Het bericht 'De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen»?1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «US aid to Ukraine may hinge partly on who takes over as House speaker?»2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een significant en groeiend aantal Republikeinse vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden tegen militaire steun aan Oekraïne hebben gestemd?3
Heeft u kennisgenomen van het afzetten van de Republikeinse speaker McCarthy en dat mogelijke opvolgers zich hebben uitgesproken tegen Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne?4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kansrijkste Republikeinse presidentskandidaat Donald Trump heeft gezegd dat het tegengaan van de Russische invasie van Oekraïne geen vitaal Amerikaanse nationaal strategisch belang is?5
Ziet u het risico dat Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne als het gevolg van de huidige ontwikkelingen in het Amerikaanse Congres significant vertraagd zou kunnen worden, of zelfs deels of geheel zou kunnen wegvallen?
Ziet u het risico dat in 2024 een Amerikaanse president wordt verkozen die de Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne zal verminderen of stoppen?
Zijn de Europese lidstaten in staat om het vertragen, deels stoppen of volledig stoppen van Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne op korte termijn op te vangen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen samen met bondgenoten om dat wel mogelijk te maken?
Bent u bereid schriftelijk met Oekraïne vast te leggen dat de Nederlandse (militaire) steun voor de komende jaren gegarandeerd is op minimaal het niveau van 2023?6 Wanneer gaat u het voor 2024 gereserveerde bedrag voor de steun aan Oekraïne formeel communiceren zoals u ook in 2023 deed?
Het kabinet blijft Oekraïne steunen zolang als dat nodig is. Dat is in het belang van onze eigen veiligheid en die van Oekraïne. Nederland heeft zich gecommitteerd aan steun op de lange termijn met de ondertekening van de G7-verklaring over veiligheidsarrangementen.7 Het is een belangrijk signaal aan Kyiv, maar ook aan Moskou, dat we die steun ook op de lange termijn volhouden. Over de invulling ervan wordt met Oekraïne en internationale partners gesproken.
De diverse departementale begrotingen, zoals aan uw Kamer aangeboden op Prinsjesdag, bevatten de voor nu gereserveerde bedragen voor steun aan Oekraïne in 2024. Indien hier additionele middelen voor gereserveerd worden, wordt uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld. In het najaar vindt binnen het kabinet, conform de afspraken die zijn gemaakt bij de Voorjaarsnota 2023, besluitvorming plaats over de inhoud van militaire en non-militaire steun. Hierover zal uw Kamer eveneens worden geïnformeerd.
Bent u gezien hierboven beschreven risico’s bereid Nederlandse militaire steun aan Oekraïne voor de komende jaren verder op te schroeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke steun denkt u?
Het is in het belang van Nederland om de steun aan Oekraïne voort te zetten, in samenspraak met bondgenoten en partners. De behoefte van Oekraïne is daarbij altijd leidend. Ten eerste moet worden gedacht aan steun die voor de voortzetting van het lopende gevecht noodzakelijk is en blijft, zoals munitie, uitrusting en reserveonderdelen. Ten tweede is het van belang om in te zetten op de modernisering van de Oekraïense strijdkrachten met als doel het creëren van een toekomstbestendige Oekraïense krijgsmacht die interoperabel is met de NAVO en zelfstandig in staat is tot afschrikking en verdediging tegen toekomstige dreigingen. Hiervoor worden binnen de Ukraine Defence Contact Group capability coalitions georganiseerd. Nederland heeft de intentie om samen met de Verenigde Staten en Denemarken deel te nemen aan de coalitie die zich richt op het moderniseren van de Oekraïense luchtmacht.
Bent u bereid om de daarvoor aangewezen Nederlandse F-16s over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond?
De levering van zowel de Nederlandse F-16’s als de daarvoor bedoelde munitie aan Oekraïne is van meer factoren en voorwaarden afhankelijk dan enkel de training van de eerste Oekraïense piloten. Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer is het eveneens van belang dat ondersteunend personeel is opgeleid en dat de benodigde infrastructuur gereed is. Daarnaast is internationale afstemming nodig en is formele toestemming van de Verenigde Staten vereist via een wapenexportvergunning.
Ook worden de gebruikelijke afspraken met Oekraïne over inzet van het materieel gemaakt. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Tot slot wordt een toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven.8
Het kabinet zet zich in voor een snelle en zorgvuldige voorbereiding en zal er binnen de eigen mogelijkheden voor zorgen dat er geen onnodig tijdverlies ontstaat.
Bent u bereid alle voor F-16s bedoelde munitie (intern boordwapen, bommen, raketten) die momenteel in Nederlandse handen is over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond? Bent u bereid zorg te dragen dat politieke goedkeuring en logistieke voorbereiding daarvoor tijdig is afgerond zodat er geen extra tijdverlies ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat het kabinet zich inspannen, samen met Europese bondgenoten, om noodscenario’s voor te bereiden voor de algehele veiligheid van het Europese continent, als een nieuwe Amerikaanse regering niet meer bereid zou zijn om de veiligheid op het Europese continent te waarborgen?
De trans-Atlantische relatie en de NAVO vormen nog altijd de hoeksteen van onze collectieve verdediging. Dat neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en de behartiging van de Europese veiligheidsbelangen. De belangrijkste ontwikkeling is dat vrijwel alle Europese landen substantieel meer in hun defensie investeren. Dat draagt bij aan een sterkere Europese slagkracht en daarmee aan een sterkere NAVO en EU. Dat geldt ook voor Nederland. Dit kabinet heeft de Defensiebegroting met structureel EUR 5 mld geïntensiveerd, een stijging van 40 procent.
Verder steunt het kabinet EU-initiatieven die het EU defensiebeleid en de Europese defensie-industrie versterken. Hierbij gaat het om hulp bij de uitvoering van het EU Strategisch Kompas, een grotere bijdrage van Nederland aan militaire EU missies, steun voor de inzet van de Europese Vredesfaciliteit voor militaire steun aan Oekraïne, en steun voor de nieuwe EU-instrumenten zoals de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) en de Act in Support of Ammunition Production (ASAP). Het kabinet wil ook middels verdere convergentie van het wapenexportbeleid de samenwerking binnen de Europese defensie-industrie versterken. Het kabinet wil daarom onder andere toetreden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (Kamerstuk 22 054, nr. 395).
De case of Cordella and others versus Italy |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (ECHR 029 (2019)) (case of Cordella and others versus Italy)?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Leest u in die uitspraak dat de Italiaanse staalfabriek Ilva zowel voor de leefomgeving als de gezondheid van omwonenden een risico vormt door het uitstoten van schadelijke stoffen?
Ja, dat lees ik in deze uitspraak.
Welke overeenkomsten ziet u, tegen de achtergrond van het rapport van het RIVM waaruit blijkt dat de emissies van Tata Steel een negatief effect hebben op de gezondheid van omwonenden, tussen dit RIVM-rapport en de onderbouwing van de klachten over de emissies van Ilva Steelworks? Welke andere overeenkomsten en verschillen ziet u nog meer?
In de Kamerbrief behorend bij de beantwoording van deze Kamervragen (referentie IENW/BSK-2023/290437) heb ik dit antwoord opgenomen.
Bent u het ermee eens dat er per direct een snelle risico-evaluatie moet worden uitgevoerd over hoe onwenselijk het is dat gevaarlijke stoffen nog worden uitgestoten voor het milieu en de gezondheid van omwonenden? Zo ja, wanneer verwacht u deze af te ronden? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening vormt het eerder in deze antwoorden aangehaalde onderzoek van het RIVM «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving» de basis van de door u gevraagde risico-evaluatie. Hierin zijn onder andere de risico’s van de huidige uitstoot op de gezondheid voor zover mogelijk gekwantificeerd. Een additioneel onderzoek lijkt op dit moment niet van toegevoegde waarde als het gaat om het inschatten van de risico’s.
In mijn Kamerbrief van 22 september jl. heb ik aangegeven welke acties ik onderneem naar aanleiding van dit onderzoek. Onderdeel hiervan is het instellen van een expertgroep. De expertgroep zal mij onafhankelijk adviseren over de gezondheidsvraagstukken in de IJmond en ook advies geven over de vraag hoeveel milieu en gezondheidswinst nodig is om de gezondheidsrisico’s in te perken. Ik heb de expertgroep gevraagd om zo snel als haalbaar met een advies te komen. Deze adviezen worden openbaar en hebben geen bindend karakter. Het kabinet zal de adviezen te zijner tijd voorzien van een bestuurlijke reactie.
Bent u het ermee eens dat er tegelijkertijd onderzocht moet worden of de huidige vergunningen van Tata Steel een uitzondering kunnen krijgen op de Europese regelgeving met als onderbouwing ernstige inbreuk op de volksgezondheid? En bent u het ermee eens dat dit getoetst moet worden aan art. 3 Europees Handvest. art. 35?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de meeste inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (bedrijven) bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag voor Tata Steel. De provincie Noord-Holland heeft de milieutaken voor deze bedrijven belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze omgevingsdienst voert de VTH-taken voor de provincie Noord-Holland uit: ze houdt toezicht op Tata Steel en treedt namens de provincie Noord-Holland op basis van mandaat handhavend op.
De OD NZKG en de provincie Noord-Holland voeren continue onderzoek uit naar mogelijkheden om zo scherp mogelijk te vergunnen om hiermee de impact op de leefomgeving en gezondheid te minimaliseren. Bij het aanscherpen van vergunningen wordt in eerste instantie altijd gekeken naar wat mogelijk is binnen de bestaande wettelijke kaders. Recent hebben de provincie Noord-Holland en de OD NZKG uw Kamer in reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV)1 aangegeven dat ze knelpunten ervaren in de huidige regelgeving2. Deze oproep wordt meegenomen in de opvolging van het OvV-rapport. Uw Kamer wordt hier binnenkort over geïnformeerd.
Verder geldt dat de provincie Noord-Holland recentelijk heeft besloten om te onderzoeken of het RIVM-rapport een grond oplevert om het voorzorgsbeginsel toe te kunnen passen in de vergunningverlening. Ik zal de uitkomsten hiervan te zijner tijd bestuderen, ook om te bezien of deze een bredere betekenis hebben en bijvoorbeeld in het licht van de opvolging van het OvV-rapport relevant kunnen zijn.
Welke stappen neemt u om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de risico-evaluatie (vraag 4) en de uitzondering op Europese regelgeving (vraag 5)? Zo ja, wanneer verwacht u hier duidelijkheid over te hebben?
Deze stappen zijn toegelicht in de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen één voor één binnen een week beantwoorden?
Zoals ik uw Kamer recent heb laten weten3, was het niet mogelijk deze termijn te halen.
Fossiele subsidies |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Mahir Alkaya (SP), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten»1, gepubliceerd door SOMO, OCI en Milieudefensie op 4 september 2023?
Ja.
Bent u het eens met het bedrag van 37,5 miljard euro per jaar aan gemiste staatsinkomsten dat in het rapport naar voren is gekomen2? Zo ja, kunt u ruwweg per regeling toelichten hoeveel het is?
Het kabinet heeft inmiddels in bijlage 25 van de Miljoenennota 2024 een geactualiseerd overzicht opgenomen van regelingen aan zowel de uitgaven- als lastenkant die mogelijk relatieve voordelen opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen. In dit overzicht bedraagt de som van alle mogelijke relatieve voordelen in de respectievelijke regelingen 39,7 tot 46,4 mld. euro per jaar. Dit overzicht bevat een uitsplitsing en toelichting per regeling. Ik verwijs u naar dit overzicht op blz. 376 t/m 405 van de bijlagen bij de Miljoenennota 2024.
Zijn er regelingen die de overheid aanbiedt en zich kwalificeren als fossiele subsidie (volgens de definitie en methodologie gehanteerd door dit rapport en het kabinet), maar die niet in dit rapport zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs hiervoor naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde bijlage van de Miljoenennota. In deze bijlage is in de tekstbox op blz. 388 t/m 389 een toelichting gegeven op verschillen tussen het overzicht in de Miljoenennota en de inventarisatie die is gemaakt in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten.
Wat betekent dit voor de het EMU-saldo?
Het EMU-saldo is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en decentrale overheden. Uitgaven aan subsidies en dervingen van inkomsten in belastingen tellen mee in het EMU-saldo, met uitzondering van een aantal uitgaven dat op de begroting staat. In de memorie van toelichting op de Miljoenennota 2024 is toegelicht welke uitgaven dit betreft (Kamerstuk 2023–2024 36 410, nr. 2, blz. 51 en 52).
Regelingen die in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten als fossiele subsidie worden genoemd en niet meetellen in het EMU saldo zijn:
Kunt u per regeling de brondata en berekeningen delen waaruit de bedragen volgen voor de fossiele subsidies genoemd in tabel Tabel 10.2.1 van bijlage 10 van de belastingplan 20233, namelijk: verlaagd tarief glastuinbouw, teruggaaf kerkgebouwen en non-profit, vrijstellingen voor energie-intensieve processen, inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik, degressieve tariefstructuur elektriciteit en degressieve tariefstructuur gas?
In bijlage 25 van de Miljoenennota zijn geactualiseerde ramingen opgenomen voor de regelingen die in de vraagstelling zijn genoemd. Het kabinet vindt transparantie rondom de omvang van de fossiele regelingen en de berekeningswijze van groot belang. Op dit moment wordt daarom gewerkt aan een nadere toelichting, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe ramingen van de budgettaire omvang van de fossiele regelingen zijn opgebouwd. Het kabinet heeft deze toelichting op 20 oktober jl. met uw Kamer gedeeld4.
Het rapport benoemt dat sommige regelingen Europees vastgelegd zijn, kunt u per regeling aangeven of dit het geval is, en welke nationale maatregelen een land kan treffen om de gevolgen van deze in stand houden van de regeling te compenseren?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is op blz. 389 t/m 405 aangegeven welke regelingen vastliggen in internationale afspraken. Per betreffende regeling is in dit overzicht een toelichting gegeven op welke internationale afspraken dit zijn. Ik verwijs u naar dit overzicht en de uitgevoerde impactanalyses voor nadere inzichten in deze afspraken en wat dit betekent voor de afbouw van fossiele voordelen. In annex 3 van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Klimaat van 23 maart 2023 is een overzicht gegeven van mogelijke beleidsmaatregelen in het energie- en klimaatbeleid. In dit overzicht worden maatregelen beschreven die verenigbaar zijn met beperkingen die internationale regels opleggen.
Kunt u aangeven of in het plan om fossiele subsidies af te bouwen ook nationale maatregelen staan indien een regeling vastligt in Europese wetgeving? Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2024 voorgesteld een aantal maatregelen te nemen waarmee mogelijke relatieve voordelen voor het gebruik van fossiele energie voor bepaalde gebruikersgroepen worden weggenomen. Het betreft maatregelen die reeds eerder zijn aangekondigd in het Coalitieakkoord en/of de brief Kabinetsaanpak Klimaatbeleidvan 26 april 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Europese regels hebben hierbij geen belemmering gevormd. Het kabinet heeft, gezien zijn demissionaire status, besloten geen aanvullende maatregelen voor te stellen.
Bent u het eens met de Wereldbank4 die schrijft dat overheden miljarden spenderen aan fossiele subsidies die klimaatverandering erger maken, terwijl het geld dat vrijkomt met het afschaffen juist het probleem kan oplossen? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet ziet net als de Wereldbank dat overheden wereldwijd nog vele miljarden euro’s expliciete en impliciete steun geven aan fossiele energie. Dit kan de mondiale transitie naar een klimaatneutrale economie tegenwerken. Afschaffen van deze steun kan financiële middelen vrijspelen. Met deze middelen kan extra ondersteuning gegeven worden aan de transitie.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat unilateraal afbouwen van sommige voordelen de concurrentiepositie van de huidige internationaal concurrerende bedrijven kan schaden. Er is een kans dat als gevolg hiervan bedrijven die in Nederland zijn gevestigd hun productie (deels) stilleggen of deze verplaatsen naar het buitenland. Hiermee is het klimaat in beginsel niet gebaat.
