Een homoseksuele Iranese cartoonist die door de IND niet wordt geloofd |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over een homoseksuele Iranese cartoonist die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet wordt geloofd en wordt beschuldigd van plagiaat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mogelijk is dat een cartoonist een vergelijkbare cartoon kan tekenen als een andere columnist zonder dat zij van elkaars tekeningen afweten?
Ja, dit is mogelijk.
Deelt u voorts de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en Nederland op de bres moet springen indien deze vrijheid onder druk staat in binnen- en buitenland?
Ja. In de onlangs aan uw Kamer gestuurde actualisering van de Mensenrechtenstrategie2 is de vrijheid van meningsuiting als één van de prioritaire aandachtsgebieden binnen het mensenrechtenbeleid aangemerkt. Nederland schenkt al jaren bilateraal, in multilaterale fora en via projectsteun veel aandacht aan de bevordering van de vrijheid van meningsuiting wereldwijd.
Deelt u de mening dat cartoonisten die hun leven niet zeker zijn in het land van herkomst in Nederland moeten kunnen rekenen op bescherming?
Ja. De huidige regelgeving biedt mijn inziens voldoende mogelijkheden tot bescherming.
Op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat er sprake is van plagiaat?
Hoewel ik in beginsel niet in de openbaarheid in kan gaan op individuele zaken, wil ik hierover, gelet op de aandacht voor deze zaak in de media en het beeld dat hierdoor is ontstaan, melden dat betrokkene tijdens het nader gehoor verklaringen heeft afgelegd die twijfel opriepen over de authenticiteit van zijn werk.
En op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat deze jongeman gelet op zijn geaardheid en politieke opvattingen geen risico’s loopt in het land van herkomst?
De betrokken vreemdeling heeft inmiddels beroep ingediend tegen het besluit waarbij zijn asielaanvraag werd afgewezen. Gelet op het feit dat deze zaak onder de rechter is, acht ik het nu niet wenselijk nadere informatie te verstrekken.
Hoe beoordeelt u het besluit van de IND om de asielaanvraag van deze jongeman af te wijzen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het besluit van de IND inzake deze zaak in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Strafbaarstelling van illegaal verblijf |
|
Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de antwoorden van de Europese Commissie op vragen gesteld door het Europees Parlement over strafbaarstelling van illegaal verblijf1 zoals door u voorzien in de tweede nota van wijziging bij de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied veblijven (PbEUL 348/98) (hierna: de Terugkeerrichtlijn)?2
Ja.
Bent u van mening dat strafbaarstelling van illegaal verblijf in lijn is met het doel van de Terugkeerrichtlijn?
Allereerst benadruk ik dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de strafbaarstelling van illegaal verblijf enerzijds en het stellen van sanctioneringsmaatregelen met het oog op een effectieve toepassing en handhaving van de Terugkeerrichtlijn anderzijds. Het thans voorliggende wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdaden van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (32 420) regelt níet de strafbaarstelling van illegaal verblijf. Wel wordt daarin het verblijf in Nederland in weerwil van een uitgevaardigd inreisverbod strafbaar gesteld. Hiermee wordt recht gedaan aan de gemeenschapstrouw en de door het Europese Hof van Justitie ontwikkelde leer van het nuttig effect. De Raad van State heeft tot tweemaal toe geadviseerd dat dit noopt tot zelfstandige sanctionering van overtreding van het inreisverbod. Ik verwijs hiervoor naar de nota naar aanleiding van het nader verslag inzake voornoemd wetsvoorstel (Kamerstukken II 2010/11, 32 420, nr. 12, blz. 2–7).
De antwoorden van de Europese Commissie hebben geen betrekking op de wijze waarop in voornoemd wetsvoorstel wordt voorgesteld de overtreding van het inreisverbod te sanctioneren, maar gaan in op de wijze waarop de – in verschillende lidstaten bestaande en in Nederland voorgenomen – strafbaarstelling van illegaal verblijf zich verhoudt tot de Terugkeerrichtlijn.
De reactie van de Commissie kan overigens niet los gezien worden van andere zaken die de aandacht van de Commissie hebben. Zo is op 31 maart 2011 voor het Hof in Luxemburg de zaak behandeld naar aanleiding van een prejudiciële vraag van een Italiaans gerecht. Het betrof in die zaak een situatie waarin conform Italiaans recht een gevangenisstraf was opgelegd van één jaar onvoorwaardelijk ter zake van het illegaal verblijf in weerwil van een aanzegging het land te verlaten. Het is mij bekend dat de Europese Commissie in die zaak stelling heeft genomen tegen deze handelswijze van de Italiaanse overheid. Het is mij bekend dat de Commissie ook in die zaak een standpunt heeft ingenomen dat zich goed laat vergelijken met de antwoorden op de vragen van de leden van het Europese Parlement.
De Commissie bevestigt dat de Terugkeerrichtlijn niet specifiek is gericht op maatregelen om illegale migratie tegen te gaan, en dat het dus aan de lidstaten is om maatregelen te treffen die dat doel bereiken. Wel merkt de Commissie terecht op dat strafbaarstelling er niet toe mag leiden dat afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking en het harmoniserende effect van de Terugkeerrichtlijn. Bij de uitwerking van de in het regeerakkoord aangekondigde strafbaarstelling van illegaal verblijf zal ik er dan ook op toezien dat deze maatregel zodanig vorm wordt gegeven dat zij geen afbreuk zal doen aan de nuttige werking en het harmoniserende effect van de Terugkeerrichtlijn. In het voorliggende wetsvoorstel is dat, zoals aangegeven, nog niet aan de orde.
Wat vindt u van de uitspraak van de Europese Commissie dat het opleggen van strafrechtelijke sancties aan onderdanen van derde landen, die illegaal in Nederland verblijven, in geen geval kan worden beschouwd als een omzetting van de Terugkeerrichtlijn?
Ik ben het hier mee eens. Zoals hiervoor aangegeven heeft de Commissie aangegeven dat de Terugkeerrichtlijn niet als doel heeft om diverse middelen in het kader van het voorkomen en bestrijden van illegaal verblijf te harmoniseren. Het is aan de lidstaten om maatregelen in te stellen die dat doel bereiken, met inachtneming van het geldende EU-acquis. Overigens merk ik op dat in een aantal EU-lidstaten illegaliteit reeds strafbaar is gesteld.
In dit kader wijs ik er nogmaals op dat de strafbaarstelling van verblijf in Nederland in weerwil van een uitgevaardigd inreisverbod wél rechtstreeks samenhangt met de omzetting van de Terugkeerrichtlijn.
Beschouwt u de Terugkeerrichtlijn als gerechtvaardigd middel om illegale immigratie tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van de Europese Commissie dat de Terugkeerrichtlijn niet specifiek bedoeld is om in de aanpak van illegale immigratie te voorzien?
De Terugkeerrichtlijn is bedoeld om te reguleren welke normen en procedures in acht moeten worden genomen bij de terugkeer van illegale vreemdelingen van het grondgebied van de lidstaten, en is niet specifiek bedoeld om illegale immigratie tegen te gaan. Zoals de Commissie aangeeft, is het aan de lidstaten om daartoe maatregelen te nemen, die de nuttige werking en het harmoniserende effect van de Terugkeerrichtlijn niet mogen belemmeren. Dat laat overigens onverlet dat een aantal maatregelen dat voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn, zoals het inreisverbod voor vreemdelingen die zich niet aan de terugkeerverplichting houden, ook een effect heeft op het tegengaan van illegale migratie.
Bent u in geen geval van plan om sancties op te leggen aan kerken en burgers die om humanitaire redenen hulp verlenen aan personen die illegaal verblijven in Nederland?
Er ligt thans geen wetsvoorstel voor waarin strafbaarstelling van illegaal verblijf aan de orde is. Mijn visie op de strafbaarstelling van illegaal verblijf zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht deze visie voor de zomer 2011 toe te zenden. Verschillende aspecten van strafbaarstelling van illegaal verblijf worden in deze visie meegenomen, waaronder hulpverlening aan illegalen. In dit verband merk ik overigens nog op dat verblijf in Nederland in weerwil van een uitgevaardigd inreisverbod in het wetsvoorstel als regel wordt gekwalificeerd als overtreding. Medeplichtigheid aan een overtreding is niet strafbaar (artikel 52 Wetboek van Strafrecht).
Is het uw overtuiging dat de strafrechtelijke sanctionering van illegaliteit geen enkele belemmering of ondermijning vormt voor de nuttige werking en het harmoniserende effect van het EU-acquis, met inbegrip van de Terugkeerrichtlijn? Zo ja, kunt u toelichten hoe de strafrechtelijke sanctionering van illegaliteit zoals voorgesteld in bovengenoemde tweede nota van wijziging, zich verhoudt tot aard en doelstelling van de Terugkeerrichtlijn?
Ik wil benadrukken dat het wetvoorstel zoals dat in uw Kamer voorligt, geen strafbaarstelling van illegaal verblijf inhoudt. Het betreft de sanctionering van de vreemdelingen die in weerwil van een aan hen uitgevaardigd inreisverbod, toch in Nederland worden aangetroffen. Zoals ook aangegeven in de adviezen van de Raad van State ter zake, is zelfstandige sanctionering van overtreding van het inreisverbod juist vereist om recht doen aan het doel en de nuttige werking van de Terugkeerrichtlijn.
Bent u er van op de hoogte dat volgens artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn illegalen die geen strafbaar feit hebben gepleegd niet onder dezelfde voorwaarden als criminelen kunnen worden opgesloten?
De Terugkeerrichtlijn schrijft in artikel 16 voor dat vreemdelingen die op basis van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn met het oog op hun verwijdering worden gedetineerd, in beginsel in speciale voorzieningen, zoals het detentiecentrum in Rotterdam, worden ondergebracht, en dat, waar gebruik moet worden gemaakt van gevangenissen, de detentie gescheiden plaatsvindt van de detentie van personen die omwille van een strafrechtelijke veroordeling worden gedetineerd. De Nederlandse praktijk is hiermee volledig in overeenstemming.
