De beschikbaarheid van natuurlijk voorkomend waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meet the boffins and buccaneers drilling for hydrogen»?1
Ja.
Waarom was u eerder sceptisch over het mogelijk voorkomen van natuurlijk voorkomende waterstof in de Nederlandse ondergrond? Heeft u hierbij recente ontwikkelingen en onderzoek wel voldoende meegewogen zoals het genoemde onderzoek van Zgonnik waarheen gerefereerd wordt in het artikel?
De geologische omstandigheden van gebieden waar natuurlijke waterstof verwacht wordt, zijn over het algemeen anders dan de omstandigheden in de Nederlandse ondergrond.
Voor natuurlijke waterstof is nodig: zeer diepe ijzerrijke gesteenten die reageren met heet water, waarna de daarbij gevormde waterstof een weg naar boven vindt en zich ophoopt in een ondieper gesteente of verder naar het aardoppervlak stroomt. Het artikel van Zgonnik geeft voor de Nederlandse ondergrond geen uitsluitsel.
Voor zover bekend zijn er in de duizenden Nederlandse boringen in de diepe ondergrond nooit significante hoeveelheden waterstof gemeten en zijn er nergens in Nederland natuurlijke emissies van waterstof waargenomen.
Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland om de haalbaarheid en potentie van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland te beoordelen, en hoe deze resultaten de huidige beleidspositie beïnvloeden?
Dergelijk onderzoek is in Nederland niet gedaan. We weten veel van de Nederlandse ondergrond omdat die goed in kaart is gebracht voor olie- en gaswinning en voor geothermie. De geologische omstandigheden waarbij natuurlijke waterstof verwacht wordt, komen in Nederland nauwelijks voor.
Deelt u de mening dat een meer diepgaand onderzoek naar natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland noodzakelijk is voordat definitieve conclusies worden getrokken gezien de mogelijk grote potentie ervan als schone energiebron?
Zoals verwoord in antwoorden 2 en 3 is de kans op de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in de Nederlandse ondergrond klein, echter is deze niet compleet uit te sluiten. Private bedrijven en investeerders zijn vrij om onderzoek hiernaar in Nederland te doen. Samenwerking met de Nederlandse overheid is daarvoor niet noodzakelijk. TNO is recent een inventarisatie gestart naar de potentiële aanwezigheid van waterstof in de Nederlandse ondergrond. Recent onderzoek in Noord-Frankrijk laat zien dat waterstof van natuurlijke oorsprong kan voorkomen in en onder steenkoollagen. Gezien de overeenkomsten met steenkoollagen in Nederland wordt door TNO gekeken naar de eventuele aanwezigheid van waterstof in Nederlandse steenkoollagen. Daarnaast wordt ook naar de overzeese Caraïbische gebieden gekeken omdat de ondergrond aldaar mogelijk een grotere kans geeft op natuurlijk gevormd waterstof.
Zijn er onderzoeken gaande naar de mogelijke beschikbaarheid van natuurlijk voorkomende waterstof in Nederland? Zo nee, bent u bereid om nieuw onderzoek op te starten bijvoorbeeld via partijen zoals TNO en/of EBN?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u samenwerking met private bedrijven en investeerders om onderzoek naar de aanwezigheid van natuurlijke waterstof in Nederland te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van Nederland in het internationale streven naar natuurlijke waterstofwinning, gezien de aanwezige kennis en expertise in ondergrondse exploratie?
Nederlandse marktpartijen en kennisinstellingen kunnen vanwege hun kennis en expertise een rol spelen in de exploratie naar natuurlijke voorkomens van waterstof in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de pogingen van andere Europese landen om natuurlijk voorkomende waterstof te vinden en exploiteren? Bent u in contact met deze lidstaten hierover?
We verwelkomen de ontwikkeling van klimaatneutrale waterstofproductie en zien dat dit nog in een zeer vroege fase is. In de importstrategie van het kabinet werken we aan het creëren van importcorridors met potentiële exportlanden, zoals Spanje. Natuurlijke («witte») waterstof, indien in het buitenland in voldoende mate gevonden en op een veilige manier winbaar, zou in de toekomst deel kunnen gaan uitmaken van door Nederland geïmporteerde waterstof. Enkele landen waar al pilots gaande zijn, zijn Mali en IJsland. In Spanje zijn aanwijzingen voor een groot voorkomen aan witte waterstof, hier zal mogelijk een boring plaats gaan vinden. Het zijn vooral marktpartijen die deze ontwikkelingen stimuleren.
In internationale gremia, zoals het IEA Hydrogen Technology Collaboration Programme, wordt gesproken over de internationale ontwikkelingen rond natuurlijke waterstof. Hierbij wordt een nieuwe onderzoekstaak ontwikkeld met als doel de laatste stand van zaken in kaart te brengen en een roadmap te ontwikkelen voor dit onderwerp. Hierbij zijn enkele Nederlandse experts betrokken.
Hoe kan Nederland profiteren van de opgedane kennis in andere landen, zoals Mali en Australië, die al succesvolle natuurlijke waterstofprojecten hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.
Het artikel “RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval” |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval»?1
Ja.
Bent u bekend dat in het artikel wordt aangegeven dat het project FUREC, gericht op waterstofproductie uit restafval, twee jaar vertraging dreigt op te lopen als gevolg van de geplande netuitbreiding in 2028 in plaats van 2026?
Ja.
Wat zijn de concrete stappen die u zult ondernemen om druk uit te oefenen op Enexis en TenneT om de oorspronkelijke planning te handhaven en de benodigde aansluiting in 2026 te realiseren?
Ik zie het belang van het FUREC-project. Bij de prioritering van klantaanvragen bij netbeheerders heb ik echter geen rol. Voor netaansluitingen geldt vooralsnog het «first come, first served» principe. De ACM werkt op dit moment aan een prioriteringskader waarmee transportverzoeken van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Met het prioriteringskader wordt het mogelijk dat de nu nog beschikbare schaarse netcapaciteit of netcapaciteit die vrijkomt door bijvoorbeeld congestiemanagement en/of netuitbreidingen, anders wordt verdeeld dan op basis van het «first come, first served» principe. Op dit moment is het prioriteringskader dat de ACM in juli 2023 heeft gepubliceerd een conceptkader. Het definitieve prioriteringskader wordt in april 2024 verwacht.
Gezien de forse CO2-reductie die komt kijken bij een al vergevorderd project en het belang van een grotere inzet op waterstof vanwege de huidige netcongestie, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat FUREC als prioritair project wordt beschouwd bij de beoordeling van netuitbreidingsplannen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om in overleg te gaan met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot, en de provincie Limburg om mogelijke versnellingsopties te bespreken en de noodzakelijke ondersteuning te bieden zodat 2026 wel mogelijk wordt gemaakt?
Vanuit EZK is er gekozen voor een integrale aanpak waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Ook zijn energyboards opgezet waarmee de betrokken partijen zoals de provincie, gemeenten en industrie directer samenwerken zodat processen kunnen worden geoptimaliseerd. Ik ga daarom niet specifiek over dit project in overleg met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg. Maar neem dit mee in de reguliere gesprekken binnen het cluster Chemelot.
Deelt u de mening dat het feit dat FUREC meer dan 100 miljoen aan Europese middelen toegezegd heeft gekregen ervoor zorgt dat de subsidiebehoefte vanuit de Nederlandse staat afneemt? Betekent een vertraging van twee jaar dat de subsidie van 108 miljoen uit het Europese innovatiefonds mogelijk niet meer beschikt gaat worden? Betekent dit dat vertraging de Nederlandse schatkist mogelijk 108 miljoen euro extra kost? Vindt u dit ook zeer onwenselijk?
In algemene zin ben ik het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat een project bijvoorbeeld vanwege vertraging in het vooruitzicht gestelde Europese subsidie zou mislopen. Ik vind het echter te voorbarig om te stellen dat hiervan sprake is, of zal zijn, bij het FUREC-project van RWE. Allereerst is een belangrijke nuancering dat RWE naar ik begrijp voor dit project nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. Er zijn nog enkele uitzoekpunten voordat RWE mogelijk over zal gaan tot een dergelijk besluit. Naast tijdige aansluiting op het net, gaat dit onder andere ook over tijdige vergunningen en overeenkomst met potentiële afnemers. Zoals bekend heeft de Commissie voor de MER onlangs het milieueffectrapport van RWE als onvoldoende bestempeld omdat essentiële informatie ontbreekt.2 Het rapport moet worden herschreven waarmee het vergunningsproces rondom het FUREC project mogelijk vertraging oploopt. Ten tweede lopen er naar ik begrijp nog gesprekken tussen de betrokken netbeheerders en RWE over de planning. Tenslotte ben ik voor de toekenning van subsidies vanuit het Innovation Fund niet op de hoogte van de specifieke afspraken, deze zijn immers alleen kenbaar voor Europese Commissie en RWE.
Kortom, RWE is zelf verantwoordelijk de financiële business case sluitend te krijgen. Dat neemt niet weg dat ik met RWE in contact ben over dit mogelijke project, waarbij ik ook bekijk op welke uitzoekpunten mijn ministerie een mogelijke rol kan spelen.
Kaunt u toelichten hoe FUREC voldoet aan de criteria voor prioritaire behandeling?
Nee. Het maatschappelijke prioriteringskader wordt vastgesteld door de ACM en is nog niet definitief.
‘Het artikel Hollandse Energie Maatschappij (HEM) verdacht van gesjoemel met prijsplafondmiljoenen’ |
|
Jimmy Dijk (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of het bericht in de Volkskrant over de verdenking van fraude door HEM met het prijsplafond accuraat is? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om deze kwestie grondig te onderzoeken?1
Om een doelmatige en verantwoorde besteding van de prijsplafondsubsidie te borgen, ziet RVO toe op de naleving van de subsidievoorwaarden. Daarnaast controleert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vanuit haar rol als wettelijk toezichthouder of alle energiebedrijven, die met een leveringsvergunning actief zijn op de Nederlandse markt, zich aan de geldende wetten en regels houden.
Ik heb uw Kamer via de voortgangsrapportages2 geïnformeerd over de stappen die gezet zijn in het kader van het toezien op de naleving van de regeling prijsplafond. Bij nieuwe ontwikkelingen zal ik de Kamer uiteraard opnieuw informeren. Over eventueel lopende juridische procedures die hier direct mee samenhangen, kan ik op dit moment geen uitspraken doen.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reageren op eerdere vragen gesteld door het lid Leijten (SP) over de energieleverancier HEM en reflecteren op de destijds gegeven antwoorden? (Aanhangsel handelingen 2022/23 nr. 621) Was er in november van 2022 niet al een vermoede dat dit geval fraudegevoelig zou zijn? Was het toezicht op HEM naar uw mening streng genoeg? Heeft u dit aangepast op basis van deze vragen?
Het toezien op de regels die op de energiemarkt gelden, en het verbeteren daarvan waar nodig, heeft mijn volle aandacht en ik blijf alert op de signalen uit de markt. Tijdens de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt in het jaar 2022 viel door de energiecrisis het aanbod van vaste contracten weg. Eerder waren er al signalen over meerjarige contracten met variabele tarieven gekoppeld aan hoge opzegboetes. Per 1 juni 2023 zijn nieuwe opzegregels van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van kracht geworden. Deze opzegregels gelden voor het vroegtijdig opzeggen van een contract met vaste tarieven én een bepaalde looptijd voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Met de nieuwe regels zijn opzegvergoedingen voor contracten met een onbepaalde looptijd of contracten met een bepaalde looptijd en variabele tarieven niet toegestaan.
In antwoord op de vragen van het lid Leijten (SP), schrijft u het volgende: «Op zijn minst roept de uitzending de vraag op of die regels goed zijn nageleefd in dit geval. Ik vind het daarom belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt waar die niet nageleefd worden.» Bent u van mening dat dit gelukt is?
Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van wet- en regelgeving. De ACM ziet als toezichthouder toe op de naleving van de regels. In dit kader kan de ACM bij eventuele overtredingen boetes opleggen of extra eisen opnemen in de vergunning. De bewijslast om op te treden tegen een leverancier is hoog en onderzoeken duren daarom lang. Op 22 december 2023 heeft de ACM bekendgemaakt in september 2022 een onderzoek gestart te zijn naar energieleverancier HEM en dat in juni 2023 een tweede onderzoek volgde. Op grond van deze onderzoeken heeft de ACM aanvullende voorschriften opgenomen in de aan HEM verleende vergunning voor het leveren van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven zonder vergunning leverancier spelen? Wat voor gevaren ziet u in dit soort constructies? Bent u van mening dat deze risico’s van misbruik opwegen tegen de door u te definiëren baten?
Nee, dat is niet wenselijk en in principe niet toegestaan, wettelijke uitzonderingen daargelaten. Ik merk verder op dat in de berichtgeving wordt gesproken over een energieleverancier met leveringsvergunningen voor elektriciteit en gas.
HEM leverde energie zonder leveringsvergunning. Hoe kwam dit bedrijf dan in aanmerking voor het prijsplafond? Is het gepast dat dit bedrijf in aanmerking kwam voor het prijsplafond?
De ACM als onafhankelijke toezichthouder gaat over het afgeven van vergunningen voor de levering van elektriciteit en gas. Zij houden op hun website een openbaar register bij waarin alle energieleveranciers met een leveringsvergunning staan vermeld. Allround Hollands Energie B.V., de naam waaronder HEM staat geregistreerd, is opgenomen in dit register.
Bij totstandkoming van het prijsplafond was het streven om alle huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting te bereiken met deze regeling. Naast deelname van alle leveranciers met een Nederlandse vergunning, was het daarom ook mogelijk voor energieleveranciers die conform wetgeving leveren, maar zonder een vergunning (bijvoorbeeld aan zogeheten multisites), om aan het prijsplafond deel te nemen. De genoemde leverancier is echter een partij die wel over een door de ACM verleende vergunning beschikt.
Hoe kunt u garanderen dat energieleveranciers op een eerlijke en transparante manier omgaan met het prijsplafond, en welke maatregelen worden overwogen om mogelijke misbruiken in de toekomst te voorkomen?
Het prijsplafond is in 2023 ingesteld om consumenten prijszekerheid te bieden tijdens een uitzonderlijke situatie op de energiemarkt. Het prijsplafond is per 31 december 2023 afgelopen. RVO en de energieleveranciers werken in 2024 en 2025 verder aan het afronden van de regeling. In 2024 leveren energieleveranciers, net zoals in 2023, maandelijks een eindnota aan bij de RVO. Hieruit blijkt of het voorschot dat de leverancier in 2023 over de betreffende periode heeft ontvangen te hoog of te laag is geweest. Dit wordt vervolgens door RVO gecorrigeerd.
Op verzoek van uw Kamer is in de prijsplafondregeling een brutomargetoets opgenomen. Deze toets voorkomt dat energieleveranciers als gevolg van het prijsplafond overwinsten kunnen boeken. Hiertoe wordt de behaalde brutomarge in 2023 vergeleken met het gemiddelde van de voorgaande jaren. Eventuele overschrijdingen van dit gemiddelde worden na de definitieve vaststelling in 2025 door RVO teruggevorderd. De toets geldt voor alle leveranciers die gebruik maken van de regeling.
Wat zijn de gevolgen voor de consumenten indien blijkt dat HEM inderdaad fraude heeft gepleegd met het prijsplafond, en welke stappen zult u ondernemen om gedupeerde consumenten te compenseren?
Alle energieleveranciers die onder de regeling van het prijsplafond in 2023 vielen, zijn gehouden aan de voorwaarden van het prijsplafond. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er consumenten zijn die over hun energieverbruik in 2023 onder het prijsplafond meer hebben betaald dan het prijsplafondtarief.
In hoeverre heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van HEM en welke verdere stappen onderneemt de ACM te ondernemen in reactie op deze verdenking van fraude?
De ACM houdt algemeen toezicht op de energieleveranciers. Doorgaans doet de ACM geen uitspraken over onderzoeken die nog niet zijn afgerond of lopende zaken. De ACM heeft meerdere keren gewaarschuwd voor de hoge tarieven die HEM rekent voor gas en elektriciteit bij vaste contracten3. In december heeft de ACM een besluit gepubliceerd waarbij zij de vergunningsvoorwaarden van HEM heeft aangescherpt (zie ook antwoord op vraag 3). Bij herhaalde overtreding van de voorschriften, kan de ACM besluiten om over te gaan tot het treffen van handhavende maatregelen, waaronder ook het intrekken van de vergunning.
Onverklaarbare hoge kosten bij blokverwarming |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de reportage «Onverklaarbaar hoog verbruik bij blokverwarming» van Radar van 11 december 2023?1
Ja.
Deelt u de mening dat de hoge energiekosten bij deze mensen met individuele warmtekostenverdelers buitensporig zijn?
Ik ben geschrokken van de situaties in de uitzending. Hoewel ik de individuele situaties onvoldoende ken, ben ik in zijn algemeenheid van mening dat individuele kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het individuele verbruik.
Vindt u het acceptabel dat bewoners hoge kosten maken terwijl de bewoners verklaren dat de verwarming uit heeft gestaan? Wat zou hier een verklaring voor kunnen zijn?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2, vind ik dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Het in rekening brengen van kosten die hier niet in lijn mee zijn acht ik dus ongewenst. In de reportage ging het om situaties waarbij een zogenaamde warmtekostenverdeler wordt toegepast. Met name bij zogenaamde blokverwarming, waarbij de individuele appartementen in een gebouw van warmte worden voorzien vanuit een collectieve warmteproductie-installatie of een centrale aansluiting op een warmtenet, komt het vaak voor dat dergelijke warmtekostenverdelers worden toegepast, omdat individuele warmtemeters technisch niet haalbaar of kostenefficiënt zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een situatie waarbij warmte middels stijgleidingen een appartement binnenkomt. Het installeren van een individuele warmtemeter vergt in zo’n geval verregaande aanpassingen aan de binneninstallatie van het gebouw op kosten van de gebouweigenaar. De Warmtewet staat, in lijn met de EED (EU-richtlijn voor energie-efficiëntie), voor deze situaties daarom ook het gebruik van warmtekostenverdelers toe. Een warmtekostenverdeler is een apparaat waarmee het aandeel van de warmteafgifte van de in een appartement aanwezige radiatoren in de totale warmteafgifte aan alle appartementen kan worden bepaald. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen wordt dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. Het vinden van een mogelijke verklaring waarom het in de casussen in de uitzending niet goed lijkt te zijn gegaan, zal onderdeel uitmaken van de gesprekken die ik ga voeren (zie antwoord op vraag 4).
Als u hier geen verklaring voor heeft, kunt u hier onderzoek naar laten doen of in gesprek gaan met alle betrokken partijen (corporaties, meetbedrijven, energieleverancier) over wat hier aan de hand is?
Ik ga in gesprek met vertegenwoordigers van VvE’s, Woonbond, verhuurders, de warmtebranche en de Nederlandse Vereniging voor Verbruiksafhankelijke Energieafrekening (NLVVE) om deze situaties te bespreken en te onderzoeken of het beleid kan worden verbeterd.
Welke partij acht u verantwoordelijk voor het controleren van de redelijkheid bij buitensporig hoge warmterekeningen?
Zie de antwoorden op de vragen vraag 6, 7 en 8.
Wat zijn hierbij de respectievelijke verantwoordelijkheden van gebouweigenaren, de energieleverancier en het meetbedrijf?
Warmtekostenverdelers spelen een rol in de levering van warmte waar vaak meerdere partijen bij betrokken zijn. De gebouweigenaar, een VvE of verhuurder, die zelf warmte levert of warmte afneemt van een warmteleverancier en deze warmte doorlevert is verantwoordelijk voor het meten, de verdeling en het factureren van de kosten. Hierbij worden ook de kosten van verwarming van gemeenschappelijke ruimten in rekening gebracht. In het geval een warmteleverancier warmte levert aan afnemers, zonder tussenkomst van een VvE of verhuurder, is deze partij verantwoordelijk voor het leveren, meten en factureren van warmte zoals afgesproken in de leveringsovereenkomst. Alle partijen kunnen het meten en/of factureren uitbesteed hebben aan een derde partij. Dit meetbedrijf heeft geen wettelijke taak richting afnemers, maar doet dit onder de verantwoordelijkheid van de VvE, de verhuurder of de warmteleverancier.
Op welke manieren achten deze bewoners hun recht te halen als de warmterekeningen onverklaarbaar en ongewoon hoog zijn? Bij wie kunnen bewoners terecht, en hoe kunnen zij een second opinion krijgen?
In artikel 8a, achtste lid, van de Warmtewet is geregeld dat de leverancier (dat is bij blokverwarming vaak de VVE of de verhuurder) op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers. Het moet daarbij gaan om een zowel voor de leverancier als de verbruiker aanvaardbare deskundige. Indien er geen overeenstemming wordt bereikt over de keuze van de deskundige, kan de ACM gevraagd worden om een deskundige aan te wijzen. De toedeling van de kosten van dit onderzoek tussen verbruikers en leverancier vindt plaats op basis van de conclusie van het onderzoek. Zie verder het antwoord vraag
Wie houdt toezicht?
In de Warmtewet is in artikel 15 bepaald dat de ACM belast is met toezicht op de in deze wet opgenomen bepalingen waaronder de bepalingen rondom het meten van het warmteverbruik en de daarop te baseren in rekening te brengen kosten. Deze bepalingen gelden ook in situaties waarbij een verhuurder of VvE optreedt als (door)leverancier van zijn eigen huurders respectievelijk zijn eigen leden. Indien verbruikers van mening zijn dat de bij hen in rekening gebrachte kosten niet in overeenstemming zijn met hetgeen daarover in de Warmtewet is bepaald, kunnen zij zich tot de ACM wenden om handhavend op te treden.
Op welke wijze borgt u transparantie over de kostenberekening en de omrekenfactor op een manier die voor gebruikers het mogelijk maakt hun rekening te verifiëren?
De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:2021. Deze norm is ontwikkeld met warmteleveranciers, meetbedrijven, de overheid en afnemers. De meetbedrijven werken op basis van deze norm. Voor afnemers heb ik met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.2
Op welke wijze borgt u transparantie over het gebruik door middel van individuele warmtekostenverdelers? Hoe borgt u het volgen van de richtlijn EED, waarin duidelijk staat vermeld dat de consument transparantie verdient door middel van monitoring?
