De inbeslagname van dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het Zwartboek Inbeslagname Dieren? Hoe beoordeelt u de conclusies die hierin getrokken worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het Zwartboek. Ik herken de geschetste werkwijze en het functioneren van de genoemde, onder mij ressorterende, instanties hierin niet. Zie hieromtrent verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze dieren geregistreerd worden door Dienst Regelingen? Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat de registratie niet voldoet?
Van iedere inbeslagname wordt door Dienst Regelingen een dossier aangelegd. In dit dossier worden de diersoorten en aantallen van in beslag genomen dieren opgenomen. Ook wordt hierin zo nodig informatie van de opslaghouders over individuele dieren opgenomen. De opslaghouders houden individuele gegevens van elk dier bovendien bij in hun eigen bedrijfsadministratie.
Er bestaan drie opvangcentra voor in beslag genomen landbouwhuisdieren en paarden. Deze zijn het afgelopen jaar door de AID gecontroleerd. Daarbij heeft de AID gecontroleerd op naleving van regelgeving en aanvullende voorwaarden die in het kader van de aanbestedingsprocedure in 2009 zijn gesteld.
Dienst Regelingen ziet toe op naleving van de bij de aanbesteding gestelde administratieve voorwaarden. In alle gevallen zijn er geen overtredingen of onregelmatigheden geconstateerd en wordt voldaan aan de voorwaarden.
Zorgvuldigheid bij de registratie van in beslag genomen dieren is van belang en wordt door Dienst Regelingen in acht genomen. Het beeld dat het rapport hierover schetst, herken ik niet.
Zijn het afgelopen jaar opslaghouders en opslaglocaties door de Algemene Inspectiedienst en Dienst Regelingen gecontroleerd die niet voldeden aan de vereisten? Zo ja, kunt u uiteenzetten om hoeveel gevallen het ging en aan welke vereisten men niet voldeed?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u in het kader van de uitvoeringsregels van de Wet dieren al meer informatie aangaande het opnemen van algemene verzorgings- en huisvestingsregels voor gehouden dieren en situaties waarin er sprake is van het benadelen van het welzijn of de gezondheid van een dier? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Besluit houders van dieren, waarover reeds een consultatieronde heeft plaatsgevonden, is voorzien in algemene verzorgings- en huisvestingsnormen, die van toepassing zijn op alle gehouden dieren. Dat conceptbesluit voorziet tevens in het aanwijzen van situaties waarin er sprake is van het benadelen van het welzijn of de gezondheid van een dier.
Gegeven de demissionaire status van het kabinet meen ik dat de besluitvorming over dat besluit behoort plaats te vinden onder verantwoordelijkheid van een volgend kabinet. Op grond van artikel 10.10 van het wetsvoorstel voor een Wet dieren zoals dat na de behandeling in uw Kamer luidt (Kamerstukken I 2009/10, 31 389, nr. A) wordt een dergelijk besluit voorafgaand aan een adviesaanvraag bij de Raad van State aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer overgelegd.
Speculatie in landbouwgewassen |
|
Henk van Gerven , Ewout Irrgang (SP) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Speculatie oorzaak van graanprijsstijging in 2008»?1
Ja.
Baart het u zorgen dat speculatie een belangrijke oorzaak van de prijsstijgingen tijdens de voedselcrisis blijkt te zijn?
Het rapport van de Wereldbank geeft aan dat de prijsstijgingen tussen 2006/08 een breed scala van oorzaken heeft en gaat dieper in op een drietal oorzaken waaronder overmatige liquiditeit en speculatie. De studie stelt dat investeringen van indexfondsen een belangrijke rol kunnen hebben gespeeld bij de prijsstijging, maar geeft aan dat er onvoldoende empirisch onderzoek voorhanden is om deze stelling te onderbouwen.Het rapport is vooral een review van de economische literatuur en geeft weinig nieuwe inzichten. Economen zijn het oneens over de rol van speculatie. Lange termijn prijstrends van landbouwproducten worden vooral bepaald door fundamentele marktfactoren, zoals de ontwikkeling van vraag en aanbod, de opkomst van biobrandstoffen en de voorraadsituatie.
