door wooncrisis: 'Mijn huisbaas weet dat ik nergens anders heen kan'’ |
|
Sandra Beckerman , Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onveilige situaties voor 2 op de 5 jonge huurders door wooncrisis: «Mijn huisbaas weet dat ik nergens anders heen kan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat verhuurders misbruik maken van de kwetsbare positie van jonge huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, die mening deel ik. Daarom vind ik het belangrijk dat huurders beter beschermd worden en heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend. Hiermee introduceer ik een landelijke basisnorm waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars moeten voldoen. Aanvullend hierop kunnen gemeenten een verhuurvergunning instellen met aanvullende voorwaarden in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk voor gemeenten om harder tegen misstanden, zoals omschreven in het artikel, op te treden. Ik hoop dat dit wetsvoorstel spoedig door uw Kamer behandeld wordt.
Deelt u de mening dat, zolang de Wet goed verhuurderschap nog niet is ingevoerd, huurders die nu te maken hebben met onveilige situaties op een andere manier geholpen moeten worden? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Huurders kunnen reeds verschillende misstanden melden bij diverse instanties, zoals de Huurcommissie (huurprijsbescherming en gebreken), de politie (intimidatie) en de gemeenten (o.a. naleving bouwbesluit). Tegelijkertijd ben ik mij bewust van de drempels die huurders ervaren om hun recht te halen. Daarom maak ik het met het wetsvoorstel goed verhuurderschap mogelijk dat gemeenten uit eigen beweging kunnen handhaven in dergelijke gevallen.
Zou er tot de Wet goed verhuurderschap is ingegaan een landelijk meldpunt opengesteld kunnen worden waar huurders, anoniem, melding kunnen maken van onveilige situaties? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap regelt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen. Bij dit meldpunt kunnen huurders, maar ook omwonenden of andere betrokkenen (anoniem) melding maken van ongewenst verhuurgedrag. Het staat gemeenten vrij om ter voorbereiding op het wetsvoorstel goed verhuurderschap alvast een meldpunt in te richten. Een aantal gemeenten heeft al een meldpunt ingericht. Omdat ik ernaar streef het wetsvoorstel goed verhuurderschap op korte termijn in werking te laten treden, zie ik voor de tussenliggende periode geen meerwaarde in het oprichten van een landelijk meldpunt.
Kunt u er voor zorgen dat de meldingen die gedaan worden op een landelijk meldpunt dan ook opgevolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat gemeenten nu al instrumenten krijgen om achter louche verhuurders aan te gaan, vooruitlopend op de Wet goed verhuurderschap? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn reeds bevoegd om toezicht te houden en te handhaven op bouwkundige zaken zoals brandveiligheid van woningen. Daarnaast kunnen zij handhaven op zaken zoals overbewoning en verkamering via de huisvestingsverordening. Aanvullende instrumenten vereisen een wettelijke grondslag en zijn daarom opgenomen in het wetsvoorstel goed verhuurderschap.
Bent u bereid te onderzoeken welke uitbreiding van het takenpakket van de laagdrempelige Huurcommissie nodig is om de rechtspositie van jonge huurders beter te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de rechtspositie van kwetsbare huurders fors versterkt wordt met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Daarnaast werk ik aan een voorstel voor het reguleren van de middenhuur. In het kader van deze regulering onderzoek ik hoe deze huurders ook voor andere geschillen, over bijvoorbeeld servicekosten, onderhoud of klachten over een gedraging van de verhuurder, toegang tot de Huurcommissie kunnen krijgen. Ook wordt momenteel de Wet verdere modernisering Huurcommissie en introductie verhuurderbijdrage geëvalueerd. De resultaten hieruit zullen gebruikt worden om het wettelijk kader van de Huurcommissie te verbeteren en daarmee huurders beter te beschermen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitbreiding van de mogelijkheid om hogere legeskosten op te leggen bij verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld door de Huurcommissie. Ten slotte onderzoek ik hoe huurders verder ontzorgd kunnen worden, door het woningwaarderingsstelsel en de daaraan verbonden maximale huurprijzen dwingend te maken.
Bent u bereid te onderzoeken of het instellen van landelijke huurteams mogelijk is om (jonge) huurders beter te beschermen en beter te begeleiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie een grote toegevoegde waarde van lokale huurteams voor huurders, omdat deze huurteams laagdrempelig zijn en een goed inzicht hebben in de lokale situatie ten aanzien van de volkshuisvesting. Juist om deze reden zie ik geen noodzaak voor een landelijk huurteam.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Beckerman |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen» in het Financieel Dagblad d.d. 24 juli jl.?1
Ja.
Ten aanzien van dit artikel en ook de andere artikelen van het Financieele Dagblad, die hieronder worden genoemd, zijn we met de leden Beckerman en Van Nispen van de SP van mening dat de problematiek op (een deel van de) vakantieparken2 onze volle aandacht heeft. Het is van groot belang dat problemen op een effectieve wijze worden aanpakt. Veel maatregelen op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn daarom de afgelopen periode getroffen, in het kader van de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3. Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Enkele concrete voorbeelden op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn landelijke en regionale leerkringen, kennisbijeenkomsten, specifieke handreikingen en instrument en een barrièremodel. In het bijzonder kan ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Deze belangrijke maatregelen zijn eerder benoemd in antwoord op vragen van de dezelfde leden van SP over de problematiek op vakantieparken4, naar aanleiding van het openbare rapport van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) Oost-Nederland naar criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland5. We bezien in overleg met betrokken partijen of en waar extra maatregelen nodig zijn.
Wat vindt u van dit artikel?
In het artikel wordt ingegaan op de stijging van het aandeel particuliere hypotheekverstrekkingen en een daling van bancaire hypotheekverstrekkingen door vier Nederlandse grootbanken op recreatief vastgoed sinds 2010. Een stijgende vraag naar recreatief vastgoed, een afnemend aantal financieringsopties en lage spaarrentes zijn de redenen dat particulieren in de pandemie meer particuliere hypothecaire inschrijven vestigden op vakantieparken, aldus het Financieele Dagblad. Voor een nadere duiding ervan is een drietal personen met verschillende expertises (anti-witwassen, vastgoedfinanciering en -beleggingen en hypotheekadvisering) geciteerd.
In het onderzoek van de Basisregister Kadaster (BRK) «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij»6, dat in samenwerking met het Financieele Dagblad is geschreven, wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. We herkennen hiermee het beeld dat de markt voor vakantiewoningen is aangetrokken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die zicht kunnen hebben op eventuele risico’s, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. In antwoord op de meer specifieke vragen die hieronder zijn gesteld, wordt nader ingegaan op het artikel.
Hoe kijkt u tegen deze onderhandse financieringen aan?
Onderhandse financiering kán een risico voor criminele investering of witwassen zijn. Immers, het zicht op wie de financierder is en/of de financieringsgelden op legale wijze zijn verkregen, kan daarbij lastiger te zijn achterhalen en verhullend werken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 7 en 8. Hierbij zij opgemerkt dat er ook een groot aantal andere risico-indicatoren is, dat kan duiden op een verhoogde kans van aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden in de (recreatieve) vastgoedsector. Een verhoogde kans staat daarbij niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen. Voorgaande staat ook duidelijk beschreven in voornoemd RIEC-rapport.
Onderschrijft u de conclusies in dit artikel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
We onderschrijven de cijfermatige inzichten en risico’s op criminele investeringen en witwassen die gepaard kunnen gaan met onderhandse financiering. Het onderwerp ondermijning in relatie tot vakantieparken staat al langer bij ons op de radar. Hiervoor zijn al veel maatregelen getroffen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat de opkoop van vakantieparken beter gereguleerd dient te worden om ondermijning en grote (persoonlijke) gevolgen voor standplaatshouders te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar we geen voorstander van zijn. We begrijpen dat voor de individuele standplaatshouder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen dan ook van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is daarom het gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Verder blijkt uit het recent verschenen onderzoeksrapport over het opkopen van vakantieparken7, dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden met het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat tijdens de pandemie alleen al 182 miljoen euro aan hypothecaire inschrijvingen gevestigd zijn?
We beschouwen dit als een aanwijzing dat er inderdaad een verhoogd aantal hypothecaire inschrijvingen op vakantieparken zijn, en dat de binnenlandse vakantieparkenmarkt meer in trek is geraakt tijdens de pandemie
Bent u het met de stelling in dit artikel eens dat de stijging van 40% in het aandeel particuliere hypotheekverstrekkers sinds 2010 een rode vlag voor politie en justitie had moeten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan onderhandse financiering op (recreatief) vastgoed een risico-indicator zijn van criminele investering of witwassen. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Dat geldt voor politie en justitie en ook voor andere partijen, zoals gemeenten, toezichthouders en poortwachters van het financiële stelsel. Naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vergroot de kans dat een risico op witwassen tijdig wordt onderkend en maakt waar nodig de inzet van repressieve maatregelen mogelijk. Ook het delen van informatie binnen wettelijke kaders, zoals in RIEC-verband, kan helpen bij het tijdig signaleren. Ook zijn de afgelopen jaren verschillende preventieve maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Wat hebt u gedaan met de informatie waarvan bekend is dat hypotheken op eigen naam de meest voorkomende risico-indicator zijn van witwassen op vakantieparken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor gevolgen heeft de opkoop van vakantieparken door criminele investeerders voor de huidige en eventuele toekomstige standplaatshouders?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). In het onderzoek is overigens gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit.
Dit komt wel aan de orde in het voornoemde RIEC-rapport. Dit rapport is geïnitieerd na signalen van criminele investeringen op vakantieparken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, staat een verhoogde kans op aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen.
