De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.
Het opleggen van een sectoraal uitzendverbod aan de vlees- en pluimveesector. |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken wat betreft het stoppen van malafide uitzenders in de vlees- en pluimveesector, twaalf maanden na het overleg op 3 juni 2024 met deze sector?
Zoals uit de verkenning blijkt zijn er wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector. Signalen daarover waren mijn voorganger bekend en ook reden om op 3 juni 2024 het gesprek aan te gaan met als intentie om alle misstanden in de vleessector te stoppen. De sector kent een zeer hoog percentage uitzendkrachten. Uit de verkenning blijkt dat het bestaan van een uitzendrelatie de belangrijkste voorspeller is voor het bestaan van overtredingen op arbeidswetten en dat is ook zichtbaar in de wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector.
Naar aanleiding van het gesprek van mijn voorganger hebben de partijen in de roodvlees en pluimveesector de afgelopen twaalf maanden stappen gezet wat betreft goed werkgeverschap. De acties die vorig jaar in juni zijn afgesproken zijn uitgevoerd, maar er kan tevens geconstateerd worden dat herhaling van misstanden daarmee niet is voorkomen. Er zijn door de sector zelf meldpunten opgericht en er wordt door inleners met vragenlijsten gewerkt om na te gaan of een uitzendbureau malafide is. Verder zetten de COV (de Centrale Organisatie voor de Vleessector) en NEPLUVI (de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie) actief in op het leggen van contacten tussen WorkinNL-punten en hun leden. Met de WIN-punten kan onafhankelijke hulp en ondersteuning geboden worden. Dit heeft er o.a. in geresulteerd dat WIN nu bij meerdere bedrijven spreekuur houdt in de kantine. Daarnaast zijn de COV en NEPLUVI toegetreden tot de «Alliantie Work in NL». Dat is de publiek-private samenwerking vanuit project Work in NL. Binnen deze alliantie gaan partijen samen hulp en ondersteuning aan arbeidsmigranten bieden. Denk daarbij aan het begeleiden van werk naar werk, het organiseren van tijdelijke huisvesting en organiseren van taalonderwijs.
Het effect van deze acties is nog onvoldoende zichtbaar. Helaas worden er nog steeds arbeidswetten in de sector overtreden. De Arbeidsinspectie ziet nog steeds malafide gedragingen bij dezelfde uitzendbureaus in de vleessector. Zo meldde de Arbeidsinspectie eind maart dat zij het voornemen hebben om een boete en een last onder dwangsom op te leggen aan een uitzendbureau gespecialiseerd in het roodvlees1. Tijdens een hercontrole van de Arbeidsinspectie constateerden inspecteurs weer overtredingen op de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Zowel bij de Arbeidsinspectie als bij FairWork komen signalen van mogelijke arbeidsmisstanden binnen. De Arbeidsinspectie heeft een flink aantal onderzoeken lopen bij inleners en uitleners, met name in de roodvleessector. Ook publiceerde de Arbeidsinspectie op 11 juni jl. nog over vermoedens van arbeidsuitbuiting bij een uitzendbureau in de vleessector.2
Kunt u bevestigen dat de malafide uitzenders uit de vlees- en pluimveesector in de afgelopen twaalf maanden nog lang niet verdwenen zijn, zoals als doel was gesteld in de brief van 9 december 2024?1
Ja. Er zijn door de sector stappen gezet wat betreft goed werkgeverschap. Echter zijn er geen uitzendbureaus uit de sector verdwenen. Met de uitzendbureaus waarover eerder misstanden zijn gemeld, wordt door de werkgevers/inleners nog steeds samengewerkt. Uit de verkenning blijkt dat er in de onderzoeksperiode sprake was van wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector. Daarnaast komen in de periode erna nog steeds signalen van misstanden binnen. Dit geeft geen aanleiding om te denken dat dit beeld nu is gewijzigd.
Hoeveel malafide uitzenders zijn inmiddels aangepakt en dus niet meer actief, door de sector? Is het beeld van de vlees- en pluimveesector daardoor wezenlijk veranderd?
Brancheverenigingen en inlenende bedrijven in de vleessector hebben met verschillende uitlenende bedrijven gesproken over signalen van malafide gedragingen. Het afgelopen jaar hebben zij gewerkt aan actie uitvoeren om malafide gedragingen tegen te gaan. Ondanks de inzet van de taskforce is het beeld nog niet wezenlijk veranderd. Met name in de roodvleessector blijf ik signalen van arbeidsmisstanden ontvangen (zie antwoord op vraag 1).
De Arbeidsinspectie blijft zich richten op het aanpakken van arbeidsmisstanden in de vleessector. Zij zet daarbij een breed pallet van interventies in, waaronder boetes en – bij recidive – (waarschuwingen) preventieve stilleggingen.
Bent u van mening dat de verbeteringen in de vlees- en pluimveesector nog steeds onvoldoende zijn?
Ja. De sector heeft een aantal concrete stappen gezet om de situatie te verbeteren. Ik zie in delen van de sector een constructieve houding om arbeidsmisstanden te voorkomen. Helaas ontvang ik zoals hierboven beschreven nog steeds signalen vanuit de Arbeidsinspectie en FairWork van arbeidsmisstanden in deze sectoren. De voortgang in de sector is nog niet voldoende. Tegelijkertijd blijf ik in gesprek zodat werkgevers (in- en uitleners) de beoogde verbetering daadwerkelijk gaan realiseren. Ik wil daarbij specifiek aantekenen dat inlenende partijen een cruciale factor zijn, aangezien zij op basis van signalen de samenwerking met malafide partijen kunnen stoppen en ook werkenden in eigen dienst kunnen nemen, zodat zij zekerheid hebben over het juist behandelen van werkenden die voor hen op de werkvloer werken.
Wanneer gaat u weer met de sector in gesprek over de vorderingen?
Vrijdag 20 juni 2025 heb ik weer met de roodvlees-, pluimvee en uitzendsector gesproken. De FNV en CNV sloten ook aan tijdens dit gesprek. Ik heb in dat gesprek aangegeven dat ik zie dat er vorderingen zijn. Deze zijn echter niet voldoende. De afspraak was immers dat er een einde aan de misstanden zou komen, en dat blijkt allerminst het geval.
Gaat u zoals u heeft toegezegd nu zo snel mogelijk een sectoraal uitzendverbod in de vlees- en pluimveesector instellen per algemene maatregel van bestuur (AMvB)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor benadrukt heb, ontvang ik nog steeds te veel signalen over misstanden en overtredingen in de vleessector. De afspraak was dat er een einde moet komen aan deze misstanden. Ik vind het ook belangrijk dat er snel een einde komt aan deze misstanden.
Ik ga daarom ook de amvb voorbereiden en uitwerken zodat het kabinet kan ingrijpen. Werkgevers moeten namelijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de mensen die voor hen op de werkvloer werken. Wegkijken accepteer ik niet. De amvb dient als stok achter de deurwanneer ondanks de gesprekken die ik heb met de sector, misstanden blijven voortbestaan. Het is aan de sector om deze tijd te gebruiken om aantoonbare verbeteringen te realiseren. Het zal dan aan een volgend kabinet zijn om te besluiten deze of deze maatregel moet worden ingezet.
Wanneer verwacht u dat de AMvB die nodig is om een sectoraal uitzendverbod in te stellen klaar is en in werking kan treden?
Een sectoraal in- en uitleenverbod is een zware maatregel die niet zomaar kan worden ingezet. Deze maatregel behoeft ook een degelijke en zorgvuldige voorbereiding waarin er ruimte is een goede afbakening te kiezen (onder meer: welke subsectoren vallen eronder?), en de kosten en baten af te wegen. Dit is ook noodzakelijk om een dergelijke maatregel binnen het proportionaliteitsbeginsel van het Europees recht op te stellen. De schatting is daarom dat het ongeveer 12 maanden duurt totdat een AMvB kan worden ingevoerd.
Kun u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel na 20 jaar verjaren?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Ja, deze opvatting ten aanzien van verjaring deel ik. De reden hiertoe is dat er op dit moment geen juridisch verschil bestaat in de verjaringstermijnen zoals neergelegd in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de situatie vóór invaren onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en de situatie ná invaren onder de Wtp. De verjaringstermijn van 20 jaar (absolute verjaring) begint op het moment dat een fout is gemaakt als schadeveroorzakende moment en is hard. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of (reken)fouten bij het invaren eventueel anders beoordeeld moeten worden. Belangrijk is daarbij wel dat de Wtp veel waarborgen bevat om te voorkomen dat tijdens (en na) het invaren fouten gemaakt worden en dat fouten ook hersteld kunnen en zullen worden. Ik vind het daarom van belang dat fondsen hier alert op zijn en daar werk van maken. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier nader op in.
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de verjaringsproblematiek?
Nee, dit zie ik anders en ik geef hierop graag een nadere toelichting. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, blijft de toepassing van de verjaringstermijnen in beginsel ongewijzigd, ook onder de Wtp. Er zijn echter zowel mitigerende mechanismen als structurele waarborgen in het nieuwe stelsel en tijdens het invaren ingebouwd, die er op gericht zijn om risico’s voortijdig te ondervangen. Alle maatregelen zijn er eerst op gericht om fouten te voorkomen. Vervolgens op het herstellen van ontstane fouten.
Zo is er in de aanloop naar het invaren verhoogde aandacht voor de datakwaliteit, zowel bij de fondsen als de toezichthouders. Ook zijn er verhoogde zorg- en informatieplichten voor pensioenfondsen. De Wtp bevat expliciete bepalingen over transparantie en evenwichtige belangenbehartiging bij het invaren die de kans verkleinen dat deelnemers pas (veel) later ontdekken dat er fouten zijn gemaakt. Zo zorgen de communicatieverplichtingen ex de artikelen 48a en 117 Pensioenwet (Pw) ervoor dat deelnemers tijdig, duidelijk en op een begrijpelijke wijze geïnformeerd worden. Als voorbeeld kan worden genoemd de omzetting van opgebouwde pensioen in een persoonlijk pensioenvermogen, alsook de belangrijkste uitgangspunten die hiervoor zijn gebruikt en de contactmogelijkheden bij vragen of twijfels. Als deelnemers dat wensen kunnen ze hun pensioenuitvoerder vragen de voor hen geldende bedragen na te rekenen en uit te leggen.
Daarnaast blijft het pensioenfonds ook ná het invaren verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens waarop de transitie is gebaseerd. Zodra fouten worden ontdekt rust op het fonds een verantwoordelijkheid om deze te corrigeren voor zover dit redelijk is. Voorts is sprake van een waarschuwingsfunctie en nalevingsdruk vanuit de toezichthouders (DNB en AFM). Zij controleren de juistheid van het transitieproces, inclusief de juiste procestappen ten aanzien van datakwaliteit, communicatie en evenwichtigheid. Verder zijn de waarborgen voor de klachtenprocedure versterkt en is er een mogelijkheid van alternatieve geschilbeslechting, naast de gang naar de rechter. Deelnemers die twijfelen aan de juistheid van hun transitieaanspraak kunnen zodoende terecht bij de interne klachtprocedure van het pensioenfonds, maar dus ook bij het GIP en Kifid.
Tenslotte zijn er herstelmogelijkheden bij fouten. Als pensioenfondsen namelijk in een later stadium constateren dat het invaren op basis van foutieve data is gebeurd, dan zijn zij zoals ik eerder aangaf op grond van hun zorgplicht gehouden deze fouten te herstellen. Daarvoor houden zij reserveringen aan in hun operationele reserve.
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Nee, deze zorg deel ik niet. Ook wanneer er sprake zou zijn geweest van individueel bezwaarrecht kunnen immers fouten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn er onder de Wtp nieuwe waarborgen en procedures ingevoerd om deelnemers te beschermen en zullen gemaakte fouten door fondsen worden hersteld.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Ik lees in de uitspraak van de rechtbank een bevestiging van de huidige juridische realiteit. Namelijk dat een eenmaal verjaarde vordering in principe niet meer succesvol kan worden ingesteld, zelfs als de schade pas later wordt ontdekt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb geschetst bestaan er diverse waarborgen om fouten zo veel mogelijk te voorkomen en zodra deze ontdekt worden, te corrigeren. Ik verwacht ook dat pensioenfondsen fouten die gemaakt zijn tijdens het invaren en die zij zelf in een laat stadium ontdekken, zullen corrigeren.
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Ik heb begrip voor de zorgen van de vragenstellers over of deelnemers voldoende handelingsperspectief hebben, in geval fouten pas laat worden opgemerkt. Hierbij moet in de praktijk een balans worden gevonden tussen het belang van de individuele deelnemer en dat van het collectief van deelnemers.
Ik wil hierbij benadrukken dat bij administratieve fouten rond pensioenopbouw of invaren geldt dat de pensioenuitvoerder wettelijk gehouden is tot herstel zodra een fout aan het licht komt, mits dit nog uitvoerbaar is. De Wtp benadrukt daarbij het belang van zorgvuldige communicatie en datakwaliteit en spoort deelnemers expliciet aan om fouten te melden. In dat kader biedt de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar uit artikel 3:310 BW nog voldoende ruimte: die termijn gaat namelijk pas lopen vanaf het moment dat een deelnemer daadwerkelijk bekend is met de schade én de partij die daarvoor aansprakelijk is. Deelnemers behouden dus in beginsel zeer ruime gelegenheid om bij ontdekking van een fout een vordering in te stellen. Dat kan uiteraard direct via een gang naar de rechter, maar de reguliere contactkanalen met de uitvoerders, alsook de interne en/of de externe klachtenprocedures staan hiervoor ook open. De hiervoor geschetste wijze biedt naar mijn mening voldoende evenwicht tussen de actieve herstelverantwoordelijkheid van de uitvoerder en een reële reactietermijn voor deelnemers.
Voor het in de vraag geopperde instrument zie ik op dit moment geen aanleiding. Allereerst als de verlenging naar 30 jaar zou plaatsvinden, dan blijft ook dit een harde termijn waar bij echte onwetendheid na 30 jaar herstel eveneens niet mogelijk is. Zowel in de bredere jurisprudentie als in deze specifieke uitspraak, wordt het bestaan van verjaringsregels bovendien gerechtvaardigd vanuit de balans in rechtszekerheid voor enerzijds de individuele deelnemer en anderzijds de pensioenuitvoerder en daarmee voor het fondscollectief. Die rechtvaardiging is er ook in gelegen dat door (groot) tijdsverloop het niet meer goed mogelijk is voor een partij om zich tegen een aansprakelijkstelling te verweren.
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel 59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Mij is onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Artikel 59 Pw sluit niet uit dat een deelnemer die een uitkering ontvangt, maar meent dat zijn transitieaanspraak te laag is vastgesteld, daartegen in rechte kan opkomen. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het uiteindelijk aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van deelnemers in dit opzicht te versterken?
Ik vind het in dit licht van groot belang dat deelnemers goed worden meegenomen in deze pensioentransitie en goed begrijpen wat er met hun pensioenaanspraken gebeurt. Ik onderken namelijk dat deelnemers, zeker jongeren en slapers, afhankelijk zijn van de juistheid van gegevens en informatie in de keten. En dat bij onvolkomenheden of fouten herstel soms pas laat mogelijk blijkt. Recent heb ik daarom een aantal aanvullende maatregelen aangekondigd om deelnemers beter te betrekken en te informeren. Daarnaast vind ik het zoals in de eerdere beantwoording van groot belang dat er veel aandacht is voor het voorkomen en herstellen van fouten, zodat een gang naar de rechter niet noodzakelijk hoeft te zijn. In dat kader zijn ook de reeds getroffen maatregelen van rechtsbescherming van groot belang. Deze zien toe op de wettelijke eisen van de interne geschilbeslechting en de verplichte aansluiting van een pensioenuitvoerder bij de externe geschilbeslechting.
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Het is in beginsel een taak van de pensioenuitvoerder om het verwachte pensioen van deelnemers te berekenen. Gegevens die onderdeel zijn van een berekening zoals fondsspecifieke sterftetafels, toedelingsparameters, projectierendementen en herverdelingsmechanismen zijn enerzijds vaak actuarieel complex en in onderling samenhang toegepast. Dit maakt het ook op zich nagenoeg onmogelijk om de berekening zelfstandig te reconstrueren. Deelnemers hebben wel de mogelijkheid om het fonds te vragen de voor hen geldende bedragen na te rekenen en uit te leggen. Daarnaast zie ik binnen de sector toenemende aandacht voor begrijpelijke informatie en voor tools waarmee deelnemers meer inzicht kunnen krijgen in de herkomst en werking van hun persoonlijk pensioenvermogen. Daarmee kan enerzijds het vertrouwen van deelnemers worden behouden en anderzijds recht worden gedaan aan de uitgangspunten waar ik veel waarde aan hecht, namelijk transparantie en individuele rechtsbescherming binnen een collectief systeem.
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) – wél rechten kunnen ontlenen?
Met de vragen stellers deel ik het belang dat deelnemers bij een omvangrijke stelselwijziging als het invaren heldere en controleerbare informatie over hun pensioenaanspraken ontvangen. Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven hecht ik er daarom aan dat bij fouten in de administratie de uitvoerders deze corrigeren. In dit verband zie ik ook het belang van de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar wat ik nader heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6.
Voor het voorstel om afdwingbare rechten aan het UPO te kunnen ontlenen, zie ik echter geen mogelijkheden. Hoofdregel is en blijft dat het pensioenreglement leidend is. Aan de hand daarvan worden pensioenaanspraken bepaald. Deze aanspraken zijn echter niet statisch, wat ook in de jurisprudentie meerdere keren is bevestigd. Wijzigingen in de persoonlijke situatie van mensen, die soms ook door de werkgever niet of niet op tijd worden doorgegeven, kunnen veelal al leiden tot wijzigingen in de op te bouwen dan wel opgebouwde pensioenaanspraken. Daarom is het jaarlijks te verstrekken UPO een cijfermatige persoonlijke uitwerking, die niet onveranderbaar vaststaat.
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Ik vind het van belang dat pensioenuitvoerders nu, tijdens de transitie, extra aandacht besteden aan de juistheid van hun administratie en deelnemers blijven oproepen om dit te controleren. Ik zie namelijk dat pensioenfondsen deelnemers steeds meer op expliciete wijze, bijvoorbeeld via de website bij het inloggen op de mijnomgeving, oproepen om gegevens die bij een pensioenfonds bekend zijn te controleren en wijzigingen door te geven. Dit sluit niet alleen aan bij hun herstelplicht, voor zoverre correctie feitelijk nog mogelijk is, maar ook bij de zorgplicht om deelnemers in begrijpelijke taal wegwijs te maken in hun pensioenpositie. Ik wil met de sector overleggen op welke wijze zij dit nog meer onder de aandacht kunnen brengen. Op de website pensioenduidelijkheid.nl zal hier in ieder geval extra aandacht aan worden besteed.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
U heeft de antwoorden zo spoedig mogelijk na de uitstelbrief ontvangen.
Het bericht ‘Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is een stijging van de kosten van de grootste vijf pensioenfondsen met 20% door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wat u betreft een acceptabele stijging? Zo ja, waarom?
Een grote stelselwijziging gaat logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In de memorie van toelichting (MvT) van de Wtp staat dat de implementatiekosten gemiddeld voor de gehele transitie ongeveer vijf miljoen euro per pensioenfonds bedragen, in totaal betreft dit circa € 1 miljard euro. De stijging van de kosten zoals gerapporteerd in de jaarverslagen past binnen deze raming. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze geconstateerde kostenstijging niet alleen het gevolg is van de kosten voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Immers, veel pensioenfondsen grijpen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van bijvoorbeeld datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. De kosten die hiermee gepaard gaan, hadden ook zonder deze transitie gemaakt moeten worden. Op basis van de huidige inzichten is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat de jaarlijkse kosten per deelnemer van gemiddeld € 120 rechtstreeks ten koste gaan van de deelnemer door ofwel een lager pensioen of een hogere pensioenpremie?
De kosten voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel worden in principe uit het daarvoor gereserveerde vermogen gehaald, het collectieve pensioenvermogen. Dat betekent dat deelnemers indirect meebetalen aan de kosten. Daar staat tegenover dat de huidige en ook toekomstige pensioendeelnemers er een ander pensioenstelsel en een andere pensioenregeling voor terugkrijgen. In het licht van de verbeteringen die de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel brengt, vind ik een incidentele kostenstijging aanvaardbaar.
Hoe wenselijk is het volgens u voor de bestaanszekerheid van pensioendeelnemers dat de kosten voor pensioenuitvoering sterker stijgen dan de inflatie?
Dat de kosten voor pensioenuitvoering als gevolg van de incidentele transitiekosten stijgen, is voorzien. Deze kosten komen ten laste van het collectieve pensioenvermogen van het pensioenfonds. Daarom is het van belang dat pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten, deze kritisch evalueren en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Is het volgens u aan de deelnemers uit te leggen dat een pensioenfonds pas in het boekjaar 2027 terugkeert naar «een acceptabel kostenniveau»? Zo ja, op welke wijze?
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel betreft een grote stelselwijziging, waar de nodige voorbereiding en bijbehorende werkzaamheden mee gepaard gaan. Daarnaast grijpen veel pensioenfondsen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. Mede afhankelijk van het transitiemoment van een pensioenfonds worden de kosten die hiermee gepaard gaan, gespreid in de tijd. Het ligt dan ook voor de hand dat de kosten die een pensioenfonds maakt in het kader van de transitie, pas na de afronding van de transitie weer stabiliseren. Hoe de kosten zich dan verhouden tot de kosten voor transitie, is mede afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt. De hoogte van de kosten worden immers onder andere bepaald door het geboden serviceniveau, de complexiteit c.q. maatwerkopties van de pensioenregeling en de beleggingsstrategie.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor pensioenuitvoering per jaar vanaf 2023?
De kosten voor pensioenuitvoering (de uitvoeringskosten) zijn te onderscheiden in pensioenbeheerkosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Uit het meest recente rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell blijkt dat de totale uitvoeringskosten van alle pensioenfondsen in 2023 € 8,4 miljard bedroegen, bijna 13% minder dan in 2022.2 , 3 Deze daling van bijna € 1,2 miljard wordt nagenoeg volledig veroorzaakt door de prestatievergoedingen (kosten vermogensbeheer), die € 0,9 miljard lager waren dan in 2022. De transactiekosten daalden met € 0,3 miljard. De pensioenbeheerkosten stegen daarentegen met ruim € 0,1 miljard. Het volgende rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell, over de uitvoeringskosten in 2024, verschijnt naar verwachting in het najaar van 2025. Over deze nieuwe cijfers, samen met de informatie van de toezichthouders en de informatie uit de volgende transitiemonitor, wordt u via de voortgangsrapportage monitoring Wtp (winter »26) geïnformeerd.
In hoeverre is het volgens u nog realistisch dat de totale kosten van de transitie uit zullen komen op maximaal € 1 miljard, als de kosten voor pensioenuitvoering voor alleen de grootste vijf pensioenfondsen afgelopen jaar al zijn opgelopen naar in totaal € 637,2 miljoen?
Een grote stelselwijziging gaat zoals gezegd logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De raming van de extra kosten als gevolg van de implementatie van de Wtp bedraagt, zoals in de MvT is toegelicht, ongeveer € 1 mld. Dit betreft een geaggregeerde raming van alle genoemde handelingen in het kader van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De kosten verschillen per pensioenuitvoerder en hangen onder andere af van complexiteit van het fonds, de complexiteit van de bestaande en gewijzigde pensioenregeling en de wijze waarop de transitie wordt ingevuld. Uit het eerdergenoemde rapport van Bell uit 2024 blijkt dat van 93 pensioenfondsen bekend is hoeveel uitvoeringskosten in 2023 waren toe te rekenen aan de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor deze 93 fondsen was hiermee een bedrag van ruim € 90 miljoen gemoeid. Indien deze kosten worden doorgetrokken naar alle pensioenfondsen (circa 200 pensioenfondsen) gedurende de transitieperiode van 5 jaar, komt dit dan nagenoeg overeenkomt met de inschatting van € 1 miljard. Aanvullend blijkt uit de nieuwste nog te verschijnen transitiemonitor Wtp dat de incidentele transitiekosten in een aantal gevallen hoger uitpakt dan initieel verwacht. Deze stijging is veelal verklaarbaar als gevolg van bijvoorbeeld de samenloop met andere ontwikkelingen zoals de overstap naar een andere pensioenuitvoeringsorganisatie en eventuele kosten die altijd al gemaakt hadden moeten worden waaronder het op orde brengen van de eerdergenoemde datakwaliteit. Daarnaast wordt dit beeld door sommige pensioenuitvoeringsorganisaties weer genuanceerd. Zo gaf APG aan dat slechts 11 euro op het conto van de transitiekosten kwam en dat de kosten voor de reguliere dienstverlening in reële termen daalden.4 Samenvattend, op basis van de huidige inzichten is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger gaan uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel dat niet ingeschat kan worden hoe hoog de transitiekosten uiteindelijk zullen uitvallen?
Uw opvatting dat er geen inschatting gemaakt kan worden van de hoogte van de uiteindelijke transitiekosten deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangeven, is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen. Wel merk ik op dat in de uitvoeringspraktijk een evident onderscheid of kosten worden gemaakt enkel vanwege de transitie of dat de kosten sowieso zouden worden gemaakt, niet altijd mogelijk is.
Hoe bent u voornemens om pensioenfondsen een duidelijker onderscheid te laten maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wet toekomst pensioenen en kosten voor vernieuwing en onderhoud van de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt?
Aangezien het onderscheid in de uitvoeringspraktijk tussen aan de transitie gerelateerde kosten en kosten die daar los van staan niet altijd duidelijk is te maken, ben ik niet voornemens om pensioenfondsen hiertoe te verplichten. Dit zou leiden tot schijnprecisie, die niet tot nieuwe inzichten of kostenbeheersing leidt, maar wel de administratieve lasten opdrijft. Wel vind ik het, zoals eerder afgesproken met uw Kamer, belangrijk om met elkaar de vinger aan de pols te houden. In de voortgangsrapportage monitoring Wtp ga ik dan ook nader in op uitvoeringskosten en de verwachte ontwikkeling daarvan. Daarnaast is in de pensioenwet een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch evalueren, en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren. Dit komt de transparantie over dit onderwerp ten goede. Daarnaast zorgt een goede verantwoording ervoor dat de discussie op de juiste manier gevoerd wordt; niet alleen over de hoogte van de kosten, maar juist ook over de hoogte in relatie tot wat de deelnemer hiervoor terugkrijgt.
Bent u bekend met het artikel «Van Hijum kritisch op aangenomen Kamermotie over minimumjeugdloon» van het IJmuider Courant?1
Waarom koos het kabinet ervoor om de verhoging pas per 1 januari 2027 in te laten gaan, terwijl de verkenning laat zien dat jongeren nu onvoldoende kunnen rondkomen van het huidige minimumjeugdloon?
De verkenning laat zien dat jongeren nu onvoldoende kunnen rondkomen van het huidige minimumjeugdloon, de wens vanuit de Kamer is om dit daarom per 1 januari 2026 te verhogen, kunt u aangeven waarom het kabinet ervoor kiest om het per 1 januari 2027 te verhogen?
Kunt u uitleggen waarom u kiest voor de dekking sociale ontwikkelbedrijven en niet voor andere dekking waar de motie Dassen c.s.2 juist ruimte voor geeft?
Kunt u uitleggen waarom de sociale ontwikkelbedrijven genoemd worden in het artikel van de Ijmuider Courant terwijl het dictum van de motie stelt om de middelen te vinden op de gehele SZW- begroting? Waarom ziet u af van de in de verkenning opgestelde staffelverhoging van 30%-40%-50%-60%-70%-80%-90%?
Uit de beslisnota komt naar voren dat er een separate nota is verstuurd over de (on)uitvoerbaarheid van de motie en de mogelijke handelsperspectieven, kunt u aangeven wat hier instaat? Zo niet, kunt u de contouren geven van de handelsperspectieven?
Bent u voornemens om het tweede verzoek in de breed aangenomen motie Dassen c.s. uit te voeren, waarin wordt verzocht om de staffelverhoging per 2026 in te laten gaan in plaats van het kabinetsvoornemen om het per 2027 te doen? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de analyse dat de door het kabinet voorgestelde staffelverhoging (62,5%-75%-87,5%) nog steeds onder het door de verkenning bepleite niveau van 70%-80%-90% ligt? Terwijl de verkenning als optie de staffelverhoging van 40%-50%-60%-70%-80% en 90% heeft berekend? Waarom kiest u ervoor om af te wijken van het advies van de verkenning en de wens van de Kamer?
Bent u van mening dat de van de door het kabinet voorgestelde verhoging voldoende is voor jongeren? Zo ja, waarom? En zo niet kunt u uitleggen waarom u jongeren geen eerlijke loon aanbiedt?
Hoe verhoudt de keuze voor een verhoging pas in 2027 zich tot het uitgangspunt van het kabinet om bestaanszekerheid te versterken en schuldenproblematiek bij jongeren te voorkomen?
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Staat de aangenomen motie Westerveld-Patijn1 op uw netvlies waarin de regering wordt verzocht om samen met belangenorganisaties, vakbonden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties een passende regeling uit te werken voor ouders van ernstig zieke kinderen, zodat zij langdurig ziekteverlof kunnen aanvragen met behoud van hun arbeidsovereenkomst?
Wat is de huidige stand van zaken van de uitvoering van deze motie, met oog op de val van het kabinet? Gaat u hiermee door?
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders in loondienst momenteel slechts twee weken per jaar gedeeltelijk doorbetaald zorgverlof krijgen, ook als hun kind ernstig ziek is? Hoe beoordeelt u het feit dat zij daarna slechts zes weken extra verlof kunnen opnemen, en ook nog onbetaald?
Bent u ermee bekend dat zowel ouders, professionals, werkgevers als zorgverzekeraars aangeven dat het gebrek aan een goede regeling een knelpunt is en dat een goede regeling veel gedoe en zorgen bespaart?
Bent u ervan op de hoogte dat ouders in sommige gevallen gedwongen worden om te kiezen tussen hun gezinsinkomen en het zorgen voor hun ernstig zieke kind? Bent u ervan op de hoogte dat deze ouders vaak financiële problemen ervaren omdat zij niet (full-time) kunnen werken? Deelt u de opvatting dat hier wat aan gedaan moet worden?
Bent u bekend met het wetenschappelijk artikel «Werkende ouders met ernstig zieke kinderen; klem tussen arbeid en zorg(en)»2? Hoe duidt u de conclusies uit dit artikel, waaronder dat de ouder de plicht en het recht heeft om een minderjarig kind te verzorgen en op te voeden?
Bent u het ermee eens dat ook uit het Kinderrechtenverdrag en het VN-verdrag de verplichting voortkomt voor de Nederlandse overheid om ouders in staat te stellen voor hun kinderen te zorgen?
Bent u bereid om, vooruitlopend op een nieuw verlofstelsel, met spoed te kijken naar tijdelijke maatregelen die gezinnen met ernstig zieke kinderen meer ademruimte kunnen bieden?
Kunt u toezeggen dat de Kamer uiterlijk voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voortgang, inclusief een concreet tijdpad, betrokken partijen en eventuele obstakels in de totstandkoming van de regeling?
De vertraging van het UWV-onderzoek naar de beoordeling van postcovid-patiënten |
|
Ilse Saris (CDA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV-onderzoek naar beoordeling postcovid-patiënten vertraagd: «Geen gevoel van urgentie»»?1
Wat vindt u ervan dat het onderzoek naar hoe mensen met postcovid zijn beoordeeld door het UWV met bijna een jaar is vertraagd, ondanks eerdere toezeggingen om haast te maken? Deelt u de mening dat patiënten met post-covid hier niet op kunnen wachten, gezien de grote impact wanneer zij geen of onvoldoende WIA-uitkering ontvangen?
Klopt het dat pas in april 2025 is gestart met het verzamelen van gegevens, terwijl de signalen over problematische beoordeling van post-covid patiënten al langer bekend waren?
Herkent u het geschetste beeld dat er binnen het UWV weinig urgentie lijkt te zijn om dit probleem aan te pakken, ondanks herhaalde oproepen van patiëntenorganisaties, artsen en de Kamer?
Welke acties zijn in gang gezet sinds in juli 2024 bekend werd dat de medische gegevens van long-covid patiënten onvoldoende werden meegewogen bij de aanvraag voor een WIA-uitkering?2 Is er sindsdien iets veranderd aan de bij- en nascholing van verzekeringsartsen over post-covid en andere post-acute infectieussyndromen?
Hoe wordt voorkomen dat mensen met post-covid klachten in financiële problemen raken omdat zij geen of onvoldoende uitkering ontvangen?
Deelt u de zorgen van patiëntenorganisaties en artsen dat het UWV de complexiteit van post-covid klachten structureel onderschat en dat dit het afgelopen jaar nauwelijks aantoonbaar verbeterd is?
Hoeveel mensen met post-covid klachten zijn sinds 2021 beoordeeld voor een WIA-uitkering en hoeveel daarvan zijn (gedeeltelijk) afgewezen? Hoeveel van deze afwijzingen zijn later herzien of aangevochten?
In hoeverre heeft het grote tekort aan UWV-keuringsartsen3 invloed op de (her)keuring van post-covid patiënten? Kunt u aangeven of deze groep mensen hierdoor nog langer moet wachten op een eerlijke beoordeling?
Is de standaard Duurbelastbaarheid uit 2015 wat u betreft nog actueel genoeg? Klopt het dat moeilijk te objectiveren aandoeningen zoals longcovid, ME/CVS en andere postvirale aandoeningen ontbreken in de huidige richtlijn? Zo ja, betekent dit wat u betreft dat de richtlijn herzien moet worden?
Bent u bereid om, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek, te kijken naar tijdelijke aanpassingen in het beoordelingskader van het UWV, waarbij bijvoorbeeld het oordeel van de behandelend arts zwaarder weegt?
Deelt u de mening dat een structurele oplossing nodig is voor de erkenning en beoordeling van postvirale aandoeningen, en dat deze problematiek breder speelt dan alleen bij post-covid? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Long Covid Nederland en PostCovid NL om in gesprek te gaan om de problemen gezamenlijk aan te pakken?
Het bericht ‘Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve»?1
Kunt u bevestigen dat in de Wet toekomst pensioenen expliciet staat dat de solidariteitsreserve niet mag worden gebruikt voor deling van operationele kosten?
Klopt het dat pensioenfonds APG is ingevaren terwijl in hun transitie- en implementatieplan staat dat ze de solidariteitsreserve willen kunnen inzetten om operationele tekorten aan te vullen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat dit in strijd is met de huidige Wet toekomst pensioenen?
Wat zijn de beweegredenen om het wettelijk mogelijk te maken dat de operationele buffer mag worden aangevuld vanuit de solidariteitsreserve, ondanks dat dit uitgebreid is besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen?
Kunt u bevestigen dat een aantal pensioenuitvoerders een niet-toegestane rekenmethode bij het toedelen van overrendement gebruikt?2
Wat zegt het volgens u over de betrouwbaarheid van de pensioenwet- en regelgeving dat fondsen gewoon mogen invaren als het niet mogelijk blijkt te zijn om de rekenmethode voor het invaren aan te passen terwijl dit volgens De Nederlandsche Bank een overtreding van de geldende wet- en regelgeving is?
Herkent u een patroon in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel waarin weeffouten in de wetgeving steeds vaker naar voren komen? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de mening dat pensioenwet- en regelgeving betrouwbaar moet zijn én moet aansluiten op de werkelijkheid in de praktijk? Zo niet, waarom niet?
Hoe wenselijk acht u het dat er invaarbesluiten worden gegeven door DNB aan pensioenfondsen die feitelijk gezien niet aan de wet voldoen?
Jongeren werkzaam in de bollenteelt |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat jongeren van 13 tot 18 jaar werkzaam mogen zijn in de bollenteelt, bijvoorbeeld bij het wassen, sorteren of verpakken van bloembollen?
Kunt u bevestigen dat het wettelijk is toegestaan dat jongeren onder de 18 werkzaamheden verrichten in de agrarische sector, mits zij niet direct in aanraking komen met gevaarlijke stoffen?
Hoeveel jongeren onder de 18 zijn werkzaam in de bollenteelt? Heeft u hier landelijke of regionale cijfers van? Klopt het dat veel jongeren ook deze zomer weer vakantiewerk doen in de bollenteelt?
Wordt er bij inspecties aspecifiek gekeken naar de aanwezigheid van jongeren op werkplekken in de bollenteelt en de aard van hun werkzaamheden?
Kunt u aangeven onder welke omstandigheden jongeren worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen, ook als zij er niet direct mee werken, bijvoorbeeld via contact met behandelde bollen of residuen in de lucht?
Zijn er onderzoeken bekend over de gezondheidsrisico’s voor werknemers – en specifiek jongeren – in de bollenteelt waar (veel) gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt?
Kunt u toelichten waarom jongeren wel mogen werken met bloembollen, ook als deze behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen, terwijl ze volgens de wet niet met giftiger gevaarlijke stoffen mogen werken?
Vindt u het aannemelijk dat jongeren die bollen wassen of sorteren toch indirect blootgesteld kunnen worden aan restanten van gewasbeschermingsmiddelen?
Is er sprake van een grijs gebied in de regelgeving waarin jongeren niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die eerder met deze stoffen behandeld zijn?
Worden bedrijven in de bollenteelt verplicht om voorafgaand aan het werk jongeren te informeren over mogelijke risico’s, en zo ja, hoe wordt dit geborgd?
In hoeverre wordt bij het opstellen van arbeidstijden en werkomstandigheden voor jongeren in de bollenteelt rekening gehouden met cumulatieve blootstelling aan chemische middelen?
Wat is de rol van de Arbeidsinspectie bij het controleren van jongerenwerk in sectoren met (mogelijk) giftige residuen, zoals de bloembollenteelt?
Bent u bereid te onderzoeken of de huidige regelgeving rondom vakantiewerk en jongerenarbeid voldoende bescherming biedt tegen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk?
Bent u het ermee eens dat jongeren extra beschermd dienen te worden tegen gezondheidsrisico’s in het algemeen en van chemische stoffen in het bijzonder en dat zij hier op hun werkplek niet mee te maken mogen krijgen?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin jongeren wettelijk niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die zulke stoffen bevatten of bevatten hebben – en vindt u dat dit aanleiding is voor nadere regelgeving of verduidelijking?
Bent u bereid deze vragen, ook gezien de vragen ten aanzien van vakantiewerk, nog voor het zomerreces te beantwoorden?
De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.
Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken» en de reactie hierop van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe beoordeelt u deze berichtgevingen?1, 2
Klopt het dat cognitieve gedragstherapie (CGT) in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uit de richtlijnen voor ME/CVS is geschrapt vanwege het risico op verslechtering van de klachten bij patiënten, met name door post-exertionele malaise? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de behandeling van ME/CVS in Nederland gehad? En hoe verhouden eventuele nieuwe inzichten in het buitenland zich tot de Nederlandse richtlijnen?
Klopt het dat de Gezondheidsraad in 2018 adviseerde dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie soms, maar te vaak niet een adequate behadeling is voor ME/CVS? Zo ja, hoe is hierop gereageerd door het werkveld en patiënten(organisaties)?
Zijn er bij u signalen bekend over de zorgen en twijfels van ouders over de huidige therapieën voor kinderen met ME/CVS? Wat wordt er gedaan om de zorgen bij deze ouders weg te nemen?
Hoe wordt momenteel geborgd dat jonge patiënten en hun ouders volledig worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s van CGT bij ME/CVS?
Bent u op de hoogte van signalen dat ouders die CGT voor hun kind weigeren of hierover van mening verschillen met artsen, soms worden geconfronteerd met meldingen bij Veilig Thuis? Hoe vaak komt dit voor?3
Klopt het dat het principe van Samen Beslissen ook bij kinderen met ME/CVS leidend is, en behandeldoelen en -keuzes dus altijd in overleg tussen ouders, arts en (indien mogelijk) het kind tot stand komen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de zorgen van ouders over CGT als behandelmethode bij ME/CVS een eventuele meldingen die hieruit voortvloeien bij Veilig Thuis?
Is een aparte categorie richtlijnen voor Post-Acute Infectiesyndromen, zoals ME/CVS en long covid wat u betreft nodig om artsen te helpen post-exertionele malaise beter te herkennen?
Op welke manieren wordt er op dit moment geïnvesteerd in biomedisch onderzoek naar ME/CVS bij kinderen en jongeren in Nederland?
Deelt u de mening dat kennis die wordt opgedaan in post covid expertisecentra bij kan dragen aan de kennis over en behandelmethoden voor ME/CVS? Zo ja, hoe bevordert u deze uitwisseling?
Op welke manieren krijgen artsen ondersteuning in het toepassen van nieuwe inzichten en behandelmethodes bij ME/CVS of voor het herkennen van dit ziektebeeld? Is deze ondersteuning wat u betreft voldoende? Hoe kan deze ondersteuning verder verbeterd worden zodat nieuwe wetenschappelijke inzichten sneller kunnen worden toegepast?
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
Bent u bekend met de berichten «Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: onverantwoord» en «Manon wachtte 7 maanden op darmoperatie: impact van darmziekte wordt onderschat»?1, 2
Wat is uw reactie op de bevinding van het MDL Fonds dat de gemiddelde wachttijd voor operaties bij mensen met chronische darmontsteking 22 weken is in plaats van de norm van 7 weken, die wordt gesteld op basis van de «Treeknorm» van 7 weken voor niet-spoedeisende zorg, die is vastgesteld door artsen en zorgverzekeraars?
Bent u op de hoogte van de grootte van deze groep patiënten met ernstige, niet-omkeerbare darmschade en soms levensbedreigende ziekteverschijnselen zoals sepsis, peritonitis (buikvliesonsteking) en ernstige vernauwingen die op de wachtlijst staan voor een operatie?
Deelt u de analyse van de directeur van het MDL Fonds dat de wachttijden «Onverantwoord lang» zijn en dat 22 weken «echt veel te lang voor mensen die zo ziek zijn dat ze levensbedreigende complicaties hebben»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet hier volgens u aan gedaan worden en wat kunt u hierin betekenen?
Waarom wordt er geen goede landelijke registratie bijgehouden voor patiënten die lijden aan de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa (IBD-patiënten)?
Bent u bereid om het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) te vragen om een registratie te gaan bijhouden van deze specifieke groep patiënten?
Is het u bekend of er een normering bestaat voor aanvaardbare wachttijden voor een operatie voor IBD-patiënten?
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zicht op de duur van de wachttijd voor een operatie voor deze groep patiënten van gemiddeld vijf maanden, die kan oplopen tot een jaar?
Houdt de IGJ, gezien de ernst van het ziektebeeld bij een opvlamming en de ondraaglijke pijn die vrijwel niet te bestrijden is, toezicht op het handhaven van de algemene Treeknorm voor niet-spoedeisende zorg van maximaal zeven weken wachttijd voor een operatie voor deze specifieke groep patiënten?
Zo nee, bent u bereid om de IGJ te vragen om toezicht te gaan houden, of te verbeteren, opdat de Treeknorm voor deze groep patiënten wordt gehaald?
Hoe beoordeelt u het voorstel van MDL Fonds om operaties voor patiënten met chronische darmziekten op te nemen in de OK-programma’s van ziekenhuizen, en om de registratie bij deze groep te verbeteren? En bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties en hierover de Kamer voor het einde van jaar over te informeren?
De uitputtingsziekte ME/CVS |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over therapieën voor de ziekte ME/CVS en de twijfel die steeds breder ontstaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën1 en het leed dat jonge patiënten met ME/CVS en hun ouders ervaren door dwang op behandelingen die soms schadelijk zijn?
Wat is de internationale wetenschappelijke consensus over effectieve behandeling van ME/CVS bij kinderen, in het bijzonder over de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT)?
Waarom wordt CGT niet toegepast bij kinderen met long covid maar wel bij kinderen met ME/CVS?
Als de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) in haar reactie benoemt dat CGT voor meer dan de helft van de kinderen een effectieve behandelvorm is, bedoelt de NVK dan dat dit een ondersteunende therapie kan zijn om met ME/CVS om te gaan, of ziet zij het CGT ook als therapie om de energiegrenzen van patiënten op te zoeken/op te rekken?
Op welke manier is het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 over ME/CVS verwerkt in de richtlijnen van artsen? Waarom is het advies dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie geen adequate behandeling is, niet op die manier in de richtlijnen teruggekomen?
Is bij u bekend hoeveel minderjarige patiënten CGT hebben ontvangen die schade toebracht aan hen? Zo nee, bent u bereid zich daarover te laten informeren, door bijvoorbeeld patiëntenverenigingen?
Bent u bekend met de onterechte meldingen die aan Veilig Thuis zijn gedaan als ouders hun kinderen geen CGT willen laten volgen? Wat is uw reactie daarop in het licht van de twijfel die er bestaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën?
Herkent u dat ME/CVS net als onder andere long covid en q-koorts een post-acuut infectiesyndroom is (PAIS)?
Op welke manier wilt u inzichten die er momenteel over de behandeling van long covid zijn en worden opgedaan, bijvoorbeeld dat inspanning eerder tot verslechtering van de conditie leidt dan verbetering, laten toepassen op de behandelrichtlijnen van ME/CVS?
Wilt u in gesprek gaan met de NVK over het aanpassen van de richtlijnen ten aanzien van de behandeling van ME/CVS?
Kunt u toelichten wat de uitwerking is van het amendement Drost2, dat middelen vrijmaakte voor extra biomedisch onderzoek naar de ziekte ME/CVS?
Het bericht ‘Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is een stijging van de kosten van de grootste vijf pensioenfondsen met 20% door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wat u betreft een acceptabele stijging? Zo ja, waarom?
Een grote stelselwijziging gaat logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In de memorie van toelichting (MvT) van de Wtp staat dat de implementatiekosten gemiddeld voor de gehele transitie ongeveer vijf miljoen euro per pensioenfonds bedragen, in totaal betreft dit circa € 1 miljard euro. De stijging van de kosten zoals gerapporteerd in de jaarverslagen past binnen deze raming. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze geconstateerde kostenstijging niet alleen het gevolg is van de kosten voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Immers, veel pensioenfondsen grijpen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van bijvoorbeeld datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. De kosten die hiermee gepaard gaan, hadden ook zonder deze transitie gemaakt moeten worden. Op basis van de huidige inzichten is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat de jaarlijkse kosten per deelnemer van gemiddeld € 120 rechtstreeks ten koste gaan van de deelnemer door ofwel een lager pensioen of een hogere pensioenpremie?
De kosten voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel worden in principe uit het daarvoor gereserveerde vermogen gehaald, het collectieve pensioenvermogen. Dat betekent dat deelnemers indirect meebetalen aan de kosten. Daar staat tegenover dat de huidige en ook toekomstige pensioendeelnemers er een ander pensioenstelsel en een andere pensioenregeling voor terugkrijgen. In het licht van de verbeteringen die de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel brengt, vind ik een incidentele kostenstijging aanvaardbaar.
Hoe wenselijk is het volgens u voor de bestaanszekerheid van pensioendeelnemers dat de kosten voor pensioenuitvoering sterker stijgen dan de inflatie?
Dat de kosten voor pensioenuitvoering als gevolg van de incidentele transitiekosten stijgen, is voorzien. Deze kosten komen ten laste van het collectieve pensioenvermogen van het pensioenfonds. Daarom is het van belang dat pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten, deze kritisch evalueren en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Is het volgens u aan de deelnemers uit te leggen dat een pensioenfonds pas in het boekjaar 2027 terugkeert naar «een acceptabel kostenniveau»? Zo ja, op welke wijze?
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel betreft een grote stelselwijziging, waar de nodige voorbereiding en bijbehorende werkzaamheden mee gepaard gaan. Daarnaast grijpen veel pensioenfondsen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. Mede afhankelijk van het transitiemoment van een pensioenfonds worden de kosten die hiermee gepaard gaan, gespreid in de tijd. Het ligt dan ook voor de hand dat de kosten die een pensioenfonds maakt in het kader van de transitie, pas na de afronding van de transitie weer stabiliseren. Hoe de kosten zich dan verhouden tot de kosten voor transitie, is mede afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt. De hoogte van de kosten worden immers onder andere bepaald door het geboden serviceniveau, de complexiteit c.q. maatwerkopties van de pensioenregeling en de beleggingsstrategie.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor pensioenuitvoering per jaar vanaf 2023?
De kosten voor pensioenuitvoering (de uitvoeringskosten) zijn te onderscheiden in pensioenbeheerkosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Uit het meest recente rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell blijkt dat de totale uitvoeringskosten van alle pensioenfondsen in 2023 € 8,4 miljard bedroegen, bijna 13% minder dan in 2022.2 , 3 Deze daling van bijna € 1,2 miljard wordt nagenoeg volledig veroorzaakt door de prestatievergoedingen (kosten vermogensbeheer), die € 0,9 miljard lager waren dan in 2022. De transactiekosten daalden met € 0,3 miljard. De pensioenbeheerkosten stegen daarentegen met ruim € 0,1 miljard. Het volgende rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell, over de uitvoeringskosten in 2024, verschijnt naar verwachting in het najaar van 2025. Over deze nieuwe cijfers, samen met de informatie van de toezichthouders en de informatie uit de volgende transitiemonitor, wordt u via de voortgangsrapportage monitoring Wtp (winter »26) geïnformeerd.
In hoeverre is het volgens u nog realistisch dat de totale kosten van de transitie uit zullen komen op maximaal € 1 miljard, als de kosten voor pensioenuitvoering voor alleen de grootste vijf pensioenfondsen afgelopen jaar al zijn opgelopen naar in totaal € 637,2 miljoen?
Een grote stelselwijziging gaat zoals gezegd logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De raming van de extra kosten als gevolg van de implementatie van de Wtp bedraagt, zoals in de MvT is toegelicht, ongeveer € 1 mld. Dit betreft een geaggregeerde raming van alle genoemde handelingen in het kader van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De kosten verschillen per pensioenuitvoerder en hangen onder andere af van complexiteit van het fonds, de complexiteit van de bestaande en gewijzigde pensioenregeling en de wijze waarop de transitie wordt ingevuld. Uit het eerdergenoemde rapport van Bell uit 2024 blijkt dat van 93 pensioenfondsen bekend is hoeveel uitvoeringskosten in 2023 waren toe te rekenen aan de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor deze 93 fondsen was hiermee een bedrag van ruim € 90 miljoen gemoeid. Indien deze kosten worden doorgetrokken naar alle pensioenfondsen (circa 200 pensioenfondsen) gedurende de transitieperiode van 5 jaar, komt dit dan nagenoeg overeenkomt met de inschatting van € 1 miljard. Aanvullend blijkt uit de nieuwste nog te verschijnen transitiemonitor Wtp dat de incidentele transitiekosten in een aantal gevallen hoger uitpakt dan initieel verwacht. Deze stijging is veelal verklaarbaar als gevolg van bijvoorbeeld de samenloop met andere ontwikkelingen zoals de overstap naar een andere pensioenuitvoeringsorganisatie en eventuele kosten die altijd al gemaakt hadden moeten worden waaronder het op orde brengen van de eerdergenoemde datakwaliteit. Daarnaast wordt dit beeld door sommige pensioenuitvoeringsorganisaties weer genuanceerd. Zo gaf APG aan dat slechts 11 euro op het conto van de transitiekosten kwam en dat de kosten voor de reguliere dienstverlening in reële termen daalden.4 Samenvattend, op basis van de huidige inzichten is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger gaan uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel dat niet ingeschat kan worden hoe hoog de transitiekosten uiteindelijk zullen uitvallen?
Uw opvatting dat er geen inschatting gemaakt kan worden van de hoogte van de uiteindelijke transitiekosten deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangeven, is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen. Wel merk ik op dat in de uitvoeringspraktijk een evident onderscheid of kosten worden gemaakt enkel vanwege de transitie of dat de kosten sowieso zouden worden gemaakt, niet altijd mogelijk is.
Hoe bent u voornemens om pensioenfondsen een duidelijker onderscheid te laten maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wet toekomst pensioenen en kosten voor vernieuwing en onderhoud van de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt?
Aangezien het onderscheid in de uitvoeringspraktijk tussen aan de transitie gerelateerde kosten en kosten die daar los van staan niet altijd duidelijk is te maken, ben ik niet voornemens om pensioenfondsen hiertoe te verplichten. Dit zou leiden tot schijnprecisie, die niet tot nieuwe inzichten of kostenbeheersing leidt, maar wel de administratieve lasten opdrijft. Wel vind ik het, zoals eerder afgesproken met uw Kamer, belangrijk om met elkaar de vinger aan de pols te houden. In de voortgangsrapportage monitoring Wtp ga ik dan ook nader in op uitvoeringskosten en de verwachte ontwikkeling daarvan. Daarnaast is in de pensioenwet een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch evalueren, en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren. Dit komt de transparantie over dit onderwerp ten goede. Daarnaast zorgt een goede verantwoording ervoor dat de discussie op de juiste manier gevoerd wordt; niet alleen over de hoogte van de kosten, maar juist ook over de hoogte in relatie tot wat de deelnemer hiervoor terugkrijgt.
Het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat?1
Beseft u dat de huidige werkdruk, slechte werkomstandigheden en magere vergoeding ervoor zorgen dat het vak van kraamverzorger steeds onaantrekkelijker wordt?
Beseft u dat de tekorten in de kraamzorg die daardoor zijn ontstaan ervoor zorgen dat mensen steeds vaker niet de juiste zorg voor hun pasgeboren baby kunnen krijgen?
Beseft u dat het dringend nodig is om zo snel mogelijk de werkdruk, werkomstandigheden en vergoeding te verbeteren voor zorgverleners in de kraamzorg?
Wat bent u van plan om de crisis in de kraamzorg aan te pakken?
Het bericht ‘Zorginstituut: ’Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
Heeft u het bericht Zorginstituut: «Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Wat is volgens u de reden dat farmaceuten vaker onnodig lang een hoge prijs voor dure geneesmiddelen vragen?
Hoeveel meldingen van «evergreening» zijn er tot op heden in 2025 gemeld bij het Zorginstituut? Hoeveel waren dit er in 2024? Welke geneesmiddelen betroffen deze meldingen?
Deelt u de mening dat «evergreening» – bestaande medicijnen aanpassen om onder het patent te blijven zodat er geen concurrentie mogelijk is en de prijs hoog blijft – een slechte ontwikkeling is, en verboden zou moeten worden?
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om «evergreening» te beperken en/of te verbieden? Welke middelen gaat u hiervan inzetten?
Kunt u een reflectie geven op de tegenstelling tussen de belangen van de farmaceutische industrie en die van patiënten die goede en betaalbare geneesmiddelen nodig hebben, en de rol die de farmaceutische industrie heeft ingenomen in ons gezondheidszorgsysteem?
Bent u van mening dat het ontwikkelen en produceren van geneesmiddelen meer in publieke handen zou moeten komen, om de macht van de farmaceutische industrie te breken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Wat is uw reactie op het initiatief van onder andere de SP om tot een Nationaal Onafhankelijk Onderzoekfonds Geneesmiddelen te komen?
Het opleggen van een sectoraal uitzendverbod aan de vlees- en pluimveesector. |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken wat betreft het stoppen van malafide uitzenders in de vlees- en pluimveesector, twaalf maanden na het overleg op 3 juni 2024 met deze sector?
Zoals uit de verkenning blijkt zijn er wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector. Signalen daarover waren mijn voorganger bekend en ook reden om op 3 juni 2024 het gesprek aan te gaan met als intentie om alle misstanden in de vleessector te stoppen. De sector kent een zeer hoog percentage uitzendkrachten. Uit de verkenning blijkt dat het bestaan van een uitzendrelatie de belangrijkste voorspeller is voor het bestaan van overtredingen op arbeidswetten en dat is ook zichtbaar in de wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector.
Naar aanleiding van het gesprek van mijn voorganger hebben de partijen in de roodvlees en pluimveesector de afgelopen twaalf maanden stappen gezet wat betreft goed werkgeverschap. De acties die vorig jaar in juni zijn afgesproken zijn uitgevoerd, maar er kan tevens geconstateerd worden dat herhaling van misstanden daarmee niet is voorkomen. Er zijn door de sector zelf meldpunten opgericht en er wordt door inleners met vragenlijsten gewerkt om na te gaan of een uitzendbureau malafide is. Verder zetten de COV (de Centrale Organisatie voor de Vleessector) en NEPLUVI (de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie) actief in op het leggen van contacten tussen WorkinNL-punten en hun leden. Met de WIN-punten kan onafhankelijke hulp en ondersteuning geboden worden. Dit heeft er o.a. in geresulteerd dat WIN nu bij meerdere bedrijven spreekuur houdt in de kantine. Daarnaast zijn de COV en NEPLUVI toegetreden tot de «Alliantie Work in NL». Dat is de publiek-private samenwerking vanuit project Work in NL. Binnen deze alliantie gaan partijen samen hulp en ondersteuning aan arbeidsmigranten bieden. Denk daarbij aan het begeleiden van werk naar werk, het organiseren van tijdelijke huisvesting en organiseren van taalonderwijs.
Het effect van deze acties is nog onvoldoende zichtbaar. Helaas worden er nog steeds arbeidswetten in de sector overtreden. De Arbeidsinspectie ziet nog steeds malafide gedragingen bij dezelfde uitzendbureaus in de vleessector. Zo meldde de Arbeidsinspectie eind maart dat zij het voornemen hebben om een boete en een last onder dwangsom op te leggen aan een uitzendbureau gespecialiseerd in het roodvlees1. Tijdens een hercontrole van de Arbeidsinspectie constateerden inspecteurs weer overtredingen op de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Zowel bij de Arbeidsinspectie als bij FairWork komen signalen van mogelijke arbeidsmisstanden binnen. De Arbeidsinspectie heeft een flink aantal onderzoeken lopen bij inleners en uitleners, met name in de roodvleessector. Ook publiceerde de Arbeidsinspectie op 11 juni jl. nog over vermoedens van arbeidsuitbuiting bij een uitzendbureau in de vleessector.2
Kunt u bevestigen dat de malafide uitzenders uit de vlees- en pluimveesector in de afgelopen twaalf maanden nog lang niet verdwenen zijn, zoals als doel was gesteld in de brief van 9 december 2024?1
Ja. Er zijn door de sector stappen gezet wat betreft goed werkgeverschap. Echter zijn er geen uitzendbureaus uit de sector verdwenen. Met de uitzendbureaus waarover eerder misstanden zijn gemeld, wordt door de werkgevers/inleners nog steeds samengewerkt. Uit de verkenning blijkt dat er in de onderzoeksperiode sprake was van wijdverbreide en stelselmatige misstanden in de vleessector. Daarnaast komen in de periode erna nog steeds signalen van misstanden binnen. Dit geeft geen aanleiding om te denken dat dit beeld nu is gewijzigd.
Hoeveel malafide uitzenders zijn inmiddels aangepakt en dus niet meer actief, door de sector? Is het beeld van de vlees- en pluimveesector daardoor wezenlijk veranderd?
Brancheverenigingen en inlenende bedrijven in de vleessector hebben met verschillende uitlenende bedrijven gesproken over signalen van malafide gedragingen. Het afgelopen jaar hebben zij gewerkt aan actie uitvoeren om malafide gedragingen tegen te gaan. Ondanks de inzet van de taskforce is het beeld nog niet wezenlijk veranderd. Met name in de roodvleessector blijf ik signalen van arbeidsmisstanden ontvangen (zie antwoord op vraag 1).
De Arbeidsinspectie blijft zich richten op het aanpakken van arbeidsmisstanden in de vleessector. Zij zet daarbij een breed pallet van interventies in, waaronder boetes en – bij recidive – (waarschuwingen) preventieve stilleggingen.
Bent u van mening dat de verbeteringen in de vlees- en pluimveesector nog steeds onvoldoende zijn?
Ja. De sector heeft een aantal concrete stappen gezet om de situatie te verbeteren. Ik zie in delen van de sector een constructieve houding om arbeidsmisstanden te voorkomen. Helaas ontvang ik zoals hierboven beschreven nog steeds signalen vanuit de Arbeidsinspectie en FairWork van arbeidsmisstanden in deze sectoren. De voortgang in de sector is nog niet voldoende. Tegelijkertijd blijf ik in gesprek zodat werkgevers (in- en uitleners) de beoogde verbetering daadwerkelijk gaan realiseren. Ik wil daarbij specifiek aantekenen dat inlenende partijen een cruciale factor zijn, aangezien zij op basis van signalen de samenwerking met malafide partijen kunnen stoppen en ook werkenden in eigen dienst kunnen nemen, zodat zij zekerheid hebben over het juist behandelen van werkenden die voor hen op de werkvloer werken.
Wanneer gaat u weer met de sector in gesprek over de vorderingen?
Vrijdag 20 juni 2025 heb ik weer met de roodvlees-, pluimvee en uitzendsector gesproken. De FNV en CNV sloten ook aan tijdens dit gesprek. Ik heb in dat gesprek aangegeven dat ik zie dat er vorderingen zijn. Deze zijn echter niet voldoende. De afspraak was immers dat er een einde aan de misstanden zou komen, en dat blijkt allerminst het geval.
Gaat u zoals u heeft toegezegd nu zo snel mogelijk een sectoraal uitzendverbod in de vlees- en pluimveesector instellen per algemene maatregel van bestuur (AMvB)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor benadrukt heb, ontvang ik nog steeds te veel signalen over misstanden en overtredingen in de vleessector. De afspraak was dat er een einde moet komen aan deze misstanden. Ik vind het ook belangrijk dat er snel een einde komt aan deze misstanden.
Ik ga daarom ook de amvb voorbereiden en uitwerken zodat het kabinet kan ingrijpen. Werkgevers moeten namelijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de mensen die voor hen op de werkvloer werken. Wegkijken accepteer ik niet. De amvb dient als stok achter de deurwanneer ondanks de gesprekken die ik heb met de sector, misstanden blijven voortbestaan. Het is aan de sector om deze tijd te gebruiken om aantoonbare verbeteringen te realiseren. Het zal dan aan een volgend kabinet zijn om te besluiten deze of deze maatregel moet worden ingezet.
Wanneer verwacht u dat de AMvB die nodig is om een sectoraal uitzendverbod in te stellen klaar is en in werking kan treden?
Een sectoraal in- en uitleenverbod is een zware maatregel die niet zomaar kan worden ingezet. Deze maatregel behoeft ook een degelijke en zorgvuldige voorbereiding waarin er ruimte is een goede afbakening te kiezen (onder meer: welke subsectoren vallen eronder?), en de kosten en baten af te wegen. Dit is ook noodzakelijk om een dergelijke maatregel binnen het proportionaliteitsbeginsel van het Europees recht op te stellen. De schatting is daarom dat het ongeveer 12 maanden duurt totdat een AMvB kan worden ingevoerd.
Kun u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
De ‘NAVO-verplichtingen’ met betrekking tot ‘pandemische paraatheid’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) bent u op de hoogte gesteld van de «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1 Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat het UWV en de SVB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon»5 van 2 juni a.s.?
Het bericht 'Pensioenfonds PME doet honderden bedrijven in de ban' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Pensioenfonds PME doet honderden bedrijven in de ban»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat pensioenfondsen, waaronder PME en ABP, hun beleggingen steeds meer laten bepalen door ideologische motieven, zoals diversiteit, bestuur en klimaat, in plaats van financieel rendement voor hun deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik niet. Een pensioenfonds belegt in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en stelt daartoe het beleggingsbeleid op waarbij financieel rendement en maatschappelijke belangen worden gewogen. Daarom worden wettelijke eisen gesteld aan de beleggingen van pensioenfondsen. Het hiervoor bestaande wettelijk kader laat hierover geen misverstand ontstaan. Dit wordt ook geborgd door het toezicht van DNB.
Hoe verhoudt het handelen van PME zich tot de breed aangenomen motie-Aartsen, waarin is uitgesproken dat pensioenfondsen zich moeten richten op risico en rendement in plaats van politieke of morele afwegingen? Waarom wordt er nog steeds geen werk gemaakt van het tegengaan van ideologische uitsluitingscriteria bij pensioenfondsen?2
Naar aanleiding van de motie Aartsen heb ik het toezichtkader bezien en geconstateerd dat de wet- en regelgeving waar het strategisch beleggingsbeleid van pensioenfondsen aan moet voldoen, er voor zorgt dat pensioenfondsen een financieel gezond en koopkrachtig pensioen nastreven voor hun deelnemers. Ik heb dan ook geen aanleiding gezien om het toezichtskader aan te scherpen. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in de Verzamelbrief Pensioenonderwerpen najaar 2024.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van PME dat de VS «geen vriend meer is» en zich zou ontwikkelen tot een autocratie? Acht u zulke uitspraken gepast van iemand die verantwoordelijk is voor miljarden aan pensioengeld van Nederlandse burgers?
De aangehaalde uitspraken van de pensioenfondsbestuurder zijn voor zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik heb geen reden om daar een oordeel over te geven.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de recente ontwikkelingen bij Duitse autofabrikanten zoals Mercedes-Benz en BMW, waarbij de inzet van humanoïde robots wordt getest voor werkzaamheden die voorheen door mensen werden uitgevoerd?
Ja.
Hoe duidt het kabinet deze ontwikkeling? In hoeverre ziet het kabinet deze nationale en internationale ontwikkelingen als indicatief voor een verschuiving op de arbeidsmarkt?
Het kabinet ziet automatisering als een structurele trend. Nieuwe technologische ontwikkelingen zoals robots zorgen ervoor dat taken die eerst door mensen werden uitgevoerd, (deels) door machines kunnen worden uitgevoerd. Technologische verandering beïnvloedt de werkinhoud en baanzekerheid van werkenden.
In het verleden is de totale werkgelegenheid niet afgenomen door automatisering. Het aantal banen in Nederland zit zelfs op een historisch hoogtepunt. Tegenover taken die worden geautomatiseerd, staan nieuwe taken om technologie te ontwerpen, bouwen, aan te sturen of te onderhouden. En door toenemende welvaart neemt de vraag naar mensenwerk toe in sectoren als zorg, onderwijs, cultuur en recreatie. Een opgave is wel om te zorgen dat werkenden mee kunnen komen met het tempo van verandering. En dat werkenden wiens baan verdwijnt voldoende weerbaar zijn, adequate sociale zekerheid hebben, en zicht hebben op nieuwe mogelijkheden die er voor hen zijn op de arbeidsmarkt (zie antwoord 5).
Hoewel de impact van technologie op de arbeidsmarkt een constante trend is, kan die trend wel veranderen door nieuwe technologie. Dat kan zo zijn als technologische verandering sneller gaat, de taakinhoud van beroepen ingrijpender verandert, en het domein van moeilijk automatiseerbare taken kleiner wordt. Humanoïde robots spreken (net als AI) tot de verbeelding door hun «menselijkheid», die de vraag oproept welke taken er nog overblijven voor echte mensen. Toch zijn humanoïde robots geen echte mensen en hebben zij menselijke programmeurs en monteurs nodig om te kunnen werken. Het kabinet ziet dus geen plotselinge verschuiving door humanoïde robots, maar continuering van een bestaande trend van automatisering.
Naast automatisering zijn er nog meer brede trends van invloed op de arbeidsmarkt, zoals vergrijzing, versterking van de krijgsmacht, de verduurzaming van de economie en de woningbouwopgave. Al deze trends vragen inzet van werkenden op een arbeidsmarkt die nu al krap is. Het kabinet ziet technologische innovatie als kans om productiever te worden en maatschappelijk opgaven te realiseren. De verwachting is dat de aanhoudend krappe arbeidsmarkt met grote maatschappelijke opgaven werkgelegenheid blijft bieden. Dit is in lijn met de analyse van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen die AI en robotisering noemt als belangrijke trend, en desondanks wijst op krapte op de arbeidsmarkt als opgave voor de toekomst.
In hoeverre wordt binnen het kabinet of bij planbureaus onderzoek gedaan naar de gevolgen van robotisering? Is er ook onderzoek gedaan naar de gevolgen voor het sociale zekerheidsstelsel?
Er is in het recente verleden veel onderzoek gedaan naar automatisering en robotisering. Bijvoorbeeld door het CPB, SCP, de WRR, de SER, het Rathenau instituut en internationale organisaties als de OESO en het IMF.1 Deze onderzoeken zijn niet specifiek gericht op de gevolgen voor het sociale zekerheidsstelsel maar met name de SER, de OESO en het IMF nemen dit wel mee als thema.
Geldt hetzelfde voor artificiële intelligentie (AI)?
Ook naar AI zijn onderzoeken gedaan door de hierboven genoemde instituten.2
Welke lessen trekt het kabinet uit de toepassing van humanoïde robots bij toonaangevende industriële bedrijven, en ziet het kabinet hierin een signaal voor de toekomstbestendigheid van de Nederlandse arbeidsmarkt?
Zoals hierboven toegelicht, ziet het kabinet toepassing van humanoïde robots als voorbeeld van een bredere trend van automatisering. Dat is één van de trends die de Commissie Regulering van Werk heeft meegenomen in haar advies over de Nederlandse arbeidsmarkt. Die commissie stelt vast dat de Nederlandse arbeidsmarkt onvoldoende toekomstbestendig is, onder meer in het bieden van voldoende zekerheid aan alle werkenden, en het borgen van de ontwikkeling van werkenden.3 In lijn hiermee heeft ook de SER geadviseerd aan het werk te gaan met de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt.4 Tegen deze achtergrond is het noodzakelijk om de arbeidsmarkt te hervormen om die toekomstbestendiger te maken.
Het SER-MLT is vervolgens uitgewerkt in het arbeidsmarktpakket, dat tot stand is gekomen door middel van intensieve en constructieve overleggen met sociale partners en het (toenmalig) kabinet. Verschillende maatregelen uit het arbeidsmarktpakket hebben tot doel om werkenden meer werk- en inkomenszekerheid te geven.
Onderdeel van het arbeidsmarktpakket is de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Hiermee zorgen we voor betere matching op de arbeidsmarkt doordat mensen en bedrijven voor hun vragen over werk, scholing en personeel terecht kunnen bij een centraal punt per regio: het Werkcentrum. Daarnaast verbeteren we de ICT-infrastructuur voor digitale matching en stimuleren en faciliteren we skills-gericht werven en ontwikkelen. Dit biedt werkzoekenden beter zicht op de mogelijkheden die er voor hen zijn op de arbeidsmarkt. Ook helpt het duurzame matches te vinden voor werkenden die te maken hebben met automatiseringsrisico’s.
Een ander belangrijk onderwerp is leven lang ontwikkelen (LLO). Het kabinet zal na de zomer haar gezamenlijke LLO agenda delen met de Kamer. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar een stelsel van persoonlijke leerrekeningen.
Zoals ook de SER benadrukt in zijn advies over AI en werk, is het belangrijk dat werkgevers hun medewerkers goed meenemen bij implementatie van nieuwe technologie. Zowel via medezeggenschap, als door werkenden goed te ondersteunen bij het leren omgaan met nieuwe technologie.
Hoe beoordeelt het kabinet de potentiële impact van toenemende robotisering en AI op de structurele belastingopbrengsten, met name op het gebied van loonbelasting en sociale premies?
AI en robotisering leidt tot een structuurverandering in de economie. Een veranderende economische structuur betekent ook een verandering in de mix van belastingrondslagen. Technologische verandering is echter slechts één van de relevante factoren die de economie en daarmee de belastingontvangsten en de samenstelling daarvan op de lange termijn beïnvloeden. Zo beschrijft onder andere de Europese Commissie een aantal «mega-trends» voor het belastingstelsel, waaronder vergrijzing, klimaatverandering, regionalisering van waarde-ketens, globalisering maar ook internationale fragmentatie.5 De wijze waarop en mate waarin deze trends de economie en de belastinggrondslagen beïnvloeden is onzeker. Jarenlang is globalisering de drijvende kracht achter de internationale welvaartsontwikkeling geweest en dat geldt zeker voor Nederland. Door internationale fragmentatie kan deze ontwikkeling stagneren of zelfs omgedraaid worden. Grote onzekerheid geldt ook voor de snelheid, vorm en implementatie van technologische ontwikkelingen als AI en robotisering.6 De vraag rijst daarbij bovendien op in welke mate deze ontwikkelingen stuurbaar zijn op nationaal niveau. Er zijn dus nog grote onzekerheden en meerdere en uiteenlopende scenario’s mogelijk, zo geven instituten als OESO, IMF en CPB aan. Het IMF denkt op dit moment na over zowel disruptieve als non-disruptieve scenario’s.7
Wat betreft de gevolgen van AI voor het belastingstelsel het volgende. Het primaire doel van het belastingstelsel is om voldoende opbrengsten te generen om de publieke voorzieningen te financieren. Daarnaast is het belastingstelsel – zeker in Nederland – een belangrijk instrument voor herverdeling, oftewel om verschillen in inkomen en vermogen in de maatschappij te verkleinen. En ten derde wordt het belastingstelsel ook gebruikt om gedrag van burgers en bedrijven te beïnvloeden. Deze drie doelen gelden ongeacht de externe omstandigheden. Gegeven de stapeling van economische onzekerheden richting de toekomst is het wenselijk dat het belastingstelsel zowel robuust is, als wendbaar is ten aanzien van deze doelen.8 Zo zijn er scenario’s mogelijk waarbij technologische ontwikkeling ertoe leidt dat het aandeel van het kapitaalinkomen in de economie toeneemt, specifieke bedrijven meer marktmacht ontwikkelen, of de inkomens- en vermogensverdeling schever wordt.9 Een scenario waarin de grondslag arbeid – die tot nu toe verreweg de belangrijkste bijdrage levert aan de belastingopbrengsten in Nederland – in belang afneemt, is denkbaar. Het IMF geeft aan dat in het verleden technologische ontwikkelingen hebben geleid tot een groter aandeel van kapitaal in de economie. Een robuust belastingstelsel in termen van het op peil houden van de belastingontvangsten, vangt dit op door inkomen uit verschillende soorten kapitaal breed en evenwichtig te belasten en de verschillen tussen de belastingdruk op kapitaal en arbeid te beperken. Daarbij wijst het IMF ook op de relatie tussen technologische ontwikkelingen en herverdeling. De productiefactor arbeid is immers veel breder verdeeld onder huishoudens dan de productiefactor kapitaal. De noodzaak tot zowel wendbaarheid en robuustheid wijzen dezelfde richting uit voor het fiscale beleid: een eenvoudiger belastingstelsel, dat zich – kort gezegd – kenmerkt door brede grondslagen en weinig uitzonderingen. Dat draagt namelijk bij aan beide randvoorwaarden. Technologische ontwikkelingen, tot dusver omschreven als uitdaging, bieden overigens ook kansen voor de Belastingdienst om de rol van uitvoering en handhaving te versterken.
Ongeacht welk scenario, is het ontwikkelen en behouden van een robuust en wendbaar belastingstelsel dat in de toekomst voldoende belastingontvangsten genereert en bijdraagt aan de verdeling van de welvaart zoals Nederland dat sinds WO II heeft opgebouwd, een voortdurende opgave die verder rijkt dan enkel het huidige kabinet. Dit kabinet zet daar al wel stappen in. In het bijzonder wijs ik hierbij op de hervorming van box 3 van de inkomstenbelasting door over te gaan op een stelsel dat het werkelijk rendement op spaar- en beleggingsvermogen belast (waarvoor het wetsvoorstel inmiddels aan uw Kamer is aangeboden)10, het voornemen om wetgeving voor te bereiden om het belasting- en toeslagenstelsel gezamenlijk te hervormen11, en de continue aandacht voor noodzakelijke modernisering van de ICT-systemen en de personeelsopgave van de Belastingdienst.12
Worden er momenteel scenario’s doorgerekend en beleidsvarianten voorgesteld waarin rekening wordt gehouden met een verschuiving van arbeidsinkomsten naar kapitaalinkomsten, en de gevolgen daarvan voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet bereid om alternatieve vormen van belastingheffing te verkennen, zoals een bredere kapitaalbelasting of een belasting op robots, om zo ook in de toekomst de financiering van collectieve voorzieningen veilig te stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Raadsleden met een uitkering |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapportUitkeringsgerechtigden en de raadsvergoeding van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Chakor (beiden GroenLinks-PvdA) over ondersteuning voor mensen met een beperking voor hun functie als gemeenteraadslid, Statenlid of lid van het algemeen bestuur van een waterschap (20 januari 2025)?1
Deelt u de mening dat ook mensen met een uitkering in gemeenteraden vertegenwoordigd moeten kunnen zijn en dat het hebben van uitkering daarbij niet belemmerend mag werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Herkent u de kernboodschap van dit rapport namelijk: «De toegang van uitkeringsgerechtigden tot het raadslidmaatschap wordt onnodig beperkt. De huidige regeling rond de raadsvergoeding ondermijnt het algemeen passief kiesrecht en sluit mensen met een uitkering feitelijk uit van deelname aan de lokale democratie»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening uit dit rapport dat de regeling waarbij raadsleden die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ontvangen hun raadsvergoeding moeten laten aanpassen «onduidelijk, complex en moeilijk uitvoerbaar» is, hetgeen eraan bijdraagt dat dat de combinatie van een uitkering met raadswerk onnodig onaantrekkelijk maakt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze regelgeving beter uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit uw eerdere antwoord op vraag vijf van de genoemde vragen over de complexiteit van de impact van een politieke functie op het recht op een uitkering ook al aangeeft dat het hebben van een uitkering voor het raadslidmaatschap onnodig belemmerend werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport weer blijkt dat ook voor raadsleden met een beperking de door u in de eerdere antwoorden genoemde website niet afdoende is om de benodigde op maat gemaakte informatie te krijgen? Zo ja, gaat u dan alsnog een vast informatiepunt instellen waar de individuele ambtsdrager of griffier (op het individu toegesneden) informatie kan verkrijgen en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening uit het rapport dat het raadslidmaatschap geen betaalde arbeid is die invloed zou mogen hebben op het recht op uitkering? Zo ja, wat is er nodig om de regelgeving in die zin aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de in het rapport genoemde voorstellen tot aanpassingen van de regeling, te weten dat voor raadsleden met een uitkering die uitkering tijdelijk wordt opgeschort met behoud van alle rechten op een uitkering na afloop van het raadslidmaatschap, of dat raadsleden in plaats van de raadsvergoeding kunnen kiezen voor een maximale vrijwilligersvergoeding?