Het uitblijven van actie bij seksadvertentiewebsites met ernstige vermoedens van uitbuiting |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Markt voor seksadvertenties is markt voor cowboys: geen druk van politiek» en de bijbehorende reportage van Omroep Brabant van 7 november jongstleden?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Ceder c.s. over een wettelijke verplichting voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van geadverteerde personen te verifieren?2
Ja. In de voortgangsbrief mensenhandel die op 15 december 2025 aan uw Kamer is verstuurd, geef ik aan op welke wijze ik invulling geef aan deze motie.
Herinnert u zich uw beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Bikker, Krul, Boomsma, Tseggai en Diederik van Dijk over de aanpak van klanten die betaalde seks hebben met minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting?3 Herinnert u zich uw toezegging dat u in gesprek zou treden met de leden van het Fieldlab Tulpafslag die destijds sterk hebben aangedrongen op een wettelijke verplichting tot leeftijdsverificatie? Wat hebben die gesprekken opgeleverd?
Ja, de betreffende gesprekken lopen. Er is een ambtelijke werkgroep opgezet waarin de politie, het OM, de G4-gemeenten en mijn ministerie vertegenwoordigd zijn. Gezamenlijk wordt een verkenning uitgevoerd naar de online sekswerkadvertentieplatforms. Aanvullend is het WODC gestart met een onderzoek naar de aard en omvang van de sekswerkbranche, met daarin een deelonderzoek naar de sekswerkadvertentieplatforms. Dit deelonderzoek wordt in de zomer van 2026 opgeleverd. Aan de hand van de resultaten van de verkenning en de uitkomsten van dat onderzoek, zal ik verschillende mogelijkheden voor het tegengaan van misstanden afwegen en een plan van aanpak delen met uw Kamer. De motie van het lid Ceder met betrekking tot een wettelijke grondslag voor verplichte leeftijdsverificatie voor online sekswerkadvertentieplatforms zal hierin worden meegenomen.
Hoe staat het met het kader dat de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de toezichthouders op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en Digitaledienstenverordening (DSA) zou ontwikkelen en dat zou bijdragen aan een Europees wettelijk kader? Zouden Nederlandse seksadvertentieplatforms zoals Kinky.nl en Bullchat, als relatief kleine spelers wel onder de reikwijdte van dit kader vallen? Wat is het tevens het tijdspad wanneer u een concreet Europees wettelijk kader verwacht?
Door de Europese Commissie en de nationale toezichthouders onder de DSA, zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt toezicht gehouden op naleving van de DSA door online platforms en hostingdiensten. Online platforms moeten een hoge mate van bescherming bieden aan minderjarige gebruikers. Deze verplichting op grond van de DSA geldt enkel voor diensten die meer dan vijftig werknemers tellen en een omzet van meer dan tien miljoen euro per jaar genereren. Het valt niet direct te zeggen of Nederlandse seksadvertentieplatforms voldoen aan deze criteria. Er zal per website of app getoetst moeten worden of voldaan wordt aan de criteria uit de DSA om te kwalificeren als een online platform. Indien dit niet het geval is, dan kunnen zij alsnog wel kwalificeren als een hostingdienst, waar ook verplichtingen voor gelden, bijvoorbeeld inzake het tegengaan van illegale content. Daarnaast geldt voor alle online diensten, ook zij die geen online platform zijn, dat voldaan moet worden aan een reeks andere verplichtingen, waaronder die om tijdig, consistent en uitlegbaar in te grijpen wanneer illegale content op hun dienst door gebruikers wordt gemeld.
De Europese Commissie heeft in mei 2025 onderzoek aangekondigd naar porno-platformen die het grootste zijn in de EU.4 Kleinere websites die wel kwalificeren als online platform onder de DSA, worden door de nationale toezichthouders in lidstaten in kaart gebracht en waar nodig en mogelijk kan er handhavend op worden getreden. Het tijdpad van het onderzoek van de Commissie is niet bekend, maar de Commissie behandelt het met hoge prioriteit. De sekswerkbranche en de porno-industrie zijn verschillende branches die niet één op één met elkaar kunnen worden vergeleken. Desalniettemin kan dit mogelijk interessante inzichten opleveren ten aanzien van sekswerkadvertentieplatforms. Dit heeft dan ook mijn aandacht.
Deelt u de mening dat er momenteel te weinig wettelijke mogelijkheden bestaan om seksadvertentieplatforms te dwingen tot het uitvoeren van een leeftijdsverificatie? Wat weerhoudt u ervan om – parallel aan- en in de geest van dat Europees kader – nationale wetgeving te ontwikkelen om dit mogelijk te maken? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dit proces nog langer af te wachten vanuit het perspectief van de aanpak van mensenhandel? Welke andere maatregelen overweegt u – in afwachting van wet- en regelgeving – te ondernemen om misbruik op en van deze platforms tegen te gaan?
Ik vind dat sekswerkadvertentieplatforms er alles aan moeten doen om te voorkomen dat er minderjarige sekswerkers worden geadverteerd. De platforms voeren meestal al een controle uit, maar dit gebeurt niet altijd zorgvuldig, waardoor er minderjarige personen op de platforms terecht kunnen komen. Dit vind ik onacceptabel. Ik deel de mening dat dit actie vereist. De meeste platforms voeren leeftijdscontroles uit, maar dit lijkt niet waterdicht.
Een online leeftijdsverificatie vergt een zorgvuldige afweging tussen de verwerking van persoonsgegevens, het na te streven doel en de effectiviteit van de maatregel. Een online leeftijdsverificatie kan makkelijk worden omzeild door bijvoorbeeld het gebruik van een VPN. Een dergelijke verificatie is bovendien geen garantie dat de persoon die de leeftijdscheck heeft uitgevoerd, ook daadwerkelijk de sekswerker achter de advertentie is. Bovendien zijn de gegevens van sekswerkers bijzondere persoonsgegevens. Omdat de maatregel in dit kader naar verwachting een beperkte effectiviteit heeft en leidt tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens, moet een dergelijke stap zeer goed gemotiveerd worden. Om deze reden wil ik het traject met de politie, het OM en de G4-gemeenten doorlopen en de resultaten van het hierboven genoemde WODC onderzoek afwachten. Zoals eerder genoemd zal ik aan de hand van de resultaten van de verkenning en de uitkomsten van het onderzoek een plan van aanpak delen met uw Kamer.
Wat kunt u zeggen over de resultaten van het online outreach project van Spine? Tot wanneer loopt dit project? Baren deze resultaten u zorgen? In hoeverre volgen er aanvullende maatregelen binnen het programma Samen tegen Mensenhandel in lijn met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om verder te investeren in online hulp en signalering van slachtoffers?
Het is verwerpelijk dat uitbuiting van slachtoffers plaatsvindt op de seksadvertentieplatforms. Om deze groep beter te bereiken en te begeleiden naar passende hulp financiert mijn ministerie het Online Outreach Programma van Spine. Tijdens de projectperiode is gereageerd op advertenties op seksadvertentieplatforms met een verhoogd risico op seksuele uitbuiting. Het reageren op deze advertenties wordt gedaan via het medium dat door de mogelijke slachtoffers wordt gebruikt, bijvoorbeeld WhatsApp. Door middel van speciaal ontwikkelde tooling, speciaal opgeleide forensische ICT’ers én hulpverleners wordt geprobeerd om deze mogelijke slachtoffers hulp te bieden door hen bijvoorbeeld toe te leiden naar offline hulp in de regio waar zij zich bevinden. Het project zorgt voor waardevolle inzichten in wat er zich afspeelt op deze advertentieplatforms en brengt deze slachtoffers beter in kaart. Dit project liep tot en met 31 oktober 2025. Ik verwacht op korte termijn de eindrapportage waarin de resultaten zijn opgenomen, waarover ik uw Kamer in de eerste helft van 2026 zal informeren.
Hoeveel slachtoffers mensenhandel zijn in de afgelopen jaren aangeboden op reguliere en legale seksadvertentieplatforms? In hoeveel gevallen was hier sprake van minderjarig slachtofferschap? In hoeverre wordt dit actief gemonitord en worden de platforms hierop, hetzij juridisch, hetzij anderzijds op aangesproken?
Deze cijfers zijn bij politie en OM niet bekend omdat binnen de groep slachtoffers van mensenhandel deze categorieën niet specifiek worden aangemerkt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zou de politie alle onderzoeken handmatig moeten doornemen om te bezien of er in het dossier wordt vermeld dat het desbetreffende slachtoffer op een sekswerkadvertentieplatform heeft gestaan. Dat kost erg veel capaciteit.
De politie (het landelijk coördinatiepunt online mensenhandel, LCOM) staat in contact met platforms en heeft periodiek overleg waarin zij de platforms aanspreken op misstanden.
Het bericht dat een Hamas-fan die betrokken was bij de terreuraanval van 7 oktober opduikt bij een pro-Palestijnse sit-in Amsterdam |
|
Geert Wilders (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het bericht «Hamas-fan die bij bloedbad 7 oktober was duikt op bij sit-in Amsterdam»?1
Hoe is het mogelijk dat Al-Khatib die eigenhandig het geweld tijdens de terreuraanval van 7 oktober 2023 filmde, het moorden toejuichte en die Hamas openlijk verheerlijkt Nederland fluitend is binnengelopen zonder dat iemand hem tegenhield?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een gevaarlijke Hamas-terrorist hier vrij rondloopt en mee kan doen aan antisemitische demonstraties? Zo nee, waarom niet?
Wat is de nationaliteit en verblijfsstatus van Al-Khatib? Is hij op dit moment nog in Nederland? Zo ja, waarom is deze terroristenlover niet allang aangehouden en het land uitgegooid?
Hoeveel Hamas-aanhangers en terroristen lopen er op dit moment nog meer ongehinderd rond in Nederland? Graag een exact aantal en hun status.
Deelt u de conclusie dat onze open grenzen een levensgevaarlijke uitnodiging is voor islamitisch terrorisme en dat dit beleid direct moet stoppen?
Bent u eindelijk bereid de grenzen te sluiten voor asielzoekers en immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van sport en bewegen in de aanpak preventie en weerbaarheid jongeren |
|
Michiel van Nispen |
|
Foort van Oosten (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Deelt u de analyse dat sport en bewegen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van veiligheid en leefbaarheid in wijken en bij de aanpak om te voorkomen dat jongeren in de criminaliteit belanden?
Sport past in een breder perspectief van een zinvolle dagbesteding voor jongeren wanneer het gaat om het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Zo kan met sport een positief effect worden bereikt op bijvoorbeeld antisociaal gedrag doordat jeugdigen meer pro-sociale contacten leggen, sociale vaardigheden ontwikkelen en levenservaring opdoen.
Het in 2024 verschenen Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit» (hierna: Landelijk Kwaliteitskader) stelt het volgende ten aanzien van sport en preventie jeugdcriminaliteit1: «In termen van universele preventie heeft jeugdparticipatie op het gebied van sport en cultuur een positieve werking in algemene zin waar het psychosociale problemen betreft, maar ook ten aanzien van het voorkomen van antisociaal gedrag, zoals jeugddelinquentie (Clarijs, 2014).» Met dat doel kunnen gemeenten maatregelen en interventies inzetten door gebruik te maken van sport.
Het Landelijk Kwaliteitskader stelt echter ook dat wanneer er in het leven van een jongere meerdere risicofactoren zijn en onvoldoende beschermende factoren, in die gevallen alleen deelname aan sport-gerelateerde activiteiten niet voldoende is. In zulke gevallen zijn interventies gericht op deze specifieke groep nodig, waarbij de voordelen van sport kunnen worden gebruikt om de weerbaarheid van jongeren te verhogen. Dit geldt bijvoorbeeld bij de Preventie met Gezag-gemeenten, die vooral inzetten op deze doelgroep met jongeren in een meer kwetsbare positie.
In hoeverre en op welke manier wordt de preventieve werking van sport en bewegen op dit moment benut binnen de lerende aanpak van het brede netwerk Preventie met Gezag?1
Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat sport op zichzelf geen gedragsinterventie is waarmee jeugdcriminaliteit kan worden voorkomen. Er zijn echter wel gedragsinterventies die sport inzetten als middel tot gedragsverandering, in combinatie met andere werkzame bestanddelen die in gezamenlijkheid tot gedragsverandering kunnen leiden. Een voorbeeld van een bewezen justitiële gedragsinterventie met sport als middel is «Alleen jij bepaalt wie je bent» (AJB). Deze interventie wordt inmiddels ingezet in meer dan 35 gemeenten in Nederland en in het Caribisch deel van het Koninkrijk, waarbij lokaal wordt samengewerkt met het Jeugdfonds Sport en Cultuur. Interventies waarvan de werkzame bestanddelen bewezen effectief zijn of die vanuit de kennis van het Landelijk kwaliteitskader als kansrijk kunnen worden bestempeld, worden via de lerende aanpak van Preventie met Gezag breed gedeeld. Dit gebeurt zowel met de gemeenten die aangesloten zijn op Preventie met Gezag als met gemeenten die niet aangesloten zijn op de aanpak.
Bent u bereid om expliciet te kijken naar hoe sport en bewegen als onderdeel van de sociale basis kan bijdragen aan het voorkomen van jeugdcriminaliteit, als aanvulling op de bestaande aanpak?
In eerste instantie zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor de sociale basis in de eigen gemeente, op basis van de lokale situatie. Naast de reguliere inzet van gemeenten wordt er bijvoorbeeld via het Nationaal Programma Leefbaarheid- en Veiligheid in 19 gemeenten gewerkt aan het versterken van de leefbaarheid en veiligheid in 20 kwetsbare gebieden, waarbij het sociaal domein is betrokken. Hierbij is er ook aandacht voor het vergroten van de mogelijkheden voor sportparticipatie.
Zijn het Ministerie van VWS en de bestaande sport- en beweegprogramma’s betrokken bij de aanpak van jeugdcriminaliteit en het versterken van weerbaarheid van jongeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid deze bij deze aanpak te betrekken?
Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is er goed zicht op en contact met de organisaties die betrokken zijn bij sport- en beweegprogramma’s. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is er contact met het Ministerie van VWS over de mogelijkheden voor het inzetten van deze sportprogramma’s en interventies om de weerbaarheid van jongeren te vergroten. Er zijn interventies en lokale aanpakken die werken aan weerbaarheid van jongeren, maar (nog) niet bewezen effectief zijn. Via de site van Kenniscentrum Sport en Bewegen3 kan deze informatie worden gevonden. Twee voorbeelden van dergelijke interventies zijn Yets en Futsall Chabbab. Deze goed onderbouwde interventies zijn gericht op het verhogen van de weerbaarheid, maar bieden (nog) geen bewezen effect op de aanpak van jeugdcriminaliteit.
Binnen de lerende aanpak van Preventie met Gezag wordt kennis en ervaring gedeeld over de mogelijkheden van sportprogramma’s en interventies. Op basis van deze inzichten kunnen gemeenten de eigen inzet bepalen. Vooralsnog is enkel de preventieve gedragsinterventie AJB bewezen effectief in de aanpak van jeugdcriminaliteit.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten om sport en bewegen meer te betrekken bij de preventieve aanpak van veiligheidsproblemen? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan overtuigd dat sport en bewegen, net als mentoring voor jongeren, belangrijke onderdelen zijn van een bredere aanpak ter voorkoming van veiligheidsproblemen. Om deze reden vormen deze thema’s al geruime tijd een onderdeel van de integrale aanpak van jeugdcriminaliteit. Ik zie nu dan ook geen reden om dit verder te intensiveren.
Verhuurfraude |
|
Sandra Beckerman |
|
Foort van Oosten (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Bent u bekend met het bericht dat tientallen Hagenaars slachtoffer zijn geworden van verhuurfraude, waarbij mensen een woning bezichtigen, een voorschot betalen en zelfs een huurcontract tekenen waarna blijkt dat de woning niet van de vermeende verhuurder is?1
Ja.
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid aangeven of hij van plan is deze vorm van fraude waar nu weinig zicht op is op te laten nemen in de volgende slachtofferenquête van het CBS, zoals onderzoekers van het CBS zelf voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS en het Ministerie van Justitie en Veiligheid beslissen gezamenlijk welke vragen er gesteld worden in de Veiligheidsmonitor, de slachtofferenquête waar het hier over gaat. Wij doen dit in nauwe samenwerking met partners die belang hebben bij de monitor, zoals politie en gemeenten.
Het uitgangspunt is dat de vragenlijst door de jaren heen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Anders zijn de cijfers door de jaren heen niet meer te vergelijken en verliest de monitor zijn kracht. Tegelijkertijd moet de Veiligheidsmonitor ook meegaan met de tijd. Daarom verkennen het CBS, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de partners in voorbereiding op iedere nieuwe Veiligheidsmonitor in welke mate er behoefte is aan data over eventuele aanvullende onderwerpen.
Op het moment van schrijven wordt de Veiligheidsmonitor 2025 uitgevoerd. De voorbereidingen voor de Veiligheidsmonitor 2027 worden in het najaar van 2026 opgestart. Dan zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met het CBS en de partners verkennen of het nuttig, wenselijk en haalbaar is om vragen over verhuurfraude op te nemen in de vragenlijst.
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid aangeven of hij van plan is deze vorm van fraude apart te laten registreren door bijvoorbeeld de politie? Zo nee, waarom niet?
Door middel van het toekennen van een Maatschappelijke Klasse registreert de politie meldingen in haar systemen. Dat gebeurt ook voor vastgoedfraude, maar niet specifiek voor verhuurfraude. De politie geeft desgevraagd aan dat het ook niet wenselijk is hier een aparte klasse voor te creëren, omdat er vele vormen van vastgoedfraude zijn. Dit maakt de registratie diffuus en door alle verschillende definities minder overzichtelijk. Ik vind het van belang om te benadrukken dat slachtoffers van oplichting, en dus ook van verhuurfraude, aangifte bij de politie kunnen doen.