Op de korte termijn zouden overvloedige liquiditeit en speculatie de prijsvolatiliteit kunnen vergroten en de auteurs achten het zeer waarschijnlijk dat dit in 2006/08 het geval is geweest. Het rapport presenteert echter geen nieuw onderzoek dat dit onderbouwt en werkt de argumentatie ook niet verder uit. Aanvullend onderzoek is nodig om de relatie tussen speculatie en de prijsstijgingen te onderbouwen. Temeer daar de OESO en FAO in de recent gepubliceerde Agricultural Outlook 2010–2019 schrijfven dat er weliswaar sprake is van heftige prijsschommelingen in de periode 2006–2008, maar dat er geen bewijs is dat de volatiliteit van de landbouwprijzen in de afgelopen 50 jaar is toegenomen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op het rapport van de Wereldbank «Placing the 2006/08 commodity price boom into perspective?»2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de in het rapport geconstateerde sterke relatie tussen energieprijzen en voedselprijzen?
Deze relatie bestaat, al verschilt die voor de verschillende landbouwproducten.
De prijzen van producten die veel fossiele brandstof als input gebruiken (glastuinbouw, visserij, etc.) zullen sterker gecorreleerd zijn met de energieprijs dan extensief geproduceerde veehouderijproducten. De opkomst van biobrandstoffen die gemaakt zijn van mais, suiker of oliezaden versterkt de relatie met de oliemarkt. Als de olieprijzen stijgen, zal de vraag naar deze landbouwproducten toenemen en zullen de prijzen deels meestijgen. Bovendien zijn de prijzen van de verschillende landbouwproducten sterk gerelateerd waardoor ook de voedselprijzen reageren op een verandering van de energieprijs.
Kunt u uitsluiten dat speculatie in de toekomst wederom tot extreme prijsstijgingen van voedingsproducten kan leiden? Zo ja, waarop baseert u die conclusie? Zo nee, welke beleidsmaatregelen gaat u nemen of wat gaat u in internationaal verband voorstellen om dit verschijnsel tegen te gaan?
Zoals gezegd is aanvullend onderzoek naar het gedrag van marktspelers nodig om een eenduidige conclusie te kunnen trekken over het effect van speculatie. Bovendien zijn vooral fundamentele factoren in de markt bepalend voor de prijsontwikkeling van landbouwproducten. De overheid kan speculatie en de effecten ervan op de landbouwmarkten niet uitsluiten. Wel kunnen overheden de transparantie in de landbouwmarkten bevorderen door goede prijsinformatie te publiceren. Het kabinet vraagt ook in EU-kader aandacht voor de transparantie van de landbouwmarkten.
Zijn er aanwijzingen dat speculatie een rol speelt in de huidige stijging van de prijzen van landbouwgewassen, zoals bijvoorbeeld cacao?3 Zo ja, welke en wat is uw oordeel hierover? Gaat u deze aanwijzingen verder onderzoeken?
De Londense termijnmarkt trok in juli jl. grote media-aandacht. Dit werd zowel veroorzaakt door de erg grote toeslag (bonus) uitgekeerd over uitgestelde contracten als door de levering van 240 000 ton cacao (97% van de gecertificeerde cacaovoorraad in Europa), het grootste volume gecertificeerde fysieke voorraad in 14 jaar.
Cacaobedrijven en handelaren stuurden daarop een brief naar de Londense termijnmarkt met de klacht dat «a manipulation of the contract was bringing the London market into disrepute». Dit is aanleiding voor een discussie over de transparantie van de Londense termijnmarkt.
De prijzen van cacao zijn al langere tijd op een zeer hoog niveau. Dit heeft te maken met een teruglopende productie in Ivoorkust en Ghana, een sterke vraag naar cacao bij de verwerkers en historisch lage voorraden. Fundamentele marktfactoren dus. Onderstaande cijfers van de Internationale Cacao Organisatie wijzen niet op een sterke prijsstijging dit jaar, deze is namelijk al langer aan de gang.
datum
US $ per ton
10 januari
3 525,12
10 februari
3 276,55
10 maart
3 089,65
10 april
3 221,24
10 mei
3 178,48
10 juni
3 230,83
10 juli
3 229,53
Bron: ICCO International Cocoa Organization.
Een plotselinge schaarste aan chocolade hoeft zich niet voor te doen, omdat de meeste verwerkers van cacaobonen voldoende voorraad hebben. Op termijn zouden grote verwerkers bij de inkoop wel duurder uit kunnen zijn. Zij zullen de hogere kosten proberen door te berekenen aan de consument.
