Het bericht ‘NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: ‘Dit is propaganda’’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: «Dit is propaganda»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Cvandaag dat op 25 november 2023 een groep van ongeveer 35 jongeren evangeliseerden op Utrecht Centraal Station. NS heeft aangegeven dat de groep evangeliserende jongeren binnen het incheckgebied (achter de poortjes) op het station zongen, folders uitdeelden en reizigers aanspraken en dat de actie niet was aangemeld. De vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting zijn belangrijke grondrechten die door de Grondwet vergaand worden beschermd. Evangeliseren is te zien als een uiting daarvan. Echter op grond van de huisregels voor stations van ProRail en NS is er voor het organiseren van een evenement, het maken van reclame en het verspreiden van teksten op het station schriftelijke toestemming nodig. Dit is een algemene regel voor het verspreiden van teksten, de inhoud van die teksten speelt daarbij geen rol. Daarnaast moeten op grond van die huisregels aanwijzingen gegeven door NS of ProRail worden opgevolgd. De groep evangeliserende jongeren is aangesproken door veiligheid- en servicemedewerkers van NS en vervolgens zijn zij gestopt met het verspreiden van folders en het aanspreken van reizigers. Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal «propaganda» is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal een demonstratie of manifestatie is en het daarom onwenselijk is dit op het station te laten plaatsvinden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal op geen enkele wijze hinder geeft aan de reiziger, omdat de doorstroming op het station niet belemmerd wordt en dat er daarom geen reden is om deze uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting te belemmeren?
Binnen het station zijn NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. De overtreding van deze huisregels vormden in de onderhavige situatie de grondslag voor NS om de evangeliserende jongeren aan te spreken. Het betreft derhalve de uitoefening van een eigen bevoegdheid van NS en ProRail binnen het incheckgebied. Het is niet aan mij om te treden in de afweging die de veiligheid- en servicemedewerkers van NS ter plaatse hebben gemaakt. Of er al dan niet (ook) sprake is geweest van een demonstratie of manifestatie is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is aan het lokale gezag om te beoordelen.
Bent u bereid om de NS aan te spreken op deze onterechte inperking van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waardeert u het feit dat op dezelfde plek enkele dagen eerder een pro-Palestina demonstratie is gehouden, waarbij niet ingegrepen werd, terwijl de doorstroming op het station (en daarmee de veiligheid) ernstig is belemmerd?
Ik treed niet in de afwegingen die het lokale gezag of de NS bij de eerdere Pro-Palestina demonstraties of de evangelisatie-activiteit heeft gemaakt, noch in de uitspraken van NS daarover. In algemene zin is wel bekend dat het lokale gezag bij het in goede banen leiden van demonstraties regelmatig voor ingewikkelde afwegingen komt te staan. Vergelijkbare afwegingen zullen bij de NS een rol kunnen spelen bij het toepassen van de huisregels. Daarbij mag de inhoud van de uiting geen enkele rol spelen. Elke actie is weer anders en vergt een eigen beoordeling, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden.
Hoe waardeert u de uitspraak van de NS dat «het altijd wel een moeilijke afweging is om te maken voor het centrale gezag. Die pro-Palestina demonstraties werden door honderden tot duizenden mensen bijgewoond. Als je die het station wil uitzetten, lukt dat niet met een vriendelijk woord. Als je echt doorzet, dan heb je over inzet van de ME. De vraag is of de situatie daar beter van wordt»?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onuitlegbare situatie als bij een massale betoging, met hinder voor reizigers, waarbij antisemitische leuzen zijn gebezigd, niet wordt ingegrepen, maar bij een rustige evangelisatie-activiteit zonder hinder voor reizigers, wel? Wilt u hierop uitgebreid reageren?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel 'Commerciële buitenlandse route voor donorzaad voorziet meer dan helft van wensmoeders' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Commerciële buitenlandse route voor donorzaad voorziet meer dan helft van wensmoeders»?1
Ja.
Vindt u de ontwikkeling dat inmiddels meer dan de helft van de wensmoeders donorzaad uit het buitenland krijgt ook een zeer zorgwekkende ontwikkeling met het oog op het belang van de donorkinderen?
Bij gebruik van zaadcellen afkomstig uit het buitenland, kan een donorkind te maken krijgen met verwanten wereldwijd. Daarnaast is het op dit moment nog onduidelijk of buitenlandse donoren goed vindbaar zijn voor donorkinderen. Ik vind het daarom belangrijk dat wensouders een goed geïnformeerde keuze maken over het gebruik van buitenlandse spermadonoren. Ik zie het als een taak van de overheid dat betrouwbare en toegankelijke informatie beschikbaar is over de mogelijke consequenties van het gebruik van buitenlandse spermadonoren. Goede informatievoorziening wordt onder meer gerealiseerd via het digitale Landelijk Informatiepunt Donorconceptie (LIDC). Op de website donorconceptie.nl kunnen mensen informatie vinden over de gevolgen die een keuze voor een buitenlandse spermadonor heeft.
Daarnaast is in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) vastgelegd dat de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb) de verplichting heeft om begeleiding te bieden bij het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van donoren aan donorkinderen. Deze taak heeft de Sdkb bij Fiom belegd. Als een donorkind met behulp van zaadcellen van een buitenlandse donor in een Nederlandse kliniek verwekt is, dan kan dit donorkind als het de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt een aanvraag indienen bij de Sdkb voor de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens. De eerste aanvragen worden vanaf 2025 verwacht. Fiom en de Sdkb bereiden zich voor op begeleidingstrajecten waarbij gebruik is gemaakt van buitenlandse donoren en op eventuele zoekacties.
Welke mogelijkheden heeft u verkend, in het licht van de aangenomen motie Bikker, in de vergunningverlening aan klinieken die anonieme donatie uit het buitenland niet uitsluiten? Welke mogelijkheden gaan een vervolg krijgen?2
Naar aanleiding van de aangenomen motie Bikker3, ten aanzien van anonieme donatie in het buitenland en vergunningverlening van klinieken die anonieme donatie in het buitenland niet uitsluiten, ben ik mij momenteel aan het oriënteren op hoe andere landen in Europa kunstmatige bevruchting met donorzaad hebben ingericht. Inmiddels is het mij duidelijk geworden dat het voor de meeste landen, waar anonieme donatie niet is toegestaan, (nog) niet mogelijk is om te voorkomen dat sperma dat in hun land gedoneerd is wordt gebruikt in landen waar anonieme donatie wel mogelijk is. In een aantal landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, vinden soortgelijke discussies plaats als in Nederland en wordt gewerkt aan een modernisering van de wetgeving rondom donorconceptie.
Ondanks dat binnen Europa medisch-ethische vraagstukken nationale aangelegenheden zijn, is er op Europees niveau wel aandacht voor vraagstukken op het terrein van donorconceptie. In het kader van het voorstel voor een Europese verordening lichaamsmateriaal zijn er momenteel onderhandelingen gaande om de verordening vorm te geven. Er is onder meer aandacht voor de distributie van gameten tussen landen. Daarnaast bezie ik hoe we mogelijk in de Nederlandse wet- en regelgeving kunnen borgen dat zaadcellen van Nederlandse donoren, die doneren in Nederland, niet gebruikt mogen worden voor fertiliteitsbehandelingen in landen waar de fertiliteitsbehandelingen met anonieme gameten zijn toegestaan.
De komende tijd zal ik verder gaan met bovengenoemde oriëntatie en zal ik, zoals aangegeven in mijn brief van 20 juni 20234, de Kamer in het eerste kwartaal van 2024 informeren over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van deze en de andere moties die zijn aangenomen naar aanleiding van het plenaire debat in de Tweede Kamer op 12 april 2023 over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wdkb.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2024?
Ja.
Het bericht dat online casino’s spelers misleiden om overmatig te gaan gokken |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Consumentenbond waarin de grootste zes aanbieders op het gebied van online casino’s allemaal zijn bekeken of zij in lijn handelen met de huidige wetgeving Kansspelen op afstand?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar verwezen wordt en de Consumentenbond heeft mij een toelichting op de bevindingen gegeven. De Consumentenbond heeft haar onderzoeksgegevens niet openbaar gemaakt. De Consumentenbond heeft de bevindingen wel met de onderzochte online kansspelaanbieders gedeeld. Deze bevindingen bespreken de Consumentenbond en ik op korte termijn met de betreffende aanbieders.
Wat vindt u van de verwerpelijke truc die wordt toegepast door een aantal casino’s om de standaard inzet op een hoog bedrag te zetten, wat tegen de wet is, waardoor de speler ook nog actie moet ondernemen om zelf het bedrag waarmee wordt gegokt te verlagen?
De kansspelaanbieder dient de speler duidelijk te informeren over het kansspel waar de speler aan deelneemt en de voorwaarden, op basis waarvan een speler geïnformeerde keuzes kan maken. Ik betwijfel of een speler die keuze kan maken wanneer geluiden, knipperende onderdelen, felle kleuren en animaties hem het zicht op zijn inzet mogelijkheden ontnemen. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder om te beoordelen of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en of er gehandhaafd gaat worden.
In de voortgangsbrief kansspelen van december 2023 kom ik met een pakket aan maatregelen om spelers bewuster hun grenzen van het speelgedrag te laten bepalen en te kijken hoe tijdens het gokken spelers gewezen kunnen worden op hun speelgedrag. Ik kijk hierbij ook naar maatregelen om tegen te gaan dat spelers ertoe worden bewogen om meer in te zetten dan de minimale inzet.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Consumentenbond dat bijvoorbeeld Holland Casino ervoor kiest voorwaarden die verbonden zijn aan aanbiedingen te verstoppen, waardoor het onduidelijk is voor spelers waar zij mee akkoord gaan en aan vastzitten?
De kansspelaanbieder is verplicht de speler op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de bonus en de voorwaarden voor verstrekking van de bonus moeten expliciet geaccepteerd worden.2 Het onderzoek van de Consumentenbond laat zien dat de informatie duidelijker en begrijpelijker kan en misschien wel moet worden gemaakt. Dit zal aan de orde komen in de gesprekken die ik samen met de Consumentenbond zal gaan voeren met de betreffende kansspelaanbieders.
Naar aanleiding van de signalen van de Consumentenbond is de Ksa met een vooronderzoek gestart. Op basis van die uitkomsten kan indien nodig een uitgebreider toezichtsonderzoek worden gestart.
Wat vindt u van de constatering dat online casino’s hun spelers als het ware «stalken» met aanbiedingen en bonussen zelfs als de spelers expliciet hebben aangegeven hier niet van gediend te zijn?
Dit vind ik een zorgelijk signaal. De kansspelaanbieder is verplicht om de speler in de gelegenheid te stellen om aan te kunnen geven geen bonussen meer te willen ontvangen.3 Bovendien is het verboden om tijdens het spelen reclame dan wel bonussen aan te bieden.4 Ik vind het bijzonder kwalijk als vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die kwetsbare spelers moeten beschermen. De vraag of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en de mogelijke handhaving daarvan ligt bij de Ksa als toezichthouder op kansspelen.
Bent u het eens met de analyse van Sandra Molenaar, directeur van de Consumentenbond, dat het beoogde doel van het legaliseren van de online gokmarkt: het verslaving voorkomen en consumenten beschermen, op geen enkele manier van de grond komt?
Ik maak uit het artikel en mijn gesprek met de Consumentenbond op dat de Consumentenbond zich zorgen maakt over de bescherming van consumenten. Ik deel deze zorgen, ik vind dit signaal belangrijk en het bevestigt mijn inzet om, binnen de kaders van de wet, maatregelen te nemen. De reeds lopende en geplande maatregelen zien in het bijzonder op de invulling van de zorgplicht en speellimieten als ook bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van de zorgplicht werk ik samen met de Ksa aan aanscherpingen en duidelijkere kaders om de invulling van de zorgplicht door aanbieders te verbeteren en te uniformeren. De Ksa streeft ernaar om begin 2024 strengere kaders in beleidsregels op te nemen. Op het gebied van speellimieten kom ik met een breed pakket aan maatregelen dat enerzijds ziet op gedragsinterventies bij het instellen van speellimieten bij de eerste registratie en anderzijds op maatregelen die tijdens het spelen kunnen bijdragen aan het bewaken van de eigen grenzen. In de voortgangsbrief van december 2023 zal ik tevens de stand van zaken delen ten aanzien van de bewustwordingsactiviteiten, waar ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de Ksa op inzet vanuit het Verslavingspreventiefonds (Vpf).
Wat vindt u van de conclusie dat alle zes de aanbieders de wet overtreden door onvoldoende informatie te verschaffen over risico’s, kosten te verzwijgen en te liegen over gratis opties die niet gratis zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, ligt de vraag of door aanbieders de wet- en regelgeving overtreden is en de mogelijke handhaving daarvan bij de Ksa als toezichthouder. In algemene zin vind ik het bijzonder kwalijk wanneer vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die er juist voor bedoeld zijn om de spelers beter te beschermen en te voorkomen dat spelers zich ontwikkelen tot probleemspelers of zelfs verslaafd raken.
Uit de bevindingen en de toelichting die ik van de Consumentenbond heb gekregen blijkt naast mogelijke overtredingen ook dat de regelgeving op een aantal punten strikter geformuleerd kan worden, zodat de wettelijker kaders duidelijker en strenger zijn. Deze punten neem ik mee in de aanpassingen in regelgeving die op dit moment worden voorbereid en waar ik in mijn brief eind dit jaar nader op in zal gaan.
Wat vindt u ervan dat zelfs twee Staatsbedrijven dit soort onwettige praktijken hanteren, waaruit blijkt dat ook de controle hierop tekortschiet?
De twee staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij zijn actief op de online markt voor kansspelen met Holland Casino Online respectievelijk TOTO Sport en TOTO Casino. Het aandeelhouderschap van deze deelnemingen ligt bij het Ministerie van Financiën en valt in de portefeuille van de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat het door de Consumentenbond gestelde nog niet is bewezen, maar in zijn algemeenheid zeer te hechten aan de voorbeeldrol van de deelnemingen en dat dergelijke aantijgingen een signaal kunnen zijn dat de deelnemingen de voorbeeldrol onvoldoende hebben ingevuld. De Staatssecretaris heeft de beide deelnemingen dan ook aangesproken naar aanleiding van het artikel van de Consumentenbond. De deelnemingen zijn er in dit gesprek nogmaals op gewezen dat borging van publieke belangen door beide deelnemingen in de vorm van responsible gaming altijd centraal moet staan en dat staatsdeelnemingen een voorbeeldrol in hun sector dienen te vervullen. Deze voorbeeldrol houdt in dat deelnemingen niet alleen handelen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op dit gebied doen. Dat zij de lat hoog leggen, door niet alleen de wettelijke verplichtingen na te komen maar ook verder gaan dan dat. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat er een spanningsveld bestaat tussen het acteren in de concurrerende online kansspelmarkt en de verwachte voorbeeldrol van staatsdeelnemingen. Dit spanningsveld blijft bestaan zolang de online activiteiten in staatshanden blijven.
De Staatssecretaris heeft de deelnemingen verder gevraagd naar een reactie op het artikel van de Consumentenbond en welke acties zij uit eigen beweging hebben ondernomen in reactie op de berichtgeving. Daarnaast heeft hij de deelnemingen gevraagd om te reflecteren op structurele maatregelen om de voorbeeldrol voor de toekomst zo goed mogelijk in te vullen.
In reactie hierop hebben de deelnemingen laten weten op basis van voor hen beschikbare informatie een grondige controle te hebben uitgevoerd op de aantijgingen van de Consumentenbond. De deelnemingen hebben aangegeven direct met (eventuele) aanvullende verbeterpunten die hieruit naar boven kwamen aan de slag te gaan. Tot slot hebben de deelnemingen aangegeven verdere structurele maatregelen te onderzoeken en daar met de aandeelhouder in overleg over te blijven.
Bent u, met ons, van mening dat op dit moment zelfs het tegenovergestelde gebeurt van de doelen die deze wet tracht te halen, omdat het aantal verslavingen juist zal gaan toenemen en consumenten op dit moment worden misleid door de online gokbranche om juist veel en meer te gaan gokken?