Kan de Minister van Veiligheid en Justitie aangeven wat de Fraudehelpdesk van het ministerie nu al doet rondom deze vorm van fraude en ziet de Minister aanleiding om de Fraudehelpdesk hier extra aandacht aan te laten besteden, bijvoorbeeld via specifieke ondersteuning voor slachtoffers of het beschikbaar stellen van preventieve informatie gericht op immigranten, gezien zij een «makkelijke» doelgroep voor deze fraude zijn?
De Fraudehelpdesk geeft desgevraagd aan dat dit jaar ongeveer 300 meldingen over (pogingen tot) verhuurfraude zijn gedaan, waarbij ongeveer de helft van deze melders financieel is gedupeerd. Het gaat hierbij om slachtoffers die geld hebben betaald voor een niet-bestaande woning of voor een woning die feitelijk niet beschikbaar is voor verhuur.
De Fraudehelpdesk biedt slachtoffers ondersteuning door samen met de melder te bekijken welke stappen kunnen worden gezet, en waar nodig door te verwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast wordt via de website en sociale media actief gewaarschuwd voor deze vorm van oplichting. Zie bijvoorbeeld de campagne «Een dak boven je hoofd, of van je centen beroofd?» (https://www.fraudehelpdesk.nl/campagnes/een-dak-boven-je-hoofd-of-van-je-centen-beroofd/). De toegankelijkheid en vindbaarheid van kwetsbare groepen is voor de Fraudehelpdesk is een belangrijk aandachtspunt. De algemene folder van de Fraudehelpdesk is beschikbaar in het Nederlands, Engels, Turks en Arabisch, om ook anderstalige doelgroepen beter te bereiken.
Zien de Ministers aanleiding om extra aandacht te besteden aan het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid van verhuurfraude, aangezien de drempel voor veel mensen hoog is vanwege het feit dat ze het zichzelf verwijten? Zo nee, waarom niet?
Wij roepen burgers die slachtoffer zijn geworden van criminaliteit op om aangifte te doen bij de politie of om dit te melden bij de Fraudehelpdesk. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht heeft de Fraudehelpdesk, die ook wordt aangehaald in het interview, aandacht voor verhuurfraude en biedt hierover voorlichting en geeft informatie wat de potentiële huurder zelf kan doen om te voorkomen dat deze wordt opgelicht. Daarnaast treden gemeenten én woningbouwcorporaties op tegen illegale verhuurconstructies en frauduleuze praktijken met sociale huurwoningen.
Ziet de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ook dat de commerciële huursector een «black box» is wat fraude vergemakkelijkt en ziet de Minister reden om daar iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Het huren en verhuren van woonruimte en het aangaan van een huur-verhuurrelatie, is een privaatrechtelijke overeenkomst, die bij de overheid onbekend is. Ik onderzoek op dit moment de meerwaarde van een huurregister, dit n.a.v. van verschillende Kamermoties, waarin in een huurregister een instrument wordt gezien om particuliere verhuur in beeld te krijgen en frauduleuze verhuurpraktijken beter aan te kunnen pakken.2
Ziet de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verhuurfraude als een extra reden om een landelijk huurregister in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Een huurregister wordt op dit moment door mij nader onderzocht. Een huurregister kan uiteenlopende maatschappelijke doelen dienen. Het uit de anonimiteit halen van de huur-verhuurrelatie is er daar één van. Met een huurregister kan de huurder bijvoorbeeld nagaan of de verhurende partij bij het register bekend is. Dat zou voor situaties zoals beschreven een extra waarborg kunnen geven.
Wordt de aanwezigheid van deze vorm van verhuurfraude meegenomen in de plannen voor een landelijk huurregister? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is genoemd, wordt een huurregister op dit moment door mij nader onderzocht. Eén van de mogelijkheden van een huurregister is dat de huurder na zou kunnen gaan of de verhurende partij bij het register bekend is.
Welke scenario’s voor een huurregister worden op dit moment uitgewerkt door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik verwacht een voorstel voor het huurregister in het eerste kwartaal van 2026 in internetconsultatie te kunnen brengen. Daarmee wil ik alle relevante stakeholders uitnodigen mee te denken over de nadere inrichting van een huurregister. In het voorstel zal ik ook ingaan op onderzochte scenario’s en alternatieven.
Hoe luidt uw reactie op de artikelen «Leider sadistisch onlinenetwerk vast op verdenking van terrorisme»1 en «Sadistische online chatgroepen actief, verdachte vast op terrorisme-afdeling»?2
Ik heb met afschuw kennisgenomen van de berichtgeving. De online wereld moet een veilige omgeving zijn voor iedereen. Het is dan ook onacceptabel dat dergelijke netwerken azen op (kwetsbare) kinderen en volwassenen, waarbij platformen worden misbruikt om hun ideeën te verspreiden en hun netwerken te versterken.
Wat kunt u delen over de internationale omvang van het sadistisch onlinenetwerk «764» en daarbij de Nederlandse «tak» en vergelijkbare online chatgroepen?
In Nederland heeft de politie op dit moment zicht op meerdere betrokkenen (verdachten, deelnemers en slachtoffers). Een deel daarvan is geïdentificeerd. De aard van het fenomeen leidt ertoe dat het lastig is om uitspraken te doen over de omvang in Nederland, maar dat het fenomeen zich niet beperkt tot onze landsgrenzen, staat vast.
Ook kan ik over de internationale omvang van het netwerk helaas geen uitspraken doen. Het netwerk van 764-gerelateerde groepen wordt gezien als een onderdeel van «The Com» (The Community). Dit is een fluïde internationale online gemeenschap van op criminaliteit gerichte groepen, individuen en kanalen. Binnen bepaalde «764»-groepen is (het verheerlijken van) geweld en seksueel misbruik een doel op zich. In enkele gevallen speelt ideologie een rol bij leden van deze groepen, maar in andere gevallen lijkt dit niet of minder het geval. Daarnaast vinden de activiteiten binnen deze netwerken plaats op besloten online kanalen waarop weinig zicht is. Ook verschijnen of verdwijnen er continu nieuwe groepen. Een afbakening maken van het netwerk blijkt hierdoor ingewikkeld.
Het WODC heeft in een aantal studies aangegeven dat de omvang van dit soort verborgen fenomenen niet betrouwbaar te schatten is.3 Zo doen slachtoffers waarschijnlijk niet altijd aangifte of melding bij de politiediensten. Bovendien kan het zo zijn dat niet alle incidenten op de juiste wijze worden herkend en gerelateerd aan dit fenomeen.
Ziet u de noodzaak om de omvang van extremistische uitingen op digitale platformen systematisch in kaart te brengen, wat nu, zo constateert een recent rapport van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS), in Nederland niet gebeurt?3 Zo ja, hoe wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het systematisch in kaart brengen van de omvang van extremistische uitingen is op dit moment bijzonder ingewikkeld. Extremistische en terroristische groeperingen misbruiken online platformen, waaronder sociale media platformen, om propaganda te verspreiden en in stand te houden, nieuwe leden te rekruteren en zelfs aanslagen voor te bereiden. Hierbij wordt ook veel gebruik gemaakt van besloten chatgroepen op platformen, waarbij de detectiemogelijkheden beperkt zijn. Deze netwerken zijn verder, zoals hierboven benoemd, fluïde; dat wil zeggen dat er continu nieuwe online groepen verschijnen of verdwijnen en dat verspreiders van extremistische uitingen vaak eenvoudig nieuwe accounts kunnen aanmaken.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) werkt middels de Versterkte Aanpak Online aan een gecoördineerde aanpak van specifiek online extremisme en terrorisme. Daarin wordt intensief samengewerkt met partners binnen het veiligheidsdomein, maar ook in het jeugddomein en met de online platformen. In Nederland geeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) uitvoering aan de Verordening Terroristische Online-Inhoud (TOI-verordening) en is bevoegd om terroristische content te detecteren en deze te laten verwijderen of ontoegankelijk te laten maken. Voor het aanpakken van zeer onwenselijke, maar niet strafbare content is de overheid afhankelijk van de inzet van internetplatformen zelf. Zij dragen een verantwoordelijkheid om de online veiligheid van hun gebruikers te waarborgen. Nog voor het einde van het jaar zal ik in de voortgangsbrief Versterkte Aanpak Online nader ingaan op de verdere ontwikkelingen in de aanpak van online extremisme en terrorisme.
Hebben Openbaar Ministerie, politie en inlichtingendiensten voldoende capaciteit en mogelijkheden om inzicht te krijgen in de chatgroepen, daders op te sporen en slachtoffers te beschermen? Wat is er nodig zodat zo snel mogelijk meer daders worden opgespoord en slachtoffers de hulp krijgen die ze nodig hebben? Welke stappen bent u van plan hierin te zetten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er voldoende capaciteit is om digitale misdrijven, waaronder strafbare vormen van extremisme, te bestrijden. De bestrijding van deze misdrijven is complex en vereist zowel technologische expertise als samenwerking op nationaal en internationaal niveau.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) onderzoek naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Het is daarbij belangrijk dat de AIVD meegroeit met het steeds diverse wordende dreigingslandschap. Het kabinet heeft aangekondigd dat de Wiv 2017 moet worden herzien. Dat is nodig om beter aan te sluiten bij de benodigde versterking van slagkracht en wendbaarheid van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). In de wetsherziening zal ook uitdrukkelijk aandacht worden besteed aan het actualiseren van benodigde grondslagen voor samenwerking met partners, medeoverheden, kennisinstellingen en bedrijven. Over de voorgenomen wijzigingen van dat wetsvoorstel bent u geïnformeerd via de hoofdlijnennotitie over de herziening van de Wiv.5
Binnen de politie wordt samengewerkt tussen teams op het gebied van contra-terrorisme, online seksueel kindermisbruik en hightech crime. De politie ontplooit daarnaast, waar mogelijk samen met ketenpartners, diverse activiteiten om het fenomeen breder onder de aandacht te brengen en zo bij te dragen aan betere herkenning en registratie. Daarnaast wordt geïnvesteerd in kennis en vaardigheden bij politie op het gebied van digitale opsporing.
Om overheidsprofessionals te ondersteunen bij het signaleren van dit fenomeen heeft het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) een specifieke training ontwikkeld.
Is de huidige wet- en regelgeving effectief in het inzicht krijgen in de online extremistische kanalen, het tegengaan en verwijderen van de gruwelijke en extreme berichten, het opsporen van daders en voorkomen van en bescherming bieden aan potentiële slachtoffers? Kunt u in het kader hiervan ook reflecteren op de conclusies hierover in het rapport van HCSS?
Bij de bestrijding van illegale content ligt de nadruk in de huidige wet- en regelgeving vooral op het verwijderen of tegengaan van de content zelf. Zo bevat het huidige wettelijke instrumentarium, zoals de TOI-verordening en de Digital Services Act (DSA), duidelijke verplichtingen voor de bestrijding van terroristische en andere illegale content op online platformen. Deze instrumenten vormen een belangrijke basis voor het tegengaan van dergelijke content. Daarnaast wordt continu bezien of de huidige wet- en regelgeving aanpassing en aanscherping behoeft. Online platforms zijn zelf verantwoordelijk voor hun moderatiebeleid. Zodra zij – via eigen onderzoek of na een melding – op de hoogte raken van strafbare content, moeten zij deze prompt verwijderen. In Nederland speelt de ATKM hierbij een belangrijke rol. Wanneer de ATKM online materiaal aantreft dat zij op grond van de TOI-verordening als terroristisch beoordeelt, stuurt zij hier een verwijderingsbevel op uit. Hostingdiensten die dergelijk materiaal aanbieden en een verwijderingsbevel ontvangen, moeten dit binnen één uur verwijderen of ontoegankelijk maken. De ATKM beschikt sinds eind oktober jl. over een online meldpunt waar internetgebruikers terroristische inhoud op het internet kunnen melden.
Daarnaast houdt in Nederland de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op de naleving van de DSA door hier gevestigde tussenhandeldiensten, waaronder online platforms. Voor de zogenoemde zeer grote onlineplatforms (VLOPs), zoals Meta en TikTok, ligt het toezicht bij de Europese Commissie.
Het effectief aanpakken van de verspreiders (en mogelijke daders) van deze content is een flinke uitdaging. Zoals eerder benoemd, kunnen verspreiders vaak eenvoudig nieuwe accounts aanmaken, waardoor detectiemogelijkheden beperkt zijn. Hier ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de online platformen zelf: zij kunnen middels onderlinge informatie-uitwisseling voorkomen dat veelplegers simpelweg van platform wisselen. In mijn structurele dialoog met de platformen benadruk ik deze verantwoordelijkheid voortdurend. Wat betreft de bescherming van (potentiële) slachtoffers, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om hostingbedrijven verantwoordelijk te stellen als er illegale, extremistische en/of gewelddadige content of wordt verspreid via sites die door hen worden gehost? Bent u bereid om in Europees verband bijvoorbeeld te pleiten voor een stevige zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van online radicalisering is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In Nederland zijn hostingbedrijven en online platforms op basis van de DSA en de TOI-verordening eraan gehouden om illegale content aan te pakken zodra zij hiervan op de hoogte raken. De DSA legt hen verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen op met betrekking tot de inrichting van hun platform en de content die ermee wordt gehost en/of verspreid. Het kabinet biedt, samen met andere EU-lidstaten, continu input voor verdere verfijning van genoemde wetgeving en verdere versterking van regelgeving waar noodzakelijk. In dit licht ben ik bereid te kijken naar de wenselijkheid en de haalbaarheid van een aanvullende zorgplicht voor online platformen in Europees verband.
Aanvullend hierop zet Nederland zich in voor een versterking van het beleid ten aanzien van online radicalisering, gewelddadig extremisme en terrorisme. Nederland neemt daarbij een actieve rol binnen de Europese Unie en zal op korte termijn, samen met gelijkgezinde lidstaten, de Europese Commissie oproepen om onder meer samen met online platforms een vrijwillige gedragscode op te stellen om hen beter in staat te stellen om verspreiding van illegale content tegen te gaan.
Meent u dat online platforms voldoende doen om het ronselen van slachtoffers tegen te gaan? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, wat doet u om de bescherming van kinderen en jongeren op de platforms te vergroten?
Ik constateer dat kwaadwillenden nog steeds in staat zijn om contentmoderatie te omzeilen en extremistische of terroristische content te verspreiden en hun netwerken te onderhouden, ook op grote online platformen. Dit draagt bij aan de snelle online radicalisering en mogelijke geweldsdreiging van met name jongeren in onder andere het rechts-terroristische en jihadistische online milieu.6 Deze ontwikkelingen vind ik zeer zorgelijk en daarom blijf ik online platformen aanspreken op hun verantwoordelijkheid hierin.
De online platforms zijn zelf aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn, conform de (zorgvuldigheids-)verplichtingen uit de TOI-verordening en de DSA. De ATKM kan bedrijven verplichten online terroristisch (maar ook kinderpornografisch) materiaal te verwijderen wanneer zij dit op hun platformen aantreft. In het bijzonder verplicht de DSA online platformen ook tot het nemen van maatregelen om minderjarigen te beschermen. In dat kader heeft de Europese Commissie op 14 juli jl. richtsnoeren gepubliceerd over de bescherming van minderjarigen online, waarin wordt geadviseerd hoe online platformen een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen kunnen waarborgen.7
Om kinderen beter te beschermen in de digitale wereld, is recent de «Strategie Kinderrechten Online» tot stand gekomen en met uw Kamer gedeeld.8 Hierin zet de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uiteen hoe we kinderrechten beschermen in een digitale wereld. De aanpak richt zich onder meer op sterkere Europese regels en handhaving, betere ondersteuning voor ouders en het vergroten van de digitale weerbaarheid van kinderen.
Is er voldoende hulp en ondersteuning beschikbaar voor de slachtoffers? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat de slachtoffers alle hulp ontvangen die ze nodig hebben?
Ja, er is voldoende hulp en ondersteuning beschikbaar voor slachtoffers die hier een beroep op (willen) doen. Zo kunnen slachtoffers, indien zij dit wensen, gebruik maken van gratis hulp en ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland (SHN). Dat kan op zowel praktisch als emotioneel gebied en er kan, in geval van een strafzaak, juridische ondersteuning worden geboden. Indien meer gespecialiseerde hulp nodig is, wordt een slachtoffer door SHN doorverwezen naar gespecialiseerde instanties. Ook kunnen slachtoffers zich wenden tot de anonieme hulplijn Helpwanted van Offlimits. Helpwanted is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted een melding maken bij online dienstverleners, zoals platforms, met wie zij goede contacten onderhouden.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording bij ouders te verhogen om alert te zijn en het gesprek aan te gaan met hun kinderen over het onderwerp? Hoe wordt aan ouders ondersteuning geboden?
De zeer schadelijke online netwerken manifesteren zich op veel plekken op het internet, en de activiteiten die er uit voort kunnen komen variëren van doxing, hacken en simkaart-fraude tot aanzetten tot automutilatie of (extremistisch) geweld. Vanuit politie, psychiatrie, onderwijs, jeugdzorg en andere instanties wordt een urgente noodzaak gevoeld meer zicht te krijgen op alle aspecten van de COM-netwerken en de verschillende disciplines samen te brengen.
Waar het gaat om radicalisering richting extremistisch of terroristisch geweld, vormt de lokale aanpak een essentieel onderdeel van de kabinetsinzet. Hierbij is altijd sprake van maatwerk.