Hoeveel vakantieparken zijn er naar schatting door criminele investeerders opgekocht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar hoeveel vakantieparken door criminele investeerders zijn opgekocht.
Bent u het met witwasexpert van de Universiteit Utrecht, meneer Ferwerda, eens als hij spreekt van een zeer ongebruikelijke en dubieuze financieringsvorm die populair is onder criminelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitspraak van de heer Ferwerda gaat over onderhandse financiering van vastgoed en de mogelijkheid die dit met zich brengt voor het witwassen van crimineel verkregen vermogen. Ik verwijs dan ook naar het antwoord dat is gegeven op vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat 455 miljoen euro aan particuliere inschrijvingen op recreatief vastgoed een enorm bedrag is waar de risico’s niet van te overzien zijn? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de leningen zegt niet direct iets over de aard daarvan. De marktsituatie is veranderd door corona, wat invloed kan hebben gehad op de omvang van de leningen omdat vakantieparken als meer interessant investeringsobject worden gezien. In de Actie-agenda vakantieparken wordt expliciet ingezoomd op de risico’s van ondermijning, die overigens breder zijn dan investeringen alleen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebben u signalen bereikt dat de grootbanken zich steeds vaker terugtrekken uit de financieringsmarkt voor de opkoop van vakantieparken als gevolg van witwaspraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het Ministerie van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat de grootbanken zich terugtrekken uit de financieringsmarkt voor vakantiewoningen of -parken vanwege witwaspraktijken. Het ministerie voert regelmatig gesprekken met banken over belemmeringen die partijen in sectoren met een hoog witwasrisico ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. Ook in deze gesprekken is dit thema niet naar boven gekomen.
Bent u bereid om met de grootbanken in gesprek te gaan over de financiering van vakantiehuizen? Zo ja, kunt u ons informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën zal in de hiervoor genoemde gesprekken met de banken hun beleid ten aanzien van financiering van vakantiewoningen en -parken en de rol die het anti-witwasbeleid hierin speelt, betrekken. We zullen u op een later moment informeren over de bevindingen uit deze gesprekken.
Bereiken u signalen dat particuliere investeerders in vakantiewoningen veel te rooskleurige rendementen als gevolg van te hoge bezettingsgraden en te lage geprognosticeerde onderhoudskosten en dergelijke worden voorgesteld door de grote (buitenlandse) opkopers die deze vakantiewoningen als investeringsobject aanbieden? Zo ja welke signalen zijn dat en hoeveel?
Tot op heden hebben ons hierover geen signalen bereikt. Ook bij de AFM zijn hierover geen signalen ontvangen, waarbij het een rol kan spelen dat beleggen in vakantiewoningen in veel gevallen buiten het toezicht van de AFM valt. Bij de ACM is er een enkel signaal binnengekomen via ConsuWijzer met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met het bericht «Schimmige geldstromen in vakantieparken schreeuwen om aandacht» in het Financieel Dagblad van 25 jl.?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gebrek aan transparantie in de markt voor recreatief onroerend goed biedt immers criminelen een kans om geld wit te wassen», waarover het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland recent concludeerde in een vertrouwelijk rapport dat een gebrek aan regels en toezicht hier debet aan is?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is zodoende een bevestiging van het belang om, middels de nauwe samenwerking, de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is vermeld, willen we eerst het resultaat van de acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022, waarin aandacht is voor veiligheid en de aanpak van ondermijning op vakantieparken, afwachten. We bezien daarbij in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het zicht krijgen op de problematiek op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. We zullen uw Kamer hierover begin 2023 informeren in de eindrapportage van de Actie-agenda.
Waarom is er nog steeds een gebrek aan regels en toezicht terwijl dit probleem al veel langer bekend is? En wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kijkt u tegen strenger toezicht op ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs en dergelijken aan?
Ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs, vervullen een rol als poortwachter van het financiële stelsel. Voor hen en ook andere instellingen gelden verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarop wordt toezicht gehouden, en bij overtreding van die verplichtingen kan handhavend worden opgetreden. Op korte termijn ontvangt uw Kamer de beleidsagenda witwassen bestaande uit prioriteiten en vervolgacties om de aanpak van witwassen op een aantal terreinen verder te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat binnen een groep van bijna 70.000 particulieren in twee jaar tijd voor 800 miljoen euro aan vastgoed verhandeld is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u ervan dat sommige experts al hebben geconstateerd dat dubieuze beleggers hun werkterrein verwisselen van de binnensteden naar vakantieparken? Was dit bij u ook bekend? Zo ja, sinds wanneer?
We zijn er mee bekend dat er signalen zijn dat dubieuze beleggers investeren in vakantieparken en dat particuliere beleggers sinds de corona-uitbraak in vakantiewoningen hebben geïnvesteerd. Het is niet duidelijk hoeveel procent van de investeringen op vakantieparken en/of in de binnensteden door criminelen zijn gedaan, over een verwisseling kunnen we daarom niet spreken.
Begrijpt u nu de noodkreten van de vele vakantieparken die te maken hebben gekregen met een opkoop van hun vakantiepark?
Voor wat betreft het opkopen van vakantieparken blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek «opkopen vakantieparken» dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Uiteraard begrijpen we dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak «Reden genoeg dus voor de autoriteiten om met een stofkam geldstromen na te pluizen»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de aanpak van criminele geldstromen een belangrijk en onlosmakelijk onderdeel is van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarbij worden criminele verdienmodellen en processen zo veel mogelijk verstoord. De integrale aanpak van criminele geldstromen volgt de fase van het crimineel verdienmodel: voorkomen dat criminelen veel geld kunnen verdienen; voorkomen dat illegaal verdiend geld in het legale circuit komt; en het opsporen van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen. Deze aanpak is tot stand gekomen in samenspraak met de betrokken autoriteiten, te weten de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, politie, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Onder regie van mijn ministerie wordt dit plan, dat ik op 26 april jl. aan uw Kamer heb toegestuurd9, uitgevoerd. Dit stelt de betrokken ketenpartners beter in staat om hun taken uit te voeren.
Bent u bekend met het bericht «Zo ziet de Nederlandse vakantiewoningmarkt eruit» in het Financieel Dagblad van 22 juli jl.?3
Ik en de eerdergenoemde bewindspersonen zijn bekend met de artikelen. In het eerdergenoemde onderzoek naar het opkopen van vakantieparken komt naar voren dat er recent een versnelde toename plaatsvindt van overnames van vakantieparken. In dit onderzoek is echter niet gekeken naar overnames van vakantiewoningen op individueel niveau en de financieringsvormen, maar naar overnames van parken in zijn geheel. Daarbij spelen er meerdere factoren een rol bij de ontwikkeling van de markt, waaronder bijvoorbeeld de lage rentestand en corona, waardoor het binnenlands toerisme een impuls kreeg. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen zoals hier geschetst meegenomen. Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrag van 1,6 miljard euro aan aankoop van vakantiewoningen door particuliere en professionele beleggers in slechts twee jaar enorm is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u ervan dat het aantal transacties in 2020 en 2021 flink is toegenomen van tussen 4.000 en 8.000 in het afgelopen decennium naar meer dan 10.000? Welk signaal geeft dit volgens u af?
Zie antwoord vraag 24.
Correspondeert dit aantal met de conclusie uit het onderzoeksrapport dat de opkoop van vakantieparken in een versnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u bekend met het bericht «Markt voor Nederlandse vakantiehuisjes geëxplodeerd sinds corona-uitbraak» in het Financieel Dagblad d.d. 22 juli jl.?4
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van de uitspraak dat «de regelluwe, relatief onvolwassen markt voor vakantievastgoed, fungeert echter ook als een magneet voor fout geld en brengt sterk verhoogde witwasrisico’s met zich mee»? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op het regelluwe aspect en de verhoogde witwasrisico’s?
Op de gevraagde aspecten zijn we ingegaan in antwoord op vragen 1, 3, 7, 8, 17 en 18. Daar verwijs ik in dit verband naar.
Was de toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen als risico-indicator bij u bekend? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het fenomeen van toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen in vastgoed is eerder onderkend, onder meer in de National Risk Assessment witwassen 2019. 12 Dit geldt des te meer wanneer daarbij meerdere partijen betrokken zijn, de zogenoemde ABC-transacties. Ook in de nationaal dreigingsbeeld analyses over georganiseerde criminaliteit13 is dit fenomeen meermaals genoemd. Deze informatie is openbaar, breed verspreid en goed bekend bij alle relevante publieke en private partijen.
Klopt het dat pandjesbeleggers vanwege onder andere regulering wegtrekken uit de woningmarkt en zich (steeds meer) storten op de recreatiewoningen? Zo ja, bent u met mij van mening dat regulering hier ook nodig is en kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het eerder genoemde onderzoek van de BRK «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij», wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. Dit herkennen we. In het rapport wordt echter niet aangegeven dat deze toename wordt veroorzaakt door vastgoedbeleggers. Een toename van het aantal investeerders in vakantiewoningen zien we niet direct als aanleiding om deze markt verder te reguleren. Zoals eerder aangegeven is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken.