Het gaat bij fossiele subsidies in Nederland voornamelijk om belastingkortingen in de vorm van vrijstellingen en verlaagde tarieven. Bij afschaffing van deze regelingen – waar in het Belastingplan 2024 al een aantal voorstellen voor is gedaan – zal de budgettaire opbrengst vanwege het gedragseffect en – vooral bij unilaterale maatregelen – mogelijk vertrek van bedrijven, in de praktijk veel lager uitvallen. Mogelijk is deze bij bepaalde maatregelen zelfs nihil. Bovendien is de exacte budgettaire omvang van de fossiele regelingen sterk afhankelijk van welke benchmark voor het tarief wordt gebruikt. Wordt bijvoorbeeld een belastingvrijstelling afgezet tegen het reguliere belastingtarief of tegen het tarief ter hoogte van de externe kosten?
Hier staat wel tegenover dat door het beprijzen van de externe effecten, de vervuiler betaalt en het prijsverschil met duurzame producten kleiner wordt, wat zorgt voor eerlijke concurrentie tussen duurzamere en vervuilende producten. Duurzame bedrijven krijgen hierdoor meer kans om hun activiteiten te ontplooien in Nederland en zo een nieuwe en duurzame industrie op te bouwen.
Hoe gaat u (ruwweg) de vrijgekomen inkomsten inboeken wanneer u stopt met fossiele subsidies (graag per regeling een ruwe inschatting5?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is het budgettair belang van de fossiele regelingen berekend. Dit betekent dat in de berekening van de budgettaire omvang nog geen rekening is gehouden met het gedragseffect. In werkelijkheid zal de opbrengst bij afschaffing van de fossiele subsidies daarom naar verwachting lager uitvallen. Zo zal de verduurzamingsprikkel worden vergroot en is er (bij afschaffing op korte termijn) een risico dat bedrijven besluiten te vertrekken uit Nederland. Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 voorgesteld om een aantal fiscale fossiele regelingen af te bouwen. De opbrengst gaat zoals gebruikelijk bij belastingmaatregelen naar de algemene middelen. Wel heeft dit kabinet naast fiscale maatregelen ook maatregelen genomen waarmee via overheidsuitgaven de transitie worden ondersteund. Het Klimaatfonds is hiervan een belangrijk voorbeeld.
Kunt u aangeven of er in het plan waar het kabinet mee komt om fossiele subsidies af te bouwen, ook ingegaan wordt in hoe de extra inkomsten eerlijk worden geïnvesteerd om te zorgen dat verduurzaming versneld wordt, de gevolgen voor kwetsbare groepen in de samenleving beperkt kunnen worden, en er meer geld gaat naar klimaatfinanciering voor arme landen?
Het kabinet zal, gezien zijn demissionaire status, geen verdere voorstellen doen voor afbouw van fossiele voordelen. Wel zal, als onderdeel van het traject Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024 dat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter met vertegenwoordigers van een aantal departementen wordt uitgevoerd, de komende tijd het onderwerp terugkomen. Op deze wijze zal ook invulling gegeven worden aan de Motie Kröger cs. om scenario’s uit te werken voor afbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 1297). Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank6 die schrijft dat fossiele subsidies een perverse prijsverstoring zijn, en daarmee de prikkel om af te stappen van fossiele brandstoffen tegenzit? Kunt u daarbij aangeven in welke sectoren duurzame bedrijven (die wel deze overstap hebben gemaakt naar een groene alternatief) nu door deze subsidies een prijsverschil ervaren die er niet zou zijn geweest zonder deze subsidies?
Ik ben het daarmee eens. Fiscale voordelen die het gebruik van fossiele brandstoffen ondersteunen, kunnen leiden tot prijsverstoring, waarmee de overstap naar duurzame brandstoffen kan worden tegengewerkt. Bedrijven die een overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen hebben gemaakt, kunnen door het bestaan van fossiele subsidies een relatief nadeel ervaren ten opzichte van bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken. Om te bepalen in hoeverre bepaalde regelingen die als fossiele subsidies worden gezien, daadwerkelijk het afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen tegenwerken, dient naar de gehele set van bestaande verduurzamingsinstrumenten gekeken te worden. Zo gelden er bijvoorbeeld verplichtingen voor energiebesparing, investeringssubsidies voor investeringen in CO2-arme en hernieuwbare energie, afspraken tussen overheden en bedrijven of bedrijfssectoren over het terugdringen van energiegebruik of broeikasgasuitstoot. Ook hebben bijvoorbeeld grootverbruikers van aardgas, die in de energiebelasting voor hun gebruik per eenheid aardgas gemiddeld minder betalen dan kleingebruikers, vaak te maken met emissiekosten in het EU-ETS. Van de totale set aan instrumenten dient voldoende stimulans en / of dwang uit te gaan om gebruikers van fossiele brandstoffen te bewegen tot efficiëntie en de overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame alternatieven. Bij fiscale voordelen voor fossiele grondstoffen, welke ook onderdeel zijn van de fossiele subsidies, moet ook naar de totale set aan bestaande verduurzamingsinstrumenten worden gekeken voor afbouw. Daar is de situatie echter anders, omdat er vaak nog geen duurzame alternatieve grondstoffen beschikbaar zijn. Een afbouwpad moet derhalve realistisch zijn en de concurrentiepositie in ogenschouw nemen. Het kabinet is in dat kader van mening dat parallel werk moet worden gemaakt van de ontwikkeling van de alternatieven voor fossiel (grondstoffen)gebruik, door actieve ondersteuning van de ontwikkeling van een innovatieve koolstofketen, in lijn met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). Het in isolement kijken naar relatieve voordelen in specifieke regelingen geeft een onvolledig beeld. In bijlage 25 van de Miljoenennota is op dit breder perspectief van beprijzing een nadere toelichting gegeven (op blz. 378–389). Ook de recente studie van PBL en CPB onder de titel Afschaffing fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer besteedt uitgebreid aandacht aan de mate waarin ten behoeve van het klimaatbeleid adequate beprijzing dient plaats te vinden met een integrale blik op de beprijzing van fossiel energiegebruik. In de Klimaat en Energieverkenning wordt jaarlijks in kaart gebracht in hoeverre het totale instrumentarium bijdraagt aan het behalen van de energie- en klimaatdoelen. Dit wordt per sector uitgesplitst.
Kunt u per sector reflecteren op wat er gebeurt met de (internationale) concurrentiepositie als bedrijven in deze sector, mede door het in standhouden van deze fossiele subsidies, het (financieel) niet voor elkaar krijgen om af te stappen van fossiele brandstoffen?
Aangezien de (internationale) concurrentiepositie van bedrijven en sectoren afhankelijk is van een complex samenspel van vele variabelen waaronder bijvoorbeeld het beleid ten aanzien van fossiele subsidies in andere landen, is het niet mogelijk om nu zicht te geven op hoe de (internationale) concurrentiepositie van sectoren zich zal ontwikkelen in de toekomst. Wel heeft het kabinet voor de regelingen die in bijlage 25 van de Miljoenennota zijn aangemerkt als regelingen die mogelijk een voordeel opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen, analyses laten uitvoeren naar de impact van het afschaffen van deze regelingen. Ik verwijs u naar deze impactanalyses die met de Miljoenennota en het Belastingplan 2024 met uw Kamer zijn gedeeld, voor een beeld van de invloed van de het afschaffen of laten voortbestaan van deze regelingen op de concurrentiepositie van sectoren. Daarbij merk ik op dat veel bedrijven die fossiele voordelen ontvangen tevens onder het Europese CO2-handelssysteem, het ETS, vallen. Hiermee worden CO2-emissies beprijsd, ook in combinatie met de nationale CO2-heffing. De ETS-prijs zal naar verwachting in de komende jaren verder stijgen onder invloed van een voortschrijdend lager aanbod van emissierechten.
Kunt u uitleggen hoe doorgaan in het huidige tempo met fossiele subsidies de lange termijn stabiliteit van de begroting niet in gevaar brengt, gegeven de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Lange termijn stabiliteit van de begroting wordt gediend als de gehele economie zich transformeert in de richting van de nationale, Europese en mondiale doelen en afspraken over klimaat en biodiversiteit. Voordelen voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen in overheidsinstrumenten kunnen deze beweging tegenwerken. Als dat gebeurt, kan er een steeds grotere ruimte ontstaan tussen de feitelijke en gewenste structuur van de economie. Dit kan in de toekomst forse ingrepen noodzakelijk maken om bij te sturen, hetgeen de stabiliteit van de begroting kan schaden. Het is daarom zaak om zo snel als mogelijk (waarbij ook het handelingsperspectief en risico op weglek moet worden gewogen) na te streven dat het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissie en andere vervuiling een prijs krijgen die de klimaat- en milieuschade die het veroorzaakt omvat, of dat via normering het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissies en andere vervuiling worden teruggebracht. Met referte aan het antwoord op vraag 11, merk ik hierbij op dat het EU-ETS en de nationale CO2-heffing zorgen voor beprijzing van CO2-uitstoot, waardoor het gebruik van fossiele brandstoffen zal dalen en daarmee ook de omvang van de fossiele subsidies.
Op welke manier voldoet het verstrekken van fossiele subsidies nog aan artikel 3.1 van de comptabiliteitswet, gegeven het feit dat de bredewelvaartafwegingen tegenwoordig ook mee dienen te worden genomen.
Artikel 3.1 van de comptabiliteitswet is van toepassing op nieuwe beleidsvoorstellen. Bij vrijwel alle fossiele regelingen in bijlage 25 van de Miljoenennota gaat het om regelingen die vaak al jarenlang bestaan.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
De voordracht van Wopke Hoekstra als Eurocommissaris. |
|
Jasper van Dijk , Joost Eerdmans (EénNL), Stephan van Baarle (DENK), Christine Teunissen (PvdD), Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Welke procedure heeft u gevolgd bij de voordracht van dhr. Hoekstra als Eurocommissaris? Kunt u deze procedure stap voor stap beschrijven en daarbij aangeven op welke momenten u met wie gesproken heeft?
In het geval van een voordracht van een nieuwe Eurocommissaris door een lidstaat gedurende de zittingsperiode van een College van Commissarissen wordt, in afstemming met de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees parlement, de voorgedragen kandidaat door de Raad benoemd met verzwaarde QMV. Deze procedure is vastgelegd in Artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Op basis hiervan heb ik geconsulteerd bij de smaldelen binnen het kabinet alsook bij de Commissievoorzitter.
Is er een profielschets gemaakt voor de kandidaat-Eurocommissaris? Zo ja, door wie is deze vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De voordracht is gebaseerd op basis van artikel 17(3) van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat stelt dat de leden van de Commissie worden gekozen op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
Deelt u de mening dat de Tweede Kamer geïnformeerd had moeten worden over zowel de profielschets als de procedure? Zo niet, kunt u dit dan uitleggen?
Nee. De procedure is conform staand beleid van eerdere benoemingen gevolgd, zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Zijn er binnen het kabinet eerder afspraken gemaakt over de mogelijke opvolging van dhr. Timmermans? Zo ja, wat waren deze afspraken?
Nee.
Op welk moment is door wie de definitieve keuze gemaakt om vanuit Nederland dhr. Hoekstra voor te dragen?
Na consultatie bij alle smaldelen binnen het kabinet alsook bij Commissievoorzitter Von der Leyen, ben ik op donderdag 24 augustus tot de conclusie gekomen om Wopke Hoekstra voor te dragen als kandidaat-commissaris voor de Europese Commissie.
Is het besluit om dhr. Hoekstra voor te dragen een kabinetsbesluit? Zo ja, waarom is dit niet terug te vinden op de agenda en de besluitenlijst van de ministerraad?
De voordracht is gemeld in de ministerraad van 25 augustus jl. Het betreft geen besluit van de ministerraad.
Was dhr. Hoekstra aanwezig bij de discussie in de ministerraad?
Minister Hoekstra was aanwezig tijdens de ministerraad van 25 augustus jl. waarin de voordracht is gemeld.
Kunt u het getekende besluit waarmee dhr. Hoekstra is voorgedragen, aan de Kamer doen toekomen? Wat is de wettelijke grondslag voor dit besluit?
De brief die namens het kabinet is gestuurd naar Commissievoorzitter Von der Leyen op 25 augustus jl. is bijgevoegd. De procedure is conform staand beleid gevolgd in lijn met artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie.
Heeft u dhr. Hoekstra ontheffing verleend om elders te solliciteren (namelijk als Eurocommissaris)? Hoe en waarom is deze toestemming verleend?
De voordracht van Wopke Hoekstra betreft geen sollicitatie. De voordracht voor een Nederlandse kandidaat Eurocommissaris is gedaan op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie en vloeit voort uit consultatie bij de smaldelen binnen het kabinet en ook bij de Commissievoorzitter.
Kunt u, in aanvulling op de wekelijkse persconferentie van 25-08-2023 waarin u zegt «wij denken dat hij over de goede papieren beschikt met al zijn ervaring», uitweiden welke goede papieren en ervaring dhr. Hoekstra heeft om de gedeeltelijke klimaatportefeuille binnen de Europese Commissie op dit moment op zich te nemen?
Wopke Hoekstra heeft uit hoofde van zijn functies als Minister van Financiën en als Minister van Buitenlandse Zaken brede internationale ervaring en beschikt over goede papieren om de klimaatambities van Nederland en de EU verder te brengen. Dit is ook onderschreven door de Commissievoorzitter in haar statement van 29 augustus j.l.
Bent u het met ons eens dat het logischer, en bezien de tijdelijke korte periode ook verstandiger is, om iemand met ervaring binnen de Europese Commissie en / of de juiste expertise naar voren te schuiven? Zo niet, welke afwegingen heeft u hier gemaakt?
Nee, zie antwoord vraag 10.
Hoe verantwoord vindt u het dat het vertrek van de Minister van Buitenlandse Zaken, met de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne, ervoor zorgt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in deze belangrijke fase zonder politieke sturing is en op welke manier is dit meegenomen in de afweging?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd geborgd. Nederland zal de steun aan Oekraïne uiteraard voortzetten. Dit is een brede verantwoordelijkheid van het hele kabinet.
Welke procedure gaat u volgen als dhr. Hoekstra onverhoopt niet door de gesprekken met het voorzitter van de Europese Commissie of het verhoor van het Europees Parlement komt?
Het kabinet vertrouwt op een positieve uitkomst van de procedure.
Op welke manier wordt de voordracht voor een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris op dit moment voorbereid? Werkt u aan een nieuwe profielschets? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer een rol moet krijgen in de voordracht? Zo nee, hoe voorkomt u het verwijt van achterkamertjespolitiek?
De voordracht van een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris voor de periode 2024–2029 zal plaatsvinden volgende de bestaande procedure en conform artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 3.
Bent u het met ons eens dat bewindspersonen hun periode in het kabinet het beste kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich deze stap daartoe?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de positie van Nederlandse Eurocommissaris adequaat wordt ingevuld, de voordracht van Wopke Hoekstra past hierin. Tegelijkertijd is de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken altijd geborgd. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
De evacuatie van lokale (oud-) medewerkers van de Nederlandse missie in Afghanistan |
|
Derk Boswijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Sylvana Simons (BIJ1), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Voor 210 dollar per maand waagden Afghaanse bewakers hun leven, nu staan ze op de dodenlijst van de Taliban»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat reeds voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan bewakers die voor de Nederlandse troepen hebben gewerkt in aanmerking kwamen voor de «tolkenregeling» mits zij konden aantonen dat zij persoonlijk gevaar liepen vanwege het werk dat zij voor het Ministerie van Defensie (Defensie) deden?
Ja.
Hoeveel (oud-)bewakers hebben er voor en hoeveel na 15 augustus bescherming gekregen in Nederland? Is er hierbij onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en tussen bewakers of tolken die via contractors waren ingehuurd? Zo ja, waarom?
Vóór 15 augustus 2021 hebben twee (oud-)bewakers bescherming gekregen in Nederland. Het precieze aantal2 (oud-)bewakers dat na 15 augustus 2021 bescherming heeft gekregen in Nederland is niet bekend. Ten aanzien van tolken of bewakers is, voor zover bekend, geen onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en zij die via contractors waren ingehuurd.