Het versterken van digitale weerbaarheid is een belangrijke pijler binnen de preventieve aanpak van online radicalisering, waarbij passende en effectieve interventies op lokaal niveau van groot belang zijn. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zet binnen de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving sterk in op de preventie van (online) radicalisering en het vergroten van digitale weerbaarheid. Een onderdeel hiervan is het faciliteren en ontwikkelen van bewustwordingscampagnes. SZW heeft vanuit de Actieagenda ook aandacht voor jongerenwerkers, zodat zij (online) radicalisering kunnen herkennen en voorkomen. Hierbij zet SZW in op het vergroten van bewustwording, kennis en handelingsperspectief, rekening houdend met nieuwe online fenomenen en ontwikkelingen. Zo organiseerde de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS), onderdeel van SZW, in samenwerking met het Nationale Jeugdinstituut (NJi) een webinar voor onderwijs- en jeugdprofessionals.
Ook wordt vanuit het Ministerie van BZK ingezet op het ondersteunen van ouders in de digitale opvoeding. Onlangs startte de meerjarige publiekscampagne Blijf in Beeld. Via jouwkindonline.nl wordt informatie over mediaopvoeding en praktische handvatten voor ouders geboden, waaronder de richtlijn voor gezond schermgebruik.
Scholen spelen eveneens een belangrijke rol in het signaleren van problemen die samenhangen met de online leefwereld van leerlingen. Zij kunnen ondersteuning inschakelen wanneer zij merken dat er iets speelt. Het «niet-pluisinstrument» van Stichting School en Veiligheid helpt onderwijspersoneel om de juiste stappen te zetten als ze denken dat er iets aan de hand is. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs, dat bij uw Kamer is ingediend, een vertrouwenspersoon verplicht voor elke school, zodat leerlingen laagdrempelige hulp ter beschikking hebben. In het bredere kader van kindermishandeling en huiselijk geweld investeert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook in scholing voor samenwerkingsverbanden, specifiek gericht op de rol van Veilig Thuis en de meldcode en werkt aan het structureel onder de aandacht brengen op scholen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.9
Meent u dat er voldoende bewustwording en alertheid is bij instanties zoals scholen, jeugdzorg en jongerenwerkers? Zo nee, hoe werkt u aan het verhogen van die bewustwording en alertheid?
Zie antwoord vraag 9.
De publicatie 'Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities' |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op de publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities» van het OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR)?1
Het kabinet verwelkomt de ODIHR-publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities». De publicatie laat duidelijk zien dat anti-christelijke incidenten – variërend van vernieling tot bedreiging en geweld – ernstige gevolgen hebben voor de veiligheid en vrijheidsbeleving van christelijke gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft het belang dat wordt gehecht aan tijdige signalering, goede registratie, effectieve bescherming, interreligieuze dialoog en slachtoffergerichte ondersteuning. Dit sluit aan bij de Nederlandse mensenrechtenprioriteit gericht op het beschermen en bevorderen van vrijheid van religie en levensovertuiging, waarbij bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare religieuze minderheden, onder wie christenen.
Hoe beoordeelt u het feit dat, sinds het ODIHR begon met rapporteren over anti-christelijke haatmisdrijven, incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen zijn gerapporteerd? Meent u dat er voldoende aandacht is voor het aanpakken van anti-christelijke haatmisdrijven, zowel op nationaal als internationaal niveau?
Het feit dat ODIHR meldingen van anti-christelijke incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen registreert, laat zien dat deze problematiek in verschillende landen speelt en internationale aandacht vereist. Vrijheid van religie en levensovertuiging blijft een kernprioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, met aandacht voor kwetsbare religieuze minderheden, onder wie christenen.
Nederland zet zich daarnaast internationaal actief in om naleving van vrijheid van religie en levensovertuiging te bevorderen en samenwerking met gelijkgezinde landen te versterken. Daarbij ondersteunt Nederland religieuze gemeenschappen via diplomatie, multilaterale fora en gerichte programma’s. Ook brengt Nederland het thema consequent onder de aandacht binnen de VN-Mensenrechtenraad en de EU. Waar nodig worden zorgen rechtstreeks besproken met partnerlanden en in andere internationale gremia, mede ondersteund door de inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging en de mensenrechtenambassadeur.
Welke lessen trekt u in het bijzonder uit deze publicatie voor de nationale situatie? Kunt u concreet aangeven welke opvolging u aan aanbevelingen uit de publicatie geeft?
Iedereen die zich in Nederland bevindt kan met ervaringen en klachten over discriminatie op grond van religie terecht bij lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), de politie of bij het College voor de Rechten van de Mens. Het aantal meldingen over discriminatie op grond van religie is bij deze instanties laag. Gelet op het geringe aantal meldingen geven deze instanties geen aparte cijfers over discriminatie van bijvoorbeeld christenen. Dit gebeurt wel bij de cijfers van het Meldpunt Online Discriminatie. Daaruit blijkt dat in 2024 discriminatie van christenen 3% van het aantal meldingen betrof van discriminatie op grond van geloof.2 Vanwege het geringe aantal meldingen is er op dit moment geen specifiek beleid om discriminatie van christenen tegen te gaan. Indien blijkt dat het aantal meldingen van discriminatie van christenen in de komende jaren stijgt, dan kan daarop passende actie volgen.
In het kader van de stelselherziening van de ADV’s werkt de Minister van BZK aan brede publiekscommunicatie ter verhoging van de meldingstoegankelijkheid van iedere vorm van discriminatie. Die communicatie heeft tot doel om burgers gemakkelijker hun weg te laten vinden naar een ADV, waar ze melding kunnen maken van discriminatie en terecht kunnen voor advies en bijstand. Bij het voorbereiden van die campagne werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met uiteenlopende stakeholders uit het maatschappelijk middenveld. Daarvoor liet hij een vooronderzoek doen: Van ervaren tot melden: motivaties en barrières bij discriminatie melden | Rapport | Rijksoverheid.nl. Dit onderzoek biedt de uitgangspunten voor de strategie van de publiekscommunicatie. De ontwikkeling van de communicatie is beoogd voor het eerste kwartaal van 2026.
Ziet u ook in Nederland intolerantie jegens christenen? Op welke manier geeft u opvolging aan de aanbeveling om bewustwordingscampagnes en activiteiten te ontwikkelen en te implementeren om bewustwording en begrip van de intolerantie jegens christenen te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier draagt u bij aan het opbouwen van vertrouwen tussen christelijke gemeenschappen en overheden? Ziet u dat dat vertrouwen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daarvan de oorzaak en welke concrete stappen zet u om het vertrouwen te vergroten?
Door haatmisdrijven goed te monitoren, prioriteit te geven aan de vervolging ervan en daders harder te straffen, streeft het kabinet naar een samenleving waar eenieder, ook christenen, vrijelijk hun religie en identiteit kunnen belijden en uiten.
De Minister van Justitie en Veiligheid is tevens Minister van Eredienst. In die hoedanigheid onderhoudt hij periodiek contact met religieuze (koepel)organisaties, waaronder het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, met als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk en deze organisaties. Hier kunnen onder meer zorgen ten aanzien van intolerantie tegen christenen ter sprake komen. Op deze manier wordt aan vertrouwen gebouwd.
Deelt u de constatering dat er onderraportage en onderregistratie plaatsvindt van (anti-christelijke) haatmisdrijven? Geldt dat ook voor Nederland? Welke concrete stappen zet u, in lijn met de aanbevelingen, om het aantal haatmisdrijven beter in beeld te krijgen?
Het is bekend dat niet alle mensen die discriminatie ervaren dit ook melden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de Veiligheidsmonitor 2023 van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het is gewenst dat meer mensen hun discriminatie ervaringen melden en zo nodig aangifte doen. Hierdoor kunnen individuen die discriminatie ervaren tijdig adequate ondersteuning krijgen en kunnen gemeenten en het Rijk hun beleid daarop afstemmen. Het kabinet zet zich op meerdere vlakken in om onderrapportage en onder registratie te verbeteren. Zo hebben aangiftes van discriminatie prioriteit bij politie en het Openbaar Ministerie en wordt het stelsel van gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen herzien, zodat burgers die discriminatie ervaren dit eenvoudig kunnen melden.
Op welke manier vraagt u op internationaal niveau aandacht voor anti-christelijke haatmisdrijven, ook in landen waar christenvervolging niet of minder aanwezig lijkt te zijn? Is dit regelmatig onderdeel van gesprek? Zo nee, bent u bereid om hier meer aandacht aan te geven in uw bilaterale contacten?
Het kabinet vraagt structureel aandacht voor religieus gemotiveerde haatmisdrijven, ook waar christelijke personen of gemeenschappen worden geraakt. Dit gebeurt onder meer binnen de VN-Mensenrechtenraad en de EU, alsmede via internationale samenwerkingsverbanden zoals de International Religious Freedom and Belief Alliance. In dat kader brengt Nederland ook concrete situaties onder de aandacht, bijvoorbeeld in landen waar christelijke gemeenschappen onder druk staan, zoals Nigeria, Pakistan en Syrië. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging onderhoudt daarnaast nauw contact met relevante maatschappelijke organisaties en spreekt partnerlanden waar nodig aan op incidenten en zorgelijke ontwikkelingen.
Ook in landen waar het risico minder zichtbaar lijkt, blijft Nederland alert op signalen van discriminatie en geweld. Diplomatieke posten volgen ontwikkelingen nauwgezet en kaarten deze waar nodig bilateraal aan. Aandacht voor de positie van christelijke gemeenschappen maakt deel uit van de bredere inzet op vrijheid van religie en levensovertuiging voor iedereen. Waar passend wordt dit onderwerp ook in bilaterale contacten verder geagendeerd.
De structurele overlast van groepen jongeren in Heemskerk en Beverwijk |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Groepen jongeren veroorzaken al jaren overlast in Heemskerk en Beverwijk, dit is wat er speelt»?1
Ja.
Is het waar dat Beverwijk en Heemskerk al jaren te maken hebben met ernstige jeugdoverlast? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is van een structureel probleem en niet van een aantal losstaande incidenten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De geregistreerde meldingen «overlast door jeugd» door de politie laten voor Beverwijk over een periode van vijf jaren een significante daling zien.2 Van 434 meldingen in 2020, naar 445 meldingen in 2021, naar 340 meldingen in 2022, naar 283 meldingen in 2023 en 341 meldingen in 2024. In de gemeente Heemskerk is eveneens een significante daling te zien over een periode van vijf jaren van de geregistreerde meldingen. Van 468 meldingen in 2020, naar 513 meldingen in 2021, naar 375 meldingen in 2022, naar 285 meldingen in 2023 en 192 meldingen in 2024. Dit laat onverlet dat (een deel van) deze meldingen ernstig kan zijn.
Beschikt u over gegevens of andere aanwijzingen dat gemeenten zoals Beverwijk en Heemskerk te maken met hebben met bovengemiddeld veel sociaaleconomische problemen waaronder, naast meer jeugdoverlast, tevens een krappere woningmarkt, verhoudingsgewijs lage inkomens of hogere werkloosheid?
Het landelijke en openbare dashboard «Zicht op wijken» laat zien dat de gemeenten Beverwijk en Heemskerk in vergelijking met andere gemeenten geen bovengemiddelde problematiek kennen op het gebied van sociale- en veiligheidsproblematiek zoals jeugdoverlast, lage inkomens of hogere werkloosheid dan wel krapte op de woningmarkt.3
De CBS SES-WOA score is een indicator voor de sociaaleconomische status op basis van welvaart, opleidingsniveau en recent arbeidsverleden. De score is zo opgebouwd dat het landelijke gemiddelde op 0 staat. De CBS SES-WOA van Beverwijk (0.03) ligt lager dan die van Heemstede (0.32). Daarmee liggen beide plaatsen boven het landelijke gemiddelde.4
Wat is de score voor de sociaaleconomische status van gemeenten, wijken en buurten (CBS SES-WOA) voor gemeenten, wijken en buurten in de IJmond?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er naast noodmaatregelen om de acute onrust te bestrijden en de daders aan te pakken er ook een bredere samenhangende aanpak nodig is om sociaaleconomische uitdagingen in de IJmondgemeenten het hoofd te bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Jeugdoverlast kan een grote invloed hebben op de ervaren veiligheid in de buurt en op school. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van overlast ligt bij de lokale driehoek. De burgemeester is het bevoegd gezag als het gaat om openbare orde en veiligheid. De afweging voor het stellen van prioriteiten op basis van de plaatselijke problematiek en incidenten wordt gemaakt binnen deze lokale driehoek. Voor een effectief lokaal antwoord op jeugdoverlast is het belangrijk om een samenhangende aanpak te hebben waarbij wordt samengewerkt met organisaties uit het zorg- en sociaal domein. Zo worden preventieve en repressieve maatregelen op elkaar afgestemd en wordt er gericht geïntervenieerd.
Deelt u de mening dat er behalve voor de grotere steden ook voor kleinere gemeenten in een regio zoals de IJmondgemeenten waar sprake is van een structureel slechte sociaaleconomische situatie ondersteuning vanuit het Rijk mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk heeft verschillende programma’s die zich (ook) inzetten voor kleinere gemeenten waar problematiek is ten aanzien van de leefbaarheid, bestaanszekerheid en veiligheid. Voorbeelden hiervan zijn de Regio Deals en het Nationaal Programma Vitale Regio’s. In de Regio Deals staat het verbeteren van het leven, wonen en werken van inwoners en ondernemers centraal. Dit gebeurt vanuit een brede integrale blik. Naast het versterken van de economie gaat het ook om het verbeteren van het welzijn van mensen en de leefbaarheid binnen een regio. De zesde en laatste tranche is dit jaar verdeeld.5
Het Nationaal Programma Vitale Regio’s zet zich in om onwenselijke achterstanden die inwoners in bepaalde regio’s ervaren op onder andere het gebied van wonen, zorg, onderwijs en inkomen te verkleinen. Hier ziet het kabinet dat meerjarige inzet nodig is. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de interbestuurlijke plannen met 11 regio’s.6
Naast de gemeenten met een stedelijk focusgebied wordt op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten bij het bevorderen van kansengelijkheid, leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken en gebieden. Iedere gemeente in Nederland die een integrale aanpak wil inzetten op een concentratie van maatschappelijke problemen binnen een specifiek gebied, kan gebruik maken van de producten en diensten die vanuit het programma worden ontwikkeld en via het kennis- en leernetwerk van WijkWijzer beschikbaar komen. In samenspraak tussen adviseurs van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de gemeente wordt (zoveel mogelijk samen met andere relevante lokale partijen) een passend arrangement georganiseerd, waarbij de vraag vanuit de gemeente centraal staat. De basis van waaruit activiteiten plaatsvinden is WijkWijzer, het platform voor kennisuitwisseling tussen beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners.7
Ik begrijp dat betrokken gemeenten de ambitie hebben om hun weerbaarheid te verhogen en juich dat ook toe. Het is de realiteit dat niet alle gemeenten in Nederland aanvullend financieel kunnen worden ondersteund. Des te belangrijker is het bouwen van een netwerk en het verspreiden van kennis en ervaringen voor het structureel aanpakken van de sociaal en economische situatie.
Deelt u de mening dat een dergelijke regio ook als een kwetsbaar gebied in het kader van Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) aangewezen zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het programma Preventie met Gezag ook ter beschikking zou moeten komen aan gemeenten die in een regio gezamenlijk beleid te voeren op jeugdoverlast, veiligheid en preventie? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik juich het toe dat gemeenten regionaal met elkaar werken aan veiligheid, preventie en het tegengaan van jeugdoverlast. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de geleerde lessen binnen Preventie met Gezag. Vanuit Preventie met Gezag worden immers geleerde lessen actief gedeeld met alle gemeenten. Dit wordt gedaan via de digitale vindplaats, maar ook met lerende netwerken. Hier worden onder andere ervaringen uitgewisseld over de aanpak van jeugdcriminaliteit, het voorkomen van escalatie en het bieden van perspectief aan jongeren.
Het bericht 'Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans' |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat een speler en zijn familie op en rond een sportterrein zijn geconfronteerd met racistische beledigingen en fysiek geweld?
Het is volstrekt onacceptabel dat een speler en zijn familie op en rond een sportterrein worden geconfronteerd met racistische beledigingen en fysiek geweld.
Acht u dit een incident of een symptoom van een breder probleem van racisme in het amateurvoetbal?
Hoewel ieder incident op zichzelf staat, moet worden vastgesteld dat meldingen van racisme en discriminatie in het amateurvoetbal helaas geen op zichzelf staand fenomeen zijn. Uit rapportages van de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), de politie, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Mulier Instituut en de KNVB blijkt dat discriminatie ook binnen de sport voorkomt. Dit vraagt om blijvende waakzaamheid, gerichte preventie en consequente handhaving.
Heeft de politie opgetreden na de belaging van de familie El Azzouti? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek?
Zoals gebruikelijk doe ik geen uitspraken over de inhoud of voortgang van individuele opsporingsonderzoeken.
Hoeveel meldingen van racisme of discriminatie in de sport (voetbal) zijn er de afgelopen drie jaar geregistreerd, en wat is ermee gebeurd?
Meldingen van racisme in de sport worden geregistreerd door verschillende instanties, waaronder de politie, de lokale ADV’s en de KNVB. Deze registratiesystemen verschillen in doel en methodiek. Uit de jaarlijkse rapportages van ADV Nederland blijkt dat sport jaarlijks structureel voorkomt als meldcategorie binnen discriminatiemeldingen.2 Een deel van deze meldingen leidt tot bemiddeling, doorverwijzing, bestuursrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke vervolging. Exacte landelijke totalen per jaar zijn niet één-op-één te herleiden uit één centraal systeem.
Deelt u de mening dat racistische daders in het amateurvoetbal veel te vaak wegkomen met waarschuwingen of milde straffen? Bent u bereid om, in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), een richtlijn op te stellen voor minimumsancties bij racistische uitingen binnen bijvoorbeeld het amateurvoetbal?