Bent uermee bekend dat ook op grond van artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vrijheidsontneming slechts beperkt en onder stringente voorwaarden is toegestaan en voor deze groep illegalen dus hooguit een bestuursrechtelijk detentieregime kan gelden in plaats van een strafrechtelijk regime?
Vreemdelingen die zijn gedetineerd op basis van artikel 5, eerste lid, onder f, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), worden gedetineerd met het oog op hun uitzetting. De aard van deze detentie, die niet als zodanig is verbonden aan een gepleegd strafbaar feit, maakt dat een licht regime van toepassing dient te zijn. De Terugkeerrichtlijn introduceert, in aanvulling op de bescherming van het EVRM, een maximale termijn van 18 maanden voor de duur van de vreemdelingenbewaring. De beperking van de duur ligt voor een groot deel in de handen van de vreemdeling zelf, die door zijn medewerking aan het proces de terugkeer kan versnellen.
Verwacht u dat de door u voorgestelde omzetting van de Terugkeerrichtlijn ook de toets van de Europese Commissie zal doorstaan?
Ja. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 1 tot en met 6.
Vindt u het verantwoord om een dergelijke fundamenteel onderwerp als strafbaarstelling van illegaliteit, zoals verwoord in de tweede nota van wijziging en wat verstrekkende gevolgen zal hebben voor mensen die illegaal in Nederland verblijven, niet ter advisering aan de Raad van State voor te leggen?
De tweede nota van wijziging strekt niet tot strafbaarstelling van illegaal verblijf, maar tot de introductie van sanctiemaatregelen ten aanzien van de overtreding van het inreisverbod. Zoals in de toelichting bij de tweede nota van wijziging is aangegeven en in de nota naar aanleiding van het nader verslag is bevestigd, ben ik tot het onderhavige voorstel gekomen juist mede in het licht van de adviezen van de Raad van State, die ik heb ontvangen naar aanleiding van de voorgenomen regelgeving ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn. Gelet op de twee eerdere adviezen van de Raad van State, zie ik geen enkele aanleiding meer om nogmaals advies te vragen. Het staat de Kamer uiteraard vrij dit wel te doen.
Het verzoek van Eurocommissaris Mamström Eritrese vluchtelingen in Noord Afrika naar de Europese Unie te halen |
|
Han ten Broeke (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Displaced Eritreans to be relocated in EU countries»?1
Ja.
Betekent dit voorstel van de Europese Commissaris van Binnenlandse Zaken, Malmström, dat het Europees agentschap voor de bewaking van de buitengrenzen FRONTEX opgeheven kan worden, aangezien de Commissaris vluchtelingen de oversteek naar het Europese vasteland wil besparen?
Nee.
Is Nederland van plan het verzoek van de Commissaris om in Noord Afrika verblijvende Eritrese vluchtelingen in de Europese Unie op te nemen in te willigen?
Uitsluitend voor zover dit past binnen het Nederlandse quotum voor uitgenodigde vluchtelingen (hervestiging). Uitgangspunt hierbij is dat het accent dient te liggen op opvang in de regio en waar mogelijk terugkeer.
Deelt u de mening dat het schrijnende probleem van de +/- 300 000 vluchtelingen en ontheemden in Noord Afrika samen met de internationale vluchtelingenorganisaties van de Verenigde Naties (UNHCR) en het noodhulpfonds van de VN ((CERF) opgelost moet worden in de regio?2 Bent u bereid uw Europese counterparts en de Europese Commissie van dit standpunt op de hoogte te brengen en samen met hen een Europese strategie voor de vluchtelingenopvang in Noord Afrika te bespreken?
Ja, deze mening deel ik.
Overigens heeft Nederland naast de reguliere bijdragen aan UNHCR en het CERF voor de opvang in de regio en evacuatie van arbeidsmigranten terug naar hun landen van herkomst extra bijdragen verleend aan UNHCR (€ 1 miljoen) en IOM (€ 1 miljoen) en het Internationale Rode Kruis (€ 0,5 miljoen).
Op 24 en 25 februari 2011 hebben de EU-Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken zich uitgesproken voor ondersteuning in de regio, waarmee tegemoet werd gekomen aan de gezamenlijke oproep van UNHCR en IOM.
Het aantal lang verblijvende, verwesterde Afhgaanse meisjes in Nederland, vergelijkbaar met Sahar Hbrahimgel |
|
Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over het aantal lang verblijvende, verwesterde Afghaanse meisjes in Nederland, vergelijkbaar met Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Vindt u het verantwoord, nu nog specifiek gerapporteerd moet worden door de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie van schoolgaande meisjes in Afghanistan, om, gelet op de niet eenduidige signalen over die situatie, in de tussenliggende periode verwesterde schoolgaande meisjes uit te zetten naar Afghanistan? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik in mijn brief van 8 april 20112 heb meegedeeld heb ik naar aanleiding van het thematisch ambtsbericht Afghanistan besloten dat in individuele gevallen om klemmende redenen van humanitaire aard van verwesterde meisjes onder bepaalde omstandigheden niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar Afghanistan.
Erkent u dat uit uw antwoorden op de vragen blijkt dat het aantal zaken dat daadwerkelijk vergelijkbaar is met die van Sahar (waarbij dus in elk geval sprake is van een nog lopende asielprocedure en het betreffende minderjarige meisje langer dan 10 jaar in Nederland verblijft) veel minder is dan 400, aangezien er nu slechts 110 meisjes zijn die een procedure afwachten en u niet kunt aangeven hoeveel van hen al langer dan 10 jaar in Nederland verblijft? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief van 8 april 2011 heb ik aangegeven dat aan de familie Hbrahimgel een verblijfsvergunning wordt verleend. Zoals ik in vorengenoemde brief heb weergegeven – onder de daarin genoemde voorbehouden – verwacht ik nu dat op grond van het nieuwe beleid enkele tientallen tot een honderdtal meisjes voor een verblijfsvergunning in aanmerking zal kunnen komen.
Erkent u dat genoemde aspecten van de zaak van Sahar, tezamen met de overige omstandigheden, te weten dat Sahar twee minderjarige broertjes heeft, dat zij geheel verwesterd is, dat haar familie twee legitieme eerdere asielprocedures heeft gevoerd, dat de kinderen buitengewoon goed geïntegreerd en geworteld in Nederland zijn, dat het lange verblijf mede het gevolg is van het overschrijden van beslistermijnen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat er medische aspecten spelen, betekenen dat dit op z’n minst een bijzondere zaak waarvan het aantal daadwerkelijk vergelijkbare zaken minimaal is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om naast de beoordeling van het risico van de verwestering van Sahar en de slechte veiligheidssituatie in Afghanistan, de genoemde bijzondere omstandigheden mee te wegen in het totaal aan relevante aspecten dat van belang is voor het al dan niet toekennen van verblijf aan Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nader aangeven waarom er sinds het jaar 2000 geen Afghaanse vrouwen en meisjes meer zijn vertrokken naar Afghanistan, buiten de 200 die vrijwillig via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn vertrokken? In hoeverre spelen de slechte veiligheidssituatie in Afghanistan en het risico van verwestering daarbij een rol? Wat zijn de oorzaken dat er sinds 2007 vrijwel geen Afghaanse vrouwen en meisjes meer naar Afghanistan zijn vertrokken? Waarom verwacht u onder deze omstandigheden juist van Sahar en haar familie dat zij wel naar Afghanistan vertrekken?
Terugkeer is van vele factoren afhankelijk. Gelet hierop valt er in zijn algemeenheid niet te zeggen wat de reden is voor het verschil in vertrek tussen de periode voor en na 2007, noch voor het feit dat er in de genoemde periode geen onvrijwillige vertrekken hebben plaatsgevonden.
Zoals uit de genoemde vertrekcijfers naar voren komt, is het niet onmogelijk om terug te keren naar Afghanistan. Dit wordt dan ook van iedere uitgeprocedeerde vreemdeling met de Afghaanse nationaliteit verlangd.
Acht u het aangewezen om, mede gelet op deze minimale vertrekcijfers, na een zekere tijdsduur, zeker in het geval van reeds zeer lang verblijf en worteling in de Nederlandse samenleving, de belangen van minderjarige kinderen in individuele situaties daadwerkelijk voorop te stellen en hen verblijf toe te staan? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief van 8 april 2011 ben ik naar aanleiding van het thematisch ambtsbericht ingegaan op de gevallen waarin een verblijfsvergunning zal kunnen worden verleend. Bij de beoordeling van een aanvraag om toelating worden de belangen van kinderen altijd meegewogen. De suggestie als zou dit niet het geval zijn, bestrijd ik. De vertrekcijfers vormen geen bijzondere omstandigheid die in het kader van mogelijke gebruikmaking van mijn discretionaire bevoegdheid worden meegewogen.
Kunt u tevens aangeven hoeveel van de 110 Afghaanse meisjes die op dit moment een toelatingsprocedure afwachten, deel uitmaken van een gezin waarvan de vader in de toelatingsprocedure artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen? Kunt u bevestigen dat dit deel van de Afghaanse meisjes niet bij het totaal aantal vergelijkbare zaken mag worden betrokken, aangezien die problematiek bij de familie van Sahar niet speelt?