Deelt u de mening dat als sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit de Afghaanse provincie Uruzgan in 2010 minstens vijftien medewerkers van de zogeheten Afghan Security Guards (ASG) zijn vermoord, het zeer aannemelijk is dat de anderen in dezelfde functies ook levensgevaar lopen vanwege het werk dat zij voor Defensie hebben gedaan?
Deze berichten zijn zorgelijk en het kabinet volgt deze met grote aandacht. Nederland heeft momenteel geen presentie in Afghanistan en kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Kamer heeft gevraagd om de Nederlandse tolkenregeling in lijn te brengen met de adviezen van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA), waarin staat dat voor personen die worden geassocieerd met de buitenlandse troepen, waaronder bewakers, in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen?
Ja. Met de brief van 18 augustus 20213 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj4 c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure. Hierin staat onder meer beschreven dat personen die langdurig ingehuurd waren door Nederland of een contract hadden met Nederland, op voet van gelijkheid met de tolken behandeld zullen worden, indien ze na de evacuatie in Nederland asiel aanvragen. Het gaat hierbij om personen die in de periode 14 tot en met 26 augustus 2021 naar Nederland zijn geëvacueerd.
Het betekent dat personen die tot deze categorie behoorden en in Nederland asiel aanvroegen, voor bescherming in Nederland in aanmerking kwamen (zoals dat ook voor tolken gold), tenzij het asielverzoek werd afgewezen, bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Waarom worden verzoeken van Defensiebewakers om te worden geëvacueerd toch afgewezen, terwijl het overduidelijk is dat zij groot gevaar lopen?
De beoordeling van overbrengingsverzoeken vindt plaats op individuele basis, waardoor het niet mogelijk is om hierover algemene uitspraken te doen.
De Nederlandse Staat heeft, tot op heden, voorzien in verschillende mogelijkheden om bescherming te bieden aan Afghaans voormalig lokaal personeel, dat persoonlijk gevaar loopt als gevolg van de werkzaamheden die voor de Staat zijn verricht. Hiertoe zijn in 2014 werkafspraken («tolkenregeling») gemaakt en heeft het kabinet toegezegd de door de Kamer, op 18 augustus 2021, aangenomen motie Belhaj5 c.s. naar letter en geest uit te voeren.
Voor de Werkafspraken 2014 («tolkenregeling») geldt dat naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, wordt gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden om een inschatting te maken van het persoonlijk gevaar dat de aanvrager mogelijk loopt. Wat betreft de aard van de werkzaamheden is van belang dat de werkzaamheden zijn verricht voor de Nederlandse overheid en wordt de kans op persoonlijk risico als hoger ingeschat in het geval van hoog-profiel-werkzaamheden. Wat betreft de duur van werkzaamheden wordt gesproken over een «substantiële periode», waarbij een periode van tenminste drie maanden wordt aangehouden. In het geval van tolken is deze termijn op 18 augustus 20216 losgelaten.
Na beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 is in de brief7 van 11 oktober 2021 aangegeven dat drie specifieke groepen nog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Ten eerste, degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. Daarnaast geldt dit ook voor de twee bijzondere groepen die vallen onder de door het kabinet getroffen speciale voorzieningen (NGO, Defensie/EUPOL).
Bij de Speciale Voorziening Defensie- en EUPOL-personeel8 werd, naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, bezien of de aard en duur van de werkzaamheden aanleiding gaven tot overbrenging op grond van de speciale voorziening, zoals opgenomen in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Wat betreft de aard van de werkzaamheden gold dat deze moesten zijn verricht, in een voor het publiek zichtbare functie, voor Defensie of een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Wat betreft de duur van de werkzaamheden werd daarbij een termijn van tenminste één jaar aangehouden. Tenslotte dienden aanvragen voor 11 oktober 2021 ingediend te zijn.
De werkafspraken uit 2014 kennen een open einde en blijven daardoor van kracht ten behoeve van Afghanistan. Concreet betekent dit dat een overbrengingsverzoek, volgens het huidige beleid, alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld op basis van de werkafspraken uit 2014.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het kabinet veel beleidsruimte toekomt in de manier waarop zij uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, in de kamerbrief van 11 oktober 2021, om specifieke groepen personen over te brengen van Afghanistan naar Nederland.
Het kabinet neemt de signalen serieus dat een aantal (oud-)ASG-bewakers, die tussen 2006 en 2010 gewerkt hebben voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan, mogelijk gevaar loopt. Defensie streeft ernaar actuele inzichten te betrekken bij de uitvoering van beleid en zal deze signalen derhalve nader onderzoeken. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Klopt het dat Afghan Security Guards (ASG) en andere inleenbedrijven voornamelijk zijn gebruikt door Defensie om snel mensen te werven, maar ondertussen Defensie zelf hun salaris heeft uitbetaald, hun training heeft verzorgd, er rechtstreeks verantwoording werd afgelegd aan de kampcommandant en er ook rechtstreeks contracten met bewakers werden afgesloten zoals ook blijkt uit de eindevaluatie van de Nederlandse missie in Afghanistan?
In het missie-archief Afghanistan zijn contracten aangetroffen die zijn opgesteld ten behoeve van de inzet door ASG. Het gaat om ondertekende contracten met zowel de commandant van ASG (C-ASG) als met individuele ASG-bewakers. Of alle ASG-bewakers opgenomen waren in de contractbijlage, valt niet met zekerheid vast te stellen. De ondertekening door individuele bewakers werd gedaan in de vorm van een bijlage aan het contract, waarop meerdere ASG-bewakers stonden vermeld. Door middel van een handtekening of duimafdruk gaf men vervolgens aan akkoord te gaan met de contractvoorwaarden, waaronder het salaris.
Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het ASG-personeel bij aanvang van hun dienstverband geïnterviewd door de inlichtingensectie. Hierbij werd een foto genomen en vingerafdrukken afgenomen.
De salarissen van het ASG-personeel dat als bewaker werkzaam was op de kampen in Uruzgan is maandelijks door Nederland uitbetaald. De foto en duimafdruk (of handtekening) werden gebruikt ter verificatie bij de salarisuitbetaling. Met deze werkwijze werd de salarisbetaling aan ASG-medewerkers gegarandeerd.
Wat betreft de werkzaamheden werden door Nederland operationele criteria opgesteld waaraan ASG moest voldoen. C-ASG was verantwoordelijk voor de uitvoering van die werkzaamheden.
Als nu ook blijkt dat van iedere medewerker de contact- en persoonsgegevens in de administratie werd bijgehouden, toegangspassen werden uitgedeeld, de beveiligers direct en individueel werden uitbetaald en de kampcommandant alles heel precies controleerde, deelt u dan de mening dat het overduidelijk is dat de overheid wel degelijk een werkgeversrol had en dus ook een zorgplicht heeft?
Ongeacht de vraag of er (juridisch gezien) sprake is van een werkgeversrelatie hecht de Staat er in algemene zin aan om een zo veilig mogelijke werkomgeving te creëren voor personeel dat wordt ingezet ten behoeve van de Staat. Bij een militaire missie is het echter per definitie niet altijd mogelijk een volledig veilige werkomgeving aan te bieden. De aard van de missie brengt bepaalde risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor de Nederlandse militairen9.
Wat betreft het bieden van bescherming aan Afghaans voormalig lokaal personeel spant Nederland zich in op basis van de gestelde criteria uit de werkafspraken 2014 («tolkenregeling») en heeft dit gedaan, ten aanzien van de op 11 oktober 2021 afgebakende groep, op basis van de speciale voorziening10 voor Defensie- en EUPOL-personeel.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum is gesteld aan de tolkenregeling, waar individueel bedreigde beveiligers ook onder vallen, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «te laat gemeld»?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria de overheid deze beoordeling maakt, zeker nu is gebleken dat meerdere oud-beveiligers die voor Nederland hebben gewerkt door de Taliban zijn vermoord, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «onvoldoende kunnen aantonen dat zij individueel gevaar lopen»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat u deze criteria ook toepast op medewerkers van «European Union Police Mission in Afghanistan» (EUPOL) en zelfs tolken, en tolken die niet rechtstreeks in dienst waren alsnog worden afgewezen? Zo ja, wanneer is er besloten om de criteria voor tolken te verscherpen?
De criteria in de «tolkenregeling» zijn niet verscherpt. De beoordeling van overbrengingsverzoeken van Afghaans voormalig European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan personeel geschiedt op basis van twee verschillende modaliteiten. Indien een verzoeker stelt als tolk gewerkt te hebben, of in de «tolkenregeling» genoemde hoog-profiel werkzaamheden blijkt te hebben uitgevoerd, wordt het overbrengingsverzoek beoordeeld op grond van de «tolkenregeling». Indien een verzoeker stelt in een andere hoedanigheid voor de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan te hebben gewerkt, dan werd het verzoek beoordeeld op grond van de speciale voorziening, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.11 Voor een nadere uitwerking van de criteria in de «tolkenregeling» en de speciale voorziening verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de tekst van de tolkenregeling, zoals deze reeds gold voor de Kamer de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) aannam in augustus 2021, en de bijbehorende criteria die door de overheid worden gehanteerd delen met de Kamer?
Ja. De tekst van de werkafspraken uit 2014 is daarnaast reeds bij besluit12 van 14 februari 2022 door het Ministerie van Defensie openbaar gemaakt naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wob (tegenwoordig WOO). De criteria staan beschreven in het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat wanneer andere NAVO-landen ruimhartiger omgaan met lokale werknemers zoals tolken en beveiligers, dit voor de toekomst een veiligheidsrisico met zich meebrengt voor missies en Nederlandse militairen, omdat Defensie een minder aantrekkelijke werkgever is voor lokale werknemers dan andere coalitielanden?
Elk coalitieland hanteert eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen wanneer het gaat om het aannemen of inhuren van personeel. Dit geldt ook voor Nederland13.
Wat moeten we ons voorstellen bij het onderbrengen van de werkzaamheden van het overbrengingsproject binnen de staande organisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie gezien het feit dat op de valreep, vlak voor het reces, de Kamer via een brief (Kamerstuk 27 925, nr. 942) op 4 juli 2023 is geïnformeerd over de stopzetting van het overbrengingsproject met ingang van 1 augustus 2023? Wat wordt de taak- en rolverdeling tussen de ministeries en wie is waar (eind)verantwoordelijk voor? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202314 is de projectorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 augustus 2023 opgeheven omdat het aantal nog over te brengen personen uit Afghanistan beperkt is. De werkzaamheden die voortvloeien uit het overbrengingsproject zijn echter niet stopgezet, maar ondergebracht binnen de staande organisaties van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) blijft zich inspannen om de laatste groep van ongeveer 100 personen naar Nederland over te brengen. De taak-en rolverdeling tussen de betrokken ministeries blijft daarbij ongewijzigd, evenals de wijze waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de overbrengingen uit Afghanistan.
Hoe staat het met uw toezegging aan de Kamer dat Defensiepersoneel te allen tijde overgebracht kan worden en er expliciet voor deze groep géén afspraken zijn gemaakt om te stoppen met de overbrenging? Hoe denkt u deze afspraak in de toekomst te effectueren en hoe gaat dat binnen de staande organisatie worden gefaciliteerd?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202315 kennen de werkafspraken uit 2014 («tolkenregeling») een open einde en blijven deze van kracht ten behoeve van Afghanistan. Binnen de staande organisatie van Defensie is capaciteit vrijgemaakt om uitvoering te blijven geven aan deze afspraken.
Kunt u bevestigen dat de tolkenregeling nog steeds openstaat en dat EUPOL-medewerkers er ook voor in aanmerking komen, zoals op de website Nederland Wereldwijd staat vermeld: «Afghaanse tolken die in het kader van een internationale militaire of politiemissie werkzaam zijn geweest voor Nederland, kunnen een verzoekindienen om in aanmerking te komen voor de tolkenprocedure. [...] Het verzoek kan ook worden ingediend door andere Afghaanse medewerkers die in het kader van een internationale militaire of politiemissie voor Nederland hoog-profiel werkzaamheden hebben verricht en nu vanwege die werkzaamheden worden bedreigd.»2
Ja.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Defensie zelf gebruikgemaakt van de mogelijkheid om Afghanen voor evacuatie of overbrenging in Brussel bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) aan te melden? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en uit welke beroepsgroepen komen zij? Zo nee, waarom niet?
De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) heeft vanaf oktober 2021 een lijst opgesteld van ongeveer 650 bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan. Het was niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen voor te dragen voor deze lijst. Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, heeft het kabinet 26 personen van deze lijst naar Nederland overgebracht.17
Wat was de reden voor de afwijzing van een aantal EUPOL-medewerkers, terwijl:
Het kabinet kan niet ingaan op beslissingen inzake individuele overbrengingsverzoeken, dan wel verzoeken die nog onder de rechter zijn. Een dienstverband bij de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan is niet het enige criterium waaraan een Afghaanse verzoeker dient te voldoen om in aanmerking te komen voor overbrenging. Zowel de «tolkenregeling» als de speciale voorziening stellen, naast het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan, aanvullende eisen om overgebracht te worden van Afghanistan naar Nederland.18 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aard en de duur van de werkzaamheden, of samenwerking heeft plaatsgevonden met een Nederlandse functionaris en of de Afghaanse nationaliteit vastgesteld kan worden. Voor een nadere uitwerking verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Weet u wanneer de commissie Ruys met haar evaluatierapport komt?
De Commissie van Onderzoek naar de Evacuatieoperatie vanuit Kaboel (Commissie Ruys) verricht haar onderzoek op onafhankelijke wijze. De Commissie heeft aangegeven de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk 31 oktober 2023, of zoveel eerder als mogelijk, te presenteren.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voor 1 september?
De vragen zijn individueel en zo snel mogelijk beantwoord.
De expert opinie van dhr. Ocampo dat er sprake is van genocide tegen 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach |
|
Derk Boswijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Sylvana Simons (BIJ1), Wybren van Haga (BVNL), Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kati Piri (PvdA), Thierry Baudet (FVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Olaf Ephraim (FVD), Tom van der Lee (GL), Don Ceder (CU), Christine Teunissen (PvdD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Laurens Dassen (Volt), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de expert opinie van 7 augustus van dhr. Moreno Luis Ocampo, voormalig hoofdaanklager bij het internationaal strafhof in Den Haag, die schrijft: «There is an ongoing Genocide against 120,000 Armenians living in Nagorno- Karabakh, also known as Artsakh.The blockade of the Lachin Corridor by the Azerbaijani security forces impeding access to any food, medical supplies, and other essentials should be considered a Genocide under Article II, (c) of the Genocide Convention: «Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction.»«?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards op 1 februari 2023 verklaarde dat er significante risicofactoren zijn voor genocide in de Nagorno-Karabach situatie met betrekking tot de Armeense bevolking?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het Red Flag Alert for Genocide op 22 juni 2023 van het Lemkin Instituut?2
Ja.
Deelt u de mening dat er ten minste een groot risico is op genocide in de regio Nagorno Karabakh en kunt u aangeven hoe u tot die conclusie gekomen bent?
Nederland is zeer bezorgd over de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach en de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking. Het ICRC gaf op 25 juli jl. aan dat het niet mogelijk is om humanitaire hulp naar de burgerbevolking van de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach kan brengen door de Lachin-doorgang of andere mogelijke routes. Medische evacuaties door het ICRC vinden in beperkte mate plaats.
Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA).
De publicaties van dhr. Luis Moreno Ocampo, the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards, het Lemkin Instituut en andere relevante publicaties zijn eveneens onderdeel van deze informatievoorziening.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering, al dan niet samen met Europese Unie (EU) landen, invulling aan de positieve verplichting om genocide te voorkomen, zoals die voortvloeit uit de door Nederland geratificeerde Genocide Conventie en zoals die door het Internationaal Hof van Justitie beschreven is in de zaak Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro?
Het Genocideverdrag verplicht verdragspartijen tot het voorkomen en bestraffen van genocide. De verplichting om genocide te voorkomen richt zich primair op de staat waar de misdrijven worden gepleegd, maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor andere staten om genocide te voorkomen hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof, waaronder de uitspraak van 26 februari 2007 in de bovengenoemde zaak, blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide te voorkomen.