Zoals ik recentelijk ook heb aangegeven in mijn antwoorden op het schriftelijk overleg naar aanleiding van de indicatieve kosten- en batenanalyse kansspelen, vind ik het te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de Wet kansspelen op afstand (Wet koa).5 Met de evaluatie van de Wet koa wordt de werking van de wet in de volle breedte tegen het licht gehouden. Daarmee kan de vraag beantwoord worden of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over de mate van bescherming van kwetsbare groepen deel en ook vind dat wet- en regelgeving op die punten moet worden aangescherpt. Vooruitlopend daarop heb ik inmiddels al stevige maatregelen getroffen en neem ik aanvullende maatregelen binnen de gegeven wettelijke kaders, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt en de Kansspelautoriteit om een gevolg te geven aan de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik gesproken met de Consumentenbond en zullen nog gesprekken per onderzochte kansspelaanbieder plaatsvinden.
Daarnaast bezie ik samen met de Ksa op welke wijze wet- en regelgeving kan worden verbeterd om de kaders waar de kansspelaanbieders aan moeten voldoen te verduidelijken en aan te scherpen. Hier zal ik in de voortgangsbrief van december 2023 nader op ingaan.
Gaat u in gesprek met het Holland Casino en Toto over de onderdelen in de wet die niet worden opgevolgd en zijn aangekaart door de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Wet op de kansspelen (Wet Koa) in het vervolg strikt wordt opgevolgd en dat ook het toezicht op het naleven van de wet Koa op orde is?
Een belangrijk doel van het kansspelbeleid is dat de consument goed beschermd wordt. Het toezicht op de naleving van de zorgplicht is een speerpunt voor de Ksa.
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8, zal de evaluatie van de Wet koa uitwijzen of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Ondertussen werk ik nu al aan aanscherpingen in lagere regelgeving, waar duidelijk is dat er leemtes zijn. Ook is de Ksa een aanscherping van haar beleidsregels rond de zorgplicht van aanbieders aan het voorbereiden. Daarover bericht ik uw Kamer nader in mijn brief eind dit jaar. Als uit de evaluatie blijkt dat de Wet koa inclusief de aangescherpte maatregelen onvoldoende bescherming bieden, dan zal in het verlengde van de evaluatie een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving worden gedaan.
Antisemitisme in Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «CIDI-directeur ziet toename antisemitisme in Nederland na aanval Hamas op Israël: «Het is waanzin»»1, «Hamas roept vrijdag uit tot dag van mobilisatie moslimwereld»2 en «Franse Minister: ruim twintig aanhoudingen voor antisemitisme»?3
Ja, van deze berichten heb ik kennisgenomen.
Kunt u zich inleven in de grote onrust die al deze berichten teweeg brengen in de Joodse gemeenschap?
Ja. Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict voor de Joodse gemeenschap in Nederland? Bent u hier blijvend over met de Joodse gemeenschap in contact?
Ja, die zorgen deel ik. In het verleden hebben we gezien dat ontwikkelingen in dit conflict in Nederland tot een toename van antisemitisme in Nederland kunnen leiden. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 5, zien we dat nu weer gebeuren. Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) stelt dat het gewelddadig conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden een polariserend effect heeft op delen van de samenleving. Het is voorstelbaar dat de spanningen die daaruit voortvloeien leiden tot geweld tegen Joodse of islamitische instellingen4. Antisemitisme is volstrekt onacceptabel. Conflicten als die in het Midden-Oosten vragen dat we extra scherp zijn op het weren van antisemitisme in Nederland.
Hoewel het kabinet er alles aan doet om ons land veilig te houden, kunnen er begrijpelijkerwijs wel gevoelens van onveiligheid ontstaan. De leden van het kabinet staan daarom vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden in nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Daarnaast zijn alle burgemeesters geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Hieronder valt ook het treffen van beveiligingsmaatregelen voor Joodse instellingen als daar aanleiding toe is. Om die reden houden de NCTV, politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten de ontwikkelingen in het buitenland en de uitstraling daarvan op (de veiligheidssituatie in) Nederland nauwlettend in de gaten. De NCTV blijft hierover in nauw contact met burgemeesters, veiligheidspartners en de Joodse gemeenschap.
Ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) onderhoudt nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Op welke wijze spant u zich in om ervoor te zorgen dat juist deze dagen antisemitisme geen plek heeft in Nederland?
Het spreekt voor zich dat antisemitisme geen plek heeft in Nederland. Dat geldt ook voor andere vormen van discriminatie en racisme. Het feit dat er twee Nationaal Coördinatoren zijn ingesteld is een teken dat hier op vele gebieden nog werk aan de winkel is. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het kabinet committeert zich aan de uitvoering van dit werkplan, waarvan de relevantie dezer dagen opnieuw pijnlijk duidelijk wordt.
Verschillende Ministers, waaronder ikzelf, hebben in de afgelopen periode publiekelijk hun zorgen uitgesproken over het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden en het groeiend antisemitisme in Nederland. Ook de NCAB zet extra in op bewustwording over de impact van het conflict op antisemitisme in de samenleving, waaronder op scholen.
Specifiek voor het funderend en vervolgonderwijs geldt dat in nauw contact met de hiertoe kundige partijen, waaronder de sectorraden, Stichting School en Veiligheid (SSV) en aanbieders van ondersteunend materiaal op het gebied van geschiedenis en schurende gesprekken. Schurende gesprekken zijn moeilijke gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s waarover meningen van leerlingen sterk kunnen verschillen, zoals het conflict in het Midden-Oosten. Vanuit het Expertisepunt Burgerschap worden po-, vo-, en mbo-scholen al langere tijd gestimuleerd om leerkrachten en docenten bij te scholen op het gebied van schurende gesprekken. Dat leerkrachten en docenten zich geëquipeerd voelen om schurende gesprekken te begeleiden en op die manier solidariteit en verbinding onder leerlingen en studenten te vergroten en polarisatie te verminderen, is nu belangrijker dan ooit. Op de hogescholen en universiteiten is het voeren van schurende gesprekken overigens net zo belangrijk. Ook daar zien we het conflict in het Midden-Oosten doorwerken, en moeten we voorkomen dat dat leidt tot discriminatie en polarisatie.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels bij de diverse instanties binnengekomen over antisemitisme? Welk beeld schetsen deze meldingen, alsook andere signalen?
Het CIDI rapporteerde onlangs over een toename van ruim 800% van het aantal antisemitische incidenten sinds de terroristische aanslagen van 7 oktober, vergeleken met het maandgemiddelde van de afgelopen drie jaar5. De NCAB ziet een grote toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en ontvangt hij signalen van onder meer leerlingen die op school worden lastiggevallen vanwege hun Joodse achtergrond.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft sinds 7 oktober jl. 25 meldingen ontvangen (stand 1 december 2023) met betrekking tot de oorlog. Tussen deze meldingen zitten geen klachten over (individueel ervaren) antisemitisme. In grote lijnen gaan de meldingen over de bezetting van de Palestijnse gebieden, zorgen over de mensenrechten van de Palestijnse bevolking, zorgen over de escalatie van geweld, en onvrede over de steun van Nederland aan Israël.
Heeft u inmiddels ook signalen ontvangen van antisemitisme jegens Joodse leerlingen op onderwijsinstellingen?
De Minister voor Primair en Voortgezet heeft enkele signalen ontvangen over antisemitisme in het primair en voortgezet onderwijs. Hoeveel signalen dit exact zijn, is niet zeggen omdat de signalen niet gestructureerd worden verzameld. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs krijgt naast signalen van antisemitisme ook signalen van islamitische leerlingen die bang zijn dat daden uit naam van Hamas hen zullen worden aangerekend of die niet meer voor hun mening durven uit te komen. Voor beide soort signalen geldt wat dit kabinet betreft dat ieder signaal er een te veel is. Antisemitisme en moslimhaat is altijd volstrekt onacceptabel. Antisemitisme in het onderwijs heeft de volle aandacht van zowel de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Om antisemitisme moslimhaat en (en andere vormen van discriminatie en verdeeldheid) te voorkomen en bestrijden zijn er binnen het onderwijs verschillende initiatieven gelanceerd die zich richten op dialoog en verbinding. Het kabinet moedigt dit soort initiatieven aan.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot melden bij zowel politie, de Joodse gemeenschap en scholen nadrukkelijk onder de aandacht te brengen? Bent u voorts bereid breder de ontwikkelingen met betrekking tot antisemitisme de komende tijd nadrukkelijk te monitoren?
Antisemitisme moeten we in de eerste plaats willen voorkomen. Scholen kunnen hier een rol in spelen door zich uit te spreken tegen discriminatie, racisme en antisemitisme en open en verbindende gesprekken tussen leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten en tussen leerlingen/studenten onderling te stimuleren en ondersteunen. Waar antisemitisme of racisme en discriminatie van een andere aard escaleert, zullen uiteraard de daarvoor bevoegde partijen worden ingeschakeld. Het is belangrijk dat joden en Joodse organisaties in Nederland gemakkelijk hun weg naar een instantie kunnen vinden om melding of aangifte te doen.
We vinden het belangrijk dat we goed in beeld hebben hoe de reacties van leerlingen en studenten op de gebeurtenissen in het Midden-Oosten zich de komende tijd ontwikkelen. Dit geldt voor antisemitische reacties, maar ook voor andere reacties van discriminatoire of haatdragende aard. Om deze reacties te monitoren, ben ik in nauw contact met alle partijen die hier het meeste zicht op hebben en stimuleren wij schoolleiders, leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten om eventuele signalen met deze partijen te delen. Ook de NCAB heeft de afgelopen weken via zijn publieke kanalen onder de aandacht gebracht waar slachtoffers van antisemitisme zich kunnen melden.
Zijn er in Nederland de afgelopen week al aanhoudingen geweest voor antisemitisme?
In de periode 7 oktober–17 oktober zijn er 3 aanhoudingen geweest, 6 zaken zijn in die periode in onderzoek genomen.
Bent u bereid met andere landen in de Europese Unie contact te hebben over de bescherming van de Joodse gemeenschap tegen antisemitisme en ook de mogelijkheden te bezien om gezamenlijk op te treden, bijvoorbeeld waar het online uitingen van antisemitisme betreft?
In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme. Lidstaten, waaronder Nederland, werken op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de NCAB dat ik vorig jaar oktober aan uw Kamer aangeboden heb6. In de JBZ-Raad van 19–20 oktober jl. heb ik mij samen met mijn EU-collega’s over de interne veiligheidsgevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict uitgesproken om samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa. Ook heb ik op 31 oktober jl. een onderhoud gehad met President Macron van Frankrijk over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. Verder staat de NCAB in nauw contact met zijn Europese en andere internationale collega’s. Zij hebben op 6 november een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober. Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian7 waarin de regering verzocht wordt zich in te zetten voor een
krachtige Europese verklaring tegen antisemitisme, bedreiging en intimidatie van de Joodse gemeenschap in Europa, actief mee in overweging.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het bericht dat influencers via Telegram slachtoffers voor duizenden euro’s oplichten door neppe sportuitslagen te helpen promoten |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat is gedaan door het AD over de negatieve rol van influencers op de gokverslaving van jongeren?1
Ik ben bekend met het bericht over influencers die jongeren in de armen van oplichters lokken. Dit bericht gaat over influencers die hun volgers zouden aanzetten tot strafbare feiten, het bericht gaat niet over gokverslaving. Jongeren zouden worden opgelicht met de belofte snel geld te kunnen verdienen met het inzetten van geld op sportwedstrijden waarvan de uitslag volgens de oplichters al vaststaat.
Was u al bekend met de praktijk van matchfixing die onder andere via het platform Telegram wordt ingezet?
De in het bericht genoemde influencers zouden reclame maken voor oplichters die benaderd kunnen worden via Telegram. Er zijn geen aanwijzingen dat de oplichters daadwerkelijk wedstrijden manipuleren.
Ziet u ook de schade die kan ontstaan voor jongeren als ook influencers aangeven betrokken te zijn bij matchfixing groepen?
Oplichting en mensen aanzetten tot strafbare feiten is schadelijk en daarnaast strafbaar. In dit geval zou dit gebeuren onder het mom van «snel geld verdienen via sportweddenschappen». De zogenaamde gemanipuleerde uitslagen worden gekocht bij de oplichters op Telegram en betaald via cryptovaluta. Op deze manier proberen de oplichters anoniem te blijven en blijken ze volgens het AD bericht heel lastig te traceren.
Er is geen aanwijzing dat er wedstrijden daadwerkelijk gemanipuleerd zijn. Mensen worden opgelicht. Bewustzijn over en het herkennen van online oplichting door burgers kan helpen slachtofferschap te voorkomen.
Vanuit de integrale aanpak online fraude wordt door verschillende organisaties publiek en privaat ingezet op de weerbaarheid van burgers tegen online oplichting.2 Een belangrijke interventie daarbij is het tegengaan van social engineering. Bij social engineering maken fraudeurs misbruik van menselijke eigenschappen zoals angst, hebzucht, nieuwsgierigheid, vertrouwen en onwetendheid om slachtoffers (geld afhandig) te maken. De Rijksoverheid start dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger, waaronder die tegen social engineering, te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De eerste campagne zal specifiek gericht zijn op jongeren en het vergroten van hun handelingsperspectief om onder andere berichten en advertenties tijdig te herkennen die te mooi zijn om waar te wezen.
Wat betreft gokken op sportweddenschappen, geeft deze casus het belang van betrouwbaar legaal aanbod in Nederland aan. Om de integriteit van de weddenschap te borgen is vanuit de Wet kansspelen op afstand een aantal eisen gesteld aan de vergunde aanbieders van weddenschappen. Zo moeten ze hun aanbod qua sportweddenschappen baseren op risicoanalyses betreffende manipulatie, moeten ze aangesloten zijn bij een (internationaal) samenwerkingsverband dat is opgericht om de risico’s van matchfixing zoveel mogelijk te beperken en moeten ze signalen van matchfixing melden, afhankelijk van het soort signaal ofwel bij de Sports Betting Intelligence Unit (SBIU), ofwel bij de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland.
Bent u het met mij eens dat het heel schadelijk is dat jongeren op deze manieren worden gelokt om veel geld uit te geven in dit neppe en nagenoeg ontraceerbare systeem van sportweddenschappen en matchfixing?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kan er volgens u effectief gedaan worden tegen het gokken door jongeren op (obscure) wedstrijden in het buitenland, om financiële schade en matchfixing te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier kan het prikkelend worden gemaakt voor gedupeerden om melding te gaan doen van oplichters via Telegram aangezien zij, terecht, ook strafbaar zijn op het moment dat zij meedoen aan matchfixing?
Ik onderschrijf het belang van het doen van meldingen of aangifte van oplichting. Dit is belangrijk om zicht te krijgen op oplichting en de verschillende manieren waarop oplichters werken. Zo kunnen burgers daarover geïnformeerd worden zodat zij weerbaarder worden tegen oplichting en om daders op te kunnen sporen.
In Nederland is het mogelijk om een strafbaar feit anoniem te melden via Meld Misdaad Anoniem. Deze mogelijkheid kan een drempel wegnemen om melding te doen bij deze specifieke vorm van oplichting, waarbij de gedupeerde zelf een strafbaar feit pleegt door te pogen mee te doen aan matchfixing.
Bent u bereid om zich in te zetten, al dan niet via de branchevereniging DDMA, voor een oproep aan influencers om zich niet te laten lenen voor dit soort promotieactiviteiten van oplichters?
Zoals beschreven start de Rijksoverheid dit najaar met een meerjarig campagneprogramma om de digitale weerbaarheid van de Nederlandse burger te vergroten en het slachtofferschap van cybercrime en online fraude te verminderen. De weerbaarheid komt voort uit bewustwording. Dit impliceert uiteraard ook bewustwording bij de influencers. De bewustwording heeft, volgens het AD bericht, tot gevolg gehad dat de betrokken influencers meteen gestopt zijn met het doen van de aanbevelingen toen ze door hun volgers geconfronteerd werden met het feit dat ze aanbevelingen voor oplichters deden.
Vindt u het een positieve ontwikkeling dat influencers zich überhaupt laten lenen voor het maken van reclame voor gokken?
Alhoewel er in dit geval geen sprake lijkt te zijn van reclame voor gokken, is het onwenselijk dat influencers reclame maken voor risicovolle kansspelen. De Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen verbiedt aanbieders van risicovolle kansspelen daarom ook om rolmodellen te gebruiken in gokreclames, waarbij influencers nadrukkelijk worden genoemd als rolmodel.
Ziet u net als de partijen dat de legalisering van gokken, normalisering in de hand heeft gewerkt, ten voordele van de markt en ten nadele van de samenleving gezien de schulden en sociale problematiek? Zo nee, kunt u uiteenzetten op welke manier u daadwerkelijk nog grip heeft op onder andere de hierboven schetste problematiek?