Het is niet mogelijk om cijfers te geven, omdat asielzoekers en hun gezinsleden niet altijd gelijktijdig inreizen en meerderjarige kinderen binnen een gezin vaak een eigen dossiernummer krijgen, zijn niet altijd alle gezinsleden gekoppeld aan één dossiernummer. Hoewel uit INDIS, het informatiesysteem van de IND, kan worden herleid of er zich in de dossiers van de 110 meisjes ook mannelijke familieleden bevinden aan wie artikel 1F is tegengeworpen, kan uit INDIS niet worden herleid wat de precieze familierelatie van deze mannen met de meisjes. Veelal zullen dit vaders betreffen, maar het kunnen bijvoorbeeld ook broers zijn. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat er meer meisjes een vader of andere gezinsleden in Nederland hebben, aan wie 1F is tegengeworpen die echter een eigen dossier hebben.
Mogelijke dreiging van uithuwelijking en eergerelateerd geweld bij een voorgenomen uitzetting |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er bij een voorgenomen uitzetting mogelijk sprake kan zijn van het uithuwelijken van een 6-jarig meisje?1
Er is mij tot nu toe niet gebleken dat een mogelijke dreiging van uithuwelijking of van eerwraak door betrokkenen in een verblijfsprocedure is opgebracht.
Bent u bereid dit mogelijke geval van uithuwelijken en eerwraak voor te leggen aan het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld voor nader advies? Zo ja, wilt u dit op zo kort mogelijke termijn doen? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw oordeel?
Als er sprake zou zijn van eergerelateerd gewelddreiging in het land van herkomst, dan is de asielprocedure de aangewezen weg. Dit geldt ook als de eergerelateerde gewelddreiging is terug te voeren op een onttrekking aan een opgelegde uithuwelijking. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie wordt in een dergelijk geval niet geraadpleegd, omdat het expertisecentrum niet kan beoordelen of er een eergerelateerde dreiging in het buitenland bestaat. Het expertisecentrum kan alleen beoordelen of er in Nederland een eergerelateerde dreiging bestaat.
Bent u bereid de voorgenomen uitzetting op te schorten tot er meer duidelijkheid is verkregen over de mogelijke dreiging van uithuwelijken en eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenen hebben de mogelijke dreiging van uithuwelijking en eerwraak tot op heden niet in een verblijfsprocedure opgebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding tot opschorting van een eventuele uitzetting.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de ernst van de situatie, op korte termijn te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Een gesprek met ambtenaren over de cijfermatige gevolgen van de kabinetsplannen over migratie en asiel |
|
Gerard Schouw (D66), Marianne Thieme (PvdD), Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u zich uw pleidooi nog voor de geest halen over een beter contact tussen ambtenaren en Kamerleden? Zo ja, waarom vindt u dat belangrijk?
Tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Algemene Zaken door de Tweede Kamer op 17 november 2010 ben ik ingegaan op contacten tussen de Tweede Kamer en ambtenaren van het ministerie van Algemene Zaken in het kader van de Aanwijzingen inzake externe contacten en het hierin opgenomen vereiste van toestemming van de minister voor deze contacten. Hierop zullen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik nader ingaan in onze antwoorden op de vragen die hierover zijn gesteld door de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer.
Nee. In het debat met de Tweede Kamer op 3 maart jl. heb ik toegelicht dat in het gesprek op basis van door deskundige ambtenaren mondeling verstrekte informatie een inhoudelijke conclusie is getrokken waarvoor wij vervolgens politieke verantwoording hebben genomen. Voorts verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb gezegd tijdens het debat over de regeringsverklaring op 27 oktober 2010 (Handelingen II 2010/11, 1440).
Bent u bereid in te gaan op een verzoek voor een gesprek met de ambtenaren en/of deskundigen die betrokken waren bij het gesprek van 17 september jl. over de cijfermatige gevolgen van de kabinetsplannen inzake migratie en asiel? Zo ja, wanneer kan dit gesprek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De eventuele uitzetting van een Somalische ex-moslim |
|
Kees van der Staaij (SGP), Tofik Dibi (GL), Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de grondwet van Somaliland?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat volgens de grondwet in Somaliland geen bepaling of wet in tegenspraak mag zijn met de sharia en dat de grondwet in artikel 33 expliciet stelt dat de sharia niet accepteert dat een moslim zijn of haar geloof herroept?
Ja. Deze informatie blijkt ook uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van september 2010. Een moslim kan geen afstand doen van zijn of haar geloof en niet-moslims mogen in vrijheid hun geloof belijden.
Bent u bekend met het feit dat de sharia de doodstraf stelt op geloofsafval?
Uit het ambtsbericht blijkt niet dat in Somaliland de doodstraf staat op geloofsafval.
Kunt u aangeven wat uw beleid is ten aanzien van afvallige moslims die afkomstig zijn uit landen waar de sharia van kracht is?
In het algemene beleid is neergelegd dat vervolging om reden van godsdienst zich op verschillende manieren kan voordoen, zoals het totale verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs en ernstig discriminerende maatregelen tegen personen van een bepaalde godsdienstige overtuiging. Teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning moeten beperkingen op het recht een godsdienst te belijden dusdanig streng zijn, dat het leven als gevolg van de overtuiging in het land van herkomst daardoor ernstig wordt belemmerd.Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden (zie Vc C 2/2.7).
Afhankelijk van de situatie en de wet- en regelgeving in een land en de toepassing daarvan, kan bijzonder beleid worden neergelegd in landgebonden asielbeleid.
Bent u, nu u in uw antwoord op de eerdere vragen over een op handen zijnde uitzetting van een Somaliër stelt dat niet-moslims in vrijheid hun geloof mogen belijden, van mening dat dit ook geldt voor een ex-moslim die zijn christelijk geloof in vrijheid wil belijden?2 Zo ja, waarop baseert u uw mening?
In de beschikking noch in de uitspraak van de rechtbank is overwogen dat van betrokkene verlangd wordt dat hij bij terugkeer zijn geloof in stilte belijdt. Wel is ter zitting als feitelijke constatering door de pleiter naar voren gebracht dat betrokkene in de vele jaren dat hij als Christen in Somalië leefde als gevolg hiervan geen problemen heeft ervaren en dat dit niet zal veranderen wanneer betrokkene bij terugkeer het belijden van zijn geloof voortzet op dezelfde wijze. Daarmee is niet bedoeld om aan te geven dat dit, als beleidsuitgangspunt, ook van betrokkene wordt gevraagd, maar enkel als feitelijke waarneming op grond van het individuele dossier. Wat de consequentie zou zijn indien de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van de christelijke geloofsovertuiging van een Somalische vreemdeling is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Dit zal steeds individueel beoordeeld moeten worden op grond van de specifieke omstandigheden van het geval. In onderhavige casus is geoordeeld dat van vluchtelingschap of dreigende schending van artikel 3 EVRM geen sprake is, hetgeen ook door de uitspraak van de rechter wordt bevestigd.
Bent u van mening dat, indien de autoriteiten in Somaliland op de hoogte zijn van de overgang van deze Somaliër naar het christendom, hij nog altijd in vrijheid zijn christelijk geloof kan belijden? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt in de Vreemdelingencirculaire dat van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd wordt dat zij deze verborgen houden en tot artikel 18 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden(EVRM), waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarop u uw stelling baseert dat er op de website van Compass Direct over Somalië geen informatie is aangetroffen over de situatie in Somaliland, terwijl er op die website ten minste twee berichten te vinden zijn over christenvervolging in Somaliland?3
De artikelen die u aanhaalt zijn gepubliceerd in 2009. Zoals gezegd zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Bent u bekend met het bericht: «IND: Christen kan terug naar Somalië»?4
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zoals weergegeven in het bericht, heeft betoogd dat de in die zaak aangedragen voorbeelden van vervolging situaties betroffen van bekeerlingen die het christelijk geloof actief uitdroegen en dat dat niet wil zeggen dat deze man problemen hoeft te ondervinden als hij zijn geloof in stilte belijdt? Zo nee, kunt u aangeven wat wel de exacte tekst van de procesvertegenwoordiger van de IND was in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het uitzetbeleid ten aanzien van afvallige moslims naar landen waar de sharia van kracht is terughoudend en uiterst zorgvuldig toe te passen? Zo ja, op welke wijze geeft u hier invulling aan?
In de toelatingsprocedure wordt zorgvuldig beoordeeld of een asielzoeker te vrezen heeft voor vervolging of risico loopt op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer. Indien de aanvraag is afgewezen en geoordeeld is dat de persoon dergelijke risico’s niet loopt, is terugkeer aan de orde. Ik zie daarom ook geen aanleiding het uitzetbeleid aan te passen.
Bent u bereid het besluit ten aanzien van deze Somalische ex-moslim te heroverwegen, aangezien het terugsturen naar Somalië zijn leven in groot gevaar brengt?
Gezien het bovenstaande deel ik uw mening dat betrokkene te vrezen heeft voor zijn leven bij terugkeer naar Somaliland niet. Daarom zie ik geen aanleiding om mijn oordeel in deze zaak te herzien.
Het bericht 'Uitzetting naar Irak verscheurt asielzoekersgezin' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting naar Irak verscheurt asielzoekersgezin»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het desbetreffende incident.
Welke reden was er voor de Iraakse autoriteiten om in tegenstelling tot de echtgenoot moeder Al Shewelly en haar dochters niet toe te laten? Bestaat er voldoende grond om te veronderstellen dat de gerezen belemmeringen in de toekomst kunnen worden weggenomen?
Indien een vreemdeling uit Nederland moet worden uitgezet, geldt als algemene regel dat de tot diens gezin behorende onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, zoveel mogelijk tegelijkertijd worden uitgezet. Indien al dan niet door toedoen van (een van) de betrokken gezinsleden gezamenlijk vertrek niet mogelijk is, vindt gescheiden uitzetting plaats.
Voordat de uitzetting van het gezin plaatsvond, was toestemming gevraagd en verkregen van de Iraakse autoriteiten voor de toegang tot Irak van het gehele gezin.