In lijn met deze inspanningsverplichting heeft het kabinet speciale aandacht voor situaties waar mogelijk sprake is van genocide en worden per situatie de verschillende mogelijkheden om dit te voorkomen bilateraal, in EU-verband en multilateraal besproken. Het gaat in dat kader bijvoorbeeld om de ondersteuning van de Speciaal Adviseur inzake de Preventie van Genocide van de VN, maar ook om de preventieve werking die uitgaat van de internationale strijd tegen straffeloosheid, waar Nederland onder meer aan bijdraagt door het steunen van internationale hoven en tribunalen en door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen. Het kabinet wijst in dit verband ook op de gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Genocideverdrag die op 4 juli jl. door Armenië is uitgesproken tijdens de 53ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN-mensenrechtensysteem en de VN-Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht die tot genocide kunnen leiden. Het Koninkrijk heeft, net zoals een meerderheid van de EU-lidstaten, deze verklaring gesteund.
Heeft Azerbeidzjan uitvoering gegeven aan de interim- measure van het Internationaal Strafhof van 22 februari, namelijk: «The Republic of Azerbaijan shall, pending the final decision in the case and in accordance with its obligations under the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, take all measures at its disposal to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the Lachin Corridor in both directions»?3
Het is van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Dit betekent onder meer het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 door Azerbeidzjan. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan hiertoe oproepen. Ook de andere uitspraken van het Gerechtshof aan de partijen moeten opgevolgd worden.
Kunt u uitgebreid motiveren welke stappen Nederland en de EU genomen hebben om ervoor te zorgen dat deze interim- measure uitgevoerd wordt?
Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, o.a. door het leiden van verschillende ontmoetingen tussen de leiders van Azerbeidzjan en Armenië. Nederland steunt hen daarin en zet zich in om dit onderwerp in multilateraal, Europees, en bilateraal verband te blijven agenderen. Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, onlangs zijn zorgen uit over de situatie.4 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
De situatie in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach is op 16 augustus besproken door de VN-Veiligheidsraad. Ook in dit verband heeft de EU Azerbeidzjan opgeroepen tot vrije doorgang in de Lachin corridor.
Bilateraal spreekt Nederland alle betrokken partijen aan op hun betrokkenheid bij het vredesproces. Naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 heeft Nederland de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De brief van de staatssecretaris over Italiaanse Dublinzaken van 23 mei 2023 |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verhoudt de doelstelling van de Dublinverordening om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielverzoek zich tot de beslissing om de volledige overdrachtstermijn af te wachten bij zaken met een Dublinindicatie voor Italië, terwijl de rechter heeft geoordeeld dat het niet mogelijk is om «vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat»?1
Het doel van de Dublinverordening is om te komen tot snelle vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Het kabinet streeft ernaar om wanneer die verantwoordelijkheid is vastgesteld, personen ook zo snel mogelijk over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Dit geldt eveneens voor personen die onder de Dublinverordening worden overgedragen aan Italië. De keuze om de volledige overdrachtstermijn af te wachten, volgt uit het feit dat de Italiaanse autoriteiten aangeven dat het gaat om een tijdelijke opschorting. Wanneer de uiterste overdrachtstermijn is verstreken, wordt de persoon alsnog opgenomen in de nationale asielprocedure.
Zijn de asielzoekers opgenomen in de nationale procedure nu de in de Dublinverordening vastgelegde dwingende uiterlijke overdrachtstermijn (UOD) van zes maanden verstreken is? Zo ja, welke registratiedatum wordt er gebruikt voor de asielaanvraag? Hoe verhoudt zich deze datum tot de wettelijke vastgelegde maximale termijn van behandeling van asielverzoeken, zoals beschreven in de Procedurerichtlijn?
In de gevallen waar de uiterste overdrachtstermijn (UOD) van zes maanden is verstreken, worden deze in de nationale procedure opgenomen. Als registratiedatum voor de asielaanvraag geldt de datum waarop het verzoek om internationale bescherming in Nederland is ingediend. Voor deze zaken geldt evenwel dat de beslistermijnen ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet, eerst aanvangt nadat is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Dat is ook als zodanig in artikel 31 van de Procedurerichtlijn bepaald.
Gezien het al sinds december vorig jaar duidelijk is dat overdracht naar Italië niet mogelijk is, Italië dit nogmaals bevestigd heeft in februari 2023 en de rechter dit bevestigd heeft in april, kunt u reflecteren op het feit dat mensen niet direct bij aankomst opgenomen zijn de nationale procedure, dan wel meteen na de rechterlijke uitspraak?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de opvang die een Dublinindicatie voor Italië hebben waarvan de vastgelegde dwingende uiterlijke overdrachtstermijn (UOD) van zes maanden nog niet verstreken is? Bent u van plan ook in deze gevallen de UOD af te wachten alvorens mensen op te nemen in de nationale procedure?
Zie in de tabel hieronder het aantal zaken waarin is vastgesteld dat Italië de verantwoordelijke lidstaat is (omdat een claimakkoord is ontvangen) en waarvan de overdrachtstermijn nog niet is verstreken. Het betreft afgerond in totaal 1910 zaken, waarvan 820 zaken in 2023. Voor de zaken van vóór 2023 zal het gaan om zaken met een verlenging of opschorting van de overdrachtstermijn bijvoorbeeld vanwege de situatie dat de personen in kwestie met onbekende bestemming zijn vertrokken. In die gevallen wordt de duur tot aan het moment van aflopen van de overdrachtstermijn dus langer dan zes maanden, zoals volgt uit de Dublin wetgeving. Van het totaal aantal zaken van 1910 zijn er 390 als met onbekende bestemming vertrokken, geregistreerd.
Afwachten overdracht MOB
<10
50
320
20
390
#N/B
<10
20
700
800
1520
Ik ben vooralsnog van plan de uiterste overdrachtstermijn in deze zaken af te wachten, omdat uit informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat sprake is van een tijdelijke situatie. Wel wordt momenteel een verkenning gedaan voor wat betreft het versneld afdoen (in spoor 2) van asielverzoeken van personen afkomstig uit veilige landen van herkomst en Dublinclaimanten. Hierover wordt de Kamer schriftelijk geïnformeerd, zoals door mij is toegezegd tijdens het Commissiedebat vreemdelingen- en asielbeleid van 28 juni jl.
Verwacht u dat er meer asielzoekers met een Dublinindicatie voor Italië bij zullen komen in de opvang? Zo ja, om hoeveel mensen verwacht u dat het gaat? Bent u van plan ook in deze gevallen de UOD af te wachten alvorens mensen op te nemen in de nationale procedure?
Het is niet onaannemelijk dat ook in de aankomende periode verzoeken tot internationale bescherming worden ingediend in Nederland door vreemdelingen voor wie geldt dat Italië in beginsel de verantwoordelijke lidstaat is om hun verzoek in behandeling te nemen. Het valt evenwel niet te voorspellen om welke aantallen het gaat. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat mensen niet teruggestuurd mogen worden naar een mensonwaardige situatie in de asielopvang?
Nederland mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en daarmee dat een andere lidstaat zijn internationale verplichtingen nakomt, in het bijzonder de mensenrechten volgend uit het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en het Europees Handvest van de Grondrechten (het Handvest). Indien de situatie in de verantwoordelijke lidstaat (bijvoorbeeld t.a.v. de asielopvang) dusdanig is dat er structurele tekortkomingen zijn die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid halen, dan kunnen vreemdelingen niet meer op grond van de Dublinverordening aan dat land worden overgedragen.
Gezien Italië EU-lidstaten verzocht heeft om Dublin-overdrachten aan Italië tijdelijk op te schorten door een gebrek aan capaciteit en de rechter daarover gesteld heeft dat er een «reëel risico is dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande deprivatie (…), waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften zoals onderdak, eten en stromend water»2, en er dus sprake is van een mensonwaardige situatie in de asielopvang, hoe verhoudt zich dit tot uw antwoord op vraag 6 en de uitspraken in uw brief?
Er wordt om de redenen die u noemt op dit moment tijdelijk niet overgedragen aan Italië.
Voldoet de opvang in Italië op dit moment aan de criteria van de Opvangrichtlijn? Wordt dit door Nederland getoetst en zo ja, hoe? Welke indicatoren gebruikt u om dit te toetsen?
Het is aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen om toe te zien op de naleving van het EU-acquis, dat geldt ook voor de naleving van de Opvangrichtlijn. Nederland mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Voorts wordt uitgegaan van de informatie die de Italiaanse autoriteiten hebben geboden.
Bent u nog steeds van plan mensen terug te sturen naar Italië? Zo ja, hoe gaat u dan voldoen aan de uitspraak van de rechter om ervoor te zorgen dat u «niet meer mag uitgaan van het vermoeden dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen»?
De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het gaat om een tijdelijke situatie. Op het moment dat er voldoende aanleiding is aan te nemen dat de asielopvangsituatie in Italië weer afdoende is voor terugkerende Dublinclaimanten, zullen zij weer worden overgedragen aan Italië.
Gezien u in uw brief stelt dat Italië unilateraal de Dublinsamenwerking tijdelijk opschort, terwijl Italië aangeeft dat zij een groot capaciteitsgebrek hebben waardoor zij hun internationale verplichtingen niet kunnen nakomen en u daarbij benadrukt dat van Italië mag «worden verwacht dat zij haar internationale verplichtingen jegens asielzoekers en Europese afspraken nakomt»3, kunt u reflecteren op de uitspraken van Italië dat zij kampen met een capaciteitstekort en de uitspraken van de rechter dat u «niet meer mag uitgaan van het vermoeden dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen»?
Via het geldend EU-acquis committeren alle lidstaten zich aan een werkend Dublin-systeem en aan het bieden van opvang die voldoet aan de vereisten in internationaal recht. Er mag dus worden verwacht van lidstaten dat zij hiertoe alles in het werk stellen, desnoods met hulp van agentschappen van de Europese Unie. Het Dublin-systeem werkt alleen als lidstaten ook daadwerkelijk de verantwoordelijkheid nemen voor de asielzoekers wiens asielverzoek zij moeten behandelen, en niet als zij eenzijdig bepalen om geen overdrachten en dus verantwoordelijkheid te accepteren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Germany unsure if Orbán fit to be ‘EU president’' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Germany unsure if Orbán fit to be «EU president»»?1 Bent u bekend met het rapport van het Meijers Committee?2
Ja.
Wat is uw oordeel over het aanstaande voorzitterschap van Hongarije?
Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) schrijft voor dat het voorzitterschap van de Raadsformaties volgens een toerbeurtsysteem wordt uitgeoefend op basis van gelijkheid (artikel 16, lid 9, VEU).3 Volgens de gemaakte afspraken over welk land wanneer voorzitter wordt (Raadsbesluit 2016/1316) Hongarije tussen 1 juli en 31 december 2024 het EU-voorzitterschap. Aan het EU-voorzitterschap is een aantal verantwoordelijkheden en verwachtingen verbonden die onder meer voortvloeien uit het Reglement van Orde van de Raad, waaronder het waarborgen van de continuïteit van de Europese agenda en het opereren als honest broker. Het kabinet zal in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap, samen met zo veel mogelijk gelijkgezinde lidstaten, benadrukken te verwachten dat Hongarije deze verantwoordelijkheden nakomt. Het kabinet zal daarbij onverminderd blijven inzetten op een effectieve en duurzame aanpak van de rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije. Het aanstaande Hongaarse EU-voorzitterschap doet niets af aan deze inzet.
Vertrouwt u erop dat Hongarije, waar corruptie en fraude een bekend probleem zijn, zorgvuldig om zal gaan met de financiering van het voorzitterschap?
De kosten van het EU-voorzitterschap worden gedeeltelijk gedekt door de begroting van de Raad. Het kabinet heeft vertrouwen in de bestaande waarborgen tegen corruptie en fraude, zoals o.a. de mogelijkheid van onderzoek door het fraudebestrijdingsbureau OLAF en de regels opgenomen in het Financieel Reglement van de EU. Voor zover de kosten niet gedekt worden door de begroting van de Raad, is Hongarije zelf verantwoordelijk voor de financiering van het EU-voorzitterschap. In algemene zin worden lidstaten aangemoedigd dit op transparante en zorgvuldige wijze te doen.4 Het kabinet zal het belang hiervan onderstrepen indien het hiertoe een concrete aanleiding ziet.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een land dat de Europese waarden niet respecteert en waar een artikel 7 procedure tegen loopt, het voorzitterschap van de Raad op zich neemt? Deelt u de zorgen dat dit grote gevolgen kan hebben voor de Europese rechtsstaat in zijn geheel?
Het is ongemakkelijk dat een land dat kampt met substantiële problemen op het terrein van de waarden van de Unie en bovendien regelmatig niet handelt in de geest van het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) voorzitter wordt van de EU. Gelet op de verantwoordelijkheden en verwachtingen verbonden aan het voorzitterschap, kunnen de problemen in Hongarije op het terrein van de waarden van de Unie een negatieve weerslag hebben op de samenwerking met andere lidstaten in de Raad en op de samenwerking tussen de Raad en andere EU-instellingen. Meer specifiek vormt het Hongaarse EU-voorzitterschap een potentieel risico voor de continuïteit en de neutrale behandeling van (een gedeelte van) de Europese rechtsstaatsagenda. Dit geldt met name voor de Artikel 7 procedure en de rechtsstaatsdialogen, waarvoor bovendien geen vaste termijnen zijn vastgelegd en waarbij het EU-voorzitterschap dus invloed zou kunnen uitoefenen op de agendering. Het kabinet blijft er onverminderd op inzetten dat de uitstaande rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije effectief en duurzaam worden geadresseerd. Zie voor een toelichting over de stand van zaken rondom de toepassing van het financiële EU-rechtsstaatinstrumentarium in Hongarije en de Nederlandse positie ter zake de Kamerbrief van dinsdag 13 juni jl.
Deelt u ook de zorgen dat dit gevolgen kan hebben voor het Europese meerjarig financieel kader (MFK), waar in de periode van het Hongaars voorzitterschap de onderhandelingen weer over zullen beginnen? Deelt u de zorg dat de door dit kabinet zo gewenste koppeling tussen het MFK en de rechtsstaat in die periode onklaar gemaakt kan worden?
In het huidige MFK-akkoord is vastgelegd dat de Europese Commissie voor 1 juli 2025 een voorstel zal presenteren voor het volgende MFK. Dat voorstel verwacht ik in de eerst helft van 2025, dus na het EU-voorzitterschap van Hongarije. De ambtelijke behandeling van de voorstellen zal waarschijnlijk in de tweede helft van 2025 starten. De koppeling tussen de ontvangsten uit de EU-begroting en de eerbiediging van de rechtsstaat is vastgelegd in de MFK-rechtsstaatverordening. Die koppeling kan niet door het EU-voorzitterschap zelfstandig onklaar gemaakt worden.
Deelt u de zorgen dat het voorzitterschap van Hongarije gevolgen zal hebben voor de Europese solidariteit richting Oekraïne?
Voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid geldt bij besluitvorming in de regel unanimiteit. Zie voor de opstelling van Hongarije ten aanzien van Oekraïne en de Nederlandse inzet hierop de beantwoording van schriftelijke vragen van 20 april jl.5
Bent u bereid u aan te sluiten bij Duitsland, dat zich al heeft uitgesproken tegen het Hongaarse voorzitterschap?
Het kabinet herkent zich, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vraag twee en vier, in het ongemak dat ook spreekt uit de door EU Observer aangehaalde citaten van de Duitse Minister voor Europese Zaken Lührmann. Het kabinet beschikt niet over informatie dat Duitsland zich zou hebben uitgesproken tegen het Hongaarse EU-voorzitterschap. Zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen twee en vier zal het kabinet in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap, samen met zo veel mogelijk gelijkgezinde lidstaten, benadrukken te verwachten dat Hongarije de verantwoordelijkheden die aan het EU-voorzitterschap verbonden zijn zal nakomen.