Nederland heeft de EED geïmplementeerd in de Warmtewet middels de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie (Stb. 2020, 222). Ook is het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie aangepast met het Besluit tot wijziging van enkele besluiten in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie (Stb. 2020, 367). In artikel 8a, eerste lid van de Warmtewet is bepaald dat individuele warmtekostenverdelers het daadwerkelijke warmteverbruik van elke individuele radiator moeten meten. Gecombineerd met de eveneens in de Warmtewet opgenomen verplichting dat de kosten bij toepassing van warmtekostenverdelers gebaseerd moeten zijn op het gemeten verbruik, borgt dit de transparantie die de EED vereist.
Hoe gaat u waarborgen rondom transparantie van energierekeningen door blokverwarming en stadsverwarming meenemen in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw)?
De bepalingen ten aanzien van het meten van het warmteverbruik. en het overeenkomstig die metingen in rekening brengen van de kosten zoals deze nu zijn opgenomen in de Warmtewet, zijn overgenomen in het voorstel voor de Wcw dat onlangs voor advies is aangeboden aan de Raad van State.
Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat warmtetarieven niet meer buitensporig hoog zijn?
Momenteel worden de maximale warmtetarieven gebaseerd op het zogenaamde Niet-Meer-Dan-Anders (NMDA) principe. Dat zorgt ervoor dat een doorsnee consument op een warmtenet jaarlijks in totaal maximaal hetzelfde betaalt aan een warmteleverancier voor warmte als consumenten die hun huis met aardgas verwarmen. De nieuwe Wcw voorziet in een vorm van tariefregulering waarbij de maximale tarieven geleidelijk steeds meer de werkelijke onderliggende kosten van het warmtenet zullen reflecteren. Net als onder de huidige Warmtewet zal de tariefregulering van de Wcw niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor wat betreft de levering door de VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor wat betreft huurders die warmte geleverd krijgen door hun eigen verhuurders geldt dat zij al beschermd worden door het huurrecht. De kosten van warmtelevering worden namelijk aangemerkt als kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter of servicekosten in de zin van artikel 7:237, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtsbescherming hiervoor bij de huurcommissie, bedoeld in artikel 3a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, is opgenomen in de artikelen 18, 19 en 19a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de artikelen 7:259 tot en met 7:261 van het BW.
Op welke manier kan warmtetariefregulering nog voor de behandeling van de Wcw goed geregeld worden?
De tariefregulering van warmte kan niet worden aangepast zonder wetswijziging: in de Warmtewet is de koppeling van warmtetarieven aan de kosten van aardgas op wetsniveau vastgelegd. Bij de inwerkingtreding van de Wcw kan de tariefregulering worden aangepast. Hiervoor worden voorbereidende maatregelen getroffen. Zo heeft de ACM middels een consultatie de Regulatorische Accounting Regels getoetst. Deze regels leggen de basis voor een uniforme boekhouding waardoor op termijn de tariefregulering gebaseerd kan worden op basis van de efficiënte kosten van het warmtebedrijf in plaats van tarieven die gebaseerd zijn op de kosten van aardgas. Zoals omschreven in vraag 12 zal de Wcw echter niet van toepassing zijn op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of een verhuurder aan zijn eigen huurders.
De Beyond Oil and Gas Alliance |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Beyond Oil and Gas Alliance om een afbouwpad van fossiele energie te omarmen in lijn met de IPCC-scenario’s voor 5 graad?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe verschilt de oproep van de Beyond Oil and Gas Alliance zicht tot de toezegging van de Staatssecretaris van Mijnbouw om een afbouwpad voor fossiele winning te realiseren in lijn met de 1.5 graden doelstelling, zoals ook in de aangenomen motie-Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1052) staat?
Het kabinet zet in op de afbouw van fossiele winning en heeft daartoe ook besloten om aan alle nieuwe vergunningen voor fossiele winning op de Noordzee een einddatum te verbinden. Desondanks speelt aardgas de komende twee decennia nog een rol in de energiemix. De Beyond Oil and Gas Alliance roept op om geen nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning uit te geven. Het kabinetsbeleid is om eigen productie op de Noordzee toe te staan zolang dit niet de eigen consumptie van aardgas overschrijdt. De reden hiervoor is dat de import van aardgas een vele malen hogere CO2-voetafdruk heeft dan eigen gasproductie uit de Noordzee.
Erkent u dat de afbouw van fossiele winning een cruciale stap is in de aanpak van klimaatverandering?
Zoals in de Kamerbrief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning1 is aangegeven, is de uitfasering van fossiele brandstoffen essentieel voor het behalen van de Klimaatdoelen. Volgens het TRANSFORM2 scenario, dat uitgaat van een ambitieus toekomstscenario, zal er de komende decennia nog steeds (in afnemende mate) vraag zijn naar aardgas in Nederland. Deze vraag zal, in dit scenario, geleidelijk afnemen tot nul in 2050 door de inzet van duurzame energiebronnen en door energie-efficiëntie. De rol van binnenlandse productie van fossiele delfstoffen zal daarom ook geleidelijk steeds kleiner worden de komende jaren.
Wat is de reden dat Nederland hier niet onder staat, in tegenstelling tot landen als Zweden, Denemarken, Frankrijk en Portugal?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland is de verwachting dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. De transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Zolang er, passend binnen de klimaatdoelen, nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan exploratie en winning van aardgas uit de Nederlandse kleine velden op zee om de redenen zoals ook geformuleerd in de beantwoording van vraag 2. De landen die u noemt hebben zelf niet of nauwelijks fossiele winning. Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid van Nederland, is dit kabinet nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over de Klimaatnota 2023 en KEV plaatsvindt?
Nee, dat is niet gelukt. Het debat over de Klimaatnota 2023 vond plaats op 20 december. Er was onvoldoende tijd om de vragen voorafgaand aan dat debat schriftelijk te beantwoorden.
Kent u het bericht «Succes op klimaattop Dubai dreigt volgens natuurbeschermers uit te draaien op ramp voor bossen»?1
Ja.
Klopt het dat verbranding van hout (houtige biomassa/houtpellets) meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat houtige biomassa meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030. Mondiaal zijn landen echter wel verplicht om onder het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) hun koolstofvoorraden in bos te monitoren en hierover te rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen (door bijvoorbeeld de inzet van houtige biomassa), leidt dit tot emissies in het land van herkomst en wordt dus de CO2-emissie opgenomen als verandering in het landgebruik. In de beantwoording van vraag 3 zet ik uiteen wat het kabinet vindt van de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen.
Deelt u de mening dat meer hernieuwbare energie goed is maar niet in de vorm van houtige biomassa, omdat het verbranden van hout voor energie leidt tot ontbossing en afname van de CO2-opslagcapaciteit van bossen? Vindt u het ook heel zorgwekkend dat fossiel massaal dreigt te worden ingeruild voor het verbranden van hout, terwijl dit op geen enkele manier duurzaam is?
Net als uw Kamer kijkt het kabinet kritisch naar de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen. Daarom heeft het kabinet, conform Duurzaamheidskader biogrondstoffen, besloten geen subsidies meer beschikbaar te stellen voor het gebruik van biogrondstoffen voor elektriciteitsopwekking en laagtemperatuur warmte en in te zetten op het opbouwen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de chemie en bouw. Alleen duurzame biogrondstoffen kunnen bijdragen aan een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. In Europa zorgt de REDIII ervoor dat er strenge duurzaamheidseisen worden gesteld aan biogrondstoffen die gebruikt worden in Europa, ook als deze hun oorsprong buiten Europa hebben. Mondiaal waarborgt de UNFCCC ervoor dat landen hun koolstofvoorraden in bos monitoren en rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen, dan zullen deze landen hierop worden afgerekend in hun klimaatdoelstellingen.
Kent u de brandbrief van 25 internationale natuur- en bosbeschermingsorganisaties aan de delegatieleider bij de COP28 namens de EU – Eurocommissaris voor klimaatbeleid, de heer Hoekstra – waarin zij oproepen om de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie aan te scherpen door biomassaverbranding voor energie uit te sluiten?2
Ja.
Klopt het dat de Eurocommissaris deze oproep naast zich neer heeft gelegd en houtige biomassa «geen onderwerp van discussie was» en «niet in het mandaat» zat waarmee hij in Dubai op pad is gestuurd? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, hoe zit het dan?
Of de Eurocommissaris de oproep naast zich neer heeft gelegd, kan ik niet beoordelen. Het belang van het stoppen van ontbossing is door de Eurocommissaris wel benoemd in de onderhandelingen over de global stocktake.3 Het klopt dat, in de gesprekken die zijn gevoerd over de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie, houtige biomassa geen onderwerp van discussie was. De gesprekken gingen met name over hoe we er collectief voor zorgen dat er de komende jaren veel meer wordt geïnvesteerd in kosteneffectieve vormen van hernieuwbare energie zoals zon- en windenergie.
Gezien uw toezegging aan de Kamer dat Nederland zich in Brussel inzet om deze trend grootschalige kap van bomen en bossen voor het gebruik van biomassa binnen de Europese Unie, met als gevolg het afnemen van de CO2-opslagcapaciteit van de Europese bossen te keren3, heeft u namens Nederland binnen de Europese Unie aangedrongen op het uitsluiten van biomassaverbranding voor energie binnen de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiermee bereikt?
Op 8 januari 2022 heb ik uw Kamer toegezegd om mij in Europa in te blijven zetten voor verdere aanscherpingen van de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biogrondstoffen. Met als resultaat de herziening van de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED III), waarin strenge eisen worden gesteld over het duurzaam beheren van bossen, met oog voor natuurbescherming, biodiversiteit en de langetermijn productiecapaciteit van bossen. Daarnaast stelt de REDIII strenge eisen aan de monitoring van LULUCF-sectoren, waaronder dat koolstofvoorraden behouden en verbeterd worden, en oogst niet groter is dan aanwas. Voor Europese bossen, waar de vraag aan refereert, zouden strengere mondiale eisen daarom geen verschil maken. Immers die worden al gereguleerd door de strenge eisen die de REDIII stelt. Bij het bepalen van het onderhandelingsmandaat voor de COP is geen discussie geweest over de inzet van biogrondstoffen.
Wilt u toezeggen om bij de klimaattop van volgend jaar er alles aan te doen om biomassaverbranding voor energie uit te sluiten van de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Met de uitkomst van COP28 hebben alle partijen bij het Parijs Akkoord zich gecommitteerd aan het verdrievoudigen van de mondiale hernieuwbare energie capaciteit. Een dergelijk besluit aanpassen vereist instemming van al die landen. De inspanningen van die landen richten zich met name op het verbeteren van samenwerking tussen overheden, private partijen en internationale financiële instellingen met als doel de juiste omstandigheden te creëren voor de benodigde investeringen in schone vormen van hernieuwbare energie, zoals zon- en windenergie. Daar wil ik me de komende tijd op richten, onder meer in mijn rol als vicevoorzitter van de ministeriële bijeenkomst van het Internationaal Energie Agentschap in februari.
Klopt het dat energiebedrijf RWE haar twee kolencentrales volledig wil ombouwen naar biomassacentrales en de CO2 wil afvangen en onder de grond wil stoppen (een vorm van BECCS – bio-energie in combinatie met het afvangen en opslaan van CO2)?
RWE heeft in diverse persberichten, waaronder het bericht van 20 juni 20235, aangegeven dat het de bedoeling is «om in de Amer- en Eemshavencentrale van RWE, CO2 van duurzame, biogene oorsprong te hergebruiken en op te slaan» en dat «de planning is om, mits technisch en economisch haalbaar, vanaf 2030 negatieve emissies en groene CO2te produceren.»
Bent u van plan voor dit project een vergunning en/of subsidie te verstrekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De eventueel aan te vragen vergunningen zullen door het desbetreffende bevoegd gezag moeten worden beoordeeld en al dan niet afgegeven. Dat is niet aan mij, maar aan de gemeente en provincie. De Europese Commissie zal in 2026 een rapport uitbrengen met mogelijkheden en voor- en nadelen van het belonen van negatieve emissies middels het EU ETS. Nationale stimulering van negatieve emissies wordt op dit moment nader uitgewerkt met inachtneming van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de beschikbaarheid van biogrondstoffen en de behoefte aan vervanging van fossiele koolstof door niet-fossiele koolstof.
Heeft u de BECCS maatregel uit het voorjaarspakket klimaat inmiddels nader uitgewerkt (Aanhangsel handelingen 2022/23, 3178)? Kunt u de uitwerking met de Kamer delen?
De nadere uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies vindt op dit moment plaats. Hierbij worden verschillende instrumenten bezien, waarbij onder andere techniekneutraliteit een belangrijk uitgangspunt is. Daarna zullen eventuele voorstellen worden gedaan aan de Kamer.
Overweegt u alternatieven voor BECCS om de vraag naar biogrondstoffen te verminderen?4 Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Volgens IPCC, IEA en PBL zijn we afhankelijk van koolstofverwijdering voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen, omdat sommige sectoren moeilijk te vermijden emissies zullen houden die gecompenseerd dienen te worden. Koolstofverwijdering kan via bijvoorbeeld BECCS, DACCS, en vastlegging in bomen, bodem en producten worden gerealiseerd. Waar bij fossiele verbranding koolstof uit de bodem wordt onttrokken via fossiele brandstoffen om uiteindelijk in de atmosfeer te belanden, wordt bij BECCS koolstof uit de atmosfeer onttrokken via biogrondstoffen om uiteindelijk onder de bodem op te slaan. BECCS verlaagt dus de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer en draagt daarmee bij aan het tegengaan van klimaatverandering. BECCS kan dus een techniek zijn die bijdraagt aan het realiseren van negatieve emissies.
Biogrondstoffen spelen een belangrijke rol in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Duurzame biogrondstoffen kunnen primaire abiotische grondstoffen vervangen en zo de milieu-impact verlagen. Gelet op de schaarste van biogrondstoffen is het belangrijk dat biogrondstoffen gecascadeerd en zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Er zijn echter stromen van biogrondstoffen (zoals bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsslib of afvalstromen uit bioraffinageprocessen) waarvoor een meer hoogwaardige toepassing dan verbranding (nog) niet mogelijk of te duur is. De inzet van deze reststromen biedt een mogelijkheid voor de realisatie van koolstofverwijdering via BECCS.
Het kabinet werkt aan het opschalen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de bouw (via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen8) en in de chemie (met o.a. de nationale circulaire plasticsnormering) waarbij koolstofverwijdering kan worden gerealiseerd door, respectievelijk, de opslag van koolstof in biobased bouwmaterialen en CO2-afvang en -opslag bij biochemie- of bioraffinageprocessen. Onderdeel van de transitie van de landbouw is de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen. De energie- en grondstoffentransitie bieden nieuwe kansen zoals de productie van biogrondstoffen voor biobased bouwmaterialen en de chemie, en het leveren van reststromen voor de productie van groen gas. De productie van biogrondstoffen kan naast de primaire inkomsten uit de verkoop ervan mogelijk ook secundaire inkomsten uit de verkoop van koolstofcertificaten opleveren.
De maatregel voor negatieve emissies uit het voorjaarspakket Klimaat is niet gelimiteerd tot Bio Energy and Carbon Capture and Storage (BECCS), maar zal techniekneutraal worden ingevuld. Hierbij bekijkt het kabinet op welke manier negatieve emissies techniekneutraal en zo efficiënt en rechtvaardig mogelijk kunnen worden gestimuleerd. Naast BECCS zijn er andere technieken denkbaar die negatieve emissies (koolstofverwijdering) kunnen bewerkstelligen. Bijvoorbeeld de afvang en opslag van biogene CO2 uit raffinageprocessen, opslag van CO2 in bodem, bomen of materialen of afvang van CO2 direct uit de atmosfeer.
Kunt u toelichten op welke manier de toepassing van BECCS volgens u bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering, een circulaire economie en de transitie naar kringlooplandbouw?5
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat negatieve emissies volgens de SER «ook langs andere wegen [dan BECCS] mogelijk [zijn] die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw, zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase. Waar alternatieven voor negatieve emissies mogelijk zijn zoals bijvoorbeeld bij koolstofopslag in de bodem, verdienen deze dan ook serieuze overweging»?6 Wat is uw reactie hierop? Hoe geeft u hier invulling aan?
In het rapport «Biomassa in Balans» geeft de SER aan dat vanuit klimaatperspectief toepassingen die negatieve emissies genereren hoogwaardiger zijn dan vergelijkbare alternatieven zonder deze negatieve emissies, omdat deze meer zekerheden bieden op het behalen van de klimaatdoelen. De SER geeft aan dat deze negatieve emissies gerealiseerd kunnen worden door verbranding van biogrondstoffen of het produceren van biobrandstoffen voor transport, in combinatie met de ondergrondse opslag van CO2 (BECCS). Vervolgens stelt het rapport conform uw vraagstelling dat «negatieve emissies ook langs andere wegen mogelijk zijn, die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw. Zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase.» Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 en 12 zijn negatieve emissies onmisbaar voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen en zet het kabinet hier dan ook op in. Uit onderzoek van o.a. het PBL10 blijkt dat de combinatie van bioenergie met afvang en opslag van CO2 (BECCS) en het afvangen van CO2 in het productieproces van biobrandstoffen het grootste potentieel hebben voor negatieve emissies in Nederland. Negatieve emissies kunnen ook via andere technieken bereikt worden, die volgens het PBL ook in Nederland relevant zijn.
Kent u het bericht «Plan ombouw kolencentrales met CO2-afvang ontlokt nieuwe strijd om biomassa: «Fnuikend voor de bossen»»?7
Ja.
Erkent u dat er ook voor BECCS gigantische hoeveelheden houtpellets moeten worden geïmporteerd en verbrand, inclusief bijbehorend risico op luchtvervuiling, ontbossing, verlies van biodiversiteit en CO2-opslagcapaciteit?
BECCS, de afvang en opslag van biogene koolstof bij bioenergie, kan diverse vormen aannemen. Bijvoorbeeld verbranding van biogrondstoffen in energiecentrales en daarbij behorende afvang van de biogene CO2 om koolstofverwijdering te bereiken, maar ook de afvang en opslag van biogene koolstof bij bijvoorbeeld raffinageprocessen. In het tweede geval is er bijvoorbeeld geen sprake van de verbranding van houtpellets en in het eerste geval hoeft dat ook niet persé het geval te zijn. Bij toepassingen van koolstofverwijderingstechnieken wordt het duurzaamheidskader biogrondstoffen gehanteerd. Hierdoor wordt geborgd dat het gebruik van biogrondstoffen niet leidt tot onacceptabele consequenties voor de natuur en biodiversiteit en dat duurzame biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet.
Erkent u dat wetenschappers zoals Timothy Searchinger van Princeton University waarschuwen dat BECCS helemaal niet klimaatneutraal is of zelfs negatieve emissies oplevert, omdat «wanneer hout wordt geoogst, gaat ten minste de helft van de koolstof van de boom verloren en vervliegt in de lucht. Ook bij het drogen van hout en het maken van pellets gaat koolstof verloren.»? Wat is uw reactie hierop?
Het is nagenoeg onvermijdelijk dat bij de oogst en verwerking van biogrondstoffen koolstof vrijkomt. Dat neemt niet weg dat de langdurige opslag van biogene koolstof wel leidt tot koolstofverwijdering, omdat koolstof uit de korte keten verplaatst wordt naar lange termijnopslag. Dit is zelfs het geval als een deel van de koolstof van biogene oorsprong tijdens het proces weer in de atmosfeer vervliegt en dus in de korte keten blijft. Uiteraard is het van belang om gehanteerde processen zo efficiënt mogelijk in te richten, zodat deze maximaal doeltreffend zijn. Voor het gebruik van biogrondstoffen geldt in Nederland het duurzaamheidskader biogrondstoffen, naast de geldende EU wet- en regelgeving.
Erkent u dat BECCS een peperdure, onbewezen techniek is?
Nee. De inzet van biogrondstoffen bij energiecentrales wordt door marktpartijen zelf op dit moment al toegepast in bepaalde energiecentrales in Nederland. Het is dus haalbaar en blijkt in de praktijk toepasbaar. CCS, de opslag van CO2, is een bewezen techniek die in het buitenland al plaatsvindt en waar ook in Nederland vergevorderde plannen voor zijn. De combinatie van die twee, inzet van bioenergie en de afvang en opslag van de biogene CO2 daaruit, BECCS, betreft een techniek die op relatief korte termijn haalbaar kan zijn om koolstofverwijdering mee te bereiken. Dat wordt bevestigd door o.a. het PBL. Dat geldt overigens ook voor andere technieken van koolstofverwijdering. Sommige andere koolstofverwijderingstechnieken staan juist nog in de kinderschoenen.
Hoe kunt u gezien het bovenstaande volhouden dat BECCS niet in strijd is met uw beleidsinzet dat het verbranden van houtige biomassa voor elektriciteitsopwekking een laagwaardige toepassing is en zo snel mogelijk moet worden uitgefaseerd?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk wordt afgebouwd en dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk ingezet worden aan de hand van de cascaderingsladder en in lijn met het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Deze beleidsinzet wordt ook meegenomen in de uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. In verband met leesbaarheid zijn vraag 11 en 12 gezamenlijk beantwoord.
Het bericht 'Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; ‘niet financierbaar en onacceptabele risico’s’' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; «niet financierbaar en onacceptabele risico’s»»?1
Ja.
Hoe onderbouwt u de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe warmtewet in meerderheid in publieke handen te laten zijn, en welke afwegingen zijn gemaakt met betrekking tot mogelijke consequenties voor investeringen in warmtenetten door commerciële partijen, zoals geïllustreerd in de gemeente Den Haag?
Met mijn brief van 21 oktober 20222 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) en mijn besluit voor een verplicht publiek meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven. Inmiddels is de keuze onderdeel van het wetsvoorstel waar de ministerraad op 27 oktober 2023 mee heeft ingestemd, waarna het advies aanhangig is gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
De onderbouwing voor de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) in meerderheid in publieke handen te laten zijn is vierledig. Hiermee wordt beoogd de publieke regie op de warmtetransitie te versterken door de medeoverheden meer sturingsmogelijkheden te geven. Verder is een publiek meerderheidsbelang wenselijk gezien de hoge mate van samenhang tussen bestuurlijke keuzes in de lokale warmtetransitie en bedrijfseconomische overwegingen van het aangewezen warmtebedrijf. Ook past deze keuze bij het toenemende vitale karakter van collectieve warmtevoorzieningen. Een laatste overweging is dat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke en breed gedragen wens van gemeenten en provincies. Voor medeoverheden is een publiek warmtebedrijf van belang om invulling te kunnen geven aan hun regierol en draagt het bij aan het draagvlak bij inwoners bij de uitvoering van de warmtetransitie.