Op basis van de informatie waarover ik thans beschik komt het beeld naar voren dat de eigen gedragingen en verklaringen van het gezin hebben bijgedragen aan het gegeven dat de gezinsleden bij de uitzetting gescheiden zijn geraakt. Van de Iraakse autoriteiten is vernomen dat de man van het gezin na aankomst in Irak heeft verklaard dat er geen sprake is van een familierechtelijke relatie.
Deze verklaring, die afwijkt van hetgeen in het kader van de Nederlandse vreemdelingrechtelijke procedures is aangegeven door het gezin, is in combinatie met het standpunt van de Iraakse autoriteiten dat de vrouw en kinderen niet over de Iraakse nationaliteit zouden beschikken, redengevend geweest voor de toegangsweigering.
De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) is bezig om alsnog het vertrek van de overige gezinsleden naar Irak te realiseren. Hierbij is de DT&V mede afhankelijk van de medewerking van de vrouw van het gezin aan terugkeer naar Irak. Als terugkeer naar Irak niet mogelijk blijkt, zal ook worden gekeken naar mogelijke andere landen waar de toegang is gewaarborgd.
Komt het regelmatig voor dat niet alle gezinsleden bij aankomst in het land van bestemming worden toegelaten? In hoeverre is deze problematiek van tevoren te voorzien en te voorkomen?
Neen, dit betreft een zeer uitzonderlijke situatie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 was voordat de uitzetting plaatsvond toestemming gevraagd en verkregen van de Iraakse autoriteiten voor de toegang tot Irak van het gehele gezin.
Volgend op het incident (op 7 februari jl.) heeft op 9 en 10 februari jl. een delegatie van de DT&V Bagdad bezocht en is met de Iraakse immigratiedienst op de luchthaven van Bagdad over het voorval gesproken. Om het scheiden van gezinnen in de toekomst te voorkomen is met de Iraakse immigratiedienst afgesproken dat voortaan bij twijfel aan de nationaliteit van een deel van het gezin, het gezin als geheel de toegang tot Irak geweigerd zal worden. Het hele gezin zal dan worden teruggeleid naar Nederland, waar nader onderzoek naar identiteit, nationaliteit en gezinsverband zal plaatsvinden.
Hoe is het belang van het gezinsleven in deze situatie meegewogen? Waarom is niet besloten ook de uitzetting van de vader voorlopig te annuleren?
Zoals vermeld zou het gezin in zijn geheel terugkeren naar Irak, maar is dit helaas niet verwezenlijkt. In tegenstelling tot de man werd, om genoemde redenen, aan de vrouw en kinderen op de luchthaven van Bagdad geen toestemming verleend om Irak daadwerkelijk in te reizen en dienden zij weer terug te keren naar Nederland. Daarbij weigerden de Iraakse autoriteiten toestemming te geven aan het weer doen uitreizen van de man, die zij zojuist tot Irak hadden toegelaten.
Het voorstel om burgemeesters in uitzonderlijke gevallen beslissingsbevoegdheid te geven over de verblijfstatus van vreemdelingen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u nog steeds enthousiast over het door u geopperde voorstel1 om burgemeesters discretionaire bevoegdheid te geven indien zij schrijnende gevallen een verblijfsstatus willen geven?
Ja. Ik zoek naar mogelijkheden om een brug te slaan tussen de verantwoordelijkheid die gemeentelijke bestuurders hier voelen in verband met hun zorg voor de lokale gemeenschap en mijn taak om de discretionaire bevoegdheid terughoudend toe te passen. Om die reden heb ik de discussie willen openen of gemeenten die zo’n verzoek bij mij neerleggen, in het eventuele geval van vergunningverlening ook meer hun verantwoordelijkheid kunnen laten blijken.
Dat is overigens iets anders dan het geven van beslissingsbevoegdheid aan burgemeesters in de vergunningverlening. Daarvan is uiteraard geen sprake. Ik blijf, als verantwoordelijk minister, de enige met beslissingsbevoegdheid als het gaat om het verlenen van verblijfsvergunningen.
Zo ja, wanneer kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten? Zo nee, waarom ziet u hiervan af?
Ik heb de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken gevraagd om mij te adviseren omtrent mogelijkheden verblijf te bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers waarbij hun verblijf het Nederlands belang dient en of, en zo ja, hoe het lokale bestuur hier een rol in zou kunnen spelen. Randvoorwaarde is dat de eventuele oplossing doorprocederen niet bevordert. Gelet op de aard van deze aangelegenheid zal ik de ACVZ verzoeken hierbij ook de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te consulteren.
De opvangomstandigheden voor asielkinderen |
|
Nine Kooiman , Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Asielkinderen doodongelukkig»?1
Sinds het verschijnen van het bedoelde onderzoek van onder andere Unicef zijn er vele stappen gezet ter verbetering van de situatie van kinderen in asielzoekerscentra. Ik deel de mening van de directeur van Vluchtelingenwerk, zoals die in het bericht in Spits is weergegeven, dan ook niet. Ik attendeer u hierbij op de vragen van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel van uw Kamer naar aanleiding van het genoemde onderzoek, welke mij zijn gesteld bij brief van 2 februari 2011 met kenmerk 011Z02013/2011D05147. Deze vragen, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de aanbevelingen uit het rapport, zijn inmiddels bij brief van 22 maart 2011 door mij beantwoord.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat, ondanks het verschijnen van het rapport «Kind in het centrum» van Unicef twee jaar geleden, er sinds 2009 aan de onveilige, onstabiele en ongezonde situatie van ongeveer 7 000 kinderen in asielzoekerscentra (AZC’s), nauwelijks iets is gedaan? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat kinderen van asielzoekers lopende de asielprocedure te vaak verhuizen van asielzoekerscentrum naar asielzoekerscentrum? Wat is volgens u de reden voor de vele verhuizingen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Een van de conclusies van het inmiddels twee jaar oude rapport luidde dat kinderen veelvuldig verhuizen. Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure is de opvang van asielzoekers zo geregeld dat zij tijdens het grootste deel van de procedure op dezelfde locatie kunnen verblijven. Bij de aanvang en eventueel het einde van de verblijfsperiode in de opvang zijn specifieke lokaties ingericht (Aanmeldcentrum, Centrale ontvangstlocatie, Proces opvanglocatie en eventueel vrijheidsbeperkende locatie voor uitgeprocedeerde asielzoekers). Nadat de asielzoeker vanuit de Proces opvanglocatie in een asielzoekerscentrum is geplaatst, blijft hij zoveel mogelijk op één locatie.
Het was overigens voordat de nieuwe asielprocedure van start ging reeds COA-beleid om het aantal verhuizingen te minimaliseren en, als er al verhuizingen moesten plaatsvinden, deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties te laten plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen niet noodgedwongen zo vaak moeten verhuizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat elk AZC geschikte ruimten heeft voor kinderen om hun huiswerk te maken? Zo nee, waarom niet?
In ieder asielzoekerscentrum zijn reeds ruimten aangewezen waar kinderen hun huiswerk kunnen maken. Ik verwijs u hierbij ook naar de specifieke beantwoording van de vragen naar aanleiding van het reeds genoemde onderzoeksrapport.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat op elk AZC een vertrouwenspersoon voor kinderen is zodat kinderen daar altijd kunnen aankloppen bij problemen? Zo nee, waarom niet?
Ieder gezin beschikt over een aanspreekpunt. Meer specifiek gericht op de procedure wordt ondersteuning verleend door advocatuur en Vluchtelingenwerk.
Daarnaast staan reguliere instanties zoals Jeugdzorg ter beschikking aan (gezinnen met) kinderen in de opvang. Een afzonderlijke vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet nodig.
Bent u bereid de opmerkingen van Vluchtelingenwerk in de Spits te betrekken bij uw reactie op de praktische haalbaarheid van de 65 aanbevelingen uit het onderzoek «Kind in het centrum» van Unicef?2
Ja. De opmerkingen van de directeur van Vluchtelingenwerk in het artikel in de Spits zien op het gevoelen als zou er met de aanbevelingen uit het rapport sinds de verschijning ervan nauwelijks iets zijn gedaan. In de reactie op eerdergenoemde brief van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel wordt ingegaan op alle 65 aanbevelingen. Ik verwijs hier daarom graag naar mijn reactie hierop.
Het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie een symposium houdt over islam en krijgsmacht |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie samen met het Multicultureel Netwerk Defensie en het Leids Universitair Centrum voor de studie van Islam en Samenleving op 3 maart een symposium organiseert over islam en krijgsmacht?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of er overheidssubsidie met dit symposium is gemoeid? Zo ja, hoeveel?
Binnen Defensie worden verschillende symposia georganiseerd waaraan het personeel kan deelnemen. Ook de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) verzorgen een aantal symposia. Defensie kan voor deze symposia Defensiefaciliteiten beschikbaar stellen. Dit symposium werd georganiseerd op de Marinekazerne Amsterdam. Er is dus niet sprake van een specifieke subsidie voor dit symposium.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat defensiepersoneel wordt geconfronteerd met initiatieven die de rol van de islam, een totalitaire politieke ideologie, bij de krijgsmacht propaganderen en de islam als cultureel fenomeen en religie bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Ik beschouw de Islam niet als een totalitaire politieke ideologie, maar als een godsdienst. Deze godsdienst wordt met hetzelfde respect bejegend en met dezelfde regels omgeven als de andere religies.
Deelt u de mening dat dit wederom een voorbeeld is van toenemende islamisering van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging als personeelsondersteunende instantie op te heffen, de radicale legerimams te ontslaan en een einde te maken aan bovenstaande symposia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
Hebt u kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad over uw bezoek aan Uden, waar u onder meer heeft gesproken de zaak van Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Is het artikel een juiste weergave van uw uitspraken, in het bijzonder die over de zaak van Sahar Hbrahimgel? Hebt u de zaak van Sahar gekoppeld aan het stapelen van procedures? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De weergave van mijn uitspraken in het artikel komt voor rekening van de betrokken journalist. In antwoord op vragen van het Brabants Dagblad heb ik gesproken over mijn portefeuille, het beleid van de regering ter zake en actuele onderwerpen. Zoals uit het artikel blijkt.