De Wet kansspelen op afstand is in april 2021 in werking getreden en wordt in 2024 geëvalueerd. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken over de effecten van deze wet. De vraag of de beoogde doelen met de wet worden bereikt zal in de evaluatie aan de orde komen. De markt voor online kansspelen ontwikkelt zich deels conform verwachting, in die zin dat verreweg de meeste spelers het legale aanbod weten te vinden. Tegelijkertijd zijn er ook stevige signalen die nu al om bijsturing vragen. Deze zien op consumentenbescherming en het voorkomen van kansspelverslaving. Binnen de gegeven wettelijke kaders heb ik in de afgelopen periode al bijgestuurd en zal ik dit nog verder doen. Zo heb ik de inzet van rolmodellen per 30 juni 2022 en ongerichte reclame voor online kansspelen per 1 juli 2023 verboden. Verslavingspreventie staat centraal in mijn beleidsinzet. Vooruitlopend op een werkagenda die ik eind dit jaar met uw Kamer zal delen, tref ik maatregelen op het gebied van voorlichting en bewustwordingsactiviteiten, en werk ik aan een scherper kader voor de invulling van de zorgplicht van aanbieders, in het bijzonder op het gebied van speellimieten.
Kunt u aangeven op welke manier er aandacht en begeleiding is richting zowel professionele als amateurspelers van de wedstrijden waarop gegokt wordt?
Matchfixing is strafbaar en kan leiden tot een straf- of tuchtrechtelijke zaak. Het kan daarmee grote gevolgen voor betrokken sporters hebben. Vanuit de sport houdt NOC*NSF zich bezig met preventie, onder meer via het Centrum Veilige Sport Nederland.3 Daarnaast geven de KNVB en de belangenorganisatie voor professionele voetbalspelers (VVCS) gericht voorlichting aan voetballers over de gevolgen van matchfixing. Ook bestaat er een Red Button App waarbij voetballers een poging tot fixen kunnen melden.
Het bericht 'Keer op keer werd de minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers' |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Keer op keer werd de Minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers»?1
Ja.
Op welke momenten, vanaf aanname van de wet door de Eerste Kamer in februari 2019 tot en met feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021, is de regering gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet voor een eventuele toename van het aantal gokkers en in het bijzonder van jonge gokkers?
Kunt u in het feitenrelaas voor elk van deze momenten aangeven hoe met deze waarschuwingen is omgegaan waarin in elk geval wordt ingegaan op: de inhoud en afzender van de waarschuwing, het beleidsgevolg dat hieraan al dan niet is gegeven door het ministerie, hetzij door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hetzij een ander ministerie zoals het Ministerie van Financiën, en waarom dit gevolg werd gegeven, of de informatie de politieke top van het ministerie bereikte en hoe hier vanuit de politieke top intern dan wel extern op is geacteerd, of deze informatie met de Kamer is gedeeld en welke afweging hier aan ten grondslag lag, op welke wijze met de goksector is gesproken over deze zorgen en welke invloed deze gesprekken hebben gehad op de wijze waarop wel of geen gevolg is gegeven aan de waarschuwing?
Kunt u in uw feitenrelaas heel specifiek ingaan op het in het artikel genoemde advies van de Kansspelautoriteit van 2019 en de communicatie hieromtrent met de goksector?
Kunt u eveneens aangeven of vóór de aanname van de wet in februari 2019 de regering is gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet, specifiek waar het informatie betreft die niet naar de Tweede dan wel Eerste Kamer is gestuurd zodat deze die informatie niet bij de wetsbehandeling hebben kunnen betrekken? Kunt u ook hierbij aangeven op welke wijze hier op is geacteerd en waarom deze informatie de Kamers niet heeft bereikt?
Kunt u voorts ingaan op waarschuwingen die na feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021 zijn gedaan, in het bijzonder op de wijze waarop is omgegaan met de zorgen die de Kansspelautoriteit al in oktober 2021 heeft geuit richting het Ministerie van Financiën?
Het Ministerie van Financiën heeft zijn zorgen over de hoeveelheid reclame kort na feitelijke inwerkingtreding van de wet Kansspelen op afstand in 2021 en op meerdere momenten in de opvolgende jaren geuit richting Nederlandse Loterij. Ook is de raad van bestuur van Nederlandse Loterij meerdere malen aangesproken op de TOTO-reclame waarbij ook de groep jongvolwassenen werd bereikt. Het Ministerie van Financiën blijft vanuit zijn rol als aandeelhouder de directie van Nederlandse Loterij aanspreken op haar verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid en haar verantwoordelijkheid om een voorbeeldrol in te nemen op het gebied van verantwoord spelen. Ook met de raad van commissarissen wordt hierover gesproken.
Inmiddels heeft het kabinet diverse maatregelen genomen op het gebied van reclame om kwetsbare personen beter te beschermen, in het bijzonder het verbod op het gebruik van rolmodellen in reclames voor risicovolle kansspelen sinds 30 juni 2022 en het verbod op ongerichte reclame voor kansspelen op afstand sinds 1 juli 2023. In dit kader wordt de inzet van sponsoring door aanbieders van online kansspelen gefaseerd verboden. Per 1 juli 2024 is programma- en evenementensponsoring niet meer toegestaan en vanaf 1 juli 2025 volgt het verbod op sponsoring in de sportsector. Ook de sector heeft in het kader van zelfregulering maatregelen afgesproken op het gebied van reclame, onder meer via Reclamecode Online Kansspelen.
Welke duiding geeft u aan de correspondentie van het Ministerie van Financiën met de Nederlandse Loterij die in het artikel wordt beschreven? Op welke wijze is de Kamer destijds geïnformeerd over het onvermogen van het ministerie om de Nederlandse Loterij te brengen tot gedragsverandering?
De prioriteit voor de staat als aandeelhouder ligt bij de borging van de publieke belangen. Van Nederlandse Loterij als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, bovenop het voldoen aan wet- en regelgeving. In de praktijk blijkt de invulling van deze voorbeeldrol, met name voor de online-activiteiten, een uitdaging te zijn. Er bestaat immers onmiskenbaar spanning tussen het uitvoeren van het kansspelbeleid en het invullen van de voorbeeldrol daarin enerzijds en het aanbieden van een attractief spelaanbod en het zorgen voor financiële continuïteit van de onderneming anderzijds. De directie en raad van commissarissen van Nederlandse Loterij zijn primair verantwoordelijk voor de weging van deze belangen. In de Kamerbrief van 24 mei 2023 over de uitkomsten van de evaluatie van het aandeelhouderschap in Nederlandse Loterij heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst de hierboven genoemde spanning nader toegelicht.2 Ook is dit onderwerp verscheidene malen besproken met uw Kamer, zoals in de commissiedebatten staatsdeelnemingen van 26 januari 2022 en 30 november 2022 en in de beantwoording van Kamervragen van de leden de Jong, Sneller en Kat (allen D66).3
Welk contact heeft naar aanleiding van de motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 24 557, nr. 186) plaatsgevonden met de goksector vanaf indiening van de motie tot het aantreden van een nieuw kabinet, in het bijzonder vanuit de politieke top?
Welke invloed heeft de goksector gehad op de verdere uitwerking van het verbod, waaronder de keuze om online reclame (deels) mogelijk te laten blijven en de keuze om sportsponsoring nog lange tijd uit te zonderen van het verbod?
Waarom is de in 2019 aangenomen Eerste Kamermotie Van Dijk c.s. (33.996 N) nooit uitgevoerd? Is hier destijds contact over geweest met de goksector en zo ja, welke invloed heeft dit gehad op het besluit?
Vindt u het met de kennis van nu verstandig dat geen gevolg is gegeven aan de motie Van Dijk?
Klopt het beeld dat indieners hebben dat veel van de aan gokreclames gestelde beperkingen de afgelopen jaren niet afkomstig waren van het ministerie maar op voorspraak van de Kamer er zijn gekomen, en dat dit zeker tot en met eind 2021 vrijwel altijd tegen de wens van het ministerie in gebeurde omdat moties voor beperkingen steevast werden ontraden?
Kijkt u met tevredenheid terug op de wijze waarop het reclamebeleid voor online gokken de afgelopen jaren is vormgegeven? Kunt u hierbij in het bijzonder reflecteren op de invloed die de goksector heeft en had op dit beleid?
Ziet u met de vraagstellers dat het hoog tijd is voor een heroriëntatie op de wijze waarop de goksector invloed kan hebben op het gokbeleid in het geheel en het reclamebeleid in het bijzonder?
De handhaving van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen door de Kansspelautoriteit |
|
Michiel van Nispen (SP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de speech die is gegeven door de voorzitter van de Kansspelautoriteit op 8 juni jongstleden bij de jaarlijkse conferentie van «Gaming in Holland»?1
Ja.
Is het juist dat de voorzitter van de Kansspelautoriteit bij een conferentie met gokpartijen heeft gezegd niet direct stevig te handhaven op overtredingen van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen?
De voorzitter van de Kansspelautoriteit (Ksa) heeft op 8 juni 2023 tijdens een congres binnen de kansspelsector «Gaming in Holland» een speech gegeven. De voorzitter van de Ksa heeft daarin benadrukt dat vergunde aanbieders te allen tijde de verplichting hebben om de regels na te leven. Hij deed de oproep om niet «achterover te leunen» en op nadere richtlijnen van de Ksa te wachten, maar zelf de regels strikt uit te leggen, daarbinnen te opereren en niet de grenzen op te zoeken. Bij overtredingen van de regels zal de Ksa uiteraard optreden. Daarbij heeft hij verder kenbaar gemaakt dat de Ksa in het begin zal inzetten op monitoring van de naleving van de nieuwe regels en op basis van de bevindingen zal aangeven hoe de Ksa in de praktijk met de nieuwe regels zal omgaan. Dit kan bestaan uit brede richtlijnen of in individuele casus uit normstellende gesprekken. Daarbij gaat het dan specifiek om de uitleg van praktische vraagstukken, bijvoorbeeld hoe gemeten moet worden dat met online reclame minimaal 95% personen van 24 jaar of ouder zijn bereikt.
Wat vindt u hier van?
Het is aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop zij toezicht houdt en handhaaft op naleving van het reclameverbod. Ik begrijp dat de Ksa de ruimte neemt om zorgvuldig te kijken hoe het verbod in de praktijk werkt en hoe zij effectief toezicht kan houden en kan handhaven. Daarnaast is de ervaring dat de werkwijze van de Ksa om eerst normoverdragende gesprekken te voeren alvorens over te gaan tot handhaving, effectief is.
Net als de Ksa verwacht ik van de vergunde aanbieders dat zij niet achteroverleunen en niet de grenzen opzoeken. Met het verbod op ongerichte reclame wordt met name beoogd kwetsbare groepen, in het bijzonder jongeren, te beschermen. Uitgangspunten bij de inrichting van het verbod zijn geweest dat het verbod zoveel mogelijk bescherming biedt, maar tegelijk nog ruimte laat om op het legale aanbod van online kansspelen te kunnen attenderen. In verband hiermee zijn strenge voorwaarden opgenomen in het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka). Het is zoals gezegd aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop deze voorwaarden precies moeten worden nageleefd en hoe de naleving moet worden aangetoond.
Welk signaal gaat hier van uit naar de verslavingszorg, mensen die te maken hebben of hadden met gokverslaving en ook naar de Kamer die al lange tijd oproept om te komen tot een verbod?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat de werkwijze van de Ksa robuust is. Een belangrijker signaal dient in mijn beleving vooral uit te gaan van de vergunde aanbieders, die moeten laten zien het verbod te respecteren en daarmee de bescherming van kwetsbare groepen voorop te stellen. Deze noodzakelijke bescherming en de daarover geuite zorgen van deskundigen over de invloed van ongerichte reclame op kwetsbare personen is juist de reden dat nu, voorafgaande aan de evaluatie van de wet koa, een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen is ingesteld.
Deelt u de constatering dat het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen al ruim anderhalf jaar in voorbereiding is, dat de contouren van dit verbod inmiddels al elf maanden duidelijk zijn en dat zeker met de vertraging van een half jaar er afdoende voorbereidingstijd is geweest voor de gokbranche om zich aan te passen aan de aangescherpte reclameregels?
De vergunde aanbieders en ook mediapartijen konden zich voorbereiden op een vergaand reclameverbod vanaf het moment dat door uw Kamer de motie met betrekking tot een verbod op ongerichte reclame is aangenomen in december 2022. De definitieve tekst van het verbod is in het Staatsblad gepubliceerd op 19 april 2023. Vanaf dat moment hadden partijen iets meer dan de gebruikelijke termijn van twee maanden om het Besluit orka te implementeren. Ik ben van mening dat kansspelaanbieders daarmee genoeg tijd hebben gehad om zich voor te bereiden op het aanstaande verbod.
Bent u het met ons eens dat de voornaamste aanleiding van het advertentieverbod, namelijk het voorkomen van onmatig spelgedrag en verslaving bij kwetsbare groepen, niet gebaat is bij een toezichthouder die voorzichtigheid betracht bij handhaving van het advertentieverbod en de nieuwe regels voor reclame op online platforms?
In het verlengde van mijn antwoord op de vragen 3 en 4 vind ik het belangrijk dat toezicht en handhaving effectief zijn. Dit betekent dat de vergunde marktpartijen waar nodig ertoe worden bewogen om zich aan de wet- en regelgeving te houden. Om dit te bereiken zijn vaak niet zichtbare maatregelen, zoals normstellende gesprekken, effectiever dan het opleggen van een boete. Wat uiteraard niet wegneemt dat overtredingen bestraft kunnen worden in de vorm van een boete. Het is aan de Ksa om de afweging te maken wat de meest passende interventie is, waarbij evidente overtredingen uiteraard strenger worden aangepakt.
Bent u het er tevens mee eens dat waar het het verbod op online ongerichte reclame betreft, de Kansspelautoriteit ook een voor de branche heldere en voorspelbare norm zou kunnen stellen door elke overtreding te beboeten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit over genoemde uitspraken en daarbij in het bijzonder de boodschap over te brengen dat het verbod op ongerichte reclames er op gericht is om risicogroepen te beschermen tegen onmatig gokgedrag en gokverslaving en dat dit vraagt om een Kansspelautoriteit die stevig en normstellend optreedt?
In de gesprekken die ik met de Ksa heb is toezicht en handhaving een belangrijk thema. Dit betreft niet alleen toezicht en handhaving van reclameregels voor vergunde aanbieders, maar bijvoorbeeld ook de handhaving en daarmee tegengaan van illegaal aanbod. In dat kader merk ik op dat illegale aanbieders zich doorgaans aan geen enkele reclamebeperking houden wanneer daartoe ruimte wordt geboden. Ik zie in de door de voorzitter uitgedragen lijn voor toezicht en handhaving van de nieuwe reclameregels geen bijzondere aanleiding om in gesprek te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden (ruim) voor de inwerkingtreding van het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen op 1 juli aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het lekken van cijfers over misbruik in de danswereld |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Begrijpt u het verdriet en de verontwaardiging bij onder andere Kim Koumans, de klokkenluider in het dossier dansmisbruik, over het voortijdig naar buiten komen van cijfers uit het onderzoek naar misbruik in de danswereld?1
Ja en ik deel deze verontwaardiging dat de cijfers naar buiten zijn gelekt voordat de dansers zijn geïnformeerd. Ik weet hoe belangrijk het is de dansers te informeren om zo bij te dragen aan de erkenning van slachtoffers en te voorkomen dat slachtoffers verder worden geschaad. Hier heb ik mij samen met de betrokken partijen voor ingezet. Ik betreur het ten zeerste dat de cijfers onaangekondigd naar buiten zijn gebracht.
Klopt het dat behalve de onderzoekers alleen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze cijfers die nu zijn gelekt beschikte? Zo niet, op welke plek of plekken lagen deze cijfers?2
Verinorm heeft een samenvatting van de concept conclusies en resultaten gedeeld met het Ministerie van VWS. Aangezien de Staatssecretaris van OCW en ik gezamenlijk met een beleidsreactie komen, heeft ook het Ministerie van OCW inzage gekregen in deze concept conclusies.
Wat is uw reactie op de verontwaardiging bij de auteur van dit onderzoek?3
Ik deel met de auteur van het onderzoek het ongeloof en verontwaardiging dat dit vroegtijdig naar buiten is gekomen. Het is een omvangrijk onderzoek waar veel tijd in heeft gezeten bij de onderzoekers. Ook zijn er veel slachtoffers betrokken bij het onderzoek die moedig hun verhaal hebben durven vertellen aan de onderzoekers. Ik heb de auteur van het onderzoek daar ook persoonlijk over gesproken.