In de brief van 21 oktober wordt onderkend dat het besluit op de korte en middellange termijn vertragende effecten kan hebben op de voortgang van de warmtetransitie. In deze brief heb ik echter ook maatregelen aangekondigd om deze mogelijke vertraging te beperken en het voor private warmtebedrijven voldoende aantrekkelijk te laten zijn om actief te blijven in het domein van collectieve warmte. Zo zal in de Wcw een ingroeiperiode worden opgenomen zodat gemeenten dan nog warmtebedrijven kunnen aanwijzen die niet voldoen aan de vereiste van een publiek meerderheidsaandeel. In mijn brief van 6 juli 20233 licht ik verder toe hoe het wetsvoorstel borgt dat ook vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode geïnvesteerd kan blijven worden in warmtenetten. Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om deze investeringen terug te verdienen; ze blijven zo rendabel voor zowel private als publieke investeerders.
Signalen uit de praktijk wijzen er bovendien op dat investeringen doorgang vinden. Zowel publieke als private partijen blijven aanvragen indienen voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). Na de openstelling van deze regeling op 1 juli 2023 zijn aanvragen ingediend voor in totaal ruim € 200 mln. Na toetsing door RVO zal het totaal beschikbaar gestelde bedrag van € 150 mln. voor de eerste tranche grotendeels toegekend kunnen worden. Met een plafond van maximaal € 6.000 per aansluiting vertaalt zich dat in minimaal 25.000 nieuwe aansluitingen in de bestaande bouw.
Tegelijk gaat een omvangrijke stelselwijziging zoals beoogd met de Wcw gepaard met investeringsrisico’s waardoor sommige ambitieuze projecten worden gepauzeerd in afwachting van de verdere wetsbehandeling. Ook andere factoren zoals de inflatie en de stijgende rentes kunnen de business case onder druk zetten.
Hoe beoordeelt u de specifieke financiële uitdagingen en risico's die gemeenten, zoals Den Haag, ervaren bij het uitgeven van warmteconcessies en welke maatregelen overweegt u om deze te adresseren?
De uitdagingen en risico’s bij het ontwikkelen van warmtenetten zijn sterk locatie-afhankelijk. De ondergrond, de beschikbaarheid van bronnen en het type bebouwing zijn bepalend voor de risico’s en de geschiktheid voor warmtenetten. De financiële uitdagingen van de gemeenten en hun investeringsopgave zijn groot. De mate waarin gemeenten de ruimte hebben die opgave uit te voeren verschilt. Om die reden werkt het kabinet in de Wcw en, in samenhang daarmee, met de Wgiw aan instrumenten voor gemeenten om de regie te voeren op de kosteneffectieve aanleg van collectieve warmte en om risico’s te mitigeren. Ook werk ik aan flankerend beleid, zoals de bovengenoemde WIS, en onderzoek ik opties als een waarborgfonds en een nationale deelneming ter ondersteuning van gemeentelijke inspanningen. Het Rijk ondersteunt de gemeenten daarnaast ook via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Op welke manier heeft de nieuwe warmtewet invloed op de verdeling van financiële lasten tussen publieke en private stakeholders bij de ontwikkeling van warmtenetten?
Op dit moment zijn de meeste warmtenetten in private handen. Onder de Wcw zal een meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven op termijn in publieke handen komen, en daarmee gaan de lasten én de baten van deze warmtebedrijven over van private naar publieke aandeelhouders.
Welke dialoog voert u met gemeenten en commerciële partijen om inzicht te krijgen in de praktische uitdagingen en zorgen met betrekking tot de financiering en uitvoering van warmtenetten?
Er is een wekelijks overleg met zowel de warmtebedrijven, de medeoverheden en de netwerkbedrijven over de voortgang van de Wcw en de gevolgen voor de warmtetransitie. Aanvullend hierop spreek ik met regelmaat de individuele gemeenten, regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegen aanlopen. Ook wordt geregeld overleg gevoerd met partijen uit de financiële sector, zoals banken en pensioenfondsen over de financierbaarheid van de warmtetransitie.
Wat gaan de kosten zijn van de gekozen publieke route van de Minister voor de warmtetransitie ten opzichte van een model waarin een warmtebedrijf in meerderheid privaat mag zijn? Kunt u daarbij onderscheid maken in de kosten voor gemeentes en het Rijk?
De publieke kosten voor de warmtetransitie bestaan uit de subsidiering van het onrendabele deel van warmtenetten. Dit onrendabele deel wordt gesubsidieerd door het Rijk via de WIS voor de wijken waar warmtenetten de kosteneffectieve warmtestrategie zijn. Deze subsidie is beschikbaar voor zowel publieke als private warmtebedrijven. De gekozen publieke route heeft dus geen effect op de omvang van deze kosten.
Wel leidt de gekozen publieke route ertoe dat de verschillende overheden, voornamelijk gemeenten, voldoende publiek kapitaal beschikbaar moeten stellen om de nodige investeringen te kunnen doen. Dit zijn rendabele investeringen die nu veelal worden gedaan door private partijen en die zich op termijn terugverdienen.
In de Kamerbrief van 21 oktober geef ik een toelichting op de rapporten van Greenvis en PwC over dit onderwerp, die ook als bijlagen bij de brief zijn meegezonden. Greenvis raamt de totale investeringsopgave voor het realiseren van 500.000 nieuwe aansluitingen in 2030 op 5,6 miljard euro. Om in 2050 2,6 miljoen nieuwe aansluitingen te kunnen realiseren bedraagt de investeringsopgave rond de 40 miljard euro. PwC gaat er in haar analyse van uit dat de investeringsopgave voor 70% met vreemd vermogen gefinancierd zal kunnen worden, wat leidt tot een resterende minimale investeringsopgave voor 2030 van minimaal 1,7 miljard euro (30%) in geval van volledig publiek eigendom. Voor 2050 is in totaal minimaal 12 miljard euro publiek eigen vermogen nodig (30% van de minimale investeringsopgave van 40 miljard euro bij volledig publiek eigendom). Deze publieke investeringsopgave valt lager uit als private bedrijven betrokken blijven als minderheidsaandeelhouder. Ook de inzet van een waarborgfonds wordt onderzocht als middel om de publieke investeringsopgave te kunnen verkleinen.
Kunt u toelichten hoeveel van het vereiste publieke geld al beschikbaar is gesteld? Kunt u toelichten hoe hij het ontbrekende bedrag verwacht te bekostigen?
Vooruitlopend op de Wcw wordt in veel gemeenten en provincies overwogen (deels) publieke warmtebedrijven op te richten, zijn deze in oprichting, of bestaan ze reeds. Bedrijven als HVC en Warmtestad Groningen investeren al lange tijd in warmtenetten. In Gelderland is onlangs het Gelders WarmteInfra Bedrijf (GWIB) opgericht, en recentelijk hebben de provincie Brabant en gemeente Amsterdam aangekondigd een verkenning te starten naar een publiek warmtebedrijf.
De publieke warmtebedrijven zijn met een startkapitaal in staat om te investeren in collectieve warmte en deze netten te exploiteren. De inkomsten kunnen vervolgens worden ingezet om verder te investeren en uit te breiden.
In aanvulling op deze initiatieven onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een nationale deelneming die naast decentrale overheden publiek aandeelhouder kan zijn in regionale of provinciale warmtebedrijven en een rol kan spelen in het inbrengen van expertise, kapitaal en publieke zakelijkheid. Verder onderzoek ik instrumenten die verstrekkers van vreemd vermogen meer zekerheid geven waardoor zij minder eigen vermogen van publieke aandeelhouders van een warmtebedrijf vereisen. In dit kader onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een waarborgfonds voor warmtenetten. Voor deze twee instrumenten zijn nog geen middelen vrijgemaakt. Over de dekking hiervoor zal moeten worden besloten bij een volgend besluitvormingsmoment.
Kunt u toelichten hoe het streven naar meer publieke controle over warmtenetten de investeringsbereidheid van commerciële partijen heeft beïnvloed, en of er beleidsaanpassingen overwogen worden om deze dynamiek te optimaliseren?
Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om investeringen die worden gedaan vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode terug te verdienen. Daarmee blijft het voor private warmtebedrijven rendabel om te blijven investeren in warmtenetten. Ook na de overgangsperiode zal de Wcw ruimte houden voor commerciële partijen mits sprake blijft van doorslaggevende publieke zeggenschap. We zijn met de warmtebedrijven in gesprek hoe zij binnen die ruimte kunnen blijven bijdragen aan een voortvarende warmtetransitie en hoe het besluit voor een publiek meerderheidsbelang wordt ingevuld in de herijking van hun langetermijnstrategie.
Op welke manier ondersteunt u gemeenten bij het inschatten en beheersen van de financiële gevolgen van warmteconcessies, met name in relatie tot de bijdragen van Rijk?
Met regelmaat voeren we overleg met de individuele gemeenten, de regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegenaanlopen. Om gemeenten verder te ondersteunen heb ik het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) gevraagd om de informatievoorziening en ondersteuning aan gemeenten verder uit te bouwen.
Hoe evalueert u de bredere impact van de nieuwe warmtewet op het vermogen van lokale overheden om duurzame warmtenetten te realiseren, rekening houdend met de mogelijke situatie in meerdere gemeenten? Hoe weegt u het feit dat grote gemeentes zoals Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie? Bent u van mening dat dit veel succes voorspeld voor zijn gekozen route voor kleinere gemeenten?
Niet elke gemeente zal in staat zijn om geheel zelfstandig de warmtetransitie vorm te geven, maar dat hoeft ook niet. Voor het bundelen van expertise, het delen van risico’s en opbouwen van voldoende uitvoeringskracht ligt het voor de hand dat veel nieuwe publieke warmtebedrijven op regionale of provinciale schaal zullen ontstaan, zoals dat ook het geval is bij andere publieke nutsbedrijven zoals voor water, gas en elektra.
De conclusie dat Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie deel ik niet. In beide gemeenten blijft, al is het nu tijdelijk in een lager tempo, geïnvesteerd worden in warmtenetten. Maar een versnelling is nodig om de doelstelling voor 2030 en daarna te behalen en de uitdaging voor gemeenten is op dit moment groot. Daarom beoog ik met de Wcw het juiste kader neer te zetten voor gemeenten en hen ook verder te ondersteunen met instrumenten, zoals de WIS.
De antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over fossiele subsidiesen de beprijzing van CO2-uitstoot |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Fossiele subsidies voor grote klimaatvervuilers» van Profundo in opdracht van Milieudefensie waarin duidelijk wordt gemaakt dat tien bedrijven in Nederland gezamenlijk 8,8 miljard euro per jaar aan fossiele subsidies ontvangen, waaronder Shell Nederland dat 2,1 miljard euro per jaar ontvangt, Dow Benelux dat 1,6 miljard euro ontvangt, Yara Sluiskil dat 1,2 miljard eur ontvangt en ExxonMobil dat 1,1 miljard euro ontvangt (Aanhangsel handelingen 2022–23, nr. 358)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze grote bedrijven profiteren van miljarden aan fossiele subsidies terwijl hun activiteiten significante milieuschade aanrichten waar ze ook niet voor betalen, maar in plaats daarvan de maatschappij opzadelen met alle schade terwijl ze zelf jaarlijks vele miljarden winst maken?
Het kabinet ziet beprijzing van milieuschade – als invulling van het principe «de vervuiler betaalt» – als een belangrijke bouwsteen voor een rechtvaardige energie- en klimaattransitie en rechtvaardig milieubeleid. Beprijzing van milieuschade kan ook een effectief en robuust instrument zijn om marktpartijen te bewegen om het milieu minder schade toe te brengen. Ook normering, waarbij via verbod of gebod vervuiling wordt tegengegaan, kan een belangrijke rol spelen.
Voor internationaal concurrerende bedrijven geldt dat mondiale verschillen in het beprijzen van milieuschade de internationale concurrentie zodanig kunnen verstoren dat productie en uitstoot verplaatsen van landen met hoge milieuheffingen naar landen met lage milieuheffingen. Daarbij is het mondiale klimaat niet gebaat. Als door nationale of EU-heffingen productie en uitstoot verplaatsen van binnen het EU-Emissiehandelssysteem, waar een uitstootplafond geldt, naar buiten de EU en het EU-Emissiehandelssysteem, dan is het aannemelijk dat de mondiale uitstoot zelfs toeneemt als gevolg van de heffingen doordat de meeste landen een minder stringent klimaatbeleid hebben dan de EU. Ook schaadt deze weglek het verdienvermogen van Nederland.
Daarom is het belangrijk de beprijzing van klimaatschade zo veel mogelijk in internationaal verband te regelen. Nederland zet ook in op internationale afspraken, bijvoorbeeld via het Joint Statement dat Nederland in december jl. op de COP 28 in Dubai heeft ingebracht en mede is ondertekend door een kopgroep van landen. Met dit statement geeft de kopgroep van landen concreet invulling aan eerdere internationale afspraken om subsidies voor fossiele brandstoffen uit te faseren.
Het huidige en vorige kabinet hebben de afgelopen jaren meerdere belastingen geïntroduceerd en vrijstellingen en regelingen afgebouwd, waarmee in de komende jaren ook fossiele voordelen uit het Profundo-rapport worden beperkt. De belangrijkste hiervan zijn:
Ook heeft het kabinet in het Belastingplan ingezet op het afschaffen van vrijstellingen in de Kolenbelasting voor duaal en niet-energetisch gebruik van steenkool, en op het afschaffen van vrijstellingen in de Energiebelasting voor mineralogische en metallurgische procedés. Deze onderdelen van het Belastingplan 2024 zijn in december 2023 door de Eerste Kamer echter verworpen.
Een belangrijke stap die in EU-verband wordt gezet is dat in het EU-Emissiehandelssysteem een afbouwpad is vastgelegd voor jaarlijks beschikbare rechten, hetgeen volgens de prognoses de prijs van emissierechten gestaag doet oplopen. Ook is een afbouwpad vastgelegd voor de jaarlijks beschikbare gratis rechten. In combinatie hiermee wordt via Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) een heffing ingevoerd op import uit landen waar de CO2-emissiekosten lager zijn dan in de EU. Deze heffing geldt voor een aantal categorieën goederen en stimuleert emissiereductie buiten de EU.
Deelt u de mening dat het heel slecht is voor het draagvlak voor klimaatbeleid wanneer gewone mensen op hoge kosten worden gejaagd terwijl grote vervuilers miljarden krijgen toegeschoven? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het kabinet is van mening dat het zoveel mogelijk benaderen van het principe «de vervuiler betaalt» het draagvlak voor klimaatbeleid kan dienen. Daarbij merk ik op dat de lastenverdeling in de energie- en klimaattransitie in breed perspectief dient te worden beoordeeld en in het totaalbeeld van heffingen en tegemoetkomingen (nationaal en internationaal) op een gewenst en rechtvaardig niveau dient te worden gebracht. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs in zijn geheel «binnen de energierekening» plaats te vinden. Ook kan verplichtend beleid, al dan niet in combinatie met beprijzend beleid worden ingezet. Zo geldt bijvoorbeeld voor bedrijven een verplichting tot het nemen van energiebesparingsmaatregelen met een bepaalde terugverdientijd. Het is om deze redenen ook niet zo dat tarieven die kleinverbruikers betalen ook zonder meer voor grootverbruikers zouden moeten gelden.
In het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht welke stappen het vorige en huidige kabinet nationaal en internationaal hebben genomen om dit principe dichterbij te brengen en wat de belangrijkste ontwikkelingen in EU-verband zijn in deze richting.
Het kabinet zal, gezien zijn demissionaire status, geen verdere voorstellen doen voor afbouw van fossiele voordelen. Wel zal, als onderdeel van het traject Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024dat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter wordt uitgevoerd, invulling gegeven worden aan de motie Kröger c.s. die verzoekt om scenario’s uit te werken voor afbouw (Kamerstuk 321813, nr. 1297). Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) in het recente rapport «Afschaffing fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer» een bedrag van € 130/ton CO2 als referentiewaarde gebruiken voor de maatschappelijke schade ofwel externe kosten van CO2-uitstoot, om daarmee een inschatting te maken van de omvang van de bestaande fossiele subsidies?
Het bedrag van € 130 / ton CO2komt overeen met het bedrag dat in het Handboek Milieuprijzen 2023wordt aanbevolen om te hanteren als centrale waarde voor 2021. Deze waarde loopt op naar € 188 / ton CO2in 2030 en € 437 / ton CO2in 2050. Belangrijke kanttekening bij deze referentieprijs is dat het is gebaseerd op een vrij generieke IPCC-berekening die het dichtst aansluit bij de huidige afspraken in het klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bekend met het feit dat het bedrag van € 130/ton CO2 niet gebaseerd is op de daadwerkelijke schadekosten, omdat deze onzeker zijn en op lange termijn optreden, maar op preventiekosten, dat wil zeggen de kosten die de veroorzaker moet maken om de emissie niet te laten plaatsvinden? Zo ja, hoe ziet u het verschil tussen wanneer respectievelijk de schadekosten en de preventiekosten gebruikt zouden moeten worden?
Ja, ik ben hiermee bekend. In het Handboek Milieuprijzen 2023 wordt er voor gekozen om de CO2-prijzen te baseren op de preventiekostenmethode. De reden hiervoor is dat alhoewel schadekosten in de literatuur inmiddels beter de daadwerkelijke kosten van klimaatverandering lijken te reflecteren, de onzekerheidsbandbreedtes nog steeds erg groot zijn. Er lijkt nog steeds sprake te zijn van ontbrekende effecten, en bepaalde cruciale aannames omtrent schadefuncties en de gebruikte discontovoet blijven ter discussie staan.
Is het bedrag van € 130/ton CO2 in uw ogen daarmee een adequate reflectie van de daadwerkelijke maatschappelijke schade ofwel externe kosten van CO2-uitstoot, ook op lange(re) termijn? Zo ja, hoe verklaart u dat CE Delft, in het Handboek Milieuprijzen 2023, dit bedrag expliciet benoemd als preventiekosten en juist niet als schadekosten? Wilt u in uw antwoord ook reflecteren op het feit mee dat CE Delft expliciet noemt dat «schadekosten in de literatuur inmiddels beter de daadwerkelijke kosten van klimaatverandering lijken te reflecteren»?
Zie voor een onderbouwing van de keuze voor preventiekosten het antwoord op vraag 5. Bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht dat de kosten per vermeden ton CO2stijgen in de loop van de tijd.
Bent u bekend met het feit dat het Duitse Milieuagentschap (Umweltbundesamt) aanraadt om een bedrag van € 195/ton CO2 te hanteren wanneer de nadruk gelegd wordt op het welzijn van huidige generaties ten opzichte van toekomstige generaties en een bedrag van € 680/ton CO2 wanneer de belangen van huidige en toekomstige generaties gelijkgetrokken worden?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat een ton CO2 die in Nederland wordt uitgestoten dezelfde schade aan de wereld veroorzaakt als een ton CO2 die in Duitsland wordt uitgestoten? Zo ja, hoe verklaart u dat Nederland een significant lager bedrag aan maatschappelijke schade hanteert dan Duitsland?
Het klopt inderdaad dat een ton CO2die in Nederland wordt uitgestoten dezelfde schade veroorzaakt als een ton CO2die in Duitsland wordt uitgestoten. De uiteenlopende prijzen ontstaan door verschillen in aanpak. Zie voor een toelichting hierop de antwoorden op de vragen 5 en 9.
Bent u het eens dat een bedrag van € 680/ton CO2 een veel evenwichtigere inschatting van de daadwerkelijke maatschappelijke schade ofwel externe kosten van CO2-uitstoot is, gegeven het feit dat het grootste deel van de kosten van de klimaatcrisis en klimaatbeleid bij toekomstige generaties terechtkomt?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Boucke en Dekker-Abdulaziz (beiden D66) over het bericht «Provincie Utrecht gebruikt als eerste overheid in Nederland een eerlijke CO2-prijs» (2023Z01413, ingezonden 31 januari 2023) heb ik dat toegelicht. De verschillen worden verklaard door een verschil in aanpak. De planbureaus hanteren het concept van preventiekosten: de kosten van de inspanningen om de uitstoot te beperken. De prijs die het Duitse Milieuagentschap hanteert is gebaseerd op «maatschappelijke kosten» (social cost of climate change); de kosten (schade) die zouden ontstaan bij het ontbreken van beleid. Bij het antwoord op vraag 5 is toegelicht dat de preventiekosten de voorkeur verdienen.
Bent u het eens dat het hanteren van een bedrag van € 130/ton CO2 als referentiewaarde voor de maatschappelijke schade ofwel externe kosten van CO2-uitstoot niet passend is en PBL/CPB daarmee tot een veel te lage inschatting van de omvang van de fossiele subsidies komt, namelijk € 13,7 miljard per jaar? Zo nee, wat is dan uw kijk op de gebruikte referentiewaarde?
In bovenstaande antwoorden heb ik toegelicht welke aanpak ik heb gekozen en om welke redenen.
Bent u bereid de Duitse benadering te bespreken met het PBL in het kader van uw nadere verkenning hoe de mate van beprijzing en eventuele beprijzingstekorten structureel in beeld kunnen worden gebracht?2 Kunt u de Kamer hierover informeren?
Ten behoeve van de beantwoording van de bovengenoemde vragen van de leden Boucke en Dekker-Abdulaziz is er reeds contact geweest met de planbureaus over CO2-beprijzingsmethoden. Dat heeft er niet in geresulteerd om andere prijzen te hanteren. De planbureaus zijn onafhankelijke instanties die dus ook onafhankelijk bepalen welke methodieken zij gebruiken voor hun analyses.
Bent u het eens dat de CO2 prijs die het PBL in de nieuwe tariefstudie van 2024 voor de nationale CO2-heffing zal berekenen ook rekening moet houden met de maatschappelijke kosten van vervuiling en met de belangen van toekomstige generaties, conform de Duitse benadering? Bent u bereid het PBL hiertoe te verzoeken?
Het tarief van de nationale CO2-heffing industrie wordt gebaseerd op de reductiekosten die horen bij de reductiedoelstelling van de nationale CO2-heffing industrie. Zie ook het antwoord op vraag 5, 9 en 11.