In het artikel sta ik geciteerd met enkele zinnen over mijn beleid; «Mensen moeten niet na de uitspraak met het argument komen dat ze de helft niet verteld hebben en dat de procedure dus opnieuw moet. Eén of hooguit twee keer kan, daarna moet het afgelopen zijn». Ik doelde daarmee op het feit dat in de toekomst alle feiten in de eerste procedure op tafel moeten komen, zoals beschreven in de brief Beleidsvisie Stroomlijning Toelatingsprocedures van 22 februari 2011 (Kamerstuk 19 637, nr. 1400). Als er geen nieuwe feiten worden aangedragen wordt over een vervolgprocedures zo mogelijk in één dag beslist. Deze beleidsvoornemens zijn relevant in verband met de zaak van de genoemde familie, omdat ook in hun geval gedurende hun verblijf meerdere procedures zijn gevoerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 slechts de mogelijkheid bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, als sprake is van nieuwe feiten (bijvoorbeeld nieuw bewijs) of veranderde omstandigheden? Bent u ervan op de hoogte dat beide wetten de mogelijkheid bieden om de aanvraag onmiddellijk af te wijzen als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn?
Een aanvraag kan altijd worden ingediend. Indien aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, kan deze direct worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat in deze zaak Sahar en haar familie zowel aan de tweede als aan de derde asielaanvraag nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die te maken hebben met de medische gesteldheid van de moeder, en met de verwestering van Sahar? Klopt het dat de eerste twee procedures van Sahar bijna acht jaar hebben geduurd, en dat de IND er in die procedures in totaal meer dan vijf jaar over heeft gedaan om een beslissing te nemen?
Wat betreft mijn uitspraken over de zaak Sahar Hbrahimgel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorts wijs ik op de inhoud van mijn brief d.d. 8 april 2011, over de beleidsconsequenties van het nieuwe thematische ambtsbericht Afghanistan waarin ik uitleg dat onder bepaalde omstandigheden in individuele gevallen om klemmende humanitaire redenen niet kan worden verlangd dat verwesterde meisjes terugkeren naar Afghanistan. Factoren die bij de beoordeling een rol spelen zijn het aannemelijk maken door de individuele asielzoeker van een combinatie van omstandigheden waaronder de mate van verwestering, een leeftijd van minimaal tien jaar en een verblijfsduur in Nederland van minimaal acht jaar en dat de duur van het verblijf in Nederland niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer, waaronder tevens is begrepen het voeren van procedures die enkel gericht zijn op het bemoeilijken van de terugkeer. De toetsing aan het nieuwe beleid heeft in de zaak Sahar geleid tot de conclusie dat een vergunning zal worden verleend aan het gezin Hbrahimgel.
Vindt u het gepast om Sahar en haar familie in deze zaak tegen te werpen dat zij, vanwege legitieme omstandigheden, op basis van geldende juridische mogelijkheden, een nieuwe asielaanvraag hebben gedaan? Ziet u het indienen van een tweede en derde asielaanvraag in deze zaak als «doorprocedereren»? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat u in dit dossier zelf twee keer hoger beroep hebt ingesteld, zelfs nu Sahar en haar familie reeds elf jaar in Nederland zijn? Kunt u de antwoorden op deze vragen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Sahar en haar twee minderjarige broertjes geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat zij reeds elf jaar in ons land verblijven en in een toelatingsprocedure zitten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onjuist, onterecht en onrechtvaardig is om, ter onderbouwing van uw standpunt om Sahar en haar broertjes geen verblijf toe te staan, te wijzen op «de lange duur van procedures»? Vindt u dat dit in dit dossier een onjuist verwijt is, en dat u daarmee volledig voorbijgaat aan de gevolgen van uw eigen beleid en het handelen van uw eigen diensten (de IND)? Vindt u dat u daarmee compleet voorbijgaat aan de zelfstandige belangen van de drie, in Nederland opgegroeide, verwesterde, gewortelde en perfect participerende kinderen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog expliciet de zelfstandige belangen van minderjarige kinderen, zoals neergelegd in diverse internationale verdragen, te betrekken bij uw standpunt over het verblijf van Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, hangende die belangenafweging, uw hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze zaak in te trekken?
Aangezien aan het gezin Hbrahimgel een vergunning zal worden verleend, wordt het hoger beroep ingetrokken.
Het bericht 'De totale oorlog tegen de elite van 't volk' |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De totale oorlog van de elite tegen ’t volk?»1
Ja.
Wat is uw eerste reactie bij het horen van de uitspraken van uw gedoogpartner tijdens de regiezitting te Amsterdam van zeven februari 2011? Deelt u de mening dat «door heel Europa, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa de multiculturalistische elites een totale oorlog uitvechten tegen hun bevolkingen, met als inzet de voortzetting van de massa-immigratie en de islamisering, uiteindelijk resulterend in een islamitisch Europa – een Europa zonder vrijheid: Eurabië?» Zo nee, waarom niet?
Zo min als parlementsleden in rechte ter verantwoording kunnen worden geroepen voor wat zij in het parlementaire debat zeggen, kunnen zij of de regering politiek verantwoordelijk gehouden worden voor wat zij voor de rechter zeggen. Zulks lijkt mij uit de scheiding der machten voort te vloeien.
Wat het beleid van de regering betreft bestaat er geen misverstand over dat de inzet een samenleving is waaraan alle burgers in Nederland deelnemen, ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging. De regering gaat daarbij niet uit van de gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. Of Nederlandse moslims een ontwikkeling zullen doormaken vergelijkbaar met de secularisering van Nederlandse christenen zal de toekomst uitwijzen.
Overigens wijs ik er op dat niet het christelijk geloof is geseculariseerd, maar dat in Europa de samenleving is geseculariseerd. Ik heb niet de indruk dat zulks verandert door de komst van moslims naar Nederland. Dat laat onverlet dat er rekening moet worden gehouden met fundamentalisten die zulks nastreven. En dat de samenleving daartegen moet worden beschermd.
Hoe oordeelt u over dit type oorlogsretoriek en angstpolitiek van uw gedoogpartner? Deelt u de mening dat deze manier van de stuipen op het lijf jagen van Nederlanders op geen enkele wijze bijdraagt aan het oplossen van reële problemen die gepaard gaan met immigratie en de permanente vestiging van moslims in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk toekomstperspectief heeft u voor ogen als het gaat om de positie van moslims in Nederland? Deelt u de inschatting dat door de voortvarende secularisering Nederlandse moslims een soortgelijke ontwikkeling zullen meemaken als voorheen christenen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van de zogeheten «islamisering»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat verstaat u onder «islamisering»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke boodschap heeft u voor Nederlanders die zich zorgen maken om de invloed van de immigratie en de invloed van de islam op Nederland en op de verworven vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat en de gelijkheid van man en vrouw? Welke boodschap heeft u voor Nederlandse moslims die zich zorgen maken over hun toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid binnen afzienbare tijd uw toekomstvisie op de integratie te schetsen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze visie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat garant voor een rechtsstaat die beschermt en eisen stelt aan alle Nederlanders in gelijke mate. Aan verschillen wordt ruimte gegeven, maar noodzakelijkerwijs ook grenzen gesteld. Aan de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, en gelijkheid van de sexen wordt niet getornd. De rechtsstaat geeft burgers de vrijheid om hun mening te uiten en hun geloof te beleven, maar stelt grenzen als het gaat om discriminatie, criminaliteit of geweld. Met een beleid gericht op kwalificatie en participatie biedt het kabinet kansen aan alle burgers in Nederland op volwaardige participatie. Religieuze denominatie speelt daarbij geen enkele rol.
Het nieuwe immigratierecord |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het feit dat vorig jaar met 150 000 toegelaten immigranten opnieuw een record is gebroken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat uit dit nieuwe immigratierecord eens te meer blijkt dat de maatregelen uit het gedoogakkoord snel ingevoerd moeten worden? Zo ja, kunt u voor alle maatregelen aangeven wanneer zij in werking zullen treden?
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Enkele maatregelen uit het regeerakkoord hebben inmiddels al vorm gekregen, bijvoorbeeld de aanpassing van het beleid over het mogen afwachten van voorlopige voorzieningen, waarover uw Kamer is geïnformeerd2. Voor een aantal andere maatregelen geldt dat uw Kamer in brieven is geïnformeerd over de planning daarvan. Ik verwijs hier graag naar de planningsbrief d.d. 22 november 20103, de «roadmap» Europese inzet migratiebeleid4 en de brief «Beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures»5 die ik op 22 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.
Het is niet mogelijk voor alle maatregelen separaat aan te geven wanneer deze in werking treden. De inwerkingtreding van maatregelen is daarvoor te zeer afhankelijk van externe factoren en processen, bijvoorbeeld de omstandigheid dat een aantal maatregelen aanpassing van EU-regelgeving vergt, waarbij de planning afhankelijk is van nog te nemen stappen in EU-verband die meestal door de Europese Commissie moeten worden ingeleid en waarvoor thans nog geen planning is te geven. Mijn inzet is er nadrukkelijk op gericht de in het regeerakkoord genoemde maatregelen op de kortst mogelijke termijn door te voeren. Ik zal uw Kamer van de voortgang van de verschillende maatregelen op de hoogte houden en berichten over de daarbij geldende planning wanneer dat mogelijk is.
Deelt u de zorg dat ook uit de cijfers is gebleken dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren en er dus een beeld ontstaat dat veelal laag opgeleide (niet Nederlands sprekende mensen) binnenkomen en goed opgeleide mensen vertrekken?
Nee. Uit de gepresenteerde cijfers komt mijns inziens niet naar voren dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren. Uit de onderliggende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt eerder het tegendeel.