Vanuit de Rijksoverheid hebben wij goede en structurele contacten met de KNVB. Het plan «Ons Voetbal Is Van Iedereen» is in samenwerking met de KNVB en de Ministeries van VWS, JenV, SZW en OCW opgesteld. Binnen dit kader blijven wij voortdurend met elkaar in gesprek over de effectiviteit van de maatregelen binnen alle lijnen van OVIVI.
Slachtoffers en getuigen kunnen met een melding terecht bij de lokale ADV’s, verenigd in Discriminatie.nl en via de DiscriminatieMelder app met daarin een apart menu voor incidenten in het voetbal. Meldingen in het amateurvoetbal worden met instemming van de melder, doorgeleid naar de KNVB. Hiermee is reeds voorzien in een laagdrempelige en onafhankelijke meldstructuur. Wij blijven binnen de bestaande overlegstructuren met de KNVB aandacht houden voor de toegankelijkheid en effectiviteit van deze meldvoorzieningen en de daaropvolgende handhaving.
Naast de hierboven genoemde mogelijkheden om te melden, wordt gewerkt aan het oprichten van een onafhankelijk integriteitscentrum, Integere Sport Nederland (ISN). ISN zal meldingen over onder meer grensoverschrijdend gedrag kunnen onderzoeken en hierover adviseren. Dit kunnen ook meldingen over racisme of discriminatie zijn.
Hoe wordt er binnen het nationaal actieplan tegen racisme en discriminatie aandacht besteed aan racisme in de sport, en acht u dat voldoende?
Een brede aanpak is noodzakelijk vanwege de hardnekkigheid van het probleem.
Binnen het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme van de NCDR is sport aangemerkt als belangrijke context voor preventie en normstelling. Meer specifiek zet het programma's «Ons Voetbal is Van Iedereen» (OVIVI) zich in tegen racisme binnen het amateur- en betaald voetbal. In 2020 is het programma gestart. In 2023 is dit opgevolgd door OVIVI 2, dat bestaat uit 22 maatregelen verdeeld over vier actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samen aan de slag. Met het programma «Onze Club is van Iedereen» (OCIVI) zet NOC*NSF zich voor hetzelfde doel in en wordt een positieve sportcultuur gestimuleerd over de voile breedte van de sport.
Wat doet u eraan om jonge sporters met een migratieachtergrond te beschermen tegen racistische bejegening?
Het kabinet deelt de zorg over racisme en discriminatie jegens minderheidsgroepen, waaronder mensen met een migratieachtergrond. Ook jonge sporters moeten zich veilig kunnen voelen en beschermd worden tegen racistische bejegening. Discriminatie is onacceptabel, waar dan ook, dus ook op sportvelden.
Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, wordt in de rapporten van de lokale ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie bevestigd dat de meeste meldingen van discriminatie betrekking heeft op de herkomst van mensen.3 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet negeren.
Er zijn verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar herkomst, godsdienst, geslacht, seksuele gerichtheid of andere kenmerken.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit incident, met de KNVB te spreken over extra maatregelen zoals cameratoezicht, stadionverboden of educatieve trajecten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt dit incident volgens u over het maatschappelijk klimaat in Nederland, waarin mensen met een migratieachtergrond zelfs op sportvelden doelwit worden van racisme?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om publiekelijk uit te spreken dat racisme in welke vorm dan ook onacceptabel is, ook op de amateurvelden?
Ik spreek mij publiekelijk zonder voorbehoud uit tegen elke vorm van discriminatie en racisme. Discriminatie en racisme hebben geen plaats in onze samenleving en ook niet op de amateurvelden. Het is in welke vorm dan ook onacceptabel.
Erkent u dat het gebrek aan harde maatregelen tegen racisme in de sport bijdraagt aan een klimaat waarin daders van dergelijke racistische uitingen zich onaantastbaar wanen en slachtoffers zich in de steek gelaten voelen?
Ik begrijp dat het voor slachtoffers zo kan voelen wanneer daders niet zichtbaar of naar hun gevoel niet snel genoeg worden aangepakt. Dat onderstreept het belang van consequente opvolging van meldingen, heldere sancties en voldoende ondersteuning van slachtoffers. Tegelijkertijd wordt er binnen het bestaande beleid voortdurend gewerkt aan versterking van sanctionering, meldstructuren en handhaving. Normstelling alleen is niet voldoende; handhaving moet daar zichtbaar op volgen. Een goed voorbeeld van zichtbare opvolging is dat NAC Breda recent publiekelijk heeft aangegeven aangifte te doen tegen onder andere zijn eigen fans voor racisme en online haat.
Bent u bereid om vanuit het kabinet structureel geld vrij te maken voor racisme-bestrijding binnen sportclubs en dit niet langer afhankelijk te laten zijn van incidentele subsidies?
Het kabinet investeert reeds in de aanpak van discriminatie en racisme, onder meer via het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme en het OVIVI-programma.
Bent u bereid met de KNVB te overleggen over een meldpunt dat onafhankelijk functioneert, zodat slachtoffers van racisme niet afhankelijk zijn van de bereidheid van een clubbestuur om actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Huisverboden voor plegers van huiselijk geweld |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Burgemeesters willen huisverbod makkelijker én langer kunnen opleggen bij huiselijk geweld: «Want niet in 28 dagen opgelost»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval van huiselijk geweld de regel zou moeten zijn dat niet het slachtoffer maar de pleger het huis zou moeten verlaten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat de pleger en niet het slachtoffer het huis zou moeten verlaten nadat huiselijk geweld of kindermishandeling heeft plaatsgevonden. Het belangrijkste is dat slachtoffers van huiselijk geweld én kindermishandeling zo snel mogelijk veilig zijn. Dat biedt dan ook de rust om hulpverlening zinvol te kunnen inzetten voor het benodigde herstel. Het instellen van een generieke regel dat niet het slachtoffer maar de pleger het huis moet verlaten zou echter onverstandig zijn: dit moet per geval worden afgewogen op basis van een goede veiligheids- en risicobeoordeling. Afhankelijk van de kenmerken van de geweldsdynamiek en het risico op herhaling van geweld kan het nodig zijn dat de slachtoffers (de (ex-)partner en eventuele kinderen) het huis verlaten en op een veilige plek worden ondergebracht. En ook als een van de (ex-)partners thuisblijft en de ander tijdelijk uithuisgeplaatst wordt, kan het voor kinderen soms nodig zijn om een periode elders te verblijven om tot rust te komen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op een soortgelijke vraag van het lid Mutluer in haar Kamervragen over de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en stalking d.d. 20 augustus 2025.2
Hoe verhoudt het aantal slachtoffers dat vanwege huiselijk geweld elders opgevangen moet worden zich tot het aantal plegers dat een tijdelijk huisverbod krijgt?
Ik verwijs u naar het antwoord op de nagenoeg identieke vraag 12 van het lid Mutluer in haar Kamervragen over de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en stalking d.d. 20 augustus 2025.3
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde gemeenten dat een langere afkoelperiode dan 28 dagen kan bijdragen aan het verder voorkomen van huiselijk geweld en het doorbreken van een patroon van geweld? Zo ja, waarom en welke conclusie verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Het doorbreken van een patroon van geweld vraagt om een lange adem. Langdurige inzet van hulp in combinatie met een veiligheidsplan is nodig om de verschillende factoren, die bijdragen aan een onveilige situatie, goed aan te kunnen pakken, met name als het gaat om complexe problematiek (langdurig structureel geweld in combinatie met verslaving, psychiatrie, schulden, etc.). Het tijdelijk huisverbod is een bestuursrechtelijk instrument dat kan worden ingezet om hierin de eerste stappen te zetten (afkoelingsperiode, beschermen en starten van hulp). Vervolgens is het van belang dat de inzet van hulp aan alle betrokkenen (slachtoffer, pleger, kinderen) langdurig wordt voortgezet, met goede procesregie, zodat ook duurzame veiligheid kan worden gerealiseerd. Dit kan (na afloop van een huisverbod) binnen het vrijwillig kader, als alle betrokkenen hieraan mee werken en zich houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Maar het kan ook zijn dat er meer nodig is, omdat er nog steeds sprake is van onmiddellijk en dreigend gevaar (bijvoorbeeld als pleger en/of slachtoffer zich niet houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken). In die gevallen kunnen beschermingsmaatregelen over een langere periode nodig zijn. Daarbij is het van belang om te kijken op welke wijze bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en/of strafrechtelijke beschermingsmaatregelen aansluitend kunnen worden ingezet. Momenteel onderzoek ik samen met gemeenten (burgemeesters en wethouders, o.a. van de G4) en betrokken uitvoeringsorganisaties hoe de inzet van het tijdelijk huisverbod beter kan, als onderdeel van de integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.4 Ook verken ik of en zo ja welke aanvullende beschermingsmaatregelen in bestuursrechtelijk kader nodig zijn ter bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoe denkt u over een verplichting voor degene die een huisverbod opgelegd heeft gekregen om mee te werken aan hulpverlening?
Het tijdelijk huisverbod is pas zinvol als daar hulpverlening aan verbonden is, voor zowel plegers als slachtoffers. In het eerdergenoemde traject ter verbetering van de inzet van het tijdelijk huisverbod is deze hulpverlening dan ook een belangrijk aandachtspunt. Het helpt als mensen zelf de bereidheid en motivatie hebben voor het krijgen van zorg of hulp. Maar soms vormt een gedwongen maatregel ook een goede stok achter de deur om tot gedragsverandering te komen. Over de inzet van verplichte hulpverlening voor de uithuisgeplaatste wordt in dit kader dan ook nagedacht.
Deelt u de mening dat er na een huisverbod ook de mogelijkheid voor langdurige opvolging en structurele ondersteuning van gezinnen nodig is? Zo ja, welke mogelijkheden bestaan daartoe en zijn die afdoende? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Helaas zijn huiselijk geweld en kindermishandeling complexe problemen. Vaak zijn langdurige ondersteuning, hulpverlening en/of zorg nodig om tot een duurzaam veilige thuissituatie te kunnen komen. Dit lukt niet altijd afdoende, zo blijkt onder meer uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.5 Diverse soorten zorg en hulpverlening kunnen worden ingezet, zoals maatschappelijke ondersteuning, geestelijke gezondheidszorg, jeugdhulp, ambulante forensische zorg, medische zorg, verslavingszorg of schuldhulpverlening. Per geval moet op basis van goede veiligheids- en risicobeoordeling bekeken worden wat nodig is, en per geval moet op basis van monitoring van de situatie bekeken worden of de ingezette hulpverlening daadwerkelijk helpt. Het kabinet zet zich samen met gemeenten en betrokken partijen in om deze zorg en hulpverlening voor zowel slachtoffers als plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling niet alleen voor de korte termijn maar ook op langere termijn goed en gecoördineerd in te zetten. Dit is nodig zodat mensen kunnen toekomen aan hun herstel en hun leven weer veilig kunnen opbouwen en voortzetten.
Waarom kan een huisverbod niet worden opgelegd na meldingen bij Veilig Thuis? Deelt u de mening dat dit in voorkomende gevallen wel nodig kan zijn en niet afgewacht zou moeten worden totdat het geweld geëscaleerd is? Zo ja, waarom en gaat u de regelgeving hier op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat voor de inzet van het tijdelijk huisverbod niet afgewacht zou moeten worden totdat het geweld geëscaleerd is. Daarom onderzoek ik in het eerdergenoemde traject ter verbetering van de inzet van het tijdelijk huisverbod samen met gemeenten en andere betrokken partijen (waaronder Veilig Thuis) hoe het tijdelijk huisverbod vroegtijdiger kan worden ingezet: niet alleen na geëscaleerde crisissituaties, maar ook op basis van eerdere signalen die duiden op structurele onveiligheid binnen een gezin (met kinderen) of huishouden (zonder kinderen). Daarbij wordt onder meer bekeken welke partijen een tijdelijk huisverbod-procedure zouden kunnen opstarten. Er worden vier pilots voorbereid waarin dit zal worden beproefd. Het streven is dat deze in januari 2026 starten. Op basis van (bestaande) onderzoeksbevindingen en de uitkomsten van deze pilots kan goed onderbouwd worden besloten tot het al dan niet aanpassen van wet- en regelgeving. Ik zal de uitgangspunten op basis waarvan ik de inzet van het tijdelijk huisverbod wil verbeteren als bijlage meesturen bij de aankomende voortgangsbrief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, die uw Kamer naar verwachting nog voor het einde van 2025 zal ontvangen.
Bent u bekend met de berichten over rivaliserende jongerengroepen in de IJmond en de zorgen van bewoners over de toegenomen onveiligheid en spanningen?1
Ja.
In hoeverre spelen volgens u sociale media een rol bij het organiseren, aanwakkeren of zichtbaar maken van deze rivaliteit tussen jongeren? Zijn er aanwijzingen dat online conflicten of filmpjes leiden tot escalatie op straat?
Rivaliteit onder jongeren is een decennialang bestaand verschijnsel, waarbij gebeurtenissen leiden tot escalatie. Dat sociale media inmiddels een grote rol spelen bij de wijze waarop jongeren uiting geven aan onderlinge rivaliteit is bekend. Geweldsincidenten onder rivaliserende jongeren kennen vaak ook een online aanleiding, zo is door onderzoekers bevestigd.2 Online uitingen kunnen hierbij functioneren als een katalysator. Het fenomeen kenmerkt zich door een hybride en fluïde karakter, waarin online en offline interacties en geweldsvormen met elkaar verweven zijn en ook de samenstelling van groepen regelmatig verandert.
Hoe wordt binnen de politie en gemeenten omgegaan met het signaleren van spanningen op sociale media en worden jongeren of ouders hier actief over geïnformeerd of gewaarschuwd?
Verschillende partijen spelen een rol bij het signaleren van spanningen in de hybride leefwereld van jongeren. Zo kunnen primair ouders zorgelijk gedrag signaleren. Er zijn diverse organisaties die ouders hierbij handelingsperspectief bieden en ook scholen proberen hierin een rol te vervullen richting ouders. Binnen de basisteams van de politie zijn digitale wijkagenten actief die spanningen kunnen signaleren. De digitale wijkagent heeft in de praktijk diverse taken; naast de basispolitiezorg, surveilleert hij online en monitort hij open bronnen. Een digitale wijkagent staat in verbinding met de wijkagenten op het basisteam, soms ook met jongerenwerkers en (jeugd-)boa’s en weet wat er speelt op lokaal niveau in de digitale wereld (zoals op sociale media).
Voor de aanpak van problematische jeugdgroepen wordt onder regie van de burgemeester samengewerkt met de politie, jongerenwerk en het Openbaar Ministerie. Afhankelijk van de lokale problematiek sluiten ook andere partners aan, zoals (jeugd-)reclassering en partners vanuit het sociaal domein. Voor deze aanpak is een model opgesteld ten behoeve van lokale samenwerkingsverbanden, het zogeheten 7-stappen-model voor jeugdgroepen. Aan de hand van zeven te doorlopen stappen wordt beschreven welke rol alle betrokken partijen hebben en welke informatie ze daarbij van elkaar nodig hebben om optimaal te kunnen samenwerken.3 Waar nodig kan vanuit deze groepsaanpak worden opgeschaald naar een persoonsgerichte aanpak, bijvoorbeeld in het Zorg- en Veiligheidshuis. Door de combinatie van preventie, zorg en repressie kan zo een effectieve aanpak worden neergezet.
Deze samenwerking kan lokaal nader vormgegeven worden en kan per gemeente verschillen. Partners werken samen aan het in beeld brengen van de jeugdgroep,4 het bepalen of en hoe de leden van de groep aangepakt of benaderd worden en het daadwerkelijk aanpakken van de geprioriteerde jeugdgroepen. Bijvoorbeeld het bieden van passende hulp en begeleiding of een strafrechtelijke aanpak.
Professionals in de wijk kennen de jongeren en hun omgeving het beste en zij schatten ook het beste in wie welke zorg en ondersteuning nodig hebben. Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt eigen afwegingen over de inzet van professionals. Zo kan jongerenwerk (sommige gemeenten zetten straatcoaches of jeugdboa’s in), door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen, waardoor mogelijke escalatie kan worden voorkomen.
Binnen het jeugdstrafrecht wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast, gericht op het verminderen van het risico op recidive door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken door de inzet van passende interventies. Strafrechtelijk optreden alleen is vaak ontoereikend om jeugdcriminaliteit terug te dringen en dient te worden ingebed in een keten van preventie tot en met nazorg.
Hoe verloopt de samenwerking tussen politie, gemeente, jongerenwerk en het Openbaar Ministerie in de aanpak van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding om een proefaanpak te ontwikkelen voor kleinere gemeenten die te maken hebben met grootstedelijke problematiek, zoals rivaliserende jongerengroepen, sociale media-incidenten of jeugdcriminaliteit, om hen beter te ondersteunen met kennis, capaciteit en preventieprogramma’s?
Ik onderschrijf het belang van een effectieve lokale aanpak. Ik zie geen aanleiding voor een proefaanpak. Gemeenten kunnen al gebruik maken van het 7-stappen-model. Op de site van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid is hierover meer informatie beschikbaar.
Naast deze modelaanpak zijn een aantal gemeenten, met middelen vanuit mijn ministerie, bezig met de doorontwikkeling van een specifieke aanpak voor deze problematiek. Daar wordt ervaring opgedaan met een regionale aanpak tussen gemeenten en met een aanpak van geweld tussen groepen. Op basis van een analyse wie er verantwoordelijk is voor het geweld wordt geacteerd richting bepaalde jongeren. Met deze aanpak wordt momenteel ervaring opgedaan en de geleerde lessen kunnen gedeeld worden gedeeld met de andere gemeenten.
