Het bedrijf Pluspetrol |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Eindverklaring van het OECD National Contact Point (NCP) over het bedrijf Pluspetrol die op 3 september is gepubliceerd?1
Ja.
Klopt het dat Pluspetrol een Argentijns bedrijf is met tien brievenbusmaatschappijen in Nederland?2 Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Pluspetrol activiteiten in Nederland heeft.
Heeft Pluspetrol in het verleden geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten zoals subsidies, bilaterale investeringsverdragen, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen? Is deze steun openbaar? Zo nee, waarom niet?
Pluspetrol heeft in het verleden niet geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten. Conform internationale afspraken3 investeert de Nederlandse overheid niet langer of verleent geen financiering of actieve ondersteuning met handelsbevordering instrumenten, zoals missies, met betrekking tot de fossiele energiesector in het buitenland. In specifieke gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt als energieleveringszekerheid voor Nederland of Europa in het geding is.
Bent u van mening dat Pluspetrol, na het zeer kritische oordeel van het NCP, nog steeds recht heeft op Nederlandse handelsfaciliteiten, zoals subsidies, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen, indien zij hierom verzoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan treffen?
Pluspetrol kan geen aanspraak maken op het handelsinstrumentarium vanwege de in het antwoord op vraag 3 benoemde afspraken over de uitfasering van de ondersteuning voor de fossiele energiesector. In principe kan aan Pluspetrol geen toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen worden ontzegd. Wel kunnen er bij aanbestedingen ten aanzien van mensenrechten eisen worden gesteld waaraan bedrijven moeten voldoen.
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) toepassen.4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het bedrijf Pluspetrol meer dan 3.200 vervuilde locaties heeft achtergelaten in Peru? Heeft u kennisgenomen van het feit dat Pluspetrol weigert voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen om de vervuilde locaties in Peru te saneren? Deelt u de analyse dat de financiele stromen van Pluspetrol via vennootschappen zonder reële economische activiteit in onder andere Nederland, verborgen blijven? Zo nee, kunt u dan op basis van publiek toegankelijke data aangeven hoeveel belasting de Nederlandse entiteiten van Pluspetrol de afgelopen 15 jaar aan de Nederlandse Belastingdienst hebben betaald?
Ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de Eindverklaring van het NCP. Niet alle financiële stromen van bedrijven zijn openbaar. Het is op dit moment niet mogelijk om op basis van openbare data aan te geven hoeveel belasting bepaalde bedrijven in Nederland hebben betaald. Er worden echter relevante stappen gezet op het gebied van transparantie over de belastingafdracht van grote bedrijven. Met ingang van het boekjaar dat begint op of na 22 juni 2024 zijn multinationals in de EU met een totale geconsolideerde omzet van minstens € 750 miljoen jaarlijks verplicht om in het handelsregister onder meer openbaar te maken hoe veel winstbelasting zij betalen in de landen waarin ze actief zijn (de zogenaamde openbare country-by-country reporting, CbCR). Ook grote dochtermaatschappijen in de EU-lidstaten, waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij buiten de EU is gevestigd, zijn verplicht openbaar te maken hoe veel winstbelasting het hele concern in elke EU-lidstaat en in de landen daarbuiten betaalt.
Heeft de NCP-uitspraak consequenties voor eventuele afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties?
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan in te gaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan wel het volgende worden opgemerkt.
Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst. De Belastingdienst zal onder andere echter geen zekerheid vooraf geven als het besparen van belasting de enige of doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) waarover zekerheid vooraf wordt gevraagd of wanneer de (rechts)handeling(en) buiten het beoogde fiscale voordeel geen of weinig reële, praktische betekenis heeft (hebben).
Bent u bekend met de observatie van het NCP dat het vanwege een gebrek aan capaciteit en informatie niet in staat was om de belastingontwijking door Pluspetrol te beoordelen? Bent u van mening dat bedrijven en de overheid meer gegevens en informatie moeten verstrekken over de activiteiten van bedrijven als Pluspetrol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u hiertoe?
Ik ben bekend met de observaties van het NCP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zullen grote multinationals meer transparantie moeten betrachten over hun belastingafdracht onder de openbare country-by-country reporting regels. Daarin wordt dus een stap gezet naar meer transparantie. Het kabinet ziet niet de mogelijkheid om vanuit de overheid meer informatie openbaar te maken over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht. Naast het beschermen van de privacy dient de fiscale geheimhouding het belang van de staat. De fiscale geheimhouding draagt namelijk bij aan de compliance, en daarmee de belastingheffing. Hierover heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane uw Kamer op 21 juli 2025 geïnformeerd.5 Het kabinet verwijst u graag naar die brief voor de afwegingen die hebben geleid tot deze conclusie. Uw Kamer heeft de motie-Stultiens6 aangenomen om opties in kaart te brengen voor het vergroten van transparantie over belastingen door bedrijven en de overheid. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane zal voor de plenaire behandeling van het Belastingplan 2026 inhoudelijk reageren op deze motie.
Klopt het dat het aantal bedrijven dat de OECD Guidelines heeft erkend, op 35% staat?3 Klopt het dat het streven is om dit percentage naar 90% te brengen? Vallen bedrijven die hier gevestigd zijn als brievenbusfirma, zoals Pluspetrol, onder deze meting? Zo nee, waarom niet? Gaat dit veranderen naar aanleiding van het NCP oordeel, dat stelt dat ook deze bedrijven aan de OECD Guidelines moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
In 2013 is de doelstelling geformuleerd dat 90% van de grote Nederlandse bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet zou onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Bij de eindmeting in 2023 bleek dat 41% van deze bedrijven de OESO-richtlijnen en/of UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschreef.8 De onderzoeksgroep betrof in Nederland gevestigde bedrijven die binnen de destijds beoogde reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vielen en waarvoor relevante data beschikbaar was. In het BHOS-jaarverslag 2023 (Kamerstuknummer 36560-XVII-1) is toegelicht dat dit de laatste keer was dat de voortgang op de 90%-doelstelling is gemonitord. Dit met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving die het voor een deel van het bedrijfsleven verplicht maakt gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Bent u bekend met het artikel «De schade van Schoof, Nederlands geld voor bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten stopt dit jaar»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van Investico dat bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten moeten worden stopgezet, omdat na december 2025 het huidige beleidskader afloopt en organisaties nog steeds geen toegang hebben tot het nieuwe beleidskader met vervolgfinanciering voor 2026 en verder?
Nee, deze onderschrijf ik niet. Er worden geen projecten stopgezet. De financiering die is verstrekt onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld is gegund voor een periode van vijf jaar, voor specifieke activiteiten, die op de afgesproken einddatum van 31 december 2025 tot de beoogde resultaten moeten leiden. Het ging dus niet om instellingssubsidies.
Het nieuwe beleidskader Focus betreft geen vervolgfinanciering. Dit beleidskader, dat in de eerste helft van 2026 start, is op een andere leest geschoeid. Er ligt meer nadruk op lokaal eigenaarschap en dienstverlening en de financieringsmodellen worden aanzienlijk vereenvoudigd. Gunning van subsidies verloopt in belangrijke mate via nieuwe aanbestedingen. Hier komen vervolgens nieuwe projecten uit voort.
Klopt het dat, door het aangenomen amendement Hirsch/De Korte2, er vanuit de Kamer voor de zomer 600 miljoen euro aan financiering beschikbaar is gesteld voor maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030? Kunt u verklaren wat het oponthoud is waardoor organisaties nog geen toegang hebben tot deze financiering?
Als gevolg van het aannemen van het genoemde amendement is inderdaad EUR 600 miljoen beschikbaar voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in de periode 2026–2030. De uitvragen en subsidiebeleidskaders binnen het Focus-beleidskader worden zorgvuldig opgesteld, zodat deze zullen leiden tot de programma’s waarmee de doelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd. De instrumenten onder het kader worden trapsgewijs ingevoerd, met de ambitie dat alle projecten in de eerste helft van 2026 van start gaan. Er is geen sprake van oponthoud of vertraging. Reeds in de brief van 11 november 2024 over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties3 heeft mijn voorganger aangekondigd dat de instrumenten in 2026 van start gaan.
Herinnert u zich dat er door uw voorganger(s) is toegezegd om einde zomer met nadere informatie te komen over het 50%-criterium, en nadere invulling van de subsidie-instrumenten? Deelt u de mening dat de zomer inmiddels bijna voorbij is?
Op 19 september jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over deze onderwerpen.
Klopt het dat, doordat u de derde bewindspersoon bent dit jaar die belast is met ontwikkelingssamenwerking (door uw regering ontwikkelingshulp genoemd), er vertraging ontstaat bij de financiering van projecten? Indien ja, welke maatregelen bent u van plan te gaan nemen om deze vertraging tot een minimum te beperken?
In februari 2025 is de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp met uw Kamer gedeeld waarin de beleidslijnen van het kabinet voor de komende jaren zijn uitgezet. Dit beleid is door de verschillende bewindspersonen die in 2025 verantwoordelijk waren voor de inzet op ontwikkelingshulp voortgezet. De implementatie van het beleid, waaronder de financiering van projecten, blijft doorgaan en heeft mijn volledige aandacht.
Herkent u de signalen van ontwikkelingsorganisaties dat zij mensen moeten ontslaan, terwijl die misschien over enkele maanden weer nodig zijn (maar dan wellicht niet meer beschikbaar zijn) om waardevolle projecten door te zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is noch sprake van het stopzetten, noch van het doorzetten van projecten.
Mij bereiken inderdaad signalen dat ontwikkelingsorganisaties mensen ontslaan. Dit heeft voor zowel die organisaties, als voor de betrokken medewerkers verstrekkende gevolgen. Ik zie het echter niet als taak van de overheid om organisaties overeind te houden. Maatschappelijke organisaties zijn, conform de geldende subsidieregelgeving, tijdig geïnformeerd dat de subsidiebeleidskaders onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld in hun huidige vorm geen vervolg zouden krijgen.
Organisaties kunnen altijd een verzoek doen tot een zogenaamde budget-neutrale verlenging. Deze eventuele verlenging kan alleen het financieren van activiteiten betreffen om alsnog de doelen te behalen. Dergelijke verzoeken worden van geval tot geval op hun merites beoordeeld.
Een verlenging van de subsidies onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld met extra budget is juridisch zeer complex, praktisch gezien onuitvoerbaar en bovendien financieel onhaalbaar. Daarom is het kabinet hier geen voorstander van. Organisaties kunnen ook onder het nieuwe kader reageren op openbare aanbestedingen.
Ik informeer u hierbij ook dat het kabinet de gewijzigde motie van het lid Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247 nr. 17), die de regering verzoekt een overgangsregeling uit te werken, niet zal uitvoeren.
Op welke manieren probeert u de schade voor ontvangende organisaties te beperken? Is het mogelijk om lopende projecten te verlengen? Kunnen organisaties waarvan niet al het projectgeld in 2025 besteed is, dit ook in 2026 doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier onderzoekt uw departement de schade die door het stopzetten en tijdelijk wegvallen van alle financiering wordt aangericht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier en wanneer informeert u de Kamer over welke onderwerpen helemaal van de agenda verdwijnen en waarvoor geen budget meer beschikbaar is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp, die op 20 februari 2025 met uw Kamer gedeeld is, worden de keuzes voor de belangen en thema’s waarop de inzet van het kabinet zich richt uiteengezet. In de brief worden ook de onderwerpen genoemd waar minder of geen budget meer beschikbaar voor is.
Het Kabinet heeft de Kamer verder geïnformeerd in antwoord op vragen over daarover in de diverse begrotingsdocumenten. Zo zijn de effecten van de bezuinigingen uit het Hoofdlijnenakkoord verder toegelicht in de brief van 19 september «Effecten ingezette bezuinigingen op ontwikkelingshulp» (Kamerstuk 36 800 XVII, nr. 6). U wordt ook via de begrotingscyclus geïnformeerd over de financiële gevolgen van mijn beleid. Zo zijn bezuinigingen uit de beleidsbrief Ontwikkelingshulp verwerkt in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 725 XVII).
Klopt het bijvoorbeeld dat, hoewel Nederland gidsland is in relatie tot het terugdringen van kinderarbeid, alle projecten tegen kinderarbeid (van de ILO, ngo’s en werkgevers) dit jaar moeten stoppen en er geen vervolgfinanciering is voorzien? Voor welke andere thema’s waar Nederland tot voor kort geld beschikbaar stelde geldt eveneens dat Nederland er vanaf 2026 helemaal mee gaat stoppen?
Hoewel in 2024 het programma «Work: No Child’s Business (WNCB)» is beëindigd, klopt het niet dat er dit jaar projecten specifiek gericht op het bestrijden van kinderarbeid moeten stoppen.
Nederland heeft zich binnen de Alliance 8.7 gecommitteerd aan een roadmap met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid en rapporteert hier jaarlijks op. Prioriteit is daarbij het terugdringen van kinderarbeid en arbeidsuitbuiting in waardeketens, naast agendering en monitoring.
Ook zijn er nog verschillende programma’s die direct of indirect bijdragen aan het tegengaan van kinderarbeid. Bijvoorbeeld «Accelerating action for the elimination of child labour in supply chains in Africa (ACCEL Africa)», een ILO-programma gericht op het bestrijden van kinderabeid dat loopt tot midden 2029. Daarnaast is er ruimte om te werken aan het tegengaan van kinderarbeid in verschillende programma’s gericht op schone en eerlijke handel, zoals binnen het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO), uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ook binnen het instrument Schone en Eerlijke Handel onder het nieuwe beleidskader voor het maatschappelijk middenveld Focus, is ruimte om in te zetten op het tegengaan van kinderarbeid in voor Nederland belangrijke waardeketens.
Voor de beantwoording van het tweede deel van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat door het stopzetten van deze financiering in combinatie met het stopzetten van financiering in de Verenigde Staten3, alle expertise die nu nog aanwezig is bij ngo’s in Nederland dreigt te verdwijnen, wat bijvoorbeeld bedrijven die kinderarbeid op een goede manier willen terugdringen ernstig zal belemmeren in dat voornemen?
Met het aflopen van het Work: No Child’s Business (WNCB)-programma in 2024 hebben een aantal betrokken ngo’s hun capaciteit op het thema moeten afschalen. Er is echter zeker nog expertise aanwezig bij ngo’s en ook kennisinstellingen. Via de eerder genoemde programma’s (SPVO en FOCUS), maar ook programma’s gericht op het toepassen van IMVO en sectorale samenwerking (o.a. Sesam) kunnen ngo’s een rol spelen in het terugdringen van kinderarbeid en het delen van hun kennis met bedrijven.
Op welke manier is besloten deze financiering stop te zetten en niet te verlengen? Waarom is dit besluit niet aan de Tweede Kamer voorgelegd, terwijl de Kamer in het verleden bij herhaling moties en amendementen heeft aangenomen om de (seksuele) uitbuiting van kinderen op de agenda te zetten en te houden?
Nederland blijft inzetten op de beleidsterreinen schone en eerlijke handel en op gezondheid – inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De bezuinigingen op ontwikkelingshulp vragen echter om scherpe keuzes. Voor het bestrijden van kinderarbeid ligt de focus op misstanden gelinkt aan voor Nederland relevante waardeketens. Het programma over het tegengaan van seksuele uitbuiting wordt niet stopgezet, maar loopt in februari 2026 van rechtswege af.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de start van het verkiezingsreces?
De vragen zijn helaas net niet binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoord.
Het artikel 'Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money «Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen» van 8 september 2025, waarin wordt beschreven hoe Nederland tijdens en in aanloop naar COP29 inzette op een zo laag mogelijke uitkomst, waardoor het Nederland geen extra geld zou kosten?1
Ja.
Klopt het dat Nederland er tijdens de onderhandelingen actief op heeft aangedrongen om de doelstelling voor klimaatfinanciering zo laag mogelijk vast te stellen en de definitie daarvan zo breed mogelijk te maken, en dat er daarmee werd ingezet op slechts een inflatiecorrectie van het oude doel en niet daadwerkelijk extra geld? Zo nee, wat is de inzet van Nederland daadwerkelijk geweest en waaruit blijkt dat?
Dit is geen juiste weergave van de Nederlandse inzet. Ambtelijk zijn diverse scenario’s verkend. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is geweest zoals deze is medegedeeld aan de Kamer in aanloop naar en na afloop van COP29, namelijk een doel dat diverse financieringsstromen omvat, met een kern van publieke aard waaraan een grotere groep landen bijdraagt. Een uitgebreide toelichting is terug te vinden in de Kamerbrief Nederlandse inzet COP29 voor de Milieuraad van 14 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 272), de Kamerbrief Verwachtingen en inzet VN-klimaatconferentie COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 274) en de Kamerbrief Resultaten COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 278).
Klopt het dat Nederland zich, onder andere richting de Europese Unie (EU), heeft ingezet om zo lang mogelijk geen concreet bedrag te noemen? Zo ja, waren er andere lidstaten die dezelfde inzet hadden? Zo ja, waren er landen die wel pleitten voor een concreet bedrag? Ze nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit de onderhandelingen binnen het EU blok en tijdens de Conferencie van Partijen bij het VN-Klimaatverdrag (COP) heeft beïnvloed?
De omvang van de New Collective Quantified Goal (NCQG) was mede afhankelijk van andere parameters, waaronder het tijdspad, de definitie, de structuur en de bijdragende landen. Het was voor Nederland en de EU daarom lange tijd te vroeg om een bedrag te noemen. Wij kunnen geen uitspraken doen over de inzet van andere EU-lidstaten bij het bepalen van de Europese positie. De uiteindelijke onderhandelingsinzet van de EU is vastgelegd in de Raadsconclusies COP29 zoals aangenomen in de Milieuraad van 14 oktober 2024.
Klopt het dat Nederland tijdens de onderhandelingen heeft ingezet op een uitkomst zonder verdeelsleutel, waardoor geen enkel land formeel verantwoordelijk zou zijn voor een concrete bijdrage aan de New Collective Quantified Goal (NCQG)? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ja, Nederland is geen voorstander geweest van een verdeelsleutel omdat de Overeenkomst van Parijs nadrukkelijk heeft afgesproken dat er een collectief klimaatfinancieringsdoel moest komen. Nederland zet zich in voor transparantie en zo degelijk mogelijke methodes voor de rapportage over klimaatfinanciering. Op die manier wordt verantwoording afgelegd per land en over het totaal.
Deelt u de analyse dat Nederland door in te zetten op een zo laag en vaag mogelijk doel zonder extra financiële middelen, feitelijk haar verantwoordelijkheid ontloopt om internationale klimaatsteun te bieden, zoals vastgelegd in internationale afspraken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Zoals gesteld in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaatgerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste multilaterale klimaatfondsen. Daarnaast richten we ons op de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. In 2024 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering ruim EUR 2,4 miljard, waarvan ruim EUR 1 miljard publieke financiering en EUR 1,4 miljard met publieke financiering gemobiliseerde private financiering (HGIS jaarverslag 2024, Kamerstuk 36 601, nr. 3). Zoals aangegeven in de HGIS-nota 2026 (Kamerstuk 36 801, nr. 1) is de verwachte Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatfinanciering in 2026 ruim EUR 2,9 miljard.
Hoe verhouden uw (eerdere) uitspraken dat Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering levert zich tot de uit de Woo-documenten blijkende inzet van Nederland om het financieringsdoel tijdens de onderhandelingen zo laag mogelijk te houden? Acht u dit niet in tegenspraak met de toezegging dat Nederland zijn eerlijke aandeel zal bijdragen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat de bezuinigingen op publieke klimaatfinanciering als onderdeel van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking deze inzet op een eerlijke bijdrage nog verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de omvang van de wereldwijde klimaatopgave was de inzet van Nederland erop gericht tot een klimaatfinancieringsdoel te komen dat zou bijdragen aan de opschaling van klimaatfinanciering vanuit diverse bronnen en kanalen – publiek, privaat, nationaal en internationaal. Om al deze financieringsstromen te omvatten, hebben Nederland en de EU gepleit voor een doel dat uit meerdere delen bestaat, met een haalbare en realistische kern van publieke aard (Kamerstuk 31 793, nr. 274).
Het tijdens COP29 overeengekomen klimaatfinancieringsdoel bestaat de facto uit meerdere doelen en is daarmee in lijn met deze inzet: een doel van ten minste USD 300 miljard per jaar per 2035, welke is ingebed in een oproep aan alle actoren om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren.
Kunt u reactie geven op de kritiek dat ontwikkelingslanden feitelijk deels hun eigen klimaatsteun financieren, omdat middelen van bijvoorbeeld de African Development Bank, waarvan 60% van het kapitaal afkomstig is van Afrikaanse overheden, meetellen als internationale klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in tegenspraak met het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en met artikel 9 van het Klimaatakkoord van Parijs dat specificeert dat klimaatfinanciering gaat om steun van ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben bewust ingezet op het meenemen van alle klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s), ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. Dit geeft een beter beeld van de daadwerkelijke investeringen van MDB’s in klimaatprogramma’s in ontwikkelingslanden. Verder is Nederland van mening dat erkenning van de brede klimaatrelevante financieringen ten goede zal komen aan de landen waar deze programma’s worden uitgevoerd. Daarnaast ziet Nederland het besluit als een belangrijke eerste stap om landen die in de laatste decennia economisch hard groeiden, waaronder China, Brazilië en Saoedi Arabië, ook mee te laten betalen aan de klimaatinzet in ontwikkelingslanden. Over het algemeen weerspiegelt het ingelegde kapitaal in de banken de economische draagkracht van landen. Ook is het zo dat bij veel banken de traditionele donoren van klimaatfinanciering (de landen die staan genoemd in Annex I van het VN-Klimaatverdrag uit 1992) nog steeds een substantieel deel van het kapitaal leveren.
Deelt u de analyse dat Nederland met een strategie van laag inzetten en het oprekken van definities zijn internationale geloofwaardigheid en het vertrouwen van ontwikkelingslanden heeft geschaad, waardoor hun bereidheid tot meer klimaatambitie afneemt en de kans toeneemt dat onderhandelingen over voor Nederland belangrijke thema’s, zoals mitigatie, mislukken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Nederland en Nederlanders uiteindelijk zelf de prijs voor betalen voor het mislukken van de onderhandelingen op voor Nederland belangrijke klimaatthema’s? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de eerste vraag over de Nederlandse inzet verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 6. Nederland heeft gepleit voor een haalbaar en realistisch doel om zo de ambities op mondiaal klimaatbeleid hoog te houden. We gaan er vanuit dat de uitkomsten van COP29 voldoende basis bieden om de bredere onderhandelingen over klimaatbeleid onder UNFCCC voort te zetten. Dit is inderdaad van belang voor alle Nederlanders, klimaatverandering raakt ook Nederland.
Klopt het dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering benadrukt dat staten niet alleen hun eigen uitstoot moeten beperken, maar ook moeten samenwerken, inclusief financiële steun aan ontwikkelingslanden? Bent u het ermee eens dat dit de rechtspositie van ontwikkelingslanden te versterkt? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de kans dat Nederland juridisch kwetsbaar wordt als het deze verplichtingen niet nakomt, mede gezien het recent openbaar geworden Nederlandse optreden tijdens de klimaattop in Bakoe? Kan u deze punten betrekken in de lopende juridische analyse van de IGH-uitspraak?
Het advies verwijst naar een verplichting die ontwikkelde landen onder het VN-Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs al zijn aangegaan. Het advies van het Internationaal Gerechtshof geeft uitsluitend uitleg over het bestaande internationaal recht en schept geen nieuw recht. Het advies leidt derhalve niet tot een andere rechtspositie van ontwikkelingslanden, noch vergroot het advies de juridische kwetsbaarheid van Nederland. Conform uw verzoek zal het kabinet dit meenemen in de juridisch analyse van de uitspraak.
Klopt het dat het advies van het IGH over de klimaatverplichtingen van staten benadrukt dat landen onder internationaal recht niet alleen verplicht zijn hun eigen uitstoot te beperken, maar ook tot samenwerking, waaronder financiële steun aan ontwikkelingslanden? Kunt u reflecteren op dit deel van het advies, dat de rechtspositie van ontwikkelingslanden versterkt met betrekking tot het eisen van financiële steun? Is er een kans dat Nederland hierdoor niet voldoet aan de IGH-uitspraak en juridisch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet? Kan het recente, nu openbaar geworden optreden van Nederland tijdens de klimaattop in Bakoe dit risico vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen meenemen in de zorgvuldige juridische analyse van het IGH-advies die u momenteel voert?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commisdiedebat op 2 oktober 2025 over de inzet COP30?
Ja.
Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de op 1 september 2025 aan de Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen «stand van zaken Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique»?
Ja.
Klopt het dat, zoals de antwoorden weergeven, er op dit moment sprake is van activiteiten in het projectgebied rondom Cabo Delgado, door baggerbedrijf Van Oord, onder een lopende verzekeringspolis afgesloten bij Atradius Dutch State Business (ADSB)? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat de lopende activiteiten door Van Oord «in voorbereiding» op de uitvoering van het project, niet verzekerd zijn door de Nederlandse Staat via een specifieke exportkredietverzekering of andere vorm van handelssteun?
Het klopt dat Van Oord eerder dit jaar voorbereidende werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van projecteigenaar Total. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 1 september 2025 is er juridisch gezien sprake van een lopende exporteurspolis waaraan Van Oord rechten kan ontlenen.
Bent u bekend met de uitspraken van Minister van Financiën Heinen in het EKV-debat van 27 november 2024 over dit project? In het debat over de exportkredietverzekering (EKV) stelde hij: «Sindsdien ligt het project formeel stil; dat ligt het nog steeds. Total, het bedrijf, wilde het begin dit jaar weer opstarten, gegeven de verbeterde veiligheidssituatie. Sindsdien loopt het proces van die herbeoordeling». Ook stelde hij dat «Voordat die herbeoordeling is afgerond, kan het project nog geen doorgang vinden.»
Ja.
Kunt u deze uitspraken duiden in het licht van de antwoorden op schriftelijke vragen die u op 1 september 2025 aan de Kamer stuurde? Daarin wordt gesteld dat Van Oord onder een lopende verzekering op dit moment baggerwerkzaamheden «in voorbereiding» op het project uitvoert. Was de Minister van Financiën in november 2024 bekend met de lopende verzekering aan Van Oord? Zo ja, kunt u dan toelichten wat u verstaat met de uitspraak dat «het project geen doorgang kan vinden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet bekend was met deze lopende verzekering?
De verzekering die de Staat in 2021 is aangegaan met Van Oord (de «exporteurspolis») moet worden onderscheiden van de verzekering die in dat stadium met Standard Chartered Bank is aangegaan ter dekking van een onderdeel van de financiering van het project (de «financieringspolis»). Het gaat om twee verzekeringen met verschillende partijen, die los van elkaar staan.
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold». Zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 1 september beraadt het kabinet zich hier momenteel op.1
De exporteurspolis voor Van Oord staat los van de financieringspolis. In tegenstelling tot de financieringspolis geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar Van Oord rechten aan kan ontlenen zolang zij zich houdt aan de polisvoorwaarden.
Van Oord voert de voorbereidende werkzaamheden uit in het kader van het project, die door de stillegging van de financiering van het project niet worden geraakt. Het gaat om werkzaamheden die onder de exporteurspolis zijn gedekt. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Het gaat slechts om beperkte voorbereidende werkzaamheden en niet om het project zelf.
Klopt het dat u, zoals u meerdere malen heeft aangegeven, de zorgen die bestaan over de veiligheid in het projectgebied, zeer serieus neemt?
Ja.
Klopt het dat u daarom, net als andere betrokken exportkredietverzekeraars, zoals UKIP in het Verenigd Koninkrijk, vanuit die zorgen een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld? Zo nee, wat is dan de aanleiding voor het onafhankelijk onderzoek geweest?
Naar aanleiding van berichtgeving over vermeende mensenrechtenschendingen van het Mozambikaanse leger en om recht te doen aan de complexiteit van de veiligheidssituatie heb ik besloten om extra onafhankelijk advies in te winnen.2 Over het onderzoek of het besluitvormingsproces van het Britse UKEF kan ik, zoals eerder aangegeven, geen uitspraken doen.
Klopt het dat de uitkomsten van dat onderzoek nog niet bekend zijn?
Ja, het onderzoek is nog niet afgerond.
Klopt het dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Cabo Delgado? Zo nee, wat is dan de relatie tussen het onafhankelijk onderzoek en de herbeoordeling? Zo ja, kunt u dan verklaren dat er, lopende het onderzoek en vooraf aan de herbeoordeling, een lopende EKV te bestaan die project-gelieerde activiteiten dekken die nu in het betreffende projectgebied plaatsvinden?
Ik kan bevestigen dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling en dat het kabinet de analyse van de onderzoekers mee zal wegen in de besluitvorming.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het juridische handelingsperspectief voor de exporteurspolis wezenlijk anders. Hier is juridische gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Hoe moeten in het licht van de eerdere uitspraken dat het project stil ligt tot de herbeoordeling van de exportverzekering wegens zorgen rondom veiligheid en mensenrechten, de «voorbereidende» werkzaamheden worden gezien die Van Oord uitvoert met exportsteun van de Nederlandse overheid?
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold».
Anticiperend op een verwachte herstart van het project heeft projecteigenaar verschillende onderaannemers, waaronder Van Oord, de opdracht gegeven voorbereidende werkzaamheden te verrichten.
Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven voorbereidende werkzaamheden uit te voeren.
Onder deze exporteurspolis met Van Oord is juridisch gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Wanneer bent u geïnformeerd dat deze project-werkzaamheden gestart of hervat werden? Welke voorwaarden zijn er aan de lopende verzekering aan Van Oord gesteld?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) monitort het project sinds afgifte van de ekv-polissen in 2021. In het kader van deze monitoring is ADSB goed op de hoogte van eventuele werkzaamheden binnen het project. Van Oord heeft ADSB in mei 2024 op de hoogte gebracht van de plannen om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren. Hiermee heeft het project echter nog geen toegang tot de financiering, omdat deze sinds het uitroepen van de force majeure «on hold» staat. Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Op de exporteurspolis zijn de algemene polisvoorwaarden van toepassing.3
Kunt u toelichten waarom u aan de ene kant de Kamer informeert dat het verzekeringstraject en het project «on hold» staat en aan de andere kant, op het moment dat hij deze uitspraak doet, u een lopende verzekering heeft uitstaan waaronder projectwerkzaamheden door een Nederlands bedrijf in het projectgebied plaatsvinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, moeten mijn uitspraken tijdens het commissiedebat van 27 november 2024 gezien worden in de context van de financiering van het project. Dat de projecteigenaar voortijdig besluit om zonder financiering voorbereidende werkzaamheden te laten uitvoeren ligt buiten de invloedssfeer van de financierende partijen.
Kan u aangeven wanneer deze verzekering is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke overwegingen speelden daarbij een rol? Hoe is het risico van een negatieve beoordeling in het toekennen van de herverzekering aan TotalEnergies, meegewogen?
De exporteurspolis voor Van Oord is afgegeven op 26 maart 2021.
Waarom dekt ADSB dit risico wel en heeft het de andere polis op pauze staan juist wegens grote risico’s rondom mensenrechtenschendingen, sociale en milieueffecten van het project?
De projectfinanciering staat «on hold» vanwege het uitroepen van de force majeure door de verslechterde veiligheidssituatie die is ontstaan na de terroristische aanslag in maart 2021. Voor de financieringspolis geldt dat er geen sprake is van een lopende polis en dat daar nu geen rechten aan kunnen worden ontleend. Hiermee ontstaat voor Nederland een nieuw wegingsmoment.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Anders dan bij de financieringspolis bestaat geen juridische mogelijkheid om de voortzetting van de exporteurspolis te heroverwegen.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat alle projectactiviteiten en de door de Staat uitgegeven exportkredietverzekering «on hold» staat wegens Force Majeure sinds 2021?
Als gevolg van de force majeure kan het project niet beschikken over de financiering totdat alle financiers en exportkredietverzekeraars, waaronder Nederland, hiertoe toestemming hebben gegeven. Mijn uitspraken over de status van het project moeten in dit licht worden bezien.
Klopt het dat ook andere exportkredietverzekeraars een dergelijke maatregel hebben getroffen?
Het niet-toestaan van trekkingen uit de lening gedurende de force majeure situatie is een gezamenlijk besluit geweest van de betrokken financiers en kredietverzekeraars.
Klopt het dat TotalEnergies daardoor nu nog niet haar gehele benodigde financieringspakket in orde heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat de meerwaarde van de door Nederland en het Verenigd Koninkrij on hold-gezette EKV’s is voor het gehele project? Klopt het dat, dankzij de lopende kredietverzekering aan Van Oord, het bedrijf ook als de herbeoordeling negatief uitvalt, voor haar activiteiten betaald zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat Total niet kan beschikken over de eerder besproken financiering totdat alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Nog niet alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Bij het wegvallen van één of meerdere financiers zal het project op zoek gaan naar alternatieve financiering om het ontstane gat op te vullen. In het geval dat er geen Nederlandse betrokkenheid bij de projectfinanciering zou zijn, verwacht ik dat Van Oord door het project betaald zal worden. Het feit dat Van Oord beschikt over een exporteurspolis is voor de betalingsplicht van de projecteigenaar niet relevant. De exporteurspolis dekt voor Van Oord het risico dat zij niet betaald krijgen voor uitgevoerde werkzaamheden.
Kan u toelichten hoe Van Oord «eigenstandig zo een keuze kan maken» om de projectactiviteiten uit te gaan uitvoeren met steun van de Nederlandse overheid, terwijl het project herbeoordeeld wordt? Wat staat hierover in de polisvoorwaarden? Waarom is de exportkredietverzekering aan Van Oord toegekend terwijl u stelt dat het project «on hold» is?
Het betreft een polis die is afgegeven op 26 maart 2021, voorafgaand aan de force majeuresituatie. Zolang Van Oord zich houdt aan de polisvoorwaarden kunnen zij aanspraak maken op de verzekering. De herbeoordeling ziet enkel toe op de financieringspolis. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u in eerdere uitwisselingen heeft gesteld dat de Nederlandse Staat projecten niet financiert als deze gepaard gaan met onacceptabele mensenrechtenschendingen? Klopt het dat er op dit moment toch een verzekering is gegeven in de context van een project waar u zelf een onafhankelijk onderzoek naar in heeft gesteld? Zo nee, kunt u duiden waarom de lopende verzekering geen samenhang heeft met het project waarvan u zelf grove risico’s heeft geïdentificeerd? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Onderhavige financierings- en exporteurspolis zijn op respectievelijk 25 en 26 maart 2021 verstrekt na een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling. Op dat moment is geoordeeld dat het project voldoet aan het Nederlandse beleid voor de ekv. Sindsdien is de situatie rondom het project verslechterd. Voor de financieringspolis is sprake van een nieuw besluitvormingsmoment, waarvoor het kabinet alle omstandigheden opnieuw zal wegen. Voor de exporteurspolis is dit niet het geval.
Voldoet Van Oord aan internationale standaarden wanneer zij een opdracht accepteert om voorbereidende werkzaamheden te doen voor een project dat officieel on hold staat vanwege potentiële mensenrechtenschendingen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Welke standaarden hanteert u?
De projectfinanciering is gepauzeerd vanwege het verslechteren van de veiligheidssituatie in maart 2021. Sinds afgifte van de polissen wordt het project, inclusief de werkzaamheden van Van Oord, intensief gemonitord door ADSB en onafhankelijke consultants op naleving van de internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).4 Uit de monitoring blijkt dat Van Oord nog steeds voldoet aan deze standaarden. Van Oord rapporteert sinds afgifte van de polis maandelijks aan ADSB.
Deelt u de zorgen dat TotalEnergies op deze manier via onderaannemers, haar due diligence verlichtingen kan omzeilen en het project op die manier alsnog laten doorgaan terwijl financiers zoals de Nederlandse Staat naar buiten toe communiceert dat het stil staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u voor deze strategie?
Het project wordt met behulp van onafhankelijke consultants intensief gemonitord door financiers en kredietverzekeraars, waaronder ADSB. Er kan dan ook geen sprake zijn van het omzeilen van due diligence verplichtingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het handelsbeleid op 25 september 2025?
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Omstreden gasproject in Mozambique herstart met Nederlandse rol»1 en het artikel «VVD-minister verhulde steun voor graven in beschermd koraalgebied»?2
Wat is uw reactie op de belangrijkste conclusies uit deze artikelen?
Bent u op de hoogte van de recente toename van geweld in Cabo Delgado, inclusief rond Palma, en van het feit dat het projectgebied («Fort Afungi») door TotalEnergies hermetisch is afgesloten en enkel via lucht en water toegankelijk is?3, 4 Is dit in lijn met gemaakte afspraken met Atradius DSB?
Hoe beoordeelt u de kwetsbaarheid van burgers in de omliggende gebieden wanneer de militaire inzet primair gericht lijkt op de bescherming van het project zelf?
Zijn er (onafhankelijke) onderzoeken ingesteld naar meldingen van aanvallen op burgers of vissers door marineschepen in de nabijheid van het projectgebied, en wat is de status van het onafhankelijk onderzoek naar het geweld dat volgde op de aanvallen in Palma in 2021?
Over welke mechanismen beschikt Atradius DSB om de gevolgen van het project voor conflict-dynamieken en veiligheid van burgers te monitoren (driver-analyse)? En hoe analyseert Van Oord haar eigen rol in dit verband?
Acht u het verantwoord dat Nederlandse bedrijven, deels met publieke dekking, doorgaan met werkzaamheden als baggeren terwijl er sprake is van ernstige veiligheidsrisico’s, lopende onderzoeken naar mensenrechtenschendingen en een nog maar zeer recent opgeheven force majeure? Welke normen en waarborgen hanteert u voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in dergelijke contexten?
Wanneer en op welke wijze bent u geïnformeerd over de activiteiten van Van Oord in Mozambique onder dekking van Atradius DSB?
Waarom is in de voorafgaande jaren geen toelichting gegeven op de verschillende polissen die Atradius DSB heeft uitgegeven, waaronder de doorlopende polis aan Van Oord?
Bent u op de hoogte van het feit dat TotalEnergies recent de Force Majeure heeft opgeheven?5 Welke omstandigheden waren doorslaggevend voor dit besluit? Wat betekent dit voor de status van de polis van Atradius DSB aan Standard Chartered?
Kunt u toelichten wat de juridische betekenis van Force Majeure is binnen dit project (zoals gedefinieerd in de contracten met Anadarko en ENH)? Kan de projecteigenaar onder force majeurezelfstandig activiteiten voortzetten? Wordt daarmee de verplichting tot naleving van internationale milieu- en mensenrechtenstandaarden opgeheven?
Kunt u, gelet op uw stelling in de beantwoording van eerdere Kamervragen dat een lopende polis alleen ontbonden kan worden bij fraude of nalatigheid, aangeven hoe «fraude» en «nalatigheid» in de contracten van Atradius DSB zijn gedefinieerd?6
Valt het niet-naleven van milieu- of mensenrechtenstandaarden onder fraude of nalatigheid? Wanneer geldt een polis als «lopende polis» en waarom wordt de polis aan Standard Chartered niet als zodanig beschouwd?
Vindt u de eis van TotalEnergies dat de Mozambikaanse overheid de kosten van vertraging en veiligheidsmaatregelen moet dragen proportioneel, gezien de mogelijke rol van het bedrijf in het aanwakkeren van conflictdynamieken en de kwetsbare financiële positie van Mozambique?7 Hoe verhoudt deze eis zich tot de belofte dat het project zou bijdragen aan de ontwikkeling van Mozambique?
Kunt u er voor instaan dat ook de huidige geweldsspiraal, de hermetische afsluiting van het project gebied en de druk die TotalEnergies uitoefent op de Mozambikaanse overheid om TotalEnergies te compenseren voor kosten gemaakt door het conflict, zorgvuldig worden meegenomen in de herbeoordeling van Atradius DSB? Hoe weegt u, en hoe weegt Atradius DSB bij haar herbeoordeling, de conclusies uit het Proximities-, Uprights- en Rufin-rapport en de waarschuwingen van experts dat herstart van het Mozambique LNG-project het geweld kan verergeren?8
Heeft u onderzoek gedaan naar de extra-territoriale verplichtingen die Atradius DSB heeft ten opzichte van het bijdragen aan projecten die schulden van landen verhogen? Kunt u verantwoorden dat dit project voldoet aan deze verplichtingen?
Bent u op de hoogte van het contract van TotalEnergies en de Mozambikaanse staat? Wordt daarin gebruik gemaakt van clausules die TotalEnergies in kan zetten om gebruik te maken van ISDS?
TotalEnergies stelt bepaalde voorbereidende werkzaamheden uit eigen vermogen te financieren. Waarom is in dat geval publieke exportkredietverzekering of projectfinanciering noodzakelijk? Hoe verhoudt de polis voor Standard Chartered zich tot de polis voor Van Oord?
Bent u op de hoogte van het onderzoek van DataDesk naar de schade aan koraalriffen en biodiversiteit door de baggerwerkzaamheden van Van Oord?9
Zijn deze werkzaamheden uitgevoerd in overeenstemming met internationale richtlijnen en eerdere afspraken, en over welke analyses beschikt u die de gevolgen voor biodiversiteit in kaart brengen?
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «het baggeren niet om het project zelf gaat» in het licht van de evidente ecologische impact van deze activiteiten?
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat publieke middelen worden ingezet voor bedrijfsactiviteiten die mogelijk bijdragen aan geweld, milieuschade en schuldenlast in een van de armste landen ter wereld?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voordat de herbeoordeling wordt afgerond?
De herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO?1
Wat is de aanleiding van deze herziening? Wat is het doel van deze herziening? Deelt u de mening dat het doel van deze herziening moet zijn om een klachtenmechanisme te hebben dat voldoet aan internationale best practices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke basiscriteria hanteert u hier dan voor?
Welke rol spelen de leden van het Panel behorend bij het mechanisme, voor en na de herziening? Deelt u ook de mening dat de expertise van de leden van dit Panel onontbeerlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke criteria hanteert u hier dan voor? Bent u van mening dat de aanbevelingen voor verbetering die de leden van het Panel doen, leidend moeten zijn voor de door te voeren herzieningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich hiervoor in?
Het artikel 'Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat»?1
Is er een strafrechtelijk onderzoek gaande naar de Nederlandse vennootschappen van ERG wegens mogelijke omkoping of overtreding van sanctiewetgeving? Zo ja, door wie, wanneer en om welke redenen is een dergelijk onderzoek gestart? Wat is de status van dit onderzoek op dit moment? Zo nee, overweegt u dergelijk onderzoek na het lezen van de feiten die in het bovengenoemde artikel worden gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Heeft er, gezien er mogelijk sprake is van omkoping door ERG via Nederland, terwijl de Kazachstaanse staat eigenaar is van het bedrijf, overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse overheid en die van Kazachstan over deze kwestie? Zo ja, door wie en wanneer? Wat is de uitkomst van dit gesprek geweest? Zo nee, waarom niet?
Zijn Nederlandse toezichthouders betrokken bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke toezichthouders? En welke rol spelen die Nederlandse toezichthouders bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of sanctieschending?
Bent u van mening dat FIOD en OM over voldoende capaciteit en expertise beschikken om grensoverschrijdende corruptie- en sanctiezaken effectief aan te pakken? Zo niet, wat ontbreekt er?
Werkt Nederland op dit moment al samen met landen als Congo om meer transparantie in de mijnbouwsector te bereiken, bijvoorbeeld via openbaarmaking van contracten of audits? Zo ja, hoe ziet die samenwerking er dan uit? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat bestaande internationale of bilaterale regelgeving ruimte biedt om bedrijven te sanctioneren die betrokken zijn bij corruptie in derde landen? Zo ja, welke regelgeving doelt u dan op en hoe wordt die op dit moment door de Nederlandse overheid geïmplementeerd?
Bent u van mening dat de huidige nationale en EU-regels, zoals de EU Anti-Corruption Directive, toereikend zijn? Zo nee, welke hiaten bestaan er in de beschikbare regelgeving die misbruik mogelijk maken? Bent u van mening dat die hiaten aandacht behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven ontplooit Nederland daarin?
Deelt u de analyse dat Nederlandse bedrijven actief betrokken zijn bij de mijnbouw in risicogebieden, zoals DR Congo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan u dan inzicht geven in het aantal Nederlandse bedrijven actief in de mijnbouw in risicogebieden, de omvang van hun investeringen en de bijbehorende risico’s?
De volgende berichten in de uitzending Pauw & De Wit op NPO1 van 6 oktober 2025 |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Sarah Dobbe (SP), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaande berichten en de inhoud van bovenstaande uitzending?1
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk, internationaal onderzoek naar de vermeende mishandelingen van (Nederlandse) opvarenden van de Global Sumud Flotilla door Israël? Zo nee, waarom niet?2
Hoe beoordeelt u het besluit van Spanje om een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof vanwege de gebeurtenissen omtrent de Global Sumud Flotilla?3
Bent u bereid om, in navolging van Spanje, ook een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid andere vergelijkbare stappen te ondernemen?
Erkent u dat de onderschepping van de humanitaire vloot, A Thousand Madleens, in internationale wateren strijdig is met het internationaal recht, zoals ook VN-experts oordelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval de juridische onderbouwing daarvan per ommegaande met ons delen?4
Zo ja, welke actie(s) onderneemt u om het internationaal recht ten uitvoering te brengen?
Klopt het dat de opvarenden van A Thousand Madleens niet onderworpen waren aan Israëlische wet- en regelgeving op het moment van onderschepping door Israël in internationale wateren? Zo ja, welke actie koppelt u aan dit feit? Zo nee, kunt u juridisch onderbouwen waarom dit wel het geval zou zijn?
Bent u bereid om de meest recente onderschepping van de Freedom Flotilla Coalition, The Conscience en A Thousand Madleens door Israël in internationale wateren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Heeft Nederland contact gehad met de Verenigde Naties of met andere Europese partners over de bescherming van de opvarenden van de flotilla, zoals de VN-experts hebben verzocht?
Bent u bereid voor aankomende humanitaire missies van internationale flotilla’s bescherming te bieden aan de (Nederlandse) opvarenden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor gezamenlijke maatregelen om naleving van het internationaal recht af te dwingen, inclusief het waarborgen van veilige doorgang voor toekomstige humanitaire missies?
Bent u bereid om in multinationaal (Europees) verband de aankomende humanitaire missies van de internationale flotilla’s bescherming te bieden?
Erkent u dat het uitblijven van een internationale reactie de kans vergroot dat Israël doorgaat met aanvallen op humanitaire schepen? Welke stappen neemt Nederland om dit te voorkomen?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar en, gezien de ernst van de situatie, met spoed uiterlijk vóór aanvang van het debat over de Europese top van volgende week donderdag (d.d. 16 oktober) beantwoorden?
Het bedrijf Pluspetrol |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Eindverklaring van het OECD National Contact Point (NCP) over het bedrijf Pluspetrol die op 3 september is gepubliceerd?1
Ja.
Klopt het dat Pluspetrol een Argentijns bedrijf is met tien brievenbusmaatschappijen in Nederland?2 Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Pluspetrol activiteiten in Nederland heeft.
Heeft Pluspetrol in het verleden geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten zoals subsidies, bilaterale investeringsverdragen, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen? Is deze steun openbaar? Zo nee, waarom niet?
Pluspetrol heeft in het verleden niet geprofiteerd van Nederlandse handelsfaciliteiten. Conform internationale afspraken3 investeert de Nederlandse overheid niet langer of verleent geen financiering of actieve ondersteuning met handelsbevordering instrumenten, zoals missies, met betrekking tot de fossiele energiesector in het buitenland. In specifieke gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt als energieleveringszekerheid voor Nederland of Europa in het geding is.
Bent u van mening dat Pluspetrol, na het zeer kritische oordeel van het NCP, nog steeds recht heeft op Nederlandse handelsfaciliteiten, zoals subsidies, deelname aan Nederlandse handelsmissies, exportkredieten en toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen, indien zij hierom verzoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan treffen?
Pluspetrol kan geen aanspraak maken op het handelsinstrumentarium vanwege de in het antwoord op vraag 3 benoemde afspraken over de uitfasering van de ondersteuning voor de fossiele energiesector. In principe kan aan Pluspetrol geen toegang tot overheidsopdrachten en aanbestedingen worden ontzegd. Wel kunnen er bij aanbestedingen ten aanzien van mensenrechten eisen worden gesteld waaraan bedrijven moeten voldoen.
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) toepassen.4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het bedrijf Pluspetrol meer dan 3.200 vervuilde locaties heeft achtergelaten in Peru? Heeft u kennisgenomen van het feit dat Pluspetrol weigert voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen om de vervuilde locaties in Peru te saneren? Deelt u de analyse dat de financiele stromen van Pluspetrol via vennootschappen zonder reële economische activiteit in onder andere Nederland, verborgen blijven? Zo nee, kunt u dan op basis van publiek toegankelijke data aangeven hoeveel belasting de Nederlandse entiteiten van Pluspetrol de afgelopen 15 jaar aan de Nederlandse Belastingdienst hebben betaald?
Ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de Eindverklaring van het NCP. Niet alle financiële stromen van bedrijven zijn openbaar. Het is op dit moment niet mogelijk om op basis van openbare data aan te geven hoeveel belasting bepaalde bedrijven in Nederland hebben betaald. Er worden echter relevante stappen gezet op het gebied van transparantie over de belastingafdracht van grote bedrijven. Met ingang van het boekjaar dat begint op of na 22 juni 2024 zijn multinationals in de EU met een totale geconsolideerde omzet van minstens € 750 miljoen jaarlijks verplicht om in het handelsregister onder meer openbaar te maken hoe veel winstbelasting zij betalen in de landen waarin ze actief zijn (de zogenaamde openbare country-by-country reporting, CbCR). Ook grote dochtermaatschappijen in de EU-lidstaten, waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij buiten de EU is gevestigd, zijn verplicht openbaar te maken hoe veel winstbelasting het hele concern in elke EU-lidstaat en in de landen daarbuiten betaalt.
Heeft de NCP-uitspraak consequenties voor eventuele afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties?
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan in te gaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan wel het volgende worden opgemerkt.
Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst. De Belastingdienst zal onder andere echter geen zekerheid vooraf geven als het besparen van belasting de enige of doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) waarover zekerheid vooraf wordt gevraagd of wanneer de (rechts)handeling(en) buiten het beoogde fiscale voordeel geen of weinig reële, praktische betekenis heeft (hebben).
Bent u bekend met de observatie van het NCP dat het vanwege een gebrek aan capaciteit en informatie niet in staat was om de belastingontwijking door Pluspetrol te beoordelen? Bent u van mening dat bedrijven en de overheid meer gegevens en informatie moeten verstrekken over de activiteiten van bedrijven als Pluspetrol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u hiertoe?
Ik ben bekend met de observaties van het NCP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zullen grote multinationals meer transparantie moeten betrachten over hun belastingafdracht onder de openbare country-by-country reporting regels. Daarin wordt dus een stap gezet naar meer transparantie. Het kabinet ziet niet de mogelijkheid om vanuit de overheid meer informatie openbaar te maken over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht. Naast het beschermen van de privacy dient de fiscale geheimhouding het belang van de staat. De fiscale geheimhouding draagt namelijk bij aan de compliance, en daarmee de belastingheffing. Hierover heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane uw Kamer op 21 juli 2025 geïnformeerd.5 Het kabinet verwijst u graag naar die brief voor de afwegingen die hebben geleid tot deze conclusie. Uw Kamer heeft de motie-Stultiens6 aangenomen om opties in kaart te brengen voor het vergroten van transparantie over belastingen door bedrijven en de overheid. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane zal voor de plenaire behandeling van het Belastingplan 2026 inhoudelijk reageren op deze motie.
Klopt het dat het aantal bedrijven dat de OECD Guidelines heeft erkend, op 35% staat?3 Klopt het dat het streven is om dit percentage naar 90% te brengen? Vallen bedrijven die hier gevestigd zijn als brievenbusfirma, zoals Pluspetrol, onder deze meting? Zo nee, waarom niet? Gaat dit veranderen naar aanleiding van het NCP oordeel, dat stelt dat ook deze bedrijven aan de OECD Guidelines moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
In 2013 is de doelstelling geformuleerd dat 90% van de grote Nederlandse bedrijven in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet zou onderschrijven als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Bij de eindmeting in 2023 bleek dat 41% van deze bedrijven de OESO-richtlijnen en/of UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderschreef.8 De onderzoeksgroep betrof in Nederland gevestigde bedrijven die binnen de destijds beoogde reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vielen en waarvoor relevante data beschikbaar was. In het BHOS-jaarverslag 2023 (Kamerstuknummer 36560-XVII-1) is toegelicht dat dit de laatste keer was dat de voortgang op de 90%-doelstelling is gemonitord. Dit met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving die het voor een deel van het bedrijfsleven verplicht maakt gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Het artikel 'Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money «Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen» van 8 september 2025, waarin wordt beschreven hoe Nederland tijdens en in aanloop naar COP29 inzette op een zo laag mogelijke uitkomst, waardoor het Nederland geen extra geld zou kosten?1
Ja.
Klopt het dat Nederland er tijdens de onderhandelingen actief op heeft aangedrongen om de doelstelling voor klimaatfinanciering zo laag mogelijk vast te stellen en de definitie daarvan zo breed mogelijk te maken, en dat er daarmee werd ingezet op slechts een inflatiecorrectie van het oude doel en niet daadwerkelijk extra geld? Zo nee, wat is de inzet van Nederland daadwerkelijk geweest en waaruit blijkt dat?
Dit is geen juiste weergave van de Nederlandse inzet. Ambtelijk zijn diverse scenario’s verkend. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is geweest zoals deze is medegedeeld aan de Kamer in aanloop naar en na afloop van COP29, namelijk een doel dat diverse financieringsstromen omvat, met een kern van publieke aard waaraan een grotere groep landen bijdraagt. Een uitgebreide toelichting is terug te vinden in de Kamerbrief Nederlandse inzet COP29 voor de Milieuraad van 14 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 272), de Kamerbrief Verwachtingen en inzet VN-klimaatconferentie COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 274) en de Kamerbrief Resultaten COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 278).
Klopt het dat Nederland zich, onder andere richting de Europese Unie (EU), heeft ingezet om zo lang mogelijk geen concreet bedrag te noemen? Zo ja, waren er andere lidstaten die dezelfde inzet hadden? Zo ja, waren er landen die wel pleitten voor een concreet bedrag? Ze nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit de onderhandelingen binnen het EU blok en tijdens de Conferencie van Partijen bij het VN-Klimaatverdrag (COP) heeft beïnvloed?
De omvang van de New Collective Quantified Goal (NCQG) was mede afhankelijk van andere parameters, waaronder het tijdspad, de definitie, de structuur en de bijdragende landen. Het was voor Nederland en de EU daarom lange tijd te vroeg om een bedrag te noemen. Wij kunnen geen uitspraken doen over de inzet van andere EU-lidstaten bij het bepalen van de Europese positie. De uiteindelijke onderhandelingsinzet van de EU is vastgelegd in de Raadsconclusies COP29 zoals aangenomen in de Milieuraad van 14 oktober 2024.
Klopt het dat Nederland tijdens de onderhandelingen heeft ingezet op een uitkomst zonder verdeelsleutel, waardoor geen enkel land formeel verantwoordelijk zou zijn voor een concrete bijdrage aan de New Collective Quantified Goal (NCQG)? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ja, Nederland is geen voorstander geweest van een verdeelsleutel omdat de Overeenkomst van Parijs nadrukkelijk heeft afgesproken dat er een collectief klimaatfinancieringsdoel moest komen. Nederland zet zich in voor transparantie en zo degelijk mogelijke methodes voor de rapportage over klimaatfinanciering. Op die manier wordt verantwoording afgelegd per land en over het totaal.
Deelt u de analyse dat Nederland door in te zetten op een zo laag en vaag mogelijk doel zonder extra financiële middelen, feitelijk haar verantwoordelijkheid ontloopt om internationale klimaatsteun te bieden, zoals vastgelegd in internationale afspraken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Zoals gesteld in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaatgerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste multilaterale klimaatfondsen. Daarnaast richten we ons op de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. In 2024 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering ruim EUR 2,4 miljard, waarvan ruim EUR 1 miljard publieke financiering en EUR 1,4 miljard met publieke financiering gemobiliseerde private financiering (HGIS jaarverslag 2024, Kamerstuk 36 601, nr. 3). Zoals aangegeven in de HGIS-nota 2026 (Kamerstuk 36 801, nr. 1) is de verwachte Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatfinanciering in 2026 ruim EUR 2,9 miljard.
Hoe verhouden uw (eerdere) uitspraken dat Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering levert zich tot de uit de Woo-documenten blijkende inzet van Nederland om het financieringsdoel tijdens de onderhandelingen zo laag mogelijk te houden? Acht u dit niet in tegenspraak met de toezegging dat Nederland zijn eerlijke aandeel zal bijdragen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat de bezuinigingen op publieke klimaatfinanciering als onderdeel van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking deze inzet op een eerlijke bijdrage nog verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de omvang van de wereldwijde klimaatopgave was de inzet van Nederland erop gericht tot een klimaatfinancieringsdoel te komen dat zou bijdragen aan de opschaling van klimaatfinanciering vanuit diverse bronnen en kanalen – publiek, privaat, nationaal en internationaal. Om al deze financieringsstromen te omvatten, hebben Nederland en de EU gepleit voor een doel dat uit meerdere delen bestaat, met een haalbare en realistische kern van publieke aard (Kamerstuk 31 793, nr. 274).
Het tijdens COP29 overeengekomen klimaatfinancieringsdoel bestaat de facto uit meerdere doelen en is daarmee in lijn met deze inzet: een doel van ten minste USD 300 miljard per jaar per 2035, welke is ingebed in een oproep aan alle actoren om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren.
Kunt u reactie geven op de kritiek dat ontwikkelingslanden feitelijk deels hun eigen klimaatsteun financieren, omdat middelen van bijvoorbeeld de African Development Bank, waarvan 60% van het kapitaal afkomstig is van Afrikaanse overheden, meetellen als internationale klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in tegenspraak met het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en met artikel 9 van het Klimaatakkoord van Parijs dat specificeert dat klimaatfinanciering gaat om steun van ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben bewust ingezet op het meenemen van alle klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s), ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. Dit geeft een beter beeld van de daadwerkelijke investeringen van MDB’s in klimaatprogramma’s in ontwikkelingslanden. Verder is Nederland van mening dat erkenning van de brede klimaatrelevante financieringen ten goede zal komen aan de landen waar deze programma’s worden uitgevoerd. Daarnaast ziet Nederland het besluit als een belangrijke eerste stap om landen die in de laatste decennia economisch hard groeiden, waaronder China, Brazilië en Saoedi Arabië, ook mee te laten betalen aan de klimaatinzet in ontwikkelingslanden. Over het algemeen weerspiegelt het ingelegde kapitaal in de banken de economische draagkracht van landen. Ook is het zo dat bij veel banken de traditionele donoren van klimaatfinanciering (de landen die staan genoemd in Annex I van het VN-Klimaatverdrag uit 1992) nog steeds een substantieel deel van het kapitaal leveren.
Deelt u de analyse dat Nederland met een strategie van laag inzetten en het oprekken van definities zijn internationale geloofwaardigheid en het vertrouwen van ontwikkelingslanden heeft geschaad, waardoor hun bereidheid tot meer klimaatambitie afneemt en de kans toeneemt dat onderhandelingen over voor Nederland belangrijke thema’s, zoals mitigatie, mislukken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Nederland en Nederlanders uiteindelijk zelf de prijs voor betalen voor het mislukken van de onderhandelingen op voor Nederland belangrijke klimaatthema’s? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de eerste vraag over de Nederlandse inzet verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 6. Nederland heeft gepleit voor een haalbaar en realistisch doel om zo de ambities op mondiaal klimaatbeleid hoog te houden. We gaan er vanuit dat de uitkomsten van COP29 voldoende basis bieden om de bredere onderhandelingen over klimaatbeleid onder UNFCCC voort te zetten. Dit is inderdaad van belang voor alle Nederlanders, klimaatverandering raakt ook Nederland.
Klopt het dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering benadrukt dat staten niet alleen hun eigen uitstoot moeten beperken, maar ook moeten samenwerken, inclusief financiële steun aan ontwikkelingslanden? Bent u het ermee eens dat dit de rechtspositie van ontwikkelingslanden te versterkt? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de kans dat Nederland juridisch kwetsbaar wordt als het deze verplichtingen niet nakomt, mede gezien het recent openbaar geworden Nederlandse optreden tijdens de klimaattop in Bakoe? Kan u deze punten betrekken in de lopende juridische analyse van de IGH-uitspraak?
Het advies verwijst naar een verplichting die ontwikkelde landen onder het VN-Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs al zijn aangegaan. Het advies van het Internationaal Gerechtshof geeft uitsluitend uitleg over het bestaande internationaal recht en schept geen nieuw recht. Het advies leidt derhalve niet tot een andere rechtspositie van ontwikkelingslanden, noch vergroot het advies de juridische kwetsbaarheid van Nederland. Conform uw verzoek zal het kabinet dit meenemen in de juridisch analyse van de uitspraak.
Klopt het dat het advies van het IGH over de klimaatverplichtingen van staten benadrukt dat landen onder internationaal recht niet alleen verplicht zijn hun eigen uitstoot te beperken, maar ook tot samenwerking, waaronder financiële steun aan ontwikkelingslanden? Kunt u reflecteren op dit deel van het advies, dat de rechtspositie van ontwikkelingslanden versterkt met betrekking tot het eisen van financiële steun? Is er een kans dat Nederland hierdoor niet voldoet aan de IGH-uitspraak en juridisch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet? Kan het recente, nu openbaar geworden optreden van Nederland tijdens de klimaattop in Bakoe dit risico vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen meenemen in de zorgvuldige juridische analyse van het IGH-advies die u momenteel voert?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commisdiedebat op 2 oktober 2025 over de inzet COP30?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «De schade van Schoof, Nederlands geld voor bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten stopt dit jaar»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van Investico dat bijna 3.200 ontwikkelingsprojecten moeten worden stopgezet, omdat na december 2025 het huidige beleidskader afloopt en organisaties nog steeds geen toegang hebben tot het nieuwe beleidskader met vervolgfinanciering voor 2026 en verder?
Nee, deze onderschrijf ik niet. Er worden geen projecten stopgezet. De financiering die is verstrekt onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld is gegund voor een periode van vijf jaar, voor specifieke activiteiten, die op de afgesproken einddatum van 31 december 2025 tot de beoogde resultaten moeten leiden. Het ging dus niet om instellingssubsidies.
Het nieuwe beleidskader Focus betreft geen vervolgfinanciering. Dit beleidskader, dat in de eerste helft van 2026 start, is op een andere leest geschoeid. Er ligt meer nadruk op lokaal eigenaarschap en dienstverlening en de financieringsmodellen worden aanzienlijk vereenvoudigd. Gunning van subsidies verloopt in belangrijke mate via nieuwe aanbestedingen. Hier komen vervolgens nieuwe projecten uit voort.
Klopt het dat, door het aangenomen amendement Hirsch/De Korte2, er vanuit de Kamer voor de zomer 600 miljoen euro aan financiering beschikbaar is gesteld voor maatschappelijke organisaties voor de periode 2026–2030? Kunt u verklaren wat het oponthoud is waardoor organisaties nog geen toegang hebben tot deze financiering?
Als gevolg van het aannemen van het genoemde amendement is inderdaad EUR 600 miljoen beschikbaar voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in de periode 2026–2030. De uitvragen en subsidiebeleidskaders binnen het Focus-beleidskader worden zorgvuldig opgesteld, zodat deze zullen leiden tot de programma’s waarmee de doelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd. De instrumenten onder het kader worden trapsgewijs ingevoerd, met de ambitie dat alle projecten in de eerste helft van 2026 van start gaan. Er is geen sprake van oponthoud of vertraging. Reeds in de brief van 11 november 2024 over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties3 heeft mijn voorganger aangekondigd dat de instrumenten in 2026 van start gaan.
Herinnert u zich dat er door uw voorganger(s) is toegezegd om einde zomer met nadere informatie te komen over het 50%-criterium, en nadere invulling van de subsidie-instrumenten? Deelt u de mening dat de zomer inmiddels bijna voorbij is?
Op 19 september jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over deze onderwerpen.
Klopt het dat, doordat u de derde bewindspersoon bent dit jaar die belast is met ontwikkelingssamenwerking (door uw regering ontwikkelingshulp genoemd), er vertraging ontstaat bij de financiering van projecten? Indien ja, welke maatregelen bent u van plan te gaan nemen om deze vertraging tot een minimum te beperken?
In februari 2025 is de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp met uw Kamer gedeeld waarin de beleidslijnen van het kabinet voor de komende jaren zijn uitgezet. Dit beleid is door de verschillende bewindspersonen die in 2025 verantwoordelijk waren voor de inzet op ontwikkelingshulp voortgezet. De implementatie van het beleid, waaronder de financiering van projecten, blijft doorgaan en heeft mijn volledige aandacht.
Herkent u de signalen van ontwikkelingsorganisaties dat zij mensen moeten ontslaan, terwijl die misschien over enkele maanden weer nodig zijn (maar dan wellicht niet meer beschikbaar zijn) om waardevolle projecten door te zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is noch sprake van het stopzetten, noch van het doorzetten van projecten.
Mij bereiken inderdaad signalen dat ontwikkelingsorganisaties mensen ontslaan. Dit heeft voor zowel die organisaties, als voor de betrokken medewerkers verstrekkende gevolgen. Ik zie het echter niet als taak van de overheid om organisaties overeind te houden. Maatschappelijke organisaties zijn, conform de geldende subsidieregelgeving, tijdig geïnformeerd dat de subsidiebeleidskaders onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld in hun huidige vorm geen vervolg zouden krijgen.
Organisaties kunnen altijd een verzoek doen tot een zogenaamde budget-neutrale verlenging. Deze eventuele verlenging kan alleen het financieren van activiteiten betreffen om alsnog de doelen te behalen. Dergelijke verzoeken worden van geval tot geval op hun merites beoordeeld.
Een verlenging van de subsidies onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld met extra budget is juridisch zeer complex, praktisch gezien onuitvoerbaar en bovendien financieel onhaalbaar. Daarom is het kabinet hier geen voorstander van. Organisaties kunnen ook onder het nieuwe kader reageren op openbare aanbestedingen.
Ik informeer u hierbij ook dat het kabinet de gewijzigde motie van het lid Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247 nr. 17), die de regering verzoekt een overgangsregeling uit te werken, niet zal uitvoeren.
Op welke manieren probeert u de schade voor ontvangende organisaties te beperken? Is het mogelijk om lopende projecten te verlengen? Kunnen organisaties waarvan niet al het projectgeld in 2025 besteed is, dit ook in 2026 doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier onderzoekt uw departement de schade die door het stopzetten en tijdelijk wegvallen van alle financiering wordt aangericht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier en wanneer informeert u de Kamer over welke onderwerpen helemaal van de agenda verdwijnen en waarvoor geen budget meer beschikbaar is?
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp, die op 20 februari 2025 met uw Kamer gedeeld is, worden de keuzes voor de belangen en thema’s waarop de inzet van het kabinet zich richt uiteengezet. In de brief worden ook de onderwerpen genoemd waar minder of geen budget meer beschikbaar voor is.
Het Kabinet heeft de Kamer verder geïnformeerd in antwoord op vragen over daarover in de diverse begrotingsdocumenten. Zo zijn de effecten van de bezuinigingen uit het Hoofdlijnenakkoord verder toegelicht in de brief van 19 september «Effecten ingezette bezuinigingen op ontwikkelingshulp» (Kamerstuk 36 800 XVII, nr. 6). U wordt ook via de begrotingscyclus geïnformeerd over de financiële gevolgen van mijn beleid. Zo zijn bezuinigingen uit de beleidsbrief Ontwikkelingshulp verwerkt in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 725 XVII).
Klopt het bijvoorbeeld dat, hoewel Nederland gidsland is in relatie tot het terugdringen van kinderarbeid, alle projecten tegen kinderarbeid (van de ILO, ngo’s en werkgevers) dit jaar moeten stoppen en er geen vervolgfinanciering is voorzien? Voor welke andere thema’s waar Nederland tot voor kort geld beschikbaar stelde geldt eveneens dat Nederland er vanaf 2026 helemaal mee gaat stoppen?
Hoewel in 2024 het programma «Work: No Child’s Business (WNCB)» is beëindigd, klopt het niet dat er dit jaar projecten specifiek gericht op het bestrijden van kinderarbeid moeten stoppen.
Nederland heeft zich binnen de Alliance 8.7 gecommitteerd aan een roadmap met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid en rapporteert hier jaarlijks op. Prioriteit is daarbij het terugdringen van kinderarbeid en arbeidsuitbuiting in waardeketens, naast agendering en monitoring.
Ook zijn er nog verschillende programma’s die direct of indirect bijdragen aan het tegengaan van kinderarbeid. Bijvoorbeeld «Accelerating action for the elimination of child labour in supply chains in Africa (ACCEL Africa)», een ILO-programma gericht op het bestrijden van kinderabeid dat loopt tot midden 2029. Daarnaast is er ruimte om te werken aan het tegengaan van kinderarbeid in verschillende programma’s gericht op schone en eerlijke handel, zoals binnen het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO), uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ook binnen het instrument Schone en Eerlijke Handel onder het nieuwe beleidskader voor het maatschappelijk middenveld Focus, is ruimte om in te zetten op het tegengaan van kinderarbeid in voor Nederland belangrijke waardeketens.
Voor de beantwoording van het tweede deel van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat door het stopzetten van deze financiering in combinatie met het stopzetten van financiering in de Verenigde Staten3, alle expertise die nu nog aanwezig is bij ngo’s in Nederland dreigt te verdwijnen, wat bijvoorbeeld bedrijven die kinderarbeid op een goede manier willen terugdringen ernstig zal belemmeren in dat voornemen?
Met het aflopen van het Work: No Child’s Business (WNCB)-programma in 2024 hebben een aantal betrokken ngo’s hun capaciteit op het thema moeten afschalen. Er is echter zeker nog expertise aanwezig bij ngo’s en ook kennisinstellingen. Via de eerder genoemde programma’s (SPVO en FOCUS), maar ook programma’s gericht op het toepassen van IMVO en sectorale samenwerking (o.a. Sesam) kunnen ngo’s een rol spelen in het terugdringen van kinderarbeid en het delen van hun kennis met bedrijven.
Op welke manier is besloten deze financiering stop te zetten en niet te verlengen? Waarom is dit besluit niet aan de Tweede Kamer voorgelegd, terwijl de Kamer in het verleden bij herhaling moties en amendementen heeft aangenomen om de (seksuele) uitbuiting van kinderen op de agenda te zetten en te houden?
Nederland blijft inzetten op de beleidsterreinen schone en eerlijke handel en op gezondheid – inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De bezuinigingen op ontwikkelingshulp vragen echter om scherpe keuzes. Voor het bestrijden van kinderarbeid ligt de focus op misstanden gelinkt aan voor Nederland relevante waardeketens. Het programma over het tegengaan van seksuele uitbuiting wordt niet stopgezet, maar loopt in februari 2026 van rechtswege af.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de start van het verkiezingsreces?
De vragen zijn helaas net niet binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoord.
Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de op 1 september 2025 aan de Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen «stand van zaken Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique»?
Ja.
Klopt het dat, zoals de antwoorden weergeven, er op dit moment sprake is van activiteiten in het projectgebied rondom Cabo Delgado, door baggerbedrijf Van Oord, onder een lopende verzekeringspolis afgesloten bij Atradius Dutch State Business (ADSB)? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat de lopende activiteiten door Van Oord «in voorbereiding» op de uitvoering van het project, niet verzekerd zijn door de Nederlandse Staat via een specifieke exportkredietverzekering of andere vorm van handelssteun?
Het klopt dat Van Oord eerder dit jaar voorbereidende werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van projecteigenaar Total. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 1 september 2025 is er juridisch gezien sprake van een lopende exporteurspolis waaraan Van Oord rechten kan ontlenen.
Bent u bekend met de uitspraken van Minister van Financiën Heinen in het EKV-debat van 27 november 2024 over dit project? In het debat over de exportkredietverzekering (EKV) stelde hij: «Sindsdien ligt het project formeel stil; dat ligt het nog steeds. Total, het bedrijf, wilde het begin dit jaar weer opstarten, gegeven de verbeterde veiligheidssituatie. Sindsdien loopt het proces van die herbeoordeling». Ook stelde hij dat «Voordat die herbeoordeling is afgerond, kan het project nog geen doorgang vinden.»
Ja.
Kunt u deze uitspraken duiden in het licht van de antwoorden op schriftelijke vragen die u op 1 september 2025 aan de Kamer stuurde? Daarin wordt gesteld dat Van Oord onder een lopende verzekering op dit moment baggerwerkzaamheden «in voorbereiding» op het project uitvoert. Was de Minister van Financiën in november 2024 bekend met de lopende verzekering aan Van Oord? Zo ja, kunt u dan toelichten wat u verstaat met de uitspraak dat «het project geen doorgang kan vinden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet bekend was met deze lopende verzekering?
De verzekering die de Staat in 2021 is aangegaan met Van Oord (de «exporteurspolis») moet worden onderscheiden van de verzekering die in dat stadium met Standard Chartered Bank is aangegaan ter dekking van een onderdeel van de financiering van het project (de «financieringspolis»). Het gaat om twee verzekeringen met verschillende partijen, die los van elkaar staan.
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold». Zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 1 september beraadt het kabinet zich hier momenteel op.1
De exporteurspolis voor Van Oord staat los van de financieringspolis. In tegenstelling tot de financieringspolis geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar Van Oord rechten aan kan ontlenen zolang zij zich houdt aan de polisvoorwaarden.
Van Oord voert de voorbereidende werkzaamheden uit in het kader van het project, die door de stillegging van de financiering van het project niet worden geraakt. Het gaat om werkzaamheden die onder de exporteurspolis zijn gedekt. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Het gaat slechts om beperkte voorbereidende werkzaamheden en niet om het project zelf.
Klopt het dat u, zoals u meerdere malen heeft aangegeven, de zorgen die bestaan over de veiligheid in het projectgebied, zeer serieus neemt?
Ja.
Klopt het dat u daarom, net als andere betrokken exportkredietverzekeraars, zoals UKIP in het Verenigd Koninkrijk, vanuit die zorgen een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld? Zo nee, wat is dan de aanleiding voor het onafhankelijk onderzoek geweest?
Naar aanleiding van berichtgeving over vermeende mensenrechtenschendingen van het Mozambikaanse leger en om recht te doen aan de complexiteit van de veiligheidssituatie heb ik besloten om extra onafhankelijk advies in te winnen.2 Over het onderzoek of het besluitvormingsproces van het Britse UKEF kan ik, zoals eerder aangegeven, geen uitspraken doen.
Klopt het dat de uitkomsten van dat onderzoek nog niet bekend zijn?
Ja, het onderzoek is nog niet afgerond.
Klopt het dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Cabo Delgado? Zo nee, wat is dan de relatie tussen het onafhankelijk onderzoek en de herbeoordeling? Zo ja, kunt u dan verklaren dat er, lopende het onderzoek en vooraf aan de herbeoordeling, een lopende EKV te bestaan die project-gelieerde activiteiten dekken die nu in het betreffende projectgebied plaatsvinden?
Ik kan bevestigen dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling en dat het kabinet de analyse van de onderzoekers mee zal wegen in de besluitvorming.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het juridische handelingsperspectief voor de exporteurspolis wezenlijk anders. Hier is juridische gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Hoe moeten in het licht van de eerdere uitspraken dat het project stil ligt tot de herbeoordeling van de exportverzekering wegens zorgen rondom veiligheid en mensenrechten, de «voorbereidende» werkzaamheden worden gezien die Van Oord uitvoert met exportsteun van de Nederlandse overheid?
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold».
Anticiperend op een verwachte herstart van het project heeft projecteigenaar verschillende onderaannemers, waaronder Van Oord, de opdracht gegeven voorbereidende werkzaamheden te verrichten.
Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven voorbereidende werkzaamheden uit te voeren.
Onder deze exporteurspolis met Van Oord is juridisch gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Wanneer bent u geïnformeerd dat deze project-werkzaamheden gestart of hervat werden? Welke voorwaarden zijn er aan de lopende verzekering aan Van Oord gesteld?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) monitort het project sinds afgifte van de ekv-polissen in 2021. In het kader van deze monitoring is ADSB goed op de hoogte van eventuele werkzaamheden binnen het project. Van Oord heeft ADSB in mei 2024 op de hoogte gebracht van de plannen om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren. Hiermee heeft het project echter nog geen toegang tot de financiering, omdat deze sinds het uitroepen van de force majeure «on hold» staat. Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Op de exporteurspolis zijn de algemene polisvoorwaarden van toepassing.3
Kunt u toelichten waarom u aan de ene kant de Kamer informeert dat het verzekeringstraject en het project «on hold» staat en aan de andere kant, op het moment dat hij deze uitspraak doet, u een lopende verzekering heeft uitstaan waaronder projectwerkzaamheden door een Nederlands bedrijf in het projectgebied plaatsvinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, moeten mijn uitspraken tijdens het commissiedebat van 27 november 2024 gezien worden in de context van de financiering van het project. Dat de projecteigenaar voortijdig besluit om zonder financiering voorbereidende werkzaamheden te laten uitvoeren ligt buiten de invloedssfeer van de financierende partijen.
Kan u aangeven wanneer deze verzekering is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke overwegingen speelden daarbij een rol? Hoe is het risico van een negatieve beoordeling in het toekennen van de herverzekering aan TotalEnergies, meegewogen?
De exporteurspolis voor Van Oord is afgegeven op 26 maart 2021.
Waarom dekt ADSB dit risico wel en heeft het de andere polis op pauze staan juist wegens grote risico’s rondom mensenrechtenschendingen, sociale en milieueffecten van het project?
De projectfinanciering staat «on hold» vanwege het uitroepen van de force majeure door de verslechterde veiligheidssituatie die is ontstaan na de terroristische aanslag in maart 2021. Voor de financieringspolis geldt dat er geen sprake is van een lopende polis en dat daar nu geen rechten aan kunnen worden ontleend. Hiermee ontstaat voor Nederland een nieuw wegingsmoment.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Anders dan bij de financieringspolis bestaat geen juridische mogelijkheid om de voortzetting van de exporteurspolis te heroverwegen.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat alle projectactiviteiten en de door de Staat uitgegeven exportkredietverzekering «on hold» staat wegens Force Majeure sinds 2021?
Als gevolg van de force majeure kan het project niet beschikken over de financiering totdat alle financiers en exportkredietverzekeraars, waaronder Nederland, hiertoe toestemming hebben gegeven. Mijn uitspraken over de status van het project moeten in dit licht worden bezien.
Klopt het dat ook andere exportkredietverzekeraars een dergelijke maatregel hebben getroffen?
Het niet-toestaan van trekkingen uit de lening gedurende de force majeure situatie is een gezamenlijk besluit geweest van de betrokken financiers en kredietverzekeraars.
Klopt het dat TotalEnergies daardoor nu nog niet haar gehele benodigde financieringspakket in orde heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat de meerwaarde van de door Nederland en het Verenigd Koninkrij on hold-gezette EKV’s is voor het gehele project? Klopt het dat, dankzij de lopende kredietverzekering aan Van Oord, het bedrijf ook als de herbeoordeling negatief uitvalt, voor haar activiteiten betaald zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat Total niet kan beschikken over de eerder besproken financiering totdat alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Nog niet alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Bij het wegvallen van één of meerdere financiers zal het project op zoek gaan naar alternatieve financiering om het ontstane gat op te vullen. In het geval dat er geen Nederlandse betrokkenheid bij de projectfinanciering zou zijn, verwacht ik dat Van Oord door het project betaald zal worden. Het feit dat Van Oord beschikt over een exporteurspolis is voor de betalingsplicht van de projecteigenaar niet relevant. De exporteurspolis dekt voor Van Oord het risico dat zij niet betaald krijgen voor uitgevoerde werkzaamheden.
Kan u toelichten hoe Van Oord «eigenstandig zo een keuze kan maken» om de projectactiviteiten uit te gaan uitvoeren met steun van de Nederlandse overheid, terwijl het project herbeoordeeld wordt? Wat staat hierover in de polisvoorwaarden? Waarom is de exportkredietverzekering aan Van Oord toegekend terwijl u stelt dat het project «on hold» is?
Het betreft een polis die is afgegeven op 26 maart 2021, voorafgaand aan de force majeuresituatie. Zolang Van Oord zich houdt aan de polisvoorwaarden kunnen zij aanspraak maken op de verzekering. De herbeoordeling ziet enkel toe op de financieringspolis. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u in eerdere uitwisselingen heeft gesteld dat de Nederlandse Staat projecten niet financiert als deze gepaard gaan met onacceptabele mensenrechtenschendingen? Klopt het dat er op dit moment toch een verzekering is gegeven in de context van een project waar u zelf een onafhankelijk onderzoek naar in heeft gesteld? Zo nee, kunt u duiden waarom de lopende verzekering geen samenhang heeft met het project waarvan u zelf grove risico’s heeft geïdentificeerd? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Onderhavige financierings- en exporteurspolis zijn op respectievelijk 25 en 26 maart 2021 verstrekt na een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling. Op dat moment is geoordeeld dat het project voldoet aan het Nederlandse beleid voor de ekv. Sindsdien is de situatie rondom het project verslechterd. Voor de financieringspolis is sprake van een nieuw besluitvormingsmoment, waarvoor het kabinet alle omstandigheden opnieuw zal wegen. Voor de exporteurspolis is dit niet het geval.
Voldoet Van Oord aan internationale standaarden wanneer zij een opdracht accepteert om voorbereidende werkzaamheden te doen voor een project dat officieel on hold staat vanwege potentiële mensenrechtenschendingen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Welke standaarden hanteert u?
De projectfinanciering is gepauzeerd vanwege het verslechteren van de veiligheidssituatie in maart 2021. Sinds afgifte van de polissen wordt het project, inclusief de werkzaamheden van Van Oord, intensief gemonitord door ADSB en onafhankelijke consultants op naleving van de internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).4 Uit de monitoring blijkt dat Van Oord nog steeds voldoet aan deze standaarden. Van Oord rapporteert sinds afgifte van de polis maandelijks aan ADSB.
Deelt u de zorgen dat TotalEnergies op deze manier via onderaannemers, haar due diligence verlichtingen kan omzeilen en het project op die manier alsnog laten doorgaan terwijl financiers zoals de Nederlandse Staat naar buiten toe communiceert dat het stil staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u voor deze strategie?
Het project wordt met behulp van onafhankelijke consultants intensief gemonitord door financiers en kredietverzekeraars, waaronder ADSB. Er kan dan ook geen sprake zijn van het omzeilen van due diligence verplichtingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het handelsbeleid op 25 september 2025?
Ja.
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Het artikel 'In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis' |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis» in Trouw van 19 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat op 24 mei 2022 de Nederlandse exportkredietverzekeraar Atradius DSB heeft aangekondigd een verzekering (EKV) van 1,5 miljard euro aan Boskalis te verschaffen voor de commerciële landaanwinning in Manila Bay? Klopt het dat dit voor zowel de Nederlandse exportkredietverzekeraar als voor Boskalis, de grootste verzekering ooit is?2 Hebben zowel de Ministers van Financiën als voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daar akkoord op gegeven?
Ja dit klopt. De ekv voor dit project is verstrekt na goedkeuring van de toenmalig Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.3
Bent u bekend met de milieueffectrapportages voor andere commerciële landaanwinningsprojecten bij de Filipijnse kust die begin mei dit jaar, na jaren van geheimhouding, openbaar zijn gemaakt? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij deze geheimgehouden rapportages? Zo ja, welke partijen waren dat? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij de projecten waar deze geheimgehouden rapportages, betrekking op hebben? Zo ja, welke partijen waren dat? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) neemt alleen kennis van de milieueffectrapportages voor projecten waar een verzekeringsaanvraag voor is ingediend. Naar overige projecten in de omgeving en de daarbij betrokken partijen is geen nader onderzoek gedaan. Ik ben dan ook niet bekend met de inhoud van de rapportages die voor deze andere projecten zijn gemaakt.
Terwijl de openbaar geworden rapportages geen betrekking hebben op het project van Boskalis, waarschuwen zij wel dat vergelijkbare landaanwinningsprojecten voor de Filipijnse kust «enorme milieu en veiligheidsrisico’s voor de bevolking» zullen hebben – heeft dit volgens u relevantie voor het door de Nederlandse staat gesteunde project van Boskalis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relevantie ziet u?
Zoals reeds aan uw Kamer gecommuniceerd wordt het luchthavenproject intensief gemonitord door ADSB, ook op het beheersen van milieu- en veiligheidsrisico’s.4 Zolang andere commerciële projecten geen directe impact hebben op onderhavig project zijn deze niet relevant voor de monitoring. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de potentiële gevolgen van projecten waar de Nederlandse staat niet bij betrokken is.
Welke studies heeft uw ministerie voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering en tijdens de uitvoering van het project van Boskalis laten uitvoeren en door wie?
Voor afgifte van de polis heeft ADSB een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling uitgevoerd waarbij het project is getoetst aan internationale standaarden voor maatschappelijke verantwoord ondernemen (mvo).5 Hiervoor heeft het project diverse themaonderzoeken (onder andere herhuisvesting, biodiversteit) en meerdere milieu- en sociale effectrapportages aangeleverd. ADSB heeft voor de beoordeling gebruik gemaakt van onafhankelijke consultants om haar eigen informatiepositie te versterken en om te verifiëren dat de opgeleverde onderzoeken voldoen aan internationale mvo-standaarden. Deze consultants ondersteunen ADSB tevens in de monitoring van het project door het project regelmatig te bezoek en het opleveren van reguliere monitoringsrapportages.6
Komt er uit de geheimgehouden en recent in mei vrijgegeven documenten informatie die tot nu toe onbekend was bij uw ministerie? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 3.
Had het EKV contract met Boskalis voorwaarden op het gebied van mitigatie en compensatie van natuurschade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken? Zijn die allemaal afdwingbaar?
Boskalis heeft, net als iedere ekv-aanvrager, getekend voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen), waaruit volgt dat zij volgens een proces van gepaste zorgvuldigheid risico’s voor mens en milieu die voortkomen uit hun werkzaamheden in kaart moeten brengen en waar nodig aanpakken.
De verantwoordelijkheid voor de mitigatie en compensatie van natuurschade door het project ligt bij de projecteigenaar en is vastgelegd in het Environmental and Social Action Plan (ESAP). Het ESAP is een contractueel document tussen de projecteigenaar en betrokken financiers. ADSB is hierin geen contractpartij, maar kan via de verzekerde financiers invloed uitoefenen en ziet middels intensieve monitoring toe op de uitvoering van het project.
Als uit de monitoring onregelmatigheden blijken dan zal ADSB in eerste instantie kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de exporteurspolis of voor de verzekerde lening. Uit een onafhankelijke evaluatie van de monitoring van dit project blijkt dat deze robuust is en adequaat is ingericht om eventuele misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.7
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de activiteiten die Boskalis heeft uitgevoerd zoals in het artikel worden beschreven («Boskalis heeft het koraalrif bij de «San Nicolas shawls» kapotgemaakt. Het koraal is weg, en dus ook de mosselen, krabben en vissen.»)? Oordeelt u dat Boskalis voldoende heeft gedaan aan mitigerende maatregelen? Zo ja, op basis van welke informatie komten u tot dat oordeel? Oordeelt u dat aan de contractuele voorwaarden heeft voldaan? Zo nee, kunt u aangeven of en welke consequenties dit voor de verzekeringnemer heeft?
Boskalis heeft conform internationale standaarden uitgebreid onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van de zandwinlocatie. Op de ondergrond was geen koraalrif aanwezig, wel is op enkele plekken los koraal aangetroffen met een lage ecologische waarde. De zandwinning was onderdeel van de uitgebreide milieu- en sociale beoordeling en monitoring door ADSB. Op basis van de opgeleverde documenten, de monitoringsrapportages en site visits uitgevoerd in 2023 en in 2025 komt ADSB tot het oordeel dat Boskalis voldoende maatregelen heeft getroffen om de negatieve neveneffecten van de zandwinning te mitigeren. Daarmee heeft Boskalis aan de contractuele verplichtingen voldaan.
Hoe kan het dat Nederland een project heeft ondersteund dat heeft geleid tot een permanent verlies van inkomstenbronnen en overstromingsbescherming door het leeg baggeren van de gehele San Nicolas Shawl – een zandbank die diende als belangrijk visgebied en buffer tegen golven? Is het Ministerie van mening dat kortdurende financiële compensatie afdoende is om deze blijvende schade te compenseren? Zo ja, op welke basis velt u dit oordeel?
Als door projecten het levensonderhoud van belanghebbenden wordt getroffen, dan moeten deze gevolgen volgens de internationale standaarden gecompenseerd worden zodat hun levensonderhoud hetzelfde of beter wordt dan de situatie voor de start van een project. Dit kan door middel van bijvoorbeeld alternatieve werkgelegenheid en/of financiële compensatie.
ADSB heeft geoordeeld dat enkel financiële compensatie niet voldoende is voor een deel van de door het project getroffen personen. Daarom is vereist dat er hiervoor zogeheten herstel van levensonderhoud (livelihood restoration) zou plaatsvinden, zodat op de lange termijn het levensonderhoud van de vissers hetzelfde of beter wordt dan vóór het project. ADSB is bekend met klachten over de livelihood restoration. Deze zijn aangekaart bij de projecteigenaar en de onafhankelijke consultants en worden prioritair opgepakt door het stakeholder engagement team van de projecteigenaar. ADSB monitort op dit moment de opvolging van deze klachten.
Klopt het dat hiervoor meerdere keren gewaarschuwd is, zowel voor uitgifte van de EKV als tijdens de werkzaamheden? Wat waren toen de overwegingen om wel door te zetten?
Het klopt dat mijn ministerie verschillende signalen vanuit het maatschappelijk middenveld heeft ontvangen over dit project. Aan goedkeuring is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan waarin deze signalen zijn meegewogen. Het project was in eerste aanleg niet in lijn met internationale mvo-standaarden op het vlak van mitigatie en compensatie van inkomensderving en compensatie van natuurwaarden. Deze lacunes zijn juist door de betrokkenheid van ADSB, de Nederlandse Staat en hun internationale consultants en mede dankzij de ontvangen signalen van de ambassade en ngo’s, geadresseerd.
De ekv is verstrekt onder de voorwaarde dat het project alle acties onderneemt die nodig zijn om aan de internationale mvo-standaarden te voldoen.8 Hierop wordt middels intensieve monitoring toegezien. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft als extra waarborg een second opinion laten uitvoeren naar de monitoring van het project. Uit deze second opinion, die op 3 juli 2023 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat de monitoring robuust is en adequaat is ingericht om misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.9
Deelt u de analyse dat volgens internationale standaarden zoals de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, de primaire verantwoordelijkheid voor het mitigeren en compenseren van negatieve effecten ligt bij de actoren die deze effecten met hun bedrijfsactiviteiten veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Boskalis, die middels zijn baggerwerkzaamheden de San Nicholas Shawl heeft vernield, verantwoordelijk is voor de negatieve effecten op de lokale visserij en klimaatbestendigheid van kustgemeenschappen in Cavite? Zo nee, waarom niet?
Het mitigeren en compenseren van negatieve effecten betreft een gedeelde verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid hiervoor bij een project ligt primair bij de projecteigenaar. Deze moet de effecten vooraf onderzoeken, voorspellen en zoveel mogelijk proberen te voorkomen. Bij de uitvoering moet de projecteigenaar monitoren of aannemers hun werk correct uitvoeren om negatieve effecten te mitigeren. De verantwoordelijkheid voor de compensatie van negatieve effecten die niet voorkomen kunnen worden ligt ook bij de projecteigenaar. Aannemers, zoals in dit geval Boskalis, zijn er voor verantwoordelijk om hun eigen werkzaamheden met zo min mogelijk negatieve effecten voor mens en milieu uit te voeren conform de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Volgens de OESO-richtlijnen dienen zij ook te zorgen voor, of meewerken aan, herstel indien nodig om negatieve milieueffecten aan te pakken die de onderneming heeft veroorzaakt of waaraan zij heeft bijgedragen. Uit monitoring blijkt dat Boskalis dit correct heeft gedaan.
Wat is er concreet terecht gekomen van de Nederlandse belofte – door ASDB en door Boskalis – om grootschalige natuurcompensatie te regelen? Kent u het openbaargemaakte Biodiversity Action Plan Non Technical Summary van SMC en Boskalis, dat spreekt van een offset gebied van 1000–1700 hectaren? Hoeveel hectaren telt het huidige offset gebied? Op basis van welke informatie doet u deze uitspraak? Is de kwestie van natuurcompensatie – dat voor ADBS een belangrijke voorwaarde was om de EKV te verstrekken – contractueel vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorwaarden zijn gesteld?
Ik ben bekend met het genoemde document waar 1.000–1.700 hectare genoemd wordt als een streefgetal. Er gaat bij dit project circa 238 hectare natuurgebied verloren. De verloren natuur dient conform internationale biodiversiteitsstandaarden gecompenseerd te worden door een gebied met tenminste dezelfde kwalitatieve natuurwaarden. De inzet is daarom gericht op kwaliteitsgerichte compensatie, niet op het realiseren van een bepaald oppervlakte. De plannen zorgen ervoor dat de natuurkwaliteit uiteindelijk hoger wordt dan voorheen. Op dit moment is 78,5 hectare aan definitief compensatiegebied gerealiseerd. Daarnaast wordt nog steeds grond aangekocht om te ontwikkelen als natuurcompensatiegebied. Samen met tijdelijke compensatiegebieden is er op dit moment 434 hectare aan natuurcompensatiegebied.
De verantwoordelijkheid om natuurcompensatie te realiseren ligt primair bij de projecteigenaar. ADSB monitort of de projecteigenaar dit op een juiste manier uitvoert. De compensatie van de verloren biodiversiteitswaarde is contractueel vastgelegd tussen projecteigenaar en financiers in het eerder genoemde ESAP. ADSB ziet middels intensieve monitoring toe op de correcte uitvoering van het ESAP. De eerste resultaten zijn positief. Zo is het aantal watervogels in de regio, waaronder bedreigde soorten, substantieel toegenomen.
Hoe oordeelt u over de rol van Nederland bij landaanwinningen in Manila en de bijbehorende negatieve effecten op gemeenschappen, biodiversiteit en klimaatbestendigheid, gegeven de toenemende zorgen en protest vanuit Filipijnse burgers en overheid, zoals o.a. te lezen is in het recente artikel «Manila Bay is Alive» van het Filipijnse Department of Environment and Natural Resources?3 Bent u van mening dat Nederlandse betrokkenheid bij deze controversiële sector gunstig is voor het aanzien van het Nederlandse bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dat dan toelichten? Zo nee, welke consequenties ziet u?
Nederlandse bedrijven die actief zijn in het buitenland dienen zich te houden aan de lokale wet- en regelgeving, de UNGP’s en de OESO-richtlijnen. Nederlandse water- en baggerbedrijven zijn internationaal toonaangevend en lopen voorop in de ontwikkelingen van nieuwe duurzame technologieën om negatieve neveneffecten tot een minimum te beperken en kunnen zo een positieve bijdrage leveren aan projecten wereldwijd. In het geval van het luchthavenproject is er, juist door betrokkenheid van Boskalis en de Nederlands staat, een grote verbetering in de uitvoering van het project gerealiseerd.11
Inzet om patiënten die urgent medische behandeling nodig hebben, uit Gaza naar functionerende behandelcentra te brengen. |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Boerma |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gaat Nederland ernstig zieke patiënten uit Gaza halen en hier behandelen? «Nodig om te overleven»»1 en «Jud Awad kan genezen van leukemie, maar dan moet Nederland wel toestaan dat ze uit Gaza wordt gehaald»2?
Ja.
Deelt u de constatering van hulporganisaties dat ernstig zieke patiënten, waaronder kinderen, die zich in Gaza bevinden, niet ter plekke behandeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is nauwelijks gespecialiseerde medische zorg beschikbaar in de Gazastrook.
Beschikt Nederland in theorie over mogelijkheden om deze ernstig zieke patiënten te helpen? Zo ja, over welke theoretische mogelijkheden beschikt Nederland?
Het leed van mensen die medisch geëvacueerd moeten worden is schrijnend, in het bijzonder waar het kinderen betreft. Het kabinet is vastberaden om verlichting en hulp te bieden. Zoals bekend zet het kabinet in op het helpen van zoveel mogelijk patiënten in de regio en het vergroten van capaciteit daartoe. Hiervoor zijn de noden hoog en op dit gebied kan Nederland snel een concrete en zinvolle bijdrage leveren. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden voor concrete steun. De verschillende steunmogelijkheden in de regio worden interdepartementaal in kaart gebracht, in samenwerking met Defensie en VWS.
Het kabinet spant zich in om de knelpunten die in de regio worden ervaren te verlichten. Recent heeft Nederland een aanvullende bijdrage van 3 miljoen euro aangekondigd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarmee de medische ondersteuning en evacuatie van patiënten uit de Gazastrook naar landen in de regio kan worden bekostigd. Ook in 2024 stelde Nederland een bijdrage van 3 miljoen euro beschikbaar voor de WHO ter ondersteuning van medische capaciteit in de Gazastrook en de regio. Destijds heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eveneens medische hulpmiddelen ter waarde van 1,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan Egypte met oog op medische evacuaties uit de Gazastrook.
Het kabinet maakt in 2025 25 miljoen euro vrij voor hulp aan mensen uit Gaza. Dit gaat om humanitaire hulp en ondersteuning voor de langere termijn, zowel in de Gazastrook als landen in de regio. Het kabinet biedt daarmee een substantiële bijdrage aan de humanitaire medische noden in Gaza. Op dit moment wordt hierin prioriteit gegeven aan medische evacuaties in de regio en ondersteuning van medische capaciteit daarbij. Uit deze reservering wordt voorts 800.000 euro vrijgemaakt ter ondersteuning van het werk van Save the Children voor patiënten die zijn geëvacueerd naar Egypte. Met deze bijdrage kan Save the Children circa 600 patiënten helpen voor een periode van één jaar.
Het kabinet identificeert verdere mogelijkheden in de regio, zoals het beschikbaar stellen van Nederlandse medische expertise voor gecompliceerde zorgvragen waar beperkte behandelcapaciteit voor aanwezig is in de regio. Daarbij wordt ook de medische capaciteit in de Westelijke Jordaanoever en landen in de regio, zoals Egypte en Jordanië in ogenschouw genomen. De nadere invulling van dit pakket voor hulp in de Gazastrook of de regio wordt te zijner tijd aan uw Kamer kenbaar gemaakt. Bovendien heropen ik het contactpunt waar partijen en medisch gekwalificeerde personen zich kunnen melden. Daar worden zij in contact gebracht met de hulpverlening in de regio die daar wordt georganiseerd door verschillende NGO’s en de WHO. Hiermee faciliteer ik de behoefte onder Nederlandse zorgprofessionals om ter plaatse in de regio een bijdrage te leveren aan de zorg voor Gazaanse patiënten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport helpt mee door het contactpunt actief onder de aandacht te brengen van de partijen in de Nederlandse zorg.
Naast financiële ondersteuning voor medische evacuaties en behandelcapaciteit in de regio zet Nederland zich diplomatiek in richting Israël en landen in de regio voor de verruiming van mogelijkheden voor medische evacuaties uit de Gazastrook. Over deze thematiek spreek ik met Ministers van Buitenlandse Zaken van landen uit de regio.
Welke van deze theoretische mogelijkheden brengt Nederland op dit moment ook daadwerkelijk in de praktijk – welke concrete maatregelen treft u?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland tot nu toe niet bereid is geweest ervoor te zorgen dat ernstig zieke patiënten in Nederland behandeld kunnen worden? Zo ja, wat is daar de reden voor? Zo nee, hoeveel patiënten zijn er sinds het begin van de gewelddadigheden op 8 oktober 2023, in Nederland behandeld?
Er zijn sinds 8 oktober 2023 geen patiënten zonder verblijfsrecht geëvacueerd uit de Gazastrook voor medische behandeling in Nederland. Het staat buiten kijf dat ernstig zieke patiënten een behandeling moeten krijgen en dat de behoefte aan ondersteuning in de regio groot en acuut is. Het kabinet heeft ervoor gekozen zich te richten op het bieden van diplomatieke en financiële ondersteuning voor medische evacuaties en behandeling in ziekenhuizen in de regio. Nederland kan daar snel een concrete en zinvolle bijdrage leveren.
Klopt het dat Nederland tot nu toe alleen heeft ingezet op behandeling in de regio?
Ja.
Klopt de observatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) dat op dit moment nog ongeveer twaalfduizend mensen, waaronder veel kinderen, evacuatie nodig hebben om te overleven of om een menswaardige kwaliteit van leven te kunnen hebben3? Zo nee, waarom niet?
Volgens de meest recente schattingen van de WHO zouden minstens 15.800 patiënten geëvacueerd dienen te worden voor medische behandeling buiten de Gazastrook.
Klopt het dat 4 op de 5 van onze verzoeken tot medische evacuatie door de Israëlische autoriteiten niet behandeld worden of worden geweigerd? Zo nee, over welke cijfers beschikt u? Van welke instantie zijn die afkomstig?
Dit cijfer is bij het kabinet niet bekend. Israël staat op dit moment meer medische evacuaties uit de Gazastrook toe. Het is echter evident dat er veel te weinig mogelijkheden bestaan voor medische evacuaties. Tussen het verbreken van het staakt-het-vuren door Israël op 18 maart jl. en het laatste meetmoment op 13 augustus jl. zijn via de WHO 452 patiënten medisch geëvacueerd.
Klopt het dat Nederland een aantal acties kan ondernemen om te zorgen dat deze patiënten de behandeling krijgen die ze nodig hebben, zoals zorgen dat er Israëlische goedkeuring komt voor opnames in buitenlandse ziekenhuizen, met het recht op terugkeer en met het doel om te zorgen dat mensen behandeld worden; behandeling in de regio bekostigen en zorgen dat patiënten gespecialiseerde zorg in Nederland te krijgen? Zijn dit alle acties die Nederland kan ondernemen, of heeft u nog andere mogelijkheden om mensen uit Gaza die behandeling nodig hebben, te steunen?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4 voor toelichting van de financiële ondersteuning van medische evacuaties en capaciteit voor behandeling in de regio. Dat de capaciteit voor gespecialiseerde zorg onder druk staat in de regio is bekend. Zoals bekend zet het kabinet in op het helpen van zoveel mogelijk patiënten in de regio en het vergroten van capaciteit daartoe. Ook daarvoor zijn de noden hoog, en op dat gebied ziet het kabinet mogelijkheden om snel een concrete en zinvolle bijdrage te leveren.
Daarnaast is het inderdaad belangrijk dat patiënten die worden geëvacueerd de garantie krijgen te zijner tijd weer te kunnen terugkeren. Daarvoor zet het kabinet zich in.
Klopt het dat verzoeken tot behandeling door bevriende naties meer kans van slagen hebben? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet roept Israël op de mogelijkheden voor medische evacuaties te verruimen, inclusief naar de Westelijke Jordaanoever, en om deze processen te bespoedigen. Dat is mogelijk door het intensieve contact dat Nederland met Israël onderhoudt en gebeurt voortdurend en op verschillende niveaus. Nederland pleit hierbij in eerste instantie voor een algemene verruiming van mogelijkheden voor medische evacuaties. Daarnaast worden mogelijkheden voor ondersteuning van specifieke medische evacuaties in de regio verkend in nauwe afstemming met relevante hulporganisaties.
Heeft Nederland verzoeken gedaan aan de Israëlische autoriteiten om patiënten uit Gaza die gespecialiseerde hulp nodig hebben, elders te laten behandelen? Zo nee, wat zijn uw afwegingen geweest om dergelijke verzoeken niet te plaatsen? Zo ja, hoeveel verzoeken zijn er ingediend bij de Israëlische autoriteiten? Hoeveel daarvan zijn toegekend? Hoeveel van de mensen waarvoor Nederland een verzoek heeft ingediend, ontvangen nu hulp buiten Gaza?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat in Nederland nog geen enkele patiënt is opgenomen voor specialistische behandeling? Zo ja, kunt u verklaren waarom dit niet het geval is, terwijl landen als Malta, Italië en Luxemburg wel patiënten schijnen te behandelen en het VK heeft aangekondigd 100 kinderen te evacueren voor urgente medische behandeling4? Heeft u staand beleid op de behandeling van patiënten uit Gaza in Nederland? Zo ja, wat is dat beleid?
Ja. Over de manier waarop wordt bijgedragen aan medische evacuaties maakt ieder land een eigen afweging. Het kabinet richt zich op evacuaties in de regio en heeft een extra pakket voor humanitaire en medische noden gereserveerd om de capaciteit aldaar te verhogen. We kijken daarnaast samen met het Ministerie van Defensie en het Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoe we expertise kunnen overbrengen. Specifiek bezien we hoe we de medische capaciteit in landen als Jordanië en Egypte kunnen ondersteunen.
Als de berichtgeving niet klopt, en er dus wel patiënten uit Gaza in Nederland zijn opgevangen, kunt u dan aangeven hoeveel verzoeken voor behandeling in Nederland aan de Israëlische autoriteiten zijn gedaan? Hoeveel van die verzoeken zijn toegewezen? Hoeveel van de patiënten die het betreft, zijn of worden op dit moment nog in Nederlandse ziekenhuizen behandeld?
Zie beantwoording van vraag 12.
Het bericht dat investeren in ontwikkelingssamenwerking gunstig is voor de Nederlandse economie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Don Ceder (CU) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie heeft baat bij ontwikkelingssamenwerking»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport van de Universiteit van Göttingen, waarnaar dit artikel verwijst? Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke euro ontwikkelingshulp de Nederlandse export en economie flink doet groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het rapport van de Universiteit van Göttingen «Domestic effects of foreign aid» (2025) waarnaar u verwijst. Het onderzoek maakt gebruik van een econometrisch model om mogelijke verbanden te schatten tussen Nederlandse ontwikkelingshulp en de Nederlandse export van goederen en diensten. De auteurs concluderen dat er, op basis van hun model, een positief verband bestaat tussen de omvang van Nederlandse hulp en Nederlandse export en werkgelegenheid. Het kabinet onderkent dat deze studie een interessant perspectief biedt op positieve neveneffecten van ontwikkelingssamenwerking voor de Nederlandse economie.
De uitkomsten sluiten aan op de bevindingen van de IOB-studie2 «Good things come to those who make them happen, return on aid for Dutch exports» die verscheen in 2014, en andere onderzoeken3, 4, 5, 6. Wel worden de effecten in dit nieuwe rapport aanzienlijk hoger ingeschat dan in de IOB-studie. Dit verschil kan mogelijk worden verklaard doordat het gaat om een scenarioanalyse, en omdat er geen wetenschappelijke consensus bestaat over hoe dit effect te berekenen. De resultaten zijn daardoor afhankelijk van aannames, parameterkeuzes en de gehanteerde modellering van auteurs, en vormen daarmee een onderbouwde indicatie en geen eenduidig bewijs.
Uit de IOB-studie van 2014 bleek dat elke euro bilaterale hulp € 0,70–€ 0,90 extra export oplevert en dat hiermee circa 15.000 banen gemoeid zijn. In haar reactie heeft de toenmalige Minister (Kamerstuk 33 625, nr. 123, 12 september 2014) aangegeven veel waarde te hechten aan onderzoek naar de effecten van de Nederlandse ontwikkelingshulp voor de Nederlandse handel en economie. Het Centraal Planbureau (CPB) berekent het effect van ontwikkelingshulp op de Nederlandse export al jaren op basis van de uitkomsten van deze IOB-studie.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om investeren in ontwikkelingssamenwerking nog sterker te verbinden aan Nederlandse belangen, ook op economisch terrein. Dit komt ook nadrukkelijk naar voren in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp van 20 februari 2025.
Deelt u de conclusies, gebaseerd op econometrische berekening, dat elke sinds 2010 via ontwikkelingssamenwerking geïnvesteerde euro, bijna vier euro aan Nederlandse exportgroei opleverde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat deze bevindingen in lijn zijn met eerdere gepubliceerde onderzoeken, waaronder door de IOB van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2014? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Deelt de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie dat de positieve impact van ontwikkelingssamenwerking op de Nederlandse werkgelegenheid en economie steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uitspraken van uw voorganger – Minister Klever – dat bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in het Nederlandse belang zouden zijn?
Het rapport Domestic Effects of Foreign Aid van de Universiteit van Göttingen concludeert niet dat de positieve impact van ontwikkelingssamenwerking op de Nederlandse werkgelegenheid en economie «steeds groter» wordt. In het onderzoek wordt een vergelijking gemaakt tussen verschillende perioden. Daarbij worden voor de periode na 2010 gemiddeld hogere effecten gevonden dan voor de periode daarvoor. Dit betreft gemiddelden over meerdere jaren, geen doorlopende stijgende trend.
De uitspraken van mijn voorganger moeten gezien worden in het licht van het regeerprogramma, waarin een substantiële afname van het budget voor ontwikkelingshulp werd aangekondigd, als onderdeel van de financiële keuzes die het kabinet heeft gemaakt.
Deelt u de zorgen, geuit door de experts in het artikel, dat de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ten koste gaan van banen en economische ontwikkeling in Nederland?
Nee. Het nieuwe beleid is sterker dan voorheen gericht op wederzijdse economische belangen en verwachting is dat het een positief effect heeft op economische ontwikkeling in partnerlanden en Nederland.
Bent u bekend met het ODI-onderzoek naar de terugverdieneffecten van Europese ontwikkelingssamenwerking, waarin geconcludeerd wordt dat investeren in ontwikkelingssamenwerking een positieve impact heeft op Europese economieën? Hoe beoordeelt u de conclusies uit dit onderzoek?2
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Overseas Development Institute (ODI) getiteld «The Economic Impact of EU Aid on EU Economies» (mei 2025). In deze studie concludeert ODI dat investeringen in Europese ontwikkelingssamenwerking niet alleen bijdragen aan armoedebestrijding en mondiale stabiliteit in partnerlanden, maar ook economische voordelen kunnen opleveren binnen de EU, onder meer via toegenomen export en werkgelegenheid.
Dit rapport betreft een scenarioanalyse, gebaseerd op simulaties met het Global Trade Analysis Project model (GTAP). GTAP is algemeen evenwichtsmodel (een Computable General Equilibrium model), en dergelijke modellen zijn sterk afhankelijk van de gekozen aannames, parameters en modelleringstechniek van de auteurs. Bovendien is deze studie niet peer-reviewed, en dus niet wetenschappelijk gevalideerd volgens de gebruikelijke academische standaarden.
De conclusies dragen bij aan het bredere inzicht in de potentiële neveneffecten van ontwikkelingssamenwerking, maar vormen op dit moment geen sluitend bewijs. Ze dienen dan ook te worden geïnterpreteerd als een beleidsmatig interessant signaal, niet als wetenschappelijk hard onderbouwde uitkomst.
Deelt u de opvatting dat bij goed bestuur vereist dat de gevolgen van relatief grote bezuinigingen voor de Nederlandse economie, werkgelegenheid, veiligheid en samenleving vooraf in kaart gebracht zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang om bij beleidsvoorstellen, inclusief bezuinigingen, de relevante effecten en risico’s zoveel mogelijk in beeld te brengen. Het kabinet weegt budgettaire keuzes integraal af, hierbij neem het kabinet de verwachte gevolgen van dergelijke keuzes mee in de afweging.
In de praktijk is het methodologisch lastig om vooraf alle maatschappelijke effecten volledig in kaart te brengen, zeker wanneer deze afhankelijk zijn van complexe internationale en economische factoren.
Hebben uw ministeries onderzoek laten doen om de brede maatschappelijke kosten en baten van de miljardenbezuinigingen van uw kabinet op ontwikkelingssamenwerking in kaart te laten brengen om zodoende een goed geïnformeerde afweging te kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Zo ja, welke kosten en baten voor het Nederlandse eigenbelang zijn onderzocht? Zijn ook de gevolgen buiten Nederland onderzocht? Zo ja, kunt u deze onderzoeken voor het einde van het zomerreces delen met de Kamer?
Het kabinet ziet om voornoemde reden geen toegevoegde waarde van een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten en baten van de recente bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking in Nederland. Wel gaat het ministerie met het CPB in gesprek over de manier waarop de effecten van ontwikkelingshulp worden meegenomen in de prognoses over de groei van de Nederlandse economie.
De OESO-DAC heeft recentelijk (d.d. 26 juni 2025) een rapport8 gepubliceerd waarin de effecten van de internationale bezuinigingen op ontwikkelingshulp in kaart worden gebracht. In de Kamerbrief9 «Effecten bezuinigingen» (welke gelijktijdig met deze beantwoording is verstuurd) wordt ingegaan op het OESO-rapport en een toelichting gegeven op de effecten van de Nederlandse bezuinigingen op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHO).
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het einde van het zomerreces beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de wisseling van bewindspersonen.
Het artikel ‘Nederland levert militair materieel aan dubieuze regimes’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Sarah Dobbe (SP) |
|
Boerma |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Liever koopman dan dominee: «Nederland levert militair materieel aan dubieuze regimes»»?1
Ja.
Bent u bekend met het ook voor Nederland geldende VN Arms Trade Treaty2 en het Europees Gemeenschappelijk Standpunt3? Deelt u de mening dat die normen vaststellen dat handelsbelangen niet zwaarder mogen wegen dan het risico dat de militaire goederen voor schendingen zullen worden gebruikt? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier het Nederlands beleid waarborgt dat het risico dat Nederlandse wapens terechtkomen bij regimes die mensenrechten schenden, wordt voorkomen?
Het kabinet informeert de Kamer regelmatig en uitvoerig over het Nederlandse exportcontrolebeleid, onder andere via de jaarrapporten, versnelde rapportage per brief over bepaalde transacties en de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over het onderwerp.
Daarin wordt veelvoudig toegelicht dat exportcontrole van militaire goederen is bedoeld om de ongewenste verspreiding en gebruik van militaire goederen te voorkomen en ervoor te zorgen dat een export geen activiteiten ondersteunt die in strijd zijn met Nederlandse belangen en verplichtingen.
Het kabinet toetst daartoe exportaanvragen voor militaire goederen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS, 2008/944/GBVB) inzake wapenexport (hierna: EUGS) met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik. Met deze toets wordt eveneens voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het wapenhandelsverdrag. Onderdeel van de toets is een analyse van het risico dat uit te voeren goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Uit het EUGS vloeit voort dat, daar waar een duidelijk risico op dergelijk gebruik wordt vastgesteld, een vergunningaanvraag dient te worden afgewezen. Het kabinet past dit toetsingsbeleid zorgvuldig toe.
Deelt u dat deze juridische norm vereist dat het exporterende land niet handelt op basis van bewijs van schendingen maar op basis van een inschatting van het risico dat de geëxporteerde militaire goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen, zodat verkeerd gebruik van militaire middelen wordt voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten hoe u de internationale norm interpreteert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de IOB Beleidsdoorlichting «Non-proliferatie wapenbeheersing en exportcontrole van strategische goederen»?4 Deelt u de conclusie dat adviesmemo’s over het verstrekken van vergunningen aan bestemmingslanden met een slechte mensenrechtensituatie, te weinig aandacht besteedden aan de specifieke link tussen de te leveren goederen en het risico op specifieke mensenrechtenschendingen?5 Zo nee, waarom niet?
De IOB «beleidsdoorlichting non-proliferatie, wapenbeheersing en exportcontrole van strategische goederen» (2018), die betrekking heeft op de periode 2009–2016, stelt dat de adviesmemo’s in die periode een algemeen beeld gaven van de mensenrechtensituatie in het land van bestemming en te weinig aandacht besteedden aan de vraag hoe het uit te voeren goed zou kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld de schending van mensenrechten.
In lijn met de kabinetsreactie6 over de IOB beleidsdoorlichting wordt in de huidige toetsingspraktijk voor zover mogelijk in meer details en op basis van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik per aanvraag onder meer zorgvuldig beoordeeld wat het risico is dat de betreffende goederen worden gebruikt bij ernstige schendingen van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Conform criterium twee van het EUGS leidt een duidelijk risico op dergelijk ongewenst gebruikt tot een afwijzing.
De link tussen te leveren goederen en het risico op mensenrechtenschendingen maakt daarmee een centraal onderdeel uit van de wapenexporttoets.
Kunt u bevestigen dat het grootste deel van de militaire vergunningen wordt aangevraagd door maritieme bedrijven, of door bedrijven die radar-, communicatie- en vuurgeleidingssystemen leveren aan maritieme bedrijven? Zo ja, welk percentage van de totale waarde van de militaire export gaat naar deze sector? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de andere sectoren die militaire exportvergunningen aanvragen?
De data ten aanzien van vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen worden niet per sector bijgehouden. Hierdoor is niet te zeggen welke sector het hoogste aantal aanvragen doet. Uit de data ten aanzien van afgegeven vergunningen is wel op te maken wat de waarde van de afgegeven vergunningen per categorie militaire goederen is, zoals elektronische apparatuur, radar-, en vuurgeleidingssystemen, oorlogsschepen en onderdelen daarvoor.
Zo bedroeg in 20247 de totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer van ML5 goederen (vuurgeleidingssystemen, bewakings- en waarschuwingssystemen, en aanverwante systemen, test- en uitlijningsapparatuur en apparatuur voor tegenmaatregelen, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor) € 71,63 miljoen. In 20238 bedroeg dit € 268,38 miljoen. Het betreft hier goederen die in veel gevallen, maar niet uitsluitend, verband houden met de maritieme sector.
De totale waarde van de in 2024 afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer van ML9 goederen (oorlogsschepen, zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten, speciale scheepsuitrusting, toebehoren, onderdelen en andere oppervlakteschepen) bedroeg € 71,75 miljoen. In 2023 bedroeg dit € 103,80 miljoen. De totale waarde van alle afgegeven vergunningen in 2024 en 2023 bedroeg respectievelijk € 1,87 miljard en € 1,78 miljard. Voor verdere details over de export van militaire goederen verwijs ik graag naar de jaarrapporten en reguliere maandrapportages hierover.
Bent u bekend met de berichten die het Egyptische regime van verschillende vormen van mensenrechtenschendingen beschuldigen?6
Ja.
Klopt het dat de bewindspersonen voor Buitenlandse Handel in de afgelopen 10 jaar minstens 44 militaire exporten naar Egypte goedkeurden, met totale waarde van 243,7 miljoen euro? Zo nee, kunt u aangeven hoeveel militaire exporten naar Egypte in de laatste 10 jaar zijn goedgekeurd en welke waarde die vertegenwoordigen?
In de afgelopen 10 jaar heeft Nederland in totaal 95 vergunningen, met een totale waarde van ongeveer € 677 miljoen, afgegeven voor uitvoer naar Egypte. Hier maken ook de vergunningen voor tijdelijke uitvoer en de vergunningen ter vervanging van eerder afgegeven vergunningen deel van uit. Voor een goed begrip van de daadwerkelijke uitvoer moeten de tijdelijke uitvoer (goederen komen terug naar Nederland) en de vergunningen ter vervanging van (meetellen zou tot het meermaals meewegen van eenzelfde transactie leiden) buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer gekeken wordt naar vergunningen met Egypte als land van eindbestemming (eindgebruik in Egypte), uitgezonderd de vergunningen voor tijdelijke uitvoer en vergunningen ter vervanging van, zijn er in de afgelopen 10 jaar 32 vergunningen afgegeven met een totale waarde van € 140 miljoen euro. Het is voor het kabinet niet duidelijk hoe Follow the Money tot de in het artikel genoemde getallen komt.
Kunt u bevestigen dat in 2023 een exportvergunning voor tien radar- en communicatiesystemen voor Egyptische marineschepen voorlag? Kunt u bevestigen dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelden dat er een duidelijk risico was dat de marineschepen en de Nederlandse radars bij nieuwe mensenrechtenschendingen gebruikt zouden worden, en dus tegen de vergunningverlening adviseerden?
In verband met de bedrijfsvertrouwelijk aard van deze informatie doet het kabinet geen uitspraken over aantallen goederen binnen vergunningaanvragen.
Het kabinet toetst exportaanvragen voor militair goederen zorgvuldig en in lijn met de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico wordt vastgesteld dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Handel neemt op basis van (soms bij hoge uitzondering uiteenlopende) ambtelijke adviezen en op basis van een buitenlandpolitiek advies van de Minister van Buitenlandse Zaken een besluit over uitvoer van militaire goederen. In geval van de twee vergunningen waarover uw Kamer op 24 mei 2023 is geïnformeerd kon geen duidelijk risico worden vastgesteld omdat de berichten over mogelijke schendingen onvoldoende specifiek waren.
In haar brief van 24 mei 2023 aan de Kamer7 stelde toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel Schreinemacher dat «niet kan worden vastgesteld» of hetzelfde type schip was gebruikt bij de eerdere mensenrechtenschendingen, en of de Egyptische marine de schepen en de te leveren radarsystemen zou gaan inzetten bij begaan van mensenrechtenschendingen. De beslisnota8 biedt de Minister twee opties, en stelt dat er geen ambtelijke overeenstemming is over de afweging van informatie. Deelt u de conclusie dat, met het zwaarder laten wegen van de noodzaak voor bewijslast, de juridische norm die het voorkomen van risico vooropstelt, niet wordt gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat diezelfde ambtenaren stelden dat het goedkeuren ervan kon «leiden tot vervolgorders»? Zo ja, is er al sprake van vervolgorders?
De betreffende passage is een veel voorkomende passage in beslisnota’s op het vlak van wapenexportcontrole. Het betreft een feitelijke vaststelling dat een goedgekeurde vergunningaanvraag kan leiden tot vervolgorders voor de aanvrager. Conform het EUGS mogen de lidstaten rekening houden met het effect van een voorgestelde uitvoer op economische en industriële belangen, maar deze factoren zijn niet van invloed op de toepassing van de wapenexportcriteria.
In verband met bedrijfsvertrouwelijk informatie doet het kabinet geen uitspraken over eventuele vervolgorders.
Kunt u aangeven in welke mate Europese samenwerking binnen het Verdrag van Aken, heeft meegespeeld in de beslissing om de vergunningverlening voor de export van de tien radar- en communicatiesystemen voor de Egyptische marine goed te keuren? Zo ja, kunt u toelichten welke argumenten daarvoor worden gehanteerd? Zo nee, op welke samenwerking doelden de ambtenaren in hun advies dat het niet verlenen van de vergunning de defensiesamenwerking binnen Europa in de weg zou staan?
Het kabinet is van mening dat een vitale Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis van belang is voor een robuuste bijdrage aan de Europese Defensie Technologische en Industriële basis (EDTIB) als waarborg voor onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en verbetering van het Europese vermogen tot zelfstandig optreden. Om deze reden wil het kabinet Europese defensie-industrie samenwerking versterken en Nederlandse deelname aan deze projecten stimuleren. Dit vraagt om eerlijke concurrentie (een gelijk speelveld) en verdere convergentie van het wapenexportbeleid in Europa dat via toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (ook wel bekend als het Verdrag van Aken) gerealiseerd kan worden.
De criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole zijn het toetsingskader op basis waarvan een vergunningaanvraag wordt beoordeeld. De reden om over te gaan tot het verlenen van een exportvergunning was de positieve beoordeling van de aanvraag aan de hand van het EUGS. Wel kunnen overige overwegingen bij een vergunningaanvraag worden meegegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, mogen lidstaten conform artikel 10 van het EUGS bij de toetsing van exportaanvragen ook rekening houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen. Echter, deze factoren zijn niet van invloed op de toepassing van de 8 criteria van het EUGS. De voorgenomen toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein doet niet af aan de zorgvuldigheid van de toetsingspraktijk.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister Schreinemacher dat «toetreding [tot het Verdrag van Aken] zou ook betekenen dat de lat qua exportcontrole in Nederland behoorlijk naar beneden gaat»?9 Zo nee, waarom niet?
Zoals in Kamerbrief «Maatregelen ter bevordering van Europese Defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid»13 van 14 juli 2023 is weergegeven, is het kabinet van mening dat toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in defensiedomein kan leiden tot verdere convergentie van het wapenexportbeleid zodat de verdragspartijen dezelfde hoge standaarden ten aanzien van het wapenexportbeleid hanteren.
Kunt u bevestigen dat uw departement voor 2017 ook exportvergunningen verleende voor de levering van militaire goederen aan andere landen in de regio waar mensenrechtenschendingen of risico’s daarop golden, zoals naar de Verenigde Aribische Emiraten en Saudi-Arabië?
Ook vóór 2017 heeft Nederland vergunningen toegekend voor de uitvoer van militaire goederen naar de Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië. Deze informatie is eerder via diverse jaarrapporten met uw Kamer gecommuniceerd en is ook via de reguliere maandrapportages publiekelijk gerapporteerd. Deze zijn alle getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Eventuele zorgen over de mensenrechtensituatie in een land van bestemming zijn een belangrijk onderdeel van de toetsing van aanvragen voor een exportvergunning. Hierbij wordt elke aanvraag zorgvuldig getoetst met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik. Indien uit die analyse een duidelijk risico op gebruik van de uit te voeren goederen bij mensenrechtenschendingen volgt dan leidt dit tot een afwijzing.
Kunt u bevestigen dat het opheffen van de strikte beoordeling van vergunningen aan deze landen in 2023, is ingegeven vanuit de redenering dat de strikte benadering door Nederland, Europese defensiesamenwerking binnen het Verdrag van Aken in de weg staat?
Het aanvullend nationaal beleid dat in juli 2023 is opgeheven gold ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije in reactie op hun betrokkenheid in respectievelijk Jemen en Syrië. De reden voor afschaffing van dit beleid was drieledig.
Allereerst is het kabinet van mening dat, zoals ook in de Kamerbrief «Maatregelen ter bevordering van Europese Defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid»14 van 14 juli 2023 is vermeld, aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial niet noodzakelijk is om te voorkomen dat Nederlandse strategische goederen in Jemen of Syrië worden ingezet. Een toets van de transactie aan de acht criteria van het EUGS, in het bijzonder aan criterium 2 «Eerbiediging mensenrechten en naleving internationaal humanitair recht» en 4 «Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio», heeft dezelfde uitkomst in geval van ongewenste transacties.
Ten tweede kon de presumption of denial tot de ongewenste situatie leiden dat ook transacties die niet duidelijk in verband konden worden gebracht met Syrië en Jemen, maar tegemoetkwamen aan een legitieme veiligheidsbehoefte van eindgebruikers, moesten worden afgewezen.
Ten derde past het hanteren van aanvullend nationaal beleid niet goed bij de systematiek van het verdrag waarin verdragspartners vertrouwen op elkaars exportcontroletoets. Het kabinet heeft met de afschaffing van het aanvullend nationaal beleid bijgedragen aan een gelijker speelveld in Europa zonder in te boeten op een strikte toets aan het EUGS, waar ook de verdragspartijen van het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein aan gebonden zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 31 augustus 2025, zodat de informatie gebruikt kan worden tijdens het commissiedebat «Wapenexportbeleid» van 3 september 2025?
U heeft de beantwoording ontvangen voorafgaand aan het het commissiedebat «Wapenexportbeleid» van 3 september 2025.
Stand van zaken Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Boerma |
|
|
|
|
In het commissiedebat Exportkredietverzekeringen van 27 november 2024, heeft de Minister van Financiën de toezegging gedaan de onafhankelijke review naar de beoordeling van de veiligheidssituatie bij de verstrekking van de exportkredietverzekering (EKV) voor het LNG-project in Mozambique met de Kamer te delen, voorafgaand aan de beslissing over mogelijke hervatting van de EKV. Wat is de huidige status van de onafhankelijke review? Wanneer verwacht u het rapport naar de Kamer te sturen?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld heb ik een externe partij gevraagd om een analyse naar vermeende mensenrechtenschendingen door Mozambikaanse veiligheidsdiensten in de context van het Mozambique LNG-project.1 Deze analyse is nog niet gereed, mede vanwege aanvullende vragen over de veiligheidssituatie. Ik verwacht het definitieve rapport, behoudens eventuele vertrouwelijke elementen, na de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Wat is de huidige status van de herbeoordeling van het LNG-project in Mozambique? Bent u bekend met lokale signalen dat Van Oord zijn activiteiten in Mozambique heeft hervat? Zo ja, hoe duidt u deze keuze, gelet op het feit dat Atradius Dutch State Business (ADSB) nog steeds bezig is met de herevaluatie van het project en dat force majeure nog steeds van kracht is? Zijn u en ADSB van tevoren door Van Oord geïnformeerd over het hervatten van activiteiten in Mozambique? Zo ja, wat is de reden voor hervatting? Welke activiteiten kunnen door Van Oord uitgevoerd worden onder force majeure?
De herbeoordeling ziet op de financieringspolis aan Standard Chartered Bank die het risico dekt van niet terugbetaling van de aan het project verstrekte lening. Projecteigenaar Total wil het project herstarten en weer kunnen beschikken over de financiering. Hiertoe worden alle betrokken exportkredietverzekeraars (ECA’s) – waaronder Nederland – en financiers gevraagd in te stemmen met de benodigde wijziging van de lening- en verzekeringsdocumentatie. Hierover is door Nederland nog geen besluit genomen, mede doordat een externe partij nog bezig is met een analyse (zie ook het antwoord op vraag 1). Zodra het kabinet een besluit heeft genomen, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Ik ben bekend met het feit dat projecteigenaar Total vooruitlopend op een hervatting van het project Van Oord heeft gevraagd om voorbereidende baggerwerkzaamheden te verrichten. Of Van Oord hier gehoor aan geeft is een keuze die het eigenstandig kan maken, mits dit past binnen de geldende polisvoorwaarden en ekv-uitvoerder ADSB hierover tijdig wordt geïnformeerd.
Wordt er op dit moment vanuit Van Oord informatie verstrekt over de stand van zaken in het projectgebied? Kan Van Oord verantwoorden dat zij aan internationale richtlijnen voldoet, terwijl de herbeoordeling en het onafhankelijke onderzoek niet zijn afgerond?
Van Oord informeert ADSB maandelijks over de stand van zaken rondom haar werkzaamheden voor het project en over milieu- en sociale aspecten. Daarnaast rapporteert de onafhankelijke milieu- en sociale consultant periodiek aan de groep van betrokken ECA’s en financiers of het Mozambikaanse LNG-project en de betrokken aannemers, waaronder Van Oord, voldoen aan de internationale richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).
Klopt het dat alle activiteiten die tussen nu en de herevaluatie door ADSB over het verstrekken van exportkrediet, volledig op eigen risico van Van Oord zijn? Zo nee, waarom? Kunt u aangeven onder welke bepalingen van de polis dit eventueel mogelijk is? Zo ja, kunt u bevestigen dat de eventuele exportkredietverstrekking nooit kan worden ingezet als dekking voor activiteiten uitgevoerd voor de conclusie van de herbeoordeling?
Nee dat klopt niet. Bij de financieringspolis gaat het om een polis waar nu geen rechten aan kunnen worden ontleend totdat ingestemd is met de gevraagde wijzigingen. Dit betekent dat er op dit moment niet getrokken kan worden uit de verzekerde lening. Voor de exporteurspolis, die is verstrekt aan Van Oord en het risico dekt dat Van Oord niet betaald krijgt voor uitgevoerde werkzaamheden, ligt het anders. Bij de exporteurspolis kunnen er wel rechten worden ontleend en is er juridisch gezien sprake van een lopende verzekering. Omdat het gaat om een lopende verzekering en Van Oord zich aan de polisvoorwaarden (inclusief premiebetaling) houdt, is er juridisch gezien voor de Nederlandse staat geen grond om de verzekering te beëindigen of te pauzeren. Dit betekent dus dat Van Oord voor betalingsrisico’s die het loopt uit hoofde van uitgevoerde werkzaamheden verzekerd is onder de exporteurspolis. Tot op heden hebben zich geen claims of schade voorgedaan uit hoofde van de exporteurspolis. Om aanspraak te kunnen maken op uitkering van eventuele schade dient Van Oord zich te blijven houden aan alle polisvoorwaarden, waaronder die voor mvo.
Heeft het mogelijk hervatten van activiteiten door Van Oord impact op de conclusies van de herbeoordeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoordeelt voor de besluitvorming over het aanpassen van de financieringspolis het project integraal op financiële, compliance, milieu- sociale en veiligheidsrisico’s. Daarbij wordt ook gekeken of de uitgevoerde voorbereidende werkzaamheden, waaronder die Van Oord, voldoen aan het Nederlandse beleid voor de ekv.
Hoe zou u de bereidheid van Van Oord duiden om ook zonder een definitief besluit omtrent de kredietverstrekking het project te hervatten? Bent u het ermee eens dat dit een indicatie kan zijn dat de kredietverstrekking niet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Van Oord heeft een contract met Total en op basis van de daarin gemaakte afspraken verricht Van Oord, zoals dat gebruikelijk is, werkzaamheden.
Bent u bekend met de recente berichtgeving door Africa Intelligence1 die melding maakt van problemen rond de betaling van de Rwandese troepen in Noord-Mozambique? Kunt u de informatie bevestigen of ontkennen? Deelt u de conclusie dat het niet betalen van de Rwandese troepen sinds augustus 2024, het veiligheidsrisico rondom het projectgebied vergroot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit meegenomen in de heroverweging van de EKV?
Ik ben bekend met de berichtgeving maar beschik niet over verdere informatie aangaande (afspraken over) betalingen tussen de Mozambikaanse en Rwandese overheden. Ik kan de berichtgeving dan ook niet bevestigen. Alle relevante aspecten voor het veiligheidsrisico, waaronder de duurzame aanwezigheid van Rwandese veiligheidsdiensten, worden meegewogen in de besluitvorming.
Welke rol speelt het onderzoek van het Franse Openbaar Ministerie naar TotalEnergies in de herbeoordeling? Wacht ADSB totdat de uitkomst van dit onderzoek bekend is voordat een keuze gemaakt wordt over de exportkredietverstrekking? Zo nee, waarom niet?
In de herbeoordeling wordt alle beschikbare informatie gewogen. Het kabinet beschikt niet over inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek. Dit aspect kan daarom geen onderdeel uitmaken van het proces van herbeoordeling en besluitvorming.
Bent u bekend met berichtgeving rondom het mogelijk terugtrekken van financiering voor het LNG-project vanuit UK Export Finance (EKEF), mede vanwege de mogelijke rol van TotalEnergies in het schenden van mensenrechten?2 Bent u bekend met de afwegingen van UKEF? Kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Heeft het eventueel wegvallen van UKEF-invloed op de afweging van ADSB? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de berichtgeving. Ik kan geen uitspraken doen over het onderzoek of de besluitvorming van het VK. Het kabinet zal eigenstandig een besluit nemen op basis van eigen onderzoek.
Verschillen de Nederlandse en Britse onderzoeken in hun opzet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 9.
Welke (lokale) NGOs zijn betrokken bij het onderzoek van ADSB, en op welke manier? Deelt u de zorg dat medewerking aan het onderzoek risico’s met zich meebrengt voor lokale betrokkenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden burgers die betrokken zijn bij het Nederlandse onderzoek beschermd?
De door Nederland aangestelde onderzoekers maken gebruik van een breed scala aan bronnen, waaronder lokale bewoners, leden van veiligheidsdiensten, overheidsfunctionarissen, NGO’s die actief zijn in de regio en personeel dat betrokken is bij het LNG-project. Ik deel de genoemde zorgen over hun veiligheid. De onderzoekers hanteren daarom strikte geheimhouding van hun bronnen. Ik kan derhalve geen namen delen van betrokken lokale organisaties of individuen.
Wegens het voortdurende gebrek aan transparantie over de lopende onderzoeken, de onbetrouwbaarheid van het Mozambikaanse rechtssysteem en de focus van lopende onderzoeken naar de schendingen op het project in plaats van op gerechtigheid voor de slachtoffers, pleiten Mozambikaanse en internationale NGOs voor een internationaal onafhankelijk onderzoek door de VN (OHCHR). Bent u bereid dit te steunen? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
Het Mozambikaanse Openbaar Ministerie is een onderzoek gestart naar de vermeende mensenrechtenschendingen door het Mozambikaanse leger. Via de ambassade in Maputo is bij de relevante Mozambikaanse organisaties (het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Justitie en het Openbaar Ministerie) het belang onderstreept dat Nederland aan dit onderzoek hecht en de voortgang ervan zal nauwlettend worden gevolgd. Los daarvan is het niet aan Nederland om een internationaal onderzoek te gelasten naar gedragingen van Mozambikaanse legereenheden dan wel naar gerechtigheid voor eventuele slachtoffers daarvan op Mozambikaans grondgebied.
Bent u bekend met berichtgeving die een beeld schetst waarin commando’s, mede betaald door TotalEnergies, verantwoordelijk zijn voor martelingen en executies van burgers?3 Deelt u de mening dat het onacceptabel is als de Nederlandse staat, direct of indirect, steun heeft gegeven aan een project dat leidt tot het schenden van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving in Politico over mogelijke mensenrechtenschendingen door het Mozambikaanse leger is aanleiding geweest voor het kabinet om een onafhankelijke partij om advies te vragen over de mensenrechtencontext van het project.5 De rollen van de verschillende veiligheidsactoren in de regio worden hierin meegenomen. Het advies zal worden meegewogen in de besluitvorming over de aanpassing van de financieringspolis.
In algemene zin kan ik bevestigen dat Nederland geen ekv verstrekt aan projecten waarbij sprake is van onacceptabele mensenrechtenrisico’s. Mensenrechten vormen dan ook een integraal onderdeel van het toetsingskader voorafgaand aan het verstrekken van een ekv.6 ADSB monitort vervolgens alle hoogrisicoprojecten gedurende de looptijd van de polis. Als uit deze monitoring onregelmatigheden blijken dan zal Nederland in eerste instantie altijd kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis of trekkingen onder de verzekerde lening.
Bent u het eens met de stelling dat zelfs als er sprake is van een verbetering rond het behandelen van inwoners van het gebied, een incident zoals in vraag 13 beschreven zwaar moet wegen in het wel of niet verstrekken van een exportkredietverzekering? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat het kabinet toezien op de partijen die een exportkredietverzekering ontvangen, zodat zij niet betrokken zullen zijn bij projecten met risico op hetzelfde soort incidenten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met verschillende signalen van corruptie, direct of indirect gerelateerd aan het Mozambique LNG project?4 Hoe worden deze zorgwekkende berichten meegenomen in de herbeoordeling van het project?
De Nederlandse staat wenst onder geen beding betrokken te raken bij transacties waarbij op enige wijze corruptie heeft plaatsgevonden. Nederland heeft daarom een robuust anti-omkopingsbeleid dat in 2024 nog is aangescherpt.8 ADSB voert in het kader van de lopende (her)beoordeling van onderhavig project conform beleid een uitgebreide compliance analyse uit, waarin in alle relevante berichtgeving wordt meegewogen.
De betrokkenheid van CSOs bij het Global Gateway programma |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling van 26 mei jl. ingezet voor een sterke rol voor het maatschappelijk middenveld binnen de Global Gateway, conform de aangenomen motie Ceder?1 Zo ja, hoe werd dit ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling op 26 mei jl. vond een eerste gedachtewisseling plaats over de externe dimensie van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op het belang van een effectief EU-extern instrumentarium dat recht doet aan zowel de belangen van de EU en haar lidstaten als aan de behoeften van partnerlanden. Hoewel in deze eerste bespreking nog niet specifiek is ingegaan op de rol van maatschappelijke organisaties, blijft het kabinet conform de motie Ceder zich inzetten voor het waarborgen van die rol binnen de Global Gateway-strategie en het nieuwe MFK.
Aangezien de voorstellen voor het nieuwe MFK, inclusief de voorstellen voor het extern instrumentarium, pas in de zomer worden verwacht, kan de Nederlandse inzet op het daadwerkelijk waarborgen van de rol van maatschappelijke organisaties pas gestalte krijgen zodra deze voorstellen beschikbaar zijn. In de kabinetsappreciatie daarvan zal ook worden ingegaan op dit aspect, conform de motie Ceder.
Welke maatschappelijke organisaties zijn op dit moment aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform (CSO/LA Platform)? Zitten hier ook organisaties uit het mondiale zuiden bij? Op welk moment en op basis van welke criteria zijn zij geselecteerd? Zijn er plannen om het CSO/LA Platform in de toekomst uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in totaal 57 organisaties aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform(CSO/LA Platform), waaronder organisaties uit het mondiale zuiden.2 Het CSO/LA Platform is een werkgroep van het reeds bestaande EU Policy Forum on Development(PFD). Van de in totaal 57 leden zijn er 42 niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), vier sociale partners, professionele- en bedrijfsorganisaties en elf vertegenwoordigingen van lokale overheden. De leden van het platform zijn geselecteerd op basis van een oproep door de Europese Commissie tot het indienen van belangstelling tot lidmaatschap. Deze procedure liep van 18 september tot en met 11 oktober 2023. Selectiecriteria zijn vastgelegd door de PFD in de oproep voor indicatie van interesse van deelname aan het CSO/LA Platform. Organisaties worden geselecteerd op basis van de volgende voorwaarden: organisaties moeten een netwerk vertegenwoordigen in één of meer regio’s of op wereldniveau en minstens vijf jaar ervaring hebben op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling, beschikken over adequate capaciteit om een breed lidmaatschap van leden te bereiken in een groot aantal landen of regio’s, bewezen en relevante competenties en ervaringen hebben op Europees- en/of internationaal niveau op hun respectievelijk terrein en ervaring in het werken in EU beleidsimplementatie, en er zorg voor dragen dat de voorgedragen vertegenwoordiger van de organisatie adequate competenties, senioriteit en ervaring heeft.3
De Commissie heeft bevestigd dat er op het moment geen concrete plannen zijn om het formele lidmaatschap van het CSO/LA Platform uit te breiden. Uitbreiding in de toekomst wordt echter niet uitgesloten. Momenteel heeft het Platform de mogelijkheid om niet-leden uit te nodigen voor specifieke themabijeenkomsten of -vergaderingen waar dit relevant geacht wordt.4
Zijn de maatschappelijke organisaties die momenteel aangesloten zijn bij het CSO/LA Platform tevreden over hun rol en invloed binnen Global Gateway? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Dit geldt ook voor de rol en invloed van maatschappelijke organisaties in het CSO/LA Platform. Via het platform worden de maatschappelijke organisaties in staat gesteld feedback te geven over de implementatie van Global Gateway-investeringen en bij te dragen aan een effectieve uitvoering. Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen of de maatschappelijke organisaties tevreden zijn over hun rol hierin. We zullen erop aandringen dat hiernaar gevraagd wordt bij de voorziene zelfevaluatie van het platform.
Welke rol heeft het CSO/LA Platform bij de selectie van Global Gateway projecten? Kunnen zij input leveren op de uitvoering of het ontwerp van projecten? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De bedoeling is het CSO/LA Platform en het maatschappelijk middenveld inspraak te geven op lokaal niveau bij het ontwerp en de implementatie van Global Gateway-projecten door middel van publieke consultaties en -raadplegingen. Daarnaast wordt voorzien dat het Platform door bijeenkomsten in Brussel met de Europese Commissie de dialoog aangaat over de status, voortgang en uitvoering van Global Gateway-projecten.5
Hoe verhoudt het CSO/LA Platform zich tot de Business Advisory Group on Global Gateways? Zijn er documenten waar de Business Advisory Group wel toegang tot heeft, maar het CSO/LA Platform niet? Zo ja, waarom en om wat van soort documenten gaat het?
De rol van CSO/LA Platform is complementair aan die van de Business Advisory Group(BAG). Het doel van de BAG is te zorgen voor betrokkenheid van de private sector in de uitvoering van de Global Gateway-strategie en input en kennis te delen om het effect en de doeltreffendheid van investeringen te maximaliseren. Het CSO/LA Platform draagt er aan bij dat de kennis van deze organisaties wordt gebruikt om te zorgen dat deze investeringen op een inclusieve en waarden-gedreven manier worden uitgevoerd. Het Platform kan op eigen initiatief engageren met de BAG en dialogen en uitwisselingen organiseren.6 Het CSO/LA Platform heeft toegang tot dezelfde informatie die de Commissie deelt met de BAG.
Welke instrumenten heeft het CSO/LA Platform als zij misstanden signaleren bij een Global Gateway project? Is het mogelijk voor het CSO/LA Platform om verantwoording te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het CSO/LA Platform heeft verschillende kanalen tot zijn beschikking om feedback te geven over Global Gateway-projecten. Het regelement van het CSO/LA Platform voorziet in de mogelijkheid voor halfjaarlijkse plenaire vergaderingen.
Naast de halfjaarlijkse plenaire vergaderingen is het de bedoeling dat er vergaderingen plaatsvinden tussen de stuurgroep van het Platform, bestaande uit een kleinere groep van vijftien leden, en de Europese Commissie op kwartaal basis. De stuurgroep kan ook besluiten tot het organiseren van ad-hoc vergaderingen met alle leden waar het dit nodig acht. Deze bijeenkomsten biedt het Platform de mogelijkheid om feedback over de uitvoering van Global Gateway-projecten richting de Commissie te delen. Qua verantwoording committeren de Europese Commissie en andere institutionele actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van Global Gateway-projecten zich eraan om regelmatig feedback te delen over hoe aanbevelingen van het Platform opgenomen zijn in de besluitvorming van de uitvoering van Global Gateway-projecten.7
Kunt u bevestigen dat alle leden van het CSO/LA Platform zijn uitgenodigd voor de bijeenkomst van het Global Gateway Forum in oktober 2025? Op welke manier kunnen zij hun observaties delen tijdens vergaderingen op dit evenement? Kunt u vertellen wat er met de signalen vanuit het CSO/LA Platform wordt gedaan?
Het Global Gateway Forumvindt plaats in Brussel op 9 en 10 oktober 2025 en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. Nadere informatie, waaronder deelname uit het maatschappelijk middenveld en precieze opzet van het evenement, is nu nog niet bekend.8
Kunnen andere organisaties uit het maatschappelijk middenveld deelnemen aan het Global Gateway Forum? Zo ja, welke voorwaarden zijn aan hun deelname verbonden en hoe ziet hun mogelijke rol in de conferentie er dan uit? Zo nee, meent u dat de conferentie inclusief is en voldoende ruimte geeft aan stemmen uit het maatschappelijk middenveld uit Europa en de landen waar de Global Gateway projecten geïmplementeerd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens om ervoor te pleiten dat de conferentie inclusiever wordt door deelname van een diverse vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties te verzekeren?
Nadere informatie over precieze deelname aan het Global Gateway Forum, waaronder de rol die voorzien is voor het maatschappelijk middenveld, is nu nog niet bekend. Op dit moment is alleen bekend dat de Commissie van plan is een brede samenstelling van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, de private sector, financiële instellingen en ministeriële vertegenwoordiging van EU lidstaten en derde partnerlanden samen te brengen.9 Het kabinet beoogt het maatschappelijk middenveld en de private sector goed te betrekken bij de ontwikkeling van Global Gateway om van de uitvoering van de strategie een succes te maken. Hierop zullen we in de voorbereiding op inzetten.
Bent u zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform, als het enige formele platform voor uitwisseling tussen de Europese Commissie en maatschappelijke organisaties in de context van Global Gateway, tot nu toe slechts één keer per jaar bijeen is gekomen? Bent u het ermee eens dat signalen sneller binnen zouden komen als er meer bijeenkomsten zouden zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform in 2024 één keer op plenair niveau bijeen is gekomen. Dit is overigens niet het geval voor de stuurgroep van het Platform, die geregeld bijeenkomsten houdt met de Europese Commissie. De bijeenkomsten van de stuurgroep biedt het Platform frequenter de mogelijkheid om signalen af te geven aan de Commissie. De implementatie van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Het kabinet vindt het belangrijk dat de private sector en het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling en implementatie van de Global Gateway-strategie goed wordt betrokken.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het maatschappelijk middenveld op zinvolle wijze wordt geraadpleegd en betrokken in het kader van Global Gateway, zeker gelet op het feit dat vlaggenschipprojecten grote positieve of negatieve gevolgen kunnen hebben voor lokale gemeenschappen in partnerlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk voor het monitoren van de lokale impact en het controleren van de naleving van standaarden op het gebied van mensenrechten en duurzaamheid bij de uitvoering van Global Gateway-projecten in partnerlanden. Het kabinet zet in op het goed betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van Global Gateway-projecten waar Nederland aan bijdraagt. Dit kan plaatsvinden bij de algemene plenaire vergaderingen, maar ook door consultaties en uitwisselingen rondom specifieke projecten.
Het bericht ‘FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het stuk «FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest» uit het FD van 26 mei 2025?1
Ja.
Klopt het dat in het «The Future of European Competitiveness» rapport, ook wel het Draghi-rapport genoemd, data van de investment survey van de Europese Investeringsbank (EIB) gebruikt worden als onderbouwing voor de stellingname dat regelgeving in Europa de productiviteit schaadt?
Ja. In het Draghi-rapport wordt met verschillende argumenten onderbouwd dat de regeldruk in Europa (te) hoog is en dat dit productiviteit negatief kan beïnvloeden. Dat 61% van de deelnemende bedrijven – zoals gemeld in de EIB Investment survey (EIBIS) van 2023 – regulering als een obstakel voor lange termijn investeringen beschouwt (en daarmee mogelijk productiviteitsverhoging) is één van die argumenten.
Onderschrijft u het dat uit data van de 2024 investment survey van het EIB blijkt dat regelgeving in Europa minder vaak een belemmering voor bedrijfsinvesteringen is dan in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Mijn antwoord op deze vraag is tweeledig. Ik onderschrijf dat een iets groter deel van de Amerikaanse bedrijven (75%) regelgeving als een belemmering voor investeringen ervaart dan Europese bedrijven (66%). Echter, blijkt ook uit de Investment Survey van de EIB (EBIS) 2024 dat het deel van de bedrijven dat regelgeving als een ernstige belemmering voor investeringen ziet, 9% hoger ligt in de EU dan in de VS.2 Dit komt vooral door verschillende productstandaarden, fragmentatie op de interne markt en wet- en regelgeving.
Klopt het volgens u dat uit deze data ook blijkt dat Nederlandse regelgeving, zowel regelgeving over de arbeidsmarkt als ook voor het bedrijfsleven, internationaal gezien relatief beperkte belemmeringen oplevert voor investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit de Investment Survey volgt dat voor Nederlandse bedrijven regelgeving een minder groot obstakel oplevert voor investeringen dan in andere Europese landen.
Regelgeving betekent niet automatisch dat bedrijven niet (meer) bereid zijn om te investeren. Regels hebben elk een verschillend doel, zoals wetgeving voor het milieu, regels om marktmacht te voorkomen of om productstandaarden te reguleren. Verschillende vormen van regels pakken anders uit voor bedrijven, de investeringen die zij doen en uiteindelijk de productiviteit.
Niet elke regel raakt elk bedrijf. Maar ondernemers kunnen regeldruk als een belemmering ervaren. Uit de regeldrukmonitor3 blijkt dat in de periode 2018 – 2023 de structurele regeldrukkosten in Nederland met € 731 miljoen zijn toegenomen. Dit zet een rem op de investeringsbereidheid en daarmee ook op de productiviteitsgroei van bedrijven.4
Bent u bekend met de Product Market Regulation (PMR) benchmark van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de PMR dat de kwaliteit van de Nederlandse regelgeving gemeten aan de hand van de PMR hoger is dan de regelgeving in de Verenigde Staten en veel andere Europese landen en dus competitiviteit meer stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Nederland scoort inderdaad beter op de PMR-indicator dan de VS. De PMR is een betrouwbare indicator die het mogelijk maakt om landen te vergelijken met elkaar op het gebied van marktregulering, zoals concurrentiebeperkingen en toetredingsbarrières. Een lage PMR-score (wat gunstig is, want het duidt op weinig belemmerende marktregulering) sluit regeldruk echter niet uit. Sterker nog, sommige vormen van regeldruk kunnen juist concurrentie bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn transparantieverplichtingen en aanbestedingsregels.
Als het gaat om het meten van regeldruk, heeft de PMR-indicator ook beperkingen. Zo kijkt de PMR naar de mate waarin regelgeving de werking van markten beïnvloedt, en bijvoorbeeld niet naar sociale, gezondheids- en milieuregelgeving. Daarnaast is de PMR gebaseerd op beleidsdocumenten en formele regelgeving, terwijl ervaren regeldruk ook voortkomt uit uitvoering en handhaving (controlelast, formulieren, etc.). Kortom, het biedt een internationale vergelijking op een deel van de regeldruk, maar om een compleet beeld te krijgen, is het nodig om deze aan te vullen met andere bronnen zoals de MKB Regeldrukmonitor.
Ziet u ook dat Europese landen, inclusief Nederland, beter scoren op het onderdeel regulatory and administrative burden van de PMR dan de Verenigde Staten van Amerika? Zo nee, waarom niet?
Zie voor antwoord vraag 9.
Gelet op deze internationaal vergelijkende onderzoeken, in hoeverre gelooft u dat het verschil in productiviteit tussen de Verenigde Staten en Europa verklaard kan worden door regeldruk? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat wij in Europa en Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de Verenigde Staten en tegelijkertijd minder productiviteitsgroei? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Het beeld over of wij in Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de VS ligt genuanceerder. Soms scoort Nederland beter op een bepaalde indicator van de regulatory and administrative burden van de PMR dan de VS en soms niet.5
Het verschil in productiviteit tussen Europa en de VS is het resultaat van meerdere factoren. Met andere woorden, de PMR kijkt niet naar alle relevante factoren voor concurrentievermogen. Zo spelen de technologische voorsprong van de VS in economisch bepalende sectoren en de hoge investeringen in R&D een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor de relatief beperkte toegang tot bedrijfsfinanciering binnen Europa, met name voor niet-bancaire financiering (en daarmee durfkapitaal). Daarnaast worden de vruchten van de Europese interne markt nog niet volledig geplukt. Zo ontbreekt nog een geharmoniseerde kapitaalmarktunie. Er is sprake van een te hoge mate van fragmentatie, mede door uiteenlopende nationale regels en voorschriften en de toepassing en het toezicht daarop. Het resultaat daarvan is dat deze belemmeringen optellen tot een impliciet importtarief op de interne markt van 44% op goederen en 110% op diensten.6 Dit belemmert bedrijven die over landsgrenzen heen (willen) ondernemen. Exporterende bedrijven zijn over het algemeen productiever dan niet-exporterende bedrijven.7 Belemmeringen raken dus met name snelgroeiende, innovatieve bedrijven in hun mogelijkheden om op te schalen. Deze fragmentatie is ook een vorm van regeldruk voor Nederlandse bedrijven die op de Europese markt willen opereren.
Hoewel indicatoren zoals de PMR waardevolle inzichten bieden in nationale regeldruk, ligt de uitdaging met name ook op het niveau van Europese wet- en regelgeving. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft becijferd dat voor de periode 2018 – 2023 ongeveer € 687 miljoen (94%) van de toename in structurele regeldrukkosten voortkomt uit Europese wet- en regelgeving.8 Hoewel de grote hoeveelheid EU-regelgeving tot doel heeft te zorgen voor meer harmonisatie, gaat die regelgeving nog gepaard met te veel regeldruk en blijven er veel punten waarop de interne markt nog onvoldoende is geïntegreerd en geharmoniseerd. Die regeldruk en versnippering vormen een belemmering voor ondernemerschap en kunnen daardoor bijdragen aan het productiviteitsverschil met de VS. Deze analyse wordt ondersteund door diverse internationale studies (van o.a. het IMF) die wijzen op de economische voordelen van meer geïntegreerde en geharmoniseerde markten binnen de EU.
De Amerikaanse econoom Paul Krugman stelt dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten voor een grootste gedeelte verklaard kan worden door de productiviteit in twee geografische hoogproductieve conglomeraties (Silicon Valley en Wall Street) die zich in de Amerikaanse staten in de VS met de meest drukkende regelgeving bevinden: in hoeverre verwacht u dat minder regelgeving dan zorgt voor meer hoogproductieve conglomeraties? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Regeldruk is één van de factoren die van invloed zijn op de productiviteit van een land of regio. Hoewel in gebieden zoals Silicon Valley (Californië) en Wall Street (New York) sprake is van relatief strenge regelgeving op onder meer het gebied van milieu, arbeidsrecht en financieel toezicht, laat de productiviteitsontwikkeling in deze regio’s een robuust beeld zien.
Dit is mede te verklaren door een combinatie van factoren die in nabijheid van elkaar de economische dynamiek en productiviteit positief beïnvloeden. Denk hierbij aan een hoge concentratie van hoogopgeleide arbeidskrachten, een sterke aanwezigheid van kennisinstellingen en onderzoekscentra, ruime beschikbaarheid van risicodragend kapitaal, en krachtige innovatie-ecosystemen met sterke netwerkeffecten. Daarnaast dragen ondernemerschapsklimaat, internationale oriëntatie en een snelle diffusie van kennis en technologie bij aan de productieve kracht van deze regio’s.
Het is voor het mogelijk maken van de groei van de tech sector van belang om toegang te hebben tot de schaal van een grote markt. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 is in de EU sprake van fragmentatie op de interne markt waardoor bedrijven nu kunnen worden belemmerd om op te schalen. Tegen deze achtergrond kan regeldruk invloed hebben op de operationele lasten van bedrijven. Daarbij komt dat in praktijk ook andere fundamenten van het regionale economisch ecosysteem, die zich vaak op een microniveau afspelen, een minstens even bepalende rol spelen in het stimuleren van productiviteit en economische groei op macroniveau.
En zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 4 en 9, heeft niet elke regel een negatieve impact op bedrijven, maar kunnen hoge administratieve lasten door ondernemers wel als belemmerend worden ervaren.
Hoe neemt u bovenstaande onderzoeken en analyses mee in uw economisch beleid? Onderschrijft u het feit dat de focus op het verminderen van regeldruk alleen er niet voor gaat zorgen dat de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen gaat u nemen om de productiviteit van de Nederlandse economie te verbeteren? Wat is uw inzet in Europa?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 9 en 10 zijn er meerdere aandachtspunten om productiviteitsgroei te bevorderen, waaronder regeldruk.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft verschillende trajecten in gang gezet die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland moeten verbeteren, zoals o.a. de Productiviteitsagenda, het Ondernemerspact, het Actieprogramma Minder Druk Met Regels en het 3%-Actieplan. Ik ben voornemens om hier de komende periode verdere stappen op te zetten.
Toegang tot financiering is ook van belang voor bedrijven om productiever te worden. Om knelpunten op te lossen in de bedrijfsfinancieringsmarkt is er een brede mix aan bedrijfsfinancieringsregelingen, zoals de BMKB, Qredits, Invest-NL en regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Daarnaast loopt een verkenning naar het verbeteren van toegang tot risicokapitaal, bijvoorbeeld via pensioenfondsen of Europese initiatieven. Ook blijft het kabinet in gesprek met de sector om de instrumenten goed te laten aansluiten op de praktijk (bijvoorbeeld via het Convenant MKB financiering).
Voor de inzet in Europa heeft het kabinet in december 2024 zijn visie op het Europese concurrentievermogen gepresenteerd. Het kabinet werkt aan een EU 1) waarin burgers profiteren van een productievere economie; 2) die leefbaar, gezond en veilig is en blijft voor huidige en toekomstige generaties; 3) waar bedrijven voordeel halen uit de nieuwe economische kansen die ontstaan door de klimaat-, circulaire- en energietransitie en (digitale) technologische innovaties; 4) die de geopolitieke en – economische positie van de EU versterkt en daarmee onze belangen kan beschermen tegenover derde landen. Om deze doelen te realiseren, zijn zes thema’s geïdentificeerd, elk met een toelichting op de inzet van het kabinet op de relevante onderwerpen.9 Zo werkt het kabinet onder andere aan de versterking van de kapitaalmarktunie, mobilisatie van privaat kapitaal en de integratie van de Europese energiemarkt.
De Kamer heeft eerder tien concrete suggesties gedaan voor belemmeringen op de interne markt (IM) waarop de Europese horizontale IM-strategie zich zou kunnen richten. Deze tien punten zijn ook toegelicht in de Kamerbrief over het EU-concurrentievermogen van december 2024. Acht van deze suggesties zijn opgenomen in de strategie die de Commissie in mei 2025 presenteerde. In 2022 is ook een kabinetsbrede IM-actieagenda aan de Kamer aangeboden. In deze agenda zijn zowel nationale als Europese acties opgenomen. Met deze agenda wil ik IM-belemmeringen voor ondernemers, burgers en werknemers wegnemen. De actieagenda wordt nu geactualiseerd. Deze zal ik begin 2026 aan de TK aanbieden.
Bovendien spant dit kabinet zich in voor de bevordering van buitenlandse handel als hoeksteen van de Nederlandse welvaart, omdat een derde van de Nederlandse economie daaraan verbonden is.10
Het rapport-Draghi geeft aan dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten bijna volledig wordt veroorzaakt door de zogenaamde high-tech sectoren. Onderschrijft u die conclusie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is deregulering van niet-hightechsectoren dan een oplossing voor ons productiviteitsprobleem?
Er bestaat een verschil in de sectorale compositie tussen de VS en EU, waarbij de VS ten opzichte van Europa meer high-techsectoren heeft die een grotere bijdrage leveren aan onderzoek en innovatie. Het verschil in productiviteitsgroei tussen Europa en de VS wordt inderdaad gedreven door (high)-techsectoren. Gerichte vermindering van regeldruk vormt daarom een onderdeel van de oplossing voor het productiviteitsprobleem, zoals Draghi ook beargumenteert. Maar zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 10 en 11 spelen er meer factoren een rol bij productiviteitsgroei.
Volgens het artikel zorgen ook de achterblijvende lonen aan de onderkant van de inkomensverdeling voor achterblijvende investeringen: deelt u deze opvatting? Wat gaat u hieraan doen?
Lage lonen kunnen investeringen via de vraagzijde (minder koopkracht remt de consumptie en daarmee investeringsprikkels) en de aanbodzijde (lage lonen kunnen investeringen in arbeidsbesparende technologie remmen omdat arbeid goedkoop is) drukken. Echter, hebben de lonen in Nederland na een periode van hoge inflatie een sterke inhaalgroei gemaakt. Daarnaast ben ik van mening dat andere factoren bepalender zijn voor het niveau van investeringen.
Bent u bekend met het artikel «Europa scoort op veel domeinen van welvaart veel beter dan de Amerika» in het ESB?2
Ja.
Hoe waardeert u het dat Europa beter scoort dan Amerika wat betreft levensverwachting, CO2-uitstoot per capita, watergebruik en inkomensongelijkheid?
Het is positief dat Europa over het algemeen goed scoort op de bovengenoemde punten. Het uiteindelijke doel is een hogere brede welvaart. Hoewel financieel-economische voorspoed belangrijk is, omvat welvaart in den brede meer thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven. Het beeld uit de Monitor brede welvaart en SDG’s12, die het CBS jaarlijks maakt, is hier een belangrijke basis voor.
Wat ziet u als de belangrijkste reden voor de betere uitkomsten in Europa ten opzichte van de VS? Welke rol speelt regelgeving in uw ogen in het bereiken van deze hoge scores? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Ik zie hiervoor een belangrijke verklaring in de Europese waarden en de bijbehorende inrichting van ons sociaaleconomisch model. Ook Draghi benoemt het belang van dit Europese model. Publieke voorzieningen en sociale bescherming gaan hand in hand met een goed functionerende markt, die samen de basis vormen voor brede welvaart nu en in de toekomst. Regelgeving speelt daarin een belangrijke ondersteunende rol: het helpt publieke belangen te borgen, excessen te voorkomen en vertrouwen te creëren – maar moet altijd proportioneel zijn. Een te hoge regeldruk remt ondernemers af, belemmert innovatie en vertraagt het herstel van de productiviteitsgroei en het verdienvermogen. Het verdienvermogen is geen doel op zich, maar noodzakelijk om onze publieke voorzieningen in de toekomst te behouden.13
Ik zet mij in voor adequate regelgeving die de regeldruk vermindert en markten beter laat functioneren, met inachtneming van belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd. Door heldere spelregels te stellen, versterken we concurrentie, transparantie en ons verdienvermogen. Zo zorgt het Europese emissiehandelssysteem (ETS) ervoor dat milieukosten op de Europese markt worden verrekend of helpt het mededingingsbeleid bij het tegengaan van marktmacht en het stimuleren van eerlijke concurrentie en innovatie. En zorgen regels om veilig en gezond te werken ervoor dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn. Proportionele regelgeving is in die zin geen rem op de markt, maar een voorwaarde voor een goed werkende en toekomstgerichte economie.
Eén van de redenen die in het ESB-artikel wordt genoemd voor het feit dat Europa beter op deze domeinen scoort is de grotere publieke sector én de regelgeving: deelt u de opvatting dat regelgeving en de publieke sector van belang zijn voor versterking en behoud van brede welvaart? Zo nee, waarom niet?
Zowel de regelgeving als de publieke sector speelt een belangrijke rol bij het versterken en behouden van brede welvaart. De publieke sector levert vele voorzieningen die bijdragen aan bijvoorbeeld gelijke kansen, sociale cohesie en (economische) weerbaarheid. Regelgeving helpt onze samenleving om negatieve externe effecten te beperken, zorgt voor een eerlijk speelveld en bevordert vertrouwen in markten en instituties.
Regelgeving en de publieke sector spelen dus een essentiële rol zijn in onze maatschappij, ook voor het bedrijfsleven. Maar te veel regeldruk en te ingewikkelde regels zijn één van de grootste problemen voor ondernemers. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd, moeten regels werkbaar zijn, zonder onnodige regeldruk. Daarnaast moet fragmentatie van regelgeving op de Europese interne markt zoveel mogelijk worden voorkomen.
Hoe neemt u dit mee in uw economisch beleid?
Het Nederlandse verdienvermogen staat onder druk. Omdat onze samenleving vergrijst en relatief veel mensen al werken, hangt de welvaart van volgende generaties voornamelijk af van productiviteitsgroei. De productiviteitsgroei vlakt echter af en de investeringen door bedrijven blijven achter ten opzichte van andere EU-lidstaten. Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet ziet economische groei niet als doel op zichzelf, maar als een middel om onze brede welvaart te versterken in het hier en nu en voor toekomstige generaties. Daarbij staat voor het kabinet centraal dat iedereen mee kan doen én meeprofiteert van de welvaart die gezamenlijk wordt opgebouwd.
Het kabinet beoordeelt beleid al, zoals het ESB-artikel adviseert, vanuit een bredewelvaartsperspectief. Dat betekent dat we niet uitsluitend kijken naar de economische of financiële effecten van beleid, maar ook naar de impact op andere bredewelvaartsthema’s zoals gezondheid, milieu en veiligheid. Deze brede benadering helpt om beleidskeuzes toekomstbestendig te maken, met oog voor samenhang en de maatschappelijke waarde die beleid creëert.
De kracht van het Nederlandse model ligt juist in de wisselwerking tussen een sterke publieke sector en een dynamische markt. Daarom streeft het kabinet naar een evenwichtige inzet van publieke investeringen en doeltreffende regelgeving. Hiermee worden de randvoorwaarden gecreëerd waarbinnen de economie goed kan werken, zodat onze brede welvaart toeneemt.
In Nederland blijven de investeringen (investeringsquote CBS) al bijna 30 jaar constant terwijl de winsten (winstquote CBS) stijgen: ziet u deze achterblijvende investeringen als een probleem?
Investeringen van bedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse welvaart, op korte en lange termijn. Daarom zijn achterblijvende investeringen die leiden tot hogere productiviteit inderdaad een probleem. Er zijn meerdere verklaringen voor dit probleem. Bedrijven ervaren bijvoorbeeld allerlei kraptes. Er zijn kraptes op de arbeidsmarkt, op het energienet en in milieu en fysieke ruimte. Ook is de afgelopen jaren de Nederlandse economie diensten-intensiever geworden, wat bijvoorbeeld de investeringen in R&D drukt.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11, ben ik voornemens om stappen te zetten met het 3% R&D actieplan, het Pact Ondernemingsklimaat en de productiviteitsagenda. Deze zullen maatregelen bevatten die belemmeringen voor investeringen wegnemen.
Volgens Draghi worden deze achterblijvende investeringen veroorzaakt door eveneens achterblijvende publieke investeringen: deelt u deze opvatting van Draghi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel op hoofdlijnen de analyse van Draghi dat de EU achterloopt met de meest rendabele investeringen. Dit vergt lastige keuzes om structurele hervormingen door te voeren en randvoorwaarden te versterken. Het is daarbij van belang om publieke investeringen zo in te zetten dat ze private investeringen zo veel mogelijk ook mobiliseren. Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat publieke investeringen geen doel op zich zijn, maar een middel. Publieke investeringen liggen voor de hand als er sprake is van publieke goederen. Deze investeringen kunnen nodig kunnen zijn voor de financiering van maatschappelijk opgaves op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, innovatie, veiligheid en de groene en digitale transities. Structurele productiviteitsgroei vereist voornamelijk een gezonde combinatie van privaat en publiek kapitaal en groeibevorderende hervormingen. Ook Draghi constateert juist veel belemmeringen voor private investeringen, zoals onderontwikkelde kapitaalmarkten.
Daarom zet het kabinet in op het versterken van de economische randvoorwaarden die nodig zijn om private investeringen te stimuleren. Denk hierbij aan een goed functionerende kapitaalmarkt en het wegnemen van knelpunten zoals netcongestie. Het oplossen van deze belemmeringen kan substantieel privaat kapitaal mobiliseren en daarmee bijdragen aan de noodzakelijke productiviteitsgroei op langere termijn. Deze productiviteitsgroei is immers nodig voor het behoud van onze brede welvaart en ons sociaaleconomisch model, ook in de toekomst. Dit is voor mij één van de belangrijkste lessen uit het Draghi-rapport.
De detentie van mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de Colombiaanse mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces woensdag 11 juni bij aankomst op Schiphol meer dan 20 uur is vastgehouden door de Nederlandse grensautoriteiten, en op donderdag 12 juni op een vliegtuig is uitgezet?
Ja, ik ben bekend met deze individuele casus.
Is het u bekend dat mevrouw Pérez Arregoces in Nederland was om te spreken op de Universiteiten van Utrecht en Wageningen en dat zij onderweg was naar Genève om daar te spreken bij de Verenigde Naties (VN) over mensenrechtenschendingen en milieuschade?
Ik kan, ook in verband met privacyoverwegingen, niet ingaan op de individuele omstandigheden van dit geval. In algemene zin kan ik aangeven dat iedere onderdaan van een derdeland die Nederland en daarmee het Schengengebied tracht in te reizen, moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode. Deze zijn onder meer het helder kunnen aantonen van het reisdoel, en het beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur en het doel van de reis. Indien naar het oordeel van de Koninklijke Marechaussee een vreemdeling niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de vreemdeling de toegang geweigerd worden. Een vreemdeling kan in bezwaar gaan tegen de toegangsweigering.
Het is aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering en de individuele omstandigheden van het geval. Ook kan een spoedvoorziening worden aangevraagd. Daarnaast hecht ik eraan te verhelderen dat een toegangsweigering op grond van artikel 6 van de Schengengrenscode geen aanhouding betreft.
Op welke juridische gronden is mevrouw Pérez Arregoces aangehouden? Klopt het dat mevrouw Pérez Arregoces reisde met een geldig paspoort en officiële uitnodigingen, maar dat zij bij aankomst in Amsterdam desondanks werd onderworpen aan langdurige grenscontrole, fouillering en ondervraging, en vervolgens is vastgehouden op basis van twijfel over haar financiële draagkracht, terwijl zij dit kon weerleggen met een officiële brief waarin werd bevestigd dat alle kosten werden gedekt door Europese niet-gouvernementele organisatie (ngo's)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhouding van een mensenrechtenverdediger op basis van een verdenking dat hij of zij zich niet financieel kan onderhouden, zich tot internationale verplichtingen rondom bescherming van mensenrechtenverdedigers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zij meer dan 20 uur vast is gehouden, en vele uren moest wachten voordat er een tolk of juridische bijstand werd aangeboden? Klopt het dat zij is onderworpen aan intimidatie en schendingen van privacy, zoals het ontzeggen van de mogelijkheid om de toiletdeur te sluiten?
Ook bij de beantwoording van deze vragen geldt dat ik niet in kan gaan op de individuele omstandigheden van een geval. In algemene zin geldt dat bij mogelijke grensweigeringen het streven is dat de grenswachter dit proces binnen een termijn van 6 uur volledig afrondt. Er kan enige tijd overheen gaan tot de Koninklijke Marechaussee een weloverwogen besluit neemt, want de vreemdeling wordt gehoord – indien nodig middels een tolk –, gewezen op zijn of haar rechten en plichten, en krijgt meerdere kansen om aan te tonen dat hij of zij aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode voldoet.
Als wordt besloten om een persoon aan de grens te weigeren, dan wordt vervolgens ingezet op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de vreemdeling. Op luchthaven Schiphol geldt dat de vreemdeling tot aan vertrek wordt geacht in de internationale lounge te verblijven. De vreemdeling kan zich binnen de internationale lounge vrij bewegen, en heeft toegang tot de aanwezige faciliteiten. In de meeste gevallen volstaat een beschikking in de internationale lounge, in bijzonder als het vertrek snel gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, dan kan de vreemdeling op grond van artikel 6, lid 1 of artikel 6 lid 1 en 2 van de Schengengrenscode in grensdetentie worden geplaatst.
In het geval dat een individu niet tijdig wordt geholpen met vertaling en juridische bijstand, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder nationale wetgeving en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Zie antwoord vraag 5.
In het geval dat een individu niet toegestaan wordt zijn of haar toiletdeur te sluiten, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder de Schengengrenscode dat «grenscontroles moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zorgt uw ministerie ervoor dat grenscontroles bij Schiphol proportioneel, transparant en met respect voor fysieke integriteit, privacy en fundamentele rechten van mensenrechtenverdedigers verlopen, zeker bij internationale bijeenkomsten zoals de VN-conferentie in Genève?
Er gelden op grond van de Schengengrenscode geen andere toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derdelanders die zich inzetten voor de verdediging van mensenrechten. Een vreemdeling kan in bezwaar tegen de toegangsweigering. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de individuele omstandigheden van het proces om tot die weigering te komen.
Welke concrete maatregelen neemt u om te waarborgen dat buitenlandse mensenrechtenverdedigers die Nederland bezoeken in het kader van hun werk tijdig toegang krijgen tot juridische bijstand, tolkdiensten en heldere informatie over hun rechten tijdens grenscontroles en detentie, zodat zij hun werk niet onnodig worden belemmerd?
Ik zie geen aanleiding om tot beleidswijzigingen of gewijzigde werkinstructies over te gaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de Koninklijke Marechaussee in staat is om op rechtmatige en professionele wijze het proces van een toegangsweigering kan volbrengen, waarin iedere vreemdeling – ongeacht de specifieke inhoud van het reisdoel – middels een tolk in zijn of haar eigen taal gehoord wordt en zowel mondeling als middels een toegankelijke folder gewezen wordt op zijn of haar rechten en plichten. Een vreemdeling kan een toegangsweigering aanvechten bij de rechter. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de beslissing en de individuele omstandigheden van het proces.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht van WNL dat hulporganisaties met overheidsgeld rechtszaken aan zouden spannen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op zondag 1 juni een bericht op X heeft gedeeld van WNL waarin wordt gesteld: «hulporganisaties, waaronder Oxfam Novib, spannen met overheidsgeld rechtszaken aan»?1
Dat klopt niet. De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Reinette Klever heeft op zondag 1 juni een bericht op X gedeeld van WNL met een kort fragment van haar gesprek bij WNL, waarin zij stelde dat ontwikkelingshulpgeld niet is bedoeld om te lobbyen bij en tegen de Nederlandse overheid. Dit is wel mogelijk binnen het aflopende beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021–2025), maar niet meer in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030).2 Op een eerder moment in de betreffende uitzending noemde de presentator, Rick Nieman, de rechtszaak die Oxfam Novib in 2023 heeft aangespannen tegen de Staat over de levering van F-35-onderdelen aan Israël. Noch Nieman, noch voormalig Minister Klever heeft beweerd dat deze rechtszaak met overheidsgeld is gefinancierd.
Bent u bekend met het feit dat de F-35-rechtszaak aangespannen door onder meer Oxfam Novib, voor 100% door donaties wordt gefinancierd? Onderkent u dus dat deze rechtszaak niet is betaald met overheidsgeld? Zo nee, waarom niet?
Oxfam Novib en/of PAX hebben zowel publiekelijk3 als in gesprekken met Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak is gefinancierd door een crowdfundingsactie en niet met overheidsgeld.
Deelt u de mening dat een Minister goed op de hoogte zou moeten zijn van waar het overheidsgeld uit zijn/haar begroting aan besteed wordt door partners?
Ja, die mening deel ik en de toenmalige Minister voor BHO was daar goed van op de hoogte.
Waarom deelt u online feitelijk onjuiste informatie over hoe geld van uw eigen begroting besteed wordt?
De toenmalige Minister voor BHO heeft geen feitelijk onjuiste informatie gedeeld over de besteding van het geld van haar begroting. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid dit bericht te rectificeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties het recht hebben om naar de rechter te stappen om het handelen van de regering aan democratisch vastgestelde wet- en regelgeving te toetsen? Zo niet, waarom niet?
Jazeker, dat recht hebben ze.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van de cassatie die de regering heeft aangespannen nadat het Gerechtshof Oxfam Novib en andere ngo’s in februari 2024 in het gelijk stelde en concludeerde dat Nederland met de levering van F35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza?2
Ik ga ervan uit dat u doelt op de cassatie die is ingesteld naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 februari 2024 over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël.
Er zijn de afgelopen jaren kosten gemaakt in verband met de verschillende procedures rond de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël en het bredere Israël-beleid. Het gaat dan met name om kosten voor de inzet van ambtenaren en het inschakelen van het kantoor van de Landsadvocaat. Het ministerie beschikt niet over een totaaloverzicht van die kosten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het besluit van de Staat om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof Den Haag losstaat van de catastrofale situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven. Het Hof Den Haag heeft overigens in het arrest niet geconcludeerd dat Nederland met de levering van F-35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza. Wel oordeelde het Hof dat er een duidelijk risico bestond dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël dient te worden gestaakt. Daaraan heeft de Staat onmiddellijk gevolg gegeven.
Het artikel 'SOMO: ‘Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie' |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «SOMO: «Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»», en het onderliggende onderzoek van SOMO?1
Ja.
Kent u het bedrijf SASMOS, dat sinds 7 oktober 2023 voor meer dan 38 miljoen dollar aan onderdelen naar Israël exporteerde, en voor meer dan 25 miljoen dollar leverde aan fabrikanten die gevechtsvliegtuigen en drones leveren aan het Israëlische leger?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of personen.
Is het u bekend dat drie Nederlandse zakenmannen directeuren en mede-eigenaren zijn van SASMOS, en op douaneaangiften consequent worden genoemd als contactpersonen voor deze zendingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat er in het verleden Nederlanders, zoals Frans van Anraat voor het leveren van chemicaliën voor chemische wapens van Saddam Hoessein, en Guus Kouwenhoven voor wapenhandel aan Charles Taylor, zijn veroordeeld voor medeplichtigheid bij oorlogsmisdrijven?
Ja.
Onderschrijft u dat de Nederlandse Staat verplichtingen heeft voortvloeiend uit het internationaal recht om te voorkomen dat Nederlandse staatsburgers en Nederlandse bedrijven medeplichtig worden aan ernstige internationale misdaden, zoals genocide?
Een staat kan aansprakelijk zijn voor het schenden van een internationaalrechtelijke verplichting, maar is daarentegen niet aansprakelijk voor een internationaal misdrijf gepleegd door een individu. Het handelen van een individu kan niet toegerekend worden aan een staat tenzij dit individu een overheidsfunctionaris is, of handelt in opdracht van die staat of onder zijn directie, instructie of controle staat.
Internationale misdrijven zijn door de Nederlandse Staat strafbaar gesteld. Nederlandse staatsburgers en bedrijven dienen zich aan de wet te houden. Ingevolge het opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om zelfstandig te beslissen óf, en zo ja, wie en voor welk strafbaar feit wordt vervolgd.
Vindt u dat de Nederlandse Staat de verplichting heeft om, in lijn met de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, stappen te nemen om handel- en investeringsrelaties te voorkomen die bijdragen bij de instandhouding van de illegale situatie in de bezette Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 9 december 20242 is geconstateerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20243 de instandhouding van het Nederlandse beleid rechtvaardigt. Mede gezien de voortdurende verslechtering van de situatie in de bezette gebieden, heeft het kabinet inmiddels besloten het ontmoedigingsbeleid actief uit te dragen en wordt onderzocht of de toepassing van dit beleid kan worden uitgebreid naar bijvoorbeeld pensioenfondsen. U bent hierover geïnformeerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2025 en de Kamerbrief van 28 juli 2025.
Aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld die raken aan import van producten uit de onrechtmatige nederzettingen, betreffen in beginsel een EU-competentie. De Hoge Vertegenwoordiger Kaja Kallas heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni 2025 aangegeven de Europese Commissie te zullen vragen om een analyse van de consequenties van het IGH-advies voor het beleid van de EU. Nederland verwelkomt dit voornemen en roept hier in EU-verband al langere tijd toe op, in lijn met de motie van Baarle4. Bovendien zet Nederland zich, conform de motie Van Campen en Boswijk5, in EU-verband in voor handelspolitieke maatregelen tegen de onrechtmatige nederzettingen, zoals een handelsverbod of prohibitieve invoerheffingen. Indien er onvoldoende draagvlak is voor dergelijke maatregelen in de EU, zal Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen maatregelen overwegen. Daarnaast zet Nederland zich in voor sancties tegen gewelddadige kolonisten, parallel aan sancties tegen Hamas/PIJ.
Zo ja, vindt u dat hierop volgt dat de Nederlandse Staat maatregelen moet nemen om te voorkomen dat Nederlandse burgers (onderdelen van) militair materieel aan Israël leveren?
In algemene zin geldt voor de uitvoer van militaire goederen naar Israël dat deze zorgvuldig wordt getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Zo zijn er sinds 7 oktober 2023 elf vergunningaanvragen met eindgebruik in Israël afgewezen. In dezelfde periode werden 8 vergunningen met eindgebruik in Israël toegewezen. Sinds het aantreden van dit kabinet op 2 juli 2024 zijn er 6 vergunningen met eindgebruik in Israël toegewezen. Dit gaat onder meer om de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem (conform motie-Kahraman), drie vergunningen m.b.t. onderdelen voor marineschepen, en één vergunning voor demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt. De drie vergunningen voor de uitvoer van onderdelen voor marineschepen zijn vanwege de verslechterende omstandigheden in de Gazastrook herbeoordeeld aan de hand van de Europese wapenexportcontrolecriteria. De uitkomst van deze herbeoordeling was dat het risico op ongewenst eindgebruik dermate groot werd geacht waardoor de drie vergunningen in juli jl. zijn ingetrokken.
Ook is het kabinet overgegaan tot het intrekken van de algemene vergunning NL002 en aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming [Kamerstuk 22 054, nr. 454]. Daarmee kan het kabinet ook enkele typen transacties naar Israël, die tot 7 april 2025 als relatief laagrisico transacties konden plaatsvinden, onder de gewijzigde c.q. opgeheven algemene vergunningen per transactie toetsen.
Neemt de Nederlandse overheid op dit moment proactief maatregelen om Nederlandse bedrijven en staatsburgers te waarschuwen en te wijzen op risico’s van medeplichtigheid aan internationale misdaden, waaronder genocide? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet past exportcontrole toe op de uit- en doorvoer van strategische goederen. Hiertoe moeten burgers en bedrijven uit Nederland zich verhouden. Voor Nederlanders die voor bedrijven in het buitenland werken geldt dat zij zich dienen te houden aan lokale wet- en regelgeving en eventuele internationaal geldende maatregelen zoals sancties.
Aanvullend verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven o.a. mensenrechtenrisico’s, in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. De Nederlandse overheid informeert en ondersteunt Nederlandse bedrijven hierbij. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Welke verplichtingen hebben Nederlandse individuen en bedrijven om zorg te dragen dat zij geen activiteiten ontplooien die bijdragen aan ernstige internationale misdaden?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 8 verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij invulling geven aan de (vrijwillige) internationale normen op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Volgens deze kaders dienen ondernemingen in situaties van gewapend conflict normen van humanitair oorlogsrecht te respecteren. In de context van gewapende conflicten of een verhoogd risico op grove misbruiken moeten ondernemingen aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toepassen met betrekking tot negatieve gevolgen, met inbegrip van schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
In dit verband is ook relevante EU-regelgeving van belang. Zo is onlangs de Anti-dwangarbeidverordening op 13 december 2024 in werking getreden. Deze wet verbiedt bedrijven om producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd op de EU-markt te brengen of daarvandaan uit te voeren. Dit verbod geldt voor alle producten, bedrijven en economische sectoren. De verplichtingen voor bedrijven treden vanaf 14 december 2027 in werking. Momenteel wordt in Brussel ook onderhandeld over het Omnibus I pakket. Onderdeel daarvan is de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn verplicht grote ondernemingen die actief zijn op de Europese interne markt feitelijke of potentiële nadelige gevolgen op de mensenrechten en het milieu in hun waardeketens zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of beëindigen. De richtlijn verwijst naar een reeks mensenrechten- en milieuverdragen om aan te geven welke nadelige gevolgen voor mens en milieu moeten worden voorkomen en op welke risico’s ondernemingen op grond van de richtlijn gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen. Inmiddels is de raadspositie op de CSDDD vastgesteld en zullen de trilogen in het najaar starten.
Gezien de uitspraak van 26 januari 2024 van het Internationaal Gerechtshof dat derde staten zoals Nederland alles in het werk moeten stellen om genocide in Gaza te voorkomen, en de constatering van gezaghebbende instituten zoals het NIOD en Amnesty International dat er sprake is van genocide of genocidaal geweld in Gaza, en de constatering van de Minister van Buitenlandse Zaken dat Israël op dit moment het oorlogsrecht schendt, onderschrijft u dat het leveren van onderdelen voor militair gebruik aan Israël zoals door SASMOS op dit moment een risico in zich draagt van het bijdragen aan ernstige schendingen van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 21 januari 20256. Hierin is opgenomen de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen. In de brief van 18 juni 20257 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dassen van 24 juni 2025 is hierop verder invulling gegeven. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Vindt u dat de aanhoudende wapenleveringen van SASMOS de drie Nederlandse zakenlieden kan blootstellen aan vervolging wegens medeplichtigheid aan deze misdaden, zoals experts in internationaal strafrecht aangeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kan hier geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of het aanleiding ziet en het opportuun acht om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan.
Is er contact geweest met de drie bij SASMOS betrokken Nederlandse burgers, om hen te wijzen op de risico’s van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden of zelfs genocide? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of burgers. Alle Nederlandse bedrijven en burgers hebben zich te houden aan de wet. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de wet hebben overtreden, dan zal dit worden onderzocht door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Bent u van plan dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Overweegt u andere stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er, voor zover u bekend, andere buitenlandse bedrijven met grote betrokkenheid van Nederlanders investeerders, bestuurders, of directieleden, die op grote schaal onderdelen of eindproducten leveren die gebruikt worden door het Israëlische leger?
Zie antwoord vraag 12.
In het geval dat SASMOS een Nederlands bedrijf was geweest, dat vanuit Nederland exporteerde, onder welke Nederlandse exportvergunningen zouden de producten van SASMOS genoemd in het SOMO-rapport vallen? En zouden deze producten, gelet op de recente aanpassingen van exportregels richting Israël, door Nederlandse bedrijven geëxporteerd mogen worden?
Op basis van het SOMO-rapport is niet met zekerheid te zeggen welke goederen SASMOS exporteert. Daarom is niet vast te stellen of hiervoor een vergunningplicht geldt en of hiervoor in een hypothetisch geval bij export vanuit Nederland een exportvergunning is vereist. Zie verder het antwoord op vraag 7.
De beschieting van diplomaten op de Westoever door het Israëlische leger |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Israëlische leger schoten heeft afgevuurd tijdens een bezoek van buitenlandse diplomaten aan de Westoever?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Is er in de richting van diplomaten geschoten door het Israëlische leger?
Ja, het klopt dat er meerdere schoten zijn gelost vlakbij een diplomatieke delegatie.
Kunt u bevestigen of hier Nederlandse diplomaten bij aanwezig waren?
Ja, er was één Nederlandse diplomate en een lokaal geworven medewerker van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aanwezig. Direct na de gebeurtenis heb ik contact opgenomen met de Nederlandse Vertegenwoordiging om zeker te zijn dat zij veilig waren.
Onderschrijft u dat, indien er sprake is van geweld of intimidatie van diplomaten door een gastland, dit een zeer serieuze schending van het internationaal recht is, in het bijzonder de Conventie van Wenen?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient Israël de onschendbaarheid van bij de Israëlische autoriteiten aangemelde diplomaten te respecteren en maatregelen te nemen om te verhinderen dat zij in gevaar worden gebracht. Israël heeft dat in dit geval nagelaten door een gevaarlijke situatie te creëren voor deze diplomaten.
Ongeacht de identiteit van de diplomaten, maar zeker indien hier Nederlandse diplomaten bij aanwezig waren, bent u het eens dat dit incident om een zeer sterk antwoord van Nederland vraagt?
Het kabinet veroordeelt het schietincident. Diplomaten moeten veilig en ongehinderd hun werk kunnen uitvoeren. Een gevaarlijke situatie voor hen creëren is onaanvaardbaar.
Bent u van plan in internationaal verband een onderzoek naar dit incident te vragen en dit incident in de scherpste bewoordingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 5. Er is direct na het incident om opheldering gevraagd.
Bent u van plan de Israëlische ambassadeur te ontbieden naar aanleiding van dit incident? En bent u van plan zelf met hem te spreken?
Nee, de Israëlische ambassadeur is niet ontboden n.a.v. dit incident. De Nederlandse ambassadeur in Israël heeft mondeling en schriftelijk middels Note Verbale om opheldering gevraagd bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en verzocht om schriftelijke informatie over de uitkomsten van het Israëlische onderzoek, hetgeen door Israël is toegezegd.
Ziet u na de beschieting van buitenlandse diplomaten reden om uw standpunt te wijzigen over het herzien van de economische, politieke en defensie-samenwerking met de Israëlische regering?
Het kabinet heeft het incident veroordeeld, wacht het onderzoek af en overweegt verdere stappen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Er is getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.