Uit de berichtgeving van het CBS blijkt dat in 2010 meer in Nederland geboren personen uit Nederland emigreerden dan in 2009. Onder in Nederland geboren personen bevinden zich echter niet alleen autochtonen maar ook (tweede generatie) allochtonen. Voorts berichtte het CBS dat zich in 2010 een stijging voor heeft gedaan in het aantal immigranten, maar ook in het aantal emigranten geboren in andere EU-lidstaten.
De onderliggende cijfers van het CBS laten zien dat emigratie van in Nederland geboren personen sinds 2006 elk jaar daalde en nu voor het eerst, in 2010, licht is gestegen (met 2%). Binnen deze groep is de emigratie van autochtonen licht gedaald, terwijl de emigratie van (tweede generatie) allochtonen is gestegen. Daarnaast steeg de immigratie van personen die in een ander westers land zijn geboren met 9%, waar de emigratie van deze groep met 2% steeg. Wat de groep mensen betreft die geboren zijn in een niet-westers land daalde de immigratie in 2010 met 2% en steeg de emigratie uit Nederland met 14%.
Het CBS heeft deze immigratie- en emigratiecijfers in zijn berichtgeving over het verloop van de bevolking niet gekwalificeerd naar opleidingsniveau of het criterium of Nederlands wordt gesproken of niet. Noch heeft het CBS bericht over de onderliggende migratiemotieven van de immigranten en emigranten.
Indien migratie wel in samenhang met opleiding of afkomst wordt bezien, ontstaat een gevarieerd beeld. Zo blijkt uit recent onderzoek van het bureau Regioplan naar motieven van hoger opgeleide emigranten niet dat er sprake is van massaal vertrek. Autochtonen emigreren vooral vanwege het verlangen naar de ruimte en naar een mooie natuur. Het rapport van dit onderzoek is op 26 januari jl. door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer aangeboden.6
Voorts blijkt uit recent onderzoek van het CBS, gepubliceerd in het Jaarrapport Integratie 20107, dat er onder de tweede generatie allochtonen geen sprake is van braindrain. Onder de tweede generatie zijn het vooral de lager opgeleiden die Nederland verlaten.
Daarnaast blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de IND dat vreemdelingen die gebruik maken van de Nederlandse kennismigrantenregeling afkomstig zijn uit een breed scala van landen. Deze vreemdelingen hebben de nationaliteit van zowel westerse als niet-westerse landen.
Onvoldoende capaciteit bij ambassades voor het afleggen van de toets inburgering buitenland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht verschaffen in de ontwikkeling van het aantal aanvragen om de inburgeringtoets buitenland af te leggen gedurende de afgelopen 24 maanden?
In 2007 legden 8 297 kandidaten het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2008 legden 7670 kandidaten (een daling van 8% t.o.v. 2007) het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2009 waren dit er 9274, 4678 in de eerste en 4596 in de tweede helft van het jaar. Ten opzichte van 2008 is er derhalve sprake van een stijging van 21%. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal examens 5097, een stijging van 11% ten opzichte van de tweede helft van 2009. De gegevens over de tweede helft van 2010 verschijnen in de volgende halfjaarlijkse «monitor inburgeringsexamen buitenland» die in het voorjaar aan de Tweede Kamer verzonden zal worden. De genoemde cijfers zijn afkomstig uit de monitor inburgeringsexamen buitenland augustus 2009 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 32 005, nr. 3) en de monitor inburgeringsexamen 2010–1 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 143, nr. 85, blg 85248).
Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Kunt u aangeven welke rol de gewijzigde eisen die per 1 april 2011 van kracht worden hierin spelen?
Er is sprake van een gestage stijging van het aantal examens sinds 2008. Een kanttekening hierbij is dat er in de eerste helft van 2010 weliswaar sprake is van een stijging, maar dat deze minder groot is dan het jaar ervoor. De stijging kan gerelateerd zijn aan de algehele toename van mvv-toekenningen onder de doelgroep tussen 2006 en 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 175, nr. 10).
Een mogelijke aanvullende verklaring kan gegeven worden vanuit het feit dat het kabinet de plannen om het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen op een aantal momenten naar buiten heeft gebracht. Eerdere ervaringen laten zien (o.a. bij de vorige cesuurverhoging van het basisexamen inburgering in het buitenland per 15 maart 2008) dat, zodra bekend is dat de eisen aangescherpt worden, een groep kandidaten nog snel een aanvraag indient om het basisexamen in oude stijl te kunnen afleggen. Het is voorstelbaar dat een bepaalde groep kandidaten derhalve eerder examen heeft gedaan, dan in eerste instantie gepland en dat er daardoor sprake is van een tijdelijke extra stijging van het aantal afgelegde basisexamens.
Hoeveel capaciteit hebben ambassades om deze verzoeken af te handelen?
De toets inburgering buitenland dient te worden afgelegd bij de diplomatieke post waar de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wordt gedaan. Behalve bij ambassades kan dit ook bij consulaten-generaal.
De consulaire afdelingen van betreffende diplomatieke posten hebben op dit moment voldoende capaciteit om verzoeken tot het afleggen van de toets af te handelen. Wanneer het examengeld is betaald, kan de kandidaat een afspraak maken, waarbij het uitgangspunt geldt dat het examen binnen een termijn van vier weken moet kunnen worden afgelegd, of later indien de kandidaat dat wenst.
Naar aanleiding van signalen dat er op sommige posten mogelijk onvoldoende capaciteit zou zijn om kandidaten nog vóór 1 april 2011 – de datum waarop de hogere exameneisen in werking zullen treden – examen te laten afleggen, is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een korte inventarisatie uitgevoerd bij de posten naar de situatie per 15 februari jongstleden. Bij enkele posten staan examens ná 1 april gepland. Met de betreffende posten is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met instructie er voor te zorgen dat alsnog het inburgeringsexamen vóór 1 april a.s. kan worden afgelegd. Voorts worden vooralsnog geen knelpunten voorzien bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de toets inburgering buitenland.
Hoe lang duurt de afhandeling van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke termijn acht u redelijk voor het afhandelen van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aanvragen worden niet binnen deze termijn afgehandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oorzaken had het niet halen van deze termijn in die gevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke knelpunten voorziet u bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de inburgeringtoets buitenland? Op welke ambassades voorziet u deze?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn deze knelpunten van tijdelijke of structurele aard?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om deze problemen te verhelpen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de huidige cursisten er na 28 december 2010 op geattendeerd dat besloten is dat de eisen voor de toets inburgering buitenland per 1 april verhoogd zouden worden?1
Sinds 28 december 2010 worden kandidaten via verschillende kanalen geïnformeerd over het feit dat het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland per 1 april 2011 wordt verhoogd. Het betreft hier ondermeer de websites www.rijksoverheid.nl, www.ind.nl en www.naarnederland.nl. Ook worden kandidaten geïnformeerd door de ambassades en consulaten-generaal en de samenwerkingsverbanden aangesloten bij het landelijk overleg minderheden.
Per Koninklijk Besluit van 13 december 2010 (houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 31 augustus 2010 (Stb. 679) tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland) is opgenomen dat er tussen de publicatie van het Koninklijk Besluit en het tijdstip van inwerkingtreding een redelijke termijn in acht te worden genomen, zodat belanghebbenden en uitvoeringsinstanties zich kunnen voorbereiden op de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland. Derhalve is in het kader van behoorlijk bestuur een periode van drie maanden aangehouden. Eind december is de datum van inwerkingtreding naar de posten gecommuniceerd.
Bovendien zijn er eerdere communicatiemomenten geweest, ondermeer in december 2009 en oktober 2010 over het kabinetsvoornemen het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen.
Heeft u signalen ontvangen dat de tijdspanne tussen de datum van bekendmaking en de datum van inwerkingtreding voor problemen zorgt voor inburgeraars die voor 1 april het examen af willen leggen?
Ik heb zulke signalen niet ontvangen.
Hoeveel inburgeraars in het buitenland die nu een cursus volgen kunnen niet voor 1 april het huidige examen afleggen?
De voorbereiding op het examen wordt overgelaten aan de eigen inzichten en verantwoordelijkheid van de vreemdeling en zijn/haar partner (Kamerstukken 2003–2004, 29 700, nr. 3.). De overheid heeft gezorgd voor de ontwikkeling van een oefenpakket dat te koop is bij de Nederlandse (internet)boekhandels. De overheid biedt geen cursussen die voorbereiden op het basisexamen inburgering in het buitenland aan. Dergelijke cursussen bestaan wel maar worden verzorgd door de markt. Om deze reden bestaat geen zicht op het aantal mensen dat een dergelijke cursus in het buitenland volgt.
Indien een kandidaat vóór 1 april 2011 het basisexamen inburgering in het buitenland wil afleggen, wordt deze aangeraden om zich zo snel mogelijk voor het examen aan te melden en het examengeld over te maken. Nadat de kandidaat een betalingsbevestiging van het examengeld heeft ontvangen, kan de kandidaat een afspraak maken voor het afleggen van het examen. Kandidaten is geadviseerd om uiterlijk 15 februari 2011 contact op te nemen met de ambassade of het consulaat-generaal voor het maken van een afspraak voor het afleggen van het examen.
Zijn gesprek met het COC over voornemens van het kabinet die gezinsvorming van partners van hetzelfde geslacht belemmeren |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat u in het gesprek met het COC hebt toegegeven dat de door u in het algemeen overleg over Huwelijksmigratie van 18 januari 2011 ingenomen stelling, dat paren van gelijk geslacht zouden kunnen trouwen op de Nederlandse ambassade in het land van herkomst of dat de homoseksuele partner op een toeristenvisum naar Nederland zou kunnen komen om hier te huwen, niet houdbaar is?1
Tijdens het gesprek met het COC heb ik aangegeven dat de route van het trouwen op een Nederlandse ambassade of het inreizen op een toeristenvisum gecompliceerder blijkt te zijn dan eerder werd gedacht.