Welke actie gaat u ondernemen in Nederland en elders om speculatie met landbouwgewassen tegen te gaan?
Het is belangrijk dat landbouwmarkten goed werken. Prijzen moeten een weerspiegeling zijn van fundamentele marktfactoren op zowel de lange als de korte termijn. Het kabinet onderzoekt, samen met de internationale partners, hoe de marktwerking kan worden verbeterd.
Perceelsregistratie |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Perceelsregistratie blijft pijnpunt»1?
Ja.
Kunt u aangeven hoever de controle van de perceelsregistratie is gevorderd? Wanneer verwacht u de controle op de perceelsregistraties af te ronden?
In aanvulling op mijn brief van 23 juni jl. kan ik u melden dat tot 25 augustus er circa 27 700 landbouwers een brief hebben ontvangen waarin zij worden uitgenodigd om hun percelen te bekijken en waarbij zij de mogelijkheid hebben om indien nodig de oppervlakte in de GDI-opgave naar beneden bij te stellen. Tot 20 augustus zijn circa 157 000 stippen door Dienst Regelingen verwerkt.
Er wordt regelmatig door landbouwers in hun elektronisch dossier gekeken maar tot nu toe is het daadwerkelijke aantal bijstellingen beperkt. Dit laatste geldt ook voor de hoogte van de bijstelling. Tot 25 augustus jl. zijn er door 621 ondernemers bijstellingen gedaan van in totaal 231 ha. Dit bevestigt het beeld dat ik op basis van steekproeven al eerder heb geschetst.
Het is nu nog te vroeg in het traject om aan te geven wanneer alle controles zijn afgerond. Een zorgvuldige wijze van verwerking van de percelen staat bij mij voorop. Ik zal de Kamer, conform mijn eerdere toezegging, in september een uitbetalingschema voor de Bedrijfstoeslagregeling 2010 toesturen.
Heeft u eerder toegezegd de bezwaren van de boeren zorgvuldig te behandelen? Zo ja, bent u van mening dat de bezwaren zorgvuldig zijn behandeld? Zo neen, welke actie gaat u ondernemen om dit alsnog te doen?
Ik heb u meermalen aangegeven dat er door Dienst Regelingen zorgvuldig met de opmerkingen van landbouwers zal worden omgegaan.
Als de ondernemer het niet eens is met de beoordeling van zijn percelen door Dienst Regelingen dan kan hij of zij bellen met Het LNV-Loket. Inmiddels hebben iets meer dan honderd ondernemers van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De procedure is dat gezamenlijk met de ondernemer naar een oplossing wordt gezocht. In 98% van deze gevallen is dit gelukt. In slechts drie gevallen zal de nieuwe VWA door Dienst Regelingen worden verzocht om een controle ter plekke uit te voeren.
In het uiterste geval staat voor de ondernemer op de definitieve beschikking de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
De boktor |
|
Jan Mastwijk (CDA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de stelling van boomkwekers die tot dusver aantoonbaar geen Acers of andere waardplanten uit China hebben geïmporteerd, dat de schade als gevolg van de (mogelijke) aanwezigheid van de boktor niet dient te worden beschouwd als normaal ondernemersrisico?1
Zoals ik in eerdere correspondentie met uw Kamer heb aangegeven, heeft Nederland in overleg met de Europese Commissie besloten maatregelen te treffen onder andere om lidstaten en afnemers te verzekeren dat ze erop kunnen blijven vertrouwen dat de producten afkomstig uit het boomkwekerijgebied Boskoop boktorvrij zijn. De vereiste maatregelen hielden onder meer in het uitvoeren van extra bedrijfsinspecties bij bedrijven in de bufferzone in Boskoop, inclusief destructieve bemonstering van alle loofbomen en struiken en het verstrekken van gegevens over leveranties aan Commissie en andere lidstaten. Op deze manier kon worden voorkomen dat de Europese Commissie voor boomkwekerijproducten uit de bufferzone in Boskoop een algeheel handelsverbod van twee jaar zou opleggen.
Ik realiseer mij dat de gevolgen van deze maatregelen getroffen binnen de bufferzone voor individuele bedrijven ingrijpend kunnen zijn.