Bent u bereid als standpunt in te nemen dat Hongarije, zolang president Orbán de zorgen van de Europese Commissie op het gebied van rechtsstaat en corruptiebestrijding niet voldoende geadresseerd heeft, geen EU-voorzitter kan worden wat Nederland betreft, en dat standpunt ook consequent uit te dragen in de verschillende Raden en werkgroepen waar dit opportuun is? Bent u ook bereid dit standpunt publiek uit te dragen?
Het kabinet gaat uit van de in de Verdragen gemaakte afspraken over de invulling van het toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag twee, en hecht eraan deze afspraken te respecteren. Verwacht wordt dat er geen steun zal bestaan in de Raad om het Raadsbesluit 2016/1316 aan te passen. Een eventueel voorstel daartoe van Nederland, kan de Nederlandse positie in de Raad in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap ondermijnen. Zoals ook toegelicht in de beantwoording van vraag twee en vier zal het kabinet onverminderd blijven inzetten op een effectieve en duurzame aanpak van de rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije.
Bent u bereid dit onderwerp te agenderen voor de eerstvolgende (informele) Raad Algemene Zaken?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen voor 15 juni beantwoorden?
Ja.
De Zuid-Afrikaanse plannen om de wet aan te passen zodat zij Poetin niet hoeven uit te leveren |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «South Africa plans law change over Putin ICC arrest warrant» van de BBC van 30 mei 2023?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in 2015 de Soedanese president Omar al-Bashir op bezoek was in Zuid-Afrika, niet werd gearresteerd en dat er geen consequentie volgde op deze beslissing?
Ja.
Verwacht u dat Poetin wordt gearresteerd als hij komende zomer in Zuid-Afrika deelneemt aan de BRICS-meeting?
Uit openbare bronnen is bekend dat er in Zuid-Afrika nog veel discussie is over de vraag hoe Zuid-Afrika om zou kunnen en moeten gaan met deze kwestie en er circuleren verschillende scenario’s. President Ramaphosa heeft een adviescommissie benoemd die de verschillende juridische (on)mogelijkheden in kaart zal brengen met betrekking tot de immuniteit van een staatshoofd van een staat die geen partij is bij het Statuut van Rome. Het kabinet vindt het niet gepast om vooruit te lopen op het mogelijke toekomstige handelen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
Wat verwacht u van het effect op de geloofwaardigheid van het Internationaal Strafhof (ICC) en het multilaterale systeem in het algemeen wanneer de Zuid-Afrikaanse regering besluit het arrestatiebevel te negeren?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, vindt het kabinet het niet gepast om vooruit te lopen op het mogelijke toekomstige handelen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Dat geldt temeer voor de te verwachten effecten van dat handelen, omdat het voor het moment ook niet bekend is op welke gronden Zuid-Afrika wel of geen gevolg zal geven aan het verzoek van het Internationaal Strafhof om president Poetin te arresteren en over te leveren.
Hoe kunnen we volgens u, als gastland van het Internationaal Strafhof, de geloofwaardigheid in het Internationaal Strafhof het beste beschermen en herstellen?
Als gastland draagt Nederland er zorg voor dat het Internationaal Strafhof in Nederland veilig, onafhankelijk en naar behoren zijn mandaat kan uitvoeren. Om dat te bewerkstelligen, faciliteert Nederland het werk van het Internationaal Strafhof zonder zich daar inhoudelijk in te mengen. Daarnaast is het Koninkrijk der Nederlanden ook één van de 123 partijen bij het Statuut van Rome. Ook in die hoedanigheid zal het kabinet het Internationaal Strafhof blijven steunen in de internationale strijd tegen straffeloosheid, onder meer door in het kader van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof alle partijen te blijven oproepen om de verplichtingen onder het Statuut van Rome na te komen en door in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in bilaterale contacten het belang van samenwerking met het Internationaal Strafhof te blijven benadrukken. In het kader van deAssembly of States Parties zet het kabinet daarnaast ook actief in op regio-overstijgende samenwerking bij het beschermen van het Strafhof, zijn functionarissen en zijn medewerkers en bij het steunen van de verdragspartijen die hun verplichtingen onder het Statuut nakomen.
Eén van de kritiekpunten op het Internationaal Strafhof is dat de VN Veiligheidsraad een zaak naar het Internationaal Strafhof mag doorverwijzen terwijl de meerderheid in de Verenigde Naties (VN) Veiligheidsraad (China, Rusland en de Verenigde Staten (VS)) het Internationaal Strafhof niet erkent, wat vindt u van deze kritiek?
Vooropgesteld staat dat het kabinet het betreurt dat drie van de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad geen partij zijn bij het Statuut van Rome. De VN-Veiligheidsraad beschikt op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest over bijzondere bevoegdheden ten aanzien van de handhaving en het herstel van de internationale vrede en veiligheid. Op grond van deze bevoegdheden heeft de VN-Veiligheidsraad in de jaren ’90 onder meer de ad hoc-tribunalen voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda opgericht. In het verlengde daarvan is in artikel 13, onder b, van het Statuut van Rome kort gezegd bepaald dat de VN-Veiligheidsraad de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof kan uitbreiden door een situatie bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aan te geven. Aangezien het Internationaal Strafhof onafhankelijk is, is het Internationaal Strafhof na een dergelijke aangifte door de VN-Veiligheidsraad bevoegd – maar niet verplicht – om een onderzoek te openen. In het Statuut van Rome wordt op deze manier rekening gehouden met de reeds bestaande bevoegdheden van de VN-Veiligheidsraad, die door het VN-Handvest zijn toegekend. Het VN-Handvest heeft de uitoefening van deze bevoegdheden niet afhankelijk gemaakt van het feit of de afzonderlijke (permanente) leden van de VN-Veiligheidsraad partij zijn bij het Statuut van Rome of niet.
Bent u bekend met het artikel «Pentagon withholding evidence in Russia war crimes case: Senators» van Al Jazeera van 11 mei 2023?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse Minister van defensie weigert belangrijke informatie over Russische oorlogsmisdaden in Oekraïne te delen met de onderzoekers van het Internationaal Strafhof met als argument dat steun aan het Internationaal Strafhof de deur zou kunnen openen voor vervolging van Amerikaanse militairen of politieke leiders?
De Verenigde Staten is geen partij bij het Statuut van Rome en heeft zich niet gecommitteerd om samen te werken met het Internationaal Strafhof. Het kabinet roept echter alle staten op om waar mogelijk potentieel bewijsmateriaal ten aanzien van de internationale misdrijven die in Oekraïne zijn en worden gepleegd met het Internationaal Strafhof te delen, ongeacht of zij partij zijn bij het Statuut van Rome of niet. Het kabinet is in dat licht verheugd over het feit dat de Amerikaanse Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken dat reeds doen en dat het Congres het Ministerie van Defensie heeft opgeroepen om dat ook te doen.
Het kabinet respecteert tegelijkertijd de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en mengt zich daarom niet in het vervolgingsbeleid van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Om die reden onthoudt het kabinet zich ook van uitspraken over de mogelijke gevolgen die het delen van potentieel bewijsmateriaal ten aanzien van het onderzoek naar de situatie in Oekraïne zou kunnen hebben voor de vervolgingsbeslissingen van de Aanklager van het Internationaal Strafhof ten aanzien van andere situaties.
Bent u bekend met het artikel «Why Isn’t the Pentagon Helping the International Court Prosecute Putin?» van Defense One van 23 mei 2023 en bent u het met deze gepensioneerde Amerikaanse generaals eens dat toetreding tot het Internationaal Strafhof de Amerikaanse oproep tot gerechtigheid veel geloofwaardiger en krachtiger zou maken?
Ja.
Hoe gaat u zich ervoor inzetten om de VS deelnemer te maken van de ICC nu er een momentum is waarin zowel Democratische als Republikeinse senatoren zich uitspreken voor een actievere rol van de VS in het ICC?
Het beleid van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof is gericht op het bereiken van de situatie waarin uiteindelijk alle staten partij zijn bij het Statuut van Rome. Het Koninkrijk der Nederlanden en Zuid-Korea spelen bij de uitvoering van dat beleid een bijzondere rol, omdat zij in het kader van de Assembly of States Parties zijn aangewezen als de «co-focal points»voor het bevorderen van de universaliteit van het Statuut van Rome. De regering laat daarom geen gelegenheid onbenut om in nauwe samenwerking met in het bijzonder Zuid-Korea, het Internationaal Strafhof, de EU en verschillende NGO’s, het belang van de ratificatie van – of de toetreding tot – het Statuut van Rome uit te dragen. Dit gebeurt onder meer tijdens speciaal georganiseerde bijeenkomsten, tijdens side eventsbij de Assembly of States Parties, tijdens toespraken in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in het kader van bilaterale gesprekken. Bij veel van deze bijeenkomsten zijn ook vertegenwoordigers van de Verenigde Staten aanwezig en ook in bilaterale gesprekken met de Verenigde Staten wordt de ratificatie van het Statuut van Rome zowel door het Koninkrijk als door andere partijen bij het Statuut van Rome met enige regelmaat aangesneden. De positie van de Verenigde Staten ten aanzien van de mogelijke ratificatie van het Statuut van Rome is echter al jarenlang uitgekristalliseerd en bij alle partijen bekend. Het kabinet verwacht dan ook niet dat deze positie op korte termijn zal veranderen.
Het bericht ‘Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Ernst Boutkan (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-bericht «Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren» van 4 april jl.?1
Waarom wordt er geen gebruik maakt van de beschikbare fondsen voor bescherming van de veestapel (het LIFE-programma)? Kunt u hierop een reflectie geven?
Klopt het dat Nederland vaker geen gebruik maakt van Europese fondsen, terwijl er wel geld uit die fondsen beschikbaar is gesteld voor Nederland? Zo ja, waarom? En zo ja, welke fondsen zijn dat? Zo nee, hoe verklaart u de inhoud van het bericht dat hierop ingaat?
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen met daarin opgenomen en helder uiteen gesplitst: alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s; het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen; of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen; zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden); welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden; van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s;
Het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen;
Of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen;
Zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden);
Welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden;
Van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en
Of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Het bericht ‘Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten’ |
|
Pieter Omtzigt , Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het FTM-artikel «Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten», d.d. 4 april 2023?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat oud-minister Van Nieuwenhuizen het lobbyverbod heeft overtreden, zoals blijkt uit de vrijgekomen stukken door een Woo-verzoek? Hoe ziet dat lobbyverbod er in het specifieke geval van oud-minister Van Nieuwenhuizen in zijn totaliteit uit?
Gedurende de korte periode dat nog niet was voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat, is oud-minister Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van Economische Zaken en Klimaat geweest. Een dergelijke voorziening was staatsrechtelijk noodzakelijk om te voorkomen dat er geen ministeriële verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en er nog geen opvolger is aangetreden. Oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft gedurende vijf dagen (inclusief een weekend) het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK. In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
Maar het lobbyverbod kent geen onderscheid naar de aard en duur van het ministerschap. Het lobbyverbod heeft als doel te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Dit betekent dat werknemers van het Ministerie van EZK geen zakelijk contact mochten hebben met hun voormalige bewindspersoon in een periode van twee jaar na het aftreden, in dit geval dus tot en met 20 januari 2023. De SG van het ministerie heeft de mogelijkheid zijn medewerkers ontheffing te verlenen van het lobbyverbod. Daarbij kan de SG de duur van het ministerschap in de afweging betrekken.
Hoe beoordeelt u de door het Woo-verzoek opgevraagde/uitgekomen stukken waaruit blijkt dat er contact is geweest tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het ministerie wat verantwoordelijk is voor aanpalende beleidsterreinen van oud-minister Van Nieuwenhuizen?
Het lobbyverbod voor medewerkers op aanpalende beleidsterreinen geldt niet voor mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij is afgetreden als Minister van EZK op 20 januari 2021, ruimschoots voordat de brief waarin het uitgebreide lobbyverbod is uiteengezet aan de Tweede Kamer is aangeboden (29 november 2021). Het lobbyverbod voor de medewerkers van EZK is terug te voeren op de vijf dagen (inclusief een weekend) dat mevrouw Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van EZK was.
Ziet u het versturen van input naar het Ministerie van EZK door oud-minister van Nieuwenhuizen – zoals blijkt uit de door een Woo-verzoek vrijgekomen stukken – over een in haar huidige rol aangelegen beleidsterrein als een geval van «zakelijk contact»? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onduidelijkheid over de definitie van «zakelijk contact» leidt tot alleen al de schijn van belangenverstrengeling en daarmee het vertrouwen van burgers in de overheid ondermijnt?
In de brief aan de Tweede Kamer uit 2017, waarin het lobbyverbod voor medewerkers van de rijksoverheid is aangekondigd (Kamerstukken II 2016/17 34 376, nr. 15), is opgenomen wat moet worden verstaan onder «zakelijke contacten». Het betreft contacten als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Dit betekent dat een gewezen bewindspersoon niet als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon kan optreden in zakelijke contacten met het ministerie. Het begrip zakelijke contacten moet breed worden uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar ook e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie.
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Koekkoek (Volt)2 stelde u dat«[v]oor mevrouw Van Nieuwenhuizen als oud-bewindspersoon een lobbyverbod [geldt], wat inhoudt dat zij gedurende twee jaar na haar ontslag, geen zakelijk contact mag hebben met ambtenaren van haar voormalige ministerie. Verder is er geen zicht op contacten buiten haar werk.» Bent u bekend met alle verschillende contactmomenten tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland?
Volgens de Minister voor Klimaat en Energie zijn er voor zover bekend geen aparte contactmomenten geweest tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland. Wel is Mevrouw Van Nieuwenhuizen op 12 november 2021, 21 en 28 januari 2022 bij enkele uitvoeringsoverleggen (de klimaattafels) aanwezig is geweest. Er was toen onduidelijkheid of dit binnen het lobbyverbod viel, aangezien het overleg een externe voorzitter had. Deze overleggen (UO Elektriciteit en UO Industrie) vielen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie en zijn door het Ministerie van EZK geïnitieerd. Dit werd rond 23 februari 2022 duidelijk en sindsdien is doorgegeven dat ze niet meer aan de tafels zal deelnemen. Over alle andere uitvoerings-overleggen zijn er met Energie-Nederland afspraken gemaakt en daarbij zijn steeds vicevoorzitters en directeuren aangeschoven.
Tijdens het debat d.d. 19 september 2022 over de behandeling van de initiatiefnota van de leden Dassen (Volt) en Omtzigt (Omtzigt) naar aanleiding van de GRECO-aanbevelingen, heeft u het volgende aangegeven: «[H]et is wel duidelijk dat [oud-minister Van Nieuwenhuizen] een lobbyverbod heeft en dat zij onder andere geen [zakelijk] contact meer mag opnemen met haar voormalige ministerie. Inmiddels kan dat echt niet meer.» Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het zakelijk contact dat vanuit oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft plaatsgevonden met het Ministerie van EZK?
Het Ministerie van EZK geeft aan dat, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, mevrouw Van Nieuwenhuizen na 23 februari 2022 niet meer heeft deelgenomen aan uitvoeringsoverleggen. Wel heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen enkele brieven ondertekend die vanuit Energie-Nederland (E-NL) aan het Ministerie van EZK zijn gestuurd. Hiervan is een ontvangstbevestiging gestuurd en de inhoud van deze brieven is door EZK voor kennisgeving aangenomen als het standpunt van Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor Energie-Nederland.
Waar en in welke overleggen precies zijn de verstuurde mails van Van Nieuwenhuizen in 2022 besproken? Op welke manier heeft u de inhoud van de mails meegewogen in beleid- en besluitvorming?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de mails doorgestuurd naar directeuren, DG’s, SG’s of de Minister van EZK zelf? Zo ja, wanneer precies en wat is hiermee gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de mails van Van Nieuwenhuizen op enigerlei andere wijze invloed gehad op de genomen besluiten of besluitvorming?