Waarom kon u het COC geen oplossing bieden voor dit probleem terwijl het regeerakkoord bijna een half jaar oud is?
Ik heb toegezegd de problematiek binnen het kabinet te zullen bespreken en daarna met een voorstel voor een oplossing te komen.
Klopt het dat u aan het COC hebt toegezegd op zoek te gaan naar een uitzonderingspositie voor de voorstellen rondom huwelijksmigratie voor partners van hetzelfde geslacht? Zo ja, aan welke oplossing denkt u daarbij en hoe verhoudt deze zich tot het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u een uiteindelijke uitwerking van bovenstaand voorstel zult voorleggen aan het COC? Committeert u zich er dan ook aan dat een uiteindelijke uitwerking van de voorstellen voor het COC aanvaardbaar moet zijn?
Het COC is toegezegd dat zij geïnformeerd worden over de uitkomst van het gesprek binnen het kabinet.
Houdt u bij de uitwerking van genoemde voorstellen rekening met bezwaren vanuit onder meer het COC dat het niet aan het kabinet is om mensen te dwingen met een buitenlandse partner te trouwen, als zij liever willen samenwonen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De informatie die ik van het COC heb mogen ontvangen wordt bij de verdere besluitvorming betrokken.
Kunt u tot slot aangeven wanneer de Kamer een uitwerking van de voorstellen kan verwachten?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg gezinsmigratie op 18 januari 2011.
De kritiek van de Raad van Kerken op het asielbeleid |
|
|
|
Wat is uw reactie op de kritiek van de Raad van Kerken dat de situatie van asielzoekers in vergelijking met vijftien jaar geleden eerder achteruit is gegaan dan vooruit?1
Ik deel de kritiek niet. Vergeleken met de situatie van 15 jaar geleden slaagt de overheid er nu veel beter in asielzoekers eerder duidelijkheid te geven. De invoering van de Vreemdelingenwet 2000 heeft hiertoe bijgedragen. Sinds 1 juli jongstleden is de verbeterde asielprocedure in werking getreden, waarmee een aantal belangrijke wijzigingen in de asielprocedure zijn doorgevoerd. Zo krijgen asielzoekers nu, voordat hun asielprocedure begint, een rust- en voorbereidingstermijn, wordt er een medisch advies opgesteld over hun gezondheidssituatie en kunnen zij gedurende deze termijn naar hun eigen advocaat reizen, die ze ook gedurende de rest van hun procedure zal bijstaan. Ook is de asielprocedure nog efficiënter vormgegeven, waardoor meer asielzoekers sneller duidelijkheid krijgen.
Nog altijd is het echter zo dat er veel vreemdelingen zijn die lang in opeenvolgende procedures zitten. Om deze situatie van het stapelen van procedures en verlengen van verblijf tegen te gaan, heb ik inmiddels een totaalpakket aan maatregelen gepresenteerd, waarmee ik ga zorgen dat de vreemdeling, op een zorgvuldige manier, nog sneller duidelijkheid krijgt.
Hoe oordeelt u over het door de Raad van Kerken aangekondigde verzet tegen het stoppen met de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
In de afgelopen jaren is door middel van intensieve samenwerking tussen Rijk en gemeenten de bestaande gemeentelijke noodopvang afgebouwd. Tevens zijn door het Rijk structurele maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat terecht komen, zodat er ook in de toekomst geen aanleiding meer hoeft te zijn om noodopvang te heropenen. Zo kan een vrijheidsbeperkende maatregel in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) worden opgelegd indien asielzoekers na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, zijn er extra mogelijkheden gekomen voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek, is er opvang gekomen voor medische aanvragers en wordt in het kader van de nieuwe asielprocedure die op 1 juli 2010 is ingegaan ook opvang verleend na afwijzing in het Aanmeldcentrum. Voorts wordt als gevolg van een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag geen onderdak beëindigd van gezinnen met minderjarige kinderen. Ik zal dan ook richting de Raad van Kerken benadrukken dat noodopvang tegen deze achtergrond niet alleen onwenselijk is, maar ook onnodig.
Wat vindt u van de uitspraak van de Raad van Kerken dat het kabinetsplan om de regel «eens een illegaal, altijd illegaal» toe te passen niet acceptabel is?
Het kabinet gaat inzetten op strafbaarstelling van illegaliteit met als primair doel het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie en verblijf. De handhaving hiervan zal zich vooral richten op criminele en overlastgevende personen die in Nederland geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, met het oogmerk deze zo snel mogelijk het land uit te zetten.
Mijn visie op de strafbaarstelling van illegaal verblijf zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u deze visie voor de zomer 2011 toe te zenden.
Strafbaarstelling van illegaal verblijf betekent echter niet dat vreemdelingen na verloop van tijd niet in aanmerking zouden kunnen komen voor rechtmatig verblijf in Nederland in bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt blijft echter dat illegaal verblijf niet het voorportaal is van legaal verblijf.
Bent u bereid de Raad van Kerken uit te nodigen voor een gesprek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb inmiddels de Raad van Kerken uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Asielzoekers die te lang vast zitten op Schiphol |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waaruit blijkt dat asielzoekers die aankomen op Schiphol gemiddeld twee maanden vastzitten, en dat dit de toegestane termijn van zes weken overschrijdt?
Ja, ik ben bekend met het rapport. De in de vraagstelling genoemde conclusie wordt echter in het rapport niet getrokken. Van een zeer klein aantal van de asielzoekers die aankomen op Schiphol duurt de asielprocedure langer dan zes weken. Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 2.
Welke actie hebt u ondernomen nadat dit bericht u bekend werd en hoe gaat u ervoor zorgen dat de termijn van zes weken in het vervolg niet wordt overschreden?
De IND spant zich in om zoveel mogelijk asielaanvragen binnen acht dagen af te handelen. Wanneer dit, ook gelet op de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, niet mogelijk is, en er voldoende redenen voor zijn, kan de termijn langer zijn, in beginsel tot zes weken. Als het onderzoek niet binnen zes weken kan worden afgerond, zal steeds een belangenafweging worden gemaakt omtrent het al dan niet voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000. De maatregel zal na het verstrijken van die zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren. De ervaring leert dat dit laatste slechts sporadisch gebeurt. Hoe langer de maatregel van toepassing is, des te zwaarder wegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Het rapport van VWN en UNHCR geeft dan ook geen aanleiding voor nadere actie.
De vraag of de voortzetting van de maatregel rechtmatig is, kan steeds door de advocaat van de vreemdeling aan de rechter worden voorgelegd. Deze zal beslissen of de omstandigheden van het geval de duur van de detentie rechtvaardigen.
Ook wanneer binnen zes weken is beslist op de asielaanvraag, kunnen asielzoekers langer dan zes weken in bewaring zitten op grond van artikel 6 Vw. De totale duur van de artikel 6 maatregel is namelijk niet alleen afhankelijk van de duur van de asielprocedure – inclusief de eventuele beroepsprocedure – maar ook van de duur van het daarop volgende vertrekproces. Op de duur van het vertrekproces is de medewerking van de asielzoeker en van de autoriteiten van het land van herkomst van invloed.
Deelt u de mening dat de Gesloten Opvang Centrum-procedure (GOC-procedure) waarbij asielzoekers in detentie op een beslissing van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten wachten geen ideale situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u daaraan doen?
Ik meen dat er onder de betreffende omstandigheden goede gronden zijn om gebruik te maken van een gesloten procedure. Het gaat in deze gevallen om grensdetentie, met andere woorden om personen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat is de reden dat zij in detentie verblijven. Detentie in deze gevallen is ook in overeenstemming met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het beletten dat personen op onrechtmatige wijze het land binnenkomen erkent als gerechtvaardigde grond voor detentie. In de meeste gevallen wordt de asielaanvraag niet ingewilligd en leidt de asielaanvraag niet tot toelating tot Nederland. Als dat wel het geval is, wordt de detentie opgeheven.
Ik ben van mening dat de achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering, zich niet voor alternatieven leent. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. In voorkomende gevallen vindt overigens wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, namelijk in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Bent u bereid in te zetten op alternatieven voor detentie zoals een dagelijkse meldplicht in een vrijheidsbeperkte locatie of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven neemt u in overweging?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat het een ongelijke situatie is dat asielzoekers die via het land Nederland bereiken niet terecht kunnen komen in een GOC-procedure en via Schiphol wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de GOC-procedure kan worden afgeschaft?
Er is hier geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen, maar van twee fundamenteel verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. Allereerst is er natuurlijk de Schengengrenscode. Die geeft mij als hoofdregel dat ik personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het Schengengebied in te reizen, aan de buitengrens dien te weigeren. Het enkele indienen van een asielaanvraag, maakt op zichzelf niet reeds dat aan die toegangsvoorwaarden voorbij kan worden gegaan. Ik ben van mening dat mijn verantwoordelijkheid uit hoofde van de Schengengrenscode, naar mijzelf en naar mijn Schengenpartners, met zich meebrengt dat ik mij dien in te spannen om illegale immigratie tegen te gaan. Ik verwacht omgekeerd hetzelfde van mijn Schengenpartners. Daarbij komt dat de reële kans bestaat dat de desbetreffende vreemdelingen zich aan het toezicht zouden onttrekken wanneer hen feitelijk toegang zou worden verleend om een asielaanvraag in te dienen. Dit zou tot gevolg hebben dat het aantal illegale vreemdelingen in Nederland – en de Europese Unie – zou toenemen. In het geval van asielzoekers die Nederland via het land bereiken, betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn, waardoor de belangen anders liggen. Ik wijs er op dat ik als hoofdregel hanteer dat indien een onderzoek naar een asielaanvraag meer dan acht dagen vergt, of er aanwijzingen zijn dat de aanvraag mogelijk kansrijk is, de periode van grensdetentie in beginsel relatief kort duurt. Het zijn juist de vreemdelingen met een minder kansrijk asielrelaas die langere tijd aan de grens gedetineerd blijven. Ik ben dan ook van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is en dat er goede redenen bestaan de gesloten verlengde asielprocedure (GVA-procedure) te behouden. Het feitelijk toelaten van vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoen, zou bovendien de (Schengen)grensbewaking teniet doen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over Vreemdelingenbewaring dat is gepland op 26 januari aanstaande?