Waarom heeft u er eigenlijk voor gekozen al inhoudelijk te reageren op een (mogelijk door uw ministerie) gelekt onderdeel van een belangrijk onderzoek dat nu niet volledig en vroegtijdig naar buiten komt?
Ik heb nog niet inhoudelijk gereageerd, maar vind het wel belangrijk om aan te geven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers.
Het onderzoek is nog niet uitgebracht en ik heb het nog niet kunnen inzien. Mijn ministerie heeft een concept van de conclusies en aanbevelingen gekregen. Op 22 mei publiceert Verinorm de definitieve uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur, de aard en omvang van grensoverschrijdend gedrag in de danssector.
Als ik het rapport heb bestudeerd zal ik hierop samen met de Staatssecretaris van OCW reageren.
In mijn reactie op de mediaberichten heb ik aangegeven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers. Daarnaast heb ik vermeld dat de danssector voorbereidingen treft om gezamenlijk te werken aan een sociaal veilige danssector. Evenals het belang van melden van grensoverschrijdend gedrag en het onlangs aangekondigde integriteitscentrum. Ik vond het belangrijk om te reageren om de slachtoffers een hart onder de riem te steken en om deze gang van zaken af te keuren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor a.s. 22 mei, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'OM gaat ‘schokkend’ Hamas-filmpje bij De Kuip onderzoeken, CIDI doet aangifte' |
|
Mirjam Bikker (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja, wij zijn bekend met bovenstaand bericht.
Bent u bekend met het feit dat voorafgaand aan de bekerwedstrijd Feyenoord-Ajax «Hamas, Hamas, alle joden aan het gas» werd gezonden en gescandeerd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Wij vinden dit afschuwelijk. Dit soort verwerpelijke en kwetsende teksten horen überhaupt niet gezongen of gescandeerd te worden, ook niet in of rondom een voetbalstadion.
Gaat het Openbaar Ministerie naast de zanger in beeld ook onderzoek doen naar de tientallen mensen die luidkeels meezongen met de antisemitische leuzen?
Het Openbaar Ministerie richt zich momenteel op het onderzoek naar de beelden waarop te zien is dat er, voorafgaand aan de wedstrijd Feyenoord – Ajax op 5 april 2023, antisemitische leuzen worden gezongen. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over lopende of nieuw op te starten onderzoeken.
Feijenoord is in nauw contact met de politie om de alle deelnemers te identificeren. Ook het Auditteam Voetbal en Veiligheid zal onderzoek doen naar de incidenten rond en tijdens de wedstrijd Feyenoord – Ajax. Onderdeel van het onderzoek is of er antisemitische teksten zijn gezongen of geroepen.
Waarom is niet direct ingegrepen door de aanwezige politie of de voetbalclub zelf? Bent u het ermee eens dat dit wel had moeten gebeuren? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in de toekomst in soortgelijke situaties wel direct wordt ingegrepen?
De politie heeft, nadat het incident hen bekend werd, dit gemeld bij de beveiligingsorganisatie en aan Feyenoord verzocht om de beelden (en geluid) veilig te stellen. Ook is aan het Voetbal Recherche Team gevraagd deze zaak op te pakken. Hun informatieorganisatie heeft op internet gezocht naar beeldmateriaal van het incident en de Voetbaleenheid heeft contact gehad met het CIDI voor het doen van aangifte.
In dit geval was het niet de ingehuurde zanger die (binnen de hekken van het stadion) deze afschuwelijke teksten uitkraamde, maar een door hem op het podium gevraagde willekeurige supporter die eerst een gewoon vrolijk Feyenoord-lied inzette maar plotseling overging op genoemde teksten.
De lokale driehoek heeft met Feyenoord het incident besproken en geëvalueerd. Met hen zijn wij het eens dat ingegrepen had moeten worden. Dit is ook binnen de club met beveiliging en stewarding besproken. Geschokt door de gebeurtenis zal de club hier in de toekomst nog strikter op toezien. Zoals hierboven vermeld wordt ook door het auditteam onderzoek gedaan naar het incident.
Los van het incident wordt er veel gedaan om dergelijke incidenten te voorkomen. De KNVB heeft de afgelopen jaren samen met betrokken partijen, waaronder de overheid, veel gerealiseerd om racisme en discriminatie tegen te gaan via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI).2 Een onderdeel van dit programma is de samenwerking met de Anne Frank Stichting, die op aangeven van de betaald voetbalorganisatie, trajecten aanbiedt aan supporters die zich misdragen in het stadion. Bijvoorbeeld aan supporters die zich schuldig maken aan het roepen van antisemitische of discriminerende leuzen. Een dergelijk traject biedt een optie voor strafvermindering en zet in op bewustwording en het tegengaan van antisemitische en discriminerende uitingen. Feyenoord heeft als eerste club samen met de Anne Frank Stichting een lokale tour opgezet als onderdeel van dit Spreekkorenproject. De supporters worden langs diverse lokale plekken genomen die relevant zijn voor het oorlogsverleden en ontmoeten medesupporters die gekwetst worden door bepaalde spreekkoren. De anti-Joodse spreekkoren zijn het uitgangspunt van de tour. Er is ook aandacht voor andere discriminerende spreekkoren. Het merendeel van de deelnemers geeft aan dat zij na de tour anders tegen de spreekkoren aankijken.
Welke acties zijn door de voetbalclub zelf genomen? Welke acties verwacht u van de voetbalclub in dit verband? Ziet u hier ook verantwoordelijkheid voor de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)? Zo ja, welke?
De club is zoals aangegeven geschrokken en is in nauw contact met de politie om de deelnemers te identificeren. Ook zal de club maatregelen als stadionverboden opleggen als daders kunnen worden geïdentificeerd. Feyenoord heeft een omvangrijk programma aan activiteiten – waaronder lesprogramma’s en reizen naar voormalige concentratiekampen met supporters – om antisemitisme tegen te gaan en bewustwording te creëren. Het werkt daarbij nauw samen met onder andere diverse Joodse en maatschappelijke instanties.
De wijze waarop betaald voetbal organisaties (BVO’s) dienen op te treden bij kwetsende spreekkoren binnen in de stadions staat omschreven in de richtlijn bestrijding verbaal geweld, wat onderdeel is van het handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. Uitgangspunt is dat BVO’s en supportersverenigingen primair verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun supportersaanhang c.q. leden en voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekendgemaakt in het huisreglement van de club. In het stadion is de organisator verantwoordelijk voor een veilig verloop van het evenement en gelden de protocollen uit het Handboek Competitiezaken van de KNVB. Daarbuiten zorgt de overheid voor veiligheid en handhaving van de openbare orde.
Als discriminerende spreekkoren zich voordoen dan zijn clubs verplicht hierover te rapporteren aan de KNVB en hierbij aan te geven wat ze hieraan hebben gedaan. Meldingen kunnen ook door bezoekers worden gedaan via app DiscriminatieMelder, waarbij meldingen tijdens de wedstrijd bij de veiligheidsorganisatie van een betaald voetbalclub binnen kunnen komen. Daarnaast kan het ook middels waarneming door de veiligheidsorganisatie zelf binnenkomen in de commandoruimte (meldkamer stadion).
Discriminerende spreekkoren kunnen ook worden gesignaleerd en geregistreerd door auditoren van de KNVB die wedstrijdaudits uitvoeren. Voor spreekkoren geldt het protocol dat het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd dat bij herhaling/voortzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt. Want dergelijke spreekkoren zijn abject en absoluut ontoelaatbaar.
Bent u in contact geweest met de voetbalclub om deze uitingen van Jodenhaat aan de kaak te stellen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit contact? Zo nee, waarom niet?
De KNVB en lokale driehoek hebben contact gehad met Feyenoord. Zoals eerder vermeld heeft Feyenoord aangegeven geschrokken te zijn van de beelden en werkt op dit moment mee aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie om de deelnemers te identificeren. Op 17 mei gaan wij in gesprek met de KNVB. In het gesprek zal de aanpak van antisemitische spreekkoren ook worden besproken.
Bent u het ermee eens dat het uiten van dit soort antisemitische leuzen niet alleen schadelijk is voor de Joodse gemeenschap maar ook bedreigend? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om met een strengere aanpak van antisemitische spreekkoren in en rondom voetbalstadions te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn wij volkomen met u eens.
BVO’s in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. Hieronder valt ook beleid ten aanzien van antisemitisme. De BVO’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Dat alleen is niet voldoende. Mede daarom zijn wij met alle partners uit Ons Voetbal Is Van Iedereen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in en rondom stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke en discriminerende spreekkoren waaronder antisemitische.
Bent u bekend met de uitzending van Het Misdaadbureau (NPO Radio 1) van 31 maart 2023, waarin wordt gesproken over een project omtrent de aanpak van ondermijning en criminele uitbuiting op scholen dat in gang is gezet op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant?
Ja.
Heeft u in beeld op hoeveel (mbo-)scholen in Nederland signalen worden opgevangen van ondermijning en criminaliteit, maar ook en op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen? Zo ja, kunt u dit beeld delen? Zo nee, op welke wijze gaat u meer inzicht krijgen?
Op dit moment bestaat er geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat (mbo-) scholen ook in mindere of meerdere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. Onderwijsinstellingen hebben geen opsporingstaak, maar zijn wel verantwoordelijk voor de veiligheid op school. (Mbo-)scholen zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor hun leerlingen, studenten en personeel. Dat vraagt onder meer dat scholen inzetten op het voorkomen, herkennen en aanpakken van grensoverschrijdend gedrag. Het mbo moet zich houden aan verschillende wettelijke bepalingen en eisen bij de vormgeving van veiligheidsbeleid. Zo verplicht de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), uitgewerkt in de cao mbo, de mbo-scholen hun personeel en studenten te beschermen tegen onder andere psychosociale arbeidsbelasting, geweld en pesten. Jaarlijks moeten de scholen inventariseren welke fysieke en sociale veiligheidsrisico’s er zijn en moeten maatregelen worden getroffen om deze risico’s aan te pakken. Ook zijn (mbo-)scholen verantwoordelijk voor het bieden van veiligheid bij incidenten en een veilige infrastructuur op school. Van scholen mag worden verwacht dat zij inzicht hebben in de veiligheidsbeleving van studenten, hier beleid op voeren en effectief handelen bij signalen van onveilige situaties. Om zorgwekkend gedrag, waaronder crimineel gedrag, te signaleren zijn er meerdere instrumenten beschikbaar, die scholen kunnen inzetten. Zo bekostigt het Ministerie van OCW al jaren de Stichting School en Veiligheid (SSV). Hier kunnen scholen terecht voor advies, ondersteuning, kennis en tips. Zo heeft SSV in 2019 het instrument «niet pluis tool» opgeleverd. De «niet pluis tool» biedt houvast bij het gesprek met of over een leerling of student die zorgwekkend gedrag vertoont. Afhankelijk van de uitkomst kunnen verdere acties worden ondernomen. Daarnaast zijn interventies beschikbaar in de Kennisbank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Er kan ook sprake zijn van criminele uitbuiting van leerlingen. Bij criminele uitbuiting wordt iemand gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Slachtofferschap en daderschap lopen vaak door elkaar heen. Iemand die op het eerste gezicht een dader van een strafbaar feit lijkt te zijn, blijkt bij nader inzien een slachtoffer van uitbuiting te zijn.
In 2020 is een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Uit dit onderzoek – uitgevoerd door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en gepubliceerd op 30 juni 2022 – wordt een schatting gemaakt van 2.500 vermoedelijke slachtoffers van criminele uitbuiting in de afgelopen twee jaar in dertien onderzochte steden.1 Dit cijfer betreft een schatting; het officiële registratiecijfer ligt lager. Criminele uitbuiting is namelijk een zogeheten «haaldelict»: slachtoffers herkennen zichzelf niet altijd als zodanig en delen hun situatie derhalve ook niet (proactief) met de eerstelijns professionals. Vanwege het strafbaar handelen van een slachtoffer is het voor professionals lastig om dwangmiddelen te identificeren. Tussen 2016 en 2020 kreeg het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) zicht op 672 slachtoffers van criminele uitbuiting. Op 22 augustus 2022 heb ik hierover Kamervragen beantwoord van de leden Bikker en Verkuijlen.2
Eerder zijn de motie-Kuik (Kamerstuk 29 240, nr. 116) en motie-Kuik c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 266) aangenomen door de Kamer, waarin wordt oproepen om scholen te ondersteunen in de aanpak van het ronselen en uitbuiten van jongeren voor de criminaliteit. Wat zijn tot nu toe de ervaringen van de scholen op dit punt en in hoeverre voelen de scholen zich op dit moment voldoende toegerust?
Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de onderwijsraden blijf ik in gesprek over de toereikendheid van de beschikbare protocollen en over een effectieve aanpak van criminele uitbuiting op onze scholen. Voor jeugdcriminaliteit ligt de moeilijkheid in het signaleren van de problematiek. Hiervoor zetten we in op de bewustwording op scholen, onder meer door de inzet van SSV.
Via het spel «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt door een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant, leren docenten signalen van criminele uitbuiting en ondermijning herkennen bij hun studenten. Zijn inmiddels de resultaten bekend van dit project? Zo ja, wat zijn hierbij de ervaringen van trainers en docenten?
Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel. «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Worden op andere plekken dan op mbo-scholen in Noord-Brabant soortgelijke trainingen gegeven aan docenten om ondermijning en criminele uitbuiting te signaleren? Zo nee, bent u bereid om deze campagne breder in te zetten op scholen door heel Nederland, wanneer de resultaten van het project in Noord-Brabant positief zijn?
Er bestaan diverse instrumenten of workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van signalen van aanwezigheid georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Op dit moment wordt bekeken of het spel «Onder mijn ogen» nog een jaar kan worden gefinancierd, en kritisch kan worden geëvalueerd. Immers, het is belangrijk dat dergelijke trainingen effect hebben. Mocht dat uit de evaluatie zo blijken dan is het spel, na dat jaar, beschikbaar voor scholen.
Onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs inrichten en welke trainingen zij daarbij gebruiken. In beginsel verstrekt OCW (en de Rijkspartners) géén subsidie voor het ontwikkelen of aanbieden van lesmaterialen c.q. lespakketten. Het programma Preventie met Gezag streeft er naar dat succesvolle instrumenten en/of interventies breed onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten en, in dit geval, onderwijsinstellingen. Informatie over instrumenten die positief gewaardeerd worden is ook beschikbaar via het CCV en de Stichting School en Veiligheid. Indien het spel «Onder mijn Ogen» bereid is beoordeeld te worden door een onafhankelijke erkenningscommissie kan deze ook worden opgenomen in de databank Effectieve jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Deelt u de mening dat docenten goed op de hoogte moeten zijn van hoe zij signalen van ondermijning en drugscriminaliteit op scholen kunnen herkennen, maar ook waar en hoe ze dit (anoniem) kunnen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zie ik in een breder verband. Allerlei maatschappelijke relevante zorg- en veiligheidsthema’s komen namelijk de school binnen, zoals huiselijk geweld, misbruik, seksueel overschrijdend gedrag, mensenhandel, radicalisering, criminalisering, drugs- en wapenbezit, suïcide gedachten, depressie, obesitas, anorexia en mishandeling. Dit brede spectrum van zorg- en veiligheidsvraagstukken zorgt voor een zeer grote druk op het onderwijspersoneel. Dit terwijl de kerntaak van het onderwijs het lesgeven is. Uiteraard is het belangrijk dat -in het verlengde van de pedagogische rol van een docent- signalen van probleemgedrag herkend kunnen worden, en daar waar dit zorgwekkend is dat zij weten hoe dit gemeld kan worden bij een (interne) zorg coördinator of een (externe) wijkgebonden politieagent met een schooltaak. Docenten kunnen bij signalen gebruik maken van de eerder genoemde «niet pluis tool». Daar staat in waar docenten een melding kunnen doen. Dit zijn de reguliere kanalen. Zoals in de beantwoording van vraag 7 staat heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs al een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd.
Bent u bereid om een landelijke meldcode voor docenten in te voeren, zodat het voor hen duidelijk is waar en hoe zij melding moeten maken van ondermijning op scholen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd. Op dit moment werkt hij aan een meldplicht voor het funderend onderwijs. Dit gebeurt naar het voorbeeld van het bestaande systeem rondom schorsing en verwijdering, die het schoolbestuur heeft richting de Inspectie van het Onderwijs (IvhO). Hierdoor geldt straks ook dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de IvhO. Naast het melden van incidenten omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, zullen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De IvhO bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Vóór de zomer zal de internetconsultatie gestart worden. Hierin zal ook een volledig overzicht staan van alle veiligheidsincidenten die de school moet melden.