Kunnen we concluderen dat de populariteit van vakantievastgoed en -grond groot is, niet alleen onder particulieren maar ook onder projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers, en dat deze het niet alleen opkopen voor een beleggingskans, maar mogelijk ook voor toekomstige woonontwikkelingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In hetzelfde, eerder genoemde onderzoek van de BRK wordt gesteld dat vakantiehuizen aantrekkelijke beleggingsobjecten zijn geworden. Waar het de projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers betreft, zien we geen reden om aan te nemen dat de vergrote aandacht voor vakantiewoningen disproportioneel van deze partijen afkomstig is. In hoeverre investeerders in vakantiehuizen beleggen met het oog op toekomstige woonontwikkelingen kunnen we niet zeggen. In een eerder onderzoek dat aan uw Kamer is gestuurd14, is aangegeven dat locaties voor wonen en recreëren vaak verschillend zijn, en dat een woonontwikkeling op een voormalige recreatie locatie niet altijd voor de hand ligt.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre stroken de cijfers met betrekking tot het aantal transacties en investeringsvolumes/hypothecaire inschrijvingen en de constateringen uit de artikelen met het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
De reikwijdte van het onderzoek van de BRK en het onderzoek «opkopen vakantieparken» komen niet geheel overeen, wat het niet mogelijk maakt de cijfers met elkaar te vergelijken. In het onderzoek «Opkopen vakantieparken» is immers onderzoek gedaan naar het opkopen van vakantieparken door investeerders, waar het Kadaster onderzoek heeft gedaan naar het (op)kopen van separate vakantiewoningen.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar uw antwoorden op onze eerder gestelde vragen over de opkoop van vakantieparken?
We volgen de ontwikkelingen met betrekking tot vakantieparken nauwlettend vanuit de optiek van vastgoedcriminaliteit. Daarbij maken we een onderscheid tussen criminele vastgoedexploitatie, waarbij vastgoed wordt gebruikt voor criminele activiteiten (zoals drugsproductie, -handel en -opslag en bijvoorbeeld arbeidsuitbuiting) en witwassen via vastgoed. Dit vormt nog geen reden om de hele sector als risicovol aan te merken, maar we zien wel dat er op sommige plekken meerdere risicofactoren samenkomen. Die samenkomst van risicofactoren baart ons zorgen en vraagt om extra aandacht van opsporingsdiensten en gemeenten. De gemeenten zijn betrokken zowel uit hun rol bij hulp voor kwetsbaren als vanuit hun rol in toezicht en handhaving.
Ik verwijs u verder graag naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manieren zijn de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) betrokken in het aanpakken van deze onwenselijke geldstromen?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is in de Wwft aangewezen als de autoriteit waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door instellingen. De FIU-Nederland analyseert de meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. Hierbij is het goed om op te merken dat verschillende private instellingen als poortwachter van het financiële stelsel verplicht zijn om cliëntonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelaren in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
€ 10.000 of meer. Indien de FIU-Nederland meldingen van ongebruikelijke transacties van deze meldingsplichtige instellingen ontvangt met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans worden deze geanalyseerd en al dan niet verdacht verklaard door het hoofd van de FIU-Nederland en vervolgens ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.
De Nationaal Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) is opgericht voor het delen van informatie en het bedenken van nieuwe methoden om criminele structuren en hun verdienmodellen te verstoren. De betrokken overheidsinstanties15 hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen. De focus van NSOC ligt op de aanpak van criminele geldstromen en de achterliggende bedrijfsstructuren, zoals witwaspraktijken via handelsstromen en financiële dienstverleners die criminelen bij bedrijven helpen, corruptie en geweld. Ook wordt gericht gekeken naar logistieke dienstverleners van criminelen, aangezien onze goede infrastructuur met de grote transportsector, lucht- en zeehavens helaas ook voor illegale zaken wordt misbruikt.
De NSOC en de FIU-Nederland werken samen op de aanpak van criminele geldstromen op alle voorkomende onderwerpen, waaronder Trade Based Money Laundering (TBML, het opzetten van handelsstructuren om crimineel geld wit te wassen).
Herkent de FIU de eerdergenoemde signalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Wat voor opvolging hebben de politie en het OM (in het geval dat de FIU deze signalen herkent) hieraan gegeven? Hoe kan het (in het geval dat de FIU deze signalen niet herkent) dat deze signalen voor de FIU nieuw zijn? Kunt u daarbij ingaan op waar het in de keten misgaat?
Heeft de FIU voldoende capaciteit om de omvang van deze malafide geldstromen bloot te leggen?
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze verdachte transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
De handhavingspartners kennen de signalen met betrekking tot vakantieparken. Zo heeft RIEC Oost-Nederland het uitgebreide, eerdergenoemde onderzoek verricht en is in samenwerking met CCV een barrièremiddel ontwikkeld, dat ik heb beschreven in het antwoord op vraag 1. Voor het opstellen van fenomeenonderzoeken en criminaliteitsbeelden worden onder meer de verdachte transacties van de FIU-Nederland gebruikt. Deze kunnen op uiteenlopende wijzen worden gebruikt, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Een verdachte transactie staat overigens niet gelijk aan een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (artikel 27 Wetboek van Strafvordering). Een verdachte transactie moet worden verrijkt met andersoortige data, voordat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart.
Over concrete strafzaken kunnen door het Openbaar Ministerie geen mededelingen worden gedaan, maar er lopen (of liepen) diverse strafrechtelijke (voor)onderzoeken op het bredere thema vakantieparken. Ook het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de verdachte transacties en andere signalen van misstanden op vakantieparken diverse vormen van criminaliteit kunnen betreffen. Daardoor moet per geval worden bekeken wat de beste interventie is.
Kijkt de NSOC ook specifiek naar het probleem van de malafide geldstromen op campings en vakantieparken? Zo ja, wat is precies de toegevoegde waarde van de NSOC in dit geheel? Zo nee, zou het goed zijn als de NSOC dat alsnog gaat doen en kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven16, wordt de formatie van de FIU-Nederland op dit moment uitgebreid naar circa 90 fte. Eind 2021 waren er 82 fte werkzaam bij de FIU-Nederland. Met de middelen die bij Prinsjesdag 2021 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal, bovenop deze 90 fte, worden toegewerkt naar een extra structurele capaciteitsuitbreiding van ten minste 25 fte. De inzet van capaciteit hangt daarnaast nauw samen met de verbeteringen in technologie, kennis en expertise. Daarom heeft de FIU-Nederland ook ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Met de middelen van Prinsjesdag 2021 zijn, naast het verder verhogen van de capaciteit, ook hiervoor gelden beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is het toenemende aantal ongebruikelijke transacties te analyseren en te werken aan het opstellen en overdragen van arbeidsintensieve dossiers, waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Het rapport ‘onderzoek opkopen vakantieparken’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de aankoop van vakantieparken door particulieren, die ook een eigen onderneming drijven, niet in het onderzoek meegenomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De analyse van de overnames van vakantieparken laat zien dat de overnemende partijen ondernemingen zijn. Het onderzoek laat daarbij ook zien dat bij een aantal van de overnemende partijen particuliere investeerders betrokken zijn.
Hebben de onderzoekers uit het onderzoeksrapport verkoopakten geanalyseerd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet en had een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De onderzoekers hebben geen analyse van de koopakten uitgevoerd, omdat deze analyse niet nodig was voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Of een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd zou hebben, valt niet met zekerheid te zeggen.
Bent u inmiddels doordrongen van de omvang van de opkoop van vakantieparken door zowel roofinvesteerders als door criminele investeerders? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegezegd in het Commissiedebat van 29 september jl. ga ik met de Vitale Vakantieparken Veluwe (VVP Veluwe) in gesprek over de mogelijkheden om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van ongewenste gevolgen van de opkoop en herstructurering van vakantieparken. Zo kunnen we bezien wat medeoverheden nodig hebben om goed te kunnen sturen op de opkoop en herstructurering van vakantieparken en als onderdeel daarvan of aanpassingen in het ruimtelijk instrumentarium nodig zijn.
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken staat bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties al geruime tijd op het netvlies. Het is onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl.1 heeft de Minister van JenV u hierover geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat niets doen tegen de opkoop van vakantieparken in de nabije toekomst ertoe kan leiden dat er, net als in de woningmarkt onder anderen, een opkoopbescherming moet worden ingesteld waarbij het dan al te laat is, aangezien er geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Tussen 2011 en 2022 hebben op 165 Nederlandse vakantieparken transities plaatsgevonden. Het aantal transities versnelt de afgelopen twee jaar (48 in 2021 en 21 in de eerste vier maanden van 2022). De trigger voor een transitie is in veel gevallen een verkoop (78%). De meest voorkomende transitie is het uitbreiden van het aantal verhuureenheden (73%) dat ten koste gaat van het aantal kampeerplaatsen en dat zijn dan veelal jaarplaatsen. Op basis van het onderzoek van NRIT in het voorjaar van 2022 wordt verwacht dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 4,2% zal verminderen. Er zijn dan nog steeds 114.109 jaarplaatsen in Nederland, 5.002 minder dan momenteel. Dit geeft mij geen aanleiding om een opkoopbescherming te overwegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben wel opgepakt worden nu duidelijk is geworden dat niet alleen roofinvesteerders maar ook criminele investeerders zich op de vakantieparken gestort hebben en dat gemeenten te positief zijn blijkens het rapport van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC) en zij soms onbekend zijn met het beschikbare instrumentarium of angst voor planschadeclaims hebben?
Conform mijn antwoord op vraag 3, ga ik in gesprek met gemeenten (die onderdeel zijn van de VVP Veluwe) om te bezien of het huidige instrumentarium toereikend is, en voldoende wordt benut.