Deze vragen zijn gesteld op 24 januari jongstleden, derhalve twee dagen voorafgaand aan het algemeen overleg van 26 januari jl. over vreemdelingenbewaring. Het is mij helaas niet gelukt om de beantwoording voorafgaand aan het algemeen overleg aan u toe te zenden.
Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op twee daarvan zou ik terugkomen bij de beantwoording van de onderhavige vragen. Het betreft enerzijds de cijfers inzake de GVA-procedure en anderzijds de relatie van vreemdelingendetentie tot mensenrechten.
Wat de cijfers over de GVA-procedure betreft wil ik graag het volgende opmerken.
Uit het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR komt naar voren dat sprake is van een dalende trend van het aantal asielzoekers dat aan de grens gedetineerd wordt ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voorts is volgens het rapport zowel de gemiddelde als de langste duur van grensdetentie in 2009 ten opzichte van 2008 afgenomen.
Bovendien is het in dit kader van belang te vermelden dat zoals in de brief van 11 juni 20101 aan uw Kamer gemeld, een versoepeling van het beleid inzake grensdetentie heeft plaatsgevonden. Ten eerste bevat de Vreemdelingencirculaire nu een limitatieve opsomming van situaties waarin de vreemdeling naar de GVA-procedure kan worden verwezen, waar voorheen sprake was van een ruime formulering. Ten tweede is de maximumduur van grensdetentie voor gezinnen met minderjarige kinderen beperkt van maximaal vier weken naar maximaal veertien dagen gerekend vanaf het moment dat het gezin feitelijk verwijderbaar is geworden.
De uitvoering van de GVA-procedure wordt dit jaar nauwlettend gevolgd en de cijfers ervan geregistreerd. In de reeds eerder aangekondigde terugkeerbrief, die naar verwachting medio 2011 naar uw Kamer wordt gezonden, zullen uw Kamer enkele eerste cijfers over de GVA-procedure worden verstrekt die dan beschikbaar zijn. Later in 2011 zal uw Kamer vervolgens opnieuw over de laatste cijfers worden geïnformeerd, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van de GVA-procedure.
Voorts heb ik toegezegd in te gaan op de relatie tussen vreemdelingenbewaring en relevante guidelines op het terrein van mensenrechten. In het rapport van Vluchtelingenwerk en UNHCR worden twee Guidelines genoemd waarmee het beleid naar de mening van die organisatie onvoldoende in overeenstemming zou zijn. Het gaat om de UNHCR Guidelines on Detention en om de Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Gesteld wordt dat de GVA-procedure niet in overeenstemming is met de UNHCR Guidelines on Detention omdat deze detentieprocedure in onvoldoende mate wettelijk geregeld is, nu alle regels omtrent termijnen en gronden voor GVA bepaling in beleidsregels zijn neergelegd. Voorts wordt in het rapport genoemd dat de Guidelines stellen dat asielzoekers niet gedurende de gehele statusbepaling of voor onbepaalde tijd mogen worden vastgehouden.
Ik deel nadrukkelijk niet dat de procedure onvoldoende wettelijke basis heeft. Kern van de procedure is immers dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden om toegang tot Nederland te krijgen, en hen om die reden de toegang is geweigerd. De bevoegdheid om hen aansluitend te detineren is neergelegd in de Vreemdelingenwet, in artikel 6, eerste en tweede lid. Dat de praktische uitwerking in – voor een ieder kenbare en gepubliceerde – beleidsregels is neergelegd, maakt dat niet anders. Ik zie geen reden om hierover meer regels op te nemen, nu deze de duidelijkheid niet ten goede komen.
Zoals hiervoor ook aangegeven vindt de statusbepaling niet als hoofdregel plaats in detentie. Indien de procedure niet zeer snel kan worden afgerond is de hoofdregel dat de procedure verder in een minder restrictieve setting kan worden afgewacht.
Voorts wordt in het rapport gesteld dat de GVA-procedure in strijd zou zijn met Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Deze Guidelines stellen dat bijzonder complexe zaken niet in een versnelde procedure afgedaan zouden moeten worden, hetgeen volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR in beginsel zou moeten betekenen dat 1F- zaken niet in deze procedure behandeld zouden moeten worden, tenzij de zaak niet als complex kan worden beschouwd. Voorts veronderstelt dit volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR dat er een inhoudelijk criterium moet zijn voor behandeling in een versnelde procedure, terwijl een dergelijk inhoudelijk criterium in Nederland niet bestaat. Ook deze zienswijze deel ik niet. In de Nederlandse systematiek worden alle zaken op eenzelfde wijze beoordeeld. Indien de zaak dat toelaat, hetgeen in de meerderheid van de gevallen zo zal zijn, kan de zaak in 8 dagen worden afgedaan. Lukt dat niet, dan wordt die termijn verlengd, tot (maximaal) een half jaar. Of met voldoende zorg naar een zaak is gekeken, staat mede ter beoordeling van de rechter. Indien deze van mening is dat de beslissing gezien de aard van de zaak met onvoldoende zorg is voorbereid, kan hij besluiten dat zij opnieuw moet worden genomen. Een extra criterium is dan ook niet noodzakelijk. Anders dan Vluchtelingenwerk ben ik van mening dat voortgezette detentie gerechtaardigd is ten aanzien van vreemdelingen van wie ik betrokkenheid bij (oorlogs)misdaden vermoed. Ik lees in de guidelines niet dat ik ook deze categorie vreemdelingen in de normale, open opvang dien op te nemen.
Ook zou de regelgeving in strijd zijn met deze guidelines omdat niet is uitgesloten dat personen behorend tot kwetsbare groepen in de GVA-procedure worden opgenomen. Tot slot stellen Vluchtelingenwerk en UNHCR van mening te zijn dat de gemiddelde duur van de GVA-procedure dusdanig lang is, dat er, hoewel de procedure korter is dan de normale procedure, geen sprake meer is van een versnelde procedure in de zin van de richtlijn, en detentie derhalve in veel gevallen niet opportuun is. Ook deze mening deel ik niet. Indien er voldoende belangen aanwezig zijn, kan de detentie langer voortduren. Uiteraard kan de vraag of dat inderdaad het geval is steeds aan de rechter worden voorgelegd, die dit naar de omstandigheden van het geval zal beoordelen.
De beslissing van de Raad van State dat illegalen niet meer aan de grens mogen worden aangehouden |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Illegalen mogen niet meer worden aangehouden aan grens»?1
Ja.
Is het waar dat het Mobiel Toezicht Vreemdelingen van de Koninklijke Marechaussee naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van State voorlopig onmogelijk wordt gemaakt?
Nee. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2010 heeft wel directe gevolgen voor de uitvoering van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) aan de grens met België en Duitsland.
Uit de uitspraak volgt dat controles nabij de grens met België en Duitsland die zijn gebaseerd op artikel 50 van de Vw2000 en A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onrechtmatig zijn. Hiermee is een deel van de vreemdelingrechtelijke bevoegdheden van de KMar vooralsnog niet toepasbaar. Er wordt nu zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de beperkte mogelijkheden die het vreemdelingenrecht nog biedt.
Daarnaast kunnen ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met de politie, op grond van andere dan vreemdelingrechtelijke bevoegdheden controleren in de grenszone. De uitspraak ziet niet op de strafrechtelijke bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze grenscontroles langs de grens met België en Duitsland blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Grenszones zijn vaak extra gevoelig voor grensoverschrijdende criminaliteit en voor illegaliteit. Inzet van de Koninklijke Marechaussee is juist daar van groot belang.
Klopt het dat een aangehouden illegale vreemdeling een schadevergoeding heeft verkregen van € 1 365,–? Tot welke reactie geeft dit u aanleiding? Welke maatregelen bent u van plan te nemen om een soortgelijke schadevergoeding in de toekomst te voorkomen?
Ja.
Het genoemde bedrag is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan betrokken vreemdeling toegekend als schadevergoeding voor de in bewaring verbleven periode. Het is staande jurisprudentie dat bij een onrechtmatig verblijf in bewaring een richtbedrag per in bewaring verbleven dag wordt toegekend als vergoeding voor immateriële schade. Daarvan wordt enkel afgeweken indien er bijzondere redenen zijn voor matiging van het bedrag.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zeker te stellen dat illegale vreemdelingen die aan de grens worden aangehouden in de toekomst kunnen worden vastgezet, ook indien zij geen strafbare feiten hebben begaan?
MTV controles zullen met spoed van een deugdelijke juridische basis worden voorzien. Daartoe wordt op korte termijn een wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorbereid.
Bent u bereid de Tweede Kamer middels een brief te informeren over de wijze waarop en op welke termijn u ervoor gaat zorgen dat de grenscontroles voor illegalen kunnen worden hervat? Wanneer denkt u deze brief aan de Tweede Kamer te kunnen toesturen? Bent u voornemens dit te koppelen aan de in het regeerakkoord opgenomen strafbaarstelling van illegaliteit en de handhaving? Zo ja, hoe en wanneer?
De brief over de gevolgen van de uitspraak voor het mobiel toezicht van de Koninklijke Marechaussee bij de binnengrenzen is samen met de beantwoording van deze Kamervragen naar de Tweede Kamer gezonden. De Kamer wordt separaat geïnformeerd over strafbaarheidstelling illegaliteit.