Vanuit het lerend programma Preventie met Gezag zetten we gericht in op 27 gemeenten met structurele middelen, in die wijken waar de problematiek daarom het meeste vraagt. Zoals het nieuwsbericht aangeeft, zijn er ook (kleinere) gemeenten die te maken hebben met (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit van relatief grote omvang. Daarom is in 2024 besloten om voor 20 (kleinere) gemeenten naast de meerjarige aanpak voor 27 gemeenten, een tijdelijke impuls te bieden. Deze ondersteuning dient als vliegwiel, waarbij de gemeenten binnen drie jaar meer focus kunnen aanbrengen en impact kunnen maken met hun lokale aanpak voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Ik zet mij in om de geleerde lessen vanuit Preventie met Gezag breder te delen, bijvoorbeeld via de digitale vindplaats van het lerend netwerk Preventie met Gezag (met thema’s als online en grenzen stellend jongerenwerk en Veiligheid in en om de School).
Ik begrijp dat betrokken gemeenten de ambitie hebben om hun weerbaarheid te verhogen en juich dat ook toe. Het is de realiteit dat niet alle gemeenten in Nederland financieel kunnen worden ondersteund. Des te belangrijker is het bouwen van een netwerk en het verspreiden van kennis en ervaring over de aanpak van jeugdcriminaliteit. Gemeenten kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de eigen context.
Kunt u toezeggen de Kamer te informeren over de voortgang van de aanpak van deze jongerengroepen, en de lessen die daaruit getrokken kunnen worden voor andere gemeenten waar vergelijkbare problemen spelen?
Het is uitdrukkelijk het voornemen om andere gemeenten met vergelijkbare problemen te informeren over de werkwijze en resultaten die hierin bereikt zijn. Ik ben graag bereid uw Kamer hierover te informeren.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om online jongerengeweld effectiever te bestrijden en voorkomen en zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Ik zet mij via verschillende wegen al in voor het voorkomen en bestrijden van online jongerengeweld. De Kamer is eerder geïnformeerd over de inzet op het versterken van het online jongerenwerk.5 Jongerenwerkers kunnen door hun aanwezigheid op straat en in jongerencentra een offlinebeeld koppelen aan de online inzichten die zij op sociale media verzamelen. Dit maakt dat zij een bijzondere positie kunnen innemen binnen het lokale jeugdveld. Door kennisdeling vanuit het online jongerenwerk kunnen professionals en ouders beter zicht op de online leefwereld van jongeren verkrijgen. Tevens biedt de online aanwezigheid van jongerenwerkers voor jongeren een plek waar zij online terecht kunnen met hun onveiligheidsgevoelens en andere zorgen. Uit deze werkzaamheden van het online jongerenwerk kan een signalerende, normerende en preventieve rol volgen.
Daarnaast is het lespakket Mijn Cyberrijbewijs kosteloos beschikbaar voor scholen. Dit lespakket, dat zich richt op kinderen van groep 7 en 8 van het primair onderwijs, beoogt de digitale weerbaarheid van leerlingen te verhogen. Zo leren zij hoe ze onveilige situaties kunnen voorkomen en wat ze kunnen doen als ze toch in een vervelende situatie terecht komen.
Naast de al lopende maatregelen heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer in het voorjaar geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.6 In dit onderzoek hebben de onderzoekers ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Uw Kamer wordt dit najaar nog geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Deelt u de mening dat het plaatsen van beelden van slachtoffers op sociale media strafbaar moet worden?
De Kamerleden Kuik (CDA) en Mutluer (GL-PvdA) hebben op 22 juni 2023 een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot strafbaarstelling van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers.7 Het lid Boswijk heeft in januari 2024 de verdediging van het voorstel overgenomen van Kuik. Met het initiatiefvoorstel wordt een strafbaarstelling voorgesteld voor het opzettelijk openbaar maken van afbeeldingen van personen die dringend hulp nodig hebben of die ten gevolge van die situatie zijn overleden. Het wetsvoorstel heeft als doel de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers te beschermen. Over dit voorstel heeft de Afdeling advisering van Raad van State op 4 oktober 2023 advies uitgebracht.8 In het verslag van de Tweede Kamer en in het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing worden diverse vragen gesteld over de voorgestelde strafbaarstelling.9 Het is nu aan de initiatiefnemers om deze vragen te beantwoorden. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, een inhoudelijk standpunt over dit voorstel innemen bij de plenaire behandeling ervan.
De geestelijke verzorging bij de politie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u zich ervan bewust dat het politievak morele vorming van politiemensen vereist om goed politiewerk te leveren en op de been te blijven? Hoe is morele vorming van politiemensen nu expliciet en systematisch ingebed in de initiële opleiding en vervolgopleiding?
Om goed politiewerk te kunnen uitoefenen, is een professionele beroepsidentiteit belangrijk. Dit vormt het morele kompas van de politiemedewerker. De basispolitieopleiding niveau 4 (PO21) is erop gericht om de aspirant voor te bereiden op de uitoefening van de politietaak. Dit betekent dat de aspirant tijdens de opleiding kennis en vaardigheden opdoet en een professionele beroepsidentiteit ontwikkelt waar het politiewerk om vraagt. De ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit loopt als een rode draad door de hele basispolitieopleiding heen. Hiervoor is onder andere een geïntegreerd weerbaarheidsprogramma ontwikkeld. Om in aanmerking te komen voor het diploma moet de aspirant aantonen de kennis en vaardigheden te beheersen en een professionele beroepsidentiteit te hebben verworven. Ook in de bacheloropleidingen politieleider, politieagent, wijkagent en rechercheur is de ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit en morele weerbaarheid een vast onderdeel van het curriculum. Daarnaast wordt er in diverse leiderschapsopleidingen aandacht besteed aan moreel leiderschap. Voor politiemedewerkers die zich verder willen verdiepen in morele weerbaarheid biedt het vakspecialistisch politieonderwijs mogelijkheden tot het volgen van aanvullende trainingen en cursussen.
Bent u ermee bekend dat politiemensen bovengemiddeld vaak te maken hebben met geweld, maatschappelijke spanningen, leed en de dood en dat dit leidt tot verhoogde risico’s op morele verwonding, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en uitval? Hoe wordt hierin structureel voorzien door middel van geestelijke verzorging, anders dan psychologische hulpverlening?
Het streven van de politieorganisatie is dat politiemedewerkers zo veilig en gezond mogelijk hun werk kunnen uitvoeren. Hierbij ondersteunt de politie als werkgever haar medewerkers door een breed pakket van maatregelen. De werkgever biedt een politiemedewerker waar nodig zorg, aandacht en ondersteuning. De Zorgwijzer1 geeft een overzicht van het zorg- en ondersteuningsaanbod voor politiemedewerkers. Een voorbeeld hiervan is het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), dat laagdrempelig ondersteuning biedt aan politiemedewerkers die een heftige gebeurtenis hebben meegemaakt. Het TCO bestaat uit politiemedewerkers die getraind zijn om gesprekken te voeren met hun collega’s. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan preventie, zoals de Gezond Werken app. In deze app zijn tips, oefeningen en achtergrondinformatie op diverse thema´s opgenomen.
Naast ondersteuning op het gebied van fysieke en mentale gezondheid, is er in het brede pakket ook aandacht voor zingeving. Bij politiemedewerkers kunnen er in en door het politiewerk existentiële en ethische vragen opkomen. Politiemedewerkers kunnen hierin worden ondersteund door de geestelijk verzorgers. De geestelijk verzorgers maken deel uit van de Veilig en Gezond Werken (VGW) teams in de eenheden en zijn toegankelijk voor alle politiemedewerkers. Dit levert een bijdrage aan duurzame inzetbaarheid en aan goed politiewerk.
Waarom is er voor de krijgsmacht wel structureel geestelijke verzorging ingebed met voldoende capaciteit en is dit bij de politie nog altijd niet op vergelijkbare schaal gerealiseerd, terwijl beide beroepen structureel blootstaan aan existentiële en morele belasting?
De rollen van geestelijk verzorgers bij politie en Defensie zijn verschillend. Militairen worden over de hele wereld uitgezonden. Bij elke uitzending gaan er geestelijk verzorgers mee vanuit diverse denominaties. Dit leidt tot verschillen in inrichting en schaalgrootte ten opzichte van de politie. In tegenstelling tot uitgezonden defensiemedewerkers kunnen politiemedewerkers gebruik maken van levensbeschouwelijke en religieuze steun in hun persoonlijke netwerk en/of religieuze gemeenschap. Deze steun is beschikbaar naast de steun van de geestelijke verzorgers in de eenheden.
Bij de politie is de geestelijke verzorging structureel ingebed. Conform de afspraak in het arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2018–2020 is de geestelijke verzorging uitgebreid naar 15 fte, zodat er ten minste 1 fte per eenheid beschikbaar is.
Kunt u garanderen dat geestelijke verzorging bij de politie met een beschermd beroepsgeheim en onafhankelijk van de hiërarchie is ingericht, vergelijkbaar met geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Zo nee, hoe wordt dan de vrijplaats beschermd en de noodzakelijke vertrouwensband gewaarborgd?
Iedere politiemedewerker kan een afspraak maken met een geestelijk verzorger zonder dat hiervoor toestemming of tussenkomst van een ander, zoals een leidinggevende, nodig is. Door de geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr.) en het verschoningsrecht (art. 218 Sv.) biedt de geestelijk verzorger een veilige plaats waar politiemedewerkers vrijuit kunnen spreken. Ook zijn de geestelijk verzorgers bevoegd zich vrij in de politieorganisatie te bewegen wanneer dit voor de uitvoering van hun functie wenselijk of noodzakelijk is. Hiermee wordt de noodzakelijke vertrouwensband met de politiemedewerker gewaarborgd.
Is er sprake van een langetermijnvisie op de structurele inbedding van geestelijke verzorging bij de politie die de vrijplaats van geestelijke verzorging garandeert, vergelijkbaar met de structurele inbedding bij de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Meer meldingen van minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer meldingen van minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting»1 en de onderliggende jaarcijfers van 2024 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen?
Het is vreselijk dat er nog steeds een groot aantal slachtoffers van mensenhandel is. Een toename van het aantal gemelde slachtoffers kan wel betekenen dat mogelijke slachtoffers, waaronder minderjarigen, vaker in beeld van instanties komen en dat hen eventueel hulp en bescherming kan worden geboden. Dit is één van de doelen van de huidige aanpak van mensenhandel. De cijfers van de Nationaal Rapporteur bieden belangrijke aanknopingspunten om de aanpak te verbeteren. Ik zal mij onverminderd blijven inzetten om slachtoffers te beschermen én daders aan te pakken.
Wat doet u om de meldingsbereidheid van mensenhandel toe te laten nemen?
In het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel wordt in actielijn 1 en actielijn 2 ingezet op respectievelijk het creëren van een brede bewustwording en het vergroten van de meldingsbereidheid. Om brede bewustwording te creëren wordt onder meer een gerichte communicatiestrategie opgezet met als doel specifieke groepen te bereiken die in aanraking kunnen komen met mensenhandel. Daarnaast wordt de bewustwording ook vergroot door het geven van voorlichting op scholen en het ontwikkelen van een e-learning voor de reclassering om signalen van mensenhandel beter te herkennen. In het kader van het vergroten van de meldingsbereidheid wordt daarnaast in het Actieplan gewerkt aan het oprichten van een centraal informatiepunt waar slachtoffers, eerstelijns professionals en burgers op een laagdrempelige en toegankelijke manier worden geïnformeerd en eventueel doorverwezen naar het juiste loket voor vragen over aangifte, hulp en opvang. Ook wordt er een verkenning uitgevoerd naar gerichte maatregelen om de verklarings- en meldingsbereidheid van slachtoffers te vergroten. Het Actieplan zet daarmee onverminderd in op het beter signaleren, het creëren van brede bewustwording van wat mensenhandel is en op het meegeven van een duidelijk handelingsperspectief, zodat er ook meer signalen worden opgepikt en worden doorgegeven aan de opsporingsdiensten.
Welke verklaring heeft u voor de opvallende stijging van het aantal minderjarigen dat slachtoffer wordt van criminele uitbuiting?
Criminelen ronselen steeds vaker minderjarigen voor criminele activiteiten zoals het leggen van explosieven, het uithalen van drugs in de Rotterdamse haven of het beschikbaar stellen van hun pinpas voor het witwassen van geld. Minderjarigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB), asielachtergrond of een verleden in de jeugdzorg zijn extra kwetsbaar om geronseld te worden en hier slachtoffer van te worden. Criminelen maken misbruik van deze kwetsbaarheid door deze groepen vaak online te benaderen en hen onder valse voorwendselen of onder dwang over te laten gaan tot het plegen van criminele activiteiten. Dit zijn ontwikkelingen die mij zorgen baren. Het is van belang om juist deze groep te beschermen en te voorkomen dat zij slachtoffer worden van criminele uitbuiting. Daarom wordt onder actielijn 6 van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel ingezet op het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers. Het gaat om het bieden van handvatten aan professionals en organisaties die in aanraking komen met deze doelgroep zodat zij zich bewust worden van signalen van criminele uitbuiting en slachtoffers tijdiger kunnen onderkennen. Zo is de gratis e-learning BUIT voor professionals, met bijbehorende campagne, sinds mei 2025 beschikbaar. Ook zijn er trainingen voor professionals ontwikkeld over mensenhandel onder minderjarigen en mensenhandel op scholen (Uitbuiting (niet) op school). Deze initiatieven dragen bij het sneller herkennen, signaleren en melden van mogelijke slachtoffers van criminele uitbuiting waardoor zij steeds vaker en beter in beeld komen.
Naast de acties uit het Actieplan wordt er in het programma Preventie met Gezag ingezet op het voorkomen dat jongeren in aanraking komen of doorgroeien in de criminaliteit. Criminele uitbuiting speelt hierin een belangrijke rol. Een initiatief in dat kader is het online hulpportaal Keerpunt. Keerpunt benadert door middel van online outreach potentiële slachtoffers van criminele uitbuiting en probeert hen te bewegen naar het online hulpportaal. Hier kunnen potentiële slachtoffers, hun omgeving en professionals op een laagdrempelige manier chatten met hulpverleners en eventueel worden doorgeleid naar regionale hulpverlening en/of opsporingsinstanties. Ook fungeert Keerpunt als kennisportaal voor slachtoffers, professionals en hun naaste omgeving.
Welke stappen zet u om meer zicht te krijgen op de jongeren om wie dit gaat en wat doet u om te voorkomen dat deze jongeren niet vallen voor de belofte om snel geld te verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Is de politiecapaciteit erop gericht om de wervers van deze criminele jongeren op te sporen?
De politie is als een van de betrokken opsporingsdiensten verantwoordelijk voor het opsporen en aanpakken van daders van mensenhandel, meer specifiek gericht op daders die zich schuldig maken aan seksuele of criminele uitbuiting. De politie erkent het belang van het verbeteren van het zicht op de daders van criminele uitbuiting en zet zich hier onverminderd voor in. Zo heeft de politie een intern actieplan criminele uitbuiting opgesteld met als doel het vergroten van de kennis en focus op de bestrijding van criminele uitbuiting. Acties die daarbij worden ondernomen zien bijvoorbeeld op het vergroten van bewustzijn over criminele uitbuiting bij eerstelijns politiemedewerkers zodat kennis en signalering worden verbeterd. Ten aanzien van de inzet van politiecapaciteit zullen altijd in afstemming met het bevoegd gezag keuzes worden gemaakt, dit geldt ook voor mensenhandel.
Hoe komt het dat het aantal politieonderzoeken naar nationale en internationale seksuele uitbuiting is gedaald? Welke prioriteit hebben dit soort zaken en welke keuzes maken u en de politie in de inzet van de beperkte politiecapaciteit?
De aanpak van mensenhandel, waaronder seksuele uitbuiting, is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026 waar kwalitatieve en kwantitatieve afspraken voor zijn gemaakt. Door de toenemende verwevenheid van de fysieke en de digitale wereld worden de zaken groter en ingewikkelder. Het bevoegde gezag maakt, in afstemming met de politie, keuzes tussen zaken die wel of geen prioriteit krijgen, waarbij wordt gewogen met welke inzet de meeste impact gemaakt kan worden. In de praktijk houdt dit in dat er vaak voor wordt gekozen om de zaken met mogelijk veel slachtoffers en een zo groot mogelijk maatschappelijk effect op te pakken. Of het gaat om internationale of nationale seksuele uitbuiting is daarbij minder relevant, al ziet de politie wel dat de zaken waarbij mogelijk sprake is van internationale seksuele uitbuiting veel minder en in sommige gevallen zelfs geen opsporingsindicaties bevatten die door de Nederlandse politie verder kunnen worden onderzocht.
Hoeveel extra politiecapaciteit is er nodig om alle meldingen van seksuele uitbuiting op te volgen?
In de Aanwijzing Mensenhandel, de opsporingsrichtlijn van het OM, is opgenomen dat alle signalen van mensenhandel worden onderzocht.2 Er wordt hierbij gekeken of er voldoende relevante kansen voor de opsporing zijn. In het kader hiervan heeft de politie met de Domein Overstijgende Informatiegestuurde Werkwijze (DIGW) een methodiek ontwikkeld waarbij alle signalen van mensenhandel bekeken en beoordeeld worden. In afstemming met het bevoegd gezag worden keuzes gemaakt over welke signalen leiden tot een opsporingsonderzoek en bij welke signalen een andere betekenisvolle interventie buiten het strafrecht om het meest maatschappelijk effect sorteert. Dit betekent dat een toename van het aantal signalen van mensenhandel niet per definitie leidt tot meer opsporingsonderzoeken. Gelet op de huidige spanningen op de arbeidsmarkt zal dit naar verwachting niet toenemen. Het werven, opleiden en behouden van voldoende gekwalificeerde medewerkers is voor de gehele opsporing een uitdaging. Wel lopen er op dit moment initiatieven om de personele capaciteit te verbeteren.