Waar het de aanpak van ondermijning op vakantieparken betreft is het primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In dat verband merk ik op dat in het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda Vakantieparken het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij ondersteunen met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het recent gepubliceerde onderzoek dat door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland is uitgevoerd bevestigt het belang van het vergroten van de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders en om de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie. En zoals ik ook in mijn brief van 6 juli jl. heb aangegeven, heb ik gemeenten op de hoogte gebracht van het onderzoek om hen te wijzen op de mogelijkheden van het beschikbare (bestuurlijke) instrumentarium om invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van vakantieparken.2
Hoe komt het dat de eventuele gevolgen voor de stikstofuitstoot in de onderzoeksvraag wel meegenomen is, maar dat in de beantwoording van deze onderzoeksvraag daarover niets is terug te vinden?
In het onderzoek is gekeken naar de verschillenden impacts van het ombouwen van jaarplaatsen naar verhuureenheden.
De onderzoekers geven aan: «Literatuur en data over de impacts van vakantieparken op de leefomgeving en/of milieu is zeer schaars en gefragmenteerd.» Vergelijkingen werden daarom grotendeels gemaakt met informatie uit verschillende bronnen. Voor het onderwerp stikstof was geen betrouwbare data of literatuur voor handen.
Vindt u dat stikstofuitstoot een (belangrijke) rol speelt bij de opkoop en de daarmee samenhangende sloop van vakantieparken die gevolgd wordt door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet, net als bij andere bouwactiviteiten, worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ten aanzien van stikstof geldt dat bouw- en sloopactiviteiten dankzij de bouwvrijstelling niet vergunningsplichtig zijn.
In hoeverre hebben de sloop van vakantieparken en de sloopplannen gevolgd door nieuwbouw, die plaatsvinden in (kwetsbare) (natuur)gebieden, invloed op de stikstofproductie en de daarmee samenhangende reductiedoelstellingen?
Het is niet vast te stellen welk aandeel het herstructureren van vakantieparken heeft ten opzichte van de totale stikstofemissie. In het algemeen kan gesteld worden dat de stikstofemissie van de bouwsector relatief klein is ten opzichte van anderen sectoren. Gezien het feit dat er tussen 2017 en 2020 gemiddeld ongeveer 2.000 recreatiewoningen werden bijgebouwd tegenover ongeveer 68.000 reguliere woningen, wordt verwacht dat het aandeel met betrekking tot de bouw van vakantiewoningen zeer klein zal zijn. Het zal per park en zelfs per vakantiewoning verschillen of de stikstofemissie (en daarmee de depositie) in de gebruiksfase toe- of af zal nemen, maar ook hier verwacht ik slechts minimale wijzigingen. Dit geeft mijns inziens dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te treffen op het gebied van stikstof en het herstructureren van vakantieparken.
Zou er gezien alle discussie rondom stikstof niet direct een moratorium moeten komen op de opkoop van vakantieparken in kwetsbare natuurgebieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Wordt er standaard gebruik gemaakt van milieueffectenrapportages bij herstructureringsplannen van vakantieparken? Zo ja, hoe vaak en in hoeverre is dit in het onderzoek meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en de daarop betrekking hebbende plannen en besluiten aan bij de voorbereiding waarvan de verplichting geldt om een milieueffectrapport te maken of moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
In het Besluit m.e.r. zijn de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen (onder een aantal randvoorwaarden die betrekking hebben op de omvang en ligging) aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit als het gaat om ruimtelijke plannen of planologische afwijkvergunningen die de activiteit mogelijk maken. Dit betekent in de eerste plaats dat pas aan de m.e.r.-beoordeling kan worden toegekomen als een ruimtelijk plan of een planologische afwijkvergunning nodig is om de herstructurering mogelijk te maken.
In veel gevallen past een herstructurering binnen de geldende ruimtelijke regels. Daarom wordt bij de herstructurering van een vakantiepark niet standaard een milieueffectrapport gemaakt.
Verder geldt dat als de m.e.r.-beoordeling wel aan de orde is, deze uiteraard tot het oordeel kan leiden dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Het maken van een milieueffectrapport is dus ook in die situatie niet verplicht.
Milieueffectrapportages in relatie tot herstructureringsplannen voor vakantieparken zijn niet expliciet meegenomen in het onderzoek «opkopen vakantieparken». In het onderzoek is met name gekeken naar primaire ruimtelijke ordeningsinstrumenten die gemeenten actief kunnen inzetten om het opkopen van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden, dit zijn met name de bestemmingsplannen, visies en verordeningen.
Bent u het ermee eens dat de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport zeer alarmerend is; «De groei van bungalowparken en de uitbreiding qua oppervlakte, die vaak lijkt samen te gaan met de transitie van parken, zorgt mogelijk voor conflictsituaties met natuurbeheer en toenemende druk op het landschap. De parken liggen immers veelal in of naast natuurgebieden.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als bij veel andere aspecten van de samenleving, geldt ook voor recreatie dat men zoveel mogelijk balans moet vinden tussen menselijke activiteit en natuurwaarden. Natuurwaarden zijn geborgd in vigerende wet- en regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Wat vindt u van de ontwikkeling van de oppervlaktetoename die alleen al tussen 2017 en 2020 een kleine 6% in de Nederlandse kustzone bedroeg? Hoe kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlaktetoename? Waarom zijn deze ontwikkelingen geen aanleiding om een moratorium in te stellen op de opkoop van vakantieparken in de (kwetsbare) natuur- en kustgebieden?
In het Kustpact zijn afspraken vastgelegd met als doel (artikel 2 van het Kustpact) om een goede balans te vinden tussen de bescherming en het behoud van de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust enerzijds en de recreatieve ontwikkeling van de kust anderzijds. Nieuwe recreatieve ontwikkelingen blijven onder voorwaarden mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen die zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies, maar moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Daarnaast is er in de kustzone ook sprake van pijplijnprojecten: ruimtelijke plannen die vóór het sluiten van het Kustpact al gegund waren en dus niet binnen het Kustpact vallen. Hierdoor kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlakte toename.
Wat is er sinds 2013 gedaan met de waarschuwing van Noord-Holland dat de oppervlaktetoename voor een extra spanningsveld met het behoud van kwetsbare landschappen zou zorgen, aangezien daar meer dan de helft van de oppervlakte van bungalowparken een overlap heeft met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?
De Ecologische Hoofdstructuur is sinds 2013 opgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincies zijn verantwoordelijk Natuurnetwerk Nederland op het land. De provincie Noord-Holland is ook het bevoegd gezag om zorg te dragen dat dit netwerk in stand blijft ondanks het spanningsveld.
Welke gevolgen zou het Kustpact voor de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden moeten hebben? Kunt u hierbij inzichtelijk maken of de afspraken in het Kustpact door de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename zijn overschreden c.q. niet of onvoldoende nagekomen zijn?
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn volgens het Kustpact alleen mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen de zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies en moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Dit geldt ook voor de opkoop van de vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden. Met de Kustpactmonitor wordt gekeken naar de ontwikkeling van de recreatieve bebouwing in de kustzone en of deze aan de afspraken uit het Kustpact voldoen. De eerste versie van deze monitor komt binnenkort beschikbaar. Ik zal de Kamer daarover informeren via een Kamerbrief over de voortgang van het Kustpact.
Hoe kijkt u nu tegen de transities (de fysieke veranderingen) aan nu geconstateerd is dat deze een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing hebben?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van de opstelling van gemeenten die bij de opkoop van vakantieparken naar het Rijk wijzen?
Zoals aangegeven in de reactie op het onderzoeksrapport hebben gemeenten goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is. Bij het inzetten van deze instrumenten maken decentrale overheden de afweging tussen de belangen van de ondernemers, die van de huurders en de (leef)omgeving. Gemeenten maken hier niet altijd gebruik van. Om gemeenten te attenderen op de sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Begrijpt u dat standplaatshouders aangeven dat ze van het kastje naar de muur gestuurd worden als u juist vindt dat gemeenten hun rol moeten oppakken door gebruik te maken van de sturingsmogelijkheden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard begrijp ik dat voor de individuele huurder de transformatie van een park een impactvolle gebeurtenis is. Het blijft echter in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om, binnen hun handelingsmogelijkheden, te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is.
Biedt de Omgevingswet standplaatshouders meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Onder de Omgevingswet kan er voor standplaatshouders bij participatie voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een voor de herstructurering van het vakantiepark vereiste omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de planologische afwijkvergunning onder huidig recht) sprake zijn van een relevant verschil. Op grond van de Omgevingswet is de gemeenteraad bevoegd gevallen van activiteiten aan te wijzen waarbij participatie van en overleg met derden verplicht is voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit. Hierdoor wordt de keuzevrijheid die een initiatiefnemer onder de Omgevingswet net zoals onder het huidig recht heeft om voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning al dan niet een participatieproces te doorlopen, beperkt. Dit betekent dat als voor de herstructurering van een vakantiepark een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is vereist en de gemeenteraad die activiteit heeft aangewezen, de initiatiefnemer onder de Omgevingswet anders dan onder het huidig recht een verplicht participatieproces moet doorlopen waarin de standplaatshouders zich kunnen mengen.