Welke vorderingen zijn gemaakt in het opstellen van de afbouwpaden voor fossiele subsidies naar anleiding van de motie Kröger cs. (Kamerstuk 32 813, nr. 1297) en wanneer kan de Kamer de uitkomst hiervan verwachten
Het kabinet heeft aan de onafhankelijk voorzitter van het ambtelijk rapport Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel verzocht om de gevraagde afbouwscenario’s voor «fossiele subsidies» uit te werken. Hiermee beoogt het kabinet invulling te geven aan de motie Kröger c.s. Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43). Naar verwachting zal dit rapport begin februari 2024 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Het bericht dat tien Nederlandse bedrijven bijna 9 miljard euro aan fossiele subsidies krijgen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Fossiele subsidies voor grote klimaatvervuilers» van Profundo in opdracht van Milieudefensie waarin onder andere wordt geconcludeerd dat tien grote energie- en industriebedrijven in Nederland jaarlijks gemiddeld 8,8 miljard euro aan fossiele subsidies ontvangen?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat vervuilende bedrijven als Shell en BP miljarden aan subsidies genieten, terwijl de energierekening voor huishoudens omhoog gaat?
Zie voor beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 3.
Vindt u het rechtvaardig dat deze tien meest vervuilende bedrijven door het kabinet met miljarden worden gesubsidieerd, terwijl duurzame bedrijven deze fiscale voordelen niet krijgen?
Het kabinet ziet beprijzing van klimaatschade – als invulling van het principe «de vervuiler betaalt» – als een belangrijke bouwsteen voor een rechtvaardige energie- en klimaattransitie. Ook normering, waarbij via verbod of gebod vervuiling wordt tegengegaan, speelt een belangrijke rol. Het kabinet heeft hier de afgelopen jaren ook op ingezet in nationaal en internationaal verband (zie ook het antwoord op vraag 4).
De lastenverdeling in de energie- en klimaattransitie dient in breed perspectief te worden beoordeeld. In het totaalbeeld van heffingen en tegemoetkomingen – nationaal en internationaal – dient de lastenverdeling op een gewenst en rechtvaardig niveau te worden gebracht. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs in zijn geheel «binnen de energierekening» plaats te vinden, maar vindt bijvoorbeeld ook plaats via andere heffingen zoals het ETS (zie ook antwoord op vraag 4). Het is daarom niet zo dat bijvoorbeeld tarieven die kleinverbruikers betalen ook zonder meer voor grootverbruikers zouden moeten gelden.
Het kan bovendien negatieve gevolgen hebben als voor internationaal concurrerende bedrijven heffingen in Nederland fors hoger zijn dan in andere landen. Er bestaat dan een kans dat productie en emissie verplaatsen naar het buitenland. Het kabinet zet daarom ook in op het internationaal tot stand brengen van (afspraken over) milieuheffingen voor bedrijven.
Wat doet u om dit onrechtvaardige klimaatbeleid rechtvaardiger te maken, zodat huishoudens en duurzame bedrijven niet benadeeld worden ten opzichte van vervuilende fossiele bedrijven?
In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat het kabinet het principe van de «vervuiler betaalt» als een belangrijke bouwsteen ziet voor een rechtvaardige energie- en klimaattransitie. Een aantal stappen die recent door dit en vorig kabinet zijn gezet, zijn:
Ook heeft het kabinet in het Belastingplan ingezet op het afschaffen van vrijstellingen in de Kolenbelasting voor duaal en niet-energetisch gebruik van steenkool, en op het afschaffen van vrijstellingen in de Energiebelasting voor mineralogische en metallurgische procedés. Deze onderdelen van het Belastingplan 2024 zijn in december 2023 door de Eerste Kamer echter verworpen.
In internationaal verband heeft Nederland samen met een aantal landen op de Klimaatconferentie COP 28 in Dubai een Joint Statement ingebracht, gericht op het afschaffen van voordelen voor fossiele brandstoffen. Het kabinet hoopt dat meer landen zich hierbij aan zullen sluiten en zal daar dit jaar op inzetten.
Een belangrijke stap die in EU-verband wordt gezet, tot slot, is dat in het EU-Emissiehandelssysteem een afbouwpad is vastgelegd voor jaarlijks beschikbare rechten, hetgeen volgens de prognoses de prijs van emissierechten gestaag doet oplopen. Ook is een afbouwpad vastgelegd voor de jaarlijks beschikbare gratis rechten.
Hoe gaat u het afbouwen van fossiele subsidies meenemen in de maatwerkafspraken die u aan het maken bent met de meest vervuilende bedrijven?
In de maatwerkaanpak worden afspraken gemaakt over extra en snellere CO2-reductie in Nederland. Er wordt dus ingezet op snelle en ambitieuze verduurzaming. Een bedrijf ontvangt hier alleen een eventuele financiële bijdrage voor als de projecten bijdragen aan deze verduurzaming. Hierbij wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de visie van het bedrijf op klimaatneutraliteit richting 2050. Wat betreft dispensatierechten in de CO2-heffing industrie geldt dat een eventueel overschot aan rechten dat gekoppeld kan worden aan de additionele CO2-reductie door maatwerk, niet buiten het bedrijf verhandeld mag worden (om een waterbedeffect te voorkomen).
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Kröger c.s. over het opstellen van scenario’s voor het afbouwen van fossiele subsidies (Kamerstuk 32 813, nr. 1300)?
Het kabinet heeft aan de onafhankelijk voorzitter van het ambtelijk rapport Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel verzocht om de gevraagde afbouwscenario’s voor «fossiele subsidies» uit te werken. Hiermee beoogt het kabinet invulling te geven aan de motie Kröger c.s. Naar verwachting zal dit rapport begin februari worden gepubliceerd. Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
In het rapport worden fossiele subsidies berekend op basis van het tariefverschil tussen elektriciteit en andere energiedragers, waarmee er een eerlijke vergelijking wordt gemaakt tussen de energiekosten voor fossiele bedrijven en de energiekosten voor duurzame bedrijven.2 Bent u ook van mening dat bedrijven die verduurzamen door te elektrificeren door fossiele subsidies benadeeld worden ten opzichte van bedrijven die op fossiele energie blijven draaien?
De belasting- en accijnstarieven op aardgas, aardolieproducten en steenkool waren per energie-eenheid in de periode 2018–2022 lager dan de Energiebelastingtarieven voor elektriciteit. Dit kan een belemmering vormen voor elektrificatie. Het kabinet heeft in dit verband de afgelopen jaren, vooral door verhogingen van de belastingtarieven voor aardgas, de tariefverhoudingen tussen aardgas en elektriciteit meer in lijn gebracht met de energie-inhoud. In het Belastingplan 2023 zijn tariefpaden tot 2030 vastgelegd waarmee deze lijn wordt voortgezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze prijsverschillen worden verkleind en duurzame bedrijven minder worden benadeeld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 7.
Het bericht 'Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonnepanelen minder gewild bij huiseigenaren: flink minder aanvragen dan voor de zomer»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de extreme daling van 90 procent in de vraag naar zonnepanelen in de regio Haaglanden, zoals gerapporteerd in het artikel?
De aangehaalde cijfers moeten worden bezien in de context van de marktontwikkeling van de voorbije 24 maanden en het reeds aanzienlijk opgestelde vermogen op Nederlandse daken. Waar de vraag naar nieuwe panelen momenteel lager ligt, was deze aan het begin van 2023 juist zeer hoog2. Er was toen sprake van hoge energieprijzen en veel aandacht voor de energierekening. Hierdoor was er veel interesse onder huiseigenaren die nog geen zonnepanelen hadden om deze te plaatsen. Veel mensen hebben dan ook in die periode geïnvesteerd in zonnepanelen. Na een dergelijke tijdelijke piek in de vraag, lag een tijdelijke terugval in de vraag dan ook in de lijn der verwachting. Er zijn echter nog andere redenen denkbaar waardoor mensen nu mogelijk minder snel tot een investering in zonnepanelen overgaan. Zo spelen er de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Over langere termijn bezien, is er echter nog steeds sprake van een aantrekkelijk rendement. Hierom is het aantal woningen met zonnepanelen de afgelopen jaren flink gegroeid en verwacht ik een verdere gestage groei voor zover er nog sprake is van geschikte daken en vervangingsinvesteringen. Over heel het kalenderjaar 2023 bezien zal er naar verwachting sprake zijn van een forse groei van het aantal zonnepanelen3. Ook het PBL verwacht in de nieuwste Klimaat- en Energieverkenning4 in de periode tot en met 2030 nog altijd een flinke groei in het aantal zonnepanelen op woningen. Hierbij is rekening gehouden met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling. Nederland is zonnekampioen in Europa en hoort bij de koplopers in de wereld als het gaat om het aantal zonnepanelen per huishouden. Dat is een goede zaak. De elektriciteit die deze zonnepanelen opwekken is schoon, dichtbij opgewekt en hernieuwbaar. Hierom hecht ik eraan dat mensen blijven investeren in zonnepanelen.
Kunt u aangeven of er regionale verschillen zijn met betrekking tot de mate waarin de vraag naar zonnepanelen is afgenomen?
Nee, hier heb ik geen zicht op5. Ik verwacht dat de regionale variatie binnen de omstandigheden rondom het installeren van zonnepanelen beperkt is. Dit aangezien de belangrijkste factoren die de prijs en opbrengst van zonnepanelen beïnvloeden landelijk of zelfs internationaal tot stand komen. Ook is een groot aantal ondernemers actief op de Nederlandse markt, waardoor de consument desgewenst eenvoudig terecht kan bij aanbieders binnen en buiten zijn of haar directe omgeving.
Hoe kunt u verklaren dat er een terugval is ontstaan voor aanvragen voor installatie van zonnepanelen? Kunt u een analyse maken van deze terugval en hierbij de rol van inflatie, kosten van zonnepanelen en netcongestie meenemen?
Het signaal dat de vraag naar zonnepanelen sinds de zomer is teruggelopen is herkenbaar. De vraag was echter zeer hoog aan het begin van 2023 en veel mensen hebben toen dus al geïnvesteerd in zonnepanelen. Een terugval vanaf dat hoge niveau viel dan ook te verwachten. Over heel 2023 genomen is het aantal zonnepanelen op Nederlandse daken overigens opnieuw weer flink gegroeid.
Hoewel de relatieve terugval voor een groot deel lijkt te verklaren vanuit de zeer hoge vraag van begin 2023, spelen er ook, zoals eerder benoemd in het antwoord op vraag 2, de onzekerheid rondom de afbouw van de salderingsregeling, wijzigingen in de voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit die leveranciers stellen aan zonnepaneelbezitters en de kans dat overbelasting van het stroomnet kan leiden tot het afschakelen van omvormers.
Hoewel deze factoren niet voor iedere consument zullen meewegen en de investering in zonnepanelen naar inschatting blijft lonen (zie antwoord vraag 7), kan de combinatie van dergelijke ontwikkelingen en de berichtgeving wel bijdragen aan de onzekerheid die mensen ervaren als ze voor de beslissing staan om wel of niet te investeren in nieuwe panelen. Hier staat tegenover dat de directe kosten voor het installeren van zonnepanelen weer zijn gedaald6. Wie nu investeert is dus feitelijk een stuk minder geld kwijt voor dezelfde hoeveelheid zonnepanelen dan een jaar geleden.
Kunt u aangeven welke economische impact deze terugval heeft op bedrijven in de zonnepanelenmarkt? Hoeveel bedrijven zijn geraakt door deze terugval?
Ik zie onder meer bij de installatiebranche zorgen over afnemende opdrachten, die zij in belangrijke mate wijt aan onrust onder consumenten door onduidelijkheid rondom de salderingsregeling en terugleverkosten. Tegelijkertijd deel ik de behoefte aan helderheid over de regels voor alle betrokkenen. Met de verwachte behandeling van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari door de Eerste Kamer, kan er dan ook duidelijkheid geboden worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, denk ik dat de terugval niet geheel onverwacht was na de zeer hoge vraag eerder in 2023. Een duidelijk en stabiel kader voor wat betreft de regels rondom salderen kan bijdragen aan stabiliteit voor de marktpartijen.
Kunt u aangeven in hoeverre de terugval impact heeft op de klimaatdoelen voor realisering van duurzame energie, in het bijzonder op de doelen voor de realisatie van zonnestroom?
In het Klimaatakkoord is afgesproken om in 2030 35 TWh aan grootschalige
(> 15 kWp) hernieuwbare opwek op land met zon en wind gerealiseerd te hebben. Dit gebeurt in het kader van het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) waarbij het totale bod van de regio's met 55 TWh hier ruim bovenuit komt. De laatste RES-monitor7 laat zien dat naar alle waarschijnlijkheid het doel van 35 TWh in 2030 gehaald wordt.
Kunt u aangeven welke maatregelen u treft om de installatie van zonnepanelen voor particulieren aantrekkelijk te maken? Hoe behoudt u draagvlak? Welke maatregelen treft u om de zonne-energiebranche te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat investeren in zonnepanelen aantrekkelijk is en blijft. De dalende installatiekosten in combinatie met de nog altijd relatief hogere energieprijzen en de mogelijkheid tot salderen zorgen momenteel voor een korte terugverdientijd op een investering in zonnepanelen. Ook met de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling blijft de terugverdientijd onder de 7 jaar8.
Milieu Centraal geeft in een recente publicatie zelfs aan dat de terugverdientijd nog circa 6 jaar is. Dit terwijl mensen in de regel bereid zijn om te investeren tot een terugverdientijd van 9 jaar9. Hierbij is het goed om in gedachte te houden dat de levensduur van de panelen een stuk langer is (tientallen jaren). Hierdoor zullen ze, ongeacht dergelijke schommelingen in de terugverdientijd, over de gehele levensduur bezien een flink rendement opleveren voor de consument.
Om het investeren in zonnepanelen aantrekkelijk te houden, zal met het wetsvoorstel, zoals dit door de Tweede Kamer is aangenomen, tot 1 januari 2027 de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit minimaal 80% van het kale leveringstarief bedragen. In de periode daarna zal de Minister voor Klimaat en Energie elke twee jaar de minimale hoogte of wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. Ook voorziet het wetsvoorstel in twee evaluatiemomenten in 2025 en 2028, waarbij opnieuw gekeken wordt naar de terugverdientijd van investeringen in zonnepanelen. Dit biedt de mogelijkheid om tijdig bij te sturen indien nodig.
Tot slot wil ik het belang van duidelijke, eerlijke en transparante regels benadrukken voor het invoeden van opgewekte elektriciteit op het net. De verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten te beheersen voor mensen met zonnepanelen dragen hier niet aan bij. Ik geef er de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met dit wetsvoorstel en zo duidelijkheid te geven aan alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven wat de relatie is tussen de teruglopende aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en terugleverkosten?2 In hoeverre hebben terugleverkosten impact op de terugval van aanvragen voor zonnepaneleninstallaties en in hoeverre zorgen deze kosten ervoor dat zonnepanelen minder aantrekkelijk worden en minder draagvlak hebben?
De terugleverkosten die leveranciers in rekening brengen bij klanten met zonnepanelen kunnen eraan bijdragen dat mensen die nog geen zonnepanelen hebben minder geneigd zijn om hierin te investeren. Terugleverkosten, of andere manieren die door leveranciers gehanteerd worden om kosten door te berekenen aan zonnepaneelbezitters, veroorzaken onduidelijkheid over de terugverdientijd. Zo rekent leverancier Vandebron bijvoorbeeld terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen. Volgens eerdere berekeningen kan de terugverdientijd voor een klant bij leverancier Vandebron hierdoor met enkele jaren oplopen11. Dit gaat er echter vanuit dat Vandebron de huidige terugleverkosten in stand houdt. Als het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling wordt aangenomen, zullen de kosten die leveranciers maken als gevolg van het salderen afnemen. Hierdoor zullen zij minder kosten door hoeven te rekenen. Vandebron heeft dan ook aangegeven dat ze de kosten die ze in rekening brengen aan klanten met zonnepanelen af zullen bouwen naarmate de salderingsregeling wordt afgebouwd12.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat particulieren beboet worden met terugleverkosten voor zonnepanelen door energiebedrijven terwijl dit niet een taak is van deze bedrijven?
Het is onwenselijk dat leveranciers verschillende wijzen gaan hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Het is van belang dat er duidelijke, eerlijke en transparante regels zijn voor het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen op het net.
Tegelijkertijd is het zo dat leveranciers hebben aangegeven dat zij met specifieke kosten worden geconfronteerd door klanten met zonnepanelen. Door de bestaande salderingsregeling dienen leveranciers de door zonnepaneelbezitters teruggeleverde stroom verplicht af te nemen, ook op momenten dat deze weinig waard is, en dit te verrekenen met geleverde elektriciteit op duurdere momenten. Ook stijgen de onbalanskosten die gemaakt moeten worden als gevolg van de elektriciteit die ingevoed wordt op het net door klanten met zonnepanelen.
De meeste leveranciers rekenen deze kosten door aan alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen. De ACM13 heeft begin 2023 globaal geschat dat dit klanten zonder zonnepanelen enkele tientallen euro’s per maand extra kost. Om hier meer inzicht in te krijgen doet de ACM momenteel een marktbrede studie naar de kosten en baten van klanten met zonnepanelen voor energieleveranciers. Uitkomsten worden in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht. Door de salderingsregeling af te bouwen, zullen de kosten die leveranciers hieraan maken dalen. Daarbij biedt de afbouw een prikkel voor zonnepanelenbezitters om het eigen verbruik van opgewekte elektriciteit te verhogen. Ook dit heeft een dempend effect op de eerdergenoemde kosten.
Kunt u aangeven of terugleverkosten als heffing juridisch mogelijk zijn?
Ja. Het via tarieven in rekening brengen van terugleverkosten voor mensen met zonnepanelen is niet verboden op basis van de Elektriciteitswet 1998. Die wet schrijft echter ook voor dat kleinverbruikers een redelijke vergoeding moeten krijgen voor teruggeleverde elektriciteit. Indien de hoogte van de terugleverkosten ervoor zorgt dat er geen sprake meer is van een redelijke vergoeding, dan kan er sprake zijn van een overtreding.
Zoals ik in eerdere vragen van uw Kamer heb aangegeven14, staat het afnemers vrij om bij een wijziging in de contractvoorwaarden over te stappen naar een andere leverancier als die gunstigere voorwaarden hanteert.
Kunt u aangeven waarom terugleverkosten wel in rekening worden gebracht aan particuliere zonnepanelenbezitters en niet aan zonneparken? Deelt u de mening eens dat dit geen gelijk speelveld is wat betreft teruglevering?
Er is wat dit betreft sprake van een verschil tussen klein(zakelijke) verbruikers en een producent. Waar kleinverbruikers met zonnepanelen het voordeel hebben hun zelf opgewekte elektriciteit te kunnen salderen, is dit voor producenten zoals zonneparken niet het geval. Waar leveranciers door de salderingsregeling de door kleinverbruikers opgewekte zonnestroom verplicht dienen af te nemen voor een bepaalde prijs, leveren zonneparken als producenten aan de markt. Er is dus sprake van verschillende situaties met verschillende regelgevende kaders. Ik heb geen zicht op de onderlinge contractuele afspraken die worden gemaakt over het leveren van elektriciteit aan de markt door zonneparken.
Kunt u een reflectie geven op de onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid rondom de afbouw van de salderingsregeling voor bedrijven én particulieren? Kunt u aangeven in hoeverre een mogelijke vertraging van de invoering van de Energiewet ervoor zorgt dat onduidelijkheid aanhoudt?
Beide wetswijzigingen zijn van belang en wil ik zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2025 in werking laten treden. De Eerste Kamer heeft ondertussen besloten om het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling op 6 februari te gaan behandelen. Het wetsvoorstel Energiewet geeft een neutrale weergave van de huidige situatie onder de Elektriciteitswet 1998. Ten aanzien van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is in de Energiewet een zogeheten samenloopbepaling opgenomen (zie artikel 7.50). Deze treedt enkel in werking op het moment dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling tot wet is verheven. De invoering van de Energiewet heeft dus geen gevolgen voor de salderingsregeling.
Kunt u aangeven hoe de Autoriteit Consument & Markt (ACM) terugleverkosten monitort met de voorwaarden dat deze op werkelijke kosten zijn gebaseerd en er niet onredelijke hoge winsten worden gemaakt door een heffing?
In de huidige situatie houdt de ACM toezicht op de leveringstarieven die de leverancier aan de kleinverbruiker in rekening brengt. Die leveringstarieven moeten redelijk zijn. Omdat in de huidige Elekticiteitswet in artikel 31c, eerste lid, een saldering regelt van maximaal 100% van de afgenomen elektriciteit, is daarmee eveneens een redelijk tarief verzekerd voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat gesaldeerd mag worden. Voor het deel dat niet gesaldeerd mag worden, betaalt de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer. De ACM houdt hier toezicht op en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing.
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling gelden er extra regels over de redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd mag worden. De minimumvergoeding voor het deel van de ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden is tot 1 januari 2027 gesteld op ten minste 80% van het kale leveringstarief. Daarna zal de Minister elke twee jaar, na advies van de ACM, de minimale hoogte of de wijze van berekening van de redelijke vergoeding vaststellen. De energieleverancier kan zijn terugleverkosten onderdeel maken van deze terugleververgoeding, zolang dit een redelijke vergoeding oplevert die dus ook tot 2027 voldoet aan de 80%-regel. De ACM zal hier toezicht op houden, en kan bij overtredingen optreden met een last onder dwangsom of een bindende aanwijzing of een bestuurlijke boete.
Kunt u aangeven welke gesprekken u nu voert en heeft gevoerd met de ACM rondom het toezicht op terugleverkosten en over de invoering van deze terugleverkosten door energiebedrijven? Kunt u aangeven of er voldoende capaciteit is bij de ACM om ervoor te zorgen dat particulieren zonnepanelenbezitters een eerlijke prijs betalen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, zal de ACM op meerdere manieren toezicht houden op dat consumenten een redelijke prijs krijgen voor de teruggeleverde stroom. Er is regelmatig contact met de ACM over diverse onderwerpen aangaande de energiemarkt en het toezicht, waarbij uiteraard wel geldt dat dit gebeurt met oog voor de verschillende verantwoordelijkheden en de onafhankelijke rol van de toezichthouder respectievelijk de wetgever voor wat betreft de energiemarkt.
Om invulling te geven aan de oproep om het toezicht op de energiemarkt te verbeteren voorziet de ACM een meerjarige uitbreiding van haar capaciteit. Hiertoe heeft de ACM aan het begin van 2023 een claim ingediend. Ik heb uw Kamer bij de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de extra middelen die voorzien zijn voor capaciteit bij de ACM om het toezicht te versterken de komende jaren15. Hiermee wordt geanticipeerd op onder andere de bevoegdheden waar de Energiewet in voorziet.