Welke inzet pleegt u om het bewustzijn van hoteleigenaren en eigenaren van vakantiehuisjes en -parken te vergroten op verhuur door seksuele uitbuiters?
Medewerkers van hotels en vakantieparken kunnen een belangrijke rol spelen in het signaleren van mensenhandel. De training «No Room for Sex Trafficking» is een certificeringsprogramma gericht op het creëren van bewustwording van mensenhandel onder medewerkers van hotels en vakantieparken. De training wordt gratis aangeboden door CoMensha en is beschikbaar in meerdere talen. Medewerkers worden getraind op het herkennen van signalen van seksuele uitbuiting die zij tijdens hun werk kunnen waarnemen. Denk hierbij aan ongewone veranderingen in het gebruik van beddengoed of handdoeken. Zodra 60% van het personeel de training heeft afgerond, ontvangt het bedrijf een No Room for Sex Trafficking-certificaat.
Trekt u samen op met Latijns-Amerikaanse landen waar slachtoffers van seksuele uitbuiting in toenemende mate vandaan komen, om het vertrek naar Nederland en andere Europese landen te ontmoedigen? Op welke manier doet u dat? Zo niet, bent u bereid dit te gaan doen?
Het is zorgwekkend te moeten vernemen dat vrouwen die vanwege hun kwetsbare omstandigheden, waaronder het niet hebben van geldige verblijfsdocumenten, seksueel worden uitgebuit in Nederland. Hieruit blijkt wederom dat mensenhandel zich niet tot landsgrenzen beperkt. Daarom is internationale samenwerking een belangrijk onderdeel van de Nederlandse aanpak van mensenhandel. Zo wordt in EU-verband binnen het programma EL PACCTO (Europe Latin America Programma of Assistance against Transnational Organised Crime) samengewerkt met Latijns-Amerikaanse en Caribische landen aan het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensenhandel. Binnen dit programma worden onder meer best practices gedeeld, wordt technische ondersteuning geboden (o.a. trainingen en workshops) en internationale samenwerking gefaciliteerd. Daarnaast is Nederland trekker van de werkgroep die ziet op de aanpak van mensenhandel binnen EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats). In het kader hiervan wordt samenwerking met Latijns-Amerikaanse landen versterkt door onder meer een specifiek Operational Action gericht op samenwerking met Latijns-Amerika en de Joint Actions Days Global Chain, gezamenlijke actiedagen waarbij criminele activiteiten op basis van inlichtingen worden aangepakt in samenwerking met verschillende landen en agentschappen. Ook is de politie op dit moment bezig met het verkennen van een uitbreiding van de samenwerking met Latijns-Amerikaanse landen. Ten slotte werken de politie en het OM nauw samen met Spanje, een aankomstland voor veel sekswerkers uit Latijns-Amerika. Zo zijn er afgelopen jaar gezamenlijke actieweken opgezet in samenwerking met de Spaanse politie en is er sinds 2019 permanent een officier van justitie gestationeerd, die onder meer de lokale contacten onderhoudt en samenwerking faciliteert.
Burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de wielerkalender onder druk staat door onder andere capaciteitsproblemen bij de politie, waardoor de inzet van motoragenten beperkt is?
Ja. Op 27 november 2024 heeft mijn ambtsvoorganger, samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), een brief over dit onderwerp aan uw Kamer gestuurd.1
Deelt u de mening dat de inzet van burgermotorverkeersregelaars vanuit de overheid gestimuleerd dient te worden, zodat wielerwedstrijden op de openbare weg doorgang kunnen vinden en de politie tevens ontlast kan worden?
De verantwoordelijkheid voor een veilig en ordelijk verloop van wielerwedstrijden ligt bij de organisator van het evenement. De politie adviseert het bevoegd gezag over het verlenen van de vergunning. De inzet van burgermotorverkeersregelaars moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders. In bovengenoemde brief is aangegeven op welke wijze de Rijksoverheid daarbij ondersteunt, bijvoorbeeld door een subsidie aan de KNWU voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn.
Wordt de financiering vanuit de rijksoverheid voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen structureel, zoals het amendement-Van Dijk c.s. beoogd? Zo nee, waarom niet?1
In het amendement wordt het kabinet gevraagd om te verkennen of structurele ondersteuning mogelijk is, aanvullend op het eenmalige bedrag van 215.000 euro voor de ontwikkeling van een landelijke richtlijn. Mijn ambtsvoorganger heeft dit met de Minister van JenV en de Minister van IenW onderzocht. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat het niet de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is om de inzet van burgermotorverkeersregelaars structureel te financieren. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 18 juni jl. geïnformeerd.3
Wat is de status van de richtlijn voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen, waar financiering voor vrij is gemaakt via het eerder genoemde amendement-Van Dijk c.s.? Is de financiering al rond?
De KNWU heeft een start gemaakt met de ontwikkeling van de richtlijn, in samenspraak met MotorBegeleidingsTeams (MBT’s) en de politie. Doordat de subsidie van het Ministerie van VWS enige tijd op zich heeft laten wachten, zijn de activiteiten tijdelijk gepauzeerd. De subsidie is recentelijk aan de KNWU verstrekt, zodat de activiteiten kunnen worden hervat.
Hoe staat de politie tegenover de inzet van burgermotorverkeersregelaars bij wielerkoersen?
De korpschef heeft de Minister van JenV laten weten dat, overeenkomstig de huidige wetgeving, de politie van mening is dat de evenementenorganisator verantwoordelijk is voor een veilig en ordelijk verloop van een wielerwedstrijd. De invulling hiervan kan plaatsvinden met een breed maatregelenpakket, zoals statische verkeersmaatregelen en statische- en dynamische verkeersregelaars (burgermotorverkeersregelaars).
Vallen de collectieve kosten van de inzet burgermotorverkeersregelaars, ondanks een structurele rijksinvestering, lager uit dan de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden?
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. Ten eerste zijn er geen collectieve kosten verbonden aan de inzet van burgermotorverkeersregelaars. Ten tweede zijn de kosten voor de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden niet sec te berekenen. De inzet van motoragenten gaat ten koste van de politiecapaciteit op andere plekken. Het betreft de inzet van schaarse capaciteit, middelen en opleidingen.
Waarom wordt de verdeling van politie-eenheden voor wielerkoersen nu lokaal belegd?
Een wielerkoers betreft een evenement waarvoor een vergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. De eventuele inzet van politiecapaciteit bij een evenement wordt bepaald door dit bevoegd gezag, dat is veelal een gemeente of provincie. Het bevoegd gezag kan een afgewogen beslissing nemen omdat zij goed zicht heeft op de lokale context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven. De eventuele politie-inzet is niet gericht op het faciliteren van het evenement als zodanig.
Ontvangt u net als ons signalen dat het lokaal beleggen van de verdeling van politie-eenheden tot problemen leidt en het nationaal organiseren beter werkte?
In het verleden is geen sprake geweest van het nationaal organiseren van de verdeling van politie bij wielerwedstrijden. Wel vond afstemming plaats tussen de KNWU en een expertgroep van de politie. Hier werd op basis van de kalender van de KNWU besproken welke politiebegeleiding wenselijk zou zijn. In het gesprek tussen de politie en de KNWU konden geen toezeggingen worden gedaan. Het bevoegd gezag was niet betrokken bij deze gesprekken en daarom niet in de gelegenheid om de volle breedte van het evenement, de samenhang met andere evenementen en de context te overwegen. Om deze afweging goed te kunnen maken is het van belang dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor een evenement bij het bevoegd gezag belegd is, inclusief het bepalen van de aard en omvang van eventuele aanvullende politie-inzet rond het evenement.
Bent u bereid deze keuze te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien het bevoegd gezag een goed beeld heeft van de context en andere evenementen in de omgeving die politie-inzet behoeven, is het van belang dat het de keuze maakt en dat dat niet op nationaal niveau gebeurt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het veld, onder andere met de KNWU, om te kijken naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van IenW, JenV en VWS hebben de afgelopen jaren nauw samengewerkt met de betrokken stakeholders, waaronder de KNWU, om tot passende oplossingen te komen. Dit heeft geresulteerd in diverse acties waarover uw Kamer is geïnformeerd via de eerder genoemde brief. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en blijven daarover regelmatig in gesprek met de partijen.
Het artikel 'Acht aanhoudingen voor grootschalige hypotheekfraude, luxe goederen ingenomen' |
|
Merlien Welzijn (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de kwalificatie van de rechercheur dat het tegengaan van hypotheekfraude momenteel «dweilen met de kraan open» is?
Wat is uw actuele beeld van hoe hypotheekfraude zich heeft ontwikkeld over tijd, zowel qua omvang als impact?
Heeft u in kaart welke behoeftes er momenteel zijn vanuit de politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst, banken, notarissen en hypotheekverstrekkers wat betreft het kunnen tegengaan van hypotheekfraude?
Wat gaat u doen om de samenwerking tussen deze partijen te versterken teneinde criminele netwerken die zich schuldig maken aan hypotheekfraude «in de kiem» te smoren, en welke concrete bewaakte ketens (informatie-uitwisseling, real-time checks) zullen daarbij worden opgezet?
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de aangenomen motie-Mutluer/Six Dijkstra (Kamerstuk 29 911, nr. 446) zo snel mogelijk in beleid en wetgeving worden omgezet? Wanneer verwacht u redelijkerwijs dat deze grootschalige vormen van hypotheekfraude effectief kunnen worden teruggedrongen en wat is hier voor nodig?
Kunt u, in het licht van deze motie, in afwachting van het lopende onderzoek nu al aangeven welke criteria u overweegt om te beoordelen of een regeling voor inkomensverificatie via de Belastingdienst of andere instanties juridisch houdbaar, kenbaar én praktisch uitvoerbaar is, en welke rol de Autoriteit Persoonsgegevens (of een andere privacytoezichthouder) zal spelen?
Welke maatregelen gaat u voorbereiden om het afpakken van crimineel vermogen in de vorm van onroerend goed, luxegoederen, voertuigen en contanten sneller en effectiever te maken in hypotheekfraude-zaken, en hoe garandeert u dat die opbrengsten niet kunnen «wegvloeien» naar nieuwe criminaliteit?
Zijn er, in afwachting van de uitvoering van de motie-Mutluer/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 463, nr. 17), momenteel al toereikende mogelijkheden om afgepakte goederen in casussen als deze maatschappelijk te herbestemmen? Heeft u een beeld van in welke mate dit effectief lukt?
Heeft u zicht op of er behoefte is aan een centraal meldpunt of signaleringssysteem voor (vermoedens van) hypotheekfraude, waarmee gemeenten, banken, notarissen, makelaars, hypotheekadviseurs en burgers meldingen kunnen doen en waarbij de gegevens tijdig naar opsporingsdiensten worden doorgeleid?
Welke extra waarborgen of monitoringsmechanismen kunt u, gezien de kwetsbaarheid van starters, kleine huishoudens en de pechgeneratie in het verkrijgen van hypotheken, inbouwen in nieuw beleid, zodat onterechte weigering van hypotheekaanvragen (op basis van onjuiste of vervalste gegevens) kan worden voorkomen, en slachtoffers sneller herstel kunnen krijgen?
Wat is de planning van de implementatie van de nieuwe Europese antiwitwasregels waarin het voor notarissen mogelijk wordt gemaakt om onder voorwaarden voor dit specifieke doel de geheimhoudingsplicht te doorbreken? Aan welke voorwaarden moeten we dan denken?
Kunt u deze vragen apart en binnen drie weken beantwoorden?
Illegale gokaanbieders die zich richten op jongeren |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Illegale gokaanbieders paaien Nederlandse jongeren»? Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen zich moeiteloos kunnen registreren bij verschillende illegale online casino’s?
Ja, ik heb kennisgenomen van genoemd artikel. Ik vind het heel zorgelijk dat minderjarigen zo makkelijk toegang hebben tot illegale online kansspelen. Illegale aanbieders voelen zich niet gebonden aan regels en bieden doorgaans geen waarborgen voor bescherming, zoals het beletten dat minderjarigen kunnen gokken. Daarom is een belangrijk doel van mijn beleidsinzet om dit aanbod en de toegang tot dit aanbod tegen te gaan.
De zorgelijke cijfers over minderjarigen en jongvolwassenen die deelnemen aan kansspelen, benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die op 14 februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.1 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van burgers tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan. Dit doe ik door aanvullende instrumenten voor handhaving in wet- en regelgeving te creëren. De Kansspelautoriteit (Ksa) zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Naast wijziging van de wet- en regelgeving en handhaving door de Ksa wordt ingezet op preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarbij worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund en wordt hierop verder geïntensiveerd. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is Verslavingskunde Nederland (VKN) gevraagd om in hun programma «preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek» aandacht te hebben voor de groei van gokken onder minderjarigen. Daarbij werkt VKN onder meer nauw samen met gemeenten en wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Er loopt voorts een aantal onderzoeken naar gokgedrag onder jongeren. Zo doet de Ksa verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen zal tevens worden meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit jaar wordt opgeleverd.
Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds, in samenwerking met ZonMW, het programma «Preventie voor kansspelverslaving» gefinancierd, waarbinnen een programma zich specifiek richt op onderzoek naar kwetsbare spelers.
Tot slot werk ik in het kader van de verbreding van verslavingspreventie naar het tegengaan van gokschade samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een strategische meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.2
Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen geld kunnen storten naar online casino’s vanaf een jongerenrekening?
De bevinding dat een minderjarige geld kan storten naar illegale online casino’s, zoals in het nieuwsbericht is beschreven, vind ik uitermate zorgelijk. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken. Ik vind dat een minderjarige geen geld moet kunnen storten bij online casino’s en mijn inzet is erop gericht om dit te voorkomen. Samen met de Ksa bezie ik op welke wijze dit efficiënt en effectief kan worden tegen gegaan en zet ik in op preventiebeleid zoals in het antwoord op vraag 1 omschreven.
Klopt het dat transacties tussen bankrekeningen voor minderjarigen en online gokspellen geblokkeerd behoren te worden? Hoe verklaart u de bevinding dat dit desondanks wel mogelijk blijkt? Hoe kunt u deze blokkade, waar nodig samen met de bankensector, nader effectueren?
Laat ik voorop stellen dat minderjarigen niet mogen deelnemen aan kansspelen en dat ik zo veel mogelijk wil voorkomen dat dit gebeurt.
Binnen het vergunde kansspelaanbod is het kansspelaanbieders verboden een minderjarige toegang te geven tot de spelomgeving. Voor vergunde kansspelaanbieders gelden strenge wettelijke eisen voor leeftijdscontrole. Zij moeten de identiteit van een speler verifiëren en daarmee ook de meerderjarigheid van een persoon voordat zij deze mogen inschrijven. De Ksa houdt hier scherp toezicht op. Bij het aanmaken van een account bij een vergunde aanbieder moet ook de aan het account gekoppelde bankrekening worden gecontroleerd. Een bankrekening die op naam staat van een minderjarige mag niet worden gekoppeld. Daardoor is het waarschijnlijker dat minderjarigen door anderen toegang krijgen tot de spelomgeving en op andermans account gokken, bijvoorbeeld van een meerderjarige vriend of een familielid. Als dit het geval is, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij degene die toegang tot zijn account geeft.
Er wordt van betaaldienstverleners op grond van de huidige wet- en regelgeving niet verwacht dat zij actief onderzoeken welke transacties mogelijk betrekking hebben op verboden deelname aan kansspelen en deze blokkeren. Wel kan worden verwacht dat een betaaldienstverlener een transactie redelijkerwijs blokkeert, wanneer zij weet dat het een transactie betreft die deelname aan verboden kansspelen mogelijk maakt. Op dit moment wordt onderzocht hoe betaaldienstverleners in staat kunnen worden gesteld om informatie te krijgen van transacties met illegale aanbieders.
Welke aansprakelijkheid geldt hier voor de banken zelf?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld van het Keurmerk Verantwoorde Affiliates (KVA) dat minderjarigen steeds vaker doelwit zijn van online marketingcampagnes van illegale gokaanbieders?
Ik heb over het aantal minderjarigen dat reclames van illegale gokbedrijven ziet geen specifieke gegevens. Dat laat onverlet dat ik signalen hierover van organisaties als het Keurmerk Verantwoorde Affiliates serieus neem. Ik vind het zeer onwenselijk dat werving en reclame door illegale aanbieders überhaupt mensen bereikt, in het bijzonder minderjarigen en jongvolwassenen.
Naast het illegaal aanbieden zelf is het ook verboden om illegaal aanbod te faciliteren of bevorderen, zoals vermeld in het antwoord op vragen 3 en 4. De Ksa ontwikkelt momenteel binnen het huidige wettelijke kader methoden om het aanbod van illegale aanbieders terug te dringen. Daarvoor zoekt de Ksa actief de samenwerking op met partijen zoals de financiële sector, gokspelleveranciers, internetbedrijven, sociale mediaplatforms, collega-toezichthouders, vertegenwoordigers van vergunninghouders en affiliates. Deze samenwerking, genaamd de Alliantie ter bestrijding van illegale kansspelen (hierna: Alliantie), richt zich met name op het frustreren van de infrastructuur die de illegale online aanbieders gebruiken om hun illegale diensten aan te bieden. Dit sluit ook aan op de aangenomen motie Dral.3 Daarnaast is mijn inzet erop gericht om in het aangekondigde wetstraject op het gebied van kansspelen op afstand aanvullende instrumenten te scheppen, waarmee de Ksa makkelijker en sneller partijen die illegaal aanbod faciliteren kan aanspreken en ervoor zorgen dat geen toegang tot illegaal aanbod meer wordt verleend.