Ondernemers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de planten die ze telen, importeren of verhandelen. Ze hebben profijt van de teelt en de handelsactiviteiten en mogen dan ook verantwoordelijk worden gehouden voor de risico’s die aan deze activiteiten zijn verbonden. De teelt van en de handel in planten brengen het risico met zich mee dat planten worden getroffen door schadelijke organismen. Dit risico is inherent aan het voeren van een bedrijf waar planten worden geteeld of verhandeld. Met het telen van of handelen in planten accepteert een ondernemer dit risico. Dit is ook één van de uitgangspunten van de Europese regelgeving. Tevens weet een ondernemer dat de overheid schadelijke organismen overeenkomstig de daarvoor geldende Europese voorschriften moet bestrijden. Bij bestrijding behoren ingevolge de Europese regelgeving bestrijdingsmaatregelen die zich uitstrekken buiten het bedrijf waar de besmetting is aangetroffen, zoals dat bij de bestrijding van de boktor in Boskoop het geval is.
Ondernemers kunnen zich tegen deze bedrijfsrisico’s beschermen door passende preventieve maatregelen te nemen of middelen te reserveren dan wel een voorziening treffen voor de dekking van risico’s die ondanks genomen preventieve maatregelen blijven bestaan.
In het licht van de hierboven beschreven verantwoordelijkheid van ondernemers, is met de voorziening tot nadeelcompensatie van artikel 4 van de Plantenziektenwet dan ook – zoals ik uw Kamer bij brieven van 27 januari 2010, 10 maart 2010, 9 april 2010 en 11 mei 20102 heb aangegeven – niet bedoeld een algemene schadevergoedingsplicht in het leven te roepen. Schade ten gevolge van maatregelen opgelegd op grond van artikel 3 van de Plantenziektenwet, zoals maatregelen genoemd onder vraag vijf, behoren in beginsel tot het ondernemersrisico. De terughoudende toepassing van artikel 4 van de Plantenziektenwet is tot op heden in jurisprudentie steeds bevestigd. Ik zal eventuele verzoeken tot nadeelcompensatie tegen deze achtergrond individueel beoordelen.
Artikel 4 van de Plantenziektenwet biedt enkel een basis voor het vergoeden van onevenredige schade voor zover deze het gevolg is van het toepassen van krachtens artikel 3 van de Plantenziektenwet getroffen maatregelen. Schade – geleden door bedrijven die zijn gelegen binnen of buiten de bufferzone – die het gevolg is van andere omstandigheden, kan derhalve niet in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van artikel 4 van de Plantenziektenwet. Imagoschade, schade die het gevolg is van aangescherpte handelsvoorschriften of schade als gevolg van het al dan niet tijdelijk wegvallen van de handel vanuit Nederland, vallen dan ook buiten de reikwijdte van artikel 4 van de Plantenziektenwet.
Raakt schade die de kwekers lijden (schade door de periode van vastlegging, schade door de verplichte keuringen, schade door het destructief knippen en imagoschade) niet alleen de quarantainezone maar de gehele Nederlandse boomkwekerij? Kunt u uiteenzetten welke schade onder de titel normaal ondernemersrisico valt en welke niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het gerechtvaardigd vol te houden dat de kosten die de kwekers maken (zie hierboven) tot het ondernemersrisico behoren terwijl het om kwekers gaat die geen Acers of andere waardplanten uit de gewraakte gebieden hebben geïmporteerd en nu worden getroffen door acties van importerende collega’s?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u gefundeerd toelichten waarom naar uw mening in het geval van de boktor wel degelijk sprake is van ondernemersrisico dat geheel ten laste van de betrokken kwekers dient te blijven? Bij Aardappelspindelknolviroïde (PSTVd) moest worden geruimd om andere kwekers/telers te beschermen, bij de boktor moet bij kwekers worden gecontroleerd, respectievelijk geruimd als gevolg van importen van anderen.
Ik verwijs naar mijn brief van 9 april 20103, waarin ik bij vraag 5 op deze kwestie ben ingegaan.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de betrokken kwekers om aan hen die niets uit China hebben geïmporteerd, de kosten te vergoeden van de 4 keuringen dit jaar (geraamd op in totaal € 200.000 tot € 250.000), dit ook gezien het feit dat de werkelijke, directe schade minimaal twee miljoen euro bedraagt terwijl, als de imagoschade wordt meegeteld, dit bedrag vele malen hoger zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de tweede ronde van de inspecties (begin juni 2010) zal zijn afgerond?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief van 19 mei 20104 is de tweede ronde intensieve bedrijfsinspecties inmiddels afgerond.