Welke gesprekken zijn er gevoerd met energiebedrijven over de invoering van terugleverkosten? Hoe wijst u de energiebedrijven erop om consumenten juist te informeren voordat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling is behandeld? In hoeverre is er nu transparantie bij energiebedrijven over verwachte terugleverkosten.
Ik spreek regelmatig met de sector over actuele ontwikkelingen. Vanuit mijn zijde betreur ik de verschillende wijzen die leveranciers hanteren om hun kosten als gevolg van klanten met zonnepanelen te beheersen. Deze methoden kunnen als ondoorzichtig of zelfs oneerlijk worden ervaren. Ik geef er juist de voorkeur aan om een aanpassing van de regels in één keer goed te regelen met het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling en zo duidelijkheid te geven aan consumenten, leveranciers en alle andere betrokken partijen.
Kunt u aangeven waarom u het veranderen van energieleverancier voorstelt als oplossing voor deze terugleverkosten? Hoe rijmt u dit met de voorgestelde plannen voor voorspelbaarheid en de wens naar meer langdurige contracten?
Niet elke leverancier rekent dergelijke kosten expliciet door aan afnemers met zonnepanelen. Tegelijkertijd kunnen er bij mensen met zonnepanelen, net als bij alle afnemers, verschillende aspecten spelen bij het afwegen welk contract het meest aantrekkelijk is, afhankelijk van de individuele situatie en voorkeur.
Het is voor een zonnepaneelbezitter dus verstandig om de voorwaarden van leveranciers te vergelijken en te kiezen voor het in zijn situatie meest gunstige aanbod. Zo geeft Vandebron aan dat er enkele duizenden klanten met zonnepanelen zijn overgestapt naar een andere leverancier sinds het bedrijf de terugleverkosten aankondigde16.
Tegelijkertijd hecht ik eraan dat er heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte elektriciteit middels zonnepanelen. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 9 verwacht ik dat met de afbouw van de salderingsregeling de kosten voor leveranciers zullen dalen en er dus minder kosten doorberekend hoeven te worden.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat de zonnepanelenmarkt stabieler wordt? Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat consumenten worden beschermd tegen hoge terugleverkosten?
Zowel de consumenten als de energieleveranciers en installateurs hebben behoefte aan duidelijkheid. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling zal op 6 februari behandeld worden door de Eerste Kamer. Het aannemen hiervan zal de gewenste duidelijkheid bieden. Met dit wetsvoorstel zorg ik namelijk voor consistente regels voor kleinverbruikers en leveranciers. Zo zal er bijvoorbeeld een redelijke minimum terugleververgoeding gaan gelden voor het deel van de elektriciteit dat niet gesaldeerd mag worden.
De ACM houdt toezicht op de hoogte van deze redelijke terugleververgoeding. Ook kunnen er na aanname van het wetsvoorstel via algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden over de berekening van de vaste leveringskosten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de productie van zonnepanelen ervoor staat in Nederland ten opzichte van Europa? Hoe wordt de productie van zonnepanelen door de Europese Unie ondersteund met in achtneming van de Amerikaanse Inflation Reduction Act?
In navolging van de plannen van de Verenigde Staten om vergroening te stimuleren en om de eigen doelen van de Green Deal te behalen heeft de Europese Commissie afgelopen jaar het Green Deal Industrial Plan voorgesteld. Hier zit een mix van beleidsinstrumenten onder die ook de productie van zonnepanelen in de EU moet ondersteunen. De belangrijkste hiervan is de Net-Zero Industry Act. Samen met de industrie is het doel gesteld om in 2025 30 GW aan productiecapaciteit te hebben en het streefdoel om 40% van de Europese vraag naar zon-pv te kunnen voldoen.
De zon-pv sector kan meedingen naar verschillende subsidies onder EU-fondsen zoals Horizon Europe en het Innovatiefonds om deze plannen te realiseren. Afgelopen zomer heeft bijvoorbeeld het bedrijf Meyer Burger € 200 miljoen subsidie ontvangen uit het Innovatiefonds voor de bouw van een 3.5 GW fabriek voor zonnecellen en zonnepanelen. De huidige productiecapaciteit in de EU bedraagt ongeveer 3% van de totale wereldproductie. De Nederlandse productiecapaciteit is op dit moment marginaal. Met het Nationaal Groeifonds-voorstel SolarNL ziet Nederland echter de kans om het eigen marktaandeel in de productie van hoogwaardige zon-pv-technologieën in één klap substantieel te vergroten. SolarNL richt zich hierbij op onder meer de productie van zonnefolies, hoog-efficiënte zonnecellen en geïntegreerde zon-pv-producten. Ook wordt ingezet op circulariteit om de grondstoffenafhankelijkheid te verkleinen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer verzonden.
De innovaties van batterijtechnieken |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat batterijen kunnen bijdragen aan het oplossen van (regionale) netcongestie?
Batterijen kunnen een bijdrage leveren aan de balans in het elektriciteitssysteem en het verlichten van netcongestie. De Minister voor Klimaat en Energie heeft in oktober een voortgangsupdate gedeeld over de rol van batterijen in het energiesysteem en specifiek bij netcongestieproblematiek1. In het voorjaar is de Routekaart Energieopslag2 naar uw Kamer gestuurd. Hierin wordt geschetst dat batterijen een oplossing kunnen zijn voor netcongestie.
Hoe verwacht u dat er wordt geïnvesteerd wordt in batterijen nu de onrendabele top voor batterijen stijgt? Hoe kan het aantrekkelijker worden gemaakt om te investeren in batterijen in Nederland? Welk risico loopt Nederland bij een teruglopende productiecapaciteit voor batterijen?
Netbeheer TenneT gaat een codewijzigingsvoorstel indienen bij de ACM die kan leiden tot een maximale korting van 65% op transporttarieven. Volgens TenneT kan dit leiden tot een rendabele businesscase voor 2 tot 5 GW batterijen in 2030, met name indien deze ingezet worden voor balanceringsdiensten. Momenteel staat er +/– 150 MW opgesteld batterijvermogen in Nederland, dus is er de potentie om binnen de genoemde businesscase veel batterijen bij te plaatsen in de nabije toekomst. De verwachting is dat dit codewijzigingsvoorstel in het voorjaar van 2024 gereed zal zijn. Regionale netbeheerders kijken of een tariefaanpassing in hun netwerken ook mogelijk is.
Op dit moment worden er in Nederland niet op grote schaal batterijcellen geproduceerd. Een teruglopende productiecapaciteit is vooralsnog dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven welk langetermijnperspectief wordt geboden aan de batterijensector in Nederland? In hoeverre is bekend hoe batterijen worden ingeregeld in nieuwe energie-infrastructuur?
De batterijensector wordt onder andere ondersteund middels het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries, dat een beoogde looptijd heeft tot 2032 en een budget van € 296 miljoen. Onderdeel daarvan zijn proefprojecten die bij moeten dragen aan de koppeling van batterijen aan de Nederlandse energie-infrastructuur en aan verschillende producenten en verbruikers van elektriciteit. De Actieagenda Batterijsystemen3, met uw Kamer gedeeld op 23 september 2022, schetst de Nederlandse ambities op gebied van batterijen. Hierin worden moonshots – vergezichten – gedefinieerd tot en met 2030. Daarnaast heeft het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (TKI HTSM) vanaf 2024 een meerjarig programma dat toeziet op de integratie van batterijsystemen. Dat programma loopt tot en met 2027 en zal worden betaald uit de middelen van de PPS-innovatieregeling van het Ministerie van EZK.
Kunt u aangeven wat de groeiende mondiale vraag van lithium zal betekenen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van lithium in Nederland? In hoeverre wordt Nederland afhankelijk van de grondstof voor lithium-ion batterijen buiten de Europese markt? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse winning van lithium?
De prijs van lithium komt, net als die van veel andere grondstoffen, tot stand door vraag en aanbod. Wij verwachten dat de vraag naar lithium zal stijgen als gevolg van de energietransitie en elektrificatie van onze maatschappij. Op meerdere plekken in de wereld worden nieuwe lithiummijnen geopend en worden nieuwe lithiumreserves ontdekt. De prijs van lithium zal dus ook afhankelijk zijn van de effecten die deze mijnen en reserves hebben op de beschikbaarheid. Op dit moment wordt lithium vooral gewonnen in Australië, Chili en China, waarbij dat laatste land ook de belangrijkste speler is op het gebied van lithiumraffinage. Op dit moment is Nederland dus afhankelijk van de genoemde landen als het gaat om lithium. Wel hebben Nederland en Europa aandacht voor de winning en raffinage van lithium op het eigen continent, zowel uit nieuwe bronnen als via recycling. Recycling van batterijen, ten behoeve van de winning van lithium, staat centraal in één van de programmalijnen van het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Ook is bekend dat op sommige plekken in Nederland lithium in hoge concentraties in het grondwater wordt aangetroffen. Om te weten of dit ook op een kosteneffectieve en milieuvriendelijke manier te winnen is, moet meer onderzoek worden gedaan.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen lithium-ion batterijen wenselijk zijn?
Lithium-ion batterijen zijn wenselijk voor kortdurende opslag in de ordegrootte van uren. Dit is bijvoorbeeld van toepassing in elektrische auto’s. Ook de relatieve hoge energiedichtheid van lithiumbatterijen biedt voordelen voor de mobiliteitssector.
In de Routekaart Energieopslag is uitgebreid stilgestaan bij de toepassingen van (lithium-ion) batterijen. Voor opslag op langere termijn hebben oplossingen zonder lithium de voorkeur.
Kunt u aangeven welke andere batterijentechnieken worden gestimuleerd in financiering en onderzoek, zoals bijvoorbeeld natrium-ion, magnesium-ion en fluoride-ion? Kunt u aangeven hoe er een gediversifieerde markt voor batterijen wordt gestimuleerd?
Naast lithium zet Nederland ook in op alternatieve batterijtechnieken, die minder kritieke materialen gebruiken. Dit is opgenomen in het recent toegekende Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Hierin worden de volgende ontwikkelingen ondersteund:
Welke mogelijkheden ziet u in het gebruik van sodium-ion batterijen? Wat is het aandeel hiervan in de Nederlandse en Europese markt?
Natrium is een element dat niet kritiek is. Daarnaast is de verwachting dat bij de productie van natriumbatterijen er een lage CO2-emissie is. Natrium is zeer toegankelijk in Nederland en Europa, en efficiënt en gemakkelijk toe te passen in nieuwe batterijcomponenten. Natriumbatterijen zullen door het achterwege laten van lithium waarschijnlijk ook goedkoper uitpakken dan de huidige gangbare lithium-ion batterijen. De energiedichtheid van natriumbatterijen is naar schatting 20% lager dan lithiumbatterijen, maar natriumbatterijen kunnen aan de andere kant wel sneller laden. Ze zijn hierdoor vooral geschikt voor netstabilisatie (sneller pieken kunnen opvangen) en toepassingen in de mobiliteit (snel opladen om weer door te rijden).
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sodium-ion batterijen nu met name van de Chinese markt afkomstig zijn? Gaat Nederland investeren in de productie van sodium-ion batterijen op eigen bodem?
De natriumbatterijen worden nu inderdaad vooral in China geproduceerd. In de regel is het zorgelijk dat er strategische afhankelijkheden op essentiële marktonderdelen zijn. EZK brengt de strategische afhankelijkheden van verschillende productgroepen in kaart om te bepalen of additionele inzet benodigd is om die afhankelijkheid te verminderen. Natriumbatterijen komen terug in meerdere toepassingen. De verwachting is overigens dat lithium het toonaangevende element gaat zijn van batterijen tot waarschijnlijk in ieder geval 2035, omdat grootschalige inzet van de natriumbatterij verdere doorontwikkeling vereist. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries zetten we in op onderzoek naar natriumbatterijen, met de achterliggende gedachte de ontwikkelde technologieën in Nederland verder op te brengen richting commercialisatie.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen sodium-ion batterijen wenselijk zijn?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of in de beoogde waterstofinfrastructuur ook waterstofbromideflowbatterij worden ingepast? Welke mogelijkheden tot opschaling zijn er?
Volgens de Routekaart Energieopslag vervult waterstof een belangrijke systeemrol4. De waterstofbromidebatterij heeft naast een opslagfunctie, met een waterstofreservoir, ook de mogelijkheid om waterstof van buiten het reservoir om te zetten naar elektriciteit. In dit geval zou de waterstofbromidebatterij aangesloten moeten worden op de waterstofinfrastructuur. Het is op dit moment nog onbekend of dit op grootschalige manier toegepast zal worden, aangezien Nederland naar alle waarschijnlijkheid een netto importeur van waterstof zal worden. Op dit moment zijn er Nederlandse bedrijven actief die deze technologie op kleinere schaal toepassen.
Het artikel ‘'Per direct' geen stroomaansluitingen mogelijk voor nieuwbouwwoningen Almere, gemeente is geschokt’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Per direct» geen stroomaansluitingen mogelijk voor nieuwbouwwoningen Almere, gemeente is geschokt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de mededeling van de gemeente Almere dat nieuwe of extra stroomaansluitingen «per direct niet meer mogelijk» zijn in bepaalde delen van Almere?
Om te beginnen blijven stroomaansluitingen voor nieuwbouwwoningen mogelijk voor de gemeente Almere. Deze kleinverbruikaansluitingen, zoals huishoudens en kleine bedrijven, blijven tot 2026 mogelijk, zoals in de eerdere Kamerbrief over nieuwe maatregelen om netcongestie te voorkomen, reeds is vermeld (Kamerstuk 29 203, nr. 451). Met het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) en aangekondigde nieuwe en onorthodoxe maatregelen zet ik mij samen met de netbeheerders, betrokken departementen, medeoverheden en (markt)partijen in om deze problematiek aan te pakken en te zorgen dat kleinverbruikaansluitingen ook vanaf 2026 mogelijk blijven. Netbeheerders en gemeente Almere zijn in gesprek over oplossingen die in deze specifieke omstandigheden effectief kunnen zijn. De situatie in Almere met betrekking tot het beperken van nieuwe of extra stroomaansluitingen in bepaalde delen van de stad is een complexe uitdaging. Zo neemt rondom Almere het geprognotiseerde gebruik van aangesloten grootverbruikers ook na 2025 nog steeds significanter toe dan gemiddeld. De netbeheerders voeren dan ook gesprekken om flexibiliteit los te krijgen, omdat voor toekomstige woningbouwontwikkelingen het van groot belang is dat er extra vermogen gevonden wordt. Uit de informatie van de netbeheerders blijkt dat voor nieuwe grootverbruik-aansluitingen momenteel geen ruimte is.
Wat is de exacte reden voor het plotselinge besluit van de netbeheerders om geen nieuwe stroomaansluitingen meer toe te staan in delen van Almere? Hoe evalueert u de impact van deze beperking op de ontwikkeling van Almere tot en met 2029, zoals aangegeven door de gemeente?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 blijven nieuwe kleinverbruikaansluitingen, zoals huishoudens en kleine bedrijven, tot 2026 mogelijk. De beslissing van de netbeheerders om geen nieuwe stroomaansluitingen voor grootverbruikers meer toe te staan, is een gevolg van capaciteitsbeperkingen op het elektriciteitsnet, zoals voor meerdere gebieden in Nederland is aangekondigd in de Kamerbrief van 18 oktober jongstleden (Kamerstuk 29 203, nr. 451). De impact op de ontwikkeling van woningbouw en bedrijvigheid van Almere is tot 2029 aanzienlijk. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is betrokken bij gesprekken om oplossingen te vinden en te verkennen wat gedaan kan worden om problemen te verzachten of op te lossen, vooral in relatie tot woningbouw.
Welke maatregelen overweegt u om de huidige problemen met het elektriciteitsnet in Almere aan te pakken?
Op steeds meer plaatsen in Nederland ervaren we een vol stroomnet. Daardoor kunnen aanvragen voor transportcapaciteit en nieuwe klein- of grootverbruiksaansluitingen door de netbeheerders niet worden gehonoreerd. Dat geldt ook voor de gemeente Almere. In de Kamerbrief over nieuwe maatregelen netcongestie (Kamerstuk 29 203, nr. 451), is daarnaast nadrukkelijk aangegeven dat netcongestie in de provincies Flevoland (met uitzondering van de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht verstrekkende gevolgen heeft voor grootverbruikers en mogelijk ook voor kleinverbruikers van het elektriciteitsnet. Om die reden treffen we passende maatregelen, waarbij we specifiek en structureel aandacht besteden aan huisvesting en de noodzakelijke maatschappelijke opgave op dat terrein. Het kabinet zet zich ervoor in om ervoor te zorgen dat netbeheerders ook na 2026 woningen, laadpalen en dergelijke kunnen aansluiten.
Op 18 oktober jongstleden heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over nieuwe, onorthodoxe maatregelen die aanvullend op de acties uit het LAN worden geïmplementeerd (Kamerstuk 29 203, nr. 451). Deze maatregelen raken zowel het sneller bouwen als het beter benutten van het net. Verder zoek ik gezamenlijk met de gemeente, provincie en netbeheerders naar oplossingen voor de korte termijn. Daarbij is het van belang om ook provincies Gelderland en Utrecht te betrekken gelet op de grote verbondenheid van het elektriciteitsnet voor deze provincies.
Met betrekking tot de situatie in Almere wordt een drietal acties ondernomen om tot oplossingsrichtingen en maatregelen te komen. Allereerst organiseren we werksessies met de betrokken netbeheerders, gemeente en provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht om gezamenlijk tot oplossingen te komen. Ten tweede informeren netbeheerders uiterlijk 31 januari a.s. over het oplossend vermogen naar aanleiding van gesprekken met grote partijen in de omgeving Almere. Als derde actie starten netbeheerders in Almere de pilot «congestieneutraal» realiseren van woningbouwprojecten (ook wel BalansWijk genoemd). Daarbij maken woningontwikkelaars en netbeheerder een integraal wijkconcept dat met de inzet van zonnepanelen en batterijen zichzelf kan bedruipen en niet of nauwelijks extra belasting van het net vraagt. Liander begint daarmee in Almere, als eerste gebied in Nederland. Dit concept kan ook in andere gebieden in Nederland worden toegepast.
Op welke termijn verwacht u een oplossing te kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is de communicatie verlopen tussen de gemeente Almere en de netbeheerders met betrekking tot dit vraagstuk?
Ik betreur de verwarring naar aanleiding van de communicatie van de betrokken netbeheerders. Naar ik begrijp leek door de netbeheerders gecommuniceerd te zijn dat voor de gemeente Almere eerder dan de in de Kamerbrief van 18 oktober jl. aangekondigde termijn (vanaf 2026) problemen worden verwacht ten aanzien van de beschikbare capaciteit van het elektriciteitsnet. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden met betrokken netbeheerders en met de gemeente, om de communicatie richting gemeenten te verbeteren. Om tot een passende oplossing te komen met netbeheerders en gemeenten, is ook EZK betrokken bij vervolggesprekken. Binnen het LAN werken we samen met alle partijen aan het verbeteren van de communicatie over netcongestie.
Op welke manier worden de betrokken partijen betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor dit urgente probleem?
De gemeente Almere en betrokken netbeheerders zijn intensief in gesprek over zowel de analyse van de congestie, als over de oplossingsrichtingen. Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 4 voor de maatregelen die getroffen kunnen worden voor dit urgente probleem. Zoals in antwoord op vraag 4 beschreven, wordt door EZK afstemming georganiseerd tussen betrokken netbeheerders, gemeente en provincies. Hiertoe zal onder andere op korte termijn een werksessie worden georganiseerd om uitwerking te geven aan passende maatregelen.
Welke specifieke «onorthodoxe» maatregelen overweegt u om de periode tot en met 2029 te overbruggen, zoals genoemd door wethouder Alexander Sprong? Wat is uw rol in het ondersteunen van deze maatregelen?
Graag benadruk ik dat Almere invulling geeft aan een grote woningbouwopgave, waarvan het belang verder reikt dan de gemeente zelf. Ik ben de gemeente Almere dan ook zeer erkentelijk voor haar open, creatieve opstelling om tot oplossingen te komen. Gemeente, het Rijk en de netbeheerders overwegen verschillende maatregelen om de uitdagingen tot en met 2029 te overbruggen. Deze omvatten onder meer congestieneutraal woningbouwprojecten – zogenaamde balanswijk – en verplicht congestiemanagement. Zoals ook in antwoord op vraag 4 geschreven, worden hiermee reeds aangekondigde maatregelen uit de Kamerbrief van 18 oktober jongstleden (Kamerstuk 29 203, nr. 451) op korte termijn uitgevoerd en toegepast op de problematiek in de gemeente Almere. EZK zal bij de uitwerking van de maatregelen ondersteunen en waar mogelijk faciliteren, in nauwe samenwerking met gemeenten, provincies en netbeheerders.
Hoe zorgt u ervoor dat netbeheerders voldoen aan hun verantwoordelijkheden en dat zij op korte termijn de nodige aanpassingen aan het elektriciteitsnet maken?
Netbeheerders worden gehouden aan regels rondom congestieonderzoeken. Via het LAN zet ik mij samen met de betrokken partijen in om het net zo snel mogelijk uit te breiden, het net beter te benutten en gebruikers in staat te stellen flexibel met het net om te gaan. Dit kan helaas niet voorkomen dat er op steeds meer plekken netcongestie ontstaat. Zodra dit dreigt te gebeuren op een specifieke plek, zijn netbeheerders verplicht een zogeheten congestieonderzoek te starten, en tevens aan te kondigen richting de gebruikers van het net, waarin zij onderzoeken of er op de korte termijn toch nog ruimte op het net is, of dat er met congestiemanagement ruimte kan worden gevonden. Gedurende het onderzoek worden er geen nieuwe partijen aangesloten op het net. Als uit het onderzoek blijkt dat er nog ruimte is of kan worden gemaakt, dan worden partijen uit de wachtrij weer aangesloten.
Wat is uw standpunt over de uitspraak van Tennet dat er op dit moment nog gewoon huizen kunnen worden aangesloten?