De Omgevingswet biedt standplaatshouders echter niet meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark, reeds omdat deze wet alleen betrekking heeft op omgevingsrechtelijke besluiten en niet ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen als opkoop. Tegen omgevingsrechtelijke besluiten die verband houden met de eventuele op de opkoop volgende herstructurering van een vakantiepark staat voor standplaatshouders op dezelfde wijze bezwaar en beroep open als onder het huidige recht.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «Een investering in kennisontwikkeling en een ondersteunende rol vanuit de rijksoverheid kan gemeenten helpen om zich beter bewust te worden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het ruimtelijk instrumentarium en meer proactief op te treden.»? En bent u bereid deze investering in kennisontwikkeling te verrichten en een ondersteunende rol te bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het eens met de onderzoekers dat het wenselijk is om als rijksoverheid gemeenten te ondersteunen, ook op het gebied van vakantieparken. Hier geef ik al invulling aan in de vorm van de Actie-Agenda vakantieparken. Deze Actie-agenda is een samenwerking tussen verschillende overheden (Rijk, provincies, gemeenten), VNG en hun partners in het veld, zoals, GGD GHOR NL, Leger des Heils, Federatie Opvang (nu Valente) en het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Daarnaast is door verschillende andere organisaties inbreng geleverd. Hierin wordt ook aandacht besteed aan het ruimtelijke instrumentarium. Aanvullend kan over dit instrumentarium nog worden opgemerkt dat uit het onderzoeksrapport «opkopen vakantieparken» blijkt dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Om gemeenten te attenderen op deze sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Ook zal ik deze vraag meenemen in het gesprek dat ik met de VVP Veluwe zal voeren over het gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium.
Bent u bekend met het feit dat de commissaris van de Koning van Drenthe wil verkennen of het mogelijk is dat standplaatshouders op een camping/vakantiepark een voorkeursrecht bij de verkoop van hun camping/vakantiepark kunnen gaan genieten?1
Ja.
Bent u er een voorstander van om in alle gevallen danwel alleen in de gevallen waarbij de grond in eigendom is van de gemeente een voorkeursrecht van koop voor standplaatshouders in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben geen voorstander om dit in landelijke wet- en regelgeving vast te leggen. Het is aan lokale overheden om te bezien onder welke omstandigheden een dergelijk voorkeursrecht wenselijk kan zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een revolverend fonds opgezet kan worden voor standplaatshouders die hun vakantiepark wensen op te kopen als deze te koop wordt aangebonden om zo roofinvesteerders en criminele investeerders buiten de deur te kunnen houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik en de Minister van Economische Zaken en Klimaat hebben eerder aangegeven dat wij geen reden zien om actief op te treden als het gaat om de koop en verkoop van vakantieparken. Het Ministerie van EZK zal in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. Uiteraard blijven wij, in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid aandacht hebben voor het thema ondermijning, voor nadere toelichting hierover verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe kijkt u nu tegen transitie van jaarplaatsen naar verhuureenheden aan nu deze de vakantiemogelijkheden voor mensen met de hoogste koopkracht vergroot en voor mensen met minder koopkracht afneemt?
Dat deze ontwikkeling in individuele gevallen tot een afname leidt van de mogelijkheid op vakantie is uiteraard erg vervelend en daarom vraagt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Bent u het ermee eens dat daar waar het onderzoeksrapport spreekt over ervaring van bewoners dit misleidend is, aangezien het niet alleen ervaringen zijn maar ook feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de focusgroepen die onderdeel uitmaken van het onderzoek konden huurders hun mening geven. Dat is geen feitenonderzoek zoals bijvoorbeeld de analyse van hoeveel parken er worden overgenomen.
Waarom is de impactanalyse op huurders uit het onderzoeksrapport zo beperkt, terwijl de impact op huurders juist één van die aanleidingen is voor het onderzoek en tegelijkertijd andere (impact)analyses wel uitgebreid beschreven worden?
Zie antwoord op vraag 26.
Waarom sluit het onderzoeksrapport bij de impactanalyse op huurders niet af met deelconclusies per stelling, waar nu alleen uitspraken van huurders staan en waarom sluit het rapport bij de impact op huurders ook niet af met een slotconclusie zoals dat wel bij de andere (impact)analyses gebeurt?
Het onderzoek besteedt aandacht aan de positie van huurders. Het onderzoek beschrijft de problematiek op basis van de gesprekken (focusgroepen) en op basis van een juridische analyse. De positie van huurders komt door het hele rapport heen terug. Er worden aanbevelingen gedaan om de positie van huurders te verbeteren.
Mag ik uit de gesprekken met huurders concluderen dat de impact op huurders enorm is en mag ik uit die gesprekken concluderen dat de aanbevelingen van huurders goed zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op vraag 28.
Waarom is in het onderzoek weinig tot niets terug te vinden van de aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders? Welke aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders neemt u over?
Het gaat om de aanbevelingen van de onderzoekers die zij doen op basis van het totale onderzoek. Die zijn mede op basis van de input van huurders opgesteld. Op basis van de aanbevelingen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat toegezegd om met de sector in gesprek te gaan over de positie van de huurders. De huurders hebben aangegeven dat ze niet altijd goed geïnformeerd zijn over hun (rechts)positie, daar gaan we wat aan doen.
Deelt u de volgende uitspraak uit het onderzoek; «Zorgelijker is de intimidatie waar in de gesprekken gewag van wordt gedaan»? Zo ja, wat gaat u tegen deze intimidatie doen waar de leden van de SP-fractie ook eerder vragen over gesteld hebben in een andere casus? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van intimidaties en bedreigingen. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Wat gaat u gezien de grootschalige ondermijning doen met opmerkingen van bewoners en anderen die aangeven dat een Bibob-toets eigenlijk te allen tijde aangevraagd dient te worden?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches wordt erkend, is het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Het is belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risicoschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Hoe kan het dat het verplaatsingseffect van witwassers richting de vakantievastgoedmarkt de onderzoekers naar het opkopen van vakantieparken niet opgevallen is?
In het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit. Dit viel dus buiten de scope van het onderzoek.
Hoe verklaart u de versnelling van omzetting van jaarplaatsen naar verhuureenheden? Kunnen we op basis van verschillende krantenartikelen in onder andere het Financieele Dagblad en de Telegraaf concluderen dat criminele investeerders grotendeels voor deze versnelling gezorgd hebben met alle negatieve gevolgen voor jaarplaatshouders van dien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De versnelling waarop wordt gedoeld heeft alles te maken met de verandering van vraag in de vakantiemarkt.
Uit het RIEC-rapport blijkt niet dat er onder investeerders veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn bij enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Kunnen we concluderen dat het onderzoeksrapport met betrekking tot de impact op huurders en de gevolgen voor de stikstofproductie niet volledig is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor wat de stikstofproductie betreft geldt inderdaad dat het onderzoek geen volledig beeld geeft. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, verwacht ik dat de stikstofdepositie minimaal zal zijn. Het is in mijn ogen daarom geen probleem dat het onderzoek hier minder op in gaat. Voor wat betreft de impact op huurders verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 25, 26 en 28.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Ook overheden kunnen als ze jaarplaatsen belangrijk vinden en zien dat de markt het niet oppakt zelf een camping beginnen met jaarplaatsen»?
Het is aan lokale overheden om te onderzoeken of dat binnen de wettelijke kaders mogelijk en wenselijk is en daar een beslissing over te nemen.
Is het aannemelijk dat investeerders vanwege de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Het is vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland het komende decennium voor staat onwaarschijnlijk dat verblijfsrecreatie een grotere claim op de schaarse ruimte kan leggen» door zullen gaan met de opkoop van vakantieparken, omdat er onder andere geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen, waardoor steeds meer jaarplaatshouders zullen worden verdreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft. De onderzoekers verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar inderdaad zal verminderen.
Wat vindt u van de volgende mogelijke interventiemogelijkheden die in het onderzoeksrapport genoemd worden; «De overheid kan wel enigszins interveniëren aan de verkopende kant van de vakantieparken. Dat kan door hulp van expertteams bij bedrijfsopvolging in en buiten de familie, advies bij het vitaliseren van het park, fiscaal interessante regelingen bij overdracht binnen de familie en het opzetten van investeringsfondsen voor bedrijfsoverdracht. Voor dat laatste zou aansluiting kunnen worden gezocht bij reeds bestaande (regionale) investeringsfondsen»? En kunt u in de beantwoording betrekken welke rol bestaande standplaatshouders kunnen en/of zouden moeten spelen?
Op het gebied van dienstverlening vanuit overheid rondom bedrijfsoverdracht en bedrijfsopvolging lopen verschillende initiatieven die aansluiten bij de interventiemogelijkheden die in het trapport genoemd worden. Voor een toelichting daarop verwijs ik naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 7 juni 20224 In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van initiatieven op het gebied van (bedrijfsopvolging bij) familiebedrijven.
Gezien de vele mogelijkheden die er reeds zijn voor (familie)bedrijven, zie ik geen reden om aanvullende activiteiten vanuit de overheid te ontplooien.
Of bestaande standplaatshouders een rol krijgen bij een bedrijfsoverdracht of -opvolging is aan de ondernemer en niet aan de overheid.
Kunt u begrijpen dat huurders wijzen naar de wetswijziging die mensen op een woonboot meer rechten hebben gegeven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik begrijp dat voor een individuele huurder de opzegging van de huur van zijn of haar standplaats een vervelende gebeurtenis is en dat men daarom geneigd is op zoek te gaan naar een vorm van versterkte rechtsbescherming. De vergelijking met de wetswijziging van het Burgerlijk Wetboek waarbij de rechtspositie van huurders van een ligplaats voor een woonboot is versterkt, gaat echter scheef in die zin dat het bij woonboten om een woongebruik gaat terwijl het bij een standplaats in een vakantiepark om recreatief gebruik gaat.