Deelt u de verontrusting dat illegale gokbedrijven steeds vaker minderjarigen benaderen via advertenties? Welke maatregelen gaat u ondernemen om deze illegale advertenties een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt een effectieve aanpak van reclame gericht op jongeren door illegale gokbedrijven gehinderd doordat dergelijke advertering via servers van Discord of Telegram plaats vindt? Welke maatregelen kunt u hierin nemen? In hoeverre is het mogelijk servers waarop illegaal geadverteerd wordt uit de lucht te halen?
De aanpak van reclame voor illegaal kansspelaanbod vormt een belangrijk aandachtsgebied voor de Ksa, dat zij samen met de Alliantiepartners actief oppakt. Zo wordt alle gesignaleerde illegale reclame bij de betreffende platforms door de Ksa gemeld, met als doel de zichtbaarheid van dit aanbod te verminderen. Daarnaast stimuleert de Ksa online platforms om illegale content proactief te weren van hun platforms. Tot slot verplicht de Digitale dienstenverordening (DSA) online platforms om effectieve meldkanalen voor illegale content in te richten en kortdaad te reageren op meldingen van deze kanalen. De Ksa onderhoudt hierover intensief contact met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de aangewezen toezichthouder op de DSA. De DSA biedt ook de mogelijkheid om een «trusted flagger» aan te wijzen, wat de aanpak van illegale gokcontent online verder kan versterken.4 De Ksa stimuleert organisaties om haar als toezichthouder de status van «trusted flagger» toe te kennen. Bij meerdere platforms is dit al het geval.
In de praktijk is het voor de Ksa moelijker om toezicht te houden op besloten platforms. Om beter toezicht te kunnen houden op deze platforms kan het in antwoord 6 beschreven aanvullende wettelijke instrumentarium nodig zijn om effectiever te kunnen handhaven.
Hoe luidt uw reactie op de bevinding van onderzoeksbureau Ipsos dat het percentage Nederlandse jongeren van 16- en 17 jaar dat online gokt gestegen is naar 20 procent ligt? Deelt u de mening dat dit een schrikbarend hoog aandeel is? Welke maatregelen gaat u nemen om dit percentage terug te dringen?
De in het onderzoek van Ipsos I&O geconstateerde stijging van het percentage van zestien- en zeventienjarigen dat online gokt van twaalf naar twintig procent vind ik zeer zorgwekkend.5 Het is niet duidelijk of deze jongeren illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt hier momenteel onderzoek naar gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 6, treffen de Ksa en ik maatregelen om gokschade te voorkomen en illegaal aanbod en deelname daaraan tegen te gaan.
Op welke wijze gaat u jongeren die verslaafd zijn geraakt aan online gokken ondersteuning bieden? Wat is uw boodschap aan jongeren die in voorkomende gevallen veel geld zijn kwijtgeraakt door het online gokken bij illegale aanbieders? Hoe gaat u voorkomen dat nog meer jongeren verslaafd raken?
Voor jongeren die problemen hebben door gokken of zelfs verslaafd zijn geraakt aan gokken is hulp en zorg beschikbaar. Onder andere via Openovergokken.nl, een initiatief van de Ksa, is hulp te vinden. Het is daarnaast van groot belang om te voorkomen dat jongeren in de problemen raken door gokken. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik uiteengezet hoe ik inzet op betere bescherming van jongvolwassenen en minderjarigen.
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat van de 56 miljoen euro aan boetes die de kansspelautoriteit uitschreef aan illegale casino’s, minder dan drie procent is betaald? Hoe kunt u dit verklaren? Welke actie gaat u ondernemen om deze boetes te innen?
Zoals ik in mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Boswijk (CDA) heb aangegeven, is het onacceptabel dat illegale aanbieders hun betalingsverplichtingen met betrekking tot de door de Ksa opgelegde boetes niet nakomen.6 Het is in de praktijk echter lastig om met boetes het illegale aanbod effectief te bestrijden. Deze boetes kunnen namelijk vaak niet worden geïnd vanwege complexe juridische constructies en/of vestiging van de illegale aanbieder in een land waar Nederland geen internationale afspraken mee heeft. Daarom zet de Ksa deurwaarders in om alsnog onbetaalde boetes ingevorderd te krijgen en richt de Ksa zich niet alleen op de aanbieder zelf, maar ook op de infrastructuur die illegale online aanbieders gebruiken zoals beschreven in het antwoord op vraag 6.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Nederlandse vereniging van Banken dat «jongeren bij illegale casino’s [vaak storten] met cryptovaluta of cadeaubonnen. Het gaat hier om buitenlandse bedrijven. Dit moet op EU-niveau worden bestreden»? Bent u bereid zich op Europees niveau in te spannen om deze praktijken te bestrijden? Zo ja, hoe? Welke regelgeving dient daarvoor gewijzigd te worden?
Het is mij bekend dat betalingen met cryptovaluta en cadeaukaarten bij sommige illegale partijen mogelijk zijn. Het aanbieden van kansspelen zonder vergunning is in Nederland verboden, ongeacht welke betaalmiddelen daarvoor worden aangeboden. Het illegaal aanbod wordt daarom aangepakt ongeacht de vraag of de betaalmiddelen zelf zijn toegestaan of niet. Om dit effectiever te kunnen doen is ook samenwerking benodigd met andere Europese lidstaten. Ten aanzien van kansspelen is er nog geen Europees wettelijk kader. Daarom zetten zowel de Ksa als ik ons in voor het creëren van Europese samenwerking op dit gebied.
Wat is er nog extra nodig in de reclameregelgeving zodat illegale gokadvertenties niet bij minderjarigen terechtkomen?
De reclameregelgeving voor kansspelen heeft betrekking op de vergunde aanbieders. Illegaal aanbod is verboden en daarmee is ook alle reclame voor dit aanbod verboden. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, vind ik het onacceptabel dat reclame voor illegaal aanbod mogelijk is en in het bijzonder dat deze reclame bij minderjarigen terecht komt. In dat antwoord ben ik ook ingegaan op de maatregelen waar ik op inzet.
Bent u bereid de kansspelautoriteit als toezichthouder bevoegdheden te geven om illegale casinosites zelf offline te halen? Zo ja, hoe snel realiseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderzoek op dit moment op welke wijze de Ksa de mogelijkheid kan krijgen om websites snel op zwart te zetten. Ik kijk momenteel op welke manier dit juridisch en technisch mogelijk kan worden gemaakt. De beste optie hiervoor neem ik mee in het wetsvoorstel voor verbeteringen rond kansspelen op afstand dat ik in 2026 in consultatie wil brengen.
Wilt u uw steun aan de «Alliantie voor het Bestrijden van Illegale Online Kansspelen»? Hoe luidt uw reactie op de opmerking dat «Er op dit moment geen kabinet [is] om zich hier over te buigen; op korte termijn zoeken we met ketenpartners naar oplossingen.» Bent u bereid zo spoedig mogelijk te gaan participeren in deze alliantie?
Ik ben er voorstander van om in de aanpak van illegaal aanbod samenwerking met andere partijen te zoeken en te kijken op welke wijze, naast aanpassingen van wet- en regelgeving, illegaal aanbod bestreden kan worden. De Ksa is de onafhankelijke toezichthouder op de kansspelsector. Ik vind het logisch dat de Ksa het initiatief heeft voor de Alliantie. In deze samenwerking wordt gekeken wat mogelijk is binnen de bestaande wet- en regelgeving en is daarmee niet afhankelijk van de status van het kabinet. Waar nodig wordt uiteraard vanuit het ministerie een bijdrage geleverd aan de aanpak die met de Alliantie wordt voorgestaan.
Op welke wijze beïnvloedt de voorliggende berichtgeving – en die van zoveel andere berichten en instanties die de noodklok luiden rondom (verslaving aan) online gokken – uw mening over dit onderwerp? Wanneer is de maat vol en gaat u de legalisering van online gokken terugdraaien?
De verontrustende berichten over jongeren die online gokken en daardoor in de problemen raken vind ik zeer zorgwekkend. Dit is voor mij ook aanleiding om het ingezette wetstraject en de initiatieven daaromheen volop voort te zetten. Het terugdraaien van de legalisering vind ik echter niet de oplossing voor dit probleem en komt ook niet uit de evaluatie van de Wet koa naar voren. De evaluatie laat wel zien dat een fundamentele aanscherping van de wet- en regelgeving nodig is. Het is daarnaast juist van belang dat wordt ingezet op vroegsignalering van problemen en adequate interventies. Dat neemt niet weg dat de realiteit is dat het illegale aanbod nog altijd aanwezig is. Dit moet hard aangepakt worden. Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven is de aanpak van illegaal aanbod en partijen die illegaal aanbod faciliteren prioriteit voor mij, voor de Ksa en partners in de Alliantie.
Het voorkomen van een terroristische aanslag met een drone op politici in België. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in België een jihadistisch geïnspireerde aanslag met een mogelijk explosief op een drone is verijdeld, waarbij premier Bart De Wever, doelwit was?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Laat ik vooropstellen dat iedere aanslagpoging afschuwelijk is en altijd impact heeft op onze democratische rechtsstaat. Zeker in de gevallen dat het een aanslagpoging betreft op een publieke ambtsdrager raakt dit de fundamenten van onze democratische rechtsstaat.
Deelt u de mening dat dit soort aanvallen de fundamenten van de democratische rechtsstaat raken, juist vanwege het gericht zijn op publieke ambtsdragers?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u signalen dat er in Nederland sprake is van vergelijkbare dreiging waarbij drones mogelijk worden ingezet door extremistische of terroristische netwerken?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van juni 2024 is aandacht besteed aan de inzet van drones voor terrorisme. In algemene zin hebben extremisten en terroristen al jarenlang interesse in het gebruik van drones en 3D printen voor verschillende doeleinden, waaronder aanslagen. Buiten Europa maken terroristische organisaties soms gebruik van drones om verkenningen of aanvallen uit te voeren. Verder roepen terroristische organisaties, zoals ISIS en Al Qa’ida, sympathisanten op tot het plegen van aanslagen in Europa, ook door middel van het gebruik van drones. Tot op heden komen aanslagen met een drone echter nauwelijks voor. Aanslagplegers in Europa handelen vaak alleen en maken daarbij doorgaans gebruik van aanslagmiddelen die eenvoudig te verkrijgen en te gebruiken zijn, zoals een steekwapen of een voertuig. De inzet van een drone met explosieven is relatief complex en ligt daardoor minder voor de hand.
Heeft u signalen dat extremistische netwerken in Nederland beschikken over of experimenteren met 3D-printers en andere middelen om op eigen initiatief drones of explosieven te vervaardigen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland momenteel actief gemonitord door politie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Over het algemeen geldt dat de AIVD onderzoek kan verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD kan doorgaans, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken. De politie heeft in het algemeen aandacht voor alle aanslagmiddelen die groepen of individuen willen verwerven of gebruiken. Verder kent de politie een gespecialiseerd team dat zich vooral bezighoudt met het tegengaan van de dreiging van drones. Vanuit de NCTV wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland niet (operationeel) gemonitord, aangezien de NCTV geen operationele dienst is en hier geen wettelijk kader voor heeft. Wel kan de NCTV trends en fenomenen signaleren, analyseren en duiden als dit bijdraagt aan het coördineren van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Wanneer deze trends en fenomenen invloed hebben op het dreigingsniveau worden deze opgenomen in het halfjaarlijks gepubliceerde DTN, zoals dat ook vanaf juni 2024 is gebeurd voor het thema drones (Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, juni 2024).
Zijn er concrete maatregelen, protocollen of scenario’s beschikbaar om drones die worden ingezet voor terroristische doeleinden tijdig te detecteren en uit te schakelen, met name in de nabijheid van politici, journalisten, rechters, officieren van justitie, andere functionarissen of gevoelige infrastructuur?
Ja, er zijn maatregelen, protocollen en scenario’s beschikbaar. Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik hier in het openbaar nooit uitspraken over. Wel wil ik benadrukken dat, waar dat nodig wordt geacht, in samenwerking met partners op verschillende niveaus de benodigde maatregelen worden getroffen en voortdurend wordt verkend of aanvullende stappen en/of beleid noodzakelijk zijn ten behoeve van een passende reactie.
Acht u de bestaande wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones toereikend in het licht van de opkomst van dit type dreiging? Zo nee, welke aanpassingen overweegt u?
Nederland is gebonden aan Europese wet- en regelgeving die voorwaarden stelt om een veilige civiele vlucht uit te voeren. De regering heeft beleid ontwikkeld gericht op de bestrijding en detectie van ongewenste drone activiteiten. Hiertoe zijn maatregelen opgesteld en wordt er in het kader van kennisdeling en expertiseonderhoud op zowel nationaal als Europees niveau samengewerkt met betrokken partners om te anticiperen op dit type dreigingen. In het licht van de recente ontwikkelingen wordt onderzocht of aanvullende stappen nodig zijn ten behoeve van de inzet van counter-drone maatregelen.
Op welke wijze wordt er met onze buurlanden samengewerkt om wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones effectiever te handhaven? Bent u bereid in een aankomende JBZ-raad de toename van de dreiging door drones aan de orde te stellen?
Zoals onder vragen 3 en 4 aangegeven hebben extremisten en terroristen in het algemeen al jarenlang interesse in het gebruik van drones. De dreiging om met een drone een aanslag te plegen niet toegenomen. Nederland werkt nauw samen met buurlanden via bilaterale en Europese afspraken om passende wet- en regelgeving te maken voor de veilige vluchtuitvoering met drones. Voor ongewenste drones is tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) van de Raad van de Europese Unie op 13 en 14 oktober jl. gesproken over de aanpak en detectie van ongewenste drone activiteiten, op initiatief van Duitsland. Er is stilgestaan bij de dreiging die uitgaat van drones, door zowel statelijke als niet-statelijke actoren, en opgeroepen tot verdere samenwerking waar het gaat om detectie van- en verdediging tegen drones. De komende periode zal de Europese samenwerking hierop verder vorm krijgen, via de JBZ-Raad maar ook in Defensieverband. Het volledige verslag van de JBZ-raad is apart aan uw Kamer verzonden.
Het bericht 'Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat woensdagavond 8 oktober toch meerdere activisten van Extinction Rebellion het spoor bij Amsterdam centraal zijn opgelopen waarna al het treinverkeer werd stilgelegd?
Ik vind het onacceptabel dat demonstranten het spoor betreden. De veiligheid van eenieder – reizigers, medewerkers en demonstranten zelf – wordt ermee in gevaar gebracht en het zorgt voor ernstige verstoringen van het treinverkeer. Het betreden van het spoor is ook strafbaar. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht, maar men moet zich daarbij wel aan de wet houden.
Wat is ondernomen na de aankondiging van Pro-Palestijnse demonstranten van Extinction Rebellion (XR) om delen van het spoor te bezetten bij «een cruciaal station» als het kabinet niet voor woensdagmiddag een volledig economisch embargo tegen Israël zou instellen?
Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) zijn intensieve contacten geweest met de landelijke eenheid van de politie, met het lokaal gezag, ProRail en NS. Inschatting van de aard van de demonstratie en de inzet van mensen en middelen is in dat contact besproken. Daarbij is de burgemeester verantwoordelijk voor het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. In de lokale driehoek van Amsterdam, waar de demonstratie uiteindelijk plaatsvond, is in het kader van de aangekondigde actie een aantal maal overleg gevoerd. Dat de locatie niet bekend was, maakt de voorbereiding op een demonstratie moeilijk.
Hoe is het mogelijk geweest dat ondanks de ruime aanwezigheid van politie op Amsterdam Centraal en de vele uren eerdere aankondiging niet is voorkomen dat activisten op het spoor terechtkwamen?
Hoewel de actie vooraf was aangekondigd en er veel politie aanwezig was, blijft het gedrag van demonstranten deels onvoorspelbaar. Het volledig voorkomen dat demonstranten het spoor betreden blijkt in de praktijk uiterst complex. De eerdergenoemde partijen hadden zich voorbereid op meerdere scenario’s waarbij NS en ProRail ook waren aangesloten bij de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (hierna: SGBO). Dankzij deze voorbereiding kon op 8 oktober op Amsterdam Centraal snel en effectief worden ingegrepen, waardoor de demonstranten snel van het spoor konden worden verwijderd. De hinder voor reizigers bleef daardoor beperkt en het treinverkeer kon snel worden hervat.
Kan feitelijk worden aangegeven welke overleggen hebben plaatsgevonden na de aankondiging tussen het kabinet, het lokale gezag en de activisten, wat daarin is besproken en hoe NS en ProRail daarbij zijn betrokken?
Er is vrijwel dagelijks contact geweest tussen de Staatssecretaris van IenW, het lokaal gezag, NS en ProRail. Lokaal in Amsterdam is de driehoek meermaals bij elkaar gekomen en waren NS en ProRail aangesloten bij de SGBO. Deze overleggen richtten zich op het waarborgen van de veiligheid, maar ook op het laten continueren van de operatie met in achtneming van het demonstratierecht. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burgemeester en het Openbaar Ministerie om – binnen hun respectievelijke bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties en het strafrecht – waar nodig in te grijpen. Hoe in een concrete situatie een afweging gemaakt wordt, is aan het lokaal gezag.
Welke mogelijkheden zijn er om preventief activisten aan te houden als zij tevoren kenbaar maken strafbare feiten te willen plegen en is dat in deze situatie overwogen?
Een aanhouding kan enkel worden verricht in het geval er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Het enkel kenbaar maken een strafbaar feit te willen plegen, volstaat hiertoe niet, omdat een intentie of gedachte op zichzelf geen (verdenking van een) strafbaar feit oplevert. Overigens kan er wel in de voorfase van een strafbaar feit worden gehandeld, bijvoorbeeld als er sprake is van een verdenking van strafbare voorbereidingshandelingen.
Wat gaat u ondernemen om in de toekomst het ontregelen door activisten van cruciale transportaders zoals spoorstations te voorkomen?