De uitspraak van TenneT dat er op dit moment nog gewoon huizen (kunnen) worden aangesloten, reflecteert de huidige situatie waarin kleinverbruikaansluitingen vooralsnog mogelijk blijven tot 2026. Dit standpunt is in overeenstemming met de informatie van zowel TenneT als Alliander en is eerder omschreven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 29 203, nr. 451). De situatie vanaf 2026 blijft onzeker, en het is van belang dat we samen met netbeheerders en andere betrokken partijen aan oplossingen werken om de capaciteitsuitdagingen aan te pakken en te zorgen dat de woningbouw ook na 2025 aangesloten kan worden.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de woningbouw in Almere niet ernstig wordt belemmerd door het gebrek aan nieuwe stroomaansluitingen? Hoe wordt de verduurzaming van huizen in Almere gewaarborgd, gezien de genoemde moeilijkheden in het nieuwsbericht?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5 voor de acties en oplossingsrichtingen ten aanzien van Almere. Daarbij bezien de netbeheerders en gemeente gezamenlijk hoe de woningbouw en de verduurzaming van de gebouwde omgeving zich verhouden tot de netcongestie in het gebied.
Hoe ziet u de samenwerking tussen regionale netbeheerders, zoals Tennet en Liander, en gemeenten in het waarborgen van de energie-infrastructuur voor steden in Nederland?
Sinds 2023 werken steeds meer gemeenten, provincies en netbeheerders (regionale en landelijke) intensief samen in Energy Boards per provincie aan oplossingen voor netcongestie op korte en langere termijn. Dit betreft zowel slimmer netgebruik als verkorting van doorlooptijden voor aanleg van nieuwe infrastructuur. De werkvorm van energy boards is nieuw en wordt in overleg met mijn ministerie in 2024 verder ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat regionale netbeheerders intensief contact onderhouden met gemeenten over hun plannen. Contacten met landelijk netbeheerder TenneT verlopen meestal via regionale netbeheerders. In regionale samenwerkingsverbanden van overheden, netbeheerders, sectorale programma’s en andere partijen vindt uitwisseling plaats van informatie over de verwachte belasting en geplande verzwaring van de netten. Hier worden keuzes gemaakt over de prioritering van verzwaring en uitbreiding, en vindt afstemming plaats gericht op efficiënte uitvoering en ruimtelijke inpassing.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat regionale netbeheerders proactief communiceren met gemeenten over mogelijke beperkingen in de stroomvoorziening?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de wachtlijst van 210 bedrijven in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland voor een nieuwe stroomaansluiting en welke maatregelen worden genomen om hen te ondersteunen?
Desgevraagd laat de regionale netbeheerder weten dat de wachtlijst er als volgt uit ziet (stand eind december 2023): 195 klanten met alleen een transportbeperking voor het afnemen van energie, 66 klanten met alleen een beperking voor het invoeden van energie en 24 klanten met in beide richtingen een transportbeperking.
Er wordt actief samengewerkt met netbeheerders Liander en TenneT om ondersteunende maatregelen te identificeren. Op dit moment gebeurt dit voornamelijk op basis van de acties die lopen onder de sporen in het LAN (i.e. sneller bouwen, beter benutten, vergroten flexibiliteit) en door het opzetten van een Energy Board met provincie, TenneT, Liander, regionale gemeenten en andere regionale partners.
De ‘Borselse voorwaarden voor een kerncentrale’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe luidt uw reactie op de 39 voorwaarden die de Borselse Voorwaarden Groep heeft geformuleerd en op 3 november heeft gepresenteerd?1 Kunt u ook reageren op het gevolgde proces en hoe u de uitkomst van dit proces weegt?
De gemeente Borsele heeft een groep inwoners gevraagd om mee te denken over de voorwaarden voor de eventuele komst van negen grote energieprojecten in de gemeente. Een groep van honderd inwoners heeft in vijf bijeenkomsten deze Borselse voorwaarden uitgewerkt. Het resultaat daarvan is op 3 november 2023 gepresenteerd en aangeboden aan de gemeenteraad. De gemeenteraad stelt de Borselse voorwaarden, al dan niet gewijzigd, vast. Ondertussen is de provincie Zeeland ook een consultatietraject begonnen om belanghebbenden mee te kunnen laten denken over de kansen die de mogelijke komst van twee nieuwe kerncentrales en het langer openhouden van de huidige kerncentrale biedt voor Zeeland en de inhoudelijke wensen die men daarbij heeft. De uitkomsten van dat traject worden waarschijnlijk in februari 2024 vastgesteld door de provinciale staten Zeeland. Vervolgens worden deze voorwaarden en wensen van de gemeente en de provincie gebundeld en aangeboden aan het Rijk. Ik kijk uit naar het regionale wensen- en voorwaardenpakket dat zal worden aangeboden.
Ik mocht tijdens de eerste en laatste bijeenkomst van de Borselse voorwaardengroep aansluiten. Daar heb ik mijn dank en waardering uitgesproken voor de inzet van alle deelnemers en aangegeven dat het kabinet de regionale wensen uiterst serieus zal nemen. Nadat ik de regionale wensen en voorwaarden in ontvangst heb mogen nemen zal ik samen met de gemeente en provincie hier vervolg aan geven. Ik wil zeker weten dat ik alle wensen en voorwaarden goed begrijp, ik ga waar nodig informatie ophalen en de invulling van de wensen en voorwaarden in overleg met de gemeente en provincie verder uitwerken en borgen. Het is op dit moment te vroeg om inhoudelijk in te gaan op de voorwaarden. De voorwaarden die betrekking hebben op de kerncentrales, zal ik betrekken bij de besluitvorming over de komst van nieuwe kerncentrales in Borsele.
Kunt u inhoudelijk ingaan op het geformuleerde voorwaardenpakket?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw uitspraak «Ik kan niet beloven dat we overal aan gaan voldoen» nader toelichten?2 Kunt u aangeven op welke gronden u beoordeelt of wel of niet aan de geformuleerde Borselse Voorwaarden wordt voldaan?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 1 en 2, is het resultaat van de Borselse Voorwaardengroep in de eerste plaats een advies aan de gemeente. Zo zijn een aantal voorwaarden van de Borselse voorwaardengroep ook specifiek gericht op gemeentelijk beleid. De gemeente Borsele en de provincie hebben zich voorgenomen om een regionaal wensen- en voorwaardenpakket samen te stellen en aan te bieden aan het Rijk. Ik ben in afwachting van het uiteindelijke pakket van regionale wensen en voorwaarden en zal deze na ontvangst beoordelen. Ondertussen ben ik al begonnen met inventariseren waar ik de benodigde informatie kan vinden om dadelijk een oordeel te kunnen geven.
Erkent u dat de provincie Zeeland in het algemeen, en de gemeente Borsele in het bijzonder, een zeer grote en belangrijke rol gaan spelen in de toekomstige energievoorziening van Nederland, door de aanlanding van de elektriciteit van windmolenparken Borsele 1 tot en met 5, IJmuiden Ver Alpha en Nederwiek én de realisatie van nieuwe kerncentrales bij Borsele? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit tot baten gaat leiden voor de Zeeuwse samenleving en economie, zodat het in Zeeland anders en beter gaat dan in Groningen?
Ik erken dat de provincie Zeeland en de gemeente Borsele een cruciale rol hebben in de toekomstige energievoorziening van Nederland en de projecten langdurige effecten hebben in de regio. Energieprojecten worden daarom via een zorgvuldig proces ruimtelijk ingepast, met ruime participatiemogelijkheden. Mensen en partijen in de omgeving worden gevraagd mee te denken en gebiedskennis, aandachtspunten en ideeën aan te dragen. Zo kunnen we rekening houden met belangen en wensen van betrokken personen en partijen en uiteindelijk zorgvuldige en integrale afwegingen maken. Door kennis vanuit de omgeving te betrekken, neemt ook de kwaliteit van de besluiten toe. Soms blijken er ook andere initiatieven of ontwikkelingen naar voren te komen die we kunnen combineren met dit project, de zogenaamde mee-koppelkansen. De Borselse voorwaardengroep en het consultatietraject van de provincie Zeeland zijn daarin een waardevolle toevoeging, omdat die een uitgebreid en gedegen inzicht biedt in de lokale belangen. Het kabinet zal de wensen en voorwaarden beoordelen en zorgvuldig meewegen in de besluitvorming en de ruimtelijke inpassing, zoals we dat met alle lokale belangen doen.
Bij de afweging van lokale belangen wordt ook gekeken naar financiële compensatie vanwege de ruimtelijke en maatschappelijke impact van grootschalige energieprojecten. Zo heeft het kabinet al 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gebiedsinvesteringen in de omgeving van de vijf aanlandlocaties van de netaansluitingen die rond 2030 gerealiseerd worden, waaronder Zeeland. De gebiedsinvesteringen zijn een extra impuls voor de regio en staan daarmee los van de kosten voor realisatie en (wettelijke) compensatie die van toepassing zijn op de energie-infrastructuur projecten. De 500 miljoen euro zal in twee tranches uitgevoerd worden. De eerste tranche betreft 220 miljoen euro, daarvan zal er de komende jaren 50 miljoen euro beschikbaar komen voor de regio Zeeland. De regio schrijft op dit moment aan een regioplan met een voorstel welke projecten gefinancierd worden vanuit deze gelden.
Hoe gaat u zich in lijn met de motie Grinwis c.s. over een zorgvuldige landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de kerncentrales en bijbehorende energie-infrastructuur bij Borsele (Kamerstuk 32 645, nr. 109) inspannen om aan alle door de Borselse Voorwaarden Groep geformuleerde voorwaarden te voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de vraagsteller eens dat het unieke open Zeeuwse landschap beschermenswaardig is, en bij nieuwe ontwikkelingen ernaar gestreefd moet worden dit open karakter te behouden?
Ik ben mij zeer bewust van de waardering die men heeft voor het Zeeuwse landschap. Het behoud en versterken van ruimtelijke kwaliteit is daarom een belangrijke opgave in de leefomgeving. In de Nationale Omgevingsvisie3 (NOVI) is één van de leidende principes dan ook het centraal stellen van gebiedskenmerken. De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en de inzet van ontwerp is niet alleen bij de verkenning van opgaven en strategieën van belang, maar ook bij de uitwerking in plannen en bij de uitvoering. Daarbij geldt voor ruimtelijke kwaliteit dat de uitwerking van plek tot plek verschilt. Bij inpassing van energieprojecten in de ruimte wordt er aan de hand van het milieueffectrapport (MER) gekeken naar de effecten van die inpassing op de bestaande ruimte en het karakter van die omgeving. Daarbij wordt ook altijd gekeken naar de situatie in de toekomst als het plan niet doorgaat, maar andere ontwikkelingen wél. Dit noemen we in het MER ook wel de «referentiesituatie». Die andere ontwikkelingen, die wel doorgaan, noemen we ook wel «autonome ontwikkelingen». Zo worden projecten waarover al een besluit is gevallen integraal meegewogen.
Het beoordelingskader van het MER bevat ook het aspect landschap, cultuurhistorie en archeologie waarbij wordt gekeken naar invloed van het voorgenomen project op de gebiedskarakteristiek en de invloed op historische geografie. In het MER zullen milieueffecten, zowel positief als negatief, worden beschreven en beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie en alternatieve oplossingen worden hierdoor beoordeeld. Nadat de uiteindelijke voorkeurslocatie is bepaald, wordt in samenspraak met de omgeving gekeken hoe het project landschappelijk het beste kan worden ingepast gedurende de planuitwerking.
Bent u het, in lijn met voorwaarde 4.3 «Geen impact op het huidige landschap: geen hoogspanningsmasten en koeltorens» met de vraagsteller eens dat alle bestaande en nieuwe 380Kv-kabels ondergronds moeten worden aangelegd?
In de NOVI zijn principes voor de aanleg van elektriciteitsinfrastructuur op land opgenomen. Het in beginsel bovengronds aanleggen van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger is in de NOVI reeds benoemd. Deze principes zijn in het (ontwerp-)Programma Energiehoofdstructuur4 geactualiseerd en op onderdelen aangevuld, mede op basis van uitwerkingen uit het Programma Mooi Nederland, waarin het ontwerpen met ruimtelijke kwaliteit centraal staat.
Nieuwe hoogspanningsverbindingen op land in het landelijke transportnetwerk met een spanning van 220 kV en hoger worden dus in beginsel bovengronds en als wisselstroomverbindingen aangelegd. Het ondergronds aanbrengen van een hoogspanningsverbinding van 220 kV en hoger kan leiden tot verhoogde risico’s met betrekking tot leveringszekerheid en elektrotechnisch gedrag, en daarmee de stabiliteit van het energiesysteem. Ook is de reparatietijd van een ondergrondse kabelverbinding ten opzichte van een bovengrondse verbinding significant langer en daarnaast is ondergrondse aanlag substantieel duurder.
Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan – voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is – in bijzondere gevallen, met name voor kortere gedeelten van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger, ondergrondse aanleg worden overwogen. Binnen het project 380 kV Zeeuws-Vlaanderen is het doorkruisen van de Westerschelde een dergelijke bijzondere situatie waar de overweging voor een deels ondergronds tracé aanwezig is. Om te beoordelen of een ondergrondse 380 kV-kabel de netintegriteit en leveringszekerheid in gevaar brengt, zijn per project gedetailleerde elektrotechnische studies en analyses noodzakelijk. Dit zal dan ook verder onderzocht moeten worden binnen de procedure voor het project 380 kV Zeeuws-Vlaanderen.
Bent u het, in lijn met voorwaarde 4.3 «Geen impact op het huidige landschap: geen hoogspanningsmasten en koeltorens» met de vraagsteller eens dat een nieuwe kerncentrale zonder koeltorens moet worden gerealiseerd?
Momenteel wordt in een koelwaterstudie in beeld gebracht hoeveel koelwater er beschikbaar is in de Westerschelde om nieuwe kerncentrales te kunnen koelen. De uitkomsten van deze studies zullen worden gedeeld met de marktpartijen die in aanmerking komen voor de bouw van de twee nieuwe kerncentrales. Zij moeten vervolgens berekenen of de beschikbaarheid aan koelwater voldoende is om hun ontwerpen te koelen. Aan de bedrijven is gevraagd om te onderzoeken of een ontwerp zonder koeltorens technisch haalbaar is. Effecten van de koeloplossingen op het landschap en het milieu worden uiteindelijk ook geadresseerd in het planMER en wegen mee in de besluitvorming over de locatie. De koeloplossing die uiteindelijk wordt gekozen moet vergunbaar zijn, onder andere met het oog op bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.
Kunt u gedetailleerd aangeven of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is om kerncentrales slim en onzichtbaar te realiseren zonder koeltorens? Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft voor de realisatie, kosten en termijnen van opening van een kerncentrale?
Voor het vaststellen van de locaties van de kerncentrales zal in het planMER ook worden gekeken naar de ruimtelijke inpassing. Dat houdt onder meer in dat zal worden gekeken hoe en onder welke voorwaarden de kerncentrales passen binnen de omgeving. Indien koeltorens nodig zijn als koeloplossing van de kerncentrales dan zullen ook deze (mee) worden beoordeeld binnen de inpassing van het landschap. Een gedetailleerd antwoord over de landschapseffecten is pas te geven als meer bekend is over het ontwerp van de centrales. In de technische haalbaarheidsstudie wordt meer bekend over het ontwerp van de verschillende centrales en de te verwachten effecten wat betreft kosten en tijdlijnen. Naar verwachting komt deze informatie in de tweede helft van 2024 beschikbaar.
Op welke wijze wordt in de op te stellen Nota Ruimte rekening gehouden met de ruimtelijke inpassing van kerncentrales? Houdt u hierbij rekening met een kerncentrale zonder koeltorens? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft uw Kamer de contourennotitie Nota Ruimte ontvangen, waarin de nieuwbouw van twee kerncentrales als uitgangspunt van het kabinetsbeleid zijn opgenomen5. De Nota Ruimte zal het overkoepelend rijksbeleid voor opgaven in de fysieke leefomgeving voor de langere termijn bevatten en afwegingen tussen sectorale ruimteclaims beschrijven. Onderdeel is een nationale ruimtelijke hoofdstructuur voor energie, met de grootschalige locaties voor opwekking, import, transport en distributie. Het Programma Energiehoofdstructuur vormt voor deze nationale ruimtelijke hoofdstructuur voor energie de basis. De Nota Ruimte zal zich niet uitspreken over locatiespecifieke afwegingen zoals de precieze wijze waarop koeling plaatsvindt of het ondergronds aanleggen van hoogspanningsverbindingen. Deze afweging vindt plaats in de betreffende procedures voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwbouw van de 2 kerncentrales. Begin volgend jaar zal het voornemen voor de nieuwbouw van twee kerncentrales ter inzage gelegd worden.
Op welke wijze wordt in de op te stellen Nota Ruimte rekening gehouden met de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur naar kerncentrales? Houdt u hierbij rekening met een kerncentrale zonder hoogspanningsmasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om in de vervolgonderzoeken naar het realiseren van een kerncentrale in Borsele uit te gaan van een kerncentrale zonder koeltorens en ondergrondse hoogspanningskabels?
We wachten eerst op de resultaten van de technische haalbaarheidsonderzoeken. In de technische haalbaarheidsstudies is als uitgangspunt gehanteerd dat er geen koeltorens komen. We vragen de marktpartijen vervolgens te onderzoeken of dat technisch haalbaar is. In het planMER wordt vervolgens gekeken naar de ruimtelijke inpassing en milieueffecten van de kerncentrales op verschillende alternatieve locaties -inclusief de mogelijke koeloplossingen. Zie ook het antwoord op vraag 8. In de voorkeursbeslissing, zal op basis van resultaten uit de planMER en integrale effectenanalyse een keuze over de locatie en de daarbij behorende koeloplossingen worden gemaakt. De locatie van de kerncentrales inclusief de gekozen koeloplossing en de aansluiting van de nieuwe centrales naar het 380 kV station zullen de basis zijn voor de vervolgonderzoeken in het projectMER.
Het artikel 'US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «US, UK Lead Pledge to Triple Nuclear Power by 2050 at COP28»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op het recent aangekondigde plan van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk om tijdens de COP28 te pleiten voor een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening?
Ik beantwoord deze vraag in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze ontwikkelingen het fiscaal aantrekkelijker maakt om te investeren in nucleaire energie in Nederland? Kunt u aangeven wat de impact is van het commitment van de Verenigde Staten en Verenigd Koninkrijk om te investeren in nucleaire energie? In hoeverre zal dit nucleaire kennis in Nederland bevorderen of beïnvloeden?
De «Triple Nuclear Power»-verklaring (hierna: verklaring) formuleert een mondiale ambitie en het verplicht individuele landen niet tot specifieke nationale doelstellingen. Ik verwacht op de korte termijn geen effect van deze verklaring op het investeringsklimaat in ons land, bijvoorbeeld als het gaat om fiscale overwegingen.
Het is desondanks wel mogelijk dat op langere termijn deze oproep tot het vrijmaken van additionele middelen voor kernenergie (en het verkennen van innovatieve financieringsmechanismen) leidt tot nieuwe mogelijkheden voor wat betreft investeringen in Nederland. Financiële instellingen zullen de ambities van o.a. de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Frankrijk naar verwachting als belangrijk signaal zien van toewijding aan kernenergie als essentiële vorm van elektriciteitsproductie. Dit heeft mogelijk een effect op hun investeringsbereidheid en financieringsvoorwaarden.
Kunt u aangeven of Nederland zich ook zal committeren aan het pleidooi voor een verdrievoudiging van nucleaire energie? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het huidige Nederlandse beleid zet in op kernenergie als complementair aan hernieuwbaar, op weg naar een CO2-vrij energiesysteem in 2050. Met de verklaring wordt tijdens de COP28 op een actieve manier aandacht gevraagd voor kernenergie als belangrijk onderdeel voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen. De verklaring benadrukt het belang van kernenergie voor een betrouwbare energieopwekking en de rol van kernenergie bij zowel het verduurzamen van energie-intensieve industrieën als de productie van waterstof. Het gaat bij het pleidooi voor een «een verdrievoudiging van de nucleaire energievoorziening» om een mondiale ambitie. De verklaring verplicht individuele landen dus niet tot formuleren van specifieke nationale doelstellingen. De verklaring conflicteert daarmee niet met Europees en Nederlands beleid ten aanzien van de nationale invulling van de energiemix. Op basis van bovengenoemde redenen steun ik de verklaring, die op de COP28 wordt gepresenteerd door o.a. de Verenigde Staten.
Deelt u de mening dat tijdens de COP28 er techniekneutraal moet worden gekeken voor het behalen van de klimaatdoelstellingen?
In de Europese context ben ik terughoudend met het begrip techniekneutraliteit bij de klimaat- en energiedoelen, omdat ik het belangrijk vind dat er voldoende prikkels in het beleidskader zijn om nieuwe capaciteit voor elektriciteitsopwekking te bouwen, zoals nieuwe kernreactoren en nieuwe hernieuwbare elektriciteitsopwekking. Dit is van belang voor het Nederlandse concurrentievermogen – alle landen zullen immers bij moeten dragen aan het bouwen van nieuwe capaciteit om schaarste te voorkomen en leveringszekerheid te garanderen.
Tijdens de COP28 steun ik zowel het mondiale doel voor de verdrievoudiging van hernieuwbare capaciteit als de inzet verdrievoudiging van de capaciteit van kernenergie. Daarmee bied ik ruimte voor de opschaling van diverse bronnen van fossielvrije energiecapaciteit. Tegelijkertijd acht ik het van belang dat het mondiale doel voor de opschaling van hernieuwbare capaciteit overeind blijft om gerichte prikkels te geven voor de ontwikkeling van de hernieuwbare sector in gebieden waar dit nu achterwege blijft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de COP28 plaatsvindt?
Ja.
Het gebruik van Russisch uranium door kerncentrale Borssele |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er een langdurig contract is tussen Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) en een Europese leverancier die gebruikt maakt van een Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een langdurig contract is, waardoor EPZ een indirecte relatie heeft met Rusland. EPZ heeft deze indirecte relatie geëvalueerd. EPZ is daarbij helaas tot de conclusie gekomen dat er op de korte termijn geen alternatief is. We onderschrijven de conclusie van EPZ. Tegelijkertijd hebben we ook geconstateerd dat het, met het oog op de voorgenomen bedrijfsduurverlenging en de mogelijke bouw van twee nieuwe kerncentrales, wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken en welke afwegingen daarbij zijn te maken. Wij zullen onder meer kijken naar het ontwikkelen van alternatieven om zoveel mogelijk gebruikt uranium te hergebruiken en ook de consequenties van eventueel niet-opwerken zullen nader in beeld gebracht worden.
Daarnaast is het kabinet op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Wat het kabinet betreft liggen alle opties op tafel, waarbij oog gehouden dient te worden voor leveringszekerheid en EU-eenheid.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op eerder gestelde vragen aangaf dat het vervoeren van Russisch nucleair materiaal naar EPZ onmogelijk zou zijn terwijl dit nu toch het geval blijkt te zijn?
In antwoord op uw eerdere vragen is aangegeven dat er geen vervoersvergunningen van kracht zijn die het mogelijk maken om nucleair materiaal uit Rusland naar EPZ te vervoeren. Hier is op dit moment nog steeds geen sprake van. EPZ heeft in haar brief gemeld dat in het gehele proces van het opwerken van gebruikte splijtstof één stap wordt uitgevoerd door een Russische subcontractor. Deze subcontractor levert met haar diensten het product vervolgens aan de leverancier van EPZ. Deze leverancier, die niet in Rusland zit, levert vervolgens de nucleaire brandstof aan EPZ. Voor dat vervoer is een vervoersvergunning noodzakelijk die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) wordt verleend. Alleen in het geval zich een weigeringsgrond voordoet, bijvoorbeeld als het algemene veiligheidsniveau van het vervoer onvoldoende is of als er sprake is van sancties, kan de ANVS weigeren een vervoersvergunning af te geven. Van een dergelijke weigeringsgrond is op dit moment echter geen sprake.
Was u ten tijde van bovenstaande uitspraak op de hoogte dat de leverancier van EPZ gebruikmaakt van een Russische subcontractor?1
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is reeds aangegeven dat EPZ een indirecte relatie met Rusland heeft, welke dateert van voor de start van de oorlog. Tegelijkertijd is daarbij aangegeven dat EPZ deze indirecte relatie evalueert, waarvan de uitkomsten hierboven zijn toegelicht.2
Waarom was het mogelijk voor EPZ om in 2019 langdurige contracten te sluiten met levering vanuit Rusland?
EPZ heeft in 2019 een contract afgesloten met een Europese (niet-Russische) partij. EPZ heeft dus geen directe contracten met een partij uit Rusland. Het gaat hierbij om een processtap in het hergebruik van gebruikte brandstoffen. De Russische militaire agressie startte op 24 februari 2022. In reactie hierop heeft de EU sancties ingesteld om hier tegen op te treden. In 2019 golden er derhalve, net als nu, geen sancties voor de bewerking en transport van nucleaire brandstof vanuit Rusland. Voor de Europese partij was het dus mogelijk om een contract te sluiten met een Russische subcontractor.
Waren de Russische subcontractors bij de Europese leverancier al bekend ten tijde van bovenstaande onjuiste uitspraken?
Wij hechten eraan te benadrukken dat er geen onjuiste uitspraken zijn gedaan. Zoals hierboven aangegeven is op 14 februari jl. en op 11 mei jl. in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert.
Deelt u de mening dat er een afhankelijkheid is ontstaan van Russische leveringen en komt u daarmee terug op de eerdere uitspraak dat er geen afhankelijkheid bestaat?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is?
In de beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat er geen afhankelijkheid bestaat van Russisch uranium voor de elektriciteitsproductie. In dezelfde beantwoording is ook reeds aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert. De indirecte afhankelijkheid ziet niet op uranium voor elektriciteitsproductie, maar op het hergebruik van uranium en de daarmee gepaard gaande vermindering van het radioactieve afval en inzet van natuurlijke grondstoffen. Tegelijkertijd is, zoals hierboven ook aangegeven, geconstateerd dat het wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken.
Kunt u toelichten waarom u zich volledig achter de verklaring van EPZ stelt over waarom er geen alternatief beschikbaar zou zijn voor Russisch uranium?
Het gaat om een processtap in het hergebruik van splijtstof. EPZ stelt in haar brief dat er de komende jaren nog geen alternatief is voor de specifieke stap voor het geschikt maken van het gebruikte uranium voor hergebruik. Het is een complex proces en er bestaan voor dit proces momenteel geen direct vergelijkbare alternatieven.
Er bestaat wel een andere manier voor het omgaan met gebruikte splijtstof en dat is directe opslag. Dit zou betekenen dat geen hergebruik plaatsvindt van de gebruikte splijtstoffen. Echter, dit houdt in dat de manier waarop nu de Nederlandse infrastructuur voor de opslag van radioactief afval is ingericht aanzienlijk veranderd zou moeten worden. Zoals in de beantwoording van het schriftelijke overleg is geschetst is dat dit op de korte termijn niet realiseerbaar.
Bent u bereid de evaluatie van EPZ onafhankelijk te laten toetsen?
Zoals in de beantwoording van het schriftelijk overleg4 en hierboven is gemeld, zal bekeken worden of er alternatieven zijn voor deze stap ten behoeve van het hergebruik van gebruikte uranium. Hierbij zal ook de evaluatie die EPZ heeft uitgevoerd getoetst worden.
EPZ zal ook zelf onderzoek doen naar de brandstofcyclus, waaronder of de huidige brandstofcyclus met opwerking kan worden voortgezet na 2033. Dit is onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies die EPZ gaat uitvoeren in het kader van een mogelijke bedrijfsduurverlenging.
Hoe beoogt u deze afhankelijkheid in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid bieden over de banden met MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC, gevestigd in Rusland, met kerncentrale Borssele? Bent u zich ervan bewust dat de Oekraïense regering aangeeft dat deze fabriek militaire producten heeft gemaakt en geleverd voor de Oekraïense invasie?
Het kabinet doet in zijn algemeenheid geen uitspraken over bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het kabinet is bekend met wat de Oekraïense regering aangeeft over MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC.
Gaat u deze bevindingen over de Russische subcontractor van kerncentrale Borssele opnemen in de volgende Actualisering beleidskader, in tegenstelling tot de versie van vorig jaar?3
In een volgende actualisering van het beleidskader voor de opwerking van radioactief afval zullen de bevindingen van de evaluatie van EPZ, evenals de aangekondigde acties om naar alternatieven te kijken die in de beantwoording van het schriftelijk overleg zijn gemeld meegewogen worden.
Gaat u uw beleidsuitgangspunt voor de voorkeur voor opwerking van verbruikte splijtstof heroverwegen met de kennis van de lock-in van EPZ met de Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het kabinet geldt nog steeds de voorkeur om verbruikte splijtstof op te werken. Zeker ook met de komst van eventuele nieuwe kerncentrales is dit de meest gewenste manier, omdat daarbij minder radioactief afval ontstaat en hergebruik wordt bevorderd. Zoals hierboven aangegeven zal bekeken worden of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken. Hierbij zullen de consequenties van eventueel niet-opwerken nader in beeld gebracht worden.
Kunt u aangeven of kerncentrale-exploitanten in Japan en Frankrijk ook ERU-splijtstof inzetten? Laten zij het RepU ook in Rusland bewerken? Zo ja, hoe evalueren zij deze relatie met Rusland in het licht van de Russische agressie in Oekraïne?
Zover bij ons bekend maken zowel kerncentrale-exploitanten in Frankrijk als Japan gebruik van het opwerken en hergebruiken van uranium. Op welke wijze zij dit precies doen is bij ons niet bekend en is bovendien bedrijfsvertrouwelijke informatie.
De voortgang van de raffinageroute |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een stand van zaken geven over de uitwerking van de beoogde raffinageroute? Deelt u de mening dat een tijdige openstelling noodzakelijk is om de productie van groene waterstof in Nederland van de grond te krijgen?
Bij de implementatie van de herziene richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) wordt de raffinageroute opgenomen in de systematiek energie vervoer per 2025, volgens de gemaakte afspraken (zie Kamerstukken 32 813, nr. 1042 en 32 813, nr. 868). In deze Kamerbrieven hebben we het belang van hernieuwbare waterstof in de transitie naar duurzame mobiliteit al beschreven en dat met het oog daarop nu elektrolyseprojecten van de grond moeten komen om de hernieuwbare waterstofproductie in Nederland op gang te brengen. Zonder investeringsbeslissingen op korte termijn lopen we namelijk het risico dat er onvoldoende productiecapaciteit is om onze doelen voor 2030 te behalen. De raffinageroute is daarbij een van de cruciale eerste stappen om die productiecapaciteit op korte termijn te realiseren.
In het voorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer is daarom een grondslag voor de raffinageroute opgenomen. De verdere technische invulling van de raffinageroute is vergevorderd en wordt opgenomen in het concept Besluit energie vervoer, dat de Tweede Kamer in de eerste helft van 2024 samen met het wetsvoorstel zal ontvangen. Bij de uitwerking van de beoogde raffinageroute hebben wij steeds de balans tussen de hernieuwbare waterstofdoelen, de concurrentiepositie van onder meer de industrie, de nationale klimaatdoelen en kosten voor de automobilist voor ogen.
Kunt u aangeven in welk stadium de uitwerking hiervan zich bevindt en of de beoogde en al aangekondigde openstelling van 2025 wordt behaald? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Wat is uw voorgenomen tijdslijn?
De uitwerking bevindt zich in een vergevorderd stadium, waarmee de beoogde openstelling in 2025 zal worden gehaald. Aangezien de raffinageroute een aspect is van de implementatie van de REDIII voor transport, waarvoor een grondige wijziging van de bestaande systematiek energie vervoer noodzakelijk is, zijn er geen mogelijkheden om het proces te versnellen.
De voorgenomen tijdslijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is om in de eerste helft van 2024 het wetsvoorstel en wijziging voor het Besluit energie vervoer aan de Tweede Kamer te sturen. De wijziging van de Regeling energie vervoer, waarin de laatste technische details zijn uitgewerkt, volgt medio 2024.
Welke mitigerende maatregelen kunt u treffen voor eventuele negatieve markteffecten door onvoldoende volume indien de beoogde openstelling wordt vertraagd? Hoe garandeert u dat er voldoende aanbod is voor waterstof? Hoe garandeert u dat er voldoende waterstof is voor de afnameverplichting voor waterstof uit hernieuwbare bronnen in de industrie voor de ingangsdatum van 1 januari 2026?
Het stimulerende effect van de raffinageroute kan in de praktijk alleen vervangen worden door meer subsidies beschikbaar te stellen. Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies en ondersteuning van import, onder meer via H2Global, voldoende aanbod te creëren. Goedwerkende normering kan de effectiviteit van deze subsidies vergroten, door de subsidiebehoefte van projecten te verkleinen en vraagzekerheid te vergroten. Hoe meer hernieuwbare waterstof een project kan leveren onder bijvoorbeeld de raffinageroute, hoe minder subsidie een project nodig heeft. Zoals beschreven in de brief, geldt dit in mindere mate voor de normering van de industrie; vanwege de hoge concurrentiedruk in de industrie moet de normering daar vooral volgend zijn op het potentiële aanbod, om te voorkomen dat bedrijven door te hoge kosten hun activiteiten verplaatsen. Het beoogde niveau van de verplichting voor de industrie wordt komend voorjaar geconsulteerd, zodra een externe validatie van het voorstel afgerond is.
Hoe bent u van plan langetermijnzekerheid te bieden aan de sector voor investeringen in groene waterstof en de dekking van operationele kosten voor productie van groene waterstof?
Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies uit het Klimaatfonds voor de eerste projecten de gevraagde langetermijnzekerheid bieden. Voor de projecten daarna hebben we een combinatie van productie- en vraagsubsidies en normering voor ogen, waarbij de verplichtingen in de mobiliteit, inclusief de raffinageroute, en de industrie een belangrijke rol spelen. Daarnaast zullen in de komende jaren in toenemende mate de waterstofinfrastructuur en tankinfrastructuur uitgerold worden, waardoor vraag en aanbod van waterstof elkaar makkelijker kunnen vinden.
Welke lessen of processen neemt u mee uit de reeds ingevoerde raffinageroutes, zoals in Duitsland en België? Hoe bent u van plan om een gelijk speelveld te waarborgen?
De Ministeries van EZK en IenW zijn regelmatig in gesprek met andere lidstaten over de implementatie van de raffinageroute. Het Ministerie van IenW zet hiervoor een kortlopende Europese taskforce op waarin lidstaten samen vragen en aandachtspunten richting de Europese Commissie kunnen signaleren met betrekking tot dit onderwerp.
In de ons omringende landen is een raffinageroute al concreet ingevoerd of zijn er plannen voor snelle invoering als onderdeel van het opstarten van de waterstofmarkt:
Wij volgen de keuzes in andere lidstaten aandachtig, met oog voor een gelijk speelveld en voor uitgangspunten die per land verschillen qua doelstellingen, systematiek en omvang van de raffinagesector, die in Nederland verhoudingsgewijs zeer groot is. In aanloop naar het herziene Besluit energie vervoer als onderdeel van het REDIII implementatietrajecten voeren we met de sector gesprekken over de vormgeving van de raffinageroute. Hierbij moeten wij het evenwicht bewaren tussen onze waterstofdoelen, behoud van onze concurrentiepositie van onder meer de industrie, onze nationale klimaatdoelen en de kosten voor de automobilist.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en binnen drie weken?
De Kamerbrief 'Nieuwe maatregelen netcongestie' |
|
Suzanne Kröger (GL), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Netcongestie is al lange tijd een probleem en de genoemde netcongestie in de provincies toont dat verder aan. Waarom is niet eerder gekozen voor «onorthodoxe maatregelen»? Welke andere onorthodoxe maatregelen, naast die genoemd zijn in de Kamerbrief, zijn er nog meer mogelijk?
Netcongestie is inderdaad een probleem met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het kabinet erkent dat de beperkte beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet vraagt om een stevige aanpak. Indien nodig ook met verstrekkende maatregelen. Daarom is eind vorig jaar het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) aangekondigd. Uw Kamer is voor de zomer geïnformeerd over de stand van zaken van de acties uit het LAN (Kamerstuk 29 023 nr. 443).
Netcongestie is echter, zoals beschreven in de recente Kamerbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 451), in een nieuwe fase beland. Niet alleen grootverbruikers van het elektriciteitsnet kunnen worden geraakt. Zonder aanvullende maatregelen kunnen eind 2026 voor het eerst ook kleinverbruikers geraakt worden in Flevoland (met uitzondering van de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht. Het feit dat in steeds meer gebieden in Nederland steeds meer verschillende gebruikers van het elektriciteitsnet worden geraakt door netcongestie, maakt dat het kabinet aanvullende en soms onorthodoxe maatregelen treft om de problematiek aan te pakken. De nieuw aangekondigde maatregelen van dit najaar worden met betrokken partijen binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie verder uitgewerkt.
De extra en onconventionele maatregelen die zijn aangekondigd zijn de nuttige maatregelen die op dit moment in beeld zijn. Deze maatregelen zijn het resultaat van een brede inventarisatie onder uiteenlopende en betrokken partijen. Binnen de capaciteit van betrokken partijen, wordt alles op alles gezet om komende periode zoveel mogelijk uitvoering te geven aan bestaande en aanvullende maatregelen binnen het LAN. Het denken stopt hier natuurlijk niet. Mochten er ideeën zijn voor effectievere maatregelen, dan blijven we hier binnen het LAN voor open staan.
Kunt u aangeven hoe niet is voorzien dat de groei van elektriciteitsgebruik in de Rotterdamse haven hoger zou uitvallen dan verwacht? Kunt u aangeven hoe wordt voorkomen dat bedrijven in de Rotterdamse haven niet kunnen verduurzamen door netcongestie?
De groei van het elektriciteitsgebruik was wel verwacht, maar niet met de snelheid waarmee de aanvragen voor transportcapaciteit zijn gedaan in het Rotterdamse havengebied (specifiek het Botlek gebied). Het tempo voor deze aanvragen is ruimschoots voorbijgegaan aan de prognoses van de netbeheerders. Zo is de groei die oorspronkelijk was voorzien van 2020 tot 2030, al aangevraagd in de jaren tussen 2020 en 2022.
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan meer en beter inzicht in hoe bedrijven en sectoren willen verduurzamen en welke additionele infrastructuur hiervoor nodig is. Voor meer inzicht in de vraag van de industrie wordt op dit moment gewerkt aan de Cluster Energie Strategie (CES) 3.0, is er een Data Safe House opgezet en ook via maatwerkafspraken wordt beter inzicht gecreëerd in de behoefte van de grote uitstoters. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de netbeheerders steeds meer gedetailleerde informatie krijgen om hun investeringsplannen mee te voeden.
Met name de uitbreiding van station Simonshaven in de Nissewaard is cruciaal om verdere elektrificatie en verduurzaming in het havengebied mogelijk te maken. De netbeheerders zetten alles op alles om deze uitbreiding zo snel mogelijk te realiseren. Om zoveel mogelijk bij te dragen aan versnelling, heeft EZK capaciteit vrijgemaakt om te ondersteunen bij de behandeling van vergunningaanvragen voor station Nissewaard.
Wanneer kunnen we de resultaten verwachten van de verkenning door de Ministeries van EZK en IenW en ProRail om mogelijke oplossingen te vinden voor het gebruik van energieopslag en accu’s bij de voedingspunten langs het spoor? Kunt u aangeven hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd?
De maatregelen uit de Kamerbrief van 18 oktober zijn over het algemeen opgenomen in het LAN. Deze specifieke maatregel valt echter buiten de vier sporen, maar ook hierover zal de Kamer, mede namens mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat, nader worden geïnformeerd in de brief over netcongestie in het voorjaar. Er wordt bij de verkenning naar mogelijke oplossingsrichtingen zoveel mogelijk aangesloten bij al lopende trajecten en gesprekken tussen ProRail en de netbeheerders.
In de brief wordt aangegeven dat er gebruik gemaakt wordt van innovatie om slimmer te bouwen waar u het voorbeeld van het «right-to-challenge»-principe benoemd. Kunt u een laatste stand van zaken delen omtrent dit principe?
Naar aanleiding van de motie van dhr. Boucke c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 65) heb ik nogmaals onderzoek gedaan naar het right to challenge-principe en uw Kamer op 9 september 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 343). Hieruit kwam naar voren dat het zelf aansluiten van klanten verschillende risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit van de aansluitingen.
Op dit moment onderzoeken de netbeheerders hoe deze risico’s kunnen worden ondervangen en er toch mogelijkheden voor klanten ontstaan om zichzelf aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Hierbij zijn haalbaarheid en schaalbaarheid van groot belang. Naast erkenning van installateurs, waarbij met name veiligheid en kwaliteit van werkzaamheden gegarandeerd moet zijn, is ook het gelijkheidsprincipe een belangrijke factor voor de netbeheerders voor toepassing. Het uitgangpunt is dat enkel door de netbeheerders erkende installateurs kunnen worden gecontracteerd. Op deze manier worden de kwaliteit van de werkzaamheden en de veiligheid voor het stroomnet gewaarborgd.
Netbeheerder Liander heeft onlangs succesvol een eerste pilot uitgevoerd op een specifieke aansluiting op het middenspanningsnet. In deze pilot is, nadat werkzaamheden op eigen terrein waren afgerond, ook de koppeling naar het middenspanningsnet van Liander door dezelfde installateur verzorgd. Hiermee wordt beoogd om de eerder geconstateerde risico’s te ondervangen. Deze succesvolle pilot is dan ook reden om vanaf januari 2024 de werkwijze uit te breiden, niet alleen bij Liander maar ook bij de andere regionale netbeheerders. Er wordt onderzocht hoe deze aanpak verder kan worden uitgebreid naar andere aansluitingen. Naar verwachting kunnen klanten bij Liander in het voorjaar van 2024 gebruik maken van de aanpak. Waarna in de loop van 2024 ook de andere regionale netbeheerders volgen. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijkheden voor kleinverbruikers. De installatie van laadpalen voor elektrisch vervoer in de openbare ruimte zijn een goed voorbeeld waarbij «klant sluit zichzelf aan» al mogelijk is.
Waarom wordt er geen maximumtermijn gesteld aan het verlenen van een vergunning voor de aanleg van het net?
Het van rechtswege verlenen van een vergunning na verstrijken van de tweejaarstermijn is in veel gevallen in strijd met het Europees recht, bijvoorbeeld de mer-richtlijn. Deze richtlijn die voor de meeste vergunningen voor energie-infrastructuur van toepassing is, bepaalt dat een vergunning alleen kan worden verleend op basis van volledige informatie. Die informatie is er niet altijd als de vergunning automatisch na twee jaar wordt verleend. Er zou dan immers een vergunning verleend kunnen worden voor een project waarvoor eigenlijk een milieueffectrapportage (mer) moet worden doorlopen vanwege (mogelijke) aanzienlijke milieugevolgen. Die zijn dan niet (of onvoldoende) beschouwd. Ook wordt dan gemist dat nog voorschriften aan de vergunning moeten worden gekoppeld als uitkomst van een mer.
Klopt het dat het wettelijk aanwijzen van elektriciteitsprojecten als zwaarwegend maatschappelijk belang enkel zal gaan gelden voor projecten waar nog geen vergunning voor is afgegeven? Zo ja, waarom? Op welke manier kan vergunningverlening voor dit soort projecten op kortere termijn kunnen worden versneld?
Ja, het aanwijzen van categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering is gewenst vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen is alleen mogelijk als er nog geen vergunning is bekendgemaakt. Dit betekent dat voor zowel de beroeps- als de hoger beroepsprocedure het wettelijk kader van toepassing is zoals dat ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit gold. Dat is besloten, zodat belanghebbenden en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet nog in de procedure worden geconfronteerd met een ander wettelijk kader voor de beroepsprocedure, zoals beroep in één instantie en een uitsprakentermijn van zes maanden.
Het versnellen van de beroepsprocedure voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang vraagt om een wettelijke grondslag die er nog niet is. Op korte termijn is het dan ook niet mogelijk de beroepsprocedure van deze projecten te versnellen. Over het voorstel tot wet (Wet versterking regie volkshuisvesting) waarin een grondslag in de Omgevingswet is opgenomen is door de Afdeling advisering van de Raad van State inmiddels geadviseerd. De Afdeling advisering adviseert regels over het versnellen van de beroepsprocedure van het wetsvoorstel af te splitsen en zo nodig te regelen in een apart wetsvoorstel. Daarbij moet de regering dan verder de noodzaak en haalbaarheid onderbouwen en maatregelen treffen die de bestuursrechter in staat stelt rechtszaken sneller te behandelen. Mijn collega van BZK beziet hoe gevolg kan worden gegeven aan dit advies. Ik blijf hierover in contact met hem en zal uw Kamer op de hoogte houden van de precieze wettelijke borging van de grondslag en de uiteindelijke scope van deze versnellingsmaatregel voor energieprojecten.
Verder blijkt uit mijn eerdere brede verkenning naar alle wettelijke versnellingsmogelijkheden, die ik begin 2023 naar uw Kamer stuurde, dat we ook al binnen bestaande wet- en regelgeving maatregelen kunnen nemen waarmee tijdswinst te behalen is. Dit doen we bijvoorbeeld door het slimmer organiseren van processen, zoals door het opzetten van energy boards in alle provincies om het voorbereidingstraject van netverzwaringen en uitbreidingen te stroomlijnen. Of door de in 2023 gestarte expert- en capaciteitspool om gemeenten en provincies te ondersteunen bij grootschalige ruimtelijke inpassingsprocedures.
Op welke manier zal worden geprioriteerd binnen de al afgegeven contracten? Hoe kunnen projecten die van maatschappelijk belang zijn voorrang krijgen? Hoe wordt de keuze gemaakt over de verhouding bedrijven versus huishoudens, verduurzaming versus nieuwe economische activiteiten etc.? Hoe betrekt u de Kamer bij deze verdere uitwerking?
Op dit moment is er geen voorrangsregeling van kracht bij individuele aansluitingen van bedrijven. Netbeheerders sluiten aan op basis van het «first come, first served»-principe. De bevoegdheid om regels vast te stellen voor individuele prioritering van klantaansluitingen ligt bij de ACM. De ACM heeft op 13 juli 2023 een ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken gepubliceerd.1 In dat ontwerpbesluit heeft de ACM een concept prioriteringskader opgenomen op basis waarvan netbeheerders bij de toegang tot het elektriciteitsnet voorrang kunnen geven aan projecten met een belangrijke maatschappelijke bijdrage. De ACM verwacht in maart 2024 een definitief codebesluit te publiceren. Ik zal hier de Kamer over informeren.
De verwachting is dat het codebesluit geen invloed heeft op reeds afgegeven contracten. In die gevallen zijn de afnemer en de netbeheerder namelijk al overeengekomen dat een afnemer toegang krijgt tot het elektriciteitsnet.
Ook blijft het voor provincies en gemeentes van belang dat zij goed afstemmen met de (regionale) netbeheerders over prioritering van uitbreidingsinvesteringen. Door belangrijke regionale investeringen op te nemen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat, kan worden gestuurd op welke ontwikkelingen specifiek voor de provincie van belang zijn.
In de brief wordt aangegeven dat gemeenten het voorkeursrecht kunnen inzetten als extra onorthodoxe maatregel. Hoe gaat u gemeenten hierover informeren, en welke wenselijkheid is hierbij in relatie tot woningbouw?
In de brief van 18 oktober (Kamerstuk 29 023, nr. 451) heb ik aangegeven dat ik wil stimuleren dat gemeenten het voorkeursrecht inzetten voor het sneller realiseren van de energietransitie. Voorkeursrecht wordt al regelmatig door gemeenten ingezet om ruimtelijke plannen te realiseren. Het aantal vestigingen van het voorkeursrecht loopt jaarlijks in de honderdtallen. Gemeenten zijn over het algemeen goed op de hoogte van de mogelijkheden van het voorkeursrecht. Ook kunnen ze hiervoor adviesbureaus en het Expertteam Woningbouw raadplegen. Zoals ik ook aangeef in genoemde brief, behoort het echter tot de gemeentelijke autonomie of zij het voorkeursrecht inzetten. In de Kamerbrief wordt onder «Modernisering van het grondbeleid» toelichting gegeven op het stimuleren van gemeenten om het grondbeleidsinstrumentarium, waaronder voorkeursrecht, eerder, meer en beter in te zetten en ervoor te zorgen dat wettelijke procedures beter aansluiten op de praktijk. Mijn collega van BZK is hierover in gesprek met de VNG.
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om met grondbeleid grondeigenaren te bewegen tot bouwen, wat gezien de woningbouwopgave ook wenselijk is. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de vraag of de gemeente zelf de gronden uitgeeft of dat zij de ontwikkeling faciliteert. Wanneer een gemeente zelf eigenaar is, kan zij in haar gronduitgiftecontracten bepalingen opnemen waarmee de planning wordt vastgelegd en/of boetebedingen wanneer deze niet worden nagekomen. Is een gemeente geen eigenaar dan kan zij een fasering opnemen in het omgevingsplan, in de verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of het projectbesluit, of in de anterieure overeenkomst. Welke belemmeringen gemeenten ervaren op het gebied van kennis en capaciteit is onderdeel van de maatregelen in de genoemde Kamerbrief. Uitbreiding van deze kennis en capaciteit is nodig om de bestaande instrumenten meer, eerder en beter in te zetten en daar stuurt mijn collega van BZK ook op aan. Ik zal samen met mijn collega van BZK uitwerken hoe we het voorkeursrecht kunnen inzetten voor de realisatie van energie infrastructuur.
Kunt u aangeven wat een mogelijk uitstel van de Omgevingswet betekent voor de opzet voor een experiment op basis van de experimenteerregeling om tijdelijk af te wijken van geldende bepalingen in wetgeving? Kunt u er daarom niet beter voor kiezen om mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet (Chw) al toe te passen in afwachting van de nieuwe Omgevingswet?
Mijn collega van BZK heeft recent laten weten dat de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet ter discussie staat (Kamerstukken I 2023/24, 33 118, FS). Het is dus niet nodig om de mogelijkheden onder de Crisis- en herstelwet in te zetten.
Klopt het dat netcongestie nog grotendeels berekend wordt via modellering en niet via real-time data uit bemetering? Moet er niet meer ingezet worden op bemetering? Kunt u een stand van zaken geven over bemetering door netbeheerders en de gestelde doelen voor 2023, 2024 en 2025?
De congestie-onderzoeken van TenneT die gelijktijdig met de brief aan uw Kamer zijn gepubliceerd laten zien dat er overbelasting dreigt van de koppelpunten tussen het hoogspanningsnet van TenneT en de middenspanningsnetten van Liander en Stedin. Op deze koppelpunten wordt real-time de werkelijke belasting gemeten. Er is dus inzicht in de belasting op dit moment.
Wanneer een partij een nieuwe aansluiting of extra transportcapaciteit aanvraagt, maakt de netbeheerder een prognose van de toekomstige netbelasting van deze partij. De netbeheerder doet dit op basis van het aangevraagde vermogen en het type partij dat de aansluiting aanvraagt. Een netbeheerder maakt daarnaast ook een inschatting van de verwachte groei van het gebruik van het elektriciteitsnet als de netbeheerder geen nieuwe transportcapaciteit toekent aan grootverbruikers. Die verwachte groei noemen netbeheerders ook wel «autonome groei». De autonome groei is een combinatie van (i) nieuwe kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: nieuwe woonwijken of laadpalen), (ii) aanvragen voor het verzwaren van kleinverbruikersaansluitingen (bijvoorbeeld: woning heeft grotere aansluiting nodig voor warmtepomp), (iii) intensiever, of meer gelijktijdig met andere aangeslotenen, gebruik van het net binnen de al toegekende transportcapaciteit door zowel klein- als grootverbruikers. Een dergelijke inschatting van de toename van het gebruik van het net vraagt om een inschatting van de belasting van het net in de toekomst en vereist dus modellering.
Betere bemetering van het net is naar verwachting vooral op het laagspanningsnet een groot aandachtspunt. Het laagspanningsnet zijn de kabels en stations in de wijk. De belasting van het laagspanningsnet wordt op de meeste plekken nog niet goed gemeten. Ik werk momenteel aan een actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet. Vergroten van inzicht in de belasting van het laagspanningsnet is één van de pijlers waar verschillende acties onder zullen vallen. De acties zullen vervolgens als onderdeel van het LAN opgepakt worden. Ik zal uw Kamer begin 2024 hierover verder informeren. Met de actie-agenda voor congestie in het laagspanningsnet zal ik ook uitvoering geven aan de motie van het lid van der Plas (BBB) (Kamerstuk 32 813 nr.1269), over het slimmer maken van de netten.
Daarnaast zijn de netbeheerders, in samenwerking met de betrokken uit het LAN, een traject gestart om met data uit bemetering meer inzicht te geven aan marktpartijen en overheden in de transportcapaciteit op elektriciteitsstations. In 2024 wordt gefaseerd een product opgeleverd dat niet alleen meer inzicht geeft in wanneer stations naar verwachting worden uitgebreid, maar ook in de huidige capaciteit van stations. Deze informatie helpt marktpartijen om met slimme oplossingen bij te kunnen dragen aan efficiënter gebruik van het net. De eerste resultaten worden nog in het voorjaar verwacht.
Kunt u aangeven welke wijze van bemetering per netbeheerder wordt gebruikt om tot deze informatie te komen? Kunt u aangeven per wijze of dit voldoende informatie is voor juiste berekeningen en signalering van netcongestie?
Metingen van de daadwerkelijke stromen in het elektriciteitsnet vinden plaats op verschillende manieren op verschillende niveaus. In principe is het elektriciteitsnet goed bemeterd en is er goed inzicht in de werkelijke belasting. Bij hoogspanningsstations zijn de metingen een standaardonderdeel van de bewaking, beveiliging en besturing van de stations. Distributie-automatisering wordt gebruikt voor het meten in de middenspanningsnetten, en slimme meters voor het meten in de laagspanningsnetten. Daarnaast geldt voor het laagspanningsnet dat naast metingen van de huidige belasting van het net, ook inschattingen van de groei door kleinverbruikers, waaronder huishoudens, laadpalen en woningbouwprojecten inzichtelijk worden gemaakt. Voor het bepalen van congestie zijn dus modellen nodig (zie ook vraag 10). Deze modellen worden door de netbeheerders ook gebruikt om te voorspellen waar in de toekomst knelpunten zouden kunnen ontstaan, zodat deze voorkomen kunnen worden.
In uw brief geeft u aan aanvullende drastische maatregelen te willen nemen waaronder financiële prikkels om het net flexibeler te gebruiken. Valt hier ook het inrichten van een subsidie om de onrendabele top voor flexcapaciteit te subsidiëren?
Ik bezie, in combinatie met het overgenomen amendement Erkens (Kamerstuk 36 410-XIII, nr. 9) dat is ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, wat hier de mogelijkheden voor zijn. Het subsidiëren van de onrendabele top van flexibele capaciteit is namelijk veel uitdagender dan de onrendabele toppen van bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteitsproductie of hernieuwbare waterstofproductie. De onrendabele toppen van deze technologieën zijn gemakkelijker onder het toepasselijke staatssteunkader te scharen. Volgens het milieu en energie steunkader (MESK) mogen lidstaten van de EU alleen staatssteun (zoals subsidie op onrendabele toppen) geven wanneer:
Dit is lastig voor subsidie aan flexibele capaciteit, omdat investeren in flexibiliteit niet per se leidt tot minder CO2-uitstoot. Er zijn wel mogelijkheden om technologieën te ondersteunen die tot CO2-reductie leiden én flexibel beheerd kunnen worden. Specifieke voorbeelden hiervan worden al ondersteund of ben ik voornemens om te gaan ondersteunen. Zoals industriële elektrische boilers in de SDE++-regeling of de maatregel uit het Klimaatpakket om batterijen bij zonneparken te ondersteunen voor uitgestelde levering, waarvoor ik € 416 miljoen heb gereserveerd.
Er is echter momenteel geen acuut gevaar voor leveringszekerheid, waardoor de noodzaak van steun om dit te waarborgen lastig te onderbouwen is.
Met het amendement Erkens willen de indieners 55 miljoen euro vrijmaken om in 2024 te beginnen met het snel vrijspelen van ruimte op het stroomnet. Hierbij wordt, naast het ondersteunen van een versnelde uitrol van smart energyhubs en het ondersteunen van innovatie-oplossingen, gekeken naar de inzet ten behoeve van flexibiliteitstenders en het ontwikkelen van een subsidie van de onrendabele top bij het leveren van flexibiliteit.
Momenteel worden verschillende concrete mogelijkheden in kaart gebracht om de vrijgemaakte middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Hierbij bekijk ik ook de bovengenoemde barrières omtrent staatssteun. Ik verwacht eind 2023 tot een overzicht met mogelijkheden te komen, waarna verdere actie kan worden ondernomen.
Hoe rijmt u de extra maatregel om een contract met een 24/7 gegarandeerde tansportcapaciteit een premium product te maken met een hogere prijs met verduurzaming van de industrie? Worden hiermee bedrijven benadeeld die verduurzamen?
Nee, met deze maatregel wordt verduurzamen niet benadeeld. De maatregel is bedoeld om netgebruikers – waaronder de industrie – aan te zetten tot efficiënt netgebruik waar dat mogelijk is. Als netgebruikers die dat kunnen hun gebruik aanpassen, komt er ook meer capaciteit beschikbaar voor netgebruikers die hun gebruik niet gemakkelijk kunnen aanpassen. De maatregel helpt zo dus om verduurzaming mogelijk te maken, omdat de bestaande capaciteit op het elektriciteitsnet efficiënter en dus door meer afnemers kan worden benut.
Welke budgettaire gevolgen hebben de nieuwe maatregelen zoals genoemd in de Kamerbrief?
Gezien het onorthodoxe karakter van de maatregelen en de korte termijn waarop deze zijn uitgewerkt en aangekondigd, zijn budgettaire gevolgen nog niet voor iedere maatregel volledig uitgezocht of doorgerekend. Zoals het er nu naar uitziet, is de verwachting dat de maatregelen niet direct budgettaire gevolgen hebben, anders dan de ingezette capaciteit bij samenwerkende partijen in het LAN die vrijgemaakt moet worden om de maatregelen uit te voeren. Daarnaast worden de budgettaire gevolgen voor de acties op de laagspanningsnetten, voor zover bekend, meegestuurd met de actieagenda die ik u in het voorjaar van 2024 zal toe sturen. Netbeheerders blijven onverminderd hard investeren in uitbreiding van het de gas- en elektriciteitsnetten. Tot en met 2026 lopen de jaarlijkse investeringen op tot ruim 8 miljard euro.
Wat hebben deze nieuwe maatregelen voor gevolgen voor het wetsvoorstel Energiewet? Wordt het wetsvoorstel aangepast op basis van de nieuw genomen maatregelen?
Het is niet de verwachting dat er wijzigingen nodig zijn in de Energiewet als gevolg van de aangekondigde maatregelen. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is er al veel mogelijk binnen bestaande wet- en regelgeving om versnelling van de bouw te realiseren. Ook de genoemde acties om het net beter te benutten hebben geen gevolgen voor de Energiewet, omdat dit met de Energiewet al mogelijk wordt gemaakt of omdat regelgeving hierover is vastgelegd in de netcodes die door de ACM worden vastgesteld.
Bent u voornemens al onomkeerbare stappen te zetten op de niet eerder gemelde onorthodoxe maatregelen voorafgaand een Kamerdebat?
Nee.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
De brandbrief van de provincie Overijssel inzake de onverwachtse bijstelling van SDE++-basistarieven voor monomestvergisting |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van de provincie Overijssel en betrokken gemeenten over de gevolgen van neerwaartse bijstelling van de SDE++-tarieven voor monomestvergistingsprojecten?1
Ja.
Klopt het dat door een rekenfout de basistarieven voor monomestvergisting in de SDE++-regeling onverwachts met 20 tot 25% naar beneden zijn bijgesteld? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Ja, dit is gebeurd naar aanleiding van een Erratum dat PBL heeft uitgebracht over de basisbedragen in de SDE++ 2023 voor deze categorieën. In het Erratum geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting.
Hoe waardeert u deze bijstelling in het licht van het risico dat ondernemers afhaken, omdat hun businesscase niet meer klopt, terwijl monomestvergistingsprojecten juist nodig zijn met het oog op de beoogde verplichte bijmenging van groen gas en de bijdrage aan reductie van methaan- en ammoniakemissies?
Ik was genoodzaakt om in een laat stadium de basisbedragen in de SDE++-regeling aan te passen. Ik begrijp volledig de teleurstelling en zorgen die binnen de sector zijn ontstaan.
De aanpassing was onvermijdelijk, mede vanwege de staatssteunafspraken in Europa, die bedoeld zijn om overstimulering te voorkomen. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Ik kan dan ook niet meegaan in het voorstel om de te hoge bedragen te hanteren. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen of zelfs stilleggen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie.
Ik heb het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) specifiek advies gevraagd met betrekking tot kleinschalige monomestvergisters voor de SDE++ van 2024. Hierdoor kan ik volgend jaar hopelijk een passende stimulering bieden aan dit type projecten. Ik zal begin 2024 een besluit nemen op basis van dit advies.
In mijn reactie richting de provincie Overijssel heb ik laten weten dat ik graag in nauw contact blijf met de sector om te bespreken hoe de overheid de juiste financiële prikkels voor groen gas kan blijven bieden. Daarbij heb ik de provincie uitgenodigd om met ons in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat deze onverwachtse bijstelling van basistarieven in de SDE++ ongewenst is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens op kortst mogelijke termijn de door de provincie genoemde oplossingsrichtingen in overweging te nemen en de regeling hierop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Rekenfout in groengas-subsidie absurd: honderd Overijsselse boeren missen nu smak geld’ |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Hoe heeft deze fout kunnen ontstaan, waarbij de voorgespiegelde subsidiebedragen voor groengas-projecten in werkelijkheid 20% tot 25% lager uitvallen dan voorgesteld in het PBL-advies;
PBL heeft zijn advies aangepast. In het Erratum dat het daartoe heeft uitgebracht geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Met hoeveel aanvragen hield u aanvankelijk rekening en hoeveel aanvragen en projecten gaan hierdoor mogelijk niet door?
De SDE++ is een generieke regeling voor de reductie van CO2 waar ook andere technieken onder vallen. Ik heb hierbij geen specifieke verwachting voor de jaarlijkse groen gas aanvragen. Het kabinet heeft uiteraard een groen gas ambitie in 2030, maar daar zit niet een verwachting aan SDE++-aanvragen per jaar aan gekoppeld.
Hoeveel kubieke meter groen gas beoogde u hiermee op te wekken en hoeveel kubieke meter groengas-opbrengst dreigt hierdoor verloren te gaan?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen ter zake van de jaarlijkse groen gas aanvragen en daarmee het aantal kuub groen gas per jaar dat met de SDE++ wordt gestimuleerd.
Hoeveel CO2-reductie beoogde u hiermee te behalen en hoeveel reductieresultaat valt hier nu mee weg?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het jaarlijkse groen gas aanvragen en verwachte bijbehorende CO2-reductie per jaar.
Hoeveel kubieke meter mest beoogde u hiermee te verwerken en hoeveel kubieke meter dreigt hierdoor nu niet te kunnen worden omgezet in groen gas, waardoor boeren geconfronteerd worden met extra kosten voor mestafzet?
In het verlengde van de antwoorden op vraag 3 en 5 is er geen specifieke hoeveelheid mest die beoogd wordt om te verwerken met SDE++-projecten. Het vergisten van mest wijzigt niet de nutriëntengehaltes en leidt daarmee niet tot andere mestafzetkosten.
Deelt u de mening dat dit extra zuur is, aangezien boeren ook al worden geconfronteerd met extra kosten door de afbouw van de derogatie?
Over de (afbouw) van de derogatie en de gevolgen hiervan voor de landbouwsector bent u door de Minister van LNV geïnformeerd. Ik ben me er zeer van bewust dat de derogatiebeschikking grote impact heeft voor individuele bedrijven en de agrarische sector. De wijziging van de SDE++-basisbedragen op het laatste moment is vervelend voor de ondernemers die het betreft. Zij kunnen echter nog steeds intekenen met hun project, en ik hoop dat zij dat ook doen.
Hoeveel mol ammoniakvermindering beoogde u met deze groengas-projecten te behalen en hoeveel mol stikstofdaling dreigt hierdoor nu niet te worden gehaald?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het aantal kuub groen gas aanvragen per jaar in de SDE++ en hiermee ook niet met betrekking tot de mogelijke bijbehorende ammoniakvermindering.
Wat betekent dit voor het halen van de wettelijke doelen voor bijmengverplichting groen gas die u recent naar de Kamer heeft gestuurd?
Het kabinet beziet doorlopend of er markt- en/of beleidsontwikkelingen zijn, die aanpassing van het wetsvoorstel jaarverplichting groen gas nodig maken. Het kabinet verwacht dat een deel van de groengas-projecten die mogelijk nu niet tot realisatie kunnen komen op basis van de aangepaste SDE++-bedragen, later alsnog tot ontwikkeling kunnen komen. Het kabinet zal PBL voor de SDE++ 2024 vragen te kijken naar kleinschalige monomestvergisting. Ook de bijmengverplichting groen gas biedt vanaf 2025 kansen voor ontwikkeling. De aangepaste bedragen geven daarom geen directe aanleiding tot het aanpassen van de hoogte van de bijmengverplichting.
Deelt u de mening dat dit onuitlegbare verschil tussen planvorming en realiteit onwenselijk is voor het halen van klimaatdoelen enerzijds én draagvlak bij ondernemers anderzijds om de doelen te halen?
Ik deel uw mening dat het draagvlak onder ondernemers belangrijk is en betreur daarom ook dat ik de basisbedragen voor monomestvergisting in zo’n laat stadium nog aan heb moeten passen.
Bent u bereid om de subsidiebedragen voor groengas-projecten weer in lijn te brengen met de bedragen waarmee ondernemers gerekend hebben, indien ja per wanneer?
Nee, dit kan ik niet doen, mede vanwege overstimulering en staatssteunafspraken in Europa. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie. Ik heb wel PBL gevraagd om advies uit te brengen voor kleinschalige vergisters, zodat ze in de SDE++ 2024 passend gestimuleerd kunnen worden. Dit met de verwachting dat een positief advies van PBL en vervolgens een eventuele openstelling van deze categorie perspectief biedt voor de groengas-projecten.
Indien nee, bent u bereid om ondernemers te compenseren voor de reeds gemaakte projectkosten aangezien zij de hele aanvraag al voorbereid hebben en nu mogelijk helemaal opnieuw moeten doen?
Nee, ik vind het niet passend om voorbereidingskosten te vergoeden. Ook als projecten afgewezen worden (bijvoorbeeld door budgetoverschrijding) worden voorbereidingskosten niet vergoed. Daarnaast kunnen projecten ook in de komende jaren mogelijk nog gebruik maken van de SDE++ of de bijmengverplichting.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, voor 27 september aanstaande – aangezien de brieven over de SDE++ geagendeerd zijn bij het commissiedebat klimaat en energie?
Dit is zoals toegelicht in het Commissiedebat helaas niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Hierbij heb ik de uitspraak van het relevante kort geding afgewacht.