Verlies van GGO-koolzaad en het ontbrekend COGEM-advies |
|
Hugo Polderman (SP) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het rapport «Transport chains and seed spillage of potential GM crops with wild relatives in the Netherlands»1, waaruit blijkt dat verlies van geïmporteerd koolzaad bij transport kan leiden tot verspreiding van GGO-koolzaad in Nederland?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel besmetting er al is in Nederland? Zo nee, wanneer kunt u dit wel?
Nee. Op basis van het door u genoemde rapport van de COGEM (deelproject 2 van een studie bestaande uit 4 delen) lijkt de kans dat tijdens het transport van koolzaad, genetisch gemodificeerd koolzaad verloren gaat en in het milieu terecht komt, op dit moment klein. Op zijn vroegst kan ik hierover meer zeggen na het vierde deelrapport van de COGEM.
Het genoemde rapport van de COGEM geeft namelijk aan dat minder dan 3 procent koolzaad verloren gaat tijdens het transport tussen de plaats van binnenkomst en de plaats van verwerking. Het rapport geeft ook aan dat er geen concrete gegevens beschikbaar zijn over de hoeveelheid genetisch gemodificeerd (gg) koolzaad die in Nederland wordt geïmporteerd. Daarnaast geeft het rapport ook aan dat de bulk van het in Nederland geïmporteerde koolzaad afkomstig is uit Europese landen (Frankrijk, Duitsland) terwijl teelt van gg-koolzaad hoofdzakelijk plaats vindt in Canada en de VS. Uit deze landen wordt al 10 jaar nauwelijks koolzaad in Nederland geïmporteerd.
Gaat de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ook wild koolzaad testen? Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats en hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven?
Nee. Het genoemde onderzoeksrapport is de tweede deelstudie van een project van de COGEM dat in totaal uit vier deelprojecten zal bestaan. In het derde deelproject zal bekeken worden of wilde koolzaadpopulaties in Nederland voorkomen. Daarnaast zal de VROM-Inspectie in samenwerking met de douane import van koolzaad controleren op aanwezigheid van gg-variëteiten.
Is het waar dat, zoals de COGEM stelt, het verspreide koolzaad «het kunnen toegelaten en op veiligheid beoordeelde gg-variëteiten zijn, die geen milieurisico vormen?» Hoe en waarop zijn ze beoordeeld?
Ja. In de EU (en dus ook in Nederland) zijn 6 gg-koolzaad variëteiten toegelaten voor import en verwerking, maar niet voor teelt. Deze variëteiten hebben elk de gebruikelijke procedure doorlopen die geldt voor markttoelating van genetisch gemodificeerde organismen. Een vast onderdeel van die procedure is een inschatting van de risico’s voor mens en milieu van het voorgenomen gebruik van het ggo. Bij de milieurisicoanalyses van de betreffende gg-koolzaadvariëteiten is er rekening mee gehouden dat gg-koolzaad, door vermenging of morsen tijdens transport, in het milieu terecht kan komen. Wanneer de conclusie van de milieurisicoanalyse is dat het betreffende gg-gewas tot verwaarloosbare risico’s voor het milieu leidt, kunnen de variëteiten worden toegelaten.
Nu de COGEM stelt dat in de controlesystemen die er zijn voor zaad geen aandacht besteed aan het morsen van zaad, welke consequenties verbindt u hieraan en aan het feit dat de besmettingsbron waarop dit rapport zich richt, niet is bewaakt?
Noch het genoemde rapport, noch de daarbij behorende signalerende aanbiedingsbrief van de COGEM stelt dat er geen aandacht zou worden besteed aan het morsen van zaad, of dat er een «besmettingsbron niet is bewaakt». Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt bij de veiligheidsbeoordeling van ggo’s wel degelijk rekening gehouden met het morsen van zaad. In het geval van toegelaten gg-koolzaadvariëteiten zijn er dus geen negatieve effecten voor mens en milieu te verwachten.
Wilt u uiteenzetten welke acties u gaat ondernemen om verspreiding van GGO-koolzaad tegen te gaan?