Zoals nu al het geval is, blijft het Ministerie van IenW nauw in overleg met NS en ProRail over de diverse preventieve maatregelen die er zijn en die NS en ProRail nu ook al toepassen. Denk hierbij aan operationele en communicatieve maatregelen, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van dit soort situaties in de toekomst.
Zoals ook gedeeld in de Kamerbrief van 5 november jl.2 is een handelingskader (en escalatieladder) opgesteld door ProRail en NS in samenwerking met JenV, BZK en IenW dat ziet op de verbetering van handhaving bij stationsdemonstraties. Het handelingskader kan gezien worden als richtlijn, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend in het faciliteren van een demonstratie en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. NS/ProRail en gemeenten voeren op basis van dit stuk gesprekken over preventieve maatregelen.
Hoe voert u de aangenomen motie Michon-Derksen (34 324, nr. 25) uit om wetgeving voor te bereiden met een aparte strafbaarstelling op het blokkeren van vitale infrastructuur?
Via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum is in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek uitgezet naar in hoeverre het wettelijk kader en het handelingsperspectief toereikend zijn voor het lokaal bevoegd gezag om de balans te vinden tussen het demonstratierecht en een eventuele begrenzing daarvan. Als het onderzoek aanleiding geeft tot aanpassing van de wet- en regelgeving, zullen hiervoor de benodigde stappen worden gezet. Daar zal ook deze motie bij worden betrokken. Het onderzoek wordt nog dit jaar naar de Kamer gestuurd. Overigens is het blokkeren van een spoor of snelweg reeds strafbaar.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Grinwis c.s. (29 984, nr. 1198) om samen met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken van gemeenten waar stationsdemonstraties hebben plaatsgevonden, te komen tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren?
De Kamer is hierover reeds op 5 november jl. geïnformeerd.3 Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen voor woensdag 29 oktober beantwoorden?
Nee, de beantwoording van de vragen heeft helaas langer geduurd.
Het bericht 'Jongeren verslaafd aan online gokken kloppen massaal aan voor hulp: 'Soms al vanaf 16 jaar’' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD), Bruijn , Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in Tubantia van 7 oktober 2025 waarin experts de noodklok luiden dat steeds meer mensen in de regio in de problemen komen door online gokken?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat grote aantallen online gokkers én gokverslaafden, niet alleen in de randstad maar ook op het platteland voorkomen?
Ik ben mij ervan bewust dat deelname aan online kansspelen en de problematiek die daarmee gemoeid kan gaan niet beperkt zijn tot bepaalde regio’s in Nederland. De inzet op betere bescherming tegen gokschade, waaronder verslaving, is dan ook gericht op alle mensen in Nederland.
Herkent u de constatering dat met name jongeren, zeker ook op middelbare scholen, sinds de legalisering van online gokken dit in groten getale zijn gaan doen en in de problemen komen?
Sinds de opening van de online gokmarkt zijn meer mensen, waaronder jongeren, online gaan gokken. Er zijn geen exacte cijfers over het aantal jongeren, waaronder minderjarigen, dat online is gaan gokken sinds oktober 2021. Uit onderzoek is wel gebleken dat het aantal jongeren dat online gokt is oververtegenwoordigd ten opzichte van de gehele populatie online gokkers. Daarnaast is het aantal jongeren dat online gokt in 2025 gestegen ten opzichte van 2024.2 Met name het aantal minderjarigen dat online is gaan gokken is in 2025 gestegen. Dat vind ik een zeer zorgwekkende ontwikkeling. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken.
Het is niet duidelijk of de jongeren waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde bericht illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Momenteel doet de Kansspelautoriteit (Ksa) verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. Hierbij wordt onder meer met hulp van de banken gekeken naar mogelijke betalingen van minderjarigen naar kansspelaanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen wordt tevens meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit najaar wordt opgeleverd.
Ten aanzien van eventuele regionale verschillen in deelname en problemen door online gokken merk ik het volgende op: de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) verzamelt in Nederland gegevens over het aantal mensen in behandeling voor verslaving in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). In haar jaarlijkse rapport «Kerncijfers verslavingszorg» wordt ook de regionale spreiding van het aantal personen in behandeling voor gokproblematiek in kaart gebracht.3 Uit het rapport blijkt dat in sommige regio’s relatief meer mensen in behandeling zijn voor gokproblematiek. Dit moet echter met voorzichtigheid worden geduid. Niet alle mensen met gokproblematiek zijn in behandeling bij de verslavingszorg. Daarnaast kan het lang duren voordat mensen op het punt komen dat ze hulp zoeken. Daarom zet ik met het kansspelbeleid in op het voorkomen van problemen en goede geleiding naar hulp. In het onderzoek naar de deelname aan (online) kansspelen, dat uitgevoerd is door Ipsos I&O in opdracht van het WODC, is ervoor gezorgd dat de uitkomsten representatief zijn voor alle Nederlanders van 16 jaar en ouder als het gaat om onder andere de regio waar respondenten vandaan komen.4 Hierbij wordt niet nader ingegaan op mogelijke regionale verschillen.
Kunt u de cijfers omtrent deze zorgwekkende trend delen, en bij de analyse hiervan ook ingaan op regionale verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om deze zorgelijke ontwikkelingen te keren? En hoe zet u zich in om ervoor te zorgen dat juist ook instellingen in de regio de middelen hebben om slachtoffers te helpen?
De zorgelijke cijfers benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die in februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.5 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van mensen tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Deze doelgroepen zijn, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4, extra gevoelig voor de verleidingen van gokken en eventuele gokschade kan nog lange tijd doorwerken in hun latere leven. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De Ksa zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Voorts wordt ingezet op andere preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarnaast werk ik samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.6 In dat kader worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund, waaronder verbetering van de samenwerking tussen regionale partijen. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is de zorgelijke groei van gokken onder minderjarigen tevens onder de aandacht gebracht bij Verslavingskunde Nederland (VKN). In het programma van VKN gericht op preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek, waarbij VKN onder meer nauw samenwerkt met gemeenten, wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Op welke manier is dit Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hierbij betrokken? Wie houdt toezicht op het aantal verslavingen in de regio, en zorgt ervoor dat adequate zorg en begeleiding beschikbaar is?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor preventie van schade door gebruik van genotsmiddelen zoals drugs, alcohol en tabak. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 werk ik samen met het Ministerie van VWS aan de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade en betrek ik daarbij hun expertise.
Daarnaast is het Ministerie van VWS stelselverantwoordelijk voor de verslavingszorg, waaronder ook zorg bij gokverslaving. Binnen dit stelstel kan de huisarts een jongere of volwassene met (online gok)verslaving verwijzen naar verslavingszorg, maar ook andere zorgverleners zoals bedrijfsartsen, psychiaters en soms gemeenten of jeugdhulporganisaties (voor jeugd) mogen verwijzen.
De zorgverzekeraar dient vanuit diens zorgplicht voldoende verslavingszorg in te kopen, zodat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot zorg. Wanneer er knelpunten optreden in een bepaalde regio moeten zorgverzekeraars hier proactief mee aan de slag. Hierbij is het ook van belang dat zorgaanbieders tijdig signaleren wanneer er knelpunten zijn in capaciteit of toegankelijkheid en hierover in overleg treden met zorgverzekeraars, zodat gezamenlijk naar oplossingen kan worden gezocht. In het stelsel houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit, de veiligheid en de continuïteit van de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 houdt IVZ in het LADIS bij hoeveel mensen in behandeling zijn voor gokverslaving, waarbij ook onderscheid gemaakt wordt tussen regio’s.
Bent u voornemens om onverkort de, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangekondigde maatregelen om de (online) gokmarkt te beteugelen uit te voeren, en daar waar nodig een schepje bovenop te doen?
Op dit moment werk ik de aangekondigde maatregelen uit de brief van 14 februari 2025 uit, op basis van onder meer de meest recente en nog lopende onderzoeken. Ik streef ernaar uw Kamer op korte termijn te informeren over de contouren voor wet- en regelgeving op basis waarvan het wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Dan zal ik uw Kamer ook informeren over de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade.
Het bericht ‘Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: ’Fuck Israël’' |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: «Fuck Israël»»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij deze actie rode verf is gebruikt om het Koninklijk Paleis op de Dam, een rijksmonument van nationale betekenis, te besmeuren, met de leus «Fuck Israël»?
Bekladding van gebouwen is verboden en onacceptabel. Dat keur ik uiteraard af. Dat geldt zeker in dit geval nu aan het Koninklijk Paleis op de Dam vernielingen zijn aangericht wat naast een monumentale status ook een grote symbolische betekenis voor Nederland heeft. Onze rechtsstaat biedt burgers genoeg alternatieve mogelijkheden om een mening te uiten.
In hoeverre wordt onderzocht of de gebruikte leuzen en symboliek kunnen worden beschouwd als haatuiting, opruiing of aanzetten tot geweld tegen een bevolkingsgroep of staat?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet inhoudelijk ingaan op individuele casuïstiek. Dat betreft ook de insteek van een specifiek strafrechtelijk onderzoek: over wat al dan niet onderzocht wordt, doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat dergelijke bekladdingen van nationale symbolen niet slechts vandalisme zijn, maar tevens een poging kunnen vormen tot politieke intimidatie of radicale agitatie in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u, of overweegt u te nemen, om te voorkomen dat openbare gebouwen of nationale monumenten doelwit worden van politieke acties of extremistische uitingen, zoals cameratoezicht, preventieve handhaving of zwaardere strafrechtelijke kwalificatie?
De burgemeester is bevoegd tot het nemen maatregelen ter handhaving van de openbare orde. In de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad aan de burgemeester de bevoegdheid gegeven om ter handhaving van de openbare orde camera’s in te zetten ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (art. 151c Gemeentewet). De burgemeester van Amsterdam heeft in vervolg daarop gebieden aangewezen waar cameratoezicht kan plaatsvinden. Het Paleis op de Dam staat in een dergelijk gebied en er zijn twee camera’s op de Dam geplaatst.
Overigens heeft ook het Rijksvastgoedbedrijf -als uitvoerder van het beheer namens de Staat der Nederlanden van het Paleis op de Dam- ter beveiliging camera’s, gericht op het Paleis op de Dam geplaatst. Voor zover de vraag ziet op het instrument preventief fouilleren (art. 151b Gemeentewet), geldt dat de Dam is gelegen in een gebied dat als veiligheidsrisicogebied is aangewezen en waar derhalve preventief fouilleren mogelijk is na een aanwijzing van de officier van justitie. Dit instrument ziet evenwel op fouilleren op wapens.
Vanzelfsprekend is de burgemeester ook bevoegd om extra toezicht te laten plaatsvinden.
Ik stuur u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor het kerstreces nog een brief die – vooruitlopend op een diepgaandere bespiegeling – ook nader zal ingaan op het onderwerp demonstraties bij cultureel erfgoed.
Hoe heeft dit incident, op deze hoogte, op deze plek kunnen plaatsvinden zonder dat iemand heeft ingegrepen? heeft dit op die hoogte op zo'n plek kunnen gebeuren?
Het onderzoek naar de bekladding door politie en justitie loopt nog.
Kunt u aangeven welke schade is ontstaan aan het paleis, hoe groot de herstelkosten worden geraamd en wie verantwoordelijk is voor het herstel en de financiering daarvan?
Er zijn en worden meerdere reinigingswerkzaamheden uitgevoerd om de rode verf te verwijderen. De werkzaamheden zijn nog niet gereed. Er wordt op dit moment in samenwerking met verschillende experts onderzoek gedaan naar de exacte schade. Het is nu nog niet te zeggen wanneer de werkzaamheden helemaal zijn afgerond en wat de totale kosten van de schade zijn.
Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staat eigenaar van het Koninklijk Paleis Amsterdam. De financiering van de kosten wordt bekostigd uit artikel 4 van de begroting van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening.
Zijn er inmiddels verdachten aangehouden of geïdentificeerd in verband met deze actie?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 ga ik niet in op individuele casuïstiek. De keuze om al dan niet te communiceren over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek is aan de organisaties die hiermee zijn belast, te weten de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verdachten opdraaien voor alle gemaakte kosten?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Het civiele recht biedt hier ook verschillende mogelijkheden voor. Om schade te kunnen verhalen, moet echter wel achterhaald kunnen worden welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. De brief zoals naar verwezen in mijn antwoord op vraag 5 zal ook nader ingaan op dit onderwerp.
Hoe beoordeelt u de organisatie «Palestine Action», die de actie opeist, en op 7 oktober niet de slachtoffers van het bloedbad dat Hamas aanrichtte wil herdenken, maar de «vrijheidsstrijders en martelaars» wil eren.
Ons demonstratierecht is een groot goed, maar biedt onder geen beding een vrijbrief voor personen en organisaties om de wet te overtreden; vernielen is nooit een acceptabele vorm van je mening uiten. Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Het gebruik van geweld en het opruien daartoe is strafbaar. Dit geldt ook voor acties waarbij vernieling plaatsvindt.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Welke stappen neemt u om deze organisatie die oproept tot wereldwijde intifada te beletten nog acties te ondernemen in Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ermee bekend dat op 5 oktober jl. in Amsterdam tijdens een pro-Palestinademonstratie werd opgeroepen tot het verdwijnen van de Staat Israël, een wereldwijde intifada en het herdenken van zogenaamde «martelaren» die betrokken waren bij de massaslachting van 7 oktober 2023 in Israël?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke oproepen tot gewelddadige strijd, in combinatie met acties zoals de bekladding van het paleis, wijzen op een groeiende radicalisering en normalisering van extremistisch gedachtegoed in Nederland?
In Nederland zijn enkele acties over met name de Gaza-oorlog harder geworden dan in voorgaande jaren. Daarbij is sprake van vandalisme, intimidatie of doxing. Bij demonstraties kan daarnaast sprake zijn van felle uitingen, waarin niet alleen het handelen van de staat Israël wordt bekritiseerd, maar ook het bestaansrecht van Israël ter discussie wordt gesteld en soms het door Hamas gebruikte geweld wordt gebagatelliseerd. Van extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog is in Nederland zeer beperkt sprake en ook de geweldsbereidheid onder pro-Palestinademonstranten lijkt niet te zijn toegenomen. Er is sprake van normalisering van extremistisch gedachtegoed en/of extremistische uitingen wanneer deze maatschappelijk acceptabeler worden binnen een samenleving. Dit lijkt niet het geval te zijn bij de acties rondom de Gaza-oorlog. Dit omdat, zoals hierboven gesteld, extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog nauwelijks voorkomt maar ook omdat de maatschappelijke reactie op acties over de Gaza-oorlog het afgelopen jaar niet significant veranderd lijken te zijn. Dit neemt daarentegen niet weg dat vernielingen, bekladdingen en andere uitingen wel zeer intimiderend kunnen zijn voor betrokkenen. Ook kunnen dergelijke uitingen de negatieve beeldvorming versterken tussen mensen met verschillende standpunten en bijdragen aan structurele gevoelens van onverdraagzaamheid. Dit vind ik absoluut onwenselijk. Binnen onze democratische rechtsstaat moeten we het debat altijd op inhoud blijven voeren met respect voor elkaars standpunten. Hier zal ik mij hard voor blijven maken.
Wanneer de lat van extremisme wel wordt gehaald, dan kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Als er een vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat, kan het OM indien opportuun besluiten om strafrechtelijke vervolging in te stellen. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een strafbaar feit.
Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkeling en welke stappen onderneemt u om deze tegen te gaan?
De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden in relatie tot de Gaza-oorlog die de lat van extremisme (of zelfs terrorisme) halen, zal de NCTV hierover rapporteren.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort acties en oproepen structureel meegenomen kunnen worden in de dreigingsanalyses van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), mede in het licht van de tweede herdenkingsdag van de Hamas-aanval van 7 oktober 2023?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u toezeggen de Kamer binnen vier weken te informeren over de voortgang van het onderzoek, de schade-afhandeling en de maatregelen die worden getroffen om herhaling te voorkomen?
Nederlandse jongeren die zich zorgen maken over oorlog |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD), Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herkent u de zorgen van kinderen en jongeren over oorlog en veiligheid, zoals blijkt uit het onderzoek van UNICEF?1
Welke verantwoordelijkheden ziet u voor de overheid om ervoor te zorgen dat kinderen in Nederland zich veilig voelen?
Op welke manier worden kinderen en hun specifieke behoeften en kwetsbaarheden momenteel meegenomen in plannen om Nederland veilig en weerbaar te houden? Kunt u hierbij ingaan op fysieke kwetsbaarheden van jongeren, maar ook op kwetsbaarheden omdat zij midden in hun ontwikkeling zitten en bijvoorbeeld zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onderwijs missen?
Hoe borgt u dat de belangen van kinderen in crisistijd niet van tafel vallen?
Is er in de communicatie vanuit de overheid over oorlog en mogelijke rampen specifieke aandacht voor kinderen (van 0 tot 18), aangezien veel kinderen aangeven dat hun zorgen een direct gevolg zijn van wat ze zien op televisie en op sociale media?
Is bij communicatie vanuit de overheid over crisisparaatheid aandacht voor het feit dat kinderen dit ook zien en dat dit tot zorgen kan leiden? Welke acties neemt u om te zorgen dat kinderen hierover in gesprek kunnen gaan?
Bent u voornemens om binnen de middelen die gereserveerd zijn voor het vergroten van de maatschappelijke weerbaarheid een deel specifiek te bestemmen voor het vergroten van de weerbaarheid van kinderen? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier bent u van plan er voor te zorgen dat meer kinderen en jongeren er vertrouwen in krijgen dat de overheid weet wat zij nodig hebben om zich veilig te voelen, aangezien uit de peiling van UNICEF blijkt dat nu slechts een kwart van hen denkt dat de overheid weet wat hiervoor nodig is?