Bent u met mij van mening dat vernieuwing en herstructurering van woonruimte niet op slot zit vanwege bescherming van huurders van woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou dat dan wel het geval zijn bij vernieuwing en herstructurering van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, ik ben het met u eens dat zelfs met de huidige wet- en regelgeving rondom de huurbescherming het vernieuwen en herstructureren van woonruimtes niet onmogelijk is. Uiteraard beperkt deze huurbescherming het vernieuwen en herstructureren wel, dit is echter een evenwichtige afweging van belangen omdat het van belang is dat mensen zekerheid hebben aangaande hun woonsituatie. De vergelijking met huurbescherming voor woonruimten gaat echter scheef het bij vakantieparken hoofdzakelijk om een recreatie gaat en niet om wonen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik zijn van mening dat het belang van vitale parken niet moet worden onderschat. Het moet mogelijk zijn en blijven om parken te revitaliseren. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. Een vitaal park kan juist een positieve lokale economische en sociale impact hebben. In dit licht moeten de afwegingen om bijvoorbeeld de verhuurmarkt van recreatiewoningen sterker te reguleren goed worden afgewogen. Zoals al aangegeven in mijn brief aan uw kamer van 6 juli jongstleden acht ik het inperken van deze markt disproportioneel.
Bent u dan het met mij eens dat de volgende uitspraak in het rapport; «Vernieuwing en herstructurering kunnen dan alleen via natuurlijk verloop worden geëffectueerd» niet juist is, want bij huurders van woonruimte, die veel meer huurbescherming genieten, is dat immers ook niet het geval? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat (vernieuwings- en herstructurerings)plannen maken samen met huurders beter is dan rücksichtslos huurcontracten opzeggen met heel veel persoonlijk leed, financiële schade en meer rechtszaken tot gevolg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Als partijen gezamenlijk plannen maken is dat aan hen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. Ik vind het van belang dat bij transities of herstructureringen aandacht is voor de verschillende belangen van partijen. Daar biedt het huidige (juridisch) instrumentarium voldoende ruimte voor, zoals ook uit het onderzoek blijkt. Daar waar ruimte is voor verbetering van de positie van huurders vraag ik de sector om na te denken over verbeteringen.
Is het niet merkwaardig dat bestemmingsplannen niet bestempeld worden als obstakel voor vernieuwing maar rechten van huurders wel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij herstructurering heeft men rekening te houden met de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Dat betreft zowel bestemmingsplannen als rechten van huurders.
Wat vindt u van erfpachtconstructies als mogelijke oplossing voor betere bescherming van huurders?
Erfpachtconstructies kunnen op zichzelf worden gebruikt om standplaatshouders meer zekerheid te geven, bijvoorbeeld als het gaat om de door de eigenaar in acht te nemen opzegtermijn van de erfpacht. Een praktische belemmering bij het gebruik maken van erfpacht is echter dat dit recht moet worden gevestigd bij notariële akte en niet kan worden afgedwongen. Men is hier dus van de medewerking van de eigenaar afhankelijk. Overigens laat dit onverlet dat ook in een huurovereenkomst verdergaande afspraken kunnen worden gemaakt om standplaatshouders meer zekerheid te geven.
Bent u het met mij eens dat het onderzoeksrapport en de verschillende krantenartikelen aantonen dat standplaatshouders meer zeggenschap zouden moeten krijgen als hun vakantiepark aan een investeerder verkocht wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, het zou impliceren dat de standplaatshuurder zeggenschap krijgt over het eigendom van een ander, zonder dat daarvoor een basis aanwezig is. Ik pleit wel voor aandacht van de positie van huurders, zoals ik ook mijn antwoord op vraag 40 heb aangegeven.
Bent u het met mij eens dat huurders die niet onder de RECRON-voorwaarden vallen (veel) minder rechten hebben?
Dat kun je zo in zijn algemeenheid niet zeggen en is afhankelijk van de voorwaarden die worden gehanteerd, maar het zou in voorkomende gevallen wel zo kunnen zijn.
Kunt u zich voorstellen dat huurders (vaak ouderen) opgeven als zij geïntimideerd worden en de RECRON-voorwaarden ook niet worden nageleefd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de meeste herstructureringen worden de RECRON-voorwaarden goed nageleefd. Indien daarover twijfels bestaan is er de mogelijkheid de kwestie voor te leggen aan de onafhankelijke Geschillencommissie Recreatie (onderdeel van de Stichting Geschillencommissies in Den Haag). Zo is er recent een herstructurering nietig verklaard, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat er een concreet plan met vergunningen aanwezig moet zijn.
Begrijpt u de kritiek op de RECRON voorwaarden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Kunt u zich vinden in aanbevelingen van huurders om bescherming vast te leggen in landelijke wet- en regelgeving, omdat naar het nu uit het onderzoeksrapport blijkt minder dan de helft van huurders onder de RECRON-voorwaarden vallen (46%) en als huurders onder die RECRON-voorwaarden vallen deze volgens huurders vaak niet worden nageleefd en vanwege de volgende in het onderzoeksrapport te lezen uitspraak; «Voor het opzeggen vanwege herstructurering van niet-verplaatsbare kampeermiddelen is in de RECRON-voorwaarden niets voorzien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals al eerder aangegeven, de koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben.
Leden van HISWA-RECRON zijn verplicht de voorwaarden te gebruiken in hun contractuele relaties en die ook na te leven. Recreanten kunnen bij niet-naleven van de voorwaarden een geschil aanhangig maken bij de Geschillencommissie Recreatie.
Ingeval een niet verplaatsbaar object betrokken is bij herstructurering, geldt daarvoor dat via taxatie van de waarde van het object bepaald moet worden hoe hoog de compensatie is voor de huurder van de grond voor de sloop van het object die het gevolg is van die herstructurering. Dit blijkt ook uit de voorwaarden en jurisprudentie. In de praktijk wordt hierin dus wel voorzien.
In de RECRON-voorwaarden is niet opgenomen hoe hoog de hier bedoelde compensatie moet zijn; dat verschilt per geval. HISWA-RECRON heeft gewezen op de mogelijkheid om in overleg met de Consumentenbond en de ANWB dit punt te verduidelijken door een bepaling op te nemen waarmee wordt aangegeven dat bij niet-verplaatsbare kampeermiddelen (zomerhuisjes) compensatie moet worden geboden op basis van taxatie door een deskundige.
Mag ik concluderen dat in 54% van de opgekochte vakantieparken waar herstructurering als opzeggingsgrond aangedragen wordt en de RECRON-voorwaarden niet gelden, huurders (bijna) geen huurbescherming hebben aangezien de dan geldende eigen parkvoorwaarden volgens het onderzoeksrapport geen aanknopingspunten bieden om rechtszekerheid aan te ontlenen of in het geval er helemaal geen voorwaarden zijn huurders terugvallen op de restcategorie in het algemeen huurrecht waar sprake is van slechts een maand opzegtermijn en deze wet kent huurders ten aanzien van ontruiming geen huurbescherming toe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om standplaatshouders alsnog te beschermen?
De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden met als doel een goede balans tussen de positie van huurder en de verhuurder. Tot slot wijst het onderzoek ook op de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat het niet zo is dat een huurder zonder RECRON-voorwaarden geen bescherming heeft. Afhankelijk van het geval kan die bescherming ertoe leiden dat een opzegging van een huurovereenkomst ongeldig is of dat een huurder (meer) compensatie moet krijgen.
Wat moeten eigenaren van niet-verplaatsbare kampeermiddelen volgens u nu doen als zij te maken krijgen met een herstructurering van hun vakantiepark temeer daarvoor in de RECRON-voorwaarden niets is voorzien? En verdienen deze eigenaren volgens u een betere bescherming dan nu het geval is?
Onder de voorwaarden van HISWA-RECRON geldt er wel degelijk een compensatieplicht voor niet-verplaatsbare kampeermiddelen, voor zover die ter plaatse zijn gebouwd. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 47 en 48
Wat vindt u ervan dat in de RECRON-voorwaarden alleen wordt gesproken over een verplaatsingsvergoeding en niet over een compensatie voor de huurders van wie de huur van de standplaats vanwege herstructurering wordt opgezegd, waarbij het de vraag is of dat in de huidige situatie waar eigenaren van stacaravans en chalets wegens marktomstandigheden weinig opties voor een nieuwe standplaats hebben, nog wel redelijk en billijk is? En kunt u daarbij ook ingaan op de hoogte van de verplaatsingsvergoeding?
De voorwaarden van HISWA-RECRON kennen een verplaatsingskostenvergoeding en die vergoeding komt overeen met het marktconforme tarief voor het verplaatsen van een kampeermiddel van de ene camping naar de andere. Dit is met goedkeuring van de ANWB en consumentenbond tot stand gekomen en wordt als redelijk en billijk geacht. Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Wat vindt u van het samengestelde probleem dat onderzoekers in het onderzoeksrapport signaleren betreffende de relatief korte opzegtermijn (één jaar) van de overeenkomst ten opzichte van de waarde van de kampeermiddelen die de laatste jaren toeneemt en de krapte op de markt van standplaatsen waarbij een stacaravan of chalet een technische waarde heeft die sterk wordt verlaagd als er geen standplaats meer voor beschikbaar is zoals nu ook uit het rapport blijkt dat er nationaal slechts 1,5% capaciteit beschikbaar is en 58% van de vakantieparken zelfs een wachtlijst heeft? En vindt u dan ook dat er dus bescherming vanuit landelijke wet- en regelgeving moet komen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De grond is eigendom van de verhuurder en die is niet verantwoordelijk voor waardeverlies van goederen die daarop zijn gestald. De waarde van een kampeermiddel wordt door meerdere factoren bepaald, ook doordat deze op gehuurde grond staat en niet op eigen grond. Het is belangrijk dat huurders goed geïnformeerd zijn zodat zij niet te laat geconfronteerd worden met bijvoorbeeld waardeverlies. Daartoe heb ik de sector gevraagd een help (informatie)desk in te richten.
Bent u met mij van mening dat het huren van een fiets niet hetzelfde is als het huren van grond om je kostbare en in veel gevallen niet-verplaatsbare kampeermiddel te stallen waar (oudere) mensen het merendeel van het jaar verblijven en decennialang een gemeenschap vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het dan ook met mij eens dat naar het huren van de grond anders gekeken moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar wordt al anders naar gekeken. De overeenkomsten die worden gesloten onder de voorwaarden van HISWA-RECRON zijn anders dan die worden gesloten voor de huur van een fiets en bieden de recreant bescherming, ook tegen opzegging /beëindiging van overeenkomsten door het recreatiebedrijf. De betreffende voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. In de rechtspraak wordt naar de specifieke situatie en omstandigheden gekeken en wordt in gevallen beoordeeld of de gang van zaken redelijk en billijk is.
Bent u het eens met de stelling uit het onderzoeksrapport dat een verplaatsbaar kampeermiddel door het gebrek aan vrije standplaatsen daardoor feitelijk onverplaatsbaar wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorkomende gevallen waar er geen andere plek kan worden gevonden is dat zo.
Het aantal vaste staanplaatsen neemt langzaam af als gevolg van een kanteling aan de vraagzijde van de markt waarop recreatiebedrijven moeten inspelen om rendabel te blijven.
Bent u het met mij eens dat gezien eerdere genoemde vragen, stellingen en constateringen geconcludeerd mag worden dat de RECRON-voorwaarden onvoldoende bescherming bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals u uit mijn antwoorden op de vorige vragen kan concluderen ben ik dat niet met u eens. De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. Daarbij heeft HISWA-RECRON zich bereid verklaard om samen met de Consumentenbond en de ANWB opnieuw naar de voorwaarden te kijken.
Bent u het met mij eens dat goede wettelijke huurbescherming ervoor zal zorgen dat het voor huurders minder noodzakelijk maakt om hun recht te halen en daarmee de rechtspositie van met name de lagere maar ook de middeninkomens die geen juridische bijstand krijgen, wordt verbeterd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat gezien al het eerdergenoemde geconcludeerd moet worden dat er juist landelijke wet- en regelgeving moet komen omdat er in 54% van de gevallen huurders (bijna) geen bescherming krijgen met vele grote gevolgen van dien zoals het verlies van soms tiendduizenden euro’s per jaarplaatshouder en overige (fysieke en psychische) schades waar wij u eerder ook schriftelijke vragen over hebben gesteld? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herhaal wat ik daarover al eerder heb gezegd. De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht of ander landelijke wet- en regelgeving.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden. En zoals ik ook bij vraag 38 aangeef moet het belang van vitale parken niet worden onderschat. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. In dat licht moet de positie van huurders ook worden bezien. Het is belangrijk dat ondernemers en gemeenten voldoende ruimte krijgen om parken vitaal te houden of te krijgen.
Bent u het met mij eens dat natrekking de economische eigenaar van een kampeermiddel, dat als onroerend goed aangemerkt wordt, bij de verkoop van grond ernstig kan benadelen? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat huurder goed geïnformeerd zijn, ook over een aspect als natrekking. Het is mogelijk om in een contract vast te leggen dat de huurder een wegneemrecht van zijn of haar vakantiewoning heeft bij beëindiging van het contract. De Minister van EZK bespreekt de aanbeveling over een goede informatiepositie van huurders met de sector en stelt de sector daarbij voor een helpdesk op te richten.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Uit de focusgroepen blijkt ook dat meerdere gemeenten ervan uitgaan dat wanneer er een vraag is naar recreatie voor mensen met een laag inkomen, de markt dit op zal pakken», terwijl we nu al weten dat er veel vraag is en de wachtlijsten daarom toenemen en tegelijkertijd zal door de opkoop van vakantieparken de vraag naar standplaatsen voor mensen met een laag inkomen nog verder toenemen met nog langere wachtlijsten tot gevolg? Waarom moet het probleem eerst nog veel groter worden, voordat u erkent dat er een probleem is?
De afname van het aantal jaarplaatsen op de totale voorraad ligt rond de 1% per jaar. Dat is een klein aandeel van het totaal aantal jaarplaatsen. Herstructurering aan de andere kant is vaak ook nodig voor behoud van de vitaliteit van de bedrijven en de verdere ontwikkeling van de sector.
Bent u het met mij eens dat regie op ruimtelijke ordening juist moet toezien op de opkoop van vakantieparken vanwege de grootschaligheid van de oppervlakte zoals die van Roompot (na overname van Landal) een grootte heeft die vergelijkbaar is met een stad als Haarlem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?2
De regels die gelden voor de ruimtelijke ordening staan los van de eigendomsverhoudingen. Het is wel zo dat gemeenten en provincies, ongeacht de eigendomssituatie, kunnen regelen in hoeverre de omvang van bebouwing kan toenemen en welke functie deze bebouwing heeft.
In het algemeen is er ook vanuit de landelijke regie op ruimtelijke ordening aandacht voor het snijvlak tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ik ga het gesprek aan met de medeoverheden over inzet en effectiviteit van het instrumentarium.
Wat kunt u en wat gaat u binnen uw regie-mogelijkheden op de ruimtelijke ordening doen om alle eerdergenoemde negatieve gevolgen van de opkoop van vakantieparken te pareren zodat gemeenten de mogelijkheid/mogelijkheden krijgen om te kunnen toetsen aan goede ruimtelijke ordening die door het Rijk vastgelegd is?
Uit het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gebleken gemeenten reeds goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Daarnaast hebben provincies beleidsregels voor bijvoorbeeld recreatieve bebouwing waar gemeenten zich weer aan moeten houden.
Ik ga met de VVP Veluwe in gesprek over de conclusies van het onderzoek, daar de VVP, anders dan de onderzoekers, heeft aangegeven zaken te missen in het bestaande instrumentarium. Ook wil ik bezien of het bestaande instrumentarium voldoende wordt gebruikt en daar waar nodig gemeente met kennis ondersteunen.
Hoe kijkt u nu tegen eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over huurders die kritiek hebben geuit op de opstelling van de gemeenten bij de opkoop van vakantieparken nu het onderzoeksrapport melding maakt van het volgende; «Vanuit de focusgroepen werd aangegeven dat sommigen gemeenten wat te makkelijk lijken te «vallen» voor mooie verhalen en beloftes van eigenaren en investeerders,.», met als gevolg nu dat huurders op die parken door die opstelling van sommige gemeenten gedupeerd zijn?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik staan achter de beantwoording van deze vragen. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Desondanks begrijpen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijn.
Welke regels en instructies kunt u en gaat u instellen zodat de provincies deze vertalen in een verordening waardoor bij de opkoop van vakantieparken onder andere (kwetsbare) natuur- en kustgebieden beter beschermd worden?
Ik ben niet voornemens om additionele maatregelen te nemen om het opkopen van vakantieparken verder aanbanden te leggen. Ik blijf uiteraard aandacht houden voor de afweging tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik, maar dit doe ik in bestaande trajecten zoals het Kustpact. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vanuit het Kustpact geregeld dat provincies regels moeten hebben voor recreatieve bebouwing in het Kustfundament. Daarnaast moeten provincies op grond van het Barro ook regels stellen voor natuurnetwerk Nederland. Deze «ruimtelijke» regels hebben geen betrekking op de privaatrechtelijke eigendomsoverdracht van gronden en vakantieparken.
Waarom bagatelliseert u in uw brief aan de Kamer het bezit van buitenlandse bedrijven door te stellen dat één derde van de ketens in handen is van buitenlandse bedrijven terwijl u in uw brief niet benoemt dat deze buitenlandse bedrijven 68% van alle ketenparken in hun bezit hebben en dat zij daarnaast nog een groeistrategie hanteren?
Een derde van de ketens is handen van buitenlandse bedrijven, dat blijkt uit het onderzoek. Daarnaast is het vanwege de complexe investerings- en eigendomsconstructies van de bedrijven en ketens niet mogelijk om exact het belang van buitenlandse investeerders actief op de Nederlandse markt te bepalen. Daarbij is die verdeling ook minder relevant omdat het gaat om de ontwikkeling en niet wie die in gang zet.
De markt kent een (flink) aantal ketenbedrijven, doch de markt van verblijfsrecreatie wordt gekenmerkt als MKB-sector. Er zijn nog ongeveer 1.500 MKB bedrijven in Nederland waar vaste staanplaatsen geboden worden. Ook bij die MKB-bedrijven vinden met enige regelmaat kleinere of grotere herstructureringen plaats om de bedrijven vitaal te houden.
Waarom spreekt uw brief aan de Kamer, waarin u het volgende schrijft; «Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen», het onderzoeksrapport tegen waarin juist het volgende is te lezen; «De transitie zelf (de fysieke veranderingen) heeft een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing»?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben als reactie op het onderzoek aangegeven dat volgens de onderzoekers de impact van de transities van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema varieert. Na een transitie zijn deze parken zelfs in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Er zijn dus zowel positieve als negatieve gevolgen voor de natuur, of deze gevolgen cumulatief positief of negatief zijn valt niet eenduidig te zeggen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Op microniveau gaat er dan voor decennia biodiversiteit verloren», wetende dat Nederland een enorme biodiversiteitscrisis kent en de stikstofuitstoot juist daar op vakantieparken die vlakbij kwetsbare natuurgebieden gelegen zijn voor nog grotere biodiversiteitsproblemen zal zorgen?
Het is terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Kunnen we nu concluderen dat de opkoop van vakantieparken wel degelijk een negatieve impact op de biodiversiteit heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het opkopen van vakantieparken heeft niet per definitie een negatieve impact op de biodiversiteit tot gevolg. Het is immers ook mogelijk dat het opkopen gevolgd wordt door het handhaven van de huidige situatie op het park.
Op welke manieren gaat u nu de natuur(gebieden) beter beschermen?
De Nederlandse natuurgebieden genieten reeds de bescherming van de geldende wet- en regelgeving. Ik zie geen reden om hier additionele maatregelen voor te treffen.
Waarom neemt u in uw brief een belangrijke conclusie van de onderzoekers niet over, waarin de onderzoekers het volgende schrijven; «We kunnen concluderen dat de transitie en groei van parken, door onder andere opkoping, er ook in de (nabije) toekomst voor zal ervoor zorgen dat de druk op natuur(gebieden) een spanningsveld blijft, en zeker niet vermindert»?
Zoals eerder gezegd, is het terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Specifiek in de kustzone, werk ik via het Kustpact samen met de lokale bevoegde gezagen om een balans te bereiken tussen de recreatieve ontwikkelingen in de kustzone en de borging van de natuurwaarden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «De klassieke vorm van gebruik als tweede woning, door mensen met minder koopkracht, neemt af. Dat kan grote gevolgen hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders»?
Zoals al eerder aangegeven begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijnen dat dat impact kan hebben op de levensstijl van mensen. Daarom vraagt het Ministerie van EZK de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Ik doe dat door gemeenten te wijzen op hun sturingsmogelijkheden.
Waarom schrijft u dan in uw brief aan de Kamer; «Desondanks begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis is», terwijl u weet dat het om een aanzienlijk deel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders gaat en dat het grote gevolgen voor hun levensstijl kan hebben?
Zie antwoord op 69.
Bent u het met mij eens dat we kunnen concluderen dat uw uitspraak in de brief aan de Kamer waarin u het volgende schrijft; «Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar)», niet overeenkomt met het onderzoeksrapport waarin duidelijk aangegeven is dat de afname een aanzienlijk deel is van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders en grote gevolgen kan hebben voor hun levensstijl? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Allereerst geeft het rapport aan dat er (ten tijde van het verschijnen van het rapport) zo’n 120.000 jaarplaatsen zijn. Dat is aanzienlijk meer dan 100.000. Daarbij geven de onderzoekers aan dat zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met zo’n 5.000 plaatsen zal afnemen. Dat deze afname in gevallen invloed kan hebben op een levensstijl begrijp ik en zoals gezegd begrijp ik dat dat vervelend kan zijn. Deze afname is voor mij alleen geen reden om hier in te grijpen.
Mag ik nu gezien het bovenstaande aannemen dat u wel zult ingrijpen aangezien nu aangetoond is dat het grote gevolgen kan hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders, te meer ook aangetoond is dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders en criminele investeerders in stroomversnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op 69.
Kunt u zich voorstellen dat standplaatshouders na het lezen van uw brief aan de Kamer zich totaal niet gesteund voelen?
Zie antwoord op 69.
Mag ik uit uw brief aan de Kamer concluderen dat u zich geen zorgen maakt om de schaarse natuur in relatie tot de opkoop van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zoals eerder gezegd herken ik de conclusie van de onderzoekers dat er een balans moet worden gevonden tussen menselijke activiteit, zoals recreatie, en de natuur. Gemeenten en provincies zijn het beste toegeëigend om te bepalen waar deze balans ligt. Het is niet één op één te zeggen dat het opkopen van vakantieparken ten koste gaat van schaarse natuur. Dat is afhankelijk van de activiteiten die de nieuwe eigenaar voorstaat. Deze activiteiten moeten voldoen aan de regels voor gelden bebouwing, geluid en bijvoorbeeld natuur.
Bent u bekend met het bericht «Hugo de Jonge wil de verroompottisering van Nederland niet stoppen» van Follow the Money d.d. 1 augustus jongstleden?3
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals eerder gezegd zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik het eens dat het opkopen van vakantieparken om een bescheiden ontwikkeling gaat, waarvoor landelijk ingrijpen niet noodzakelijk is. Uiteraard hebben we wel aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van vakantieparken en de ruimtelijke omgeving, bijvoorbeeld in het traject van de Kustpact monitor.
Wat vindt u van de uitspraak van omgevings- en natuurrechtdeskundige Luuk Boerema die het onderzoeksrapport een «mager» rapport noemt?
Zoals ook in het onderzoek wordt aangegeven is de beschikbare informatie aangaande de impact van vakantieparken op de leefomgeving zeer schaars en gefragmenteerd. Gegeven de beperkt beschikbare informatie ben ik van mening dat de onderzoekers een breed en genuanceerd beeld hebben geschetst over de mogelijke impacts van het opkopen en herstructureren van vakantieparken.
Bent u het met Luuk Boerema eens als hij stelt dat; «meer vakantieparken voor de toeristische verhuur zorgen ook voor meer dagjesmensen in en rondom beschermde natuurgebieden. Maar die toenemende druk is in het onderzoek niet meegenomen. Ook is totaal niet gekeken naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het onderzoek geeft aan dat een transitie ertoe kan leiden dat een park duurzamer wordt, maar dat het effect daarvan deels teniet wordt gedaan door de reisbeweging van hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Dit uit zich in een toenemend totaal gebruik van natuurlijke hulpbronnen en druk op natuur en landschap. Het onderzoek geeft aan dat dit een spanningsveld is dat niet zal verminderen. De toetsing aan natuurregels in relatie tot het herstructureren van vakantieparken is inderdaad niet meegenomen in het onderzoek, daar de strekking van de betreffende twee moties daartoe geen aanleiding gaven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Wat gaat u nu doen nu er totaal niet gekeken is naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 78.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Volgens het rapport stelde «een expert» op het landelijke congres Vitale Vakantieparken – een jaarlijks evenement waar ondernemers, experts en beleidsambtenaren samenkomen om manieren te bespreken om vakantieparken «duurzaam en toekomstbestendig te maken» – dat dit nog maar «het begin» is van een «grote consolidatiegolf». «De miljarden gaan ons nog om de oren vliegen». Een andere expert constateert dat er nog een groot aantal familiebedrijven op termijn wil stoppen en geen bedrijfsopvolging heeft»?
Het gaat hier om een aantal quotes van experts die input hebben geleverd voor het onderzoek. Dit zijn dus kwalitatieve meningen. Het onderzoek geeft op basis van een kwantitatieve analyse aan dat het aantal jaarplaatsen is afgenomen met 5% over de periode 2002–2022. Zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 5.000 zal verminderen. Er is voor mij geen aanleiding om aan deze verwachte ontwikkeling een actie te verbinden.
Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat herstructurering vaak ook nodig is om vakantieparken en hun omgeving vitaal te houden.
Bent u het met deze expert eens dat dit nog maar het begin is van een grote consolidatiegolf? Zo ja, mogen we aannemen dat duizenden standplaatshouders nog getroffen zullen worden en dat hierop geanticipeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 80.
Wat vindt u van de uitspraak; «Maar hoe lang de jaarplaatshouders op hun geliefde stek kunnen blijven, zal liggen aan wie de diepste zakken heeft. Want met elke gewonnen zaak, zijn de plekken slechts tijdelijk veiliggesteld»? En is dit niet het zoveelste bewijs dat huurders, die moeilijk kunnen opboksen tegen grote investeerders die wel diepe zakken hebben, beter beschermd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 48.
Bent u bekend met de misstanden die momenteel plaatsvinden bij de verkoop van vakantieparken die onder andere via het meldpunt https://www.meldpuntcampingverkocht.nl/? Zo ja, wat gaat u tegen deze misstanden doen? Zo nee, bent u dan bereid om contact op te nemen met dit meldpunt en bent u vervolgens bereid om ons te informeren wat u tegen de misstanden gaat doen?
Het is in de eerste plaats aan het decentrale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is bij de verkoop van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden. Deze kaders zijn met name bestemmingsplannen, visies en verordeningen. Het is dan ook van belang om mogelijke misstanden bij de verkoop van vakantieparken bij hen te melden. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Klopt het dat de opkoop van vakantieparken en de daarmee samenhangende sloop gevolgd door nieuwbouw ten koste gaat van de bouwcapaciteit van woningen, die momenteel heel hard nodig zijn om de wooncrisis het hoofd te bieden, waardoor bijvoorbeeld dakloze mensen nog langer dakloos blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat dit het geval is. In het kader van het onderzoek »De relatie tussen nieuwbouw van recreatiewoningen en reguliere woningen»7 is hier kort op ingegaan. Uit verkennende gesprekken met ontwikkelaars, de brancheorganisaties en gemeenten bleek dat er weinig overlap was tussen de bouw van woningen en de bouw van recreatiewoningen. Zij gaven aan de mogelijke concurrentie op dit gebied niet te ervaren omdat het om verschillende bouwstromen gaat, en omdat recreatiewoningen (bijvoorbeeld chalets) op een andere manier gebouwd worden (fabrieksmatig).
Hoe vaak moeten wij u nog waarschuwen om de recreanten en de natuurgebieden beter te beschermen?
Ik waardeer uw aandacht voor het belang van de recreanten en de natuur. Ik heb, samen met mijn collegaministers van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid, hier blijvende aandacht voor.