Het rapport geeft geen onmiddellijke aanleiding tot nieuwe maatregelen. Dit laat onverlet dat het probleem aan de bron gemonitord moet worden, en dat de VROM-inspectie in samenwerking met de douane, controleert op de aanwezigheid van niet toegelaten gg-koolzaad in in Nederland geïmporteerde koolzaad partijen.
Na afronding van het gehele COGEM project zal ik bezien of en hoe de resultaten kunnen worden gebruikt om de effectiviteit van controlemaatregelen zo nodig te verbeteren.
Kent u het artikel «Amflora onvolledig beoordeeld door COGEM»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat in het advies van de COGEM – wat de basis was om vóór toelating te stemmen- een wezenlijk element blijkt te ontbreken, namelijk de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie? Wilt u de COGEM vragen hierover alsnog te adviseren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Acht u het desalniettemin veilig? Wilt u een overzicht geven van de onafhankelijke wetenschappelijke publicaties waarop u zich baseert?
Toen Nederland rond 2004 een standpunt moest innemen over de toelating van de genetisch gemodificeerde aardappel «Amflora», zijn de COGEM en het RIKILT om advies gevraagd. Aan hen is de vraag voorgelegd of het voorgenomen gebruik van de aardappel (commerciële teelt en verwerking tot diervoeder) tot risico’s voor mens en milieu kon leiden. Beide organisaties kwamen tot de conclusie dat bij het voorgenomen gebruik de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Onderdeel van de beoordeling is daarbij geweest de mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van het betrokken antibioticumresistentiegen (AbRgen). Dat niet expliciet wordt geconstateerd dat de verspreiding van het AbRgen geen kwaad kan, doet niet af aan de eindconclusie van het advies. Ik zie dan ook geen reden om de COGEM opnieuw om advies te vragen.
De beoordeling van de Amflora aardappel is volledig geweest, dit i.t.t. de conclusie in het genoemde artikel. In de beoordeling – die 12 jaar heeft geduurd – hebben naast COGEM en RIKILT diverse andere wetenschappelijke organen zich over deze aardappel gebogen. De Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft, op verzoek van de Europese Commissie, het dossier zelfs drie keer beoordeeld. Dat het betreffende AbRgen reeds voorkomt in het milieu,en horizontale genoverdracht van (gg-) plant naar bacterie nooit in de natuur is waargenomen, wordt onderschreven door de COGEM. Per brief van 1 april 20083 over de markttoelating van de betreffende genetisch gemodificeerde aardappel heb ik u ook toegelicht hoe de EFSA tot de conclusie is gekomen dat dit AbRgen geen risicio’s voor mens en milieu met zich meebrengt.
Daarnaast bent u onlangs door de minister van LNV, mede namens mij, over de toelating van de gg-aardappel en de aanwezigheid van AbRgenen uitgebreid geïnformeerd in de antwoorden op andere Kamervragen over deze aardappel4.
Voor een overzicht van de publicaties waarop de genoemde instanties zich baseren, verwijs ik naar de adviezen van deze instanties, die allen publiekelijk toegankelijk zijn via internet (zie referenties onderaan deze brief).
Bent u bereid uw standpunt aan te passen op grond van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten omtrent de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie?
Ik ben uiteraard bereid mijn standpunt aan te passen als nieuwe wetenschappelijke inzichten daar aanleiding toe geven. In het geval van deze gg-aardappel Amflora is dat echter niet aan de orde.
http://www.cogem.net/ContentFiles/CGM040610–01.pdf
Cogem advies Amflora, 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/323.htm
EFSA advice application under Directive 2001/18, 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/48.htm EFSA advice 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/324.htm EFSA advice on food/feed use under regulation 1829/2003, december 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/742.pdf – Statement on ABR on safe use of ABR in gm plants, maart 2007
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/1108.htm – gmo and biohaz panel on AbR in gm plants, maart 2009
Vergoeding van schade door Aardappelspindelknolviroïde (PSTVd) in kuipplanten |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Schade boktor normaal bedrijfsrisico»1 waarin gereageerd wordt op uw brief aan de Kamer van 9 april 20102 waarin u te kennen geeft dat de PSTVd-kwestie niet te vergelijken is met de boktor, omdat de boktor niet aan te merken is als onbekend risico?
Ja.