Deze meldplicht van de school bij de IvhO heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Naar verwachting zal het hiervoor benodigde wetsvoorstel, eind 2023 aan uw Kamer worden aangeboden, zodat deze per 2025 in werking kan treden. Scholen kunnen, voordat zij straks verplicht zijn dit te doen, nu al een melding maken bij de IvhO van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de IvhO.
In hoeverre worden in het programma Preventie met Gezag ook onderwijsinstellingen betrokken?
In het kader van «Preventie met gezag» wordt in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Hierbij wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek om maatwerk in te zetten. In een aantal gemeenten betekent dit dat er wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig in en om school (VIOS) aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continue kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland.
Het bericht ‘Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Meer geld naar gokreclames in aanloop naar verbod»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Het bericht schetst een beeld van de ontwikkelingen op het gebied van reclames voor online kansspelen sinds het opengaan van de markt in 2021. Daarbij wordt gekeken naar de uitgaven voor deze reclames. De uitgaves van aanbieders van kansspelen aan marketing maken echter niet inzichtelijk wie met die reclames wordt bereikt. Ik vind het belangrijker om te kijken naar aantallen reclames voor risicovolle kansspelen, omdat een grote hoeveelheid ongerichte reclames het risico meebrengt dat kwetsbare groepen hieraan worden blootgesteld. Daarom werk ik ook aan het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Dit verbod treedt uiterlijk op 1 juli 2023 in werking.
Wat zegt het u dat ondanks beloftes van en afspraken met de gokbranche de uitgaven aan gokreclames de afgelopen maanden toch zijn toegenomen? Wat laat dit zien over het vermogen van de gokbranche om tot uniforme zelfregulering over te gaan?
Zoals uit het artikel blijkt, heeft zelfregulering van de brancheorganisaties een belangrijk, maar uiteindelijk beperkt effect op het beperken van reclame. Dit komt doordat niet alle aanbieders voor kansspelen op afstand gebonden zijn aan de zelfregulerende maatregelen. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom er nog buitenreclames te zien zijn. Ik juich de inspanningen van de brancheorganisaties tot zelfregulerende maatregelen toe. Om alle partijen te binden aan de noodzakelijke beperkingen van reclames voor online kansspelen zijn echter verdergaande aanscherpingen nodig in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen.
Deelt u de grote zorgen dat het langer tonen van reclames en het stoppen van meer geld in gokreclames, leidt tot meer blootstelling van jongeren en andere kwetsbare groepen aan gokken? Welk effect denk u dat dit heeft?
De zorgen over het tonen van ongerichte reclames deel ik. Met name jongeren, maar ook andere kwetsbare groepenzijn gevoelig voor werving en reclame. Daarom wordt uiterlijk op 1 juli 2023 ook een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen van kracht.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de kanalisatiedoelstelling van de Wet Kansspelen op afstand?
Het beschermen van kwetsbare groepen is een belangrijk uitgangspunt in het kansspelbeleid. Daarom worden nu maatregelen genomen om deze groepen beter te beschermen. Tegelijkertijd blijft enige mate van reclame nodig om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod, waarbij waarborgen zijn getroffen voor consumentenbescherming, verslavingspreventie en het voorkomen van criminaliteit. Ervaringen in andere landen, zoals Italië, hebben laten zien dat een totaalverbod op reclame leidt tot een toename van spelers bij illegale partijen. Het is wat betreft reclame dus nodig om een balans in te vinden in bescherming van kwetsbare groepen en het belang van kanalisatie richting legaal aanbod. Daarom monitor ik de ontwikkelingen op het gebied van kansspelen op afstand nauwgezet.
Toont dit bericht niet onomstotelijk aan dat we het niet van zelfregulering hebben te verwachten wanneer we de stortvloed aan gokreclames willen beteugelen en dat de goksector de lachende derde is op dit moment?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn aanscherpingen nodig om alle partijen te binden aan de beperkingen op het gebied van reclames. Deze aanscherpingen komen er uiterlijk per 1 juli 2023, met het verbod op ongerichte reclames voor online kansspelen.
Hoe kan het dat onlangs eerdere beloftes van een verbod op 1 januari 2023 (gedaan op 8 juli 2022) of februari/maart 2023 (gedaan op 6 oktober 2022) er nog steeds geen verbod op gokreclames ligt waar de Kamer nu al zo lang in meerderheid op aandringt?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State eind december 2022 moest een aantal punten nader worden uitgewerkt. De Afdeling adviseert onder andere in de toelichting in te gaan op de te verwachten effectiviteit en handhaafbaarheid van het verbod op ongerichte reclame. Zo was ten aanzien van internet-reclame onvoldoende duidelijk wat van de aanbieder van online kansspelen met name bij reclame op internet mag of moet worden verwacht, in hoeverre het onderscheid gericht/ongericht te maken is en hoe in dat verband het verbod zou moeten worden gehandhaafd. In verband daarmee was aanpassing wenselijk van de toelichting en het ontwerpbesluit. Dat vergt zorgvuldigheid, waarbij proportionaliteit en uitvoerbaarheid randvoorwaardelijk zijn. Het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen wordt binnenkort vastgesteld en treedt uiterlijk per 1 juli 2023 in werking.
Is de datum van 1 juli 2023 nu wél een definitieve datum?
Ja.
Wat zegt het u dat ook staatsdeelnemingen Toto en Holland Casino samen nog voor 50 miljoen adverteerden en daarmee in de top 5 van adverteerders staan? Wat is er terechtgekomen van de uitvoering van de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuknummer 28 165, nr. 366) die de regering juist opriep zich hard te maken voor een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino?
De Staatssecretaris van Financiën heeft als aandeelhouder van deze twee staatsdeelnemingen verschillende keren zijn zorgen geuit over de hoeveelheid reclame en opgeroepen tot matiging, ook rondom het WK voetbal voor mannen. Van de staatsdeelnemingen mag immers een voorbeeldrol worden verwacht. Tegelijkertijd is het maken van reclame voor deze deelnemingen wel toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving. Reclame zorgt er immers voor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie.
Wat gaat u nu al doen, nu het verbod steeds langer op zich laat wachten, om de hausse aan gokreclames verder in te dammen?
In het afgelopen jaar heb ik de sector meermaals opgeroepen zich te matigen, in het bijzonder tijdens het WK voetbal voor mannen. De twee brancheorganisaties voor online kansspelen VNLOK en NOGA hebben deze oproep ter harte genomen en hun leden laten bijvoorbeeld geen buitenreclame meer zien. Helaas zijn er ook partijen die geen lid zijn van een brancheorganisatie en die zijn doorgegaan met het vertonen van dergelijke ongerichte reclame. Zoals gezegd zie ik algemeen verbindende regels als enige passende oplossing hiervoor. Hier richt ik mij nu dus op.
Kunt u deze vragen op korte termijn maar in ieder geval uiterlijk voor dinsdag 28 maart 2023 12:00 uur beantwoorden?
Nee, ik heb deze vragen niet binnen de door u gevraagde termijn van twee werkdagen, maar wel op de zo kort mogelijkste termijn beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Gebruik zelfdodingspoeder Middel X stijgt flink na bekendmaking welke stof het bevat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het vermoeden van de toxicoloog van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Bent u bereid om onderzoek te doen om duidelijk te krijgen of inderdaad sprake is van een causaal verband?
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt aan suïcidepreventie. Een causaal verband tussen enerzijds het beschikbaar maken van informatie over Middel X en anderzijds het aantal suïcides in Nederland is niet onomstotelijk vast te stellen. In het licht van voorgaande acht ik nader onderzoek dan ook niet aangewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om een completer beeld te krijgen van het gebruik van Middel X? Wat vindt u van de mogelijkheid om een plicht in stellen voor artsen om (overlijden ten gevolge van het) gebruik van Middel X of vergelijkbare stoffen te melden bij het NVIC?
Verreweg de meeste suïcidepogingen worden nergens geregistreerd. Daardoor is ook niet bekend welke middelen daarbij worden gebruikt. Een meldplicht zou indruisen tegen het medisch beroepsgeheim dat zowel een maatschappelijk belang (waarborging van vrije toegang tot de zorg) als een individueel belang (het recht van de patiënt op bescherming van zijn privacy en het gezondheidsbelang van de individuele patiënt) dient.
Suïcides (fatale pogingen) worden wél geregistreerd, omdat deze altijd worden onderzocht door een forensisch arts (gemeentelijke lijkschouwer). De Wet op de lijkbezorging (Wlb) behelst het wettelijk kader voor verplichte meldingen door de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer bij overlijden. De Wlb voorziet momenteel enkel in meldplichten in verband met de lijkschouw en het afgeven van een verklaring van overlijden (A-verklaring) en in verband met de opgave van de doodsoorzaken aan het CBS ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek (B-verklaring). Het is echter niet verplicht om te vermelden ten gevolge van welke middelen iemand is overleden, waardoor de data hieromtrent naar verwachting incompleet zijn.
Grofweg zijn er twee categorieën overlijdens waarmee forensisch artsen met Middel X te maken kunnen krijgen. Er kunnen (meerdere) aanwijzingen zijn bij de lijkschouw dat de overledene Middel X heeft ingenomen (bijvoorbeeld vermelding in een afscheidsbrief, huisartsendossier, verklaring van betrokkenen, etc). Afhankelijk van de situatie wordt in sommige gevallen besloten het vermoeden van aanwezigheid van Middel X te bevestigen met toxicologisch onderzoek, maar soms is het zo duidelijk dat dat niet nodig is. Een andere categorie overlijdens is wanneer er bij de lijkschouw geen aanwijzingen zijn waaraan iemand overleden is. In dat soort gevallen kan een overlijden door Middel X alleen opgespoord worden door toxicologisch onderzoek. Dat is nu slechts mogelijk in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van de nabestaanden (klinische sectie). Als artsen geen toxicologisch onderzoek kunnen doen bij onverklaard overlijden, zal een verplichte registratie geen goede weergave van de werkelijkheid geven. Op dit moment vind ik een eventuele meldplicht bij het NVIC dan ook niet opportuun.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam naar de achtergrond van de slachtoffers van Middel X?2
De eerste resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht, afhankelijk van de beschikbaarheid van forensisch artsen. Deze artsen vormen een cruciale schakel in het dossieronderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van bovengenoemde berichtgeving, de effectiviteit van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»? In hoeverre lukt het te voorkomen dat chemische stoffen, waarvan bewezen is dat deze oneigenlijk worden gebruikt voor suïcide, ongecontroleerd verkocht worden aan particulieren? Bent u bereid om dit te betrekken bij het aangekondigde gesprek tussen de bij de code betrokken partijen (gepland in eerste kwartaal 2023), dan wel de aangekondigde evaluatie van de code?3
Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was Middel X al beschikbaar door handel tussen consumenten onderling. Omdat er maar weinig van de stof nodig is, kan met relatief beperkte hoeveelheden suïcide gepleegd worden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee suïcides (fatale pogingen) zijn uitgevoerd afkomstig was van één van de ondertekenaars van de code. Uiteraard zal dit ter sprake komen tijdens de volgende bijeenkomst van de codepartners, gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de code vindt eind 2023 plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle strafrechtelijke onderzoeken die op dit moment lopen tegen (personen die betrokken zijn bij) de Coöperatie Laatste Wil? Wat is de stand van zaken van deze onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die betrokken zijn of waren bij de Coöperatie Laatste Wil. Het OM heeft deze zaken overgedragen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan – op verzoek van het OM of de tien verdachten – nog nader onderzoek doen. Het is nog niet te zeggen wanneer deze zaken voor de rechter komen.
Deelt u de mening dat er inmiddels voldoende aanleiding is om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek de Coöperatie Laatste Wil te verbieden en te ontbinden?
De beslissing om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden is aan de rechter. Het OM kan daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank. Of er in dit specifieke geval voldoende aanleiding is om een dergelijk verzoek te doen, is ter beoordeling van het OM.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
De beeldvorming van leven met Down Syndroom |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Nico Drost (CU), Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP), Hilde Palland (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Geschokte reacties om gedeelte in biologieboek over downsyndroom» en «Uitgeverij Noordhoff schrapt artikel over downsyndroom»?1, 2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat ouders en kinderen met Downsyndroom zich gekwetst voelen door deze passage, hoewel de betreffende passage niet wordt opgenomen in het lesmateriaal en ouders daar opgelucht over zijn?
Ja, ik kan me voorstellen dat mensen zich gekwetst voelen door deze passage.
Uitgeverij Noordhoff heeft aangegeven dat zij de passage inmiddels heeft ingetrokken en Noordhoff heeft excuses aangeboden. Overigens ging het in deze zaak niet om een passage in lesmateriaal, maar om een inleiding op een toetsvraag waar leerlingen op moesten reflecteren.
Hoe verhouden zich dergelijke gedeeltes tot artikel 1 van de Grondwet, waarin de gelijke behandeling van mensen met een handicap binnenkort zelfs expliciet verankerd wordt? Vindt u het verenigbaar met de kernwaarden van de democratische rechtsstaat als zulke opvattingen over mensen met een handicap in het onderwijs onweersproken blijven?
Mensen met het syndroom van Down hebben een volwaardige positie in onze maatschappij. De betreffende passage was, zo stelt uitgeverij Noordhoff in de artikelen, bedoeld om leerlingen te leren informatie te interpreteren en te beredeneren. Daarbij is het van groot belang onderwerpen te kunnen behandelen waarover verschillend wordt gedacht. Een uitgever mag er dus ook voor kiezen een dergelijke passage te gebruiken in een vraag. Uitgevers zijn zelf verantwoordelijk voor het lesmateriaal dat ze ontwikkelen. De opvatting van de arts in de betreffende passage weerspiegelt dus niet de opvatting van de uitgever. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze en inzet van lesmateriaal.
Scholen hebben tegelijkertijd wel altijd de verplichting actief de basiswaarden van de democratische rechtstaat te bevorderen. Dat betekent dat een docent ook altijd moet vertellen dat het recht op gelijke behandeling een grondrecht is. En in de praktijk dient lesmateriaal – van welke aard dan ook – altijd binnen de context van de specifieke les ingezet te worden.
Op welke wijze wordt het gesprek met leerlingen in de klas op basis van deze passage in een veilige sfeer gevoerd over passend en inclusief onderwijs en een inclusieve samenleving, bedenkend dat leerlingen zelf of hun broertje of zusje het Downsyndroom kunnen hebben? Op welke manier krijgt de brede reikwijdte van het recht op leven uit artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hierin een plek?
Scholen in het funderend onderwijs hebben de wettelijke opdracht om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat actief te bevorderen. Dat heeft onder andere betrekking op het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van verdraagzaamheid, ook ten aanzien van personen met een handicap. Het recht op leven, zoals dat in het EVRM is verankerd, kan via deze basiswaarden aan bod komen in het onderwijs. Daarnaast hebben scholen de plicht om zorg te dragen voor een vrij en veilig schoolklimaat. Dat heeft betrekking op iedere leerling, ongeacht eventuele beperking. Daarnaast hebben scholen de opdracht leerlingen kritisch te leren denken, reflecteren en handelen. Daar mogen ook «schurende» opvattingen bij gebruikt worden.
Op welke manier verhoudt een dergelijke kwetsende passage in lesmateriaal zich tot de waarde van een inclusieve samenleving waar scholieren in onderwezen worden? Doet een dergelijke passage voldoende recht aan de overkoepelende waarde van de menselijke waardigheid die het uitgangspunt vormt van de wettelijke burgerschapsopdracht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat jongeren samen opgroeien, samen leren en met respect en tolerantie met elkaar omgaan. Om zo te ervaren dat iedereen anders is en anders denkt, en dat iedereen gelijkwaardig is en dus ook zo behandeld moet worden. Dat hoopt dit kabinet middels inclusief onderwijs te stimuleren. Zo draagt inclusief onderwijs bij aan gelijkwaardige behandeling en gelijkwaardige deelname aan de samenleving.
Daarbij moeten scholen, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, er te allen tijde voor zorgen dat leerlingen zich vrij en veilig kunnen voelen en dat ze de basiswaarden van de democratische rechtstaat actief bevorderen. De drie basiswaarden van de rechtstaat vormen de basis voor een veilige schoolcultuur. Daarnaast mogen scholen op basis van een eigen levensovertuiging invulling geven aan het onderwijs, zolang dat niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtstaat en geen andere wetten op het gebied van non-discriminatie overtreedt.