Zoals eerder aangegeven, in de antwoorden op vraag 6,7 en 8 vanuit het Ministerie van EZK, wordt de communicatie door mevrouw van Nieuwenhuizen niet gezien als input direct van mevrouw van Nieuwenhuizen maar als standpunten vanuit Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor de organisatie Energie-Nederland als vertegenwoordigende organisatie van de energiebedrijven in Nederland
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel ambtenaren het huidige lobbyverbod niet goed begrijpen? Wat doet u hieraan om de naleving van het lobbyverbod op de ministeries te verbeteren?
De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) bevat een uitgebreide paragraaf over wat het lobbyverbod in de praktijk betekent voor ambtenaren. Ambtenaren die in dienst treden bij het Rijk wordt nadrukkelijk gewezen op de Gedragscode Integriteit Rijk. Ook tijdens het ambt wordt de ambtenaar regelmatig geïnformeerd over de GIR. In 2021 is er een app over de Gedragscode Integriteit Rijk, de «GIR-app» gelanceerd. Daarin krijgen ambtenaren elke week een integriteitsdilemma voorgeschoteld met een handelingsadvies en verwijzing naar de gedragscode. Binnenkort wordt een nieuwe versie van de GIR-app geïntroduceerd waarbij ook een nieuwe impuls wordt gegeven aan het vergroten van de bekendheid met de GIR bij Rijksambtenaren.
Hoe oordeelt u over de stelling van Transparency International in het artikel van FTM waarin zij stellen dat als je naar de geest van de regels handelt, je begrijpt dat onder het ministerie ook de Minister en staatssecretarissen vallen? Deelt u die opvatting?
Die opvatting deel ik niet. In mijn eerdere beantwoording van vragen van het lid Koekkoek (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) heb ik al uiteengezet dat het lobbyverbod niet geldt in de relatie tussen voormalige bewindspersonen en zittende bewindspersonen maar alleen tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren. In het huidige kader is dus geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen.
In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO heeft het kabinet in zijn gedragscode ook de omgang met lobbyisten in gedragsregels opgenomen (Bijlage bij Kamerstuk 36 200 VII, nr. 155).
Welke inspanningen gaat u leveren om het lobbyverbod de facto te handhaven tot aan de inwerkingtreding van het wettelijk lobbyverbod?
Bij aftreden wordt een gewezen bewindspersoon op het lobbyverbod geattendeerd. Zoals hiervoor uitgelegd, wordt het aan ambtenaren duidelijk gemaakt dat er een lobbyverbod is middels de Gedragscode integriteit Rijk. Het lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen wordt ook opgenomen in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen.
Gezien uit deze casus blijkt dat handhaving van het lobbyverbod een uitdaging is, kunt u aangeven hoe in de toekomst het wettelijk lobbyverbod gehandhaafd zal worden? Neemt u hierbij de rol van SG’s, een toezichtsautoriteit en bestuurlijke boetes mee als handhavingsinstrumentarium voor het lobbyverbod (zie de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt pagina 68 en 69)?
Momenteel verwerk ik de consultatiereacties in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen. Na besluitvorming in de ministerraad en advisering door de Raad van State zal ik het wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. Naar verwachting zal dit najaar 2023 zijn.
In hoeverre leidt deze casus, waaruit blijkt dat het lobbyverbod is overtreden, tot het inzicht dat het wenselijk is een strikter wettelijk lobbyverbod vast te leggen (zie onder aanbeveling zes in de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt, pagina 63), een strenger, wettelijk lobbyregister in te richten (zie onder aanbeveling 4, p. 53–55) en een toezicht-en handhavingsautoriteit (zie onder aanbeveling 2, p. 44–45) in te stellen?
In de consultatieversie van het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen is een dergelijk wettelijk lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen.
De motie (Kamerstuk 36 101, nr. 14) waarin de regering wordt opgeroepen om de onder aanbevelingen opgenomen concrete voorstellen uit de initiatiefnota over te nemen en te implementeren, is verworpen. Ook is de motie verworpen waarin de regering wordt opgeroepen binnen zes maanden een concepttekst voor een wetsvoorstel strekkende tot het instellen van een lobbyregister, inclusief lobbyfunctionaris, langs de lijnen van de aanbevelingen uit hoofdstuk 5 van de initiatiefnota en de motie-Dassen (35 896, nr. 18) aanhangig te maken bij de Kamer, (Kamerstuk 36 101, nr. 7). In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» (Kamerstuk 36 101, nr. 16) is uiteengezet op welke wijze het kabinet opvolging geeft aan de aanvaarde motie van de leden Dassen en Omtzigt (Kamerstuk 35 788, nr. 143) en de eerdere gewijzigde motie van het lid Dassen c.s. (Kamerstuk 35 896, nr. 18) waarin de regering werd verzocht om te komen tot een verplicht lobbyregister.
Waarom heeft u niet eerder gemeld dat er contacten met het Ministerie van EZK en ministers waren, terwijl er minstens acht keer Kamervragen over alle aspecten gesteld zijn?
Ik constateer dat er met deze vragen nu elf keer Kamervragen zijn gesteld over het aftreden van Minister van Nieuwenhuizen. Vier vragen hadden betrekking op het nog tijdelijk aanblijven van Minister van Nieuwenhuizen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nrs. 208, 237, 1748 en 1749), één vraag op een door de Minister van EZK getekende brief (Aanhangsel Handelingen II 2021/22 nr. 2176), twee vragen op het vertrek als zodanig (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nrs. 3952 en 3954), één vraag over de toepassing van het lobbyverbod (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3955) en tot slot een vraag over het aanvaarden van een lobbyfunctie (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nr. 3953). De eerdere Kamervragen zagen dus vooral op andere aspecten voor of gekoppeld aan het vertrekmoment van Minister Nieuwenhuizen en niet op de na het vertrek veronderstelde contacten met het Ministerie van EZK
In een recente Kamervraag (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) is gevraagd of mevrouw Van Nieuwenhuizen in de afgelopen week op enige wijze deelgenomen aan gesprekken over compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Geantwoord is dat «uit navraag bij het Ministerie van EZK, SZW en Financiën duidelijk is geworden dat mevrouw Van Nieuwenhuizen niet heeft deelgenomen aan gesprekken over de compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Energie Nederland is in deze gesprekken vertegenwoordigd door de directeur, de ondervoorzitters of medewerkers.».
Tevens is gevraagd een overzicht te sturen van alle contacten (inclusief telefoon-gesprekken) tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en Ministers en Staatssecretarissen van de afgelopen zes maanden. In het antwoord heb ik aangegeven dat elk lid van de regering zelf inzicht biedt in zijn of haar agenda-afspraken, door hen afgelegde werkbezoeken en gehouden toespraken door publicatie op rijksoverheid.nl. Dit gebeurt in het kader van een transparante, open overheid en de Uitvoeringsrichtlijn Openbare Agenda. Ad hoc telefonische of online afspraken hoeven niet te worden gepubliceerd, zoals is afgesproken in de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022).
Op dergelijke contacten heb ik als Minister van BZK geen zicht. Zoals eerder aangegeven, is dat ook geen taak van de Minister van BZK.
Het bericht ‘Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie keek heimelijk mee in chatgroepen van Extinction Rebellion» van Investico van 21 maart 2023?1
Ja.
Klopt het dat een politieagent wekenlang mee keek in twee besloten chatgroepen van actiegroep Extinction Rebellion?
Op deze concrete vraag kan ik niet ingaan omdat de rechter zich nog buigt over de zaak betreffende de verdenking wegens opruiing. Via de media heb ik begrepen dat de advocaat van de verdachten in deze zaak de rechter zal vragen om hierop in te gaan. Het past mij niet als Minister hier uitspraken over te doen. Ik wacht het oordeel van de rechter af.
Zo ja, kunt u uitleggen met welk doel en welke opdracht deze agent dit heeft gedaan?
In algemene zin kan ik aangeven dat politie informatie verzamelt ten behoeve van diverse politietaken, zoals de openbare orde. De politie treedt bij de handhaving van de openbare orde op onder gezag van de burgemeester. Het behoort tot de politietaak om in te schatten of er ernstige verstoringen van de openbare orde te verwachten zijn om vervolgens te bepalen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn om de (verkeers-) veiligheid te kunnen waarborgen tijdens een demonstratie. Dit doet de politie voor de veiligheid van alle burgers, dus ook voor de demonstranten zelf. Het past mij niet om in dit concrete geval in te gaan op de opdracht en het doel van de vergaring van gegevens, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er een informant is ingezet door de politie om informatie in te winnen over Extinction Rebellion?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de politie contact heeft met mensen uit uiteenlopende doelgroepen met het oog op (het voorkomen van) ernstige verstoringen van de openbare orde. Hiervoor kunnen ook zogenoemde informanten worden ingezet.
Welke wettelijke bevoegdheid is gebruikt voor de inzet van online agenten en informanten voor spionage en op basis waarvan achtte u de inzet noodzakelijk en proportioneel?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. In algemene zin kan ik zeggen dat politie in veel gevallen gebruik kan maken van het taakstellende artikel 3 Politiewet 2012 om online te kijken of er openbare ordeverstoringen worden voorbereid, mits daarmee niet meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. De politie mag daarbij vragen stellen aan burgers waarvan zij verwachten dat deze over relevante informatie beschikken.
Het kan noodzakelijk zijn dat de politie niet voor een ieder kenbaar haar werk doet, bijvoorbeeld wanneer zij spreekt met informanten. Op het moment dat het noodzakelijk is de identiteit van een burger af te schermen, krijgt de betreffende persoon de status van informant.
Wordt er meer dan een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt, dan is een bevel van de officier van justitie nodig. Dan moet er sprake zijn van onderzoek naar aanleiding van een verdenking van een misdrijf (artikel 126j SV). Voor de openbare orde is deze bevoegdheid er niet.
Welke afweging hebt u gemaakt voor de inzet van deze middelen? Welke belangen en grondrechten hebt u daar bij gewogen en welke waarde hebt u aan de verschillende belangen en grondrechten gehecht?
Deze afweging wordt niet door mij gemaakt, maar door de politie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Bij wie dit gezag berust en hoe dit wordt ingevuld verschilt per politietaak. Het gezag voor de handhaving van de openbare orde berust bij de burgemeester. Voor de rechtshandhaving is dit de officier van justitie. Binnen het wettelijk kader behorend bij de taak dienen wettelijke bevoegdheden (indien aanwezig) op proportionele wijze en met in achtneming van de uitgangspunten van het grondwettelijk demonstratierecht te worden toegepast. De beoordeling in het concrete geval is aan de politie en het gezag.
Zijn dergelijke middelen ook ingezet voor andere actiegroepen en/of activisten, bijvoorbeeld agrarische actiegroepen die acties voorbereidden het afgelopen jaar?
Het meekijken in publiek toegankelijke chatgroepen wordt toegepast in diverse online groepen, afhankelijk van de te verwachten ernstige verstoring van de openbare orde en/ of het plegen van misdrijven. Het behoort tot de taak van de politie om dit te kunnen signaleren en vervolgens te kunnen optreden. Uiteraard dient dit te geschieden binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit. Over hoe vaak de inzet heeft plaatsgevonden zijn geen cijfers bekend. Voor besloten groepen is deze bevoegdheid er in het kader van de openbare orde niet.
Zo ja, waarom en hoe vaak is dit ingezet? En bent u voornemens om dit opsporingsmiddel in de toekomst te blijven inzetten? Zo nee, waarom wel bij Extinction Rebellion en niet bij andere actiegroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de commentaren van advocaten Jebbink en Buruma, het OM en het College voor de Rechten van de Mens in het artikel? Kunt u op de verschillende commentaren afzonderlijk reageren?
Reactie Minister: Het is mij niet helemaal duidelijk op welke combinatie van opsporingsmethoden hier gedoeld wordt, hierdoor is het lastig om in te gaan op het commentaar van Mr. Buruma. In algemene zin kan ik zeggen dat het verzamelen van online- gegevens niet alleen is voorbehouden voor terroristische misdrijven.
Reactie Minister: Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Reactie Minister: Zoals eerder aangegeven, wacht ik het oordeel van de rechter hierop af.
Reactie Minister: zie hiervoor mijn antwoord op vraag 10
Hoe verhoudt de inzet van dit opsporingsmiddel zich tot het demonstratierecht en hoe beoordeelt u de inzet van het opsporingsmiddel ten aanzien van de kritiek van het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht in Nederland onder druk staat? Kunt een reflectie geven op de geschetste kritiek?2
De politie heeft een belangrijke rol bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. De burgermeester maakt beslissingen over het faciliteren van het demonstratierecht en houdt daarbij rekening met de mate waarin de openbare orde en veiligheid door de politie onder zijn gezag kan worden gewaarborgd. Om een juiste inschatting te maken over te nemen maatregelen en te kunnen beoordelen of en hoeveel politie aanwezig moet zijn, is informatie nodig. Wettelijke kaders en beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit begrenzen de vergaring van deze informatie. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
De betreffende uitlatingen van het College voor de Rechten van de Mens hebben betrekking op de inzet van strafrechtelijke bevoegdheden. Ik onderschrijf het pleidooi van het College om dergelijke middelen terughoudend in te zetten op basis van een beoordeling van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het artikel ‘Landbouwlobby liet maatregelen uit nieuw waterbeleid van het Rijk afzwakken’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Uit de bovengenoemde publicatie blijkt dat er geen «formeel bestuurlijk overleg» is geweest tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en u, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het nieuwe waterbeleid, terwijl uit de beslisnota blijkt dat onder andere op 2 november 2022 wel «overleg» heeft plaatsgevonden; hoe kwalificeert u dit overleg?1 2
In de aanloop naar de brief «Water en bodem sturend» heeft 2 november een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van LTO en het NAJK en ambtenaren van IenW en LNV. Daarnaast heeft LTO schriftelijk een analyse aangeleverd over de structurerende keuzes op basis van een concept van de brief. Er is geen gespreksverslag gemaakt, wel een afspraak voor een vervolggesprek.
Dat vond plaats op 7 november. Vertegenwoordigers van LTO en het NAJK hebben wederom gesproken met ambtenaren van IenW in aanwezigheid van LNV. Daarvoor is een deel van de tekst van de brief met de aanwezigen gedeeld. Het betrof een deel van een concept van de brief, die parallel met verschillende departementen en andere betrokken stakeholders werd gedeeld. Naast de bespreking is wederom een schriftelijke analyse van LTO ontvangen. Er is geen gespreksverslag opgesteld.
Beide overleggen waren geen «formeel bestuurlijk overleg», maar een vorm van afstemming die hoort bij een dergelijke beleidsbrief. Nu er vergaande uitspraken werden gedaan over de ontwikkeling van het landelijk gebied, is het logisch dat de agrarische sector wordt gehoord. Maar ook andere maatschappelijke organisaties, naast de betrokken departementen en koepels van de andere overheden, zijn betrokken geweest.
Op 16 november is er een gesprek geweest met de voorzitter van LTO en de Minister van IenW, ook hiervan is geen vastgesteld verslag beschikbaar. Op 17 november zijn nog schriftelijke reacties ontvangen van LTO en van het NAJK.
Op 22 november is er een informatief gesprek geweest tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en diverse vertegenwoordigers van de agrarische sector.
Heeft u of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op andere momenten (informeel) contact gehad met LTO of andere belangenbehartigers? Zo ja, met wie en waar gingen die gesprekken over?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de gespreksverslagen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete suggesties zijn door LTO aan u gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid?
Voor de suggesties die zijn gedaan door de vertegenwoordigers van de agrarische sector wordt verwezen naar de bijlagen met de analyses van LTO van 2 en 7 november 2022, en de schriftelijke reacties van LTO en het NAJK van 17 november 2022, zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Kunt u de suggesties die door LTO en andere belangenbehartigers zijn gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke suggesties hebben geleid tot een verandering in de eerste conceptbrief ten opzichte van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief?
Veel suggesties vanuit de agrarische sector gaven steun aan de beleidsinzet of hebben geleid tot nadere concretisering daarvan en niet tot afzwakking. Diverse suggesties hebben niet geleid tot verandering van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief. Zo is het verzoek om aan te geven dat het land- en tuinbouwareaal in stand gehouden zal worden niet overgenomen. Ook is niet ingegaan op het verzoek van zowel LTO als NAJK om het adagium «functie volgt peil» te wijzigen naar «peil volgt functie».