Is het u bekend dat de PSTVd-kwestie nog steeds de gemoederen bezighoudt omdat in 2007 rond de 30 à 40 gedupeerden van PSTVd op dringend advies van uw ministerie de procesgang om schadevergoeding te krijgen hebben gestaakt, omdat het volgens uw ministerie vergeefse moeite zou zijn, terwijl na volhardendheid van vier kwekers om door te blijven procederen schadevergoeding toch gerechtvaardigd bleek?
Ja.
Wat betreft de suggestie dat ik telers zou hebben geadviseerd de procesgang om schadevergoeding te krijgen te staken, merk ik het volgende op. Ik heb in correspondentie met uw Kamer en met het bedrijfsleven gewezen op de door mij gehanteerde algemene beleidslijn om terughoudend om te gaan met tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 4 van de Plantenziektenwet (PZW) en het door mij destijds gehuldigde standpunt dat tegemoetkoming in de onderhavige kwestie niet aan de orde was omdat de schade behoorde tot het normale bedrijfsrisico. Een dergelijk standpunt mag niet worden opgevat als advies in welke richting dan ook.
Voor het overige zijn mij geen uitingen bekend, gedaan vanuit mijn ministerie, waarin wordt geadviseerd inzake het al dan niet voortzetten van een procesgang om schadevergoeding te verkrijgen.
Deelt u de constatering van het College van Bezwaar en Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) dat de schade door PSTVd in kuipplanten niet volledig tot het normale bedrijfsrisico kon worden gerekend, omdat het tot het najaar van 2006 niet bekend was dat de viroïde in de kuipplanten kan voorkomen, de viroïde symptoomloos aanwezig kan zijn in kuipplanten en de viroïde vóór 2006 in kuipplanten niet kon worden aangetoond?2
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBb) onderschrijft nadrukkelijk een terughoudende toepassing van artikel 4 PZW. Artikel 4 PZW beoogt geen algemene schadevergoedingsplicht in het leven te roepen. Het CBb wijst daarnaast op een in de vier gevallen aanwezig samenstel van bijzondere omstandigheden van het geval (onder ander: de symptoomloze aanwezigheid van het viroide en de toenmalige onbekendheid van het risico voor kuipplantentelers). Het CBb oordeelde dat de bijzondere omstandigheden onvoldoende waren meegewogen.
In de vier gevallen waarover het CBb zich heeft uitgesproken, heb ik inmiddels nieuwe besluiten genomen en – de door het CBb benoemde concrete omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend – de betrokken bedrijven een tegemoetkoming in de schade toegekend.
Inmiddels hebben ook enkele andere bedrijven, waar in 2006 met PSTVd besmette kuipplanten zijn aangetroffen, een beroep gedaan op artikel 4 PZW. Ik handel deze verzoeken af met inachtneming van de vier uitspraken van het CBb. In twee van deze gevallen heb ik inmiddels een tegemoetkoming toegekend.
Deelt u de conclusie dat deze constatering van het CBb afwijkt van de reactie van uw ministerie in 2007 in de richting van de ongeveer 30 à 40 gedupeerden van PSTVd? Zo ja, wat voor gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat er voor de overige gedupeerde kuipplantenkwekers gedaan wordt die zijn gestopt met procederen op advies van uw ministerie en hun rechtsbijstandverzekering, nu blijkt dat PSTVd niet onder het normale bedrijfsrisico viel, zoals destijds is gemeld? Is het niet zo dat in het kader van rechtsgelijkheid het beroep op schadevergoeding open moet staan voor alle gedupeerden?
Het is een keuze van de kuipplantentelers zelf geweest om al dan niet een beroepsprocedure te starten. Enkelen hebben beroep ingesteld, anderen hebben de beroepstermijn laten verstrijken. Ik zal nieuwe verzoeken van Het is een eigensgfrkuipplantentelers die geen beroep hebben ingesteld tegen mijn beslissing op bezwaar – waardoor deze beslissing formele rechtskracht heeft gekregen – dan ook niet opnieuw in behandeling nemen.
Wat de suggestie betreft dat ik bij de afweging van om al dan niet beroep in te stellen adviserend zou hebben opgetreden, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid zo snel mogelijk in gesprek te gaan met de overige gedupeerden en hun brancheorganisatie om tot een passende oplossing te komen voor alle getroffen kuipplantenkwekers uit 2007? Zo nee, waarom niet?
Zie het laatste gedeelte van mijn antwoord op de vragen 3 en 4 en mijn antwoord op vraag 5.