Zoals in vraag 2 gezegd heeft uitgeverij Noordhoff aangegeven dat zij de passage inmiddels heeft ingetrokken en Noordhoff heeft excuses aangeboden. Overigens ging het in deze zaak niet om een passage in lesmateriaal, maar om een inleiding op een toets vraag waar leerlingen op moesten reflecteren.
Wat is de visie van het kabinet op de plek en waarde van kinderen met Downsyndroom of andere verstandelijke beperkingen? Welke beleidsinzet pleegt u om deze visie te realiseren?
Alle mensen met een beperking hebben recht op gelijke behandeling en gelijkwaardig meedoen (VN-verdrag voor de rechten van personen met een Handicap). Dit geldt ook voor kinderen met het downsyndroom of een andere verstandelijke beperking: zij hebben recht om op gelijke voet mee te kunnen doen met andere kinderen. Deze visie is en wordt vertaald in wet- en regelgeving (waaronder de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)) en programma’s zoals Volwaardig Leven (2019–2021) en diens opvolger de Toekomstagenda Gehandicaptenzorg en het programma Zorg voor de Jeugd (2018–2021).
Gelijkwaardig meedoen gaat niet alleen over de (toegang tot) zorg- en ondersteuning maar juist over alle levensdomeinen die van belang zijn voor kinderen en volwassenen met een beperking. Van (passend) onderwijs tot werkgelegenheid en van toegankelijke recreatieve en sportieve voorzieningen tot vervoer. Op al deze thema’s werkt het kabinet samen met alle betrokken partijen om bovenstaande visie te verwezenlijken.
Welke inzet pleegt u om ouders met een ongunstige testuitslag goed te laten begeleiden in het nemen van een geïnformeerde keuze over de continuering van de zwangerschap?
Alle zwangere vrouwen in Nederland die geïnformeerd willen worden over prenatale screening krijgen een waardevrij counselingsgesprek met een speciaal hiervoor opgeleide verloskundig zorgverlener aangeboden. In dit gesprek worden vrouwen geïnformeerd over prenatale screening waarbij er ook aandacht is voor mogelijke uitslagen van de prenatale screening en voor het leven met een kind met één van de aandoeningen (down-, edwards-, patausyndroom). Deze counseling valt onder de prenatale screening en gaat over alle onderdelen van de prenatale screening (NIPT, 13- en 20-wekenecho). Bij een ongunstige testuitslag informeert de zorgverlener de zwangere en verwijst de zwangere door voor een gesprek in een Centrum voor Prenatale Diagnostiek (PND-centrum), waar eventueel vervolgdiagnostiek kan plaatsvinden om de ongunstige testuitslag te bevestigen. Op dat moment valt de begeleiding van de zwangere onder de zorgverzekeringswet. Als het vervolgonderzoek aangeeft dat sprake is van een aandoening of een lichamelijke afwijking (in het geval van een echo) bij het kind dan krijgt de zwangere een uitgebreid gesprek met bijvoorbeeld een gynaecoloog, een klinisch geneticus of een kinderarts. In dat gesprek wordt onder meer verteld over de aandoening of afwijking van het kind en wat dit betekent, wat de verwachte kwaliteit van leven is met deze afwijking, welke behandelmogelijkheden er zijn, hoe oud het kind kan worden en welke beslissingen de zwangere kan nemen. Aanvullend kan de zwangere ervoor kiezen om bijvoorbeeld met de huisarts, maatschappelijk werker of patiëntenorganisaties te praten. Sommige mensen waarvan het kind mogelijk het downsyndroom heeft, hebben behoefte aan meer informatie. Zij kunnen worden verwezen naar de down poli. Daar werken artsen die alleen kinderen met het downsyndroom zien. Deze artsen hebben naast oog voor de medische kant van het downsyndroom ook aandacht voor bijvoorbeeld de psychosociale problematiek die bij deze kinderen kan voorkomen. Het is dus (mede) afhankelijk van de informatiebehoefte van ouders met wie zij contact hebben.
Welke vorderingen maakt de programmacommissie van het RIVM ten behoeve van het reguliere programma prenatale screening om verloskundigen en gynaecologen beter op te leiden in de te geven voorlichting over het Downsyndroom?
Het doel van het prenatale counselingsgesprek is de zwangere (en haar partner) te begeleiden om een weloverwogen geïnformeerde beslissing te nemen over het wel of niet laten uitvoeren van prenatale screening. De counselor begeleidt een zwangere zodat zij de informatie, inclusief de mogelijke uitslagen, begrijpt en kan wegen. Hierbij wordt aangesloten wat de zwangere al weet of nog wil weten. De counselor zal onder meer vertellen over de aandoeningen waar prenatale screening zich op richt. In het geval van de NIPT gaat dit over down-, edwards- en patausyndroom en eventuele nevenbevindingen. De counseling is in deze fase dus niet alleen gericht op het downsyndroom maar heeft een bredere insteek, namelijk het geven van die informatie die de zwangere in staat stelt een weloverwogen keuze te maken om wel of niet deel te nemen aan prenatale screening. Mocht de zwangere meer voorlichting willen krijgen over het downsyndroom dan zal de counselor de zwangere in contact brengen met de juiste persoon en/of organisatie die deze voorlichting kan geven.
Het klopt dat in de aanloop naar 1 april 2023, de datum waarop de NIPT onderdeel is van het reguliere programma prenatale screening, onder regie van het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek gewerkt is aan de scholing voor counselors. Zo is bijvoorbeeld de e-learning vernieuwd. In deze vernieuwde e-learning staan de bekwaamheden van counselors centraal. Dit om de zwangere goed te kunnen begeleiden bij het maken van een geïnformeerde keuze. De e-learning biedt naast gesprekstechnieken ook feitenkennis over de onderzoeken, aandoeningen en juridische kaders. Counselors prenatale screening zijn verplicht deze e-learning te volgen.
In het geval de zwangere een afwijkende testuitslag krijgt, is de counseling aan zorgpartijen en kan de zwangere terecht bij een PND-centrum waar de vervolgdiagnostiek plaatsvindt. Daarnaast kan de zwangere terecht bij een maatschappelijk werker, psycholoog en patiëntenorganisaties, maar bijvoorbeeld ook bij de down poli. Deze counseling is echter geen onderdeel meer van het landelijke programma prenatale screening, onder regie van het RIVM. Zie ook mijn antwoord bij vraag 7. Een goede ondersteuning van zwangeren en hun partners bij een afwijkende uitslag vind ik belangrijk. Ook dat zij hierbij de weg kunnen vinden naar onder meer patiëntenorganisaties als de zwangere daar behoefte aan heeft. Daarom heb ik in het kader van de begrotingsbehandeling 2023 (Kamerstuk 36 200-XVI) toegezegd het gesprek met ouderverenigingen te zullen voeren over de begeleiding van zwangeren en hun partners bij een afwijkende uitslag en eventuele knelpunten daaromtrent. Deze gesprekken vinden op korte termijn plaats.
Bent u van plan om te evalueren wat de invloed is van de wijziging van bekostiging van de prenatale screening die per 1 april 2023 ingaat op zwangerschapsafbrekingen en op geboortes van kinderen met het Downsyndroom? Zo nee, waarom niet?
Ik sta altijd open voor maatschappelijke signalen naar aanleiding van bekostigingswijzigingen, maar een onderzoek ligt niet voor de hand. Voorop staat dat iedereen in deze maatschappij welkom is en dat iedere zwangere de vrijheid heeft, na een afwijkende uitslag van prenatale screening, ervoor te kiezen een kind met ziekte of een syndroom ter wereld te laten komen. Dit is een keuze op basis van persoonlijke overwegingen die per individu heel verschillend kunnen zijn. Daar komt bij dat, onder meer vanwege privacyoverwegingen, het niet is aangewezen om in de registratie de beweegredenen van een zwangerschapsafbreking op te nemen.
Op welke manier zet u zich ervoor in dat ouders en kinderen met het syndroom van Down volledig en volwaardig mee kunnen doen aan de samenleving? Welke financiële, administratieve en praktische drempels die zij ervaren in bijvoorbeeld het aanvragen van zorg, hulpmiddelen, het combineren van zorg en werk kunt u beslechten?
Zoals onder vraag 6 omschreven, wordt de visie van het kabinet vertaald in wet- en regelgeving en diverse programma’s. Voorbeeld van een concrete actie is het experiment onderwijszorgarrangementen (start januari 2023), waarin ruimte wordt geboden om meer maatwerk te kunnen bieden aan kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte op het gebied van onderwijs en zorg. Een ander voorbeeld is de subsidie aan Stichting Werk en Mantelzorg. Deze stichting helpt werkgevers om in de organisatie of het bedrijf rekening met mantelzorgers te houden, zodat zij de combinatie werk en zorg beter kunnen volhouden.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.
Het uitgesteld betalen bij het online afrekenen van alcoholische dranken |
|
Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van experts als het gaat om webshops die «uitgesteld betalen» aanbieden bij de online verkoop van alcohol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze zorgen.
Deelt u de mening dat verkopers van verslavende producten zoals alcohol een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te helpen voorkomen dat mensen deze producten overmatig gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Alcohol is geen «normaal product» en de verkoop ervan brengt een verantwoordelijkheid met zich mee om overmatig en problematisch alcoholgebruik te voorkomen.
Deelt u de zorg dat de mogelijkheid van uitgesteld betalen overmatig alcoholgebruik aanmoedigt, onder andere doordat het uitstellen van de betaling aanmoedigt dat consumenten meer alcohol bestellen dan zij hadden bedacht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen dat deze betaalmethode (kwetsbare) doelgroepen kan aanmoedigen om meer alcohol te bestellen en zo de kans op alcoholgebruik en alcohol gerelateerde schade kan vergroten. Dit geldt in het bijzonder voor Buy Now, Pay Later (BNPL) betaaldiensten, omdat deze bijzonder laagdrempelig in gebruik zijn.
Hoe kan het dat de Alcoholwet op het gebied van prijsacties en hoge kortingen allerlei beperkingen oplegt aan de verkoop van alcoholische dranken, maar dat online krediet daar tussendoor glipt?
Het is niet zo dat de Alcoholwet niet van toepassing is wanneer een consument kiest om achteraf te betalen. Ook dan geldt o.a. het verbod op bepaalde prijsacties en hoge kortingen. Consumenten kunnen hun online aankopen steeds vaker afrekenen via een BNPL-betaaldienst. Dit is een relatief nieuw, snelgroeiend fenomeen waarvan de risico’s steeds duidelijker zichtbaar worden.2 Recent zien we dat online slijterijen steeds vaker de consument de keuze geven om te betalen via een BNPL-betaaldienst. Bij het opstellen van de Alcoholwet is dit onderwerp niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Welke alternatieven hebben webshops volgens u om klanten de mogelijkheid te bieden om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te laten voldoen, als er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van zogenaamde «buy now pay later»-apps?
Consumenten hebben geen recht om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te betalen. Er bestaat dus niet zoiets als een recht op achteraf betalen. Wel is het zo dat bij een (online) aankoop de verkoper de consument tot vooruitbetaling van maximaal 50 procent van de koopprijs kan verplichten.3 De betaling moet in beginsel geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Enkele (web)winkels met eigen vervoer van de gekochte artikelen bieden consumenten de mogelijkheid om te betalen op het moment van de bezorging aan huis. Achteraf betalen is een andere manier om invulling te geven aan het recht van consumenten om niet het hele bedrag vooruit te hoeven betalen, waar in de praktijk veel webshops voor kiezen. Alternatieven voor achteraf betalen via een BNPL-betaaldienst zijn: het bedrag zelf overmaken, betalen met een creditcard, betaling via een stichting derdengelden, de digitale eenmalige incassomachtiging en de digitale acceptgiro.
Bent u bereid om met online slijterijen in gesprek te gaan met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te stoppen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Van een aantal slijterijen heb ik al signalen gekregen dat ze gaan kijken naar andere mogelijkheden om binnen het wettelijke kader geen gebruik meer te maken van de BNPL-betaaldiensten. Ik ben bereid dit ook bij andere partijen onder de aandacht te brengen.
Bent u bereid met regelgeving te komen met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te verbieden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 schrijf, heb ik reeds signalen ontvangen dat een aantal slijterijen al overwegen te stoppen met BNPL-betaaldiensten. Als slijterijen niet stoppen, dan ben ik bereid om wettelijke maatregelen te onderzoeken en hierover in gesprek te gaan met mijn collega’s binnen het kabinet.
Kunt u zich inspannen deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over leefstijlpreventie op 8 december a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking 'Middel X'’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Maarten Hijink (SP), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Harry Bevers (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Liane den Haan (GOUD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie wil tien mensen vervolgen voor verstrekking «Middel X»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over eerdere berichten omtrent Coöperatie Laatste Wil (CLW) waarin u aangaf de overtuiging te delen dat de overheid is geroepen om kwetsbare mensen te beschermen?2
Ja.
Welke reflectie heeft u in dat licht op het bericht dat leden van CLW bijeenkomsten hielden waar omheen Middel X werd verstrekt en dat twee leden daadwerkelijk worden verdacht van verstrekken van het middel?
Zoals aangegeven in antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst deel ik de overtuiging dat de overheid geroepen is om mensen in een kwetsbare positie te beschermen. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft dan ook strafrechtelijk onderzoek gedaan nadat de strafrechtelijke verdenking is ontstaan dat rondom de zogenaamde huiskamerbijeenkomsten het Middel X werd verstrekt. Het OM heeft bekend gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die hierbij betrokken zouden zijn. Voordat die beslissing definitief wordt genomen, worden door de rechter-commissaris met het oog op de opsporing, mogelijk aanvullende onderzoekshandelingen verricht. Ik wil niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het overleg met de industrie over aanpassing van de afspraken aangaande de verkoop van middel X? Vindt u dat daarmee voldoende veiligheid wordt geboden?
De op 26 juni 2019 ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de zogenaamde Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren.
Sinds het ondertekenen van de code zijn de deelnemers verschillende keren bij elkaar geweest. Daarbij is steeds gebleken dat naast de al bekende stoffen geen andere nieuwe stoffen op grote schaal gebruikt worden. Mede daarom is tijdens de bijeenkomst in december 2021 besloten dat het Ministerie van VWS in 2022 bilateraal contact zou onderhouden met de bij de code betrokken partijen. Ook uit deze contacten zijn geen nieuwe signalen gekomen die aanleiding zouden kunnen geven tot aanpassing of verdere aanscherping van de eerder gemaakte afspraken. Het streven is dat betrokken partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen. Daarnaast wordt de code in 2023 geëvalueerd.
Ik ben mij ervan bewust dat de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren en daarmee een drempel op te werpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren niet kunnen voorkomen dat mensen met suïcidale gedachten worstelen. Dit beleid staat dan ook niet op zichzelf en deze inzet moet in samenhang worden gezien met de inzet van VWS op het gebied van suïcidepreventie.
Welke aanvullende mogelijkheden heeft u inmiddels verkend na de antwoorden die u gaf op schriftelijke vragen van de leden Thielen (VVD) en Van Wijngaarden (VVD) en ziet u in het licht van de huidige ontwikkelingen niet alsnog mogelijkheid om het gebruik van deze stoffen voor gebruik bij suïcide te verbieden?3
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen:5 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,6 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,7 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,8 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers,9 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.10
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, ziet mijn ambtgenoot van VWS ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren.
In antwoord op de vragen van Kamerleden Tielen en Van Wijngaarden heeft mijn ambtsgenoot van VWS aangegeven dat het Ministerie van VWS in gesprek blijft met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. Zoals bij vraag 4 is aangegeven heeft het Ministerie van VWS de afgelopen periode dan ook bilateraal overleg gevoerd met betrokken partijen en is het streven dat partijen in het eerste kwartaal van 2023 opnieuw bijeen zullen komen.
Daarnaast zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand het middel in huis heeft.
Bent u bereid over te gaan tot een onderzoek naar de achtergrond van slachtoffers van middel X, zeker ook in het licht van de reeds bekende verhalen van jonge slachtoffers met psychische nood en/of een lichtverstandelijke beperking en de zorg die de overheid hen wenst te bieden?4
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Artsen zijn echter niet verplicht tot consultatie. Het NVIC registreert het aantal bij hen bekende zelfmoordpogingen met chemische stoffen en gevallen met fatale afloop per leeftijdscategorie. Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m begin november 2022 zijn onder jongeren tot en met 29 jaar negentien gevallen bekend bij het NVIC. Het NVIC heeft geen aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers.
Bij 113 Zelfmoordpreventie is op dit moment niet méér bekend over de slachtoffers van Middel X dan de cijfers die het NVIC hierover geeft. 113 Zelfmoordpreventie gaat er echter vanuit dat de cijfers van het NVIC zeer waarschijnlijk een onderschatting zijn, omdat veel casussen waarbij de arts weet hoe te handelen of waarbij geen behandeling meer mogelijk is, waarschijnlijk niet gemeld worden bij het NVIC. Om in beeld te krijgen hoeveel mensen jaarlijks overlijden door inname van Middel X, hebben 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam samen een onderzoek geïnitieerd. Door middel van dossieronderzoek worden kenmerken van alle gevallen van overlijden na inname van Middel X zoals bekend bij forensisch artsen geanonimiseerd in kaart gebracht. Het gaat dan om kenmerken als leeftijd en geslacht van de slachtoffers. Daarnaast wordt gekeken of het lijkschouwverslag informatie bevat over psychiatrische voorgeschiedenis en terminale ziekte van de slachtoffers. In hoeverre dergelijke informatie inderdaad in het lijkschouwverslag te vinden zal zijn, zal duidelijk zijn op het moment dat het onderzoek is afgerond. De resultaten van dit onderzoek worden in 2023 verwacht.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra hulp en voorlichting noodzakelijk is, bijvoorbeeld via stichting 113, om te voorkomen dat er alsnog meer slachtoffers vallen? Welke hulp wordt er aan familie geboden?
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, zal op korte termijn feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar komen op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Daar zal tevens worden verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie.
113 Zelfmoordpreventie heeft in 2021–2022 onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan hulp/zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Belangrijke conclusies van het onderzoek zijn a) de meerderheid van de nabestaanden heeft in de periode direct na overlijden hulp of steun gemist; b) bijna de helft van de nabestaanden ervoer problemen in de periode na de uitvaart, met name bij de terugkeer naar werk/school; c) de meerderheid van de nabestaanden geeft aan dat zij begeleiding/hulp na zelfdoding erg zinvol zouden vinden, met name in de vorm van een overzicht van alle ondersteuningsbronnen (83%), en in de vorm van een vaste begeleider voor zowel praktische als emotionele problemen in het eerste jaar na de zelfdoding (72%). Naar aanleiding van dit onderzoek is een brochure gemaakt voor nabestaanden van zelfdoding, waarin overzichtelijk wordt weergegeven waar nabestaanden terecht kunnen voor ondersteuning. De brochure wordt digitaal en gedrukt verspreid in samenwerking met partners in het veld. Daarnaast zijn in de derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie middelen gereserveerd ter verbetering van de zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden.
Deelt u het diep onbevredigende gevoel dat aan eerdere onderzoeken naar CLW en haar leden geen strafrechtelijk gevolg kon worden gegeven omdat weliswaar sprake leek te zijn van het verschaffen van middelen voor zelfdoding, maar nog geen casus bekend was waar zelfdoding volgde, en dat het erop lijkt dat pas tot vervolging kon worden overgaan na het daadwerkelijk overlijden van jonge mensen als gevolg van gebruik van middel X? Zo ja, welke gevolgen moet dat volgens u hebben?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar een tiental personen gelieerd aan CLW nog loopt kan ik geen uitspraken doen over deze individuele strafzaak en over het gevoel dat ik daarbij heb. Zolang de strafzaak loopt past het mij evenmin om een oordeel te geven over het huidige wettelijke kader. Dit neemt niet weg dat de strafzaak, na afloop daarvan, aanleiding kan geven om dit kader onder de loep te nemen.
In vervolg op vraag 7, welke mogelijkheden zou de overheid hebben om meer preventief op te treden, zowel publiek-, privaat- als strafrechtelijk? Met welke wettelijke grondslag?
In het licht van het antwoord op vraag 5 blijft het beleid van het Ministerie van VWS gericht op de maatregelen die zijn getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. Daarmee wordt een drempel opgeworpen voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren. Het is wetenschappelijk bewezen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is.12 Daarnaast wordt door VWS met de landelijke agenda suïcidepreventie, samen met partners binnen en buiten de zorg, gewerkt aan het verminderen van suïcidepogingen en suïcides.
Ten aanzien van de preventieve werking van het strafrecht merk ik het volgende op. Door een vervolging in te stellen draagt het OM onder meer bij aan de preventieve werking die is beoogd met het strafbaar stellen van bepaalde gedragingen. Met de vervolging van een verdachte wordt tot uitdrukking gebracht dat een bepaalde gedraging niet door de beugel kan en dat de verdachte daarover verantwoording moet afleggen bij de strafrechter.
Bent u bereid te onderzoeken of artikel 294 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht aangevuld kan worden zodat op een eerder moment vervolging mogelijk is indien in beroepsmatig, georganiseerd kader een gewoonte wordt gemaakt van het behulpzaam zijn bij – of het verschaffen van middelen tot – zelfdoding?
Voor zover u met het begrip «georganiseerd kader» het samenwerkingsverband van twee of meer personen bedoelt, wijs ik erop dat de deelname aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, al strafbaar is gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat de misdrijven nog niet gepleegd hoeven te zijn. Evenmin hoeft het te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Uitbreiding van de strafbaarstelling in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht lijkt op dit punt dan ook overbodig te zijn. Voor zover u doelt op het enkele individu dat beroepsmatig anderen behulpzaam is bij hulp bij zelfdoding of daartoe de middelen verschaft verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: ‘Pa of ma soms pooier eigen kind’’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Centrum tegen Kinderhandel slaat alarm: «Pa of ma soms pooier eigen kind»»?1 Bent u bekend met het rapport «Onzichtbare slachtoffers van mensenhandel in 2021» van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)?2
Ja.
Hoe duidt u dat de cijfers van het CKM laten zien dat het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting stijgt, maar slachtoffers ook steeds jonger zijn (één op de vijf < 15 jaar)?
Om deze vragen te beantwoorden, is het belangrijk om naast de cijfers van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna CKM), ook naar de cijfers van CoMensha en het WODC te kijken. Er bestaat namelijk een afwijking tussen het aantal slachtoffers van mensenhandel dat via de officiële registraties in beeld komt en het aantal slachtoffers dat zich naar schatting daadwerkelijk in Nederland bevindt. Uit de Slachtoffermonitor Mensenhandel van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) blijkt dat in de periode 2016 tot en met 2020, kijkend naar Nederlandse slachtoffers, 927 vermoedelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in beeld kwamen. In diezelfde periode kwamen 135 vermoedelijke Nederlandse slachtoffers van criminele uitbuiting in beeld.3 Deze cijfers zijn gebaseerd op de vermoedelijke slachtoffers die bij CoMensha worden geregistreerd.4
Het geschatte aantal slachtoffers van mensenhandel ligt hoger dan het aantal dat wordt geregistreerd. Zo schatte het WODC dat in de periode 2016 tot en met 2019 in Nederland jaarlijks circa 5.000 personen slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.5 Uit de meest recent gepubliceerde jaarcijfers van CoMensha blijkt dat in 2021 in Nederland 791 vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel in beeld kwamen.6 Dat is een daling ten opzichte van de jaren ervoor. In 2020 werden 1.013 slachtoffers bij CoMensha aangemeld. In 2019 waren dit er nog 1.372. De Nationaal Rapporteur en het CKM hebben eerder aangegeven dat vooral Nederlandse minderjarige slachtoffers steeds meer buiten beeld lijken te blijven.
Bij de Chat met Fier is het aantal meldingen van mensenhandel juist gestegen. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 zijn 314 unieke bezoekers met een hulpvraag rondom mensenhandel in beeld gekomen van de Chat met Fier.7 In 2019 en 2020 kwamen in totaal respectievelijk 295 en 283 unieke bezoekers op Chat met Fier om te praten over een situatie van mensenhandel. Het gaat hierbij om slachtoffers die zelf aangeven dat zij door iemand worden gedwongen om seks te hebben met anderen of tot het plegen van strafbare feiten (285 personen). Tevens kan het gaan om bezoekers die zich zorgen maken dat iemand uit hun omgeving hiertoe wordt gedwongen (29 personen). Van de unieke bezoekers was meer dan de helft meerderjarig (60%) en de overige minderjarig (40%). De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers was 21 jaar. Uit het rapport wordt niet duidelijk waarom slachtoffers die zich bij de Chat melden steeds jonger zijn.
Dat slachtoffers de chat weten te vinden is een goede ontwikkeling. Zoals het rapport van het CKM ook stelt: veel slachtoffers die op de chat komen zijn kinderen die nog niet bekend zijn bij hulpverlening of de politie. Het is van groot belang om meer zicht te krijgen op deze jonge slachtoffers van uitbuiting. Het beter in beeld krijgen van deze groep wordt dan ook één van de prioriteiten in de herijkte aanpak van mensenhandel in deze kabinetsperiode. In het coalitieakkoord is bepaald dat het Programma Samen tegen Mensenhandel wordt voortgezet, en dat hier jaarlijks 2 miljoen euro voor beschikbaar wordt gesteld. Momenteel wordt er gewerkt aan een herijking van dit programma, tezamen met een veelvoud aan ketenpartners, partijen uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokkenen. Uw Kamer wordt hier einde jaar over geïnformeerd.
Welke verklaring(en) heeft u hiervoor? Komen de cijfers en ontwikkelingen van het CKM overeen met de signalen die u zelf heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat één op de zes kinderen dat slachtoffer is van mensenhandel door de eigen ouders wordt uitgebuit en deze groep kinderen niet in beeld is bij hulpinstanties?
Het signaal dat kinderen door hun eigen ouders worden uitgebuit, is zeer verontrustend. Slachtoffer worden van een van de ergste misdrijven die we kennen vanuit een setting waarin je je als kind het meest veilig zou moeten voelen, is ronduit verschrikkelijk.
Wat vindt u van de aanbevelingen die het CKM doet, zoals het investeren in specifieke kennis over kwetsbare groepen, het versterken van de rol van anonieme online hulpverlening en het investeren in onderzoek naar seksuele uitbuiting door ouders?
Op 8 november jl. heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een beleidsreactie gegeven op het rapport en de aanbevelingen van het CKM.8 Ter beantwoording van deze vragen verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Bent u bereid de aanbevelingen van het CKM over te nemen, zodat bijvoorbeeld laagdrempelige, online hulpverlening structureel onderdeel wordt van de aanpak van mensenhandel? Indien ja, op welke termijn? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u toezeggen zo spoedig mogelijk met het CKM in gesprek te gaan over het onderzoek en de aanbevelingen?
De bevindingen van het CKM baren mij zorgen. Het gaat hier om de situatie waarin uitbuiting plaatsvindt in een setting waarin kinderen zich juist het meest beschermd moeten voelen. De laatste jaren zijn enkele zaken voor de rechter geweest waarin een ouder is veroordeeld voor de uitbuiting van een eigen kind. Over de aard en omvang van deze problematiek is nog niet veel bekend, zeker in gevallen waarin het gaat om seksuele uitbuiting. De cijfers van het CKM,
die gaan over bijna één op de zes unieke chatgebruikers die hun eigen ouder(s) identificeert als dader van seksuele uitbuiting, worden niet in deze mate herkend bij de hulpverlening en opsporingsdiensten.
Ik zal met het CKM/Fier en andere betrokken ketenpartners, zoals andere slachtofferpartijen, politie en OM, in gesprek gaan over de onderzoeksresultaten om elkaars informatie nader te duiden en samen tot passende vervolgstappen te komen. Hierbij zal ook verkend worden of nader onderzoek nodig en mogelijk is en zo ja, in welke vorm. Uw Kamer zal ik daarover informeren.
Welke aanvullende maatregelen kunt u ondertussen nemen om de aller kwetsbaarste groepen – die zich in uiterst onveilige situaties bevinden en in acuut gevaar verkeren – beter in kaart te brengen, zodat hulpverleners sneller in actie kunnen komen? Zijn hier nog lessen te leren uit het buitenland? Hoe staat het in dit kader met de uitwerking van de motie-Kuik/Van der Graaf over het in beeld krijgen van de minst zichtbare slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 50?
Voor het beter in beeld krijgen van de meest kwetsbare slachtoffers is signalering door professionals van groot belang. Via verschillende maatregelen wordt ingezet op het vergroten van bewustwording over mensenhandel bij (medische) professionals, het versterken van signalering en bieden van handelingsperspectief. Zo hebben CoMensha en Fairwork via trainingen, Webinars en ontwikkeling van een toolkit de signalerende rol van Veilig Thuis medewerkers, huisartsen en gemeenteambtenaren vergroot. Elke Veilig Thuis organisatie heeft inmiddels een aandachtfunctionaris mensenhandel.
De motie Kuik/Van der Graaf heeft opvolging gekregen in een onderzoek naar laagdrempelige hulpdiensten dat wordt uitgevoerd in opdracht van JenV en VWS.
Dit onderzoek wordt eind dit jaar opgeleverd en zal inzicht geven in de mate waarin het huidige aanbod van laagdrempelige hulpdiensten aansluit op de behoeften van slachtoffers. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de resultaten hiervan.
Ten slotte zal het beter in beeld krijgen van jonge, kwetsbare slachtoffers van mensenhandel vanaf 2023 worden meegenomen in de totstandkoming van de herijking van het programma Samen tegen mensenhandel. Op deze manier wordt interdepartementale coördinatie, capaciteit en aansluiting bij reeds bestaande initiatieven gewaarborgd. Hiernaast verzekert het programma een meerjarenstrategie en aanhoudende prioriteit op kwetsbare jongeren. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de herijking van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Zie nader het antwoord op vraag 9 over welke maatregelen door politie zijn genomen om intensief samen te werken met de diverse ketenpartners om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken.
Hoe kan de politie volgens u effectiever en doelgerichter zoeken naar slachtoffers van mensenhandel waarbij ouders betrokken zijn?
De politie is voor de aanpak van mensenhandel voor een belangrijk deel afhankelijk van de signalen die zij hierover ontvangt vanuit de samenleving. De politie werkt daarom intensief samen met de diverse ketenpartners, zoals zorgcoördinatoren, Veilig Thuis en jeugdinstellingen. Er zijn diverse overlegvormen en casustafels ingericht om signalen van uitbuiting inzichtelijk te maken en op te pakken. Het beeld dat bij een groot gedeelte van slachtoffers van uitbuiting één of beide ouders dader is, wordt zowel door de politie als de (zorg)partners niet herkend. Dit komt niet overeen met de onderzoeksresultaten van het CKM, waarbij een aanzienlijk aantal slachtoffers aangeeft door hun ouders te worden uitgebuit. Voor politie is het van belang dat deze meldingen gedeeld kunnen worden. Tussen politie, zorgcoördinatie en het CKM/Chat met Fier zijn inmiddels werkafspraken gemaakt over het delen van de signalen, via de zorgcoördinator of de politie (in acute situaties). De werkafspraken hebben tot nu toe nog niet vaak geleid tot het delen van informatie. De politie zet daarnaast ook in op het actief zoeken naar online signalen van mensenhandel, waarbij de politie het aanbod van seksuele handelingen die tegen betaling worden aangeboden monitort.
Welke mogelijkheden zijn er om het strafrechtelijke proces richting daders te verbeteren? Welke informatie is bekend over de meldings- en aangiftebereidheid en hoe vaak het tot een veroordeling komt?
De politie en andere partners gebruiken de opgedane inzichten uit het CKM onderzoeksrapport «Daders van binnenlandse seksuele uitbuiting» om van te leren, onder andere ten behoeve van de opsporing.9
Uit de Dadermonitor Mensenhandel 2015–2019 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat 3.420 incidenten van mensenhandel bij de politie zijn geregistreerd in de periode van 2015–2019.10 In diezelfde onderzochte periode zijn in totaal 954 opsporingsonderzoeken gestart. Vervolgens zijn 900 zaken bij het OM ingeschreven in de periode 2015–2019. In de periode 2015–2019 heeft de rechter in eerste aanleg 721 mensenhandelzaken afgedaan.11 Hiervan zijn 521 zaken geëindigd in een veroordeling.12 In totaal zijn in deze periode 162 zaken geëindigd in een vrijspraak.13 De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen verwacht voor het eind van het jaar een nieuwe Dadermonitor te publiceren. Ik zal in een beleidsreactie aan de Tweede Kamer reageren op deze nieuw gepubliceerde cijfers en bevindingen.
Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid met betrekking tot het delict mensenhandel is van belang om slachtoffers te kunnen helpen en daders te kunnen vervolgen. Verschillende factoren liggen ten grondslag aan de relatief lage meldings- en aangiftebereidheid, zoals de angst voor represailles, afhankelijkheid van de dader, schaamte of zichzelf niet herkennen in het slachtofferschap. Om de meldings- en aangiftebereidheid te verhogen is onder meer in opdracht van de politie in samenwerking met het CKM de proeftuin aangiftebereidheid opgestart.14 De focus binnen de proeftuin lag op het vergroten van de contactbereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met de politie. Hierbij is het doel om een werkwijze te ontwikkelen die gericht is op de (vroeg)bescherming van het slachtoffer, het vergroten van het vertrouwen van slachtoffers in het strafproces en het voorkomen van secundaire victimisatie voor, tijdens en na het strafproces. De eerste resultaten van deze proeftuin zullen in het eerste kwartaal van 2023 met uw Kamer worden gedeeld.
Ten slotte wordt ieder slachtoffer van een strafbaar feit, ter voorkoming van herhaald slachtofferschap, secundaire victimisatie, maar ook voor het voorkomen van intimidatie en vergelding door daders, door de politie en het OM aan de hand van criteria beoordeeld op zijn of haar individuele beschermingsbehoefte. Een Individuele Beoordeling (IB) is een wettelijke taak die voortvloeit uit de EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.15 Het palet aan beschermingsmaatregelen is breed, bijvoorbeeld het afschermen van adresgegevens, anoniem aangifte doen of een contact- of gebiedsverbod.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat een nauwere samenwerking tussen politie, zorgverleners en organisaties als Veilig Thuis nodig is voor de opsporing van daders en de ondersteuning van slachtoffers?
Zie antwoord vraag 9. Ik ben het met u eens dat voor de opsporing van daders en ondersteuning van slachtoffers een nauwe samenwerking tussen politie, zorgverleners en (veiligheids)organisaties benodigd is. De samenwerking is over het algemeen goed te noemen. In steeds meer gemeenten hebben de wethouder(s) sociaal domein en de burgemeester regelmatig overleg met politie, justitie en betrokken zorgorganisaties; de zogenoemde vier- of vijfhoek. In veel regio’s wordt steeds meer samengewerkt rondom veiligheid en zorg. Mensenhandel wordt daarom steeds vaker ondergebracht in de structuur van Zorg- en Veiligheidshuizen. In Zorg- en Veiligheidshuizen wordt complexe casuïstiek, waaronder casuïstiek mensenhandel, door verschillende partners besproken. Daardoor beschikken ze over belangrijke expertise en wordt er een kader geboden waarbinnen partners informatie kunnen delen en signalen van mensenhandel duiding kunnen geven. Door bij deze structuur aan te sluiten zijn de belangrijke ketenpartners betrokken en bekend met elkaars werkwijze. Mensenhandel is dan ook opgenomen in de Meerjarenagenda 2021–2024 van de Zorg- en Veiligheidshuizen.
Ook hierbij zie je dat er ontwikkelingen en initiatieven zijn om deze samenwerking nog verder te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de landelijke proeftuin samenwerkingen tussen politie en jeugdhulpinstellingen en de doorontwikkelingen van interorganisationele overlegvormen en casustafels. In 2021 is in de landelijke proeftuin «samenwerking jeugdhulporganisaties en politie» gewerkt aan het versterken van de samenwerking en betere informatie-uitwisseling. De proeftuin is inmiddels afgerond en geëvalueerd. Hieruit blijkt dat het onderwerp gegevensdeling bij vermoedens van seksuele uitbuiting tussen betrokken organisaties regelmatig een knelpunt vormt. In dit kader zal bekeken moeten worden wat er nodig is om de informatie-uitwisseling tussen verschillende uitvoeringsorganisaties en professionals verder te verbeteren binnen de kaders van de AVG. Zo is het bijvoorbeeld voor politie van belang in het kader van het verkrijgen van een goede informatiepositie dat het delen van geringe signalen van mensenhandel verbeterd wordt. Onderdeel van deze verbetering is het goed kunnen benutten van de door mijn departement opgestelde «Handreiking aanpak gegevensdeling».16
Hoezeer is bij daders van mensenhandel sprake van een combinatie van of samenloop met andere vormen van criminaliteit, zoals drugssmokkel en illegale prostitutie? Hebt u hier actuele gegevens van?
De politie registreert dit niet als zodanig, dat hiervan cijfers kunnen worden gegenereerd. In de praktijk zien we regelmatig dat mensenhandel samengaat met strafbare feiten op het gebied van verdovende middelen of in combinatie met andere feiten zoals wapenbezit, oplichting en witwassen. Als het gaat om onvergunde prostitutie zie je in de praktijk dat slechts een klein deel van deze sector daadwerkelijk mensenhandel betreft, maar als het strafzaken betreft op het gebied van seksuele uitbuiting, dan zie je dat slachtoffers grotendeels te werk zijn gesteld in de onvergunde prostitutie.
Uit de cijfers van de Dadermonitor Mensenhandel 2015 – 2019 blijkt dat bij 1225 incidenten sprake was van een of meerdere andere feiten naast mensenhandel.17 Het gaat hierbij vooral om vermogensdelicten als diefstal en inbraak. In zo’n 18% van alle incidenten is naast mensenhandel sprake van een vermogensdelict. Na vermogensdelicten komen verkeersdelicten, vernieling en mishandeling het vaakst voor bij incidenten van mensenhandel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het binnenkort in te plannen debat over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
Uitbetalingen van geld en speelwinst door online kansspelaanbieders |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat veel online kansspelaanbieders bewust een vertraging hebben ingebouwd in hun uitbetalingen aan spelers en dat er zelfs ranglijsten zijn om te kunnen vergelijken bij welke aanbieder het geld sneller wordt uitbetaald? Wat vindt u hiervan?1, 2
Mij is bekend dat er online kansspelaanbieders zijn die met vertraging voldoen aan het verzoek van een speler om speeltegoed uit te betalen. Verder is mij bekend dat in de (online) media de snelheid van uitbetalen wordt besproken. In artikel 4.26 van het Besluit kansspelen op afstand (Bkoa) is opgenomen dat de vergunninghouder de speelrekening crediteert en debiteert «zonder onnodige vertraging». Voor de vertraging in betalingen kunnen goede redenen bestaan, waarop ik hieronder in ga.
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders zo snel als mogelijk geld zouden moeten uitbetalen aan spelers als zij daar om vragen, dus zonder enige vertraging, zodat de kans op bedenkingen van spelers en het gevaar voor toch doorspelen met het geld zo klein mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, vindt u dat alle kansspelaanbieders zich hier op dit moment ook voldoende aan houden?
Zoals eerder aangegeven in antwoord 1 is de vergunninghouder verplicht om de speelrekening zonder onnodige vertraging te crediteren en debiteren. Speeltegoeden mogen bij een verzoek om uitbetaling niet onnodig lang worden aangehouden door de vergunninghouder, bijvoorbeeld om rente te kweken, aldus de toelichting bij het Besluit. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om toezicht te houden op dat kansspelaanbieders zich hieraan houden. Tot op heden vormen de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan de vertraagde uitbetaling van speeltegoeden onvoldoende aanleiding voor de Kansspelautoriteit om dit nader te onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er geen verschil zou moeten zitten tussen kansspelaanbieders in de snelheid waarmee geld wordt uitbetaald aan spelers? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel als mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De snelheid waarmee uitbetaald wordt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om een controle op fraude en witwassen uit te voeren of een controle waarbij de aanbieder bonusvoorwaarden controleert voordat een bonus uitgekeerd kan worden. De ene kansspelaanbieder is wellicht sneller dan de andere. De norm blijft «zonder onnodige vertraging», waarop zoals hiervoor beschreven de Ksa toezicht houdt. Er is vooralsnog geen aanleiding om te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat online kansspelaanbieders spelers erop wijzen dat, nadat zij om uitbetaling hebben gevraagd van hun geld, de uitbetaling alsnog geannuleerd kan worden?3 Vindt u dat dergelijke teksten door de beugel kunnen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit een halt toe te roepen? Zo ja, waarom?
De wijze van attenderen op de mogelijkheid tot annulering van de betaalopdracht moet worden bezien in relatie tot de zorgplicht die aanbieders hebben
om gokverslaving te voorkomen. Aanbieders dienen daarbij continu alert te zijn op signalen van problematisch speelgedrag en moeten daadkrachtig ingrijpen als er signalen zijn. Doorgaans zal het eenmalig annuleren van een betaalopdracht niet snel problematisch zijn, maar moet het worden bezien in relatie tot het volledige speelgedrag van de betreffende speler. Met de invulling van de zorgplicht door aanbieders wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt tegengegaan, zoals ook beoogd is met de aangehaalde waarschuwende tekst. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat aanbieders de zorgplicht naleven. Overigens is de Kansspelautoriteit, zoals ik tijdens het commissiedebat kansspelen d.d. 6 oktober 2022 met uw Kamer heb gedeeld, een onderzoek gestart naar de invulling van de zorgplicht door kansspelaanbieders. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar 2023 afgerond. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zie ik geen aanleiding om het melden van de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Hoe verhoudt het actief wijzen en aanmoedigen op de mogelijkheid om een opname te annuleren en alsnog door te spelen zich tot de waarschuwingszin «Wat kost gokken jou? Stop op tijd»? Erkent u dat het waarschijnlijk is dat gokbedrijven de mogelijkheid bieden om uitbetaling te annuleren omdat dit het verdienmodel ten goede komt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee dat, zodra iemand om uitbetaling verzoekt, het onmogelijk wordt gemaakt om een uitbetaling alsnog te annuleren; in het kader van het verminderen van het risico dat iemand zich toch bedenkt en alsnog doorspeelt met zijn of haar geld? Bent u bereid dit aan alle online kansspelaanbieders op te leggen en/of dit via het verplichte verslavingspreventiebeleid vorm te geven?
Deelnemers aan kansspelen moeten de regie kunnen voeren over het bedrag dat op de speelrekening staat. Een speler kan de vergunninghouder verzoeken om het bedrag op de speelrekening uit te betalen (artikel 4.29, derde lid, onder a Bkoa). Zoals in antwoord 2 aangegeven dient de vergunninghouder aan dat verzoek zonder onnodige vertraging gehoor te geven. Onderdeel van het zelf de regie kunnen voeren is ook de mogelijkheid om een opdracht tot uitbetaling nog te kunnen annuleren. Zoals eerder aangegeven in antwoord 4 en 5 wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt door de invulling van de zorgplicht door aanbieders tegengegaan. In afwachting van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de Kansspelautoriteit zie ik geen aanleiding om de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Het bericht ‘Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Justitie Den Haag schrapt 53 zaken: Wietkwekers en drugsdealers ontlopen straf»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle zaken bij de rechtbank Den Haag waarvan het Openbaar Ministerie (OM) heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid, alsmede de straffen die zouden zijn geëist als deze zaken waren doorgezet?
Laat ik vooropstellen dat het zorgelijk is dat het OM is genoodzaakt om dit soort maatregelen te nemen. Het is een slecht signaal richting de samenleving en niet goed voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Het OM neemt dan ook de nodige maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen.
Het OM kan niet aangeven wat de strafeis in de zaken zou zijn geweest. Een strafeis formuleren betreft maatwerk en deze kan gewijzigd worden tot op de zitting. Op basis van de strafvorderingsrichtlijnen is er een grote diversiteit in de te eisen straffen.
Inhoudelijk gaat het met name om ontnemingszaken, waarbij het OM geld wilde ontnemen (bijvoorbeeld van crimineel verkregen geld), en druggerelateerde feiten. In een aantal zaken is het geld echter al op een andere manier ontnomen. Bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van de verdachte naar de slachtoffers moet. Daarnaast betreft het verdachten die sindsdien niet meer de fout in zijn gegaan. Een deel betreft zeer oude strafzaken rondom het dealen van drugs of het kweken van hennep, beide van relatief beperkte omvang.
Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Relevante factoren waren onder meer: dat er geen directe slachtoffers zijn, dat er al schadeherstel heeft plaatsgevonden, dat een andere reactie op het misdrijf is gevolgd of dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Verder is gekeken naar de aard van de feiten: zo wordt er bijvoorbeeld niet getornd aan de vervolging van ernstige geweldsmisdrijven en zedendelicten.
Voor alle zaken geldt dat zij minimaal vier jaar oud zijn. Het zijn zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. In afwachting van een nieuwe zitting kregen andere zaken, bijvoorbeeld met directe slachtoffers, voorrang. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. In de paar zaken waar sprake was van een direct slachtoffer heeft het OM contact met hen opgenomen en hen de omstandigheden uitgelegd.
Rechtszekerheid en een goede procesorde brengen met zich mee dat de zaken die bleven liggen in het belang van alle partijen wel moeten worden afgedaan. De wet bepaalt dat zaken die al eerder op zitting zijn geweest alleen kunnen worden beëindigd door het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Waarom is kennelijk gekozen voor zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in deze zaken geen directe slachtoffers zijn?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 2 en 3. Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Eén relevante factor was onder meer dat er geen directe slachtoffers zijn. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. Voor zover wel sprake was van een directe slachtoffer gaat het over het algemeen om slachtoffers die niet op vergoeding van schade rekenen via het strafrecht en geen gebruik willen maken van hun spreekrecht.
Wat vindt u van het signaal dat hiermee wordt gegeven aan de samenleving, namelijk dat drugscriminaliteit loont, en het signaal aan de politie dat hun werk tevergeefs was?
Ik vind het een slecht signaal richting de samenleving en heel erg dat het OM zich genoodzaakt ziet dit te doen. Het is niet goed voor het vertrouwen in de rechtstaat en frustrerend voor de politie als zaken op deze manier worden afgerond. Tegelijkertijd gaat het – vergeleken met het totaal aantal zaken dat het OM jaarlijks in behandeling neemt – om een beperkt aantal zaken en verwacht ik niet dat criminelen zich hierdoor straffeloos zullen voelen.
Inhoudelijk zijn het veel ontnemingszaken waarin de bijbehorende strafzaak wel is afgedaan. In deze ontnemingszaken wilde het OM crimineel geld afpakken, maar bleek bijvoorbeeld dat bij verdachte weinig tot niets te halen. In een aantal gevallen is het afpakken al op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van verdachte naar de slachtoffers moet.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3 voor de relevante factoren en belangen die hebben meegewogen in de keuzes van het OM.
Deelt u onze grote zorg dat drugscriminelen zich straffeloos kunnen wanen en juist ook bij jonge daders daardoor het risico toeneemt dat ze verder verweven raken met de drugscriminaliteit? Is er gekeken naar het daderprofiel bij de keuze van zaken waar niet-ontvankelijkheid verzocht is? Zo ja, welke keuzes zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn deze zaken zo lang blijven liggen, terwijl het volgens de berichtgeving, gaat om zaken waarin sprake is van drugscriminaliteit en crimineel voordeel?
Zoals bij vraag 2 en 3 opgemerkt zijn het zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. Deze zaken lagen stil in afwachting van een nieuwe zitting. Die nieuwe zitting kwam er echter niet, omdat andere zaken voorrang kregen, waaronder bijvoorbeeld zaken met directe slachtoffers.
Welke maatregelen treft u met het Bestuurlijk Ketenberaad om te voorkomen dat zaken wegens gebrek aan capaciteit niet meer worden behandeld?
Het Bestuurlijk Ketenberaad heeft tot doel om op basis van onderlinge afstemming het functioneren van de strafrechtketen te bevorderen. Het terugdringen van voorraden, het identificeren van knelpunten en het richting geven aan het oplossen daarvan zijn vaste aandachtsgebieden van het Bestuurlijk Ketenberaad. Zo is het verkorten van de doorlooptijden een prioritair thema. In dat kader heeft het Ketenberaad, naar aanleiding van de doorlichting van de strafrechtketen, opdracht gegeven tot het opstellen en uitvoeren van het Actieplan Strafrechtketen (Actieplan). Over de uitvoering van dat Actieplan heb ik uw Kamer samen met de Minister voor Rechtsbescherming laatstelijk geïnformeerd op 22 juli 20222.
Op grond van het Coalitieakkoord zijn hiervoor middelen beschikbaar. Om de werkdruk te verlagen is het OM, mede met behulp van middelen uit het Coalitieakkoord, bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie.
De rechtspraak ontvangt tot slot ook extra middelen op grond van het Coalitieakkoord waarmee de capaciteit van de rechtspraak kan worden versterkt.
Is er overleg geweest door het OM met de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, er heeft van tevoren afstemming plaatsgevonden tussen OM en de politie.