Met welke partijen is «formeel bestuurlijk overleg» geweest bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid en met welke partijen is informeel contact geweest over het nieuwe waterbeleid?
Er is formeel bestuurlijk overleg geweest met de betrokken departementen en de andere overheden: IPO, VNG en UvW; de Deltacommissaris en de VEWIN, onder meer via het BO Water en BO Bodem. Daarnaast is er informeel contact geweest met diverse belangenorganisaties, voor en met name ook na het verschijnen van de brief.
Hoe verhouden de contacten tussen belangenvertegenwoordigers/lobbyisten bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid zich tot de ambities van dit kabinet onder aanvoering van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om lobby transparanter te maken?
In de gedragscode integriteit bewindspersonen zijn regels opgenomen over de omgang tussen lobbyisten en bewindspersonen. Daarin staat bijvoorbeeld dat een bewindspersoon transparantie nastreeft in zijn contacten met derden, privécontacten en dat bewindspersonen inzicht geven in hun agenda-afspraken door die agenda op rijksoverheid.nl te publiceren. Deze regels zijn niet nieuw, zo is in 2017 de uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden opgesteld3.
Recent heeft de Minister van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor de invoering van een lobbyregister4. De Minister van BZK stuurt een dezer dagen een brief waarin een reactie gegeven wordt op dat onderzoek.
Voor rijksambtenaren is in de Gedragscode Integriteit Rijk een paragraaf opgenomen over de omgang tussen rijksambtenaren en lobbyisten. In deze gedragscode staat onder meer in dat rijksambtenaren zich bewust moeten zijn van belangen van lobbyisten en de mogelijkheden van beïnvloeding.
Zoals in de antwoorden wordt aangegeven, is de omgang van bewindspersonen en ambtenaren van IenW bij de totstandkoming van de brief hier niet strijdig mee. Contacten met derden, zoals lobbyisten en vertegenwoordigers van belangenorganisaties of – groepen, dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid.
Bent u van mening dat duidelijk te herleiden is uit de aan de Kamer toegezonden stukken welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid? Zo ja, hoe onderbouwt u dat? Zo nee, hoe onderbouwt u dat en hoe gaat u dat in de toekomst verbeteren?
Het doel van de brief was om de Kamer te informeren over de visie van het kabinet over hoe water en bodem sturend kan worden bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij heeft het kabinet in de aanloop naar besluitvorming de input van de verschillende organisaties meegenomen om tot keuzes te komen, zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7. De uiteindelijk gepubliceerde brief «Water en bodem sturend» is het eindresultaat van de door het kabinet verrichtte integrale belangenafweging.
De brief had niet tot doel om aan te geven welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid.
Hoe heeft u de belangenafweging gemaakt om te kiezen voor bepaalde belangen uit de sector, ten koste van het halen van de eigen gestelde doelen op water?
Zie antwoord vraag 9.
Het position paper ‘Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het position paper «Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES» van JongRES Nederland?
Ja, JongRES heeft de position paper onlangs aan mij aangeboden.
Kunt u een appreciatie geven van de drie scenario’s die geschetst worden in het paper?
Graag verwijs ik voor de appreciatie van de drie scenario’s die in de position paper genoemd worden (Voldoende realisatie belonen, Regio's die de wil hebben maar waar de uitdaging te groot blijkt, Vrijblijvendheid is er niet meer bij) naar de RES-brief van 23 december 20221. Hierin heb ik uw Kamer mede namens de Minister voor VRO geïnformeerd over de voortgang van de RES. In deze kamerbrief heb ik aangegeven dat de gestelde doelen voor 2030 nog steeds haalbaar zijn. Dat is gebaseerd op de Monitor RES 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een «foto» van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES.
De in de RES-regio’s samenwerkende provincie(s), gemeenten en waterschap(pen) hebben in de regionale energiestrategieën met instemming van de Raden en Staten onderling afspraken gemaakt over de hernieuwbare energie die in de regio opgewekt zal worden. Ik onderstreep het belang van de regionale energiestrategieën en het behalen van het doel van ten minste 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030. De RES-regio’s staan nu aan de lat voor de uitvoering van hun bod.
Ook ik ben van mening dat vrijblijvendheid geen optie is. Zo heb ik, met de medeopdrachtgevers van NP RES (BZK, VNG, IPO, UvW en NBNL), onder andere onderzoek laten doen naar de randvoorwaarden waaronder het mogelijk is meer dan 35 TWh te verzilveren. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het rapport «Bouwen aan de brug, terwijl we er overheen lopen» van Greetje Bos. Samen met mijn medeopdrachtgevers werk ik aan de acties die opgenomen zijn in het rapport, om meer dan 35 TWh te kunnen verzilveren.
JongRES stelt een bestuurlijke commissie voor die als taak heeft de doorrekeningen en provinciale plannen van de RES toetst aan uitvoerbaarheid en de afgesproken ambitie. Het toetsen van de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de afgesproken ambitie wordt reeds geborgd met de foto van NP RES en de Monitor RES van het Planbureau Leefomgeving die ook dit jaar weer wordt uitgevoerd. Ik zie daarom geen meerwaarde voor het instellen van een dergelijke commissie in relatie met het tot uitvoering brengen van een RES-bod.
In de position paper wordt aangegeven dat de commissie drie scenario’s zou moeten opmaken waarbij subsidie, ondersteuning of toepassing van de rijkscoördinatieregeling geadviseerd wordt. Met de andere RES-opdrachtgevers is de afspraak gemaakt dat het voortouw bij de regio’s ligt. Voor deze opgave zie ik een rijkscoördinatieregeling dan ook niet als eerste stap.
Op dit moment ontvangen de RES regio’s middelen via een decentrale uitkering. Daarom ben ik niet van plan om aanspraak te maken op middelen uit het Klimaatfonds zoals nu aangegeven wordt in de paper. Het Klimaatfonds zoals nu aan uw Kamer voorligt met het wetsvoorstel «Tijdelijke wet Klimaatfonds» is een belangrijk instrument om financiering mogelijk te maken voor maatregelen die bijdragen aan het doel van ten minste 55% CO2-reductie in 2030. De doelstelling van het fonds is middelen beschikbaar te stellen voor maatregelen waarmee burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteund kunnen worden in het bijdragen aan broeikasgasreductie.
Kunt u bij die appreciatie ook ingaan op de vier concrete vragen die gesteld zijn in het paper en hier per vraag antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u borging gaat geven aan de stem van jongeren via een organisatie als JongRES in het traject van de Regionale Energie Strategieën (RES)? Hoe u dit gaat doen bij bijvoorbeeld de akkoorden die over de RES’en op lokaal niveau gesloten zullen worden?
Een van de randvoorwaarden voor de RES-opgave is burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie. De deelname van jongeren hierin is voor mij een belangrijk aspect omdat de stem van toekomstige generaties mede van belang is bij de RES’en. Om de stem van jongeren goed te borgen krijgt JongRES sinds eind vorig jaar een subsidie om hun activiteiten verder te professionaliseren. Ook hebben we afgesproken elkaar jaarlijks te spreken over de voortgang in de RES-regio’s.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
De Corruption Perceptions Index 2022 van Transparency International |
|
Pieter Omtzigt , Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met deCorruption Perceptions Index 2022, gepubliceerd op 31 januari 2023?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de index, aangaande de uitkomst van Nederland op plaats acht, mede in het licht van dat Nederland niet eerder zo laag scoorde op de index?
De Corruption Perceptions Index meet hoe corrupt de publieke sector van elk land volgens deskundigen en zakenmensen wordt geacht. De score van een land is het waargenomen niveau van corruptie in de overheidssector op een schaal van 0–100, waarbij 0 staat voor «corrupt» en 100 voor «zeer schoon». Nederland scoort van oudsher, net als ook in 2022, hoog op de index. Zoals Transparency International zelf ook aangeeft wordt Nederland met een achtste positie nog steeds gezien als een van de landen met een weinig corrupte publieke sector. Uit het rapport volgt dat er sprake zou zijn van stagnatie van het integriteitsbeleid in Nederland. Ik herken me niet in het geschetste beeld. Ik zie de daling in het totaal aantal punten wel als een signaal dat serieus genomen moet worden. Dat doet het kabinet ook; er zijn al verschillende integriteitsmaatregelen genomen en er zijn er nog een aantal in voorbereiding. Graag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Wat is uw appreciatie aangaande de toelichting van Transparency International van de Nederlandse positie op de index, te weten vanwege achterblijvende regelgeving op het gebied van politieke integriteit, gebrekkige controle op financiering van politieke partijen en weinig toezicht van lobbyisten?
Allereerst is het van belang om altijd scherp te blijven op mogelijke verbeteringen van regelgeving en toepassing en handhaving daarvan. Ook de toelichting op de Corruption Perceptions Index van Transparency International, waarin Transparency International een aantal maatregelen voor politieke integriteit bepleit, is hiervoor van belang. Vanuit het kabinet is er de laatste maanden het nodige in gang gezet op dit terrein. Dit jaar volgt verdere implementatie van een aantal maatregelen die hieronder worden genoemd. De index van Transparency International richt zich op meerdere vormen van integriteitsbeleid, onder andere op het regeringsbeleid en het integriteitsbeleid van het parlement.
Tijdens het debat over de initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit bij bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen (Kamerstuk 36 101, nr. 2) op 19 september jl. heb ik u geïnformeerd over lopende zaken rondom integriteit en de voortgang op de aanbevelingen van de Group of States against Corruption (GRECO), waaronder de aankondiging van wetgeving met betrekking tot gewezen bewindspersonen en de gedragscode Integriteit Bewindspersonen die eind december 2022 naar de Kamer is gestuurd. Zie ook de beantwoording op vraag 7.
Daarnaast is in december jl. het onderzoek van prof. dr. C.H.J.M. Braun inzake de mogelijke invoering van een lobbyregister («Afwegingskader Legitieme Belangenvertegenwoordiging») gepubliceerd. In het voorjaar komt het kabinet met een appreciatie op dit onderzoek.
Op het gebied van de financiering van politieke partijen zijn meerdere veranderingen doorgevoerd met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (Wfpp) per 1 januari 2023. Zo wordt de transparantie rondom giften vergroot en de invloed van grote giften beperkt, onder andere door de invoering van een giftenmaximum van € 100.000,-, een meldingsplicht van giften boven de € 10.000 binnen 3 dagen en, in verkiezingstijd, het aanleveren van een aanvullend verslag van giften uiterlijk één maand na afloop van de stemming. Eveneens moet voor een gift vanaf € 1.000,- door een rechtspersoon de belanghebbenden achter deze rechtspersoon vermeld worden. Ook op lokaal niveau wordt de transparantie vergroot door de verplichting een giftenregelement te publiceren op de eigen website. Verder worden er met de Wet op Politieke Partijen, waarvan het wetsvoorstel momenteel in consultatie is, verdergaande transparantie verplichtingen voorgesteld en wordt ook een onafhankelijke toezichthouder opgericht. Op decentraal niveau wordt voorgesteld om het giftenmaximum, de meldingsplicht van substantiële giften, aanvullende transparantie na verkiezingen, en het bekend maken van de belanghebbende achter een rechtspersoon in te voeren. Daar staat tegenover dat ook een subsidieregeling is opgenomen voor decentrale partijen voor drie jaar.
Ten opzichte van 2022, waar het rapport betrekking op heeft, zijn veel wijzigingen doorgevoerd en ingezet om transparantie en daarmee ook publieke controle op de financiering van politieke partijen te vergroten.
Wat is deeigen kabinetsverklaring aangaande het behalen van de achtste positie op de index en daarmee de laagste score van Nederland sinds Transparency deze index opstelt? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Nederland? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Europa?
Nederland heeft een achtste plaats op de index behaald en staat daarmee in de top tien van de minst corrupte landen. Wel is het totale puntenaantal van Nederland – net als dat van acht andere landen in de top tien – met twee punten gedaald. De reden die Transparency International hiervoor aandraagt, is dat – met name – de Nederlandse regelgeving op het gebied van politieke integriteit zou achterblijven. Het kabinet vindt dat dit onvoldoende recht doet aan de inspanningen die hier het afgelopen jaar op zijn gepleegd. Voor een appreciatie van deze bevinding verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor wat betreft het anti-corruptie- en integriteitsbeleid in de EU biedt het rechtstaatrapport 2022 van de Europese Commissie de meest recente en een waardevolle basis voor debatten tussen en in EU-lidstaten over de rechtstaat, inclusief corruptiebestrijding. Op 9 september 2022 is hierover een appreciatie naar Uw Kamer verzonden (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 2534). Dit onderwerp komt regelmatig aan bod bij de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken, met als doel dat lidstaten best practices en uitdagingen bespreken. Ondanks de reeds getroffen anti-corruptiemaatregelen binnen veel EU-lidstaten, blijven op dit terrein uitdagingen – zoals capaciteitstekorten of tekort aan middelen voor effectieve implementatie van het anti-corruptieraamwerk – bestaan, zoals reeds toegelicht in de appreciatie van 9 september 2022.
Kunt u in uw kabinetsappreciatie van het onderzoeksrapport van de Universiteit Leiden omtrent het lobbyregister meenemen wat de oorspronkelijke onderzoeksvraag voor het onderzoeksrapport van het kabinet aan de onderzoekers was? Waarom is voor deze onderzoeksvraag gekozen? Wat is de argumentatie voor het kiezen van een onderzoeksvraag resulterende in een wetenschappelijke overzichtsstudie?
Ja, in de kabinetsappreciatie van het onderzoek zal hierop worden ingegaan.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland niet veel tijd meer zou moeten nemen, na het al twee jaar lang missen van een deadline van een Europese instantie als de GRECO, omdat dit de geloofwaardigheid en daarmee effectiviteit van de instituties daarmee verslechterd?
De evaluaties van internationale gremia zoals de GRECO geven aanbevelingen om het Nederlandse systeem waar nodig en mogelijk verder te verbeteren. Het kabinet neemt de internationale aanbevelingen ter verbetering van de publieke integriteit serieus, en zet zich in voor de implementatie van deze aanbevelingen. Dit vraagt om inhoudelijke en zorgvuldige afwegingen en implementatie, hetgeen tijd kost.
Bent u van oordeel dat de door het kabinet voorgenomen beleidsmaatregelen voldoende zullen zijn om de negatieve bevindingen van Transparency International weg te nemen? Zo ja, waarom verwacht u dat dit voldoende zal zijn? Zo nee, welke aanvullende maatregelen moet en gaat u nemen?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De afgelopen periode is veel in gang gezet rondom wet- en regelgeving op het gebied van integriteit. Ook dit jaar zijn er voornemens, zoals indiening van het wetsvoorstel met regels gewezen bewindspersonen, het aanstellen van een vertrouwenspersoon integriteit voor bewindspersonen en een training en bespreking van de gedragscode integriteit bewindspersonen in de ministerraad. Daarnaast komt het kabinet met een reactie op het onderzoeksrapport van professor Braun naar de mogelijke invoering van een lobbyregister en met de nota integriteit openbaar bestuur.
Overigens spreekt Transparency International niet alleen het kabinet maar ook nadrukkelijk andere partijen, zoals het parlement en buitenlandse regeringen, aan op stagnatie van integriteitsmaatregelen. Of dit voldoende is naar het oordeel van Transparency International, is dus niet alleen afhankelijk van de maatregelen die genomen worden vanuit het kabinet. Effectief integriteitsbeleid vraagt om voortdurende aandacht en reflectie van alle partijen.
Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie, ondanks alle preventieve maatregelen, toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk bestrijden met een goed functionerend repressief anti-corruptiebeleid. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer eind 20222 in dit kader geïnformeerd dat zij op basis van gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld verkent hoe de huidige integrale, repressieve aanpak van corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van deze verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook staat het onderwerp corruptie op de agenda van de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning.
Wat is uw appreciatie aangaande de constatering van Transparency International dat er een wereldwijde stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector in de afgelopen tien jaar?
Het is betreurenswaardig dat Transparency International constateert dat er wereldwijd stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector. Een sterke publieke integriteit draagt bij aan het vertrouwen van burgers in de overheid en daarmee aan het welzijn van een land en dient alleen daarom al te worden bewaakt. Om andere landen te steunen met het verbeteren van hun corruptie-aanpak draagt Nederland onder andere via de jaarlijkse rechtsstaatrapporten van de Europese Commissie bij aan het uitwisselen van best practices. Ook nemen het Ministerie van BZK en JenV actief deel aan diverse internationale anti-corruptie en integriteitsnetwerken, zoals GRECO van de Raad van Europa en de Working Group on Bribery van de OESO. Deze netwerken zetten een internationale standaard voor integriteit- en anti-corruptiebeleid en zien toe op de naleving van deze standaard in de nationale context. In dit kader leert Nederland ook van de ervaringen in andere landen.
Ik vind het uitermate belangrijk dat er op internationaal niveau belangstelling voor het onderwerp integriteit is en blijft. Dit draagt bij aan de ontwikkeling en de verbetering van het integriteitsbeleid in de publieke sector.
Wat gaat Nederland in 2023 doen om, naast het verbeteren van haar eigen integriteitscijfers, bij te dragen aan het verbeteren van de integriteitscijfers van mede EU-lidstaten en van de EU zelf?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Nederland moedigt de EU aan om de transparantie en publieke integriteit te versterken van zowel de EU-instituten als die van de lidstaten, waar optreden op EU-niveau is gerechtvaardigd.
Het kabinet is van mening dat de EU nog meer kan optreden om in de hele EU tot effectieve anti-corruptiebestrijding te komen, inclusief wanneer het aankomt op de begroting van de Unie. Sinds 1 januari 2021 is de verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (MFK-rechtstaatverordening) van kracht, waarmee een koppeling wordt gelegd tussen de ontvangst van middelen uit de EU-begroting en de eerbieding van de beginselen van de rechtstaat. Ook vindt Nederland het van belang dat instanties als het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) over voldoende middelen beschikken om hun taken goed uit te voeren. Nederland blijft daarnaast lidstaten oproepen om zich aan te sluiten bij het EOM, voor diegenen die dit nog niet hebben gedaan.
Wat is uw lezing van de constatering van Transparency dat juist rijke westerse landen met een goede reputatie ideaal zijn om private winsten uit corruptie, oorlog of misdaad wit te wassen? Hoe verhoudt deze constatering van Transparency zich tot het huidige Nederlandse witwasklimaat?
Het kabinet vindt het van groot belang dat witwassen op een effectieve wijze wordt tegengaan. Zo wil het kabinet ervoor zorgen dat er in Nederland een ongunstig witwasklimaat is. Een effectieve aanpak van witwassen houdt onder andere in dat de meeste inzet en aandacht uitgaat naar het aanpakken van de grootste witwasrisico’s. In Nederland zijn fraude en aan drugs gerelateerde strafbare feiten naar schatting verantwoordelijk voor meer dan 90% van alle misdaadgelden. Het kabinet wil voorkomen dat dergelijke misdaadgelden worden witgewassen. De afgelopen periode is in meerdere onderzoeken geconstateerd dat de aanpak van witwassen in Nederland een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de basis goed op orde is. Zo beoordeelt de Financial Action Taskforce (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als robuust. Het kabinet ziet echter op een aantal terreinen mogelijkheden voor verdere verbeteringen. De prioriteiten hiervoor staan beschreven in de beleidsagenda voor de aanpak van witwassen, die op 25 september 2022 met uw Kamer is gedeeld.
Tot slot; op welke plaats wil het kabinet volgend jaar staan op de index?
Het kabinet blijft inzetten op effectieve versterking van integriteits- en anti-corruptiebeleid in Nederland, om zo de rechtsstaat en het vertrouwen daarin te waarborgen. Het kabinet vertrouwt erop dat die inzet zich ook volgend jaar zal vertalen in een hoge plaats op de index.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
Door benodigde interdepartementale afstemming heeft de beantwoording meer tijd in beslag genomen.
De brief ‘No export credit support for Santos FPSO’ van Nederlandse en Braziliaanse NGO’s |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief «No export credit support for Santos FPSO» van Nederlandse en Braziliaanse niet-gouvernementele organisatie (ngo's), verstuurd op 15 december 2022?
Ja.
Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering voor dit project al is toegezegd? Zo nee, (wanneer) zal dit gebeuren en hoe zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
De exportkredietverzekering voor dit project is nog niet toegezegd. De betreffende aanvraag bevindt zich momenteel in de behandelfase. In het geval de exportkredietverzekering (ekv) voor dit project wordt afgegeven, zal ADSB op haar website1 een ex-post samenvatting publiceren conform het huidige transparantiebeleid voor categorie-A projecten van de ekv.
Aangezien u heeft gezegd dat nieuwe exportkredietverzekeringen alleen nog zullen worden verstrekt aan projecten die binnen het 1,5 graadscenario vallen, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
Zoals gecommuniceerd naar de Kamer op 3 november 2022, zal Atradius DSB ter implementatie van de COP26-verklaring per 1 januari 2023 geen aanvragen meer in behandeling nemen die niet in lijn zijn met het nieuwe beleid voor de ekv. Met de implementatie van de COP26-verklaring heeft het kabinet een belangrijke stap gezet in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs.
Voor een zorgvuldige implementatie van de COP26-verklaring krijgen exporteurs de mogelijkheid om voor reeds gestarte activiteiten een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 kunnen daarom tot uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Een dergelijke overgangsperiode is nodig omwille van een zorgvuldige transitie.
Het Santos Basin Pre-Salt Pole project is ingediend vóór 1 januari 2023.
Aangezien zowel het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), als het Internationaal Energieagentschap (IEA) en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties hebben aangeven dat nieuwe fossiele projecten niet passen binnen het 1,5 graadscenario, kunt u aangeven hoe dit project binnen het 1,5 graadscenario valt?
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid zou dit project niet tot een ekv-polis kunnen leiden, omdat het project gerelateerd is aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gas voorraden en daarmee verondersteld wordt niet in lijn te zijn met een 1,5 graadscenario.
Dit project was reeds in behandeling bij Atradius DSB voor de ingang van het nieuwe beleid per 1 januari jl. Voor deze categorie projecten heeft het kabinet besloten een gelimiteerde overgangsperiode toe te passen: aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023 zouden tot uiterlijk eind 2023 tot een polis kunnen leiden.
Het bericht ‘Collegegeld hoeft misschien maar 67 euro te stijgen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Collegegeld hoeft misschien maar 67 euro te stijgen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit bericht – een stijging die mogelijk 67 euro zou moeten zijn – tegen de achtergrond van de aangekondigde stijging van het collegegeldtarief voor 2023/2024, namelijk 105 euro? Kunt u een toelichting geven?
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (artikel 2.2) schrijft voor dat de omvang van het volledig wettelijk collegegeld jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast wordt aan de hand van de consumentenprijsindex (cpi). De ministeriële regeling dient voor 1 november, voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld geldt, te zijn vastgesteld. Het is belangrijk dat dit tijdig gebeurt zodat zowel studenten als hogeronderwijsinstellingen hier rekening mee kunnen houden.
De hoogte van het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 is in oktober 2022 vastgesteld op € 2.314. De hoogte van het collegegeld is berekend conform de nieuwe indexatiesystematiek die gebaseerd is op een jaargemiddelde van de cpi, over de periode mei tot en met april ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor. Het collegegeld voor studiejaar 2023/2024 is zodoende geïndexeerd met het gemiddelde van de cpi van mei 2021-april 2022 ten opzichte van de gemiddelde cpi van mei 2020-april 2021.
Het CBS heeft aangegeven te werken aan een nieuwe methode om de energieprijzen te berekenen waardoor de inflatie vermoedelijk lager uitkomt. Het CBS verwacht de nieuwe methode medio 2023 in te kunnen voeren. Het CBS geeft tevens aan dat de reeds gepubliceerde inflatiecijfers bij het moment van overstap naar de nieuwe methode niet worden aangepast.
De nieuwe methode om energieprijzen te berekenen heeft geen invloed op de hoogte van het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 omdat het collegegeld reeds is vastgesteld, de nieuwe methode naar verwachting pas medio 2023 wordt ingevoerd en de inflatiecijfers waarop het collegegeld 2023/2024 is gebaseerd niet met terugwerkende kracht zullen worden aangepast.
Het kabinet is bovendien van mening dat er met de herinvoering van de basisbeurs per 2023/2024 en de eenmalige verhoging van de basisbeurs van uitwonende studenten ter tegemoetkoming van de hogere kosten een gebalanceerd pakket ligt voor studenten.
Ik blijf de berichtgeving van het CBS over deze nieuwe berekeningswijze volgen. Indien na de invoering van de nieuwe berekeningsmethode besloten wordt om deze methode te volgen dan zal de aangepaste berekening op zijn vroegst gebruikt kunnen worden bij het bepalen van de hoogte van het collegegeld voor studiejaar 2024/2025.
Erkent u dat het aannemelijk is dat de stijging van het collegegeldtarief lager zal uitvallen dan de voorgenomen stijging van 105 euro? Bent u bereid in dat geval de collegegeldstijging te reduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan hierover actief te communiceren richting studenten en instellingen?
Afgelopen maanden heb ik actief ingezet op de communicatie over het wettelijk collegegeld voor studiejaar 2023/2024 via gesprekken met vertegenwoordigende organisaties van studenten en hogeronderwijsinstellingen, via een brief aan alle hogeronderwijsinstellingen en via de websites van de rijksoverheid en DUO.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘COP27: Egypt pressed to make human rights move before climate summit” |
|
Laurens Dassen (Volt), Agnes Mulder (CDA), Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het oordeel van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Egypte het werk van milieugroepen beperkt en met het feit dat de Egyptische mensenrechtencoalitie een petitie heeft gestart waarin aandacht wordt gevraagd voor de huidige onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en het belang van een civic space voor effectieve klimaatactie? Wat is uw oordeel hierover?1
Ik ben bekend met het oordeel van Human Rights Watch en met de in de vraag benoemde petitie van de Egyptische mensenrechtencoalitie. Nederland is bezorgd over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte en hecht belang aan inclusiviteit van COP27 om de ruimte voor kritische geluiden voldoende te waarborgen en effectieve klimaatactie te bewerkstelligen.
Bent u bekend met het oordeel van Egyptische activisten dat de Egyptische autoriteiten het maatschappelijke organisaties praktisch onmogelijk maken om goed te functioneren?
Ja. Zowel binnenlands als internationaal bestaan er zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over media en persvrijheid, de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de grote aantallen politieke gevangenen, waarvan velen in pretrial detention.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheid tot klimaatprotesten tijdens de klimaattop wordt ingeperkt doordat veel Egyptische organisaties niet in staat zijn zich te registreren voor de COP27? Wat is uw oordeel hierover?
Het aanvragen van een observer status bij UNFCCC geeft organisaties de mogelijkheid om personen te accrediteren voor aanwezigheid bij een COP. Ngo’s, internationale organisaties en VN-organisaties met een observer status krijgen tijdens COP27 toegang tot de blauwe zone waar de onderhandelingen plaatsvinden. Organisaties die eenmaal in het bezit zijn van een dergelijke status blijven deze behouden voor toekomstige COPs. Organisaties die niet al eerder een observer status hadden aangevraagd, konden tot augustus 2021 een aanvraag indienen bij UNFCCC om aanwezig te zijn bij COP27.
De Egyptische autoriteiten hebben, in hun capaciteit als aantredend gastheer, UNFCCC verzocht (buiten het gebruikelijke proces om) eenmalige accreditatie te verlenen aan meer dan dertig Egyptische organisaties om de COP27 bij te wonen. De betreffende organisaties zijn door de Egyptische overheid zelf uitgekozen. Hoewel het initiatief om meer organisaties te accrediteren een positieve stap is die verwelkomd kan worden, had Nederland dit selectieproces graag inclusiever en transparanter gezien zodat ook meer kritische en onafhankelijke organisaties accreditatie hadden kunnen krijgen. Recent is bekend geworden dat UNFCCC heeft besloten extra badges vrij te geven die ten goede zullen komen aan personen werkzaam voor Egyptische organisaties zodat zij toch aanwezig kunnen zijn bij COP27. Nederland juicht deze beslissing toe.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juni jl spraken de Ministers van Buitenlandse Zaken van Egypte en Nederland met elkaar. Deze gesprekken gingen onder meer over de aankomende COP27 en het belang van een inclusieve bijeenkomst met ruimte voor kritisch geluid vanuit maatschappelijk middenveld. Daarnaast zijn er tijdens het bezoek van de Nederlands Klimaatgezant in juni jl. en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur begin oktober gesprekken gevoerd met VN-vertegenwoordigers, verschillende Egyptische overheidsinstanties en religieuze leiders. Tijdens deze gesprekken is het belang van gelijke behandeling van Egyptische maatschappelijke organisaties besproken en is aangedrongen op de inclusiviteit van de COP27.
Erkent u dat juist ook Egyptische organisaties gehoord zouden moeten worden tijdens de COP27 omdat zij net als alle andere organisaties een belangrijke stem vertolken in het debat over de gevolgen van klimaatverandering?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van deze organisaties dat de vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke berichtgeving mensenrechten zijn, die van groot belang zijn als het gaat om klimaatrechtvaardigheid?
Ja. Vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek zijn prioriteiten onder het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol bij de bevordering van klimaatmaatactie en klimaatrechtvaardigheid. Zowel de UNFCCC als Egypte dienen een veilige en zinvolle deelname van maatschappelijke organisaties, inclusief Egyptische organisaties, aan COP27 te waarborgen.
In hoeverre vindt het kabinet dat door het inperken van de vrijheid van deze organisaties en activisten de legitimiteit van de COP27 onder druk staat?
Nederland hecht aan een zo inclusief mogelijke klimaattop en verleent jaarlijks accreditatie aan een aantal Nederlandse ngo’s, buiten de accreditatiemogelijkheden die ze zelf hebben. Ten aanzien van de toegang van Egyptische ngo’s heeft Nederland zorg over de veiligheid en volledige deelname van alle geledingen van het Egyptisch maatschappelijk middenveld aan COP27.
Deze zorgen zijn door het kabinet ook op verschillende niveaus en in meerdere gesprekken overgebracht, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederland is, samen met andere landen en actoren, betrokken bij verschillende evenementen en onderdelen tijdens COP27 die ruimte zullen bieden aan de stem van klimaatactivisten, jongeren en Egyptische ngo’s.
Welke rol ziet u weggelegd voor Nederland als het gaat om dit te voorkomen? Deelt u de opvatting dat Egypte als gastheer voor de klimaattop een grote verantwoordelijkheid draagt voor het succesvol doen verlopen ervan en dat het land er alles aan dient te doen om de effectiviteit van de top te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich zowel bilateraal als in Europees verband uit te spreken voor mensenrechten en mensenrechtenorganisaties bij de Egyptische autoriteiten zodat hen toegang zal worden verschaft tot de COP27?
Het succesvol doen verlopen van de klimaattop is een verantwoordelijkheid van UNFCCC als secretariaat en alle landen die deelnemen aan de onderhandelingen, waaronder Nederland. Egypte speelt als gastheer een belangrijke rol en is onder andere verantwoordelijk voor het vormgeven van het programma en de themadagen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de gastheer om de onderhandelingen in goede banen te leiden.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een statement richting Egypte omtrent de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder van de klimaatactivisten?
Nederland dringt, net als andere Europese landen, zowel bilateraal als in multilateraal verband, aan op een inclusieve COP27 zonder dat deelnemende organisaties hoeven te vrezen voor onderdrukking of repercussies voor, tijdens of na de klimaattop. Deze boodschap brengen wij publiek alsook in bilaterale gesprekken over, zie ook de toelichting op vraag 6 en 7. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat de accreditatieregels hetzelfde zijn als bij de voorgaande klimaattoppen en dat uitsluitend UNFCCC verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang aan maatschappelijke organisaties.