Bent u bekend met de publiekscampagne «Waar Ben Je» waarbij omstanders en potentiële slachtoffers zich kunnen melden bij de 24/7 chatlijn van Veilig Thuis?
Ja.
Bent u het eens dat deze campagne ontzettend goed is en dat het van groot belang is dat meisjes en vrouwen en omstanders die bellen voor hulp bij signalen van femicide, ook echt goed en direct geholpen worden?
ook van belang dat wanneer iemand aan de bel trekt, direct de juiste hulp en ondersteuning geboden wordt. Bij Veilig Thuis kan iedereen terecht voor advies of voor het doen van een melding. Veilig Thuis beschikt over veel expertise en deskundigheid om mee te denken over specifieke situaties. Bij acute onveiligheid is het van belang dat de politie wordt ingeschakeld.
Op welke wijze wordt gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan naar aanleiding van de campagne of sinds het live gaan van de campagne «Waar Ben Je» en hoe deze worden opgepakt? Bent u bereid de Kamer periodiek over de ontwikkeling van meldingen te informeren?
Er wordt niet landelijk gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan specifiek naar aanleiding van de campagne. Wel geven individuele Veilig Thuis organisaties aan dat er sprake lijkt te zijn van een toename in het aantal telefoontjes en chatberichten dat zij ontvangen, al kan niet met zekerheid worden gesteld dat dit een direct gevolg is van de campagne. Wel kan gezegd worden dat het online platform van Veilig Thuis 4 dagen voor de lancering van de campagne in werking is getreden. Van dit platform wordt, uiteraard anoniem en onherleidbaar, bijgehouden welke bezoekersaantallen het platform bezoeken. Daarnaast wordt ook het aantal adviesvragen en meldingen dat Veilig Thuis ontvangt altijd nauwgezet geregistreerd en via de reguliere wijze twee maal per jaar bekend gemaakt via het CBS. Wanneer er vanaf de start van de campagne een toename te zien is, kan dat wijzen op een gevolg van de campagne.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen er momenteel voor kiezen om richting Veilig Thuis te communiceren de 24/7 chatfunctie gedeeltelijk, of zelfs helemaal uit te zetten?
Op dit moment bestaat er nog geen 24/7 chatfunctie bij Veilig Thuis. Het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis is belangrijk. Om deze reden wordt vanuit het Landelijk Netwerk Veilig Thuis momenteel hard gewerkt om de mogelijkheden voor een 24/7 chatfunctie en de daarbij benodigde randvoorwaarden uit te werken. Wel is er nu, door de komst van het recent gelanceerde digitale platform op www.veiligthuis.nl, een online hulpmiddel waar mensen met behulp van AI snel geholpen worden de juiste informatie te vinden. Dit platform is 24/7 bereikbaar en telefonisch is Veilig Thuis dat ook.
Aanvullend heb ik inderdaad signalen gekregen dat diverse Veilig Thuis organisaties moeite hebben de huidige chatfunctie te bemensen, waardoor in sommige gemeenten de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis is, samen met de VNG en met mij, hard aan het werk om hier een landelijke oplossing voor de realiseren.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen ervoor kiezen om geen 24/7 beschikbaarheid te hebben bij Veilig Thuis en daardoor Politie en Veilig Thuis niet op ieder moment van de dag samen kunnen optrekken in acute situaties?
Ik herken dat beeld niet. Het klopt dat Veilig Thuis niet 24/7 bereikbaar is via de chat, zie ook het antwoord op vraag 4. Wel heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Op dit vlak is er geen beleidsvrijheid voor gemeenten om hier van af te wijken. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat Veilig Thuis daarmee in acute situaties altijd bereikbaar en beschikbaar is, ook om met de politie op te trekken wanneer de situatie daar om vraagt.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis ook werkelijk 24/7 bereikbaar is en waar niet?
Zoals al aangegeven is er op dit moment nog geen 24/7 chatfunctie, maar is de chat veelal tussen 9 en 17 bereikbaar. Voor zover bij mij bekend zijn er op dit moment enkele regio’s waar de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. De redenen daarvoor zijn wisselend. Zo zijn er gemeenten die in deze regio’s hebben aangegeven dat de chat daar onvoldoende werd gebruikt en er zodoende voor is gekozen om de capaciteit in plaats daarvan in te zetten om meldingen op te pakken. Bij andere regio’s gaat het om specifieke momenten waarop er geen bemensing is. Veilig Thuis organisaties maken onderling, waar mogelijk, afspraken om een achtervang in te richten zodat chatberichten eventueel door een Veilig Thuis uit een andere regio beantwoord kunnen worden.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de beschikbaarheid van Veilig Thuis 24 uur per dag geldt?
Er is momenteel nog geen enkele gemeente waar Veilig Thuis 24/7 per chatfunctie bereikbaar is. Hier wordt landelijk aan gewerkt om dit z.s.m. te realiseren. Wel zijn alle Veilig Thuis organisaties 24/7 telefonisch bereikbaar.
Is het kabinet bereid te inventariseren wat het zou betekenen als de wettelijke taak van Veilig Thuis wordt uitgebreid naar 24 uur beschikbaarheid voor acute hulpvragen rond veiligheid? Zo ja, heeft u hier nog iets nodig vanuit de Kamer? Zo niet, waarom niet?
Veilig Thuis heeft nu al de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Het is aan Veilig Thuis om bij deze hulpvragen een inschatting te maken van de directe onveiligheid en te bepalen wat er nodig is om directe onveiligheid op te heffen en structurele veiligheid te realiseren. Belangrijk blijft om te noemen dat Veilig Thuis zelf geen hulpverlening biedt: Veilig Thuis kijkt waar de specifieke zorgen over gaan, welke hulpverlening nodig is en verwijst vervolgens door. De taak van Veilig Thuis richt zich specifiek op huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik zie geen reden om dat te veranderen. Uiteraard helpt Veilig Thuis mensen die bellen over andere veiligheidsvraagstukken de juiste plek te vinden voor die signalen.
Kunt u gelet op de urgentie van de beschikbaarheid van hulp, deze set schriftelijk binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan tolken voor mensen die slechthorend of doof zijn en spraakherkenningshulpmiddelen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat Nederland volgens het VN-Verdrag Handicap verplicht is om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen met de samenleving en zoveel mogelijk zelfstandig te zijn?
De mening dat Nederland volgens het VN-Verdrag Handicap verplicht is om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen met de samenleving en zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, deel ik. Samen met mijn collega bewindspersonen zet ik mij in om obstakels die mensen met een beperking verhinderen om mee te doen in de samenleving weg te nemen. Dit doe ik door het uitvoeren van de nationale strategie voor de implementatie van het VN-Verdrag Handicap en de recent gepubliceerde werkagenda VN-Verdrag Handicap 2025–2030.1 Zodat mensen met een beperking op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren in de samenleving.
Kent u de reportage van EenVandaag van oktober 2024 over het tekort aan tolken, wat vaak leidt tot zeer pijnlijke situaties?1 Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Zo ja, heeft u recent nog concrete maatregelen genomen die leiden tot oplossingen? Wordt er bijvoorbeeld meer actie ondernomen om nieuwe studenten te trekken naar opleidingen voor de tolk Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
De reportage van EenVandaag is mij bekend. Het is mij ook bekend dat er een tekort aan gebaren- en schrijftolken wordt ervaren en dat dit in de praktijk tot vervelende en soms schrijnende situaties kan leiden. Door Berengroep3 wordt daarom, in opdracht van UWV en de Ministeries van OCW, SZW en VWS, per 1 april 2025 de «achterwacht»-functie op een vernieuwde wijze ingevuld. Doordat er voor calamiteiten een tolkenpool beschikbaar is, is er in deze situaties, zoals een medische afspraak, sollicitatiegesprek, onderwijsexamen of uitvaart, meer zekerheid dat er een tolk ingezet kan worden. De werking van de vernieuwde achterwacht wordt de komende maanden gemonitord en zal tussentijds geëvalueerd worden.
De onderwijsinstelling die opleidingen tot tolk Nederlandse Gebarentaal en schrijftolk aanbieden zet zich in voor het werven van nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen een belangrijke bijdrage levert aan zelfstandigheid en toegankelijkheid gezien het tekort aan tolken Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
Het is belangrijk dat er ondersteuning en voorzieningen beschikbaar zijn voor mensen met een auditieve beperking. Spraakherkenningshulpmiddelen kunnen hier een waardevolle bijdrage aan leveren. Niet iedere situatie leent zich echter even goed voor het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen en niet voor ieder persoon is dit een passend hulpmiddel. Bijvoorbeeld voor mensen bij wie Nederlandse Gebarentaal de moedertaal is en die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. Het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen is dan ook een maatwerkoplossing.
Bent u ermee bekend dat spraakherkenningshulpmiddelen van enorme meerwaarde zijn, en er letterlijk een wereld opengaat voor mensen die doof of slechthorend zijn en soms zelfs sociaal isolement wordt verminderd omdat zij met deze spraakherkenningshulpmiddelen zelf in staat zijn om groepsgesprekken, maar ook gesproken audio zoals radio, lezingen, historische films en podcasts te ondertitelen? Zo ja, deelt u de mening dat spraakherkenningshulpmiddelen zoals Speaksee, die gesproken taal omzetten in tekst, en mensen in staat stellen om mee te doen met groepsgesprekken en vergaderingen, een belangrijke bijdrage leveren aan het nakomen van het VN-Verdrag?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deel ik uw mening dat spraakherkenningshulpmiddelen van meerwaarde kunnen zijn voor mensen met een auditieve beperking. Tegelijkertijd is dit niet voor alle mensen en in alle situaties een passende oplossing.
Deelt u de mening dat mensen die doof of slechthorend zijn, spraakherkenningshulpmiddelen zoals de microfoonset van Speaksee standaard vergoed zouden moeten krijgen? Uit het antwoord op Kamervragen van De Kort en Bevers2 blijkt dat de zorgverzekeraar standaard verantwoordelijk is voor vergoeding in het leefdomein, houden alle zorgverzekeraars zich hier ook aan? Hanteren ze hierbij dezelfde criteria en waarborgen deze criteria dat doven en slechthorenden die op een doelmatige manier baat hebben bij het hulpmiddel, dit in de praktijk ook toegekend krijgen?
Ik vind dat mensen die doof of slechthorend zijn toegang moeten hebben tot hulpmiddelen die passend zijn voor hun situatie. Spraakherkenningshulpmiddelen kunnen een passende oplossing zijn, maar dit is niet voor iedereen zo. Het komen tot een passende oplossing is maatwerk. Daarom deel ik uw mening niet dat spraakherkenningshulpmiddelen, zoals de microfoonset van Speaksee, standaard vergoed moeten worden.
In de Kamervragen van De Kort en Bevers ging het specifiek om spraakherkenningshulpmiddelen die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst, zoals de Speaksee. Zorgverzekeraars houden zich aan de wettelijke kaders bij de vergoeding van dit soort spraakherkenningshulpmiddelen voor het leefdomein. Dat betekent dat als het hulpmiddel primair voor de privésituatie ingezet wordt, deze in aanmerking kan komen voor vergoeding uit het basispakket. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft mij laten weten dat alle zorgverzekeraars bij de beoordeling van vergoeding voor een hulpmiddel die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst, naar het volgende kijken:
Als de software die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst primair voor werk of onderwijs is bedoeld, dan komt het niet in aanmerking voor vergoeding uit het basispakket. Dit komt omdat het niet een «volledige hooroplossing»5 betreft.
Bent u ermee bekend dat het onderwijs, waar het tekort aan gebaren- en schrijftolken het meest schrijnend is, spraakherkenningshulpmiddelen niet worden vergoed door het UWV of de zorgverzekeraar? Klopt het dat het UWV de noodzaak ziet en wil vergoeden, maar wacht op toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Zo ja, waarom is deze toestemming niet gegeven?
Het is van groot belang dat onderwijs voor alle kinderen en jongeren toegankelijk is, ook als daarvoor een gebaren- of schrijftolk nodig is. In opdracht van het Ministerie van OCW verstrekt het UWV voorzieningen, zoals een gebaren- of schrijftolk. Op dit moment worden spraakherkenningshulpmiddelen voor gebruik in het onderwijs niet vergoed door UWV. Spraakherkenningshulpmiddelen worden in het onderwijsdomein wel vergoed door zorgverzekeraars, afhankelijk van de individuele situatie en beoordeling, als deze onderdeel zijn van de volledige hooroplossing. Denk bijvoorbeeld aan solo-apparatuur en ringleidingshulpmiddelen. Eventuele vergoeding kan dus per leerling of jongere en onderwijsvorm verschillen.
VWS en OCW gaan samen met UWV, zorgverzekeraars en de vertegenwoordiging van Siméa, FODOK en Dovenschap in gesprek over welke (aanvullende) behoefte er bij leerlingen en studenten is voor het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen in het onderwijsdomein en bekijken wat er eventueel nodig is om dat mogelijk te maken. Dat neemt niet weg dat het tolkentekort, ook in het onderwijs, zorgen baart. Daarom wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, door Berengroep in opdracht van het UWV en de Ministeries van OCW, SZW en VWS per 1 april 2025 de «achterwacht»-functie op vernieuwde wijze ingevuld, waardoor er meer zekerheid is dat er een tolk ingezet kan worden bij calamiteiten in het onderwijs-, werk- of leefdomein.
Klopt het dat er verschillende procedures zijn voor de beoordeling van de vergoeding voor Speaksee en dat mensen die werken geen herkeuring nodig hebben, maar dat de zorgverzekeraar eist dat niet-werkenden zoals gepensioneerden wél herkeurd dienen te worden? Hoe verhoudt zich dit tot de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de wens van de Kamer die wil dat onnodige procedures zoals de herkeuring van mensen die doof zijn worden afgeschaft? Deelt u ook de mening dat dit een verspilling is van zorggeld? Zo ja, bent u bereid om dit te gaan regelen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven kan de Speaksee alleen voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen als deze primair voor de privésituatie wordt aangevraagd. Zo’n aanvraag wordt beoordeeld door zorgverzekeraars. Als de Speaksee primair voor werk is bedoeld, dan is het aan het UWV om deze te beoordelen. Zowel zorgverzekeraars als het UWV houden zich hierbij aan de wettelijke kaders voor vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen.
De situatie waarvoor de Speaksee wordt aangevraagd kan verschillen. Het kan primair voor de privésituatie zijn of primair voor werk. Wat in die situaties het meest passende hulpmiddel is, verschilt per persoon. Daarnaast verloopt de (mogelijke) vergoeding op basis van verschillende wetten. Vanwege deze redenen hanteren zorgverzekeraars en het UWV elk hun eigen procedures. En ik vind dat uitlegbaar.
Is er een onafhankelijke plek waar mensen terecht kunnen met vragen over spraakherkenningshulpmiddelen en eventuele problemen met herkeuringen of vergoedingen en waar ze op een voor hen toegankelijke manier hulp kunnen krijgen? Vanuit de «één loket gedachte» is de tolkvoorziening in 2019 gecentraliseerd en bij het UWV belegd voor het leef-, onderwijs- én werkdomein, waarom is dit in het geval van een digitale tolkvoorziening zoals Speaksee niet op dezelfde wijze centraal georganiseerd bij het UWV?
Het Juiste Loket biedt als onafhankelijk informatie- en adviespunt ondersteuning voor mensen die vragen hebben over zorg of ondersteuning vanuit de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg. Voor het gebruik van hulpmiddelen of voorzieningen bij werk en onderwijs, en vragen hierover, kunnen mensen terecht bij UWV. Evenals voor vragen over de tolkvoorzieningen.
De tolkvoorzieningen waren voor de centralisatie in 2019 op een andere wijze ingericht dan nu het geval is bij de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen. Waar de tolkvoorziening leefdomein in het kader van de Wmo 2015 een gemeentelijke verantwoordelijkheid was, vindt de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen, indien deze onderdeel zijn van de volledige hooroplossing of primair voor de privésituatie worden ingezet, op grond van de Zvw plaats. In de werkagenda VN-verdrag Handicap zijn maatregelen opgenomen rondom het «altijd de juiste deur»-principe. Hiermee heb ik de ambitie om invulling te geven aan de «één loket gedachte».
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het VN-Verdrag?
Als gevolg van de benodigde afstemming tussen verschillende ministeries, zorgverzekeraars en UWV om tot beantwoording van uw vragen te komen, is dit helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen»?1
Ik vind het goed om te lezen dat betrokken partijen in de Achterhoek samenwerken om te kijken wat lokaal nodig is om nu en in de toekomst benodigde ondersteuning en zorg te kunnen blijven bieden. De zorgbuurten zoals beschreven, sluiten naar mijn mening aan bij de wens van veel ouderen om geclusterd te wonen in een hofje of appartementencomplex. Veel ouderen willen zelf graag op een plek wonen waar gemeenschappelijk ruimtes zijn, waar zorg 24 uur aanwezig is en waar ze activiteiten kunnen doen met andere ouderen. Het meer geclusterd organiseren van zorg mag niet ten koste gaan van zorg voor mensen in het buitengebied. Ook in het buitengebied moet men kunnen kiezen voor passende ondersteuning en zorg.
Bent u het er mee eens dat elke oudere die zorg nodig heeft dit ook moet kunnen krijgen, ook als ze in het buitengebied wonen? Wat zou het betekenen als deze plannen doorgaan? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat alle ouderen de zorg die nodig is kunnen blijven ontvangen?
Ja, ik ben het ermee eens dat ouderen die afhankelijk zijn van ondersteuning en zorg dit moeten krijgen, ook als zij in het buitengebied wonen. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat er passende ondersteuning en zorg beschikbaar is, thuis en als dat nodig en gewenst is in een verpleeghuis of ziekenhuis. De gemeente is verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning vanuit de Wmo. Voor zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) geldt dat de zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder een zorgplicht hebben.
Bent u het ermee eens dat het deelnemen aan trainingen in zelfredzaamheid nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Ja, ik ben van mening dat geïndiceerde ondersteuning en zorg niet afhankelijk mag zijn van deelname aan trainingen in zelfredzaamheid. Wel is het goed dat dit soort trainingen wordt aangeboden, omdat het ouderen helpt om langer zelfstandig en gezond te blijven.
Bent u het ermee eens dat het verhuizen nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Ja, ik ben van mening dat verhuizen nooit een voorwaarde mag zijn. Ik vind het belangrijk dat ouderen passende zorg en ondersteuning ontvangen. Deze ondersteuning moet ook beschikbaar zijn voor ouderen die in een buitengebied wonen. De gemeente is verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning vanuit de Wmo. Voor zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) geldt dat de zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder een zorgplicht hebben. Er kunnen redenen zijn waarom verhuizen het meest passend is, bijvoorbeeld wanneer een grote woningaanpassing nodig is of zorg in het verpleeghuis het best aansluit, maar dit moet altijd een vrijwillige keuze zijn.
Bent u het ermee eens dat hulpmiddelen zoals scootmobielen altijd en binnen handbereik van mensen moeten zijn die ze nodig hebben?
Ja, ik ben het ermee eens dat hulpmiddelen altijd en binnen handbereik van mensen moeten zijn die ze nodig hebben. Hulpmiddelen worden op grond van de Wmo 2015 voornamelijk verstrekt als maatwerkvoorziening. Daarbij gaat het om hulpmiddelen die individueel in gebruik zijn. In principe zijn deze hulpmiddelen altijd binnen handbereik van de gebruiker, behalve als een scootmobiel in het kader van brandveiligheid in een aparte stallingsruimte moet staan.
Enkele gemeenten stellen scootmobielen ook ter beschikking als onderdeel van het aanbod van algemeen toegankelijk deelvervoer. Er is dan geen Wmo-indicatie nodig of er is alleen sprake van een snelle toets. Als iemand een melding doet voor een Wmo-voorziening moet de gemeente onderzoeken of er een maatwerkvoorziening nodig is of dat iemand voldoende geholpen is met algemene voorzieningen.
Bent u het ermee eens dat collectief gebruik van hulpmiddelen te koste kan gaan van het ten allen tijde beschikbaar zijn van het hulpmiddel, en dus de bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid van mensen, en dat dit gevolg van collectief gebruik onacceptabel is?
Als een geboden oplossing onvoldoende aansluit bij de ondersteuningsvraag, kan dit ten koste gaan van de bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid van mensen. Als dit voorkomt, vind ik dat onwenselijk. Of collectief gebruik van hulpmiddelen passend is, hangt sterk af van de situatie. In sommige gevallen kan het doelmatig en praktisch zijn, bijvoorbeeld als iemand een hulpmiddel alleen nodig heeft voor planbaar vervoer. In andere gevallen is juist een individueel, op de persoon toegesneden hulpmiddel noodzakelijk, zeker wanneer iemand sterk afhankelijk is van het hulpmiddel in het dagelijks leven. Die keuzes liggen in een decentraal stelsel bij de gemeente.
Belangrijk is dat maatwerkvoorzieningen nooit worden uitgesloten. Het gaat erom dat mensen altijd kunnen rekenen op een passende en gemakkelijk toegankelijke oplossing die past bij hun ondersteuningsbehoefte als het gaat om zelfredzaamheid. Op grond van de Wmo 2015 kan iedereen te allen tijde een maatwerkvoorziening aanvragen. Het college moet daarbij een zorgvuldig onderzoek doen (artikel 2.3.2 Wmo 2015) en neemt vervolgens een besluit waartegen rechtsbescherming openstaat.
In hoeverre wordt het plan voor zorgbuurten ingevuld met als doel de zorg voor mensen te verbeteren, of gaat het hierbij primair om het besparen van geld?
De zorgbuurten, zoals beschreven in het artikel, sluiten naar mijn mening aan bij de wens van veel ouderen om geclusterd te wonen in een hofje of appartementencomplex. Ik zie de ontwikkeling zoals beschreven in het artikel dan ook zeker niet als gericht op het besparen van geld maar juist als gericht op het aansluiten bij behoeften en wensen van ouderen.
Hoeveel moet er met deze plannen bezuinigd worden op de zorg?
Ik heb geen zicht op eventuele bezuinigingen die beoogd zijn met de in het nieuwsbericht beschreven plannen. De plannen komen voort uit lokale samenwerking.
Bent u het ermee eens dat het idee dat er bezuinigd moet worden op de zorg geen natuurwet is, maar een politieke keuze is, zeker gezien het feit dat er wel geld wordt vrijgemaakt om te voldoen aan de Trump-norm voor defensie-uitgaven?
Ik ben het er mee eens dat er op landelijk en lokaal niveau financiële keuzes worden gemaakt. Beschikbaarheid van ondersteuning en zorg heeft niet altijd te maken met beschikbaarheid van financiële middelen maar hangt ook samen met beschikbaarheid van personeel. In het artikel over Achterhoekse ouderenzorg, wordt specifiek gesproken over omgaan met minder beschikbaar personeel.
Speelt het personeelstekort in de zorg een rol bij deze plannen? Hoe staat het inmiddels met de aanpak van deze tekorten en de uitvoering van de motie-Dobbe over een campagne om mensen te werven om in de zorg te werken?2
In het artikel wordt gesuggereerd dat plannen voortkomen uit minder beschikbare handen in de zorg. Het personeelstekort in zorg en welzijn lijkt hiermee een rol te spelen bij deze plannen.
Met het sluiten van het AZWA en het HLO zijn belangrijke stappen gezet om de aanpak zoals beschreven in het regeerprogramma verder uit te werken in concrete afspraken met betrokken partijen. Bijvoorbeeld het fors investeren in scholing en vakmanschap, vergroten van werkplezier door het halveren van de administratietijd en verminderen van werkdruk met de inzet van arbeidsbesparende innovaties en slimme werkwijzen. Daarnaast zijn in het AZWA
afspraken gemaakt over loopbaaninstrumenten. Hiermee worden verschillende doelgroepen zoals studiekiezers, studenten, werkenden en zij-instromers goed geïnformeerd en geënthousiasmeerd voor het werken in zorg en welzijn. De Minister van VWS beziet momenteel op welke wijze met de beschikbare middelen nog uitvoering gegeven kan worden aan de motie Dobbe. Hij zal uw Kamer hier voor de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Het feit dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg helemaal niet op straat zwierf, maar verbleef bij familie in Marokko |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Brabants Dagblad van 27 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg in werkelijkheid verbleef bij familie in Marokko?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere berichtgeving waarin werd gesteld dat een 100-jarige vrouw drie jaar lang dakloos zou hebben rondgezworven in Tilburg?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie is gecommuniceerd dat deze vrouw drie jaar dakloos was?
Aanleiding hiervoor was een bericht van Stichting Assadaaka Community. De Stichting heeft inmiddels een rectificatie geplaatst op haar website, waarin ze aangeven dat ten onrechte door hen de indruk is gewekt dat mevrouw drie jaar dakloos is geweest en aan haar lot is overgelaten.2
Is die informatie geverifieerd voordat zij (mogelijk ook door overheidsinstanties) is gebruikt of naar buiten gebracht?
Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Het bericht dat over deze mevrouw op 24 juli jl. op NU.nl verscheen (en vervolgens in verschillende andere media), is op 1 augustus gerectificeerd door NU.nl.3
Wat is de rol geweest van de gemeente Tilburg in het verspreiden of bevestigen van deze informatie? Heeft de gemeente contact gehad met betrokken familieleden of instanties in Marokko?
De gemeente Tilburg heeft intensief met stichting Kloek en andere instanties samengewerkt om de vrouw te helpen aan een zorgwoning in Amsterdam. Meer informatie kan de gemeente Tilburg niet geven vanwege de privacy van betrokkene. Kort na de betrokkenheid van de gemeente Tilburg verscheen het eerste artikel op NU.nl en vervolgens in de dagbladen. De gemeente Tilburg heeft na het verschijnen van het artikel op NU.nl op 24 juli 2025, aan NU.nl en de dagbladen laten weten dat de vrouw geen dag op straat heeft geleefd en de onjuiste informatie gerectificeerd.
Welke actie is er ondernomen nadat bleek dat de vrouw zich bij familie in Marokko bevond en dus niet dakloos was in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid richtlijnen op te stellen of aan te scherpen voor gemeenten en hulpinstanties over het verifiëren van gevoelige casussen voordat zij in de media worden gebracht?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Doorgaans berichten gemeenten en hulpinstanties niet over individuele gevallen in verband met de privacy(wetgeving). De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat individuele persoonsgegevens beschermd moeten worden.
Wat zijn de lessen die volgens u uit deze casus getrokken moeten worden met betrekking tot dakloosheidsregistratie, communicatie en interlandelijke samenwerking?
Naar aanleiding van deze casus zie ik geen aanleiding voor het doorvoeren van aanpassingen in de in de vraagstelling benoemde onderwerpen. Deze onderwerpen hebben wel de aandacht in het Nationaal Actieplan Dakloosheid. In de volgende voortgangsrapportage over de aanpak dakloosheid zal ik uw Kamer meenemen in de belangrijkste ontwikkelingen op de aanpak.
Seksueel misbruik in de Gehandicaptenzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item van Pointer van 1 november jl. over een veroordeelde zedendelinquent die toch zijn beroep als verpleegkundige kon blijven uitoefenen?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat iemand die tijdens zijn opleiding tot verpleegkundige een persoon met een beperking seksueel heeft misbruikt, waarna door de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) is geconstateerd dat er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, toch het beroep kan blijven uitoefenen?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat er wettelijke mogelijkheden bestaan voor personen die zedendelicten hebben gepleegd, in het bijzonder zedendelicten waarbij personen in een kwetsbare positie zijn betrokken, om vervolgens aan de slag te gaan in sectoren zoals de gehandicaptenzorg, waarbij zij verantwoordelijk zijn voor de zorg van vaak kwetsbare mensen?
Hoe reflecteert u op het feit dat het tuchtcollege geen mogelijkheden heeft voor het opleggen van een beroepsverbod indien het zedendelict heeft plaatsgevonden voor de BIG-registratie?
Bent u bereid om dit gat in de huidige wet- en regelgeving te dichten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Hoe reflecteert u op de oproep van meerdere zorgopleidingen om de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verplichten in de hele zorgsector?
Herkent u het beeld dat iedere opleiding anders omgaat met verdenkingen en veroordelingen van studenten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hierbij heldere richtlijnen te creëren? Wie is daar volgens u voor verantwoordelijk?
Welke waarborgen bestaan er momenteel om erop toe te zien dat er tijdig wordt ingegrepen bij (vermoedens van) misbruik binnen de gehandicaptenzorg?
Kunt u een recent overzicht geven van de meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij de IGJ over (seksueel) misbruik binnen de verschillende zorgsectoren?
Wat is er sinds 2023 gedaan om de motie Westerveld uit te voeren waarin wordt gevraagd om gespecialiseerde vertrouwenspersonen vaker langs te laten gaan bij mensen met een beperking?2 Hoeveel extra personen zijn er opgeleid?
Bent u bereid om eindelijk de motie Westerveld c.s.3 uit 2023 uit te voeren waarin de regering wordt verzocht om het aantal inspecteurs voor de gehandicaptenzorg uit te breiden, eventueel door een herprioritering binnen de IGJ, zodat er proactief toezicht gehouden kan worden op alle intramurale gehandicaptenzorg en pgb-wooninitiatieven?
De problemen met hulpmiddelenbedrijf Medipoint |
|
Sarah Dobbe |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Bruijn |
|
Wat is uw reactie op de vele klachten die mensen die hulpmiddelen nodig hebben uiten over hulpmiddelenbedrijf Medipoint?1, 2
Bent u het eens dat het onacceptabel is als mensen lang moeten wachten (soms zelfs in acute situaties), niet geholpen worden, afgewimpeld worden of de verkeerde onderdelen krijgen?
Deelt u de analyse dat marktwerking een rol bij deze problemen speelt, doordat gemeenten aanbestedingen uitschrijven waarbij teveel gestuurd wordt op de laagste prijs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het onacceptabel en onuitlegbaar is dat er nu grote verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om hoe goed de levering en het onderhoud van hulpmiddelen nu is geregeld? Zo ja, bent u bereid om zich ervoor in te zetten deze verschillen te verminderen, door gemeenten ertoe aan te zetten het Landelijk Normen Kader te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen snel en goed geholpen worden als er problemen zijn met een hulpmiddel? Heeft u hier al over gesproken met Medipoint? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
Heeft Medipoint inmiddels al concrete stappen gezet om de klantenservice te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om hen daarop aan te spreken?
Het rapport ‘Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire’ van Stichting Mantelzorg Bonaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire» van Stichting Mantelzorg Bonaire?
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek onder mantelzorgers op Bonaire, namelijk die van structurele overbelasting, bureaucratische knelpunten en een gebrek aan passende ondersteuning van mantelzorgers?
Welk beleid voert u momenteel om mantelzorgers op Bonaire te ondersteunen? Welke wettelijke taken heeft het Rijk om mantelzorgers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te ondersteunen?
Welke aanknopingspunten vindt u in het rapport om het mantelzorgbeleid op Bonaire te intensiveren? Hoe ziet u daarin de verschillende verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeente Bonaire?
Welke mogelijkheden ziet u om de gemeente Bonaire en de Stichting Mantelzorg Bonaire extra te ondersteunen, gezien de bijzondere situatie van Bonaire als het gaat om de leeftijdsopbouw en sociaal-economische status van de bevolking? Is het mogelijk om een intensiveringspilot van de inzet te starten op Bonaire, zodat dit bij succes eventueel uitgerold kan worden naar alle BES-eilanden?
Bent u bekend met het GREVIO-rapport «Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report»?1
Hoe ziet u de aanbeveling dat de definities en maatregelen die in Nederland worden gehanteerd om de problematiek te duiden en op te lossen zich volgens GREVIO te weinig toespitsen op vrouwen, aangezien deze groep onevenredig vaker wordt getroffen? Op welke manier gaat u deze aanbeveling concreet oppakken?
Deelt u de mening dat het gebrek aan proactieve screening op geschiedenis van huiselijk geweld in scheidingsprocedures, dat wordt aangehaald in het rapport, beter moet? Hoe wordt er op dit moment gescreend op huiselijk geweld bij een scheidingsprocedure? Wordt er al gebruik gemaakt van voorbeelden uit andere landen die wel screenen op huiselijk geweld?
Hoe staat het met de uitvoering van Clare’s Law, naar aanleiding van de motie van het lid Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law? Hoe staat het met het onderzoek? Heeft u een tijdspad voor ogen van dit onderzoek en de invoering van de wet in Nederland? Deelt u de mening dat Clare’s Law een deel van de problemen die worden aangehaald in het rapport ook helpt oplossen?2
Kunt u reflecteren op de conclusie uit het rapport dat het in Nederland nog te vaak gezien als wederzijds conflict wordt gezien waarbij er onvoldoende aandacht is voor gendergerelateerde machtsverhoudingen in intiem partnergeweld? Welke maatregelen bent u van plan te ondernemen om dit aan te pakken?
Wat is het huidige aantal opvangplekken in Nederland voor slachtoffers die vluchten voor huiselijk geweld?
Hoe wilt u de aanbeveling uit het rapport oppakken dat er te weinig gebruikt wordt gemaakt van noodverboden zoals het contactverbod?
Deelt u de mening over de noodzaak van het aanstellen van een nationaal coördinator, zoals ook wordt aanbevolen in het rapport? Hoe staat het met de gesprekken hierover? Denkt u dat het gaat lukken om voor het einde van dit jaar een nationaal coördinator te hebben aangesteld die het beleid gaat aanjagen rondom de vier ministeries?
Hoe staat het met de uitvoering van het 24/7 meldpunt, zoals ook gevraagd in de motie-Van der Werf/Becker en wordt aanbevolen in het rapport? Wordt er nog meer ondernomen om dit 24/7 meldpunt te realiseren dan de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis?3
Bent u van plan om aan de slag te gaan met de aanbeveling om meer gegevens bij te houden van zowel het slachtoffer als de dader, zoals hun relatie, de geografische locatie van het delict, het type geweld dat is gebruikt tijdens het delict?
Deelt u de mening dat in gevallen van huiselijk geweld het belang van kinderen voorop moet staan in tegenstelling tot het recht van ouders om zich te beroepen op hun ouder zijn voor bijvoorbeeld het aanvragen van visitatie, omgangsregelingen etc.
Hoe bent u van plan om de aanbeveling om data beter te beschermen en te delen onder instanties concreet uit te voeren? Welke tools heeft u concreet tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat slachtofferverklaringen en andere data beter kan worden gedeeld onderling tussen hulpinstanties zodat slachtoffers niet meerdere malen hun verhaal hoeven te doen?
Bent u, gelet op de urgentie, bereid de vragen inhoudelijk te beantwoorden binnen een maand en niet te verwijzen naar een latere kabinetsreactie?
Het artikel ‘Cordaan en Amsterdam UMC stoppen na zeven jaar met Wijkkliniek in Zuidoost’ |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van Cordaan en Amsterdam UMC om per december 2025 te stoppen met de wijkkliniek in Amsterdam Zuidoost, ondanks positieve uitkomsten en brede waardering voor het zorgconcept?1
Hoe beoordeelt u het feit dat deze sluiting voortkomt uit een verschil in visie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en niet uit bijvoorbeeld negatieve resultaten of kwaliteit van zorg?
Komt het vaker voor dat succesvolle zorgconcepten worden beëindigd vanwege beleidsmatige verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Wat zegt dit over de stabiliteit en continuïteit van innovatieve zorgvormen?
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de wijkkliniek een verlies is voor de acute ouderenzorg in een kwetsbare wijk als Gein, en dat dit haaks staat op het streven naar passende zorg dichtbij huis?
Hoe past het sluiten van de wijkkliniek binnen het streven naar passende zorg, zoals verwoord in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)?
Bent u bereid om binnen het AZWA te verkennen hoe wijkgerichte ouderenzorgconcepten zoals de wijkkliniek structureel kunnen worden ondersteund en beschermd tegen voortijdige beëindiging?
Bent u bereid om conform uw uitspraak tijdens het commissiedebat over acute zorg op 25 september 2025, «Als je acute zorg nodig hebt, dan moet je daar goede toegang toe hebben en dan moet je erop kunnen vertrouwen dat je goede zorg krijgt»2, actief aan te dringen bij de betrokken zorgverzekeraars op het openhouden van de wijkkliniek als acute voorziening voor kwetsbare ouderen in Amsterdam Zuidoost?
Kunt u toezeggen om in overleg te treden met zorgverzekeraars, Cordaan, Amsterdam UMC en de gemeente Amsterdam om te bezien hoe het concept van de wijkkliniek structureel behouden kan blijven?
Het feit dat de vergoeding van vervoerskosten voor een deel van de mensen met een beperking is verlaagd |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Heijnen , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde brief, waaruit blijkt dat de desbetreffende persoon er dit jaar fors op achteruit gaat als gevolg van de aanpassing van de aftrekpost voor medische vervoerskosten?1
In hoeverre is er bij het aanpassen van deze regeling rekening gehouden met het feit dat een deel van de mensen die hier gebruik van maken er hierdoor fors op achteruit zou gaan?
Deelt u de mening dat mensen met een beperking toegang moeten hebben tot goed en betaalbaar medisch vervoer?
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «standstill»-principe uit het VN-Verdrag Handicap, dat stelt dat de positie van mensen met een beperking niet mag verslechteren?
Bent u bereid om stappen te zetten, waardoor deze achteruitgang voor mensen met een beperking hersteld wordt? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de publiekscampagne «Waar Ben Je» waarbij omstanders en potentiële slachtoffers zich kunnen melden bij de 24/7 chatlijn van Veilig Thuis?
Ja.
Bent u het eens dat deze campagne ontzettend goed is en dat het van groot belang is dat meisjes en vrouwen en omstanders die bellen voor hulp bij signalen van femicide, ook echt goed en direct geholpen worden?
ook van belang dat wanneer iemand aan de bel trekt, direct de juiste hulp en ondersteuning geboden wordt. Bij Veilig Thuis kan iedereen terecht voor advies of voor het doen van een melding. Veilig Thuis beschikt over veel expertise en deskundigheid om mee te denken over specifieke situaties. Bij acute onveiligheid is het van belang dat de politie wordt ingeschakeld.
Op welke wijze wordt gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan naar aanleiding van de campagne of sinds het live gaan van de campagne «Waar Ben Je» en hoe deze worden opgepakt? Bent u bereid de Kamer periodiek over de ontwikkeling van meldingen te informeren?
Er wordt niet landelijk gemonitord hoeveel meer meldingen er worden gedaan specifiek naar aanleiding van de campagne. Wel geven individuele Veilig Thuis organisaties aan dat er sprake lijkt te zijn van een toename in het aantal telefoontjes en chatberichten dat zij ontvangen, al kan niet met zekerheid worden gesteld dat dit een direct gevolg is van de campagne. Wel kan gezegd worden dat het online platform van Veilig Thuis 4 dagen voor de lancering van de campagne in werking is getreden. Van dit platform wordt, uiteraard anoniem en onherleidbaar, bijgehouden welke bezoekersaantallen het platform bezoeken. Daarnaast wordt ook het aantal adviesvragen en meldingen dat Veilig Thuis ontvangt altijd nauwgezet geregistreerd en via de reguliere wijze twee maal per jaar bekend gemaakt via het CBS. Wanneer er vanaf de start van de campagne een toename te zien is, kan dat wijzen op een gevolg van de campagne.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen er momenteel voor kiezen om richting Veilig Thuis te communiceren de 24/7 chatfunctie gedeeltelijk, of zelfs helemaal uit te zetten?
Op dit moment bestaat er nog geen 24/7 chatfunctie bij Veilig Thuis. Het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis is belangrijk. Om deze reden wordt vanuit het Landelijk Netwerk Veilig Thuis momenteel hard gewerkt om de mogelijkheden voor een 24/7 chatfunctie en de daarbij benodigde randvoorwaarden uit te werken. Wel is er nu, door de komst van het recent gelanceerde digitale platform op www.veiligthuis.nl, een online hulpmiddel waar mensen met behulp van AI snel geholpen worden de juiste informatie te vinden. Dit platform is 24/7 bereikbaar en telefonisch is Veilig Thuis dat ook.
Aanvullend heb ik inderdaad signalen gekregen dat diverse Veilig Thuis organisaties moeite hebben de huidige chatfunctie te bemensen, waardoor in sommige gemeenten de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. Het Landelijk Netwerk Veilig Thuis is, samen met de VNG en met mij, hard aan het werk om hier een landelijke oplossing voor de realiseren.
Herkent u het beeld dat sommige gemeentebesturen ervoor kiezen om geen 24/7 beschikbaarheid te hebben bij Veilig Thuis en daardoor Politie en Veilig Thuis niet op ieder moment van de dag samen kunnen optrekken in acute situaties?
Ik herken dat beeld niet. Het klopt dat Veilig Thuis niet 24/7 bereikbaar is via de chat, zie ook het antwoord op vraag 4. Wel heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Op dit vlak is er geen beleidsvrijheid voor gemeenten om hier van af te wijken. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat Veilig Thuis daarmee in acute situaties altijd bereikbaar en beschikbaar is, ook om met de politie op te trekken wanneer de situatie daar om vraagt.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis ook werkelijk 24/7 bereikbaar is en waar niet?
Zoals al aangegeven is er op dit moment nog geen 24/7 chatfunctie, maar is de chat veelal tussen 9 en 17 bereikbaar. Voor zover bij mij bekend zijn er op dit moment enkele regio’s waar de chatfunctie niet altijd op de aangegeven tijden bereikbaar is. De redenen daarvoor zijn wisselend. Zo zijn er gemeenten die in deze regio’s hebben aangegeven dat de chat daar onvoldoende werd gebruikt en er zodoende voor is gekozen om de capaciteit in plaats daarvan in te zetten om meldingen op te pakken. Bij andere regio’s gaat het om specifieke momenten waarop er geen bemensing is. Veilig Thuis organisaties maken onderling, waar mogelijk, afspraken om een achtervang in te richten zodat chatberichten eventueel door een Veilig Thuis uit een andere regio beantwoord kunnen worden.
Kunt u inventariseren in welke gemeenten in Nederland de beschikbaarheid van Veilig Thuis 24 uur per dag geldt?
Er is momenteel nog geen enkele gemeente waar Veilig Thuis 24/7 per chatfunctie bereikbaar is. Hier wordt landelijk aan gewerkt om dit z.s.m. te realiseren. Wel zijn alle Veilig Thuis organisaties 24/7 telefonisch bereikbaar.
Is het kabinet bereid te inventariseren wat het zou betekenen als de wettelijke taak van Veilig Thuis wordt uitgebreid naar 24 uur beschikbaarheid voor acute hulpvragen rond veiligheid? Zo ja, heeft u hier nog iets nodig vanuit de Kamer? Zo niet, waarom niet?
Veilig Thuis heeft nu al de wettelijke taak om te allen tijde bereikbaar en beschikbaar te zijn in situaties waarin onmiddellijk uitvoering van de wettelijke taken geboden is. Het is aan Veilig Thuis om bij deze hulpvragen een inschatting te maken van de directe onveiligheid en te bepalen wat er nodig is om directe onveiligheid op te heffen en structurele veiligheid te realiseren. Belangrijk blijft om te noemen dat Veilig Thuis zelf geen hulpverlening biedt: Veilig Thuis kijkt waar de specifieke zorgen over gaan, welke hulpverlening nodig is en verwijst vervolgens door. De taak van Veilig Thuis richt zich specifiek op huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik zie geen reden om dat te veranderen. Uiteraard helpt Veilig Thuis mensen die bellen over andere veiligheidsvraagstukken de juiste plek te vinden voor die signalen.
Kunt u gelet op de urgentie van de beschikbaarheid van hulp, deze set schriftelijk binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Anna (14) blijft altijd als baby, toch krijgt ze plots veel minder zorg: vader Jonas vreest zijn baan te moeten opzeggen’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Anna (14) blijft altijd als baby, toch krijgt ze plots veel minder zorg: vader Jonas vreest zijn baan te moeten opzeggen»?1
Dat de ouders van Anna, zoals beschreven in het krantenartikel, in de problemen komen met het organiseren van de zorg thuis betreur ik zeer. Ouders en andere gezinsleden van een zorgintensief kind hebben een zware zorglast. Zeker als zij deze zorg (grotendeels) thuis bieden aan hun kind (of jongvolwassene) heb ik daar veel bewondering voor. In het licht van het VN Verdrag Handicap wil ik dit ook zo goed mogelijk faciliteren. Het is niet aan mij om u meer informatie te verstrekken over deze specifieke situatie, maar ik heb me wel laten informeren of er contact is met het zorgkantoor en ik begrijp dat dit zo is. Ook bij het ministerie zijn signalen binnengekomen over onverwachte afwijzingen van meerzorg in de thuissituatie. Tevens kwamen bij het team Complexe Casuïstiek van het Ministerie van VWS de afgelopen periode meerdere casussen binnen waarbij dit speelt. Naar aanleiding van de signalen heeft mijn ambtsvoorganger aan Metgezel en Kenniscentrum ZEVMB gevraagd de problematiek te inventariseren. Hun verslag en de hiervoor verzamelde casuïstiek zijn van groot belang voor het traject dat ik met zorgkantoren ga doorlopen om maatwerkmogelijkheden voor zorg thuis te bezien. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik u naar de brief «Meerzorg thuis» die u recentelijk heeft ontvangen met kenmerk 4190840-1086889 LZ.
Waarom wordt momenteel 50% van de aanvragen voor verlenging van meerzorg geweigerd?
Het percentage van 50% dat het AD citeert is op basis van recente steekproef van Metgezel en ZEVMB-kenniscentrum. De steekproef bestaat voornamelijk uit een relatief kleine groep thuiswonende cliënten met complexe problematiek. Zij organiseren vaak zorg met een persoonsgebonden budget (pgb). Het overgrote deel van de meerzorg betreft echter aanvragen voor behandeling van gedragsproblemen van cliënten die zijn opgenomen met een indicatie VG7. Ook bij volledig pakket thuis (VPT) is meerzorg mogelijk. Er is derhalve een grotere groep die aanspraak kan maken op meerzorg dan waaraan wordt gerefereerd. Het genoemde percentage betreft daarmee niet het landelijke cijfer afwijzingen voor alle aanvragen voor meerzorg. De redenen waarom zorgkantoren aanvragen voor verlenging of verhoging van meerzorg thuis afwijzen kunnen verschillend zijn. Mijn beeld is dat momenteel zorgkantoren voornamelijk aanvragen voor meerzorg thuis afwijzen op grond van een oordeel dat er bij de thuiswonende cliënten geen sprake is van een «bijzondere zorgbehoefte» die de mogelijkheden van het zorgprofiel overstijgt. Over dit onderwerp heeft het Zorginstituut het rapport «Duiding en advies over toezicht in het kader van meerzorg bij mpt en pgb» gepubliceerd. Sommige zorgkantoren zijn, met inachtneming van hun zorgplicht, binnen de bevoegdheid die ze hiertoe hebben, aan de hand van dit rapport scherper gaan toetsen.
Wat betekent dit voor de zorg die deze mensen krijgen?
Een afwijzing van een hoge aanvraag voor meerzorg kan verstrekkende gevolgen hebben voor de cliënt en zijn gezin. Als het zorgkantoor de aanvraag voor meerzorg afwijst, is hieraan vaak wel een overgangsperiode gekoppeld. Uiteraard verschillen hierdoor de gevolgen per situatie. De cliënt kan bijvoorbeeld gebruik maken van de overige mogelijkheden die zorgkantoren hebben om maatwerkoplossingen voor zorg thuis te faciliteren. Het gaat om extra kosten thuis (EKT) en diverse toeslagen.
Gegeven dat per situatie de gevolgen verschillen ben ik voornemens de maatwerkmogelijkheden voor zorg thuis te bezien. Zorgkantoren hebben aangegeven maatwerkoplossingen te faciliteren binnen de mogelijkheden van de regelgeving. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik naar de brief «Meerzorg thuis».
Beseft u dat gezinnen in enorme problemen komen door deze besluiten? Wat is uw boodschap aan deze gezinnen? Wat moeten zij nu doen?
Ja, ik besef dat een afwijzing voor meerzorg verstrekkende gevolgen kan hebben voor de cliënt en zijn gezin. De situatie die is beschreven in het artikel van het AD is hiervan een treffend voorbeeld. Indien gezinnen het niet eens zijn met de beslissing van het zorgkantoor, kunnen zij in bezwaar en beroep gaan.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat cliënten (waaronder gezinnen in de thuissituatie) in de knel komen door het wegvallen van meerzorg hebben zorgkantoren aangegeven een coulante maatwerkbeoordeling toe te gaan passen bij cliënten met een complexe en/of intensieve zorgvraag waarvoor een verlenging wordt aangevraagd op een eerder door het zorgkantoor afgegeven beschikking voor meerzorg thuis. Zorgkantoren zullen zich per casus inzetten voor een passende overgang als een cliënt niet langer in aanmerking komt voor meerzorg en hierover in contact treden met de client.
Bij hoeveel mensen is de aanvraag voor meerzorg dit jaar afgewezen?
Momenteel beschik ik niet over landelijke cijfers over het percentage afwijzingen voor meerzorg-aanvragen in de thuissituatie. Met zorgkantoren is afgesproken dat zij gegevens gaan verzamelen zodat hier meer zicht op komt.
Klopt het dat er tussen regio’s verschillen zijn bij de afhandeling van een vergelijkbare (verlengings)aanvraag voor meerzorg? Hoe komt dit? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Ik beschik niet over harde gegevens die dat bevestigen, maar het beeld dat naar voren komt uit de inventarisatie van Metgezel en het ZEVMB-kenniscentrum is inderdaad dat er verschillen zijn in de wijze waarop zorgkantoren tot een beoordeling komen. Zorgkantoren geven momenteel met inachtneming van hun zorgplicht invulling aan de beslissingsruimte die de regelgeving biedt. Zoals in mijn brief is toegelicht streef ik, samen met de zorgkantoren, naar een meer uniforme uitvoering van de meerzorgregeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen wel de meerzorg krijgen toegekend die zij nodig hebben?
Mijn inzet is, om in overleg met de zorgkantoren en het Zorginstituut, in de regelgeving richting te geven aan de wijze waarop zorgkantoren de beoordeling dienen uit te voeren en dit zorgvuldig te doen. Dit draagt bij aan een meer uniforme uitvoering van de meerzorgregeling en biedt de duidelijkheid waarom in de Motie Krul/Van Dijk (TK, 25 657, nr. 365) wordt gevraagd.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 9 september a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Achterhoekse ouderenzorg gaat op de schop: dit is wat er gaat veranderen»?1
Ik vind het goed om te lezen dat betrokken partijen in de Achterhoek samenwerken om te kijken wat lokaal nodig is om nu en in de toekomst benodigde ondersteuning en zorg te kunnen blijven bieden. De zorgbuurten zoals beschreven, sluiten naar mijn mening aan bij de wens van veel ouderen om geclusterd te wonen in een hofje of appartementencomplex. Veel ouderen willen zelf graag op een plek wonen waar gemeenschappelijk ruimtes zijn, waar zorg 24 uur aanwezig is en waar ze activiteiten kunnen doen met andere ouderen. Het meer geclusterd organiseren van zorg mag niet ten koste gaan van zorg voor mensen in het buitengebied. Ook in het buitengebied moet men kunnen kiezen voor passende ondersteuning en zorg.
Bent u het er mee eens dat elke oudere die zorg nodig heeft dit ook moet kunnen krijgen, ook als ze in het buitengebied wonen? Wat zou het betekenen als deze plannen doorgaan? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat alle ouderen de zorg die nodig is kunnen blijven ontvangen?
Ja, ik ben het ermee eens dat ouderen die afhankelijk zijn van ondersteuning en zorg dit moeten krijgen, ook als zij in het buitengebied wonen. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat er passende ondersteuning en zorg beschikbaar is, thuis en als dat nodig en gewenst is in een verpleeghuis of ziekenhuis. De gemeente is verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning vanuit de Wmo. Voor zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) geldt dat de zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder een zorgplicht hebben.
Bent u het ermee eens dat het deelnemen aan trainingen in zelfredzaamheid nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Ja, ik ben van mening dat geïndiceerde ondersteuning en zorg niet afhankelijk mag zijn van deelname aan trainingen in zelfredzaamheid. Wel is het goed dat dit soort trainingen wordt aangeboden, omdat het ouderen helpt om langer zelfstandig en gezond te blijven.
Bent u het ermee eens dat het verhuizen nooit een voorwaarde mag zijn om de zorg te kunnen krijgen die nodig is?
Ja, ik ben van mening dat verhuizen nooit een voorwaarde mag zijn. Ik vind het belangrijk dat ouderen passende zorg en ondersteuning ontvangen. Deze ondersteuning moet ook beschikbaar zijn voor ouderen die in een buitengebied wonen. De gemeente is verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning vanuit de Wmo. Voor zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) geldt dat de zorgverzekeraar en Wlz-uitvoerder een zorgplicht hebben. Er kunnen redenen zijn waarom verhuizen het meest passend is, bijvoorbeeld wanneer een grote woningaanpassing nodig is of zorg in het verpleeghuis het best aansluit, maar dit moet altijd een vrijwillige keuze zijn.
Bent u het ermee eens dat hulpmiddelen zoals scootmobielen altijd en binnen handbereik van mensen moeten zijn die ze nodig hebben?
Ja, ik ben het ermee eens dat hulpmiddelen altijd en binnen handbereik van mensen moeten zijn die ze nodig hebben. Hulpmiddelen worden op grond van de Wmo 2015 voornamelijk verstrekt als maatwerkvoorziening. Daarbij gaat het om hulpmiddelen die individueel in gebruik zijn. In principe zijn deze hulpmiddelen altijd binnen handbereik van de gebruiker, behalve als een scootmobiel in het kader van brandveiligheid in een aparte stallingsruimte moet staan.
Enkele gemeenten stellen scootmobielen ook ter beschikking als onderdeel van het aanbod van algemeen toegankelijk deelvervoer. Er is dan geen Wmo-indicatie nodig of er is alleen sprake van een snelle toets. Als iemand een melding doet voor een Wmo-voorziening moet de gemeente onderzoeken of er een maatwerkvoorziening nodig is of dat iemand voldoende geholpen is met algemene voorzieningen.
Bent u het ermee eens dat collectief gebruik van hulpmiddelen te koste kan gaan van het ten allen tijde beschikbaar zijn van het hulpmiddel, en dus de bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid van mensen, en dat dit gevolg van collectief gebruik onacceptabel is?
Als een geboden oplossing onvoldoende aansluit bij de ondersteuningsvraag, kan dit ten koste gaan van de bewegingsvrijheid en zelfredzaamheid van mensen. Als dit voorkomt, vind ik dat onwenselijk. Of collectief gebruik van hulpmiddelen passend is, hangt sterk af van de situatie. In sommige gevallen kan het doelmatig en praktisch zijn, bijvoorbeeld als iemand een hulpmiddel alleen nodig heeft voor planbaar vervoer. In andere gevallen is juist een individueel, op de persoon toegesneden hulpmiddel noodzakelijk, zeker wanneer iemand sterk afhankelijk is van het hulpmiddel in het dagelijks leven. Die keuzes liggen in een decentraal stelsel bij de gemeente.
Belangrijk is dat maatwerkvoorzieningen nooit worden uitgesloten. Het gaat erom dat mensen altijd kunnen rekenen op een passende en gemakkelijk toegankelijke oplossing die past bij hun ondersteuningsbehoefte als het gaat om zelfredzaamheid. Op grond van de Wmo 2015 kan iedereen te allen tijde een maatwerkvoorziening aanvragen. Het college moet daarbij een zorgvuldig onderzoek doen (artikel 2.3.2 Wmo 2015) en neemt vervolgens een besluit waartegen rechtsbescherming openstaat.
In hoeverre wordt het plan voor zorgbuurten ingevuld met als doel de zorg voor mensen te verbeteren, of gaat het hierbij primair om het besparen van geld?
De zorgbuurten, zoals beschreven in het artikel, sluiten naar mijn mening aan bij de wens van veel ouderen om geclusterd te wonen in een hofje of appartementencomplex. Ik zie de ontwikkeling zoals beschreven in het artikel dan ook zeker niet als gericht op het besparen van geld maar juist als gericht op het aansluiten bij behoeften en wensen van ouderen.
Hoeveel moet er met deze plannen bezuinigd worden op de zorg?
Ik heb geen zicht op eventuele bezuinigingen die beoogd zijn met de in het nieuwsbericht beschreven plannen. De plannen komen voort uit lokale samenwerking.
Bent u het ermee eens dat het idee dat er bezuinigd moet worden op de zorg geen natuurwet is, maar een politieke keuze is, zeker gezien het feit dat er wel geld wordt vrijgemaakt om te voldoen aan de Trump-norm voor defensie-uitgaven?
Ik ben het er mee eens dat er op landelijk en lokaal niveau financiële keuzes worden gemaakt. Beschikbaarheid van ondersteuning en zorg heeft niet altijd te maken met beschikbaarheid van financiële middelen maar hangt ook samen met beschikbaarheid van personeel. In het artikel over Achterhoekse ouderenzorg, wordt specifiek gesproken over omgaan met minder beschikbaar personeel.
Speelt het personeelstekort in de zorg een rol bij deze plannen? Hoe staat het inmiddels met de aanpak van deze tekorten en de uitvoering van de motie-Dobbe over een campagne om mensen te werven om in de zorg te werken?2
In het artikel wordt gesuggereerd dat plannen voortkomen uit minder beschikbare handen in de zorg. Het personeelstekort in zorg en welzijn lijkt hiermee een rol te spelen bij deze plannen.
Met het sluiten van het AZWA en het HLO zijn belangrijke stappen gezet om de aanpak zoals beschreven in het regeerprogramma verder uit te werken in concrete afspraken met betrokken partijen. Bijvoorbeeld het fors investeren in scholing en vakmanschap, vergroten van werkplezier door het halveren van de administratietijd en verminderen van werkdruk met de inzet van arbeidsbesparende innovaties en slimme werkwijzen. Daarnaast zijn in het AZWA
afspraken gemaakt over loopbaaninstrumenten. Hiermee worden verschillende doelgroepen zoals studiekiezers, studenten, werkenden en zij-instromers goed geïnformeerd en geënthousiasmeerd voor het werken in zorg en welzijn. De Minister van VWS beziet momenteel op welke wijze met de beschikbare middelen nog uitvoering gegeven kan worden aan de motie Dobbe. Hij zal uw Kamer hier voor de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Het gebrek aan tolken voor mensen die slechthorend of doof zijn en spraakherkenningshulpmiddelen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat Nederland volgens het VN-Verdrag Handicap verplicht is om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen met de samenleving en zoveel mogelijk zelfstandig te zijn?
De mening dat Nederland volgens het VN-Verdrag Handicap verplicht is om mensen in staat te stellen mee te kunnen doen met de samenleving en zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, deel ik. Samen met mijn collega bewindspersonen zet ik mij in om obstakels die mensen met een beperking verhinderen om mee te doen in de samenleving weg te nemen. Dit doe ik door het uitvoeren van de nationale strategie voor de implementatie van het VN-Verdrag Handicap en de recent gepubliceerde werkagenda VN-Verdrag Handicap 2025–2030.1 Zodat mensen met een beperking op voet van gelijkheid met anderen kunnen participeren in de samenleving.
Kent u de reportage van EenVandaag van oktober 2024 over het tekort aan tolken, wat vaak leidt tot zeer pijnlijke situaties?1 Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Zo ja, heeft u recent nog concrete maatregelen genomen die leiden tot oplossingen? Wordt er bijvoorbeeld meer actie ondernomen om nieuwe studenten te trekken naar opleidingen voor de tolk Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
De reportage van EenVandaag is mij bekend. Het is mij ook bekend dat er een tekort aan gebaren- en schrijftolken wordt ervaren en dat dit in de praktijk tot vervelende en soms schrijnende situaties kan leiden. Door Berengroep3 wordt daarom, in opdracht van UWV en de Ministeries van OCW, SZW en VWS, per 1 april 2025 de «achterwacht»-functie op een vernieuwde wijze ingevuld. Doordat er voor calamiteiten een tolkenpool beschikbaar is, is er in deze situaties, zoals een medische afspraak, sollicitatiegesprek, onderwijsexamen of uitvaart, meer zekerheid dat er een tolk ingezet kan worden. De werking van de vernieuwde achterwacht wordt de komende maanden gemonitord en zal tussentijds geëvalueerd worden.
De onderwijsinstelling die opleidingen tot tolk Nederlandse Gebarentaal en schrijftolk aanbieden zet zich in voor het werven van nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen een belangrijke bijdrage levert aan zelfstandigheid en toegankelijkheid gezien het tekort aan tolken Nederlandse Gebarentaal en schrijftolken?
Het is belangrijk dat er ondersteuning en voorzieningen beschikbaar zijn voor mensen met een auditieve beperking. Spraakherkenningshulpmiddelen kunnen hier een waardevolle bijdrage aan leveren. Niet iedere situatie leent zich echter even goed voor het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen en niet voor ieder persoon is dit een passend hulpmiddel. Bijvoorbeeld voor mensen bij wie Nederlandse Gebarentaal de moedertaal is en die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. Het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen is dan ook een maatwerkoplossing.
Bent u ermee bekend dat spraakherkenningshulpmiddelen van enorme meerwaarde zijn, en er letterlijk een wereld opengaat voor mensen die doof of slechthorend zijn en soms zelfs sociaal isolement wordt verminderd omdat zij met deze spraakherkenningshulpmiddelen zelf in staat zijn om groepsgesprekken, maar ook gesproken audio zoals radio, lezingen, historische films en podcasts te ondertitelen? Zo ja, deelt u de mening dat spraakherkenningshulpmiddelen zoals Speaksee, die gesproken taal omzetten in tekst, en mensen in staat stellen om mee te doen met groepsgesprekken en vergaderingen, een belangrijke bijdrage leveren aan het nakomen van het VN-Verdrag?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deel ik uw mening dat spraakherkenningshulpmiddelen van meerwaarde kunnen zijn voor mensen met een auditieve beperking. Tegelijkertijd is dit niet voor alle mensen en in alle situaties een passende oplossing.
Deelt u de mening dat mensen die doof of slechthorend zijn, spraakherkenningshulpmiddelen zoals de microfoonset van Speaksee standaard vergoed zouden moeten krijgen? Uit het antwoord op Kamervragen van De Kort en Bevers2 blijkt dat de zorgverzekeraar standaard verantwoordelijk is voor vergoeding in het leefdomein, houden alle zorgverzekeraars zich hier ook aan? Hanteren ze hierbij dezelfde criteria en waarborgen deze criteria dat doven en slechthorenden die op een doelmatige manier baat hebben bij het hulpmiddel, dit in de praktijk ook toegekend krijgen?
Ik vind dat mensen die doof of slechthorend zijn toegang moeten hebben tot hulpmiddelen die passend zijn voor hun situatie. Spraakherkenningshulpmiddelen kunnen een passende oplossing zijn, maar dit is niet voor iedereen zo. Het komen tot een passende oplossing is maatwerk. Daarom deel ik uw mening niet dat spraakherkenningshulpmiddelen, zoals de microfoonset van Speaksee, standaard vergoed moeten worden.
In de Kamervragen van De Kort en Bevers ging het specifiek om spraakherkenningshulpmiddelen die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst, zoals de Speaksee. Zorgverzekeraars houden zich aan de wettelijke kaders bij de vergoeding van dit soort spraakherkenningshulpmiddelen voor het leefdomein. Dat betekent dat als het hulpmiddel primair voor de privésituatie ingezet wordt, deze in aanmerking kan komen voor vergoeding uit het basispakket. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft mij laten weten dat alle zorgverzekeraars bij de beoordeling van vergoeding voor een hulpmiddel die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst, naar het volgende kijken:
Als de software die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst primair voor werk of onderwijs is bedoeld, dan komt het niet in aanmerking voor vergoeding uit het basispakket. Dit komt omdat het niet een «volledige hooroplossing»5 betreft.
Bent u ermee bekend dat het onderwijs, waar het tekort aan gebaren- en schrijftolken het meest schrijnend is, spraakherkenningshulpmiddelen niet worden vergoed door het UWV of de zorgverzekeraar? Klopt het dat het UWV de noodzaak ziet en wil vergoeden, maar wacht op toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)? Zo ja, waarom is deze toestemming niet gegeven?
Het is van groot belang dat onderwijs voor alle kinderen en jongeren toegankelijk is, ook als daarvoor een gebaren- of schrijftolk nodig is. In opdracht van het Ministerie van OCW verstrekt het UWV voorzieningen, zoals een gebaren- of schrijftolk. Op dit moment worden spraakherkenningshulpmiddelen voor gebruik in het onderwijs niet vergoed door UWV. Spraakherkenningshulpmiddelen worden in het onderwijsdomein wel vergoed door zorgverzekeraars, afhankelijk van de individuele situatie en beoordeling, als deze onderdeel zijn van de volledige hooroplossing. Denk bijvoorbeeld aan solo-apparatuur en ringleidingshulpmiddelen. Eventuele vergoeding kan dus per leerling of jongere en onderwijsvorm verschillen.
VWS en OCW gaan samen met UWV, zorgverzekeraars en de vertegenwoordiging van Siméa, FODOK en Dovenschap in gesprek over welke (aanvullende) behoefte er bij leerlingen en studenten is voor het gebruik van spraakherkenningshulpmiddelen in het onderwijsdomein en bekijken wat er eventueel nodig is om dat mogelijk te maken. Dat neemt niet weg dat het tolkentekort, ook in het onderwijs, zorgen baart. Daarom wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, door Berengroep in opdracht van het UWV en de Ministeries van OCW, SZW en VWS per 1 april 2025 de «achterwacht»-functie op vernieuwde wijze ingevuld, waardoor er meer zekerheid is dat er een tolk ingezet kan worden bij calamiteiten in het onderwijs-, werk- of leefdomein.
Klopt het dat er verschillende procedures zijn voor de beoordeling van de vergoeding voor Speaksee en dat mensen die werken geen herkeuring nodig hebben, maar dat de zorgverzekeraar eist dat niet-werkenden zoals gepensioneerden wél herkeurd dienen te worden? Hoe verhoudt zich dit tot de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de wens van de Kamer die wil dat onnodige procedures zoals de herkeuring van mensen die doof zijn worden afgeschaft? Deelt u ook de mening dat dit een verspilling is van zorggeld? Zo ja, bent u bereid om dit te gaan regelen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven kan de Speaksee alleen voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen als deze primair voor de privésituatie wordt aangevraagd. Zo’n aanvraag wordt beoordeeld door zorgverzekeraars. Als de Speaksee primair voor werk is bedoeld, dan is het aan het UWV om deze te beoordelen. Zowel zorgverzekeraars als het UWV houden zich hierbij aan de wettelijke kaders voor vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen.
De situatie waarvoor de Speaksee wordt aangevraagd kan verschillen. Het kan primair voor de privésituatie zijn of primair voor werk. Wat in die situaties het meest passende hulpmiddel is, verschilt per persoon. Daarnaast verloopt de (mogelijke) vergoeding op basis van verschillende wetten. Vanwege deze redenen hanteren zorgverzekeraars en het UWV elk hun eigen procedures. En ik vind dat uitlegbaar.
Is er een onafhankelijke plek waar mensen terecht kunnen met vragen over spraakherkenningshulpmiddelen en eventuele problemen met herkeuringen of vergoedingen en waar ze op een voor hen toegankelijke manier hulp kunnen krijgen? Vanuit de «één loket gedachte» is de tolkvoorziening in 2019 gecentraliseerd en bij het UWV belegd voor het leef-, onderwijs- én werkdomein, waarom is dit in het geval van een digitale tolkvoorziening zoals Speaksee niet op dezelfde wijze centraal georganiseerd bij het UWV?
Het Juiste Loket biedt als onafhankelijk informatie- en adviespunt ondersteuning voor mensen die vragen hebben over zorg of ondersteuning vanuit de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg. Voor het gebruik van hulpmiddelen of voorzieningen bij werk en onderwijs, en vragen hierover, kunnen mensen terecht bij UWV. Evenals voor vragen over de tolkvoorzieningen.
De tolkvoorzieningen waren voor de centralisatie in 2019 op een andere wijze ingericht dan nu het geval is bij de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen. Waar de tolkvoorziening leefdomein in het kader van de Wmo 2015 een gemeentelijke verantwoordelijkheid was, vindt de vergoeding van spraakherkenningshulpmiddelen, indien deze onderdeel zijn van de volledige hooroplossing of primair voor de privésituatie worden ingezet, op grond van de Zvw plaats. In de werkagenda VN-verdrag Handicap zijn maatregelen opgenomen rondom het «altijd de juiste deur»-principe. Hiermee heb ik de ambitie om invulling te geven aan de «één loket gedachte».
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het VN-Verdrag?
Als gevolg van de benodigde afstemming tussen verschillende ministeries, zorgverzekeraars en UWV om tot beantwoording van uw vragen te komen, is dit helaas niet gelukt.
Het artikel ‘Bewoners van wooncomplex in Enschede verdrietig: ‘Niet meer dat gezellige kopje koffie’' |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bewoners van wooncomplex in Enschede verdrietig: «Niet meer dat gezellige kopje koffie»»?1
Ja
Hoe voorkomt u dat zorgorganisaties zoals Livio hun vastgoed van intramurale zorg omdopen tot sociale huurwoningen en daarmee wonen en zorg scheiden, wat vereenzaming en vervreemding veroorzaakt door ongewenste nieuwe bezoekers uit de wijk, waarbij de zorg alleen nog langskomt voor thuiszorg?
Ik vind het heel verdrietig dat de verandering in het woon-zorgcomplex Broekheurnerborch als een groot verlies wordt ervaren door een deel van de bewoners.
Gemeenschapsvorming is een belangrijk onderdeel van het ervaren wooncomfort in een woon-zorgcomplex. Het zorgt er ook voor dat mensen minder eenzaam zijn. Bij veel nieuwe initiatieven wordt daarbij verbinding met de wijk gezocht, zoals ook bij het zorgbuurthuis. De buurt kan daarbij ook zorgen dat er meer activiteiten plaats vinden waar ook de bewoners van profiteren. Over het algemeen zijn de ervaringen hierbij positief.
In het geval van het complex Broekheurderborch gaat het om een verandering voor de huidige bewoners, waarbij de buurt de gelegenheid heeft gekregen om ook gebruik te maken van de ontmoetingsruimte. Deze verandering heeft in dit geval helaas niet geleid tot een goede verhouding tussen (een deel van de) buurtbewoners en (een deel van de) bewoners van het woon-zorgcomplex. De openstelling van de ontmoetingsruimte en de aanwezigheid van buurtbewoners wordt daardoor door een deel van de bewoners als een achteruitgang ervaren.
Hoewel ik de animositeit tussen mensen in dit wooncomplex betreur, zie ik dit niet als een algemene trend. Zoals gezegd zie ik juist veel mooie voorbeelden van verbinding met de buurt.
Hoeveel van de ouderen, woonachtig op locatie Broekheurnerborch, hebben vooraf op een wachtlijst voor intramurale zorg gestaan, alvorens zij op deze locatie konden intrekken? Wat vindt u ervan dat zij nu afgescheept worden met thuiszorg, terwijl ze dit misschien ook in hun eigen woning hadden kunnen ontvangen?
Geen. Er wonen geen mensen met een Wlz-indicatie in het woon-zorgcomplex.
Bent u het eens dat dat wij in Nederland al een groot tekort hebben aan geschikte ouderenzorgwoningen, en dat het een plicht is om dit te onderhouden en te blijven faciliteren? En zo ja, waarom? En zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat er een tekort is aan geschikte ouderenwoningen, daarom span ik mij in om met de Minister van VRO 290.000 extra woningen voor ouderen te realiseren tot en met 2030.
De ouderen in het artikel geven aan dat zij vinden dat de saamhorigheid in het pand weggevallen is nadat de «de wijk» naar binnen is gehaald en dat zij zich gediscrimineerd voelen door bezoekers die niet eens de Nederlandse taal machtig zijn en de gemeenschappelijke ruimte vervuild achterlaten. Wat vindt u ervan dat deze Nederlandse ouderen in deze fase van hun leven hun wooncomfort blijkbaar wordt ontnomen en last krijgen van «de wijk» die in hun vertrouwde ruimte de sfeer komt verpesten?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik vind het heel verdrietig dat de openstelling van de gezamenlijke ruimte en het betrekken van de buurt heeft geleid tot animositeit tussen bewoners en de buurt. Livio geeft ook aan te werken aan een verbetering van de sfeer in de ontmoetingsruimte mede door extra inzet van de vrijwilligers coördinator.
Wat vindt u ervan dat deze ouderen nu geconfronteerd worden met hogere kosten en hiervoor minder voor terugkrijgen? Vindt u ook dat zij hierin slachtoffer zijn van onmacht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van verhoging van kosten die het gevolg zijn van deze wijziging. Livio heeft aangegeven dat er een tegemoetkoming is geweest door geen huurverhoging door te voeren.
Het feit dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg helemaal niet op straat zwierf, maar verbleef bij familie in Marokko |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Brabants Dagblad van 27 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg in werkelijkheid verbleef bij familie in Marokko?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere berichtgeving waarin werd gesteld dat een 100-jarige vrouw drie jaar lang dakloos zou hebben rondgezworven in Tilburg?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie is gecommuniceerd dat deze vrouw drie jaar dakloos was?
Aanleiding hiervoor was een bericht van Stichting Assadaaka Community. De Stichting heeft inmiddels een rectificatie geplaatst op haar website, waarin ze aangeven dat ten onrechte door hen de indruk is gewekt dat mevrouw drie jaar dakloos is geweest en aan haar lot is overgelaten.2
Is die informatie geverifieerd voordat zij (mogelijk ook door overheidsinstanties) is gebruikt of naar buiten gebracht?
Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Het bericht dat over deze mevrouw op 24 juli jl. op NU.nl verscheen (en vervolgens in verschillende andere media), is op 1 augustus gerectificeerd door NU.nl.3
Wat is de rol geweest van de gemeente Tilburg in het verspreiden of bevestigen van deze informatie? Heeft de gemeente contact gehad met betrokken familieleden of instanties in Marokko?
De gemeente Tilburg heeft intensief met stichting Kloek en andere instanties samengewerkt om de vrouw te helpen aan een zorgwoning in Amsterdam. Meer informatie kan de gemeente Tilburg niet geven vanwege de privacy van betrokkene. Kort na de betrokkenheid van de gemeente Tilburg verscheen het eerste artikel op NU.nl en vervolgens in de dagbladen. De gemeente Tilburg heeft na het verschijnen van het artikel op NU.nl op 24 juli 2025, aan NU.nl en de dagbladen laten weten dat de vrouw geen dag op straat heeft geleefd en de onjuiste informatie gerectificeerd.
Welke actie is er ondernomen nadat bleek dat de vrouw zich bij familie in Marokko bevond en dus niet dakloos was in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid richtlijnen op te stellen of aan te scherpen voor gemeenten en hulpinstanties over het verifiëren van gevoelige casussen voordat zij in de media worden gebracht?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Doorgaans berichten gemeenten en hulpinstanties niet over individuele gevallen in verband met de privacy(wetgeving). De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat individuele persoonsgegevens beschermd moeten worden.
Wat zijn de lessen die volgens u uit deze casus getrokken moeten worden met betrekking tot dakloosheidsregistratie, communicatie en interlandelijke samenwerking?
Naar aanleiding van deze casus zie ik geen aanleiding voor het doorvoeren van aanpassingen in de in de vraagstelling benoemde onderwerpen. Deze onderwerpen hebben wel de aandacht in het Nationaal Actieplan Dakloosheid. In de volgende voortgangsrapportage over de aanpak dakloosheid zal ik uw Kamer meenemen in de belangrijkste ontwikkelingen op de aanpak.
Klachten tegen kritische rechters binnen de jeugdsector |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kamervragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract onder nummer 2025Z14673 ingezonden op 14 juli 2025?1 Zou u deze onderstaande vragen aanvullend aan deze eerdere vragen en gelijktijdig willen beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het artikel in het Dagblad van het Noorden van 15 juli 2025 van de journalisten Erik Bloem en Bas van Sluis waarin wordt beschreven dat Jeugdbescherming Noord (JBN) een klacht heeft ingediend tegen een kinderrechter en tweemaal in gesprek is gegaan met het bestuur van de Rechtbank Noord-Nederland?2
Ja
Is in de zaak waarover gepubliceerd is door het Dagblad van het Noorden de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland3, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 27 januari 2025, volledig, tijdig en correct gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechtbank zelf om een oordeel te geven over de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland.
Wat is uw oordeel over het feit dat een Gecertificeerde Instelling (GI) als JBN gesprekken eist met het gerechtsbestuur vanwege onvrede over rechterlijke uitspraken? Past dit binnen het karakter van een onafhankelijke rechtspraak? En had JBN niet de normale procesgang moeten volgen door het indienen van een hoger beroep bij het Gerechtshof?
Van eisen is geen sprake. Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een bestuurslid van de Rechtbank Noord-Nederland en de bestuurder van Jeugdbescherming Noord, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de advocatuur. Dit gesprek was bedoeld als kennismaking en om de situatie binnen Jeugdbescherming Noord toe te lichten. Daarnaast heeft Jeugdbescherming Noord gebruik gemaakt van de formele klachtenregeling van de rechtbank. Dit betrof een klacht over de wijze van bejegening richting medewerkers van Jeugdbescherming Noord. Naar aanleiding daarvan heeft nog een gesprek plaatsgevonden met de president van de rechtbank en de klachtenfunctionaris. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de klacht is ingetrokken. De gesprekken hadden geen betrekking op de inhoudelijke beoordeling van zaken, daar staat het hoger beroep voor open.
Klopt het dat één van deze gesprekken pas is bevestigd nadat journalisten van het Dagblad van het Noorden hier navraag naar deden? Acht u deze gang van zaken transparant en in lijn met democratische controle op de rechtspraak?
De rechtspraak is onafhankelijk. De gerechten bepalen zelf met wie zij gesprekken voeren. In het belang van transparantie wordt bij dergelijke gesprekken, indien passend, een vertegenwoordiger van de advocatuur uitgenodigd. Dat is ook hier gebeurd.
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat de Rechtbank Noord-Nederland JBN uitnodigt terwijl andere procespartijen dit voorrecht niet hebben?
De rechtbank geeft aan vaker overleg te voeren met externe organisaties, net als andere gerechten. Gerechten hebben dit recht en het is niet aan mij om hierover te oordelen. Rechtbank Noord-Nederland en JBN hebben aangegeven dat het gesprek op 2 juni jl. ging om een kennismakingsgesprek met de nieuwe bestuurder van JBN. Het gesprek op 20 juni heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de klacht die JBN heeft ingediend over de wijze van bejegening richting medewerkers van JBN. JBN heeft deze klacht ingediend conform de klachtenregeling. Het horen van een klager kan een onderdeel zijn van de klachtprocedure.
Wat is uw reactie op het feit dat JBN intern op intranet een klacht tegen een specifieke rechter heeft geplaatst? Acht u dit handelen in lijn met professioneel en zorgvuldig bestuursbeleid? Wordt hiermee niet bewust het risico genomen dat het gezag van de betreffende rechter(s) wordt ondermijnd?
Ik ga niet over de interne organisatie van een GI en heb daarom ook geen oordeel over wat een GI wel of niet intern plaatst op intranet.
Deelt u de zorg dat wanneer bestuurders van een gecertificeerde instelling zich publiekelijk of intern expliciet afzetten tegen de rechtspraak – zoals in het geval van JBN – dit een signaalfunctie heeft richting jeugdbeschermers, waardoor het risico ontstaat dat rechterlijke uitspraken genegeerd of onvoldoende serieus genomen worden? Hoe voorkomt u dat ouders en kinderen, die gelijk krijgen van een rechter, desondanks in de praktijk worden geconfronteerd met onwil of passief verzet van uitvoerende professionals? Acht u het reëel dat dit ertoe kan leiden dat jeugdbeschermers opdrachten of beschikkingen van rechters bewust niet (meer) uitvoeren, omdat zij zich gesterkt voelen door het bestuurlijke standpunt?
Een gecertificeerde instelling kan, net als andere procespartijen, een klacht indienen, zolang deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Indien het gaat om de wijze van bejegening richting de medewerkers staat het een partij dus vrij om hierover een klacht in te dienen volgens de klachtenregeling van de rechtbank.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de GI het niet eens is met de uitspraak. Indien de GI het niet eens is met de uitspraak van een rechter kan zij daartoe in hoger beroep.
Hoe beoordeelt u het risico dat medewerkers van JBN hierdoor worden aangemoedigd om rechters tijdens zittingen uit te dagen of provoceren om zo klachten te kunnen onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat deze gang van zaken duidt op een zorgelijke bestuurscultuur binnen JBN? Acht u deze instelling, mede op basis hiervan, nog geschikt om kinderbeschermingsmaatregelen aan de rechter voor te leggen en vervolgens uit te voeren?
Met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van een jeugdbeschermingsorganisatie is bij wet een aantal waarborgen geregeld; met een certificering moeten ze voldoen aan vastgestelde, strenge kwaliteitseisen wat betreft processen en werkwijzen van de instellingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De inspecties hebben een verdiepend toezicht uitgevoerd naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij JBN.4 Zij hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. De inspecties hebben in dit toezicht ook gekeken naar de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en tijdigheid van de uitvoering. JBN heeft tot medio januari 2026 de tijd om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren.
Daarnaast moet de GI voldoen aan het certificeringskader jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het Keurmerkinstituut – als onafhankelijke certificeringsinstelling – is verantwoordelijk voor de toetsing van gecertificeerde instellingen op basis van de normen uit het certificeringskader. Het KMI heeft in december jl. een overbruggingscertificaat afgegeven aan JBN. Hiermee heeft JBN 9 maanden de tijd (met een mogelijke verlenging van 3 maanden) om verbeteringen door te voeren. Als het KMI hierna voldoende vertrouwen heeft in JBN, ontvangen zij wederom een regulier certificaat.
Daarnaast is de Raad van Toezicht van de GI verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een GI.
Wordt binnen de procedure van certificering van GI's getoetst of de instelling een rechtsstatelijk verantwoorde houding heeft ten opzichte van de rechterlijke macht? Zo nee, bent u bereid deze toets met de grootst mogelijke spoed toe te voegen?
Nee en ik ben ook niet van plan om dit toe te voegen aan het normenkader JB en JR. In dit normenkader staan eisen waaraan GI’s moeten voldoen om een certificaat te krijgen. Dit normenkader is bedoeld om landelijke kwaliteitsnormen vast te stellen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Wat zegt dit incident over de feitelijke machtsverhoudingen in de jeugdzorg? Begrijpt u dat dit voorbeeld het beeld bij ouders, kinderen en advocaten oproept dat GI’s – in tegenstelling tot ouders, kinderen en advocaten – direct bestuurlijk kunnen interveniëren bij rechtbanken? Wat vindt u hiervan? Moet dit beeld niet direct publiekelijk worden rechtgezet door bijvoorbeeld publiekelijk uit te spreken dat dit niet passend is bij de taakvervulling van een GI?
In de eerste plaats staat het elke organisatie vrij om een gesprek met een rechtbank aan te vragen of een klacht in te dienen. Dit geldt ook voor GI’s. Er heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden waarbij een vertegenwoordiger van de advocatuur aanwezig was. Daarnaast is een gesprek naar aanleiding van een klacht over de bejegening richting medewerkers van JBN. Het horen van de klacht is onderdeel van de klachtenprocedure.
JBN heeft aangegeven dat de gesprekken geen betrekking hadden op de inhoudelijke beoordeling van zaken. Ook de Rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het gesprek niet ging over individuele zaken. Het is aan JBN en de rechtbank zelf om, indien een ander beeld is ontstaan, hierop te reageren. Dat is niet aan mij.
Deelt u de opvatting dat dit incident de noodzaak onderstreept om het ketenpartnerschap structureel te herzien, waarbij GI’s geen toegang meer hebben tot gerechtsbesturen voor klachten over individuele rechters?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht gesprekken voert met uitvoerende instellingen als JBN over de inhoud van uitspraken, zonder dat daarbij wederhoor of openbaarheid is gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe ziet u de rol van het ministerie als toezichthouder op GI's in het licht van deze situatie? Vindt u dat hier sprake is van overschrijding van grenzen die ingrijpen of sancties rechtvaardigen? Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het handelen van de bestuurder van JBN en te onderzoeken of dit handelen past bij haar taakvervulling? Bent u voornemens om de bestuurder hierover te ontbieden en te bevragen over haar handelen?
Het toezicht op de GI’s is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De inspecties houden onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De inspecties voeren thans bij JBN toezicht uit naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De inspecties kijken in hun onderzoek ook naar de wijze waarop de bestuurder verantwoordelijkheid neemt als de organisatie de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende kan waarmaken. Wanneer de bestuurder hier niet in slaagt, verwachten de inspecties dat bestuurders transparant zijn over de onwenselijke gevolgen hiervan voor jeugdigen en hun gezinnen. Het rapport over het verdiepend toezicht bij JBN is op 24 juli jongsleden door de inspecties openbaar gemaakt. De inspecties hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9 en het antwoord vraag 12, 13 en 14.
Bent u voornemens om samen met de Raad voor de rechtspraak afspraken te maken over wat wel en niet behoort tot de taken van de gecertificeerde instellingen en richtlijnen op te stellen dat dergelijke (geheime) gesprekken en afspraken tussen partijen niet meer voor kunnen komen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 6.
Overweegt u in het licht van dit incident om de certificering van JBN te laten her beoordelen of in te trekken?
Nee. Het is niet aan mij maar aan het Keurmerkinstituut (hierna KMI) – als zelfstandig bestuursorgaan – om te oordelen over de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien het KMI constateert dat GI’s niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven.
Bent u het ermee eens dat wat hier is gebeurd het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig kan schaden en dat dit niet helpend is in het herstel van vertrouwen in de toch al broze staat waar de rechtsstaat in verkeert?
Alle schijn van onder drukzetting van de rechtspraak kan het vertrouwen in de rechtsstaat schaden. Op basis van de gesprekken die ik heb gevoerd met JBN en de Rechtbank Noord-Nederland (zie vraag 4 en 6), ben ik van mening dat hier in dit geval geen sprake van is en bestaande procedures zijn gevolgd.
Het is aan de rechtspraak zelf om te reflecteren op haar keuzes wie wel en wie niet te spreken en hoe dit het vertrouwen in haar onafhankelijkheid beïnvloedt.
Privatisering van zorgvastgoed |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe een ideële zorgvereniging transformeerde tot steenrijk goed doel en de zorg ineens goedkoper moet»?1
Het bericht heb ik met belangstelling gelezen. Ik wil terughoudend zijn met het reageren op individuele casuïstiek zeker wanneer ik niet alle details ken. Tegelijk wil ik wel benadrukken dat een financieel belang nooit boven het leveren van goede zorg mag worden gezet. Cliënten mogen daar nooit de dupe van worden.
Wanneer een oudereninstelling ondermaatse kwaliteit van zorg levert en de bestaande problemen onvoldoende kunnen worden aangepakt, kan een overname helpen de continuïteit en kwaliteit van zorg te verbeteren. Ook investeringsmaatschappijen kunnen daarin een rol spelen. Daarbij is wel van belang dat het maken van rendement niet ten koste gaat van de zorg. De kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg moet altijd boven het persoonlijke financiële belang van een investeringsmaatschappij staan.
Is de verkoop van de zorggroep aan een investeringsmaatschappij en daarna de verkoop van het vastgoed aan een ander investeringsbedrijf, die deze vervolgens weer verhuurt aan de eerste maatschappij, ook maar op enige manier een positieve impuls geweest voor de kwaliteit van zorg voor de cliënten van Pro Senectute? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke bevindingen heeft u dan?
Ik weet niet wat in dit geval het effect op de kwaliteit van zorg voor de cliënten is geweest. Het toezicht op de kwaliteit van zorg berust bij de IGJ.
Herkent u dat de marktwerking die in deze situatie wordt toegepast niet ten goede lijkt te komen aan de kwaliteit van zorg, maar alleen ten goede aan de financiële situatie van de vereniging en de investeringsmaatschappijen?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag heb gezegd moet ik terughoudend zijn met het reageren op individuele casuïstiek. In zijn algemeenheid geldt dat het doel van marktwerking nooit het maken van zo veel mogelijk winst mag zijn zodat de kwaliteit onder druk komt. Met de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders worden dan ook maatregelen getroffen om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg. Wanneer blijkt dat de zorg ondermaats is kan het bijdragen aan de oplossing om de instelling te verkopen aan een partij welke als doel heeft zowel de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te verbeteren en tegelijk een positief resultaat te behalen. Innovaties, zoals voorzieningen die moeten voorkomen dat ouderen uit bed vallen kunnen daarbij helpen. Dit kan de kwaliteit en continuïteit bevorderen. Een positief financieel resultaat mag nooit ten koste gaan van de toekomstbestendigheid van de oudereninstelling.
Welke garanties voor de toekomst zijn er voor de cliënten dat de appartementen bestemd blijven voor ouderen met een zorgvraag?
Het zorgkantoor in de regio behoort te voldoen aan de zorgplicht, waarbij zij verantwoordelijkheid ervoor dragen dat voor iedereen die zorg nodig heeft voldoende zorg wordt ingekocht die aansluit bij de behoeften van de cliënt.
Op welke manier zijn in dit geval de rechten van cliënten geborgd bij een overname van een zorginstelling, naast een adviserende rol van de cliëntenraad? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Cliënten met een Wlz-indicatie houden recht op zorg vanuit de Wlz. Naast de rol van de cliëntenraad bij een overname kan ook het zorgkantoor bij de inkoop van zorg voorwaarden verbinden aan de wijze waarop de rechten van cliënten worden geborgd en hierover het gesprek aan gaan met de zorgaanbieder. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg.
Is het wat u betreft gerechtvaardigd dat de opbrengst van de verkoop, die terecht komt bij de vereniging Pro Senectute, besteed wordt aan ouderen in het algemeen in plaats van de cliënten van de zorglocaties van Pro Senectute?
Ik ga niet over de besteding van opbrengsten bij verkoop. Om te voorkomen dat financiële belangen niet boven de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg worden gesteld, worden met de het wetsvoorstel van de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen door hun financiële situatie zich genoodzaakt zien hun vastgoed te verkopen aan investeringsmaatschappijen, om de zorginstelling draaiend te kunnen houden? Ziet u ook dat vastgoed en soms de hele zorginstelling primair een investeringsobject wordt in plaats van dat goede en betaalbare zorg centraal staan? Wanneer is er sprake van een tendens? . Ziet u bij dit type transacties ook een verschuiving in de aangeboden zorgzwaartepakketten? Op welke manier zijn zorgverzekeraars hierbij betrokken en verloopt dat in uw ogen goed? Waar blijkt dat uit?
Ik herken niet dat het veelvuldig voorkomt dat zorginstellingen wegens hun financiële situatie hun vastgoed moeten verkopen om zorglevering te kunnen voortzetten. Zo is de bekostiging van zorg ook niet geregeld en het is aan het bestuur van een zorginstelling om er voor te zorgen dat een instelling niet in een dergelijke situatie belandt. Ik herken ook niet de tendens dat zorginstellingen investeringsobject worden.
Op welke manier biedt de aankomende Wet integere bedrijfsvoering zorg (Wibz) meer waarborgen om de invloed aan investeringsmaatschappijen zonder zorgbelang in intramurale zorg te beperken?
Een overname van zorg kan er toe leiden dat een nieuwe aanbieder andere keuzes maakt over de doelgroep welke deze wil bedienen en de bijbehorende zorgzwaartepakketten. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Het kan ertoe leiden dat er verschuiving plaats vindt naar het bedienen van bijvoorbeeld «lichtere» of «zwaardere» doelgroepen. Daarbij geldt dat een dergelijke specialisatie ook zorginhoudelijke voordelen met zich mee kan brengen. Zorgkantoren hebben zorgplicht binnen hun regio en zijn ervoor verantwoordelijk dat voor elke doelgroep (voor elk zorgzwaartepakket) voldoende zorg wordt ingekocht die aansluit bij de behoeften van de cliënt.
Zou de situatie bij Pro Senectute mogelijk zijn als ook intramurale zorg onder het winstverbod in de Wibz zou worden geschaard?
Het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders beter te weren. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken.
De Wibz stelt een aanscherping van het begrip winstuitkering, zodat alle verschillende vormen van winstuitkeringen die een risico vormen voor de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg, onder de reikwijdte vallen. De huidige bepalingen over het verbod op winstuitkering zien alleen op de mogelijkheid om dividenduitkeringen te doen. In de praktijk bestaan echter verschillende manieren waarop een vorm van rendement uitgekeerd kan worden aan investeerders in de zorg, zoals via extra vergoedingen op een lening of inkoop van aandelen met winst indien de zorgaanbieder een besloten vennootschap (bv) is. Met de aanscherping in het wetsvoorstel vallen deze alternatieve routes ook onder het begrip winstuitkering.
Ook aan het uitkeren van winst stelt het wetsvoorstel voorwaarden. In de praktijk kunnen namelijk risico’s ontstaan voor de kwaliteit, de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van zorg en jeugdhulp als het financieel belang binnen dergelijke aanbieders te groot wordt. Winst mag daarom alleen worden uitgekeerd als:
Hiernaast mogen aanbieders geen onverantwoorde risico’s nemen bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen. Het risico op te grote financiële belangen en minder oog voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid bestaat niet alleen bij winstuitkeringen maar ook bij andere transacties met eigen of vreemd vermogen (bijv. leningen of aandelentransacties). Daarom mogen aanbieders geen risico’s nemen waarvan ten tijde van het nemen van het besluit redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze een bedreiging (kunnen) vormen voor de continuïteit van de organisatie of voor de kwaliteit van de te leveren zorg of jeugdhulp.
Ten slotte worden aanbieders verplicht gesteld om bij van betekenis zijnde transacties met verbonden partijen en (kortweg) familieleden van de dagelijkse of algemene leiding dan wel interne toezichthouder normale marktvoorwaarden te hanteren. Deze norm ziet op het voorkomen dat een aanbieder veel te hoge vergoeding voor geleverde diensten betaalt of een veel te lage vergoeding voor geleverde diensten ontvangt.
Deze randvoorwaarden en verplichtingen beperken de mogelijkheden van investeringsmaatschappijen die zich met een verkeerd motief in de intramurale zorg bevinden.
De gebrekkige naleving van de Europese toegankelijkheidswetgeving (EAA) |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de NOS, «Websites en automaten zijn vaak moeilijk met een beperking, ondanks nieuwe wet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat uit recent Europees onderzoek blijkt dat 93 procent van de Nederlandse websites niet voldoet aan de toegankelijkheidscriteria zoals gesteld in de EAA? Hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van de rechten van mensen met een beperking en de naleving van het VN-verdrag Handicap?
Het klopt dat uit het onderzoek blijkt dat 93 procent van de Nederlandse websites niet geheel toegankelijk is voor iedereen. Op het gebied van digitale toegankelijkheid moeten nog grote stappen gezet worden. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn op 28 juni 2025 zie ik als een belangrijke stap om de toegankelijkheid te verbeteren. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn geldt voor marktpartijen, oftewel voor de private sector. Dit betekent dat deze richtlijn alleen van toepassing is op specifieke producten en digitale diensten van marktpartijen, en niet op overheidsinstanties. Overheidsinstanties moeten reeds voldoen aan de toegankelijkheidseisen zoals opgenomen in het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Overheidswebsites en apps voldoen voor 59% aan de wettelijke verplichting. Dit zijn alle websites en apps met Status A, B of C.
Samen met mijn collega bewindspersonen zet ik mij in om belemmeringen in de samenleving waar mensen met een beperking mee te maken hebben weg te nemen. Ook op het gebied van digitale toegankelijkheid. Dit doe ik door het uitvoeren van de maatregelen die in de Werkagenda VN-Verdrag Handicap staan. Deze werkagenda is recentelijk naar uw Kamer gestuurd.2
Met implementatie van het Besluit digitale toegankelijkheid overheid en van de maatregelen die zijn opgenomen in de Werkagenda VN-Verdrag Handicap, onderstreept het Ministerie van BZK de urgentie om de digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren. Om dit te bereiken, richt het Ministerie van BZK zich de komende jaren onder meer op de uitvoering van het Nationaal Actieplan WebBeleid (NAWB): een integrale aanpak op de digitale toegankelijkheidsstandaard, veiligheidsstandaarden en domeinbeheer.
Met het NAWB versnelt de overheid de adoptiegraden ten aanzien van onder meer digitale toegankelijkheid bij de overheid. Denk aan enkele generieke oplossingen die worden getroffen, zoals NLdoc (een voorziening om documenten om te zetten naar een toegankelijke variant) en het NL Design System (gericht op het toegankelijk, inclusief en gebruiksvriendelijk ontwikkelen). Ook komt er focus op accessibility by design zodat al in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met toegankelijkheid en er zo min mogelijk achteraf moet worden verbeterd. Daarnaast wordt er een Coordinated Accessilbity Disclosure opgezet zodat eindgebruikers beter meldingen over digitale toegankelijkheid kunnen doen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Een andere maatregel is het verminderen van het aantal websites. Zo zorgt het NAWB, dat op 1 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd, voor een duurzame, robuuste oplossing voor diverse vraagstukken die gaan over webbeheer en toegankelijkheid.3
Welke maatregelen heeft u genomen om bedrijven en overheidsorganisaties tijdig te informeren over hun verplichtingen onder de EAA? Acht u het acceptabel dat veel bedrijven pas recent op de hoogte raakten?
Op de website van de Rijksoverheid zijn burgers en bedrijven op de hoogte gesteld van de verplichtingen van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. Bijna alle toezichthouders hebben voorafgaand aan de inwerkingtreding van de richtlijn bedrijven begeleiding geboden en hen opgeroepen om zich voor te bereiden op de nieuwe regels. Daarnaast hebben VNO-NCW en MKB-Nederland webinars gepubliceerd waarin bedrijven informatie krijgen over aan welke toegankelijkheidsverplichtingen zij dienen te voldoen. Tevens zijn bedrijven via bewustwordingscampagnes geïnformeerd over de aanstaande wijzigingen.
Bedrijven hebben een eigen verantwoordelijkheid om kennis te nemen van aanstaande wet- en regelgeving waar zij aan dienen te voldoen. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is in 2019 vastgesteld en de Nederlandse implementatiewetgeving is in 2024 vastgesteld en gepubliceerd. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is niet van toepassing op overheidsorganisaties en zij zijn daarom niet gericht geïnformeerd.
Wordt bij de voorbereiding van nieuwe wet- en regelgeving standaard expliciet getoetst aan de toegankelijkheidsvereisten uit de EAA en het VN-verdrag Handicap? Zo ja, hoe is dit geborgd? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van wet- en regelgeving moet altijd worden nagegaan of de voorgenomen regeling verenigbaar is met hoger recht, zoals het VN-Verdrag Handicap.4 In de fase van voorbereiding zijn er verschillende momenten waarbij toetsing door anderen dan het ministerie plaatsvindt.5 Burgers en bedrijven worden geconsulteerd en er wordt advies gevraagd van diverse adviesorganen, toezichthouders of andere instanties. Ook kan advies worden gevraagd aan het College voor de Rechten van de Mens. Na deze consultatiefase vindt een wetgevingstoets plaats waarbij getoetst wordt op rechtsstatelijke en bestuurlijke kwaliteit. Dit omvat ook de toetsing op constitutionele, Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijk aspecten, waaronder het VN-Verdrag Handicap. Tot slot wijs ik op de advisering van de Afdeling advisering van de Raad van State. Het beoordelingskader van de Afdeling bestaat uit vier onderdelen: een beleidsanalyse, een constitutionele en juridische analyse, een uitvoeringsanalyse, en een analyse van de gevolgen voor de rechtspraktijk. Bij de constitutionele en juridische analyse kijkt de Afdeling onder meer of het voorstel past binnen hogere regelgeving, waaronder de Grondwet, het Statuut van het Koninkrijk en mensenrechtenverdragen.
Wat betreft de toetsing van regelgeving aan de implementatiewetgeving van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn merk ik op dat deze wetgeving verplichtingen oplegt aan bedrijven. Er wordt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving daarom niet expliciet getoetst aan de toegankelijkheidseisen die voortvloeien uit de richtlijn. De richtlijn is gebaseerd op het VN-Verdrag Handicap, daardoor zijn de grondbeginselen van de richtlijn wel onderdeel van de toetsing aan het internationaal recht.
Hoe stevig gaan toezichthouders, zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Commissariaat voor de Media, daadwerkelijk handhaven op de naleving van de toegankelijkheidswetgeving? Hebben zij voldoende mandaat, capaciteit en bevoegdheden? Zo niet, hoe bent u dan van plan de naleving van de EAA te garanderen?
Toezichthouders bepalen zelf hoe zij toezicht houden en op basis van welke signalen zij acteren. Het kan bijvoorbeeld gaan om eigen onderzoek, meldingen van burgers, meldingen van andere toezichthouders, ook uit andere EU-landen of signalen van belangenorganisaties. De toezichthouders hebben voldoende mandaat, capaciteit en bevoegdheden om te handhaven op de naleving van toegankelijkheidsvereisten. De implementatiewetgeving voorziet in de gebruikelijke handhavingsinstrumenten.
Deelt u de analyse dat veel digitale en fysieke diensten fundamenteel ongeschikt zijn voor mensen met een beperking, zoals blijkt uit de ervaringen van de in het NOS-bericht genoemde Tim Kroesbergen en Ferry Molenaar? Wat gaat u doen om deze structurele ontwerpfouten gericht aan te pakken?
De analyse dat veel digitale en fysieke diensten niet werken voor iedereen deel ik en dit is zorgelijk. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn op 28 juni 2025 is een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat alledaagse zaken voor iedereen toegankelijk zijn. Het doel van de wet is om de toegankelijkheidsvoorschriften in de hele (digitale) interne markt in Europa te harmoniseren en ervoor te zorgen dat alle burgers in Europa hier de voordelen van kunnen ervaren. Gezien de recente inwerkingtreding is het op dit moment te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de werking van de wet. Ik wacht daarom eerst de praktijkervaringen af en ben voornemens om samen met de andere betrokken ministeries een invoeringstoets op de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn te laten uitvoeren om te onderzoeken hoe de regelgeving in de praktijk uitwerkt.
Hoe wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de EAA en de bredere toegankelijkheidsopgave niet alleen bij het Ministerie van VWS ligt, maar integraal wordt opgepakt door álle relevante ministeries, waaronder de ministeries van EZK, IenW, BZK en OCW?
De implementatiewet van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is tot stand gekomen door een samenwerking van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Financiën, Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid.
Het is nu aan bedrijven om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de toegankelijkheidseisen uit de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. In de werkagenda VN-Verdrag Handicap, die tot stand is gekomen door een samenwerking van negen ministeries, zijn verdere maatregelen opgenomen om de bredere toegankelijkheidsopgave te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het verbeteren van de digitale toegankelijkheid van de overheid.6
Welke concrete werkende voorbeelden uit het buitenland zijn bij de implementatie van de EAA in Nederland betrokken? In hoeverre wordt systematisch gekeken naar effectieve oplossingen uit het buitenland?
Bij de implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederland zijn geen concrete werkende voorbeelden uit het buitenland betrokken, omdat het om een zuivere implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederlandse wetgeving ging.
Nederland neemt sinds de oprichting van het kennisplatform AccessibleEU met interesse kennis van de onderzoeken en evenementen die georganiseerd worden.
Daarnaast richt de Europese Commissie op korte termijn een comité en werkgroep op waar Nederland aan deel zal nemen. De werkgroep heeft tot doel om informatie en goede voorbeelden tussen lidstaten uit te wisselen. Zo wordt systematisch, samen met andere lidstaten, gekeken naar effectieve oplossingen die kunnen bijdragen aan de verdere uitvoering van de (digitale) toegankelijkheidseisen die in de Europese toegankelijkheidsrichtlijn staan.
Wordt overwogen om, in navolging van andere landen, publieke standaarden en ontwerprichtlijnen te hanteren of beschikbaar te stellen die bedrijven helpen om digitale en fysieke toegankelijkheid structureel te borgen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn reeds publieke standaarden en ontwerprichtlijnen beschikbaar over zowel digitale als fysieke toegankelijkheid. Op grond van de Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten en de regelgeving op grond van de Implementatiewet zijn bedrijven verplicht om te voldoen aan de toegankelijkheidseisen die in de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn staan. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de richtlijn biedt inzake de bebouwde omgeving en daarom zijn er geen aanvullende wettelijke vereisten op het gebied van fysieke toegankelijkheid vanuit de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Voor digitale toegankelijkheid zijn de Europese digitale toegankelijkheidsnorm EN 301 549 en de internationale norm Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) 2.1 openbaar en vrij beschikbaar. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties faciliteert daarnaast de NL Design System community, waarin overheidsprofessionals en specialisten gezamenlijke bouwblokken voor websites ontwerpen en verbeteren. Deze bouwblokken dienen te voldoen aan de wettelijke WCAG eisen voor digitale toegankelijkheid. Ook wordt structureel getoetst met eindgebruikers om de gebruiksvriendelijkheid en begrijpelijkheid te waarborgen. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van inclusief ontwerpen. Deze bouwblokken worden open source ontwikkeld en zijn daarmee openbaar en vrij beschikbaar. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Om de fysieke toegankelijkheid structureel te borgen zijn in Nederland alle minimum eisen waar gebouwen aan moeten voldoen opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook voor de bruikbaarheid en toegankelijkheid van gebouwen zijn minimum eisen aan gebouwen gesteld waar gebouwen aan moeten voldoen.7 Boven op de Bbl eisen, is begin dit jaar een nieuwe norm voor toegankelijkheid ontwikkeld en gepubliceerd. Dit is door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gefinancierd. Deze nieuwe breed gedragen norm bevat 300 bladzijdes met veel voorzieningen die op vrijwillige basis toegepast kunnen worden door de opdrachtgevers en gebouweigenaren in hun ontwerpen en gebouwen, aanvullend op de Bbl eisen.
Kloppen de hoogtes van de maximale boetes die de handhavingsautoriteiten in het NOS-artikel noemen? Hoe wordt de hoogte van deze boetes bepaald?
De genoemde hoogtes van de maximale boetes kloppen. De hoogte van de daadwerkelijk op te leggen boetes hangt af van de situatie, de ernst, duur van de overtreding, verwijtbaarheid en specifieke omstandigheden in het concrete geval. Ook speelt mee of er voorafgaande waarschuwingen zijn gedaan. De boete moet in een redelijke verhouding staan tot de overtreding en voldoende afschrikwekkend zijn. Niet alleen voor de overtreder zelf, maar ook voor andere bedrijven. De hoogte van een boete is daarmee casus specifiek en hangt af van verschillende factoren.
Hoeveel meldingen over ontoegankelijke digitale of fysieke dienstverlening zijn er het afgelopen jaar ontvangen door toezichthouders? Hoe zijn deze meldingen opgepakt en in hoeveel gevallen is gehandhaafd? Welke cijfers zijn bij u bekend over de meldingsbereidheid van getroffen personen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat getroffenen ook het vertrouwen en de mogelijkheid hebben naar de betreffende handhavingsautoriteiten te stappen?
De implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten is op 28 juni 2025 in werking getreden. Op dit moment zijn er nog geen cijfers beschikbaar over het aantal meldingen van burgers. Burgers die een ontoegankelijk product of dienst tegenkomen, moeten dit snel en makkelijk kunnen melden. De toezichthouders hebben meldpunten ingericht, waar burgers sinds 28 juni 2025 meldingen kunnen doen. Op de Rijksoverheid website staat een keuzehulp waarmee burgers door het beantwoorden van een aantal vragen naar de juiste toezichthouder worden verwezen om een melding te doen. Als iemand hulp nodig heeft bij het invullen van de keuzehulp kunnen zij bellen naar het telefoonnummer 1400. Dit is het algemene informatienummer van Informatie Rijksoverheid. Het is niet mogelijk om de meldingsbereidheid van personen in beeld te brengen omdat niet te achterhalen valt wie te maken krijgt met een ontoegankelijk product of dienst.
Welke rol ziet u voor uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten in het vroegtijdig signaleren van ontoegankelijke dienstverlening? Worden deze signalen systematisch verzameld en terugvertaald naar beleid?
Bedrijven hebben een meldplicht bij ontoegankelijke diensten. Zij dienen dit te melden bij de toezichthouder. Deze signalen en de burgermeldingen worden systematisch verzameld door de toezichthouder. De opgedane inzichten hieruit worden meegenomen bij het vaststellen van de focus van het toezicht. In de Werkagenda bij het VN-Verdrag Handicap heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om, in samenwerking met de andere betrokken ministeries, een invoeringstoets uit te laten voeren op de implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. Het doel hiervan is om na te gaan hoe de regelgeving in de praktijk uitpakt. Als dat nodig is, zal ik de signalen die hieruit komen, terugvertalen naar beleid.
Bent u bereid om het midden- en kleinbedrijf actief te ondersteunen bij het verbeteren van de digitale toegankelijkheid, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van een publiek ontwikkelplatform, technische ondersteuning of een toegankelijkheidsvoucher?
Om alle (micro)-ondernemingen actief te stimuleren om producten te vervaardigen, in te voeren of te distribueren en diensten te verlenen die voldoen aan de toegankelijkheidsvoorschriften van de Europese toegankelijkheidsrichtlijn, stel ik, zoals de richtlijn vereist, de nodige richtsnoeren en instrumenten op om dit te faciliteren. Dit doe ik in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland, de toezichthouders, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties.
Herkent u het beeld dat de implementatie van de EAA door veel organisaties wordt gezien als een technische verplichting, in plaats van als een noodzakelijke stap richting inclusie? Welke stappen zet u om die cultuurverandering alsnog te realiseren?
Ik herken niet dat de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn door veel organisaties wordt gezien als een technische verplichting. Er zijn ook bedrijven die verder gaan dan de toegankelijkheidseisen die in de richtlijn worden genoemd. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederland zie ik als een belangrijke stap naar verdere inclusie. Samen met mijn collega-bewindspersonen neem ik daarnaast verdere maatregelen om het VN-Verdrag Handicap verder te implementeren. Dit staat in de werkagenda VN-Verdrag Handicap die op 11 juli 2025 naar uw Kamer is gestuurd.8
Bent u bereid deze Kamervragen één voor één te beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
Ja, ik ben bereid om de Kamervragen één voor één te beantwoorden.
De voortgang van een passende zorgverlofregeling voor ouders van ernstig zieke kinderen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Staat de aangenomen motie Westerveld-Patijn1 op uw netvlies waarin de regering wordt verzocht om samen met belangenorganisaties, vakbonden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties een passende regeling uit te werken voor ouders van ernstig zieke kinderen, zodat zij langdurig ziekteverlof kunnen aanvragen met behoud van hun arbeidsovereenkomst?
Ja, deze motie staat op mijn netvlies.
Wat is de huidige stand van zaken van de uitvoering van deze motie, met oog op de val van het kabinet? Gaat u hiermee door?
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar het probleem dat in de motie wordt geschetst en naar de mogelijke oplossingsrichtingen. Hierbij betrek ik alle genoemde partijen. Dit najaar verwacht ik uw Kamer verder te kunnen informeren over deze verkenning.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders in loondienst momenteel slechts twee weken per jaar gedeeltelijk doorbetaald zorgverlof krijgen, ook als hun kind ernstig ziek is? Hoe beoordeelt u het feit dat zij daarna slechts zes weken extra verlof kunnen opnemen, en ook nog onbetaald?
Binnen het huidige verlofstelsel bestaat recht op twee weken kortdurend zorgverlof met behoud van zeventig procent van het loon en minimaal het minimumloon per jaar. Dit verlof kan worden ingezet voor de noodzakelijke verzorging van een zieke naaste. Hiernaast bestaat recht op zes weken onbetaald langdurend zorgverlof per jaar. Dit kan worden ingezet voor de noodzakelijke verzorging van een zieke of hulpbehoevende naaste en voor de verzorging van een levensbedreigend zieke naaste.
In het regeerprogramma is aangekondigd dat ik het verlofstelsel vereenvoudig. En dat het kort- en langdurend zorgverlof als onderdeel daarvan worden samengevoegd.2 Het betaalde deel van dit verlof wordt daarmee breder inzetbaar. Over de vereenvoudiging van het verlofstelsel informeer ik uw Kamer binnenkort, naar verwachting in september, verder.
Ik kan mij voorstellen dat de huidige zorgverlofregelingen voor ouders van ernstig zieke kinderen niet altijd toereikend zijn. Dit neem ik dan ook mee in de verkenning, waarin ik dit graag bespreek met belangenorganisaties en andere betrokkenen.
Verder is het recht op het verzoek tot flexibel werken wettelijk vastgelegd. De Wet flexibel werken geeft werknemers de mogelijkheid een verzoek in te dienen voor aanpassing van de arbeidsduur, werktijden en arbeidsplaats (bijvoorbeeld thuiswerken). Hoewel dit niet in alle gevallen voldoende ruimte zal bieden voor (intensieve) zorg voor een ziek kind, kan flexibiliteit in de inrichting van het werk wel bijdragen aan het combineren van arbeid en zorg door ouders voor een ziek kind.
Bent u ermee bekend dat zowel ouders, professionals, werkgevers als zorgverzekeraars aangeven dat het gebrek aan een goede regeling een knelpunt is en dat een goede regeling veel gedoe en zorgen bespaart?
Ik onderken dat ouders van ernstig zieke kinderen zich in een moeilijke situatie bevinden. Niet alleen hebben zij te maken met de ernstige ziekte van hun kind en de zorgen die hiermee gepaard gaan, maar vaak ook met financiële en werk-gerelateerde problemen. Ik vind het van groot belang dat alle ouders in staat worden gesteld om voor hun kinderen te zorgen, zoals ook volgt uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dit alles neem ik mee in de verkenning waar ik op dit moment mee bezig ben. Inhoudelijk wil ik daar nog niet op vooruitlopen.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders in sommige gevallen gedwongen worden om te kiezen tussen hun gezinsinkomen en het zorgen voor hun ernstig zieke kind? Bent u ervan op de hoogte dat deze ouders vaak financiële problemen ervaren omdat zij niet (full-time) kunnen werken? Deelt u de opvatting dat hier wat aan gedaan moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het wetenschappelijk artikel «Werkende ouders met ernstig zieke kinderen; klem tussen arbeid en zorg(en)»2? Hoe duidt u de conclusies uit dit artikel, waaronder dat de ouder de plicht en het recht heeft om een minderjarig kind te verzorgen en op te voeden?
Ja, hier ben ik mee bekend. Dit artikel en de conclusies betrek ik graag in mijn verkenning, waarover ik u in het najaar verder informeer.
Bent u het ermee eens dat ook uit het Kinderrechtenverdrag en het VN-verdrag de verplichting voortkomt voor de Nederlandse overheid om ouders in staat te stellen voor hun kinderen te zorgen?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een nieuw verlofstelsel, met spoed te kijken naar tijdelijke maatregelen die gezinnen met ernstig zieke kinderen meer ademruimte kunnen bieden?
Kunt u toezeggen dat de Kamer uiterlijk voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voortgang, inclusief een concreet tijdpad, betrokken partijen en eventuele obstakels in de totstandkoming van de regeling?
De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Alle voorwaarden zijn te vinden op: https://wetten.overheid.nl/BWBR0048611/2025-04-26.
In de nieuwste ronde (die open is gesteld vanaf 15 mei 2025 t/m 28 november 2025) is de doelgroep uitgebreid met ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5. Eén van de voorwaarden in de stimuleringsregeling (zowel in de nieuwe ronde als in de vorige ronde) is dat de bouw nog niet mag zijn gestart.
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
De aanvraag van Ymere en Philadelphia in de eerste ronde van de regeling is afgewezen omdat in deze aanvraag op dat moment niet voldaan werd aan de voorwaarde dat minimaal 30% van de zorggeschikte sociale huurwoningen in het complex bestemd zou zijn voor cliënten met een Wlz-indicatie voor ZZP VV 4 t/m 10. Op dat moment stond de regeling nog niet op gelijke wijze open voor ouderen met een verstandelijke beperking. Naar aanleiding van de gewijzigde motie Westerveld (TK 36 600 XVI, nr. 154) is de nieuwe ronde – die is opengesteld van 15 mei 2025 t/m 28 november 2025 – op gelijke wijze opengesteld voor ouderen (vanaf 50 jaar) met een Wlz-indicatie VG3 t/m VG8. Ymere en Philadelphia hebben ook in deze nieuwe ronde een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is nog in behandeling, maar zal worden afgewezen omdat niet voldaan is aan (minimaal) één van de voorwaarden, namelijk dat de bouw nog niet is gestart. Doordat de bouw al is gestart, is er geen relatie tussen de woningnood en het (al dan niet) verstrekken van de subsidie. Ymere kende deze voorwaarden al op het moment van de eerste aanvraag (in augustus 2024) en wist op het moment van aanvragen ook dat zij niet voldeden aan de voorwaarden.
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
In de Kamerbrief van 17 maart 2025 wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia een nieuwe aanvraag konden indienen «indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in de nieuwe subsidieronde». Dat geldt op dat moment ook voor andere zorgaanbieders en woningcorporaties die zorggeschikte woningen willen realiseren voor ouderen met een verstandelijke beperking en een indicatie voor VG 3 t/m VG 8.
Met deze formulering is aangegeven dat de subsidieregeling niet speciaal en alleen voor Ymere en Philadelphia zou worden aangepast, maar voor alle zorgaanbieders en woningcorporaties op gelijke wijze en tegelijkertijd.
De nieuwe ronde is per 15 mei 2025 weer opengesteld. Inschrijving was niet mogelijk van 1 november 2024 t/m 14 mei 2025.
Een van de voorwaarden (zowel in de eerste ronde als in de nieuwe ronde) is zoals aangegeven dat de bouw nog niet mag zijn gestart. De reden daarvoor is dat de subsidie vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun is gekoppeld aan een overeenkomst voor een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Een van de voorwaarden voor een DAEB is dat er sprake is van marktfalen. Indien een activiteit is gestart, kan geen beroep gedaan worden op dat marktfalen. Daarmee kan een DAEB-overeenkomst niet met terugwerkende kracht worden verleend. Ook is het daarmee niet mogelijk om de subsidieregeling zodanig aan te passen dat wel met terugwerkende kracht subsidie kan worden verleend voor een activiteit die al is gestart.
In sommige gevallen kan een project gesplitst worden in fases, waarmee een latere fase mogelijk wel in aanmerking kan komen voor subsidie, maar kennelijk is dat in deze casus niet aan de orde.
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Naar mijn idee hadden de initiatiefnemers eerst een uitontwikkeld plan voor het bouwen van zorggeschikte woningen en zijn zij vervolgens gaan kijken of er ook een subsidie mogelijk was. De initiatiefnemers wisten op het moment van aanvraag dat hun project niet voldeed aan de subsidievoorwaarden, maar konden niet langer wachten omdat het project zeer kort na aanvraag in september 2024 al is gestart. Daarmee was het verkrijgen van de subsidie niet randvoorwaardelijk voor het starten met de bouw.
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Bij uitwerking van dit initiatief wisten de initiatiefnemers dat hun project niet in aanmerking kwam voor subsidie. Van het «uitblijven» van de subsidie is derhalve geen sprake en ook niet van een relatie met toekomstige woningbouwplannen. Voor nieuwe projecten voor deze doelgroep geldt dat de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen inmiddels ook voor hen is opengesteld.
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Ik ben van mening dat de bestuurder van Ymere de zaken omdraait. Hij had naar mijn idee samen met Philadelphia eerst een plan en heeft daar vervolgens een subsidie bij gezocht. Toen dat niet bleek te passen op deze casus heeft hij via de media en de Tweede Kamer bereikt dat in de toekomst de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook beschikbaar is voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG3 t/m VG8 (en ZG-visueel 2 t/m4. Dat is goed nieuws voor de sector.
Het is echter niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht daarop aan te passen (zie motivatie bij antwoord op vraag 4 en5. Aanpassing met terugwerkende kracht is daarbij ook niet eerlijk ten opzichte van andere partijen die de regeling hebben gelezen en hebben bedacht dat zij er niet voor in aanmerking kwamen en vervolgens hun eigen plannen daarop hebben aangepast.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Ik besef dat we met de huidige woningnood blij moeten zijn met iedere mogelijkheid die woningcorporaties en andere partijen hebben om te investeren in nieuwe woningen (al dan niet voor ouderen).
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Ik zie geen mogelijkheden om vanuit de Stimuleringsregeling iets in deze casus te betekenen. Ik hoop dat Ymere en Philadelphia hun initiatief desondanks spoedig kunnen voltooien.
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Zorgkantoren hebben voor cliënten met een Wlz-indicatie zorgplicht en moeten voor elke doelgroep (dus ook voor ouderen met een beperking) voldoende zorg inkopen die aansluit bij de wensen van de cliënten. De Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen is inmiddels ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke beperking en een Wlz-indicatie voor VG 3 t/m VG 8 en ouderen met een visuele beperking en een Wlz-indicatie voor ZG-visueel 2 t/m 5.
Het artikel ‘Achterstanden lopen op: verzekeringsartsen dreigen met afsplitsing UWV’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Achterstanden lopen op: verzekeringsartsen dreigen met afsplitsing UWV» waarin wordt gesteld dat er grote achterstanden zijn bij de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Wat is uw reactie op deze situatie?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de huidige achterstanden zijn bij de verzekeringsartsen van het UWV? Is er sprake van een structureel probleem of betreft het tijdelijke achterstanden?
In augustus 2023 wachtten bijna 14.700 mensen langer dan de beslistermijn van 8 weken op een WIA claimbeoordeling. Het aantal mensen dat langer wacht is in de periode vanaf 2015 tot en met 2022 sterk opgelopen. Het betreft een structureel probleem, met onwenselijke gevolgen voor werkgevers en werknemers die te lang in onzekerheid blijven over hun uitkering. Samen met UWV heb ik daarom besloten tot een aantal tijdelijke maatregelen om deze achterstanden terug te dringen, zoals de maatregel 60+ (waarbij voor 60-plussers onder voorwaarden een vereenvoudigde WIA claimbeoordeling plaats kan vinden). In het kader van het terugdringen van de achterstanden werkt UWV ook aan procesoptimalisaties, onder meer door te gaan werken in sociaal medische centra waarin de verzekeringsarts regievoerder is in een multidisciplinair team. Mede dankzij de ingezette maatregelen en de vrijwillige overwerkafspraken kon in de kamerbrief van 6 oktober 2023 worden gemeld dat na een stabilisatie van de achterstand in 2022 in de eerste helft van 2023 een lichte afname te zien is.
Zijn er voldoende verzekeringsartsen beschikbaar om de achterstanden bij het UWV weg te werken? Indien dit niet het geval is, hoe kijkt u aan tegen een studiekorting voor studenten die zich specialiseren als verzekeringsgeneeskundige?
Er is sprake van een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische-beoordelingen. Die mismatch heeft verschillende oorzaken, waar onvoldoende beschikbaarheid van verzekeringsartsen er één van is. Over de mismatch is uw Kamer door mij en mijn voorgangers in diverse brieven geïnformeerd. In de «Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en relevante WIA onderwerpen» van 6 oktober 2023 geef ik de meest recente beschrijving van de stand van zaken.2
De afgelopen periode heb ik een divers pakket aan maatregelen getroffen gericht op het terugdringen van de achterstanden. Daarbij wordt voortgebouwd op aanbevelingen die EY heeft gedaan in een onafhankelijk onderzoek naar de optimalisatie van de WIA-claimbeoordeling3.
EY concludeerde dat er bij een geoptimaliseerd proces, een forse inkorting van de tijd per beoordeling te realiseren is.
Deze procesoptimalisatie krijgt onder meer vorm door de implementatie van een nieuw regiemodel bij UWV, waarbij er gewerkt wordt in sociaal medische centra. Dit nieuwe regiemodel moet het vak van verzekeringsarts (VA) ook aantrekkelijker maken door het bieden van veel professionele ruimte aan de VA. Naast de procesoptimalisatie, heb ik (tijdelijke) beleidsmaatregelen genomen met als doel de druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit te verminderen. Daarbij gaat het onder meer, maar niet uitsluitend, om de vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers. In het kader van het terugdringen van de achterstanden is op 17 november 2023 nog een nieuwe voorgenomen maatregel voor internetconsultatie gepubliceerd (de maatregel Praktisch Beoordelen).
Tegelijkertijd wordt er via verschillende trajecten gezocht naar nieuwe maatregelen om de achterstand terug te dringen. Ook maatregelen gericht op het opleiden van meer verzekeringsartsen kunnen daar onderdeel van uitmaken. UWV spant zich volop in om artsen te werven en op te leiden tot verzekeringsarts. Dat gebeurt onder andere met een landelijke wervingscampagne, samenwerking met wervingsbureaus, referral recruitment, een ambassadeursnetwerk, het aanbieden van coschappen en door in te zetten op campusrecruitment ten behoeve van de positionering als werkgever en het specialisme voor de lange termijn. Een steeds grotere groep geneeskundestudenten kiest voor oriëntatie in het sociale domein en daarop speelt UWV in. In 2023 zijn er (tot nu toe) 121 artsen geworven.
In het najaar van 2022 heb ik de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ingesteld. Deze commissie voert een fundamentele, integrale verkenning uit om te komen tot een houdbaar stelsel voor de lange termijn, dat duurzaam uitvoerbaar is en ruimte laat voor nieuwe beleidswensen. Ik heb de commissie gevraagd te komen met oplossingsrichtingen voor hervorming van het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, zowel binnen het huidige stelsel als meer fundamenteel en afwijkend daarvan. Daarbij dient de commissie in ieder geval oog te houden voor de uitvoerbaarheid, uitlegbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel. Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2024 een advies van OCTAS. Ik verwacht dat de commissie onder andere zal komen met oplossingsrichtingen die een bijdrage leveren aan het verminderen van de druk op de uitvoering met betrekking tot sociaal-medische beoordelingen.
Heeft de vertraging in de beoordelingen van verzekeringsartsen gevolgen voor de mensen die afhankelijk zijn van een uitkering? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor hen en hoe gaat u hiermee om?
De achterstanden bij UWV maken dat mensen soms lang moeten wachten op een WIA-claimbeoordeling. Dit geeft onzekerheid over het mogelijke recht op een uitkering en daarmee ook over inkomenszekerheid. Ook voor werkgevers leidt de huidige situatie tot onzekerheid. De druk bij UWV is op dit moment hoog. Dat vind ik onwenselijk en het terugdringen van de mismatch heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
Om in de tussentijd de gevolgen en onzekerheid voortkomend uit een lange wachttijd zoveel mogelijk te beperken heb ik verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
Naast maatregelen om de onzekerheid tijdens de wachttijd te beperken, heb ik diverse maatregelen getroffen om de achterstanden terug te dringen. Deze set maatregelen leidt er sinds de afgelopen zomer toe dat er een voorzichtige daling van de achterstanden zichtbaar is.
Voor de gehele systematiek van (het kwijtschelden van) voorschotten verwijs ik u naar mijn brief aan de kamer van 6 oktober 2023 («Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en relevante WIA onderwerpen»).4
Kunt u bevestigen of de volgende uitspraak juist is: «Het gaat nu zelfs zover dat de Minister buitenwettelijke maatregelen heeft moeten nemen, en dat mensen uitkeringen krijgen toegekend zonder dat is beoordeeld of ze hier recht op hebben», en als dat het geval is, bent u zich ervan bewust dat mensen gratis geld ontvangen zonder dat ze worden beoordeeld?
Het klopt dat er tijdelijke buitenwettelijke maatregelen zijn getroffen. Ik heb uw Kamer daar onder meer over geïnformeerd in mijn brieven van 28 augustus 20225, 28 april 20236 en 6 oktober 20237.
Twee buitenwettelijke maatregelen licht ik hierbij toe:
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 voor de aanpak van de onderliggende oorzaken van de ontstane achterstanden en de structurele oplossingen die gezocht worden om de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen op te heffen en de achterstanden terug te brengen.
Klopt het dat een groep verzekeringsartsen binnen het UWV dreigt met afsplitsing vanwege de aanhoudende problemen? Wat vindt u van dit signaal en het idee om de verzekeringsartsen te decentraliseren?
De NOVAG – de beroepsvereniging en vakbond van verzekeringsartsen binnen UWV – stelt inderdaad een afsplitsing voor van de medische beoordelingen van het UWV, naar een onafhankelijke medische dienst binnen de overheid. Het feit dat teveel mensen nu te lang moeten wachten op een sociaal-medische beoordeling van het UWV brengt onduidelijkheid en onzekerheid voor werknemers en werkgevers met zich mee. Dat is heel onwenselijk. Daarom heb ik – in overleg met onder meer het UWV, de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) en verzekeringsartsen – de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen en blijven we in gezamenlijkheid zoeken naar en werken aan nieuwe maatregelen. We zien dat de inzet tot nu toe resultaat begint op te leveren. Er is een voorzichtige kentering zichtbaar in de omvang van de achterstanden, zoals ik meldde in mijn meest recente Kamerbrief8. En met het werken in sociaal medische centra, is de verwachting dat het werken als verzekeringsarts (VA) aantrekkelijker wordt, omdat er binnen dit model veel professionele ruimte is voor de VA.
Tegelijkertijd meldde ik in diezelfde brief ook dat er nog meer nodig is. Daar blijf ik mij samen met UWV voor inzetten. Ik heb de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in het leven geroepen, die de opdracht heeft te komen met oplossingsrichtingen voor een stelsel dat houdbaar is voor de toekomst. Deze commissie heeft ook specifiek aandacht voor de mismatch met betrekking tot sociaal-medisch beoordelen. Ik verwacht mogelijke oplossingsrichtingen van OCTAS aan het begin van 2024.
Ik begrijp de zorg van de NOVAG over de huidige achterstanden. Hoewel de ingezette maatregelen een voorzichtige daling laten zien, is het ook duidelijk dat er de komende tijd nog méér nodig is. Alle ideeën die kunnen helpen om de mismatch op te lossen zijn welkom en ik vind het belangrijk hierover met elkaar in gesprek te blijven. Op dit moment loopt er een traject om vanuit verschillende perspectieven te zoeken naar aanvullende passende maatregelen en structurele oplossingen. Daarbij is het essentieel dat we bij oplossingsrichtingen denken vanuit het belang van de cliënt, nu en in de toekomst.
Welke maatregelen neemt u op de langere termijn om ervoor te zorgen dat er geen herhaling plaatsvindt van de achterstanden bij de verzekeringsartsen van het UWV?
Zoals ik in mijn antwoord op de derde vraag heb aangegeven zijn de afgelopen periode verschillende maatregelen getroffen om de mismatch terug te dringen. Deze aanpak heeft effect, maar het blijft de komende jaren een grote prioriteit om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen verder terug te dringen.
Ik heb, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, de Onafhankelijke Commissie
Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel in het leven geroepen, die de opdracht heeft te komen met oplossingsrichtingen voor een stelsel dat houdbaar is voor de toekomst. Doel daarbij is te komen tot aanpassingen of maatregelen die het stelsel duurzaam uitvoerbaar, uitlegbaar en betaalbaar maken. In het eerste kwartaal van 2024 wordt het advies van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel verwacht.
Het artikel ‘Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NCR-artikel «Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» waarin wordt gesteld dat de zorg voor complexe psychiatrische patiënten tekortschiet en dat kwetsbare groepen aan hun lot worden overgelaten?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat een patiënt zoals bovengenoemd, die al jarenlang af en aan behandeld wordt voor psychiatrische problemen en drankverslaving, te horen krijgt dat zijn behandeling wordt gestaakt en dat hij zich niet aan de afspraken houdt? Wie bepaalt of een patiënt «uitbehandeld» is?
De term «uitbehandeld» wordt door hulpverleners in de ggz meestal gebruikt voor de situatie waarin langdurige en intensieve behandelingen zijn uitgevoerd en deze geen blijvend positief effect hebben gehad. Het is in deze situatie aan een behandelaar of behandelteam om te beslissen of een zorgvraag als «uitbehandeld» kan worden beschouwd. Overigens geldt dat hiermee de zorgvraag van de persoon in kwestie niet weggenomen is en er naar alternatieven gezocht moet worden. Zo kan het zijn dat als de medische behandeling in de ggz niet werkt, ingezet kan worden op herstelzorg en ondersteuning te organiseren om de persoon te helpen omgaan met aanhoudende psychische en/of verslavingsklachten.
Wat zijn de oorzaken van het zorgtekort voor mensen met een dubbele diagnose (verslaving en psychiatrische klachten) en welke maatregelen kunnen worden genomen om dit aan te pakken?
Zoals u weet kampt de ggz al lange tijd met lange wachttijden, daarnaast is de afgelopen jaren de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz) toegenomen en dit zorgt voor toenemende druk op de toegankelijkheid van deze zorg en wachtlijsten voor een aantal ggz-behandelingen.
Bij een dubbele diagnose geldt daarbij dat er behoefte is aan een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak, bij voorkeur uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak wordt door een beperkt aantal zorgaanbieders geleverd en de capaciteit hiervan is beperkt.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is een brede set aan maatregelen afgesproken om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten. Hierbij is specifiek voor complexe zorg het doel om de vraag naar- en aanbod van complexer zorg beter op elkaar af te stemmen. Per brief van 21 december jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zorgaanbieders en verzekeraars hiervoor hebben gezet in het traject cruciale zorg.
Naast het vergroten van de toegankelijkheid van de ggz is het belangrijk om het tekort aan medewerkers in de ggz aan te pakken. Dit is uitgewerkt in het het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)3.
De diagnosestelling en behandeling van patiënten met een dubbele diagnose vraagt ook om specifieke kennis. Het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) is opgericht om instellingen verder te helpen en praktisch te ondersteunen bij het bieden van goede zorg aan mensen met een dubbele diagnose.4 Het LEDD stelt instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt het zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
Hoe kan het dat patiënten zoals bovengenoemd, die behoefte hebben aan langdurige ondersteuning, geen vervolgzorg krijgen? Wat kan gedaan worden om passend zorgaanbod voor deze groep te realiseren?
Het artikel schetst hoe moeilijk het kan zijn om passende (vervolg)zorg en ondersteuning te organiseren voor mensen met complexe en meervoudige problematiek, zeker wanneer zij zorg mijden. Wanneer er sprake is van zorgmijding kan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden ingezet op bemoeizorg. Voor de invulling hiervan zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk.
Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Daarnaast wordt op verzoek van de Staatssecretaris van VWS een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten5. De resultaten hiervan verwacht hij dit voorjaar te ontvangen. Hiermee ontstaat ook meer inzicht in de wijze waarop gemeenten invulling geven aan hun verantwoordelijkheden betreffende bemoeizorg en de knelpunten die zij hierbij ervaren.
In hoeverre hebben de decentralisatie van de zorg en de bezuinigingen van de afgelopen jaren bijgedragen aan het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten? Wat zijn de gevolgen hiervan?
U vraagt naar de relatie tussen enerzijds de decentralisatie van de zorg en anderzijds de zorg aan complexe patiënten. Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en ondersteuning aan langdurig zieken en ouderen. Hierdoor kan deze zorg en ondersteuning lokaal worden georganiseerd, waarbij beter kan worden ingespeeld op de vraag van de patiënt. Een goed voorbeeld van de ondersteuning die vanuit gemeenten wordt georganiseerd zijn de zogenaamde laagdrempelige steunpunten. Laagdrempelige steunpunten dragen als middel bij aan het maatschappelijk herstel van mensen die door problemen met hun mentale gezondheid hun rollen verliezen in de maatschappij. In het IZA is een stevige ambitie afgesproken om de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt om de samenwerking tussen huisartsen, het sociaal domein en de ggz te verbeteren, waardoor mensen met complexe psychiatrische problematiek eerder passende zorg en ondersteuning krijgen.
Daarnaast vraagt u naar de relatie tussen bezuinigingen van de afgelopen jaren en het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten. In de afgelopen jaren is er binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet bezuinigd op de ggz. Sinds 2020 was er telkens sprake van een overschrijding van het macrokader ggz en in het IZA is afgesproken om de overschrijdingen van 2020 en 2021 kwijt te schelden. In het IZA is het kader ggz structureel opgehoogd met € 180 miljoen. Ook voor het wegwerken van wachtlijsten in de ggz is in totaal eenmalig € 60 miljoen toegevoegd aan het macrokader ggz. Het macrokader ggz is hiertoe opgehoogd met € 30 miljoen in 2023 en € 30 miljoen in 2024.6
Bent u op de hoogte van de problemen rondom de samenwerking tussen verschillende zorginstellingen en de afstemming tussen de betrokken instanties in de regio Amsterdam? Wat kan gedaan worden om deze samenwerking te verbeteren?
Op basis van het IZA heeft iedere regio een zogenoemd regiobeeld opgesteld. Amsterdam signaleert in haar regiobeeld dat mentale gezondheid in het algemeen en specialistische ggz in het bijzonder aandachtspunten zijn. Op basis van het regiobeeld, heeft de regio in een concreet plan geschreven over hoe zij de geconstateerde uitdagingen gaan aanpakken. In het regioplan van Amsterdam, dat rond de jaarwisseling beschikbaar is gekomen, zet de regio haar voorgestelde aanpak uiteen op het thema mentale gezondheid, waarbij ook de samenwerking in de regio aan bod komt7. Ook zijn in het regioplan afspraken gemaakt over welke partijen met welke oplossingen aan de slag gaan, op welke schaal en op welke meetbare resultaatafspraken gestuurd wordt. De partijen in de regio hebben zich gecommitteerd aan dat plan en zorgverzekeraars en gemeente houden hier rekening mee in hun inkoop.
Hoe kan voorkomen worden dat patiënten zoals genoemd, die als «zorgmijder» worden bestempeld, buiten het zicht van instanties verloederen en geïsoleerd raken door hun verslaving? Welke maatregelen zijn nodig om deze groep beter te kunnen ondersteunen?
Zoals benoemd in vraag vier ligt hier een belangrijke rol voor gemeenten. Met de inzet op bemoeizorg kan een gemeente voorkomen dat deze mensen buiten het zicht van instanties blijven terwijl hun zorg- en ondersteuningsbehoefte toeneemt. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag steeds meer instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Daarnaast wordt zoals hierboven vermeld op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten.
Wat vindt u van de suggestie uit het rapport om palliatieve zorg te organiseren in samenwerking met huisartsen, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige wet- en regelgeving rondom euthanasie bij verslaving?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. In het artikel wordt de suggestie gewekt dat een palliatief traject, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens, eenzijdig kan worden geïnitieerd, zonder overleg met de patiënt of diens naasten. Ik kan niet ingaan op de specifieke individuele situatie zoals geschetst in het artikel.
In algemene zin wil ik benadrukken dat het starten van palliatieve zorg een zorgvuldig proces dient te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg8, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan en waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten. Ook als zij daar zelf niet toe in staat worden geacht blijven deze principes gelden en kan bijvoorbeeld een naaste worden betrokken. Wat betreft euthanasie is het zo dat patiënten die kampen met psychiatrische en verslavingsproblematiek een arts eventueel om euthanasie kunnen vragen. Echter, slechts onder specifieke en in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) omschreven voorwaarden mag een arts gehoor geven aan een euthanasieverzoek van een patiënt. Euthanasie is en blijft namelijk een bijzondere medische handeling die met alle nodige waarborgen is omgeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat grote geestelijke gezondheidszorg (ggz-)instellingen, zoals Arkin, en ook instellingen buiten de Randstad, te maken hebben met ernstige problemen, zoals het sluiten van de deuren voor nieuwe patiënten en het beperken van behandelingen voor bestaande patiënten?
Het klopt dat er druk staat op het aanbod van zorg binnen de ggz. Hierdoor hebben sommige instellingen moeite om patiënten tijdige en goede zorg te bieden. Ik wil er zorg voor dragen dat mensen kunnen blijven rekenen op zorg. Om deze reden heb ik in het kader van het IZA met zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten afspraken gemaakt over de toegankelijkheid van de curatieve ggz. Hierbij zetten we in op het vergroten van behandelcapaciteit en het voorkomen en beperken van de instroom in de ggz (onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek»). Maar ook door het organiseren van beter overzicht in de wachttijden en het aantal wachtenden op regionaal niveau en het inkopen van voldoende (zeer complexe) zorg die passend wordt bekostigd.
Het beperken van behandelingen van patiënten die reeds onder behandeling zijn op niet behandelinhoudelijke gronden is mij niet bekend.
Kunt u aangeven welke maatregelen u heeft genomen om de genoemde problemen in de ggz aan te pakken? Bent u van plan om extra middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten te verminderen en de benodigde behandelingen te waarborgen?
Zoals in de beantwoording van vraag negen aangegeven, heb ik in het kader van het IZA een brede set aan afspraken om de toegankelijkheid van de curatieve ggz te verbeteren. Hiervoor zijn ook middelen beschikbaar. Zo is er in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld voor de IZA-afspraken9. Ook is er specifiek voor de toegankelijkheid van de ggz € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld om wachtlijsten te verminderen.10 Daarnaast kunnen regio’s die ondersteuning nodig hebben in hun wachttijdenaanpak een beroep doen op een onafhankelijke versneller via een subsidie van ZonMW.
Wat is uw reactie op het feit dat ernstig zieke ggz-patiënten, met name degenen die suïcidaal, psychotisch of verward zijn, momenteel worden geweigerd voor behandeling bij kleinere, commerciële ggz-aanbieders omdat ze «te complex» zijn? Bent u van mening dat deze patiënten recht hebben op passende zorg en dat deze weigeringen onacceptabel zijn?
Het is aan een zorgaanbieder om te bepalen of die de juiste zorg kan bieden. In de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst»11 wordt ingegaan op de situatie waarin een zorginstelling de deskundigheid niet in huis heeft die een patiënt nodig heeft. Dit vormt dan een beletsel om een behandelingsovereenkomst aan te gaan.
De zorginstelling is in dat geval niet te verplichten tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst. Met deze mogelijkheid mogen zorgaanbieders niet lichtvaardig omspringen.
Kunt u toelichten welke acties u heeft ondernomen om de zorgverzekeraars te controleren en ervoor te zorgen dat het geoormerkte ggz-budget daadwerkelijk wordt besteed aan ggz-zorg? Bent u bereid strengere maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dit budget op de juiste wijze wordt ingezet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en rapporteert hierover jaarlijks.12 Ik heb geen signalen dat er sprake zou zijn van inzet van middelen uit het macrokader ggz ten behoeve van andere zorgvormen. Naast het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de NZa voorziet het Zorginstituut in een monitor op de uitputting van het ggz-kader.13 In de jaren 2019, 2020 en 2021 is sprake geweest van overschrijdingen van het kader.14
Wat is uw reactie op de beschuldigingen uit de psychiatrische sector van netwerkcorruptie en het gebrek aan tegenmacht tegen uw beleid? Bent u bereid om maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid van de ggz-sector te waarborgen en ervoor te zorgen dat de belangen van de patiënten centraal staan?
Dergelijke beschuldigingen herken ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen de reguliere beantwoordingstermijn te beantwoorden.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Harm Beertema